Beleidsregels van de Raad voor Rechtsbijstand over een vergoedingenarrangement in cassatiezaken op het terrein van de Wvggz en Wzd

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,

Overwegende dat het aanbod van advocaten dat cassatiezaken op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang (Wzd) behandelt beperkt is;

Overwegende dat er in deze zaken in de praktijk sprake is van een tijdsbesteding door gespecialiseerde en ervaren advocaten die structureel uitgaat boven de door de wetgever in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000) vastgestelde vergoeding;

Overwegende dat er daardoor een risico bestaat dat er op termijn onvoldoende aanbod zal zijn van advocaten dat rechtsbijstand op dit terrein zal verlenen;

Overwegende dat het van belang is dat rechtzoekenden op dit terrein kunnen worden bijgestaan door gespecialiseerde en op dit terrein ervaren advocaten;

Overwegende dat de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad) de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 39 van het Bvr 2000 een van het Bvr afwijkende vergoeding vast te stellen met inachtneming van nader vast te stellen kwaliteitscriteria, mits de desbetreffende rechtsbijstandverlener of rechtsbijstandverleners daarmee instemmen;

Overwegende dat het nodig is daartoe beleidsregels vast te stellen;

Stelt de volgende beleidsregels vast:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

1 Advocaat:

de advocaat als bedoeld in de artikelen 9a en 9j van de Advocatenwet, die algemeen is ingeschreven bij de Raad en voldoet aan de in artikel 2 van deze beleidsregels gestelde voorwaarden;

2 Arrangement:

Vergoedingenarrangement in Wvggz en Wzd Cassatiezaken volgens artikel 39 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000;

3 Bvr:

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000);

4 De Raad:

Raad voor Rechtsbijstand;

5 Rechtzoekende:

degene die op grond van de bepalingen in dit arrangement aanspraak kan maken op rechtsbijstand;

6 Wvggz:

De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

7 Wzd:

De wet zorg en dwang;

Artikel 2 Advocaten met wie een arrangement kan worden gesloten

De Raad sluit met het oog op het verrichten van rechtsbijstand als genoemd in artikel 5 van deze beleidsregels een arrangement met advocaten van wie uit de aantekening op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten blijkt dat zij de hoedanigheid van ‘advocaat bij de Hoge Raad’ hebben voor het behandelen van civiele cassatiezaken zoals bedoeld in artikel 9j, eerste lid van de Advocatenwet. De advocaat dient daartoe een verzoek bij de Raad in.

Artikel 3 Voorwaarden voor het sluiten van een arrangement

De in artikel 2 genoemde advocaten dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. De advocaat behandelt de eerste 12 Wvggz/Wzd cassatiezaken onder begeleiding van een advocaat met een onvoorwaardelijke aantekening op het tableau van de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 4.8, eerste lid van de Verordening op de Advocatuur die over de in lid 5 van dit artikel van dit arrangement genoemde specifieke kennis en ervaring beschikt. Van de eerste 12 Wvggz/Wzd zaken moeten tenminste 4 zaken tot een inhoudelijke behandeling bij de Hoge Raad leiden. Van dit laatste vereiste kan worden afgeweken indien de begeleidende cassatieadvocaat schriftelijk aan de Raad verklaart dat de advocaat die niet aan deze eisen voldoet, over de toereikende deskundigheid beschikt om rechtsbijstand in Wvggz en Wzd Cassatiezaken te verlenen;

  • 2. De advocaat overlegt bij het aanvragen van het arrangement een verklaring van de ervaren cassatieadvocaat die hem of haar zal begeleiden als bedoeld in lid 1 van dit artikel;

  • 3. De advocaat neemt vanaf het moment van het sluiten van het arrangement jaarlijks verplicht deel aan kwaliteitstoetsen in de vorm van gestructureerd intercollegiaal overleg op het terrein van de Wvggz en Wzd (art. 26 Advocatenwet) voor tenminste vier uur per jaar;

  • 4. De advocaat die niet bij de Raad ingeschreven staat voor de specialisatie psychiatrisch patiëntenrecht behaalt tenminste 4 opleidingspunten per jaar op het gebied van het psychiatrische patiëntenrecht of volgt jaarlijks tenminste 2 bijeenkomsten van gespecialiseerde landelijke of regionale verenigingen c.q. werkgroepen op het terrein van het psychiatrische patiëntenrecht.

  • 5. Het vereiste onder lid 1 geldt niet indien de advocaat ten tijde van het verzoek tot het sluiten van het arrangement gedurende drie jaren voorafgaande aan het inwerking treden van deze beleidsregels minimaal het in lid 1 van dit artikel genoemde aantal zaken reeds zelfstandig heeft behandeld.

Artikel 4 Gronden voor beëindiging van het arrangement door de Raad

  • 1 De Raad kan besluiten het arrangement met een opzegtermijn van één maand te beëindigen indien:

    • a) de advocaat niet (meer) voldoet aan één of meerdere van de hierboven in artikel 2 en 3 genoemde voorwaarden of;

    • b) indien wijziging van het beleid daartoe aanleiding geeft;

    • c) indien wijziging van de aan deze overeenkomst ten grondslag liggende wettelijke bepalingen of wijziging van andere bepalingen daartoe aanleiding geeft.

  • 2 In zwaarwegende en dringende omstandigheden kan het bestuur het arrangement met onmiddellijke ingang opzeggen. Dit geldt onder andere in het geval indien het bestuur tot het oordeel komt dat voortzetting van het arrangement niet langer verantwoord is.

  • 3 De beëindiging van het arrangement geldt voor een periode van minimaal één jaar. Voor het sluiten van een nieuw arrangement gelden de voorwaarden zoals benoemd in artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels. In zwaarwegende omstandigheden kan het bestuur weigeren een nieuw arrangement te sluiten. Dit geldt onder andere in het geval indien het bestuur tot oordeel komt dat het sluiten van een nieuw arrangement niet verantwoord is.

Artikel 5 Afbakening werkzaamheden

De werkzaamheden waarvoor op grond van dit arrangement een van het Bvr afwijkende vergoeding kan worden verstrekt, zijn strikt beperkt tot het verrichten van rechtsbijstand in civiele cassatiezaken op grond van de Wet Wvggz en de Wzd.

Artikel 6 Vergoeding

  • 1. Aan in artikel 5 genoemde zaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, worden in afwijking van artikel 15, eerste lid Bvr elf punten toegekend, ongeacht of de procedure in eerste aanleg door de enkelvoudige of meervoudige kamer is behandeld.

  • 2. Aan in artikel 5 genoemde zaken die niet bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt, worden in afwijking van artikel 15, derde lid Bvr vijf punten toegekend, ongeacht of de procedure in eerste aanleg door de enkelvoudige of meervoudige kamer is behandeld.

  • 3. Voor de beoordeling van de toekenning van extra uren blijft het aantal punten zoals genoemd in artikel 15 Bvr jo. Artikel 22 lid 2 Bvr leidend.

Artikel 7 Aanhalen Beleidsregels

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Vergoedingenarrangement in civiele cassatiezaken Wvggz en Wzd’. Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 8 Duur, inwerkingtreding en verval

  • 1. Deze beleidsregels zijn vastgesteld op 24 februari 2021 en treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze beleidsregels vervallen met ingang van 1 april 2026 of vanaf het moment van de inwerkingtreding van wet- en regelgeving waarin de in deze beleidsregels opgenomen vergoeding en kosteloze rechtsbijstand zijn vastgelegd.

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, I.D Nijboer Algemeen directeur/bestuurder

TOELICHTING

Algemeen

In Nederland behandelen op dit moment slechts enkele gespecialiseerde en ervaren advocaten cassatiezaken op grond van de Wvggz en Wzd. Tegelijkertijd is het de Raad gebleken dat de gemiddeld opgegeven tijdsbesteding van advocaten in deze zaken structureel hoger is dan de voor deze zaken in het Bvr 2000 bepaalde vergoeding. Het risico bestaat daarmee dat er op termijn geen aanbod meer zal zijn van advocaten die rechtsbijstand op dit terrein verlenen.

Artikel 7 van de Wrb bepaalt dat het bestuur van de Raad onder meer de taak heeft om zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand. Artikel 7a van de Wrb bepaalt onder meer dat het bestuur van de Raad zorg draagt voor een zo evenwichtig mogelijke spreiding van het aanbod van onder meer de rechtsbijstand. De Raad acht het tevens van belang dat rechtzoekenden in de genoemde cassatiezaken kunnen worden blijven bijgestaan door gespecialiseerde en op dit terrein ervaren advocaten.

Met het oog daarop heeft het bestuur van de Raad beleidsregels opgesteld. Deze beleidsregels stellen het bestuur in staat om voor genoemde cassatiezaken een arrangement aan te gaan met advocaten die aan specifieke, in het arrangement bepaalde, kwaliteitseisen voldoen. Advocaten die met de Raad een arrangement zijn aangegaan, ontvangen op basis daarvan een van het Bvr afwijkende vergoeding voor het verrichten van rechtsbijstand in cassatiezaken op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet Zorg en Dwang.

Ongeacht de draagkracht is rechtsbijstand die op grond van artikel 5 van dit arrangement aan rechtzoekenden wordt verleend, kosteloos. Hierbij wordt aangesloten bij de overwegingen van de wetgever in de Memorie van Toelichting bij de Wet Verplichte GGZ waarin is overwogen dat betrokkene niet vanwege financiële drempels weerhouden mag worden van het instellen van rechtsmiddelen. Van betrokkene mag volgens het wetsvoorstel niet worden verwacht dat hij zelf de kosten draagt van de rechtsbijstand die hij nodig heeft om zijn vrijheid te behouden. Volgens het wetsvoorstel wordt daarom voorzien in het recht op gratis rechtsbijstand in procedures op grond van de Wvggz (Kamerstukken 2009–2010, 32 399, nr. 3 , p. 28.)

De Raad zal dan ook de draagkracht van rechtzoekenden aan wie op grond van dit arrangement een toevoeging is afgegeven niet toetsen. Er zal aan deze rechtzoekenden door de Raad ook geen eigen bijdrage in mindering worden gebracht op de op grond van dit arrangement uitbetaalde vergoeding.

De beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 39 lid 1 van het Bvr.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat de voor deze beleidsregel noodzakelijke definities.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de Raad een arrangement kan sluiten voor het verrichten van rechtsbijstand in cassatiezaken op grond van de Wet verplichte GGZ en de Wet Zorg en Dwang met advocaten die een aantekening hebben op het tableau van de Hoge Raad voor het behandelen van civiele cassatiezaken.

Artikel 3

In dit artikel zijn de voorwaarden gesteld waaraan de in artikel 2 genoemde advocaten moeten voldoen. Advocaten moeten de eerste 12 Wvggz/Wzd cassatiezaken hebben behandeld onder begeleiding van een cassatie advocaat met een onvoorwaardelijke aantekening op het tableau van de Hoge Raad. Van de eerste 12 Wvggz/Wzd zaken zijn tenminste 4 zaken aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad. Advocaten moeten bij het sluiten van het arrangement een verklaring overleggen van de advocaat die hem of haar zal begeleiden.

Advieszaken maken een relatief groot deel uit van de cassatiepraktijk in het psychiatrisch patiëntenrecht. Omdat het voor kan komen dat er lange tijd kan verstrijken voordat het vereiste aantal van 4 zaken wordt behaald, is voorzien in de mogelijkheid dat de begeleidende cassatie advocaat kan verklaren dat de advocaat die niet aan deze eis van 4 zaken voldoet desondanks over voldoende deskundigheid en ervaring beschikt. Ook dan geldt uiteraard dat in totaal 12 Wvggz/Wzd cassatiezaken moeten zijn behandeld.

Vanaf het moment van het sluiten van het arrangement dienen advocaten op grond van het derde lid van dit artikel deel te nemen aan kwaliteitstoetsen in de vorm van gestructureerd intercollegiaal overleg op het terrein van cassatie in wvggz/wzd zaken zoals omschreven in artikel 26 Advocatenwet voor tenminste vier uur per jaar. Dergelijke vormen van gestructureerd intercollegiaal overleg kunnen bijvoorbeeld opgezet worden door specialisatieverenigingen of werkgroepen op het terrein van het psychiatrisch patiëntenrecht en/of (civiele) cassatie.

Het is wenselijk dat advocaten die niet ingeschreven staan voor de specialisatie psychiatrisch patiëntenrecht bij de Raad voor Rechtsbijstand en een arrangement sluiten tevens hun vakbekwaamheid op het terrein van het psychiatrisch patiëntenrecht onderhouden. Daarom is in het arrangement in het vierde lid van dit artikel opgenomen dat deze advocaten tenminste 4 opleidingspunten per jaar op het gebied van het psychiatrische patiëntenrecht of jaarlijks tenminste 2 werkgroepbijeenkomsten van regionale werkgroepen of de landelijke werkgroep op het terrein van het psychiatrisch patiëntenrecht volgen.

In het vijfde lid is ten slotte bepaald dat advocaten die ten tijde van het verzoek tot het sluiten van het arrangement gedurende drie jaren voorafgaande aan het inwerking treden van deze beleidsregels in de afgelopen 3 jaar reeds 12 Wvggz/Wzd cassatiezaken hebben behandeld, waarvan tenminste 4 aanhangig zijn gemaakt bij de Hoge Raad, niet hoeven te voldoen aan de eisen met betrekking tot het onder begeleiding van een andere advocaat behandelen van zaken zoals omschreven in lid 1 en lid 2 van dit artikel.

Artikel 4

De Raad kan besluiten het arrangement op te zeggen.

In lid 1 zijn limitatief de normale redenen van opzegging (met een opzeggingstermijn van één maand) vermeld. Deze redenen zien op het niet (meer) voldoen aan de deskundigheidseisen voor toelating. Ook wijziging in beleid en wettelijke bepalingen kunnen reden zijn voor opzegging.

In lid 2 is opgenomen dat de Raad de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen als het bestuur tot het oordeel komt dat voortzetting van de overeenkomst niet langer is verantwoord. Dit kan onder meer het geval zijn in het geval van een onherroepelijke tuchtrechtelijke uitspraak waarbij een maatregel is opgelegd.

Wordt de overeenkomst beëindigd, dan geldt hiervoor een duur van tenminste één jaar. Voor het sluiten van een nieuwe overeenkomst gelden de voorwaarden zoals benoemd in artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels.

Artikel 5

De Raad verstrekt op grond van dit arrangement enkel een van het Bvr afwijkende vergoeding voor het verrichten van rechtsbijstand in cassatiezaken op grond van de Wet Wvggz en de Wzd.

Hieronder vallen ook cassatiezaken die voortvloeien uit artikel 2.3 van de Wet forensische Zorg (Wfz), waarin de strafrechter bevoegd is verklaard om een civiele machtiging (zorgmachtiging of rechterlijke machtiging) af te geven op grond van de Wvggz en de Wzd.

Behoudens de in deze beleidsregels benoemde uitzonderingen, zijn op de afgifte van een toevoeging en de vergoeding daarvan, de geldende bij of krachtens de Wrb gestelde regels en het door de Raad terzake gehanteerde beleid van toepassing. Voor het beleid wordt onder meer verwezen naar de werkinstructie Cassatie Civiel.1

Artikel 6

De vergoeding voor de rechtsbijstand van de advocaat van de in artikel 5 genoemde cassatiezaken is geregeld in dit artikel.

Lid 1 van dit artikel heeft betrekking op de vergoeding in zaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige resp. een meervoudige kamer zijn behandeld en waarvoor een procedure bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt.

De vergoeding in dergelijke zaken bedraagt elf punten, ongeacht of de zaak in eerste aanleg door een enkelvoudige resp. een meervoudige kamer is behandeld. Daarmee wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 15, eerste lid Bvr, waarin een vergoeding van zes punten is bepaald voor cassatiezaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer zijn behandeld, en een vergoeding van tien punten is bepaald voor cassatiezaken die in eerste aanleg door een meervoudige kamer zijn behandeld.

Wggd en Wzd zaken worden in eerste aanleg in vrijwel alle gevallen door een enkelvoudige kamer behandeld. De gemiddeld door advocaten opgegeven tijdsbesteding in zaken die in eerste aanleg door een meervoudige kamer worden behandeld is vergelijkbaar met zaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer worden behandeld.

Lid 2 van dit artikel heeft betrekking op de vergoeding in zaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige resp. een meervoudige kamer zijn behandeld maar waarin geen procedure bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt en enkel cassatie advies is uitgebracht.

De vergoeding in dergelijke zaken bedraagt vijf punten, ongeacht of de zaak in eerste aanleg door een enkelvoudige resp. een meervoudige kamer is behandeld.

Daarmee wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 15, derde lid Bvr, waarin een vergoeding van drie punten (50% van de vergoeding in artikel 15, eerste lid Bvr) is bepaald voor cassatiezaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer zijn behandeld, en een vergoeding van vijffw punten (50% van de vergoeding in artikel 15, eerste lid Bvr) is bepaald voor cassatiezaken die in eerste aanleg door een meervoudige kamer zijn behandeld.

Ook hier geldt dat de gemiddeld door advocaten opgegeven tijdsbesteding in zaken die in eerste aanleg door een meervoudige kamer worden behandeld vergelijkbaar is met zaken die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer worden behandeld.

Lid 3 van dit artikel bepaalt dat voor de beoordeling van de toekenning van extra uren het aantal punten en de extra urengrens zoals bepaald in artikel 15 Bvr jo. artikel 22 Bvr leidend blijft. De extra uren grens blijft dus in zaken als genoemd in lid 1 van dit artikel gehandhaafd op 18 uren (eerste aanleg enkelvoudig) resp. 30 uren (eerste aanleg meervoudig) en in zaken als genoemd in lid 2 van dit artikel gehandhaafd op 9 uren (eerste aanleg enkelvoudig) resp. 15 uren (eerste aanleg meervoudig).

Artikel 8

Deze beleidsregels vervallen op 1 april 2026, of vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving waarin de in deze beleidsregels opgenomen vergoeding en de kosteloze rechtsbijstand zijn vastgelegd. Indien op 1 april 2026 dergelijke wet- en regelgeving niet tot stand is gebracht, zal tot verlenging van deze beleidsregels worden overgegaan.

Naar boven