Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 13 april 2021, nr. MBO/27454500, houdende wijziging van de Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 in verband met de openstelling van nieuwe aanvraagtijdvakken in 2021

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING INHAAL- EN ONDERSTEUNINGSPROGRAMMA’S ONDERWIJS 2020–2021

De Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt ‘of’.

2. Na onderdeel b worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, die luiden:

  • c. activiteiten tijdens het reguliere onderwijsprogramma; of

  • d. kosten voor de aanschaf van elektronische apparaten, niet zijnde afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de Kaderregeling.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘Een subsidieaanvraag kan’ vervangen door ‘In 2020 kan een subsidieaanvraag’ ingevoegd.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot het derde tot en met zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In 2021 kan een subsidieaanvraag in de volgende tijdvakken worden ingediend:

    • a. van 15 april 2021 tot en met 2 mei 2021; of

    • b. indien na het aanvraagtijdvak, bedoeld onder a, het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, nog niet is bereikt, van 1 juni 2021 tot en met 13 juni 2021.

C

Het opschrift van artikel 5 komt te luiden: Artikel 5. Subsidieplafonds 2020.

D

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Subsidieplafonds 2021

  • 1. Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling zijn voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, in 2021 ten hoogste de volgende bedragen beschikbaar:

    • a. voor uit ’s Rijks kas bekostigde scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs BES: € 116.000.000,-;

    • b. voor uit ’s Rijks kas bekostigde scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs binnen een aoc, het voortgezet onderwijs aan Scholengemeenschap Bonaire en het CXC-onderwijs aan de Saba Comprehensive School en Gwendoline van Putten School: € 94.000.000,-;

    • c. voor instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Scholengemeenschap Bonaire, voor zover die uit ’s Rijks kas bekostigde beroepsopleidingen verzorgen: € 32.300.000,-

    • d. voor instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover die uit ’s Rijks kas bekostigde opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgen: € 1.100.000,-;

    • e. voor instellingen als bedoeld in artikel 1.4.a1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 1.4.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, die een opleiding overige educatie verzorgen: € 1.600.000,-.

  • 2. Indien één of meer van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, niet volledig wordt benut, is het resterende bedrag voor de desbetreffende sector of onderwijssoort beschikbaar voor subsidieverstrekking voor het tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b.

  • 3. Indien een subsidieaanvraag op meerdere sectoren of onderwijssoorten betrekking heeft, zijn meerdere subsidieplafonds van toepassing.

E

In artikel 6, eerste lid, wordt ‘artikel 4, vierde lid, onder b,’ vervangen door ‘artikel 4, vijfde lid, onder b,’.

F

Het opschrift van artikel 7 komt te luiden: Artikel 7. Maximumbedrag per school en instelling 2020.

G

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Maximumbedrag per school en instelling 2021

  • 1. Per school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra kan in 2021 voor ten hoogste 10% van het aantal bekostigde leerlingen dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven op de school subsidie worden aangevraagd. Indien die school een positieve achterstandsscore heeft in het kader van de bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding, blijkend uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek op basis van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO op 5 februari 2021 aan de minister verstrekte gegevens, mag per school voor ten hoogste 20% van het aantal bekostigde leerlingen dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven op de school subsidie worden aangevraagd.

  • 2. Per school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs of afdeling voorbereidend beroepsonderwijs van een aoc kan in 2021 voor ten hoogste 10% van het aantal bekostigde leerlingen dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven op de school of het aoc subsidie worden aangevraagd. Indien die school of dat aoc in 2021 in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging uit de Regeling leerplusarrangement vo, kan per school of aoc voor ten hoogste 20% van het aantal bekostigde leerlingen dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven op de school of het aoc subsidie worden aangevraagd.

  • 3. Per instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan in 2021 voor de bekostigde studenten voor ten hoogste het aantal bekostigde studenten dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven aan de instelling dat afkomstig is uit een armoedeprobleemcumulatiegebied plus 5,9305% van het aantal overige bekostigde studenten dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven aan de instelling, subsidie worden aangevraagd. In het eerste aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, kan voor ten hoogste 25% van het bedrag, wat volgt uit de berekening in de eerste volzin, subsidie worden aangevraagd.

  • 4. Per instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan in 2021 voor ten hoogste 25% van het aantal bekostigde vavo-studenten aan een uit ’s Rijks bekostigde opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs dat op 1 oktober 2020 stond ingeschreven aan de instelling subsidie worden aangevraagd.

  • 5. Voor een instelling als bedoeld in artikel 1.4.a1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.4.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES die een opleiding overige educatie verzorgt, kan in 2021 voor alle deelnemers subsidie worden aangevraagd.

  • 6. Voor een school op Bonaire, Sint Eustatius of Saba en voor de beroepsopleidingen van Scholengemeenschap Bonaire, kan in 2021 voor alle bekostigde leerlingen, studenten, vavo-studenten en deelnemers die op 1 oktober 2020 stonden ingeschreven subsidie worden aangevraagd.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 8. Verdeling subsidiebedragen funderend onderwijs 2020.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien voor een sector of onderwijssoort sprake is van een derde aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en artikel 5, vierde lid, worden de aanvragen voor de desbetreffende sector of onderwijssoort op volgorde van binnenkomst gerangschikt.

I

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Verdeling subsidiebedragen funderend onderwijs 2021

  • 1. Indien de middelen, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder a of b, ontoereikend zijn om alle aanvragen toe te wijzen, worden de aanvragen op de volgende wijze gerangschikt:

    • a. eerst wordt voorrang verleend aan de aanvragen van scholen en afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs van een aoc waaraan in 2020 geen subsidie op grond van deze regeling is verstrekt;

    • b. vervolgens wordt voorrang verleend aan de aanvragen van scholen die een positieve achterstandsscore hebben als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, scholen en afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs van een aoc die in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging uit de Regeling leerplusarrangement vo, en scholen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

    • c. ten slotte wordt beslist op de aanvragen van overige scholen en afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs van een aoc die niet vallen onder een categorie als bedoeld onder a of b.

  • 2. Indien de middelen als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder a of b, ontoereikend zijn om alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder a, toe te wijzen, worden de desbetreffende aanvragen door middel van loting gerangschikt.

  • 3. Indien er voldoende middelen als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder a of b, zijn om alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder a, toe te wijzen, maar die middelen vervolgens ontoereikend zijn om tevens alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder b, toe te wijzen, worden de aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder b, door middel van loting gerangschikt.

  • 4. Indien er voldoende middelen als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder a of b, zijn om alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, toe te wijzen, maar die middelen vervolgens ontoereikend zijn om tevens alle aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder c, toe te wijzen, worden de aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onder c, door middel van loting gerangschikt.

  • 5. Indien de toekenning van subsidie voor ten minste 90% van het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, een loting als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid zou voorkomen, laat de minister die loting achterwege. In dat geval wordt aan de betreffende scholen of afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs binnen de grenzen van het desbetreffende subsidieplafond voor ten minste 90% van het aantal leerlingen is aangevraagd de subsidie toegekend.

  • 6. Indien voor een sector sprake is van een tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid onder b, en artikel 5a, tweede lid, worden de aanvragen voor de desbetreffende sector op volgorde van binnenkomst gerangschikt.

J

Aan artikel 9 wordt na het vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien sprake is van een derde aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en artikel 5, vierde lid, of een tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, en artikel 5a, tweede lid, worden de aanvragen op volgorde van binnenkomst gerangschikt.

K

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘daarvoor in aanmerking komende’ en wordt na ‘artikel 5, eerste lid, onder d of e, of tweede lid, onder d of e,’ een zinsnede ingevoegd, luidende: of artikel 5a, eerste lid, onder d of e,.

2. In het tweede lid wordt ‘bedoeld in het tweede lid’ vervangen door ‘bedoeld in het eerste lid’ en ‘bedoeld in artikel 7’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 7 en 7a’.

3. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien voor een sector of onderwijssoort sprake is van een derde aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en artikel 5, vierde lid, of een tweede aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, en artikel 5a, tweede lid, worden de aanvragen voor de desbetreffende sector of onderwijssoort op volgorde van binnenkomst gerangschikt.

L

Artikel 11 vervalt.

M

In artikel 12 komen het vierde tot en met zevende lid te luiden:

  • 4. De inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2021 subsidie is verstrekt, omvatten per school of instelling gemiddeld minimaal 25 uur per programma.

  • 5. Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor subsidie is verstrekt in 2020 worden uitgevoerd in de volgende periode:

    • a. voor subsidieaanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a: van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2021;

    • b. voor subsidieaanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b: van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021;

    • c. voor subsidieaanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c: van 1 december 2020 tot en met 31 december 2021.

  • 6. Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor subsidie is verstrekt in 2021 worden uitgevoerd in de volgende periode:

    • a. voor subsidieaanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a: van 14 juni 2021 tot en met 31 december 2021;

    • b. voor subsidieaanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b: van 26 juli 2021 tot en met 31 december 2021.

  • 7. Na afronding van de periode, bedoeld in het vijfde of zesde lid, meldt de subsidieontvanger binnen twee maanden het aantal leerlingen, studenten, vavo-studenten of deelnemers dat het inhaal- en ondersteuningsprogramma heeft afgerond aan de minister.

N

Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt het woord ‘of’.

2. Na onderdeel c worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. 14 juni 2021, indien het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a; of

  • e. 26 juli 2021, indien het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b.

O

Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt het woord ‘of’.

2. Na onderdeel c worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. 14 juni 2021, indien het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a; of

  • e. 26 juli 2021, indien het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding

Ruim een jaar geleden gebeurde wat niemand voor mogelijk zou hebben gehouden: alle scholen en instellingen moesten sluiten, als maatregel om verspreiding van COVID-19 in te perken. In het jaar dat erop volgde zijn scholen en instellingen gedurende lange perioden (gedeeltelijk) gesloten geweest. Ondanks alle extra inspanningen die scholen en instellingen, leerlingen, studenten, vavo-studenten en deelnemers (hierna kortheidshalve: leerlingen en studenten) het afgelopen jaar hebben gepleegd, hebben veel van hen in het vorige en huidige schooljaar leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging opgelopen, vaak ook forse. Ook het mentale welbevinden en de sociale ontwikkeling heeft bij veel leerlingen en studenten te lijden (gehad) van de situatie.

Vanaf 8 februari 2021 zijn de scholen in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs weer geopend. Leerlingen en studenten van de middelbare scholen en mbo-instellingen kunnen sinds 1 maart 2021 minimaal 1 dag per week weer fysiek naar school. Een eerste waardevolle stap, die hard nodig is om opgelopen achterstanden gemakkelijker in te halen en te herstellen, zodat leerlingen en studenten hun school- en studieloopbaan succesvol en plezierig kunnen vervolgen. In het onlangs gepresenteerde Nationaal Programma Onderwijs, het “steunprogramma voor herstel en perspectief”1 is daarom aangekondigd in de komende twee school- en studiejaren verschillende maatregelen te treffen om hen waar nodig langer, meer en effectievere (onderwijs)tijd te bieden.

Nieuwe inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in 2021

In 2020 hebben scholen en instellingen op grond van de Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 2 subsidie kunnen aanvragen voor het organiseren van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. In het Nationaal Programma Onderwijs is onder andere aangekondigd om scholen en instellingen deze mogelijkheid in 2021 opnieuw te bieden. Scholen en instellingen die nog niet eerder subsidie hebben gekregen om dergelijke programma’s te organiseren, krijgen die gelegenheid zo alsnog. Ook scholen en instellingen die al wel eerder subsidie hebben gekregen om dergelijke programma’s te organiseren, kunnen dat doen voor leerlingen en studenten die nieuwe achterstanden hebben opgelopen of nog niet eerder zo’n programma hebben gevolgd.

Hiertoe wordt de Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 3 gewijzigd door daaraan onder andere nieuwe aanvraagtijdvakken toe te voegen. Het doel hiervan is om scholen en instellingen extra financiële ruimte te bieden om op korte termijn de door COVID-19 ontstane leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging snel én duurzaam in te halen en weg te werken. Er kan daarom alleen subsidie worden aangevraagd voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s die in 2021 worden uitgevoerd en afgerond. Verder wordt de regeling op enkele punten aangepast op basis van ervaringen met de uitvoering ervan in 2020. In de hiernavolgende artikelsgewijze toelichting worden alle wijzigingen toegelicht.4

Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdeel A

Aan artikel 3, derde lid, zijn twee nieuwe onderdelen toegevoegd, namelijk de onderdelen c en d.

Het nieuwe onderdeel c betreft een verduidelijking. In 2020 is veelvuldig de vraag gesteld of een intensivering van het reguliere onderwijsprogramma ook subsidiabel is. De subsidie op grond van deze regeling is echter bedoeld voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s buiten en in aanvulling op het reguliere onderwijsprogramma voor specifieke groepen leerlingen en studenten. Dit kan bijvoorbeeld reeds worden opgemaakt uit de begripsbepaling van het begrip ‘inhaal- en ondersteuningsprogramma’ en artikel 3, derde lid, onder a, maar is voor de duidelijkheid geëxpliciteerd.

Ook het nieuwe onderdeel e betreft een verduidelijking. In 2020 is een aantal subsidieaanvragen gedaan voor de aanschaf van devices. Hoewel devices in sommige gevallen dienstig kunnen zijn aan het verzorgen van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, is de aanschaf daarvan in deze subsidieregeling geen doel op zich en is het dus ook niet de bedoeling om de kosten daarvoor geheel te subsidiëren. Immers, de devices kunnen veelal ook daarna nog worden gebruikt en hangen dus niet voor het volledige aanschafbedrag samen met de te subsidiëren activiteiten. Wel zijn afschrijvingskosten voor het gebruik ervan tijdens de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s subsidiabel. Dit kan reeds worden opgemaakt uit de begripsbepaling van het begrip ‘kosten’ in artikel 1.1 en uit artikel 1.7 van de Kaderregeling (die mede de grondslag vormt voor deze regeling), maar ook dit is voor de duidelijkheid geëxpliciteerd.

Artikel I, onderdeel B

Met deze wijziging wordt geregeld dat er in 2021 in ieder geval één aanvraagtijdvak is van 15 april 2021 tot en met 2 mei 2021. Als uiterlijk 2 mei 2021 een aanvraag is ingediend en vervolgens ook wordt verstrekt, kan de subsidie nog voor de zomervakantie betaalbaar worden gesteld. Als na het aanvraagtijdvak van 15 april 2021 tot en met 2 mei 2021 voor een sector of onderwijssoort nog middelen resteren, wordt daarvoor een tweede aanvraagtijdvak opengesteld van 1 juni 2021 tot en met 13 juni 2021. Er is voor 2021 dus gekozen voor maximaal twee aanvraagtijdvakken in plaats van de maximaal drie aanvraagtijdvakken zoals in 2020 het geval was. De reden hiervoor is dat de scholen en instellingen met deze subsidie dit jaar nog de (nieuwe) inhaal- en ondersteuningsprogramma’s moeten verzorgen en afronden. Bovendien hebben veel scholen en instellingen reeds ervaring met het opzetten van een inhaal- en ondersteuningsprogramma.

Artikel I, onderdeel C en D

Door het opschrift van artikel 5 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel betrekking heeft op de subsidieplafonds voor 2020. Het nieuwe artikel 5a heeft betrekking op de subsidieplafonds voor 2021.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 4 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, waardoor het oorspronkelijke tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het derde tot en met zesde lid. Daarom dient ook de verwijzing naar artikel 4 in artikel 6 te worden aangepast.

Artikel I, onderdeel F en G

Door het opschrift van artikel 7 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel betrekking heeft op de maximumbedragen voor scholen en instellingen voor 2020. Het nieuwe artikel 7a heeft betrekking op de maximumbedragen voor scholen en instellingen voor 2021. Voor 2020 is voor de berekening van de maximumbedragen uitgegaan van het aantal leerlingen, studenten en vavo-studenten dat stond ingeschreven op teldatum 1 oktober 2019. Aangezien er inmiddels recentere gegevens zijn, is voor de maximumbedragen voor 2021 uitgegaan van teldatum 1 oktober 2020.

In artikel 7a, tweede lid, is ten opzichte van artikel 7, tweede lid, verduidelijkt dat voor afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs binnen een aoc op grond van deze regeling dezelfde maxima gelden als voor vo-scholen. Voor het bevoegd gezag van een aoc dat zowel voor de mbo-studenten als de vbo-leerlingen subsidie wil aanvragen, betekent dit dat het maximaal aan te vragen subsidiebedrag voor dat aoc een optelsom is van het maximum voor de vbo-leerlingen conform het tweede lid en het maximum van de mbo-studenten conform het derde lid. Dit gold ook voor 2020, maar is per abuis niet geheel duidelijk tot uitdrukking gebracht in artikel 7, tweede lid.

Artikel 7a, derde lid, bepaalt het plafond per mbo-instelling. Een instelling kan in totaal voor alle apcg-studenten en 5,9305% van het aantal overige studenten subsidie aanvragen. Echter: in het eerste aanvraagtijdvak mag een instelling slechts 25% van haar plafond aanvragen (zie ook de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel I). Op de website van DUS-I zal een overzicht worden geplaatst van het bedrag dat elke instelling kan aanvragen in het eerste aanvraagtijdvak en het totaalbedrag dat elke instelling kan aanvragen in het eerste en eventueel tweede aanvraagtijdvak tezamen.

Artikel I, onderdeel H

Door het opschrift van artikel 8 te wijzigen, wordt verduidelijkt dat dat artikel betrekking heeft op de verdeling van de middelen voor funderend onderwijs in 2020. De verdeling van de middelen in het eventuele derde aanvraagtijdvak in 2020 stond eerder in artikel 11. Voor de duidelijkheid is artikel 11 komen te vervallen en als nieuw zesde lid aan artikel 8 toegevoegd, zodat alle regels voor 2020 voor funderend onderwijs in één oogopslag zichtbaar zijn.

Artikel I, onderdeel I

Er wordt een nieuw artikel 8a ingevoegd waaruit volgt hoe de middelen voor funderend onderwijs worden verdeeld in 2021. Indien er niet genoeg middelen zijn om alle aanvragen toe te kennen, wordt eerst voorrang gegeven aan de groep scholen die in 2020 geen subsidie hebben ontvangen (a). Als er daarna nog middelen resteren, zijn de scholen die in 2020 subsidie hebben ontvangen en een kwetsbare populatie hebben de volgende groep die voorrang heeft (b). Daarna komt de rest van de scholen aan de beurt (c).

Als er voor de scholen in groep (a) reeds niet genoeg middelen zijn, wordt onder de scholen in groep (a) geloot of wordt hun subsidie voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) toegekend indien loting daarvoor niet meer nodig is en dus kan worden voorkomen. Als er voor de scholen in groep (a) wel voldoende middelen zijn maar niet meer voor de scholen in groep (b), wordt onder de scholen in groep (b) geloot of wordt hun subsidie voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) toegekend indien loting daardoor niet meer nodig is en dus kan worden voorkomen. In dat geval krijgen de scholen in groep (a) wel 100% van hun subsidiebedrag toegekend. Als er voor de scholen in de groepen (a) en (b) tot slot wel voldoende middelen zijn maar niet meer voor de scholen in groep (c), wordt onder de scholen in groep (c) geloot of wordt hun subsidie voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) toegekend indien loting daardoor niet meer nodig is en dus kan worden voorkomen. In dat geval krijgen de scholen in de groepen (a) en (b) wel 100% van hun subsidiebedrag toegekend.

Verder is aan artikel 8a een nieuw zevende lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen in het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor elke sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij overtekening wordt er dus niet geloot, maar worden de aanvragen voor de desbetreffende sector gerangschikt en verstrekt op volgorde van binnenkomst bij DUS-I. Dit gold op grond van artikel 11 eerder ook voor het derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid is artikel 11 komen te vervallen en als nieuw zesde lid aan artikel 8 toegevoegd.

Artikel I, onderdeel J

Aan artikel 9 is een nieuw zesde lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen in het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor elke sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij overtekening wordt er dus niet geloot, maar worden de aanvragen voor de desbetreffende sector toegekend op volgorde van binnenkomst bij DUS-I. Dit gold op grond van artikel 11 eerder ook voor het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid is artikel 11 komen te vervallen en heeft het nieuwe zesde lid zowel betrekking op het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020 als het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021, zodat alle regels voor 2020 en 2021 voor mbo in één oogopslag zichtbaar zijn.

Artikel 9 regelt niets over de verdeling van middelen tussen mbo-instellingen in het eerste aanvraagtijdvak van 2021. In het eerste aanvraagtijdvak zijn er namelijk voldoende middelen voor alle instellingen, die in dat tijdvak slechts 25% van hun maximumbedrag mogen aanvragen op grond van artikel 7a, derde lid.5 Op die manier hebben alle instellingen in het eerste aanvraagtijdvak evenveel kans op subsidie en wordt loting voorkomen, evenals in het eerste tijdvak in 2020 het geval was. In het eventuele tweede aanvraagtijdvak kunnen instellingen de rest van hun maximumbedrag aanvragen.

Artikel I, onderdeel K

Voor vavo en overige educatie was voor 2020 reeds in artikel 10 geregeld dat in het eerste en tweede aanvraagtijdvak zou worden geloot bij overtekening of de subsidie voor ten minste 90% (dus maximaal 10% lager) zou worden toegekend om loting te voorkomen. Met deze wijziging wordt hetzelfde geregeld voor het eerste aanvraagtijdvak van 2021.

Verder is aan artikel 10 een nieuw derde lid toegevoegd waaruit volgt hoe de middelen in het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021 worden verdeeld. Hiervoor geldt voor elke sector en onderwijssoort de regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij overtekening wordt er dus niet geloot. Dit gold op grond van artikel 11 eerder ook voor het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020. Voor de duidelijkheid is artikel 11 komen te vervallen en heeft het nieuwe derde lid zowel betrekking op het eventuele derde aanvraagtijdvak van 2020 als het eventuele tweede aanvraagtijdvak van 2021, zodat alle regels voor 2020 en 2021 voor vavo en overige educatie in één oogopslag zichtbaar zijn.

Artikel I, onderdeel L

Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen I, J en K.

Artikel I, onderdeel M

In artikel 12 worden het vierde tot en met zevende lid gewijzigd.

Het nieuwe vierde lid bevat voor de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2021 subsidie wordt verstrekt, de eis dat deze per school of instelling per programma gemiddeld 25 uur moeten omvatten. Voor de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2020 subsidie is verstrekt, is een dergelijke expliciete voorwaarde niet gesteld en is alleen een richtlijn van 30 uur per programma gegeven. In de praktijk zijn er scholen en instellingen geweest die ver daaronder zijn gebleven, hetgeen de reden is om ditmaal een expliciete minimumeis van gemiddeld 25 uur per programma op te nemen in de regeling. Op die manier wordt verzekerd dat het bedrag van € 900,– per leerling of student doelmatig wordt besteed. Het betreft een aanbodverplichting voor de school of instelling, geen aanwezigheidsplicht voor de leerling of student.6 Verder is het een gemiddelde per programma, zodat nog steeds kan worden voorzien in maatwerk per (groep van) leerling(en) en student(en). De een kan immers een minder omvangrijk programma nodig hebben dan de ander. Een voorbeeld: een instelling die zowel een programma van 30 uur aanbiedt aan studenten met achterstanden in de generieke vakken als een programma van 20 uur aan studenten die extra begeleiding bij de beroepspraktijkvorming nodig hebben, voldoet aan de eis van gemiddeld 25 uur per programma.

In het oorspronkelijke vierde tot en met zesde lid werd bepaald binnen welke periode de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2020 subsidie is verstrekt, moeten worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat het artikel onleesbaar wordt, is dit is ondergebracht in het nieuwe vijfde lid. Uit het nieuwe zesde lid volgt binnen welke periode de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s waarvoor in 2021 subsidie is verstrekt, moeten worden uitgevoerd. Voor beide tranches geldt dat de activiteiten uiterlijk op 31 december 2021 moeten zijn afgerond. Uiteraard mogen hierna vergelijkbare activiteiten worden uitgevoerd, gericht op het consolideren van de resultaten van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s en op het (verder) ondersteunen van leerlingen en studenten. Daarvoor moeten evenwel andere middelen voor worden ingezet dan de subsidie die op grond van deze regeling is verstrekt.

Het nieuwe zevende lid bepaalt tot slot de periode waarbinnen scholen en instellingen aan de minister moeten melden hoeveel leerlingen en studenten het inhaal- en ondersteuningsprogramma hebben afgerond. Eerder stond daar dat deze melding ‘[n]a afronding van de activiteiten (…) tussen 1 december 2020 en 31 december 2021’ moet worden gedaan, maar dit is niet duidelijk, de lange periode is onpraktisch voor de uitvoering van de regeling door DUS-I en de laatste dag ervan valt in de kerstvakantie. Voor alle inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, dus zowel tranche 2020 als 2021, geldt nu dat het bevoegd gezag bedoelde melding binnen twee maanden na afloop van de activiteitenperiode moet doen. Voor beide tranches is dit dus uiterlijk op 28 februari 2022.

Artikel I, onderdeel N

Met deze wijziging wordt geregeld op welke data de subsidies die in 2021 worden verstrekt, uiterlijk worden vastgesteld voor bekostigde scholen en instellingen.

Artikel I, onderdeel O

Met deze wijziging wordt geregeld op welke data de subsidies die in 2021 worden verstrekt, uiterlijk worden verleend aan niet-bekostigde instellingen die subsidie hebben aangevraagd voor deelnemers aan een erkende opleiding overige educatie.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II, 35570-VIII-185, d.d. 17 februari 2021.

X Noot
4

Voor de toelichting bij de oorspronkelijke regeling, zij verwezen naar: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-28472.html. Verder is een overzicht van de eerdere wijzigingen te vinden op https://wetten.overheid.nl/BWBR0043564/2021-03-16/0/informatie#tab-wijzigingenoverzicht.

X Noot
5

Scholengemeenschap Bonaire mag in het eerste aanvraagtijdvak voor alle mbo-studenten subsidie aanvragen. Er zijn in het eerste aanvraagtijdvak dus precies voldoende middelen om alle Europees Nederlandse instellingen 25% van hun maximumbedrag en Scholengemeenschap Bonaire 100% van haar mbo-maximumbedrag aan subsidie te verstrekken.

X Noot
6

De aanwezigheid kan echter wel relevant zijn voor het oordeel van de school of instelling ten aanzien van het aantal leerlingen en studenten dat het inhaal- en ondersteuningsprogramma heeft afgerond. Minstens 85% van hen moet het inhaal- en ondersteuningsprogramma hebben afgerond om aan de subsidieverplichtingen te voldoen.

Naar boven