TOELICHTING
Algemeen deel
Aanleiding
Ruim een jaar geleden gebeurde wat niemand voor mogelijk zou hebben gehouden: alle
scholen en instellingen moesten sluiten, als maatregel om verspreiding van COVID-19
in te perken. In het jaar dat erop volgde zijn scholen en instellingen gedurende lange
perioden (gedeeltelijk) gesloten geweest. Ondanks alle extra inspanningen die scholen
en instellingen, leerlingen, studenten, vavo-studenten en deelnemers (hierna kortheidshalve:
leerlingen en studenten) het afgelopen jaar hebben gepleegd, hebben veel van hen in
het vorige en huidige schooljaar leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging
opgelopen, vaak ook forse. Ook het mentale welbevinden en de sociale ontwikkeling
heeft bij veel leerlingen en studenten te lijden (gehad) van de situatie.
Vanaf 8 februari 2021 zijn de scholen in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs
weer geopend. Leerlingen en studenten van de middelbare scholen en mbo-instellingen
kunnen sinds 1 maart 2021 minimaal 1 dag per week weer fysiek naar school. Een eerste
waardevolle stap, die hard nodig is om opgelopen achterstanden gemakkelijker in te
halen en te herstellen, zodat leerlingen en studenten hun school- en studieloopbaan
succesvol en plezierig kunnen vervolgen. In het onlangs gepresenteerde Nationaal Programma
Onderwijs, het “steunprogramma voor herstel en perspectief”1 is daarom aangekondigd in de komende twee school- en studiejaren verschillende maatregelen
te treffen om hen waar nodig langer, meer en effectievere (onderwijs)tijd te bieden.
Nieuwe inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in 2021
In 2020 hebben scholen en instellingen op grond van de Subsidieregeling inhaal- en
ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 2 subsidie kunnen aanvragen voor het organiseren van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.
In het Nationaal Programma Onderwijs is onder andere aangekondigd om scholen en instellingen
deze mogelijkheid in 2021 opnieuw te bieden. Scholen en instellingen die nog niet
eerder subsidie hebben gekregen om dergelijke programma’s te organiseren, krijgen
die gelegenheid zo alsnog. Ook scholen en instellingen die al wel eerder subsidie
hebben gekregen om dergelijke programma’s te organiseren, kunnen dat doen voor leerlingen
en studenten die nieuwe achterstanden hebben opgelopen of nog niet eerder zo’n programma
hebben gevolgd.
Hiertoe wordt de Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021
3 gewijzigd door daaraan onder andere nieuwe aanvraagtijdvakken toe te voegen. Het
doel hiervan is om scholen en instellingen extra financiële ruimte te bieden om op
korte termijn de door COVID-19 ontstane leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging
snel én duurzaam in te halen en weg te werken. Er kan daarom alleen subsidie worden
aangevraagd voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s die in 2021 worden uitgevoerd
en afgerond. Verder wordt de regeling op enkele punten aangepast op basis van ervaringen
met de uitvoering ervan in 2020. In de hiernavolgende artikelsgewijze toelichting
worden alle wijzigingen toegelicht.4
Artikelsgewijs deel
Artikel I, onderdeel A
Aan artikel 3, derde lid, zijn twee nieuwe onderdelen toegevoegd, namelijk de onderdelen
c en d.
Het nieuwe onderdeel c betreft een verduidelijking. In 2020 is veelvuldig de vraag
gesteld of een intensivering van het reguliere onderwijsprogramma ook subsidiabel is. De subsidie op grond van deze regeling is
echter bedoeld voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s buiten en in aanvulling op
het reguliere onderwijsprogramma voor specifieke groepen leerlingen en studenten.
Dit kan bijvoorbeeld reeds worden opgemaakt uit de begripsbepaling van het begrip
‘inhaal- en ondersteuningsprogramma’ en artikel 3, derde lid, onder a, maar is voor
de duidelijkheid geëxpliciteerd.
Ook het nieuwe onderdeel e betreft een verduidelijking. In 2020 is een aantal subsidieaanvragen
gedaan voor de aanschaf van devices. Hoewel devices in sommige gevallen dienstig kunnen zijn aan het verzorgen van inhaal-
en ondersteuningsprogramma’s, is de aanschaf daarvan in deze subsidieregeling geen
doel op zich en is het dus ook niet de bedoeling om de kosten daarvoor geheel te subsidiëren.
Immers, de devices kunnen veelal ook daarna nog worden gebruikt en hangen dus niet
voor het volledige aanschafbedrag samen met de te subsidiëren activiteiten. Wel zijn
afschrijvingskosten voor het gebruik ervan tijdens de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
subsidiabel. Dit kan reeds worden opgemaakt uit de begripsbepaling van het begrip
‘kosten’ in artikel 1.1 en uit artikel 1.7 van de Kaderregeling (die mede de grondslag
vormt voor deze regeling), maar ook dit is voor de duidelijkheid geëxpliciteerd.
Artikel I, onderdeel B
Met deze wijziging wordt geregeld dat er in 2021 in ieder geval één aanvraagtijdvak
is van 15 april 2021 tot en met 2 mei 2021. Als uiterlijk 2 mei 2021 een aanvraag
is ingediend en vervolgens ook wordt verstrekt, kan de subsidie nog voor de zomervakantie
betaalbaar worden gesteld. Als na het aanvraagtijdvak van 15 april 2021 tot en met
2 mei 2021 voor een sector of onderwijssoort nog middelen resteren, wordt daarvoor
een tweede aanvraagtijdvak opengesteld van 1 juni 2021 tot en met 13 juni 2021. Er
is voor 2021 dus gekozen voor maximaal twee aanvraagtijdvakken in plaats van de maximaal
drie aanvraagtijdvakken zoals in 2020 het geval was. De reden hiervoor is dat de scholen
en instellingen met deze subsidie dit jaar nog de (nieuwe) inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
moeten verzorgen en afronden. Bovendien hebben veel scholen en instellingen reeds
ervaring met het opzetten van een inhaal- en ondersteuningsprogramma.
Artikel I, onderdeel C en D
Door het opschrift van artikel 5 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel
betrekking heeft op de subsidieplafonds voor 2020. Het nieuwe artikel 5a heeft betrekking
op de subsidieplafonds voor 2021.
Artikel I, onderdeel E
In artikel 4 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, waardoor het oorspronkelijke tweede
tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het derde tot en met zesde lid. Daarom
dient ook de verwijzing naar artikel 4 in artikel 6 te worden aangepast.
Artikel I, onderdeel F en G
Door het opschrift van artikel 7 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel
betrekking heeft op de maximumbedragen voor scholen en instellingen voor 2020. Het
nieuwe artikel 7a heeft betrekking op de maximumbedragen voor scholen en instellingen
voor 2021. Voor 2020 is voor de berekening van de maximumbedragen uitgegaan van het
aantal leerlingen, studenten en vavo-studenten dat stond ingeschreven op teldatum
1 oktober 2019. Aangezien er inmiddels recentere gegevens zijn, is voor de maximumbedragen
voor 2021 uitgegaan van teldatum 1 oktober 2020.
In artikel 7a, tweede lid, is ten opzichte van artikel 7, tweede lid, verduidelijkt
dat voor afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs binnen een aoc op grond van deze
regeling dezelfde maxima gelden als voor vo-scholen. Voor het bevoegd gezag van een
aoc dat zowel voor de mbo-studenten als de vbo-leerlingen subsidie wil aanvragen,
betekent dit dat het maximaal aan te vragen subsidiebedrag voor dat aoc een optelsom
is van het maximum voor de vbo-leerlingen conform het tweede lid en het maximum van
de mbo-studenten conform het derde lid. Dit gold ook voor 2020, maar is per abuis
niet geheel duidelijk tot uitdrukking gebracht in artikel 7, tweede lid.
Artikel 7a, derde lid, bepaalt het plafond per mbo-instelling. Een instelling kan
in totaal voor alle apcg-studenten en 5,9305% van het aantal overige studenten subsidie
aanvragen. Echter: in het eerste aanvraagtijdvak mag een instelling slechts 25% van
haar plafond aanvragen (zie ook de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel
I). Op de website van DUS-I zal een overzicht worden geplaatst van het bedrag dat
elke instelling kan aanvragen in het eerste aanvraagtijdvak en het totaalbedrag dat
elke instelling kan aanvragen in het eerste en eventueel tweede aanvraagtijdvak tezamen.
Artikel I, onderdeel H
Door het opschrift van artikel 8 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel
betrekking heeft op de verdeling van de middelen voor funderend onderwijs in 2020.
De verdeling van de middelen in het eventuele derde aanvraagtijdvak in 2020 stond
eerder in artikel 11. Voor de duidelijkheid is artikel 11 komen te vervallen en als
nieuw zesde lid aan artikel 8 toegevoegd, zodat alle regels voor 2020 voor funderend
onderwijs in één oogopslag zichtbaar zijn.
Artikel I, onderdeel I
Er wordt een nieuw artikel 8a ingevoegd waaruit volgt hoe de middelen voor funderend
onderwijs worden verdeeld in 2021. Indien er niet genoeg middelen zijn om alle aanvragen
toe te kennen, wordt eerst voorrang gegeven aan de groep scholen die in 2020 geen
subsidie hebben ontvangen (a). Als er daarna nog middelen resteren, zijn de scholen
die in 2020 subsidie hebben ontvangen en een kwetsbare populatie hebben de volgende
groep die voorrang heeft (b). Daarna komt de rest van de scholen aan de beurt (c).
Als er voor de scholen in groep (a) reeds niet genoeg middelen zijn, wordt onder de
scholen in groep (a) geloot of wordt hun subsidie voor ten minste 90% (dus maximaal
10% lager) toegekend indien loting daarvoor niet meer nodig is en dus kan worden voorkomen.
Als er voor de scholen in groep (a) wel voldoende middelen zijn maar niet meer voor
de scholen in groep (b), wordt onder de scholen in groep (b) geloot of wordt hun subsidie
voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) toegekend indien loting daardoor niet
meer nodig is en dus kan worden voorkomen. In dat geval krijgen de scholen in groep
(a) wel 100% van hun subsidiebedrag toegekend. Als er voor de scholen in de groepen
(a) en (b) tot slot wel voldoende middelen zijn maar niet meer voor de scholen in
groep (c), wordt onder de scholen in groep (c) geloot of wordt hun subsidie voor ten
minste 90% (dus maximaal 10% lager) toegekend indien loting daardoor niet meer nodig
is en dus kan worden voorkomen. In dat geval krijgen de scholen in de groepen (a)
en (b) wel 100% van hun subsidiebedrag toegekend.
Verder is aan artikel 8a een nieuw zevende lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen
in het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor
elke sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij
overtekening wordt er dus niet geloot, maar worden de aanvragen voor de desbetreffende
sector gerangschikt en verstrekt op volgorde van binnenkomst bij DUS-I. Dit gold op
grond van artikel 11 eerder ook voor het derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid
is artikel 11 komen te vervallen en als nieuw zesde lid aan artikel 8 toegevoegd.
Artikel I, onderdeel J
Aan artikel 9 is een nieuw zesde lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen in het
eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor elke
sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij overtekening
wordt er dus niet geloot, maar worden de aanvragen voor de desbetreffende sector toegekend
op volgorde van binnenkomst bij DUS-I. Dit gold op grond van artikel 11 eerder ook
voor het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid is artikel
11 komen te vervallen en heeft het nieuwe zesde lid zowel betrekking op het eventuele
derde aanvraagtijdvak van 2020 als het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021,
zodat alle regels voor 2020 en 2021 voor mbo in één oogopslag zichtbaar zijn.
Artikel 9 regelt niets over de verdeling van middelen tussen mbo-instellingen in het
eerste aanvraagtijdvak van 2021. In het eerste aanvraagtijdvak zijn er namelijk voldoende
middelen voor alle instellingen, die in dat tijdvak slechts 25% van hun maximumbedrag
mogen aanvragen op grond van artikel 7a, derde lid.5 Op die manier hebben alle instellingen in het eerste aanvraagtijdvak evenveel kans
op subsidie en wordt loting voorkomen, evenals in het eerste tijdvak in 2020 het geval
was. In het eventuele tweede aanvraagtijdvak kunnen instellingen de rest van hun maximumbedrag
aanvragen.
Artikel I, onderdeel K
Voor vavo en overige educatie was voor 2020 reeds in artikel 10 geregeld dat in het
eerste en tweede aanvraagtijdvak zou worden geloot bij overtekening of de subsidie
voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) zou worden toegekend om loting te voorkomen.
Met deze wijziging wordt hetzelfde geregeld voor het eerste aanvraagtijdvak van 2021.
Verder is aan artikel 10 een nieuw derde lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen
in het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor
elke sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij
overtekening wordt er dus niet geloot. Dit gold op grond van artikel 11 eerder ook
voor het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid is artikel
11 komen te vervallen en heeft het nieuwe derde lid zowel betrekking op het eventuele
derde aanvraagtijdvak van 2020 als het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021,
zodat alle regels voor 2020 en 2021 voor vavo en overige educatie in één oogopslag
zichtbaar zijn.
Artikel I, onderdeel L
Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen I, J en K.
Artikel I, onderdeel M
In artikel 12 worden het vierde tot en met zevende lid gewijzigd.
Het nieuwe vierde lid bevat voor de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor
in 2021 subsidie wordt verstrekt, de eis dat deze per school of instelling per programma
gemiddeld 25 uur moeten omvatten. Voor de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor
in 2020 subsidie is verstrekt, is een dergelijke expliciete voorwaarde niet gesteld
en is alleen een richtlijn van 30 uur per programma gegeven. In de praktijk zijn er
scholen en instellingen geweest die ver daaronder zijn gebleven, hetgeen de reden
is om ditmaal een expliciete minimumeis van gemiddeld 25 uur per programma op te nemen in de regeling. Op die manier wordt verzekerd dat het bedrag van € 900,–
per leerling of student doelmatig wordt besteed. Het betreft een aanbodverplichting
voor de school of instelling, geen aanwezigheidsplicht voor de leerling of student.6 Verder is het een gemiddelde per programma, zodat nog steeds kan worden voorzien
in maatwerk per (groep van) leerling(en) en student(en). De een kan immers een minder
omvangrijk programma nodig hebben dan de ander. Een voorbeeld: een instelling die
zowel een programma van 30 uur aanbiedt aan studenten met achterstanden in de generieke
vakken als een programma van 20 uur aan studenten die extra begeleiding bij de beroepspraktijkvorming
nodig hebben, voldoet aan de eis van gemiddeld 25 uur per programma.
In het oorspronkelijke vierde tot en met zesde lid werd bepaald binnen welke periode
de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2020 subsidie is verstrekt, moeten
worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat het artikel onleesbaar wordt, is dit is ondergebracht
in het nieuwe vijfde lid. Uit het nieuwe zesde lid volgt binnen welke periode de inhaal-
en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2021 subsidie is verstrekt, moeten worden
uitgevoerd. Voor beide tranches geldt dat de activiteiten uiterlijk op 31 december
2021 moeten zijn afgerond. Uiteraard mogen hierna vergelijkbare activiteiten worden
uitgevoerd, gericht op het consolideren van de resultaten van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
en op het (verder) ondersteunen van leerlingen en studenten. Daarvoor moeten evenwel
andere middelen voor worden ingezet dan de subsidie die op grond van deze regeling
is verstrekt.
Het nieuwe zevende lid bepaalt tot slot de periode waarbinnen scholen en instellingen
aan de minister moeten melden hoeveel leerlingen en studenten het inhaal- en ondersteuningsprogramma
hebben afgerond. Eerder stond daar dat deze melding ‘[n]a afronding van de activiteiten
(…) tussen 1 december 2020 en 31 december 2021’ moet worden gedaan, maar dit is niet
duidelijk, de lange periode is onpraktisch voor de uitvoering van de regeling door
DUS-I en de laatste dag ervan valt in de kerstvakantie. Voor alle inhaal- en ondersteuningsprogramma’s,
dus zowel tranche 2020 als 2021, geldt nu dat het bevoegd gezag bedoelde melding binnen
twee maanden na afloop van de activiteitenperiode moet doen. Voor beide tranches is
dit dus uiterlijk op 28 februari 2022.
Artikel I, onderdeel N
Met deze wijziging wordt geregeld op welke data de subsidies die in 2021 worden verstrekt,
uiterlijk worden vastgesteld voor bekostigde scholen en instellingen.
Artikel I, onderdeel O
Met deze wijziging wordt geregeld op welke data de subsidies die in 2021 worden verstrekt,
uiterlijk worden verleend aan niet-bekostigde instellingen die subsidie hebben aangevraagd
voor deelnemers aan een erkende opleiding overige educatie.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob