Besluit van 30 maart 2021, nr. 2021000624 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Lochem krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan N346 Schakel Achterhoek – A1).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een Inpassingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale Staten van Gelderland (hierna verzoeker) hebben Ons bij besluit van 8 juli 2020, nummer PS2020-411 verzocht, om ten name van de provincie Gelderland over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeente Lochem, begrepen in het onteigeningsplan N346 Schakel Achterhoek – A1. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het inpassingsplan N346 Schakel Achterhoek – A1.

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben bij brief van 25 augustus 2020, kenmerk 2006-002042, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen. In deze brief hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 11.01, 12.01 en 13.01. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het inpassingsplan N346 Schakel Achterhoek – A1, verder te noemen: het inpassingsplan. Het inpassingsplan is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en is vanaf 11 september 2019 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemming Verkeer en de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 5 en Waarde – Archeologie 7 toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 8 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 in de gemeente Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Lochem van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 7 oktober 2020 openbaar kennis gegeven in De Berkelbode.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 7 oktober 2020, nr. 50450.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het inpassingsplan voorziet in een aantal maatregelen waarmee de provincie beoogt de regionale bereikbaarheid en de verkeersveiligheid van de ontsluiting tussen de Achterhoek en de snelweg A1 in de gemeente Lochem te verbeteren.

In de gemeente Lochem gaat de N346, na het passeren van het Twentekanaal, verder als de Kwinkweerd. Kort voor station Lochem gaat de weg in zuidelijke richting verder als de Stationsweg en passeert opnieuw het Twentekanaal via de Lochemsebrug. Zuidelijk van de Lochemsebrug gaat de N346 in oostelijke richting verder als de Goorseweg. Formeel is de Kwinkweerd geen provinciale weg. Deze weg is nu nog in gemeentelijk beheer, waardoor er dus letterlijk sprake is van een nog ontbrekende schakel in het provinciale wegennetwerk.

In de huidige situatie vormt de N346 ter hoogte van Lochem in meerdere opzichten een knelpunt. Zo is de maximumsnelheid op een deel van de huidige route 50 km/uur. Dit vertraagt de doorstroming van het verkeer op de N346, vooral voor het zware vrachtverkeer.

De huidige vormgeving past niet bij de functie van de weg als gebiedsontsluitingsweg. Meerdere erven ontsluiten rechtstreeks op de N346. Dit gaat ten koste van de verkeersveiligheid.

Ook hebben de Stationsweg en de Lochemsebrug een smal profiel. Op de Lochemsebrug is bovendien sprake van aslastbeperking, waardoor slechts vanuit één richting tegelijk verkeer de brug kan passeren. Op de Stationsweg en de Lochemsebrug vermengt het doorgaande verkeer zich met het gemotoriseerde verkeer tussen het centrum van Lochem en het treinstation. Het gevolg van hiervan en van de aslastbeperking op de Lochemsebrug is dat de bereikbaarheid van Lochem flink is verslechterd en de Lochemsebrug een knelpunt in het wegennet vormt. Er ontstaan onaanvaardbare wachttijden voor de brug en de verkeersdruk op het centrum van Lochem is verhoogd, doordat het verkeer andere routes kiest om de brug te ontwijken.

De provincie heeft ervoor gekozen het huidige tracé gedeeltelijk te reconstrueren. Ter hoogte van de bestaande aansluiting van de Stationsweg op de N346/Kwinkweerd, ten noorden van het Twentekanaal, wordt de N346 in oostelijke richting doorgetrokken. Het nieuwe tracédeel van de N346 passeert het treinstation Lochem aan de zuidkant en buigt vervolgens naar het zuiden af om via een nieuw te realiseren brug het Twentekanaal te kruisen. Zuidelijk van het Twentekanaal sluit het nieuwe tracédeel van de N346 aan op de bestaande N346/Goorseweg. Vanaf daar wordt de bestaande N346/Goorseweg als parallelweg ingericht en wordt aan de zuidkant daarvan de nieuwe provinciale weg N346 aangelegd.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving en situatietekeningen behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Gelderland de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben Provinciale Staten van Gelderland tot het onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de aanbesteding van het werk in het in de tweede helft van 2021 van start gaat en eind 2021/begin 2022 gegund wordt. De uitvoering van het werk vindt plaats van 2022 tot 2024. Het werk zal in 2024 opgeleverd worden. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. ForFarmers Nederland B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 06.01, verder te noemen: reclamante 1.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamante in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 2 december 2020 te houden telefonische hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamante in haar zienswijze naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passage. Daarbij hebben Wij tevens Onze overweging bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamante 1

1.1

Reclamante maakt kenbaar dat zij in de gesprekken met verzoeker over de te realiseren parallelweg heeft toegelicht dat de parallelweg ter plaatse van haar bedrijf zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Het vrachtverkeer dat naar en afkomstig van het bedrijf van reclamante zou over een afstand van circa 230 meter de parallelweg delen met het langzame verkeer. Dit is in de ogen van reclamante volstrekt onverantwoord vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. Reclamante betoogt dat het in het kader van de verkeersveiligheid noodzakelijk is haar perceel te ontsluiten ter hoogte van de nieuwe ontsluiting van de parallelweg op de hoofdrijbaan en de huidige ontsluiting af te sluiten. Dat betekent dat reclamante genoodzaakt is haar bedrijfsterrein ingrijpend her in te richten. Reclamante vindt het onzorgvuldig dat verzoeker in haar aanbiedingsbrief van 11 mei 2020 de kosten van de logistieke herinrichting afdoet als een bedrijfseconomische keuze. Juist nu het inpassingsplan is ingegeven vanuit verkeersveiligheid, vindt reclamante dit standpunt verbijsterend en kan in deze context niet worden beschouwd als serieus minnelijk overleg.

Ad 1.1

Voor zover dit onderdeel van de zienswijze ziet op de keuze voor een parallelweg waarop het vrachtverkeer de weg deelt met het langzame verkeer en de situering van de aansluiting van deze parallelweg op de hoofdrijbaan van de N346, is dit planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamante hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Voor het overige ziet dit zienswijzeonderdeel voornamelijk op het gevoerde minnelijke overleg en de hoogte van en uitgangspunten voor de schadeloosstelling.

Wij merken hierover verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker 2015 in overleg is getreden met reclamante. Verzoeker heeft op 8 augustus 2019 en 11 mei 2020 schriftelijke aanbiedingen op onteigeningsbasis uitgebracht. Partijen hebben gedurende het overleg op diverse contactmomenten met elkaar gesproken en van gedachten gewisseld over de uitgebrachte biedingen en de daarin opgenomen schadecomponenten. Een groot verschil van inzicht over de aanpassingskosten van het terrein van reclamante houdt partijen verdeeld. Zoals al uit de zienswijze blijkt, vindt reclamante het in het kader van de verkeersveiligheid noodzakelijk de ontsluiting van haar terrein te verplaatsen naar de locatie waar de nieuwe parallelweg aansluit om de hoofdrijbaan van de N346. Verzoeker hanteert als uitgangspunt voor de schadeloosstelling de handhaving van het terrein op de huidige locatie. Het feit dat partijen van mening verschillen over dit uitgangspunt, maakt nog niet dat het minnelijke overleg als niet serieus beoordeeld moet worden.

Gelet op het bovenstaande zijn Wij, anders dan reclamanten, van oordeel dat het overleg tussen partijen voorafgaand aan het verzoekbesluit serieus is geweest en dat verzoeker voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. Hierbij geldt dat verzoeker gehouden is aan haar eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk toegesneden planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Dit voortgezette overleg heeft nog niet tot overeenstemming geleid. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de provincie Gelderland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de provincie Gelderland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 december 2020 nr. RWS-2020/55611, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van Provinciale Staten van Gelderland van 8 juli 2020, nummer PS2020-411;

gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 25 augustus 2020, kenmerk 2006-002042;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 3 maart 2021, no. W04.20.0479/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 maart 2021, nr. RWS-2021/8169, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan N346 Schakel Achterhoek – A1 van de provincie Gelderland ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 30 maart 2021

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N346 Schakel Achterhoek-A1

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE GELDERLAND

 

Kadastraal bekend als gemeente Lochem

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

02.01

175

5.283

E 3430

Segerink & Wolbers Onroerende Zaak B.V., Zutphen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Liander Infra N.V., Arnhem.

         

06.01

2.498

87.462

E 2989

ForFarmers Nederland BV, Lochem.

         

14.01

1.450

5.077

B 8416

Hendrik Jan Pardijs, Lochem.

Naar boven