Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 18223 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 18223 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Wet basisregistratie ondergrond;
Besluit:
De Regeling basisregistratie ondergrond wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11 komt te luiden:
De catalogus bestaat uit de onderdelen:
a. geotechnisch sondeeronderzoek, opgenomen in bijlage II bij deze regeling;
b. booronderzoek – bodemkundige boormonsterbeschrijving en boormonsteranalyse, opgenomen in bijlage III bij deze regeling;
c. booronderzoek – geologische boormonsterbeschrijving, opgenomen in bijlage IV bij deze regeling;
d. booronderzoek – geotechnische boormonsterbeschrijving en boormonsteranalyse, opgenomen in bijlage V bij deze regeling;
e. wandonderzoek – bodemkundige wandbeschrijving en wandmonsteranalyse, opgenomen in bijlage VI bij deze regeling;
f. grondwatermonitoringput, opgenomen in bijlage VII bij deze regeling;
g. grondwatermonitoringnet, opgenomen in bijlage VIII bij deze regeling;
h. grondwatersamenstellingsonderzoek, opgenomen in bijlage IX bij deze regeling;
i. grondwaterstandsonderzoek, opgenomen in bijlage X bij deze regeling;
j. bodemkaart, opgenomen in bijlage XI bij deze regeling;
k. geomorfologische kaart, opgenomen in bijlage XII bij deze regeling;
l. hydrogeologisch model, opgenomen in bijlage XIII bij deze regeling;
m. GeoTop, opgenomen in bijlage XIV bij deze regeling;
n. digitaal geologisch model, opgenomen in bijlage XV bij deze regeling.
B
In artikel 15 wordt ‘bijlagen I, II en III’ vervangen door: ‘bijlagen I tot en met XV’.
C
Bijlage II wordt vervangen door bijlage II, opgenomen in bijlage A bij deze regeling.
D
Bijlage III wordt vervangen door bijlage III, opgenomen in bijlage B bij deze regeling.
E
Na bijlage III worden twaalf bijlagen IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XI, XII, XIII, XIV en XV toegevoegd, opgenomen in respectievelijk de bijlagen C tot en met N bij deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject geotechnisch sondeeronderzoek en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 10 september 2019
Versie 1.01
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1.1 |
Registratieobject |
|
1.2 |
Entiteiten en attributen |
|
1 |
Geotechnisch sondeeronderzoek |
|
2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3 |
Aangeleverde locatie |
|
4 |
Aangeleverde verticale positie |
|
5 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
6.0 |
Sondeonderzoek |
|
6.1 |
Traject |
|
6.2 |
Bewerking |
|
6.3 |
Sondeerapparaat |
|
6.4 |
Nulmeting |
|
6.5 |
Bepaalde parameters |
|
6.6 |
Conuspenetratietest |
|
6.7 |
Conuspenetratietest resultaat |
|
6.8 |
Dissipatietest |
|
6.9 |
Dissipatietest resultaat |
|
7.0 |
Aanvullend onderzoek |
|
7.1 |
Verwijderde laag |
|
Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten |
||
2.1 |
Enumeraties |
|
2.2 |
Codelijsten |
|
1. |
CoördinaatTransformatie |
|
2. |
Kader Aanlevering |
|
3. |
KaderInwinning |
|
4. |
Kwaliteitsklasse |
|
5. |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
6. |
MethodeLocatiebepaling |
|
7. |
MethodeVerticalePositiebepaling |
|
8. |
Referentiestelsel |
|
9. |
Registratiestatus |
|
10. |
Sondeermethode |
|
11. |
Sondeernorm |
|
12. |
Stopcriterium |
|
13. |
VerticaalReferentievlak |
|
Toelichting |
||
1. |
Inleiding |
|
1.1 |
Geotechnisch sondeeronderzoek |
|
1.2 |
Sonderen |
|
2. |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Geotechnisch sondeeronderzoek |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Sondeonderzoek |
|
2.4 |
Resultaat |
|
2.5 |
Sondeerapparaat |
|
2.6 |
Aanvullend onderzoek |
|
3. |
Het domeinmodel |
Naam |
Geotechnisch sondeeronderzoek |
Code |
CPT |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een sondeeronderzoek dat op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone is uitgevoerd en dat door of onder de verantwoordelijkheid van een bepaald bestuursorgaan aan de registerbeheerder van de basisregistratie ondergrond is aangeleverd en door de laatste in de registratie ondergrond is opgenomen. |
Unieke aanduiding |
BRO-ID |
Populatie |
De populatie geotechnische sondeeronderzoeken in de registratie ondergrond betreft alleen de onderzoeken van de relatief homogene groep van elektrische en mechanische sonderingen en de daarbij behorende dissipatietesten. Andere typen sonderingen (zoals slagsonderingen, seismische sonderingen en bolsonderingen) zijn niet in de BRO opgenomen. |
Naam entiteit |
Geotechnisch sondeeronderzoek |
Definitie |
De gegevens die het geotechnisch sondeeronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Toelichting |
De gegevens die alle registratieobjecten gemeenschappelijk hebben zijn in het domeinmodel gegroepeerd in de entiteit Registratieobject. |
1.1 BRO-ID |
|
Naam attribuut |
BRO-ID |
Definitie |
De identificatie van een geotechnisch sondeeronderzoek in de registratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
CPTNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
1.2 bronhouder |
|
Naam attribuut |
bronhouder |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. Voor geotechnisch sondeeronderzoek dat afkomstig is uit DINO is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bronhouder. |
1.3 object-ID bronhouder |
|
Naam attribuut |
object-ID bronhouder |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden, voordat het was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Nee |
Domein |
Tekst |
– Maximale lengte |
200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
1.4 dataleverancier |
|
Naam attribuut |
dataleverancier |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Nee |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
1.5 kwaliteitsregime |
|
Naam attribuut |
kwaliteitsregime |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
1.6 kader aanlevering |
|
Naam attribuut |
kader aanlevering |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het object is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
KaderAanlevering |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de plaats die het object heeft in de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
1.7 kader inwinning |
|
Naam attribuut |
kader inwinning |
Definitie |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
KaderInwinning |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak. |
1.8 rapportagedatum onderzoek |
|
Naam attribuut |
rapportagedatum onderzoek |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van het geotechnisch sondeeronderzoek alle gegevens van het sondeeronderzoek heeft vastgelegd en het resultaat aan de opdrachtgever kan worden aangeboden, dan wel de feitelijk datum van rapportage. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Datum |
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na het tijdstip registratie object. |
1.9 sondeernorm |
|
Naam attribuut |
sondeernorm |
Definitie |
De norm die omschrijft volgens welke afspraken, specificaties en/of criteria het geotechnisch sondeeronderzoek is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Sondeernorm |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De sondeernorm bevat meestal een indeling in kwaliteitsklassen, waarmee onderscheid gemaakt wordt tussen meer en minder volledig en/of nauwkeuriger geotechnisch sondeeronderzoek. In sommige gevallen worden eigenschappen die in een norm gevat zijn toch expliciet opgenomen in de registratie ondergrond. Dit wordt enkel gedaan wanneer het de directe bruikbaarheid van de gegevens bevordert. |
1.10 aanvullend onderzoek uitgevoerd |
|
Naam attribuut |
aanvullend onderzoek uitgevoerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er in het veld bepaalde waarnemingen zijn gedaan als aanvulling op het sondeonderzoek. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
1.11 uitvoerder onderzoek |
|
Naam attribuut |
uitvoerder onderzoek |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het geotechnisch sondeeronderzoek, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Nee |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Naam entiteit |
Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
2.1 tijdstip registratie object |
|
Naam attribuut |
tijdstip registratie object |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop er voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
2.2 registratiestatus |
|
Naam attribuut |
registratiestatus |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Registratiestatus= voltooid |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De gegevens van een geotechnisch sondeeronderzoek worden altijd in een keer aangeleverd, en de registratiestatus is daarom altijd voltooid. |
2.3 tijdstip voltooiing registratie |
|
Naam attribuut |
tijdstip voltooiing registratie |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
2.5 gecorrigeerd |
|
Naam attribuut |
gecorrigeerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
2.6 tijdstip laatste correctie |
|
Naam attribuut |
tijdstip laatste correctie |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd. |
2.7 in onderzoek |
|
Naam attribuut |
in onderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
2.8 in onderzoek sinds |
|
Naam attribuut |
in onderzoek sinds |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek. |
2.9 uit registratie genomen |
|
Naam attribuut |
uit registratie genomen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
2.10 tijdstip uit registratie genomen |
|
Naam attribuut |
tijdstip uit registratie genomen |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen. |
2.11 weer in registratie genomen |
|
Naam attribuut |
weer in registratie genomen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
2.12 tijdstip weer in registratie genomen |
|
Naam attribuut |
tijdstip weer in registratie genomen |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen. |
Naam entiteit |
Aangeleverde locatie |
|
Definitie |
De gegevens over de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Toelichting |
De locatie van geotechnisch sondeeronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
|
3.1 coördinaten |
||
Naam attribuut |
coördinaten |
|
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Coördinatenpaar |
|
Regels |
De locatie ligt in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone. |
|
3.2 referentiestelsel |
||
Naam attribuut |
referentiestelsel |
|
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Referentiestelsel |
|
– Type |
Codelijst |
|
Regels |
Een locatie op land is gedefinieerd in RD of ETRS89 en een locatie op zee in WGS84 of ETRS89. |
|
3.3 datum locatiebepaling |
||
Naam attribuut |
datum locatiebepaling |
|
Definitie |
De datum waarop de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Datum |
|
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
|
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
|
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
|
Regels IMBRO/A |
Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is ook de waarde van dit gegeven onbekend. |
|
Toelichting |
De regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het geotechnisch sondeeronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum locatiebepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde. |
|
3.4 methode locatiebepaling |
||
Naam attribuut |
methode locatiebepaling |
|
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
MethodeLocatiebepaling |
|
– Type |
Codelijst |
|
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
|
3.5 uitvoerder locatiebepaling |
||
Naam attribuut |
uitvoerder locatiebepaling |
|
Definitie |
De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Nee |
|
Domein |
KvK-nummer |
|
– Type |
Code |
|
– Opbouw |
NNNNNNNN |
|
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn. |
|
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Naam entiteit |
Aangeleverde verticale positie |
|
Definitie |
De gegevens over de positie van het beginpunt van het geotechnisch sondeeronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
4.1 lokaal verticaal referentiepunt |
||
Naam attribuut |
lokaal verticaal referentiepunt |
|
Definitie |
Het punt dat in het geotechnisch sondeeronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
– Type |
Codelijst |
|
Regels |
Een locatie op land heeft de waarde maaiveld of waterbodem. Een locatie op zee heeft de waarde waterbodem. |
|
Toelichting |
Het domein bevat begrippen die naar een vlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt is het punt waar het geotechnisch sondeeronderzoek zo’n vlak doorsnijdt en dat geldt als het punt waar het onderzoek begonnen is. |
|
4.2 verschuiving |
||
Naam attribuut |
verschuiving |
|
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
3.3 |
|
– Eenheid |
m (meter) |
|
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
|
Toelichting |
De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak. |
|
4.3 waterdiepte |
||
Naam attribuut |
waterdiepte |
|
Definitie |
De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
3.3 |
|
– Eenheid |
m (meter) |
|
– Waardebereik |
0 tot 100 |
|
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer het gegeven lokaal verticaal referentiepunt de waarde waterbodem heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de waterdiepte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
|
Toelichting |
Het gegeven geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen waar de waterdiepte veranderlijk is. Het wordt door de basisregistratie ondergrond gebruikt bij de transformatie van coördinaten van RD naar ETRS89. |
|
4.4 verticaal referentievlak |
||
Naam attribuut |
verticaal referentievlak |
|
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
VerticaalReferentievlak |
|
– Type |
Codelijst |
|
Regels |
Een locatie op land heeft de waarde NAP en een locatie op zee de waarde LAT of MSL. |
|
4.5 datum verticale positiebepaling |
||
Naam attribuut |
datum verticale positiebepaling |
|
Definitie |
De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Datum |
|
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
|
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
|
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
|
Regels IMBRO/A |
Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is ook de waarde van dit gegeven onbekend. Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
|
Toelichting |
Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld. De eerste regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het geotechnisch sondeeronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum verticale positiebepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde. |
|
4.6 methode verticale positiebepaling |
||
Naam attribuut |
methode verticale positiebepaling |
|
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
MethodeVerticale |
|
Positiebepaling |
||
– Type |
Codelijst |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen. |
|
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald. |
|
4.7 uitvoerder verticale positiebepaling |
||
Naam attribuut |
uitvoerder verticale positiebepaling |
|
Definitie |
De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Nee |
|
Domein |
KvK-nummer |
|
– Type |
Code |
|
– Opbouw |
NNNNNNNN |
|
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn. |
|
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Naam entiteit |
Gestandaardiseerde locatie |
|
Definitie |
De gegevens over de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van data-afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van geotechnisch sondeeronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
|
5.1 coördinaten |
||
Naam attribuut |
coördinaten |
|
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Coördinatenpaar |
|
5.2 referentiestelsel |
||
Naam attribuut |
referentiestelsel |
|
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Referentiestelsel= ETRS89 |
|
– Type |
Codelijst |
|
5.3 coördinaattransformatie |
||
Naam attribuut |
coördinaattransformatie |
|
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Coördinaattransformatie |
|
– Type |
Codelijst |
Naam entiteit |
Sondeonderzoek |
|
Definitie |
Het deel van de gegevens van het sondeeronderzoek dat betrekking heeft op het doen van metingen met een bepaald sondeerapparaat en het bewerken van die metingen tot een resultaat dat aan de opdrachtgever is gerapporteerd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
6.0.1 dissipatietest uitgevoerd |
||
Naam attribuut |
dissipatietest uitgevoerd |
|
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een of meer dissipatietesten zijn uitgevoerd in het sondeonderzoek. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
IndicatieJaNee |
|
– Type |
Enumeratie |
|
6.0.2 datum laatste bewerking |
||
Naam attribuut |
datum laatste bewerking |
|
Definitie |
De datum waarop de meetresultaten voor het laatst zijn bewerkt. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Datum |
|
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
|
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
|
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object. |
|
Toelichting |
De meetresultaten worden altijd bewerkt. Een indicatie van de stappen die daarin zijn uitgevoerd is vastgelegd in de entiteit Bewerking. |
|
6.0.3 sondeermethode |
||
Naam attribuut |
sondeermethode |
|
Definitie |
De techniek die is gebruikt bij het uitvoeren van de metingen. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Sondeermethode |
|
– Type |
Codelijst |
|
6.0.4 kwaliteitsklasse |
||
Naam attribuut |
kwaliteitsklasse |
|
Definitie |
De klasse binnen de sondeernorm volgens welke het geotechnisch sondeeronderzoek is uitgevoerd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Kwaliteitsklasse |
|
– Type |
Codelijst |
|
Regels |
De volgende norm – klasse combinaties zijn toegestaan: NEN5140: klasse1, klasse2, klasse3, klasse4 ISO22476D1: klasse1, klasse2, klasse3, klasse4 ISO22476D12: klasse5, klasse6, klasse7 |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens geldt als aanvullende regel dat de kwaliteitsklasse de waarde onbekend kan hebben, wanneer de sondeernorm ongelijk is aan NEN3680. Wanneer de sondeernorm de waarde NEN3680 heeft, is de waarde van het gegeven nvt. |
|
Toelichting |
Het gegeven is een nadere precisering van de norm waaraan het geotechnisch sondeeronderzoek voldoet en verwijst naar aanvullende afspraken. Het geeft daardoor meer inzicht in de gebruikswaarde van de resultaten. De norm waaraan het geotechnisch onderzoek voldoet is vastgelegd bij het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
|
6.0.5 stopcriterium |
||
Naam attribuut |
stopcriterium |
|
Definitie |
De reden waarom het sondeonderzoek op de bereikte diepte is gestopt. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Stopcriterium |
|
– Type |
Codelijst |
|
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of het sondeonderzoek is geslaagd of dat het einddoel niet behaald is omdat er problemen zijn geweest. Het kan in sommige gevallen wat extra informatie geven over de opbouw van de ondergrond. |
|
6.0.6 sensorazimuth |
||
Naam attribuut |
sensorazimuth |
|
Definitie |
De hoek tussen het magnetische noorden en de richting van de sensor voor de helling x, zoals gemeten vanaf het magnetische noorden met de klok mee voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Natuurlijk getal |
|
– Maximale lengte |
3 |
|
– Eenheid |
° (graden) |
|
– Waardebereik |
0 tot 360 |
|
Toelichting |
Het gegeven is van belang wanneer de helling in een eigen coördinaatstelsel is bepaald (helling x en y). Het is voldoende het azimuth van de x-sensor te geven omdat de twee sensoren altijd in een hoek van 90 graden zijn geplaatst. Vooralsnog is ervan afgezien deze relatie te vertalen naar een strikte regel. |
Naam entiteit |
Traject |
|
Definitie |
De diepte van het begin en het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond heeft afgelegd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Toelichting |
Diepte wordt gemeten langs de verticaal, ten opzichte van het lokaal verticaal referentiepunt. Het gegeven geeft globaal aan welk deel van de ondergrond op de locatie met de sondeerconus is onderzocht. |
|
6.1.1 voorgeboord tot |
||
Naam attribuut |
voorgeboord tot |
|
Definitie |
De diepte tot waar is voorgeboord of voorgegraven. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
2.2 |
|
– Eenheid |
m (meter) |
|
– Waardebereik |
0 tot niet-gespecificeerd |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de diepte tot waar is voorgeboord niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
|
Toelichting |
Om uiteenlopende redenen kan het bovenste deel van de ondergrond worden verwijderd voordat de sondeerconus naar beneden gaat. Gewoonlijk gebeurt dat door een gat te graven of te boren. Wanneer er geen grond is verwijderd, is de waarde van het gegeven 0. |
|
6.1.2 einddiepte |
||
Naam attribuut |
einddiepte |
|
Definitie |
De diepte waarop het sondeonderzoek is beëindigd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
3.3 |
|
– Eenheid |
m (meter) |
|
– Waardebereik |
0 tot 200 |
|
Toelichting |
Wanneer de hellingshoek van de sondeerconus niet gemeten is, wordt de diepte gemakshalve gelijkgesteld aan de maximale sondeerlengte. Het gegeven is opgenomen om data-afnemers in staat te stellen de gebruikswaarde van het geotechnisch sondeeronderzoek te beoordelen zonder het resultaat in detail te hoeven kennen. |
Naam entiteit |
Bewerking |
Definitie |
De globale karakterisering van de bewerking die de resultaten van het sondeonderzoek hebben ondergaan. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
Het is nog niet mogelijk een lijst met standaard methoden vast te stellen, omdat de bewerking van uitvoerder tot uitvoerder verschilt. |
6.2.1 bewerking onderbrekingen uitgevoerd |
|
Naam attribuut |
bewerking onderbrekingen uitgevoerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er bewerkingen hebben plaatsgevonden op de meetreeks in verband met het teruglopen van de waarde tijdens een onderbreking. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
6.2.2 expertcorrectie uitgevoerd |
|
Naam attribuut |
expertcorrectie uitgevoerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er door een expert correcties zijn toegepast op meetresultaten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Expertcorrecties zijn correcties die niet over de gehele meetreeks worden toegepast. De expert corrigeert de meetwaarden binnen een bepaald dieptebereik of van een specifieke parameter. |
6.2.3 signaalbewerking uitgevoerd |
|
Naam attribuut |
signaalbewerking uitgevoerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een signaalbewerkingsmethode is toegepast op de meetreeks. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of er een bewerkingsmethode is toegepast op de gehele meetreeks, zoals een correctie op het nulpuntverloop of een piekenfilter. |
Naam entiteit |
Sondeerapparaat |
|
Definitie |
De gegevens van het sondeerapparaat waarmee het sondeonderzoek is uitgevoerd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
6.3.1 omschrijving |
||
Naam attribuut |
omschrijving |
|
Definitie |
De specificatie van het sondeerapparaat waarmee het sondeonderzoek is uitgevoerd. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Tekst |
|
– Maximale lengte |
200 |
|
Toelichting |
Het gegeven geeft aan welk standaard apparaat het betreft of geeft een omschrijving van het apparaat. Daarnaast wordt gewoonlijk de massa van het sondeerapparaat gegeven. Voor IMBRO/A kunnen de gegevens niet bekend zijn; in dat geval maakt de aangeleverde tekst duidelijk dat de waarde onbekend is. |
|
6.3.2 conustype |
||
Naam attribuut |
conustype |
|
Definitie |
De specificatie van het type en serienummer van de sondeerconus zoals door de fabrikant gegeven. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Tekst |
|
– Maximale lengte |
200 |
|
Toelichting |
Het gegeven is opgenomen in de registratie ondergrond om de metingen zo goed mogelijk te kunnen herleiden. Voor IMBRO/A gegevens kunnen de gegevens onbekend zijn; in dat geval maakt de aangeleverde tekst duidelijk dat de waarde onbekend is. |
|
6.3.3 oppervlakte conuspunt |
||
Naam attribuut |
oppervlakte conuspunt |
|
Definitie |
De oppervlakte van de basis van de kegel van de sondeerconuspunt. |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Natuurlijk getal |
|
– Maximale lengte |
4 |
|
– Eenheid |
mm2 (vierkante millimeter) |
|
– Waardebereik |
25 tot 2000 |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de oppervlakte van de sondeerconuspunt niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
|
Toelichting |
De oppervlakte van de sondeerconuspunt is van invloed op de conusweerstand. Afhankelijk van de gebruikte sondeernorm en kwaliteitsklasse gaat het om een gemeten waarde of een waarde die is opgegeven door de conusleverancier. |
|
6.3.4 conusdiameter |
||
Naam attribuut |
conusdiameter |
|
Definitie |
De diameter van het cilindervormige deel van de sondeerconuspunt. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Natuurlijk getal |
|
– Maximale lengte |
2 |
|
– Eenheid |
mm (millimeter) |
|
– Waardebereik |
8 tot 51 |
|
Toelichting |
De sondeernorm en kwaliteitsklasse kunnen de marges voorschrijven waarbinnen de actuele conusdiameter op het moment van gebruik moet vallen. Soms volstaat het de waarde te geven die is opgegeven door de leverancier van de sonde. Het gegeven kan de specialist meer inzicht in de resultaten van het sondeonderzoek en is beslist niet bedoeld voor controle. Vooralsnog is ervan afgezien de relatie tussen de in norm en klasse vastgelegde eisen en de aanwezigheid van het gegeven te vertalen naar een strikte regel. |
|
6.3.5 oppervlaktequotiënt conuspunt |
||
Naam attribuut |
oppervlaktequotiënt conuspunt |
|
Definitie |
Het quotiënt van de doorsnede van de sondeerconus boven de sondeerconuspunt ter plaatse van de naad en de oppervlakte van de sondeerconuspunt. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
1.2 |
|
– Eenheid |
Geen (mm2/ mm2) |
|
– Waardebereik |
0.05 tot 1 |
|
Toelichting |
Het gegeven zou gebruikt moeten worden voor het corrigeren van de conusweerstand. Binnen het werkveld bestaat vooralsnog geen duidelijkheid over de toegevoegde waarde van het gegeven en vastlegging is daarom optioneel. |
|
6.3.6 afstand conus tot midden kleefmantel |
||
Naam attribuut |
afstand conus tot midden kleefmantel |
|
Definitie |
De afstand tussen de sondeerconuspunt en het midden van de kleefmantel. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Natuurlijk getal |
|
– Maximale lengte |
4 |
|
– Eenheid |
mm (millimeter) |
|
– Waardebereik |
1 tot 1.000 |
|
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is. |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt. |
|
Toelichting |
Ten tijde van de meting bevinden de sensoren zich op verschillende diepten. Deze diepten kunnen gecorrigeerd worden met dit gegeven. |
|
6.3.7 oppervlakte kleefmantel |
||
Naam attribuut |
oppervlakte kleefmantel |
|
Definitie |
De oppervlakte van de kleefmantel. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Natuurlijk getal |
|
– Maximale lengte |
5 |
|
– Eenheid |
mm2 (vierkante millimeter) |
|
– Waardebereik |
230 tot 25.000 |
|
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is. |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt. |
|
Toelichting |
Het gegeven bevat de uitwendige cilindrische oppervlakte van de kleefmantel en is van invloed op de plaatselijke wrijving. |
|
6.3.8 oppervlaktequotiënt kleefmantel |
||
Naam attribuut |
oppervlaktequotiënt kleefmantel |
|
Definitie |
Het quotiënt van de doorsnede van de bovenste ring van de kleefmantel en de doorsnede van de onderste ring van de kleefmantel. |
|
Kardinaliteit |
0..1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
1.1 |
|
– Eenheid |
Geen (mm2/ mm2) |
|
– Waardebereik |
0.2 tot 4 |
|
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is. |
|
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt. |
|
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt voor het corrigeren van de plaatselijke wrijving. |
Naam entiteit |
Nulmeting |
Definitie |
De meting van een of meerdere parameters met de sondeerconus in onbelaste situatie. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Toelichting |
De meting kan voor de meeste parameters voor en na het feitelijk gebruik van het apparaat worden uitgevoerd om het verloop in de waarde vast te stellen. De sondeernorm en kwaliteitsklasse bepalen of er een nulmeting moet worden uitgevoerd. De metingen zijn een indicator voor de kwaliteit van de resultaten van het sondeonderzoek. Zij worden gebruikt in de bewerking en kunnen onder meer leiden tot het corrigeren van waarden en het aanpassen van de nauwkeurigheid. Vanwege het controlerende karakter van de nulmeting, is het waardebereik van de parameters niet begrensd. Vooralsnog is ervan afgezien de relatie tussen de in norm en klasse vastgelegde eisen en de aanwezigheid van het gegeven te vertalen naar een strikte regel. |
6.4.1 conusweerstand vooraf |
|
Naam attribuut |
conusweerstand vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de conusweerstand voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
6.4.2 conusweerstand achteraf |
|
Naam attribuut |
conusweerstand achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de conusweerstand nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
6.4.3 elektrische geleidbaarheid vooraf |
|
Naam attribuut |
elektrische geleidbaarheid vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de elektrische geleidbaarheid voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
S/m (Siemens/meter) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de elektrische geleidbaarheid achteraf een waarde heeft. |
6.4.4 elektrische geleidbaarheid achteraf |
|
Naam attribuut |
elektrische geleidbaarheid achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de elektrische geleidbaarheid nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
S/m (Siemens/meter) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de elektrische geleidbaarheid vooraf een waarde heeft. |
6.4.5 helling oost-west vooraf |
|
Naam attribuut |
helling oost-west vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de hellingshoek in oost-westelijke richting voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Natuurlijk getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling oost-west achteraf een waarde heeft. |
6.4.6 helling oost-west achteraf |
|
Naam attribuut |
helling oost-west achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de hellingshoek in oost-westelijke richting nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling oost-west vooraf een waarde heeft. |
6.4.7 helling noord-zuid vooraf |
|
Naam attribuut |
helling noord-zuid vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de hellingshoek in noord-zuidelijke richting voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling noord-zuid achteraf een waarde heeft. |
6.4.8 helling noord-zuid achteraf |
|
Naam attribuut |
helling noord-zuid achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de hellingshoek in noord-zuidelijke richting nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling noord-zuid vooraf een waarde heeft. |
6.4.9 hellingresultante vooraf |
|
Naam attribuut |
hellingresultante vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de resultante voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de hellingresultante achteraf een waarde heeft. |
6.4.10 hellingresultante achteraf |
|
Naam attribuut |
hellingresultante achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de resultante hellingshoek nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de hellingresultante vooraf een waarde heeft. |
6.4.11 plaatselijke wrijving vooraf |
|
Naam attribuut |
plaatselijke wrijving vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de plaatselijke wrijving voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
1.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de plaatselijke wrijving achteraf een waarde heeft. |
6.4.12 plaatselijke wrijving achteraf |
|
Naam attribuut |
plaatselijke wrijving achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de plaatselijke wrijving nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
1.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de plaatselijke wrijving vooraf een waarde heeft. |
6.4.13 waterspanning u1 vooraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u1 vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u1 voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u1 achteraf een waarde heeft. |
6.4.14 waterspanning u1 achteraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u1 achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u1 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u1 vooraf een waarde heeft. |
6.4.15 waterspanning u2 vooraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u2 vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u2 voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u2 achteraf een waarde heeft. |
6.4.16 waterspanning u2 achteraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u2 achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u2 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u2 vooraf een waarde heeft. |
6.4.17 waterspanning u3 vooraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u3 vooraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u3 voorafgaand aan de conuspenetratietest. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u3 achteraf een waarde heeft. |
6.4.18 waterspanning u3 achteraf |
|
Naam attribuut |
waterspanning u3 achteraf |
Definitie |
De gemeten waarde van de waterspanning u3 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Regels |
Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u3 vooraf een waarde heeft. |
Naam entiteit |
Bepaalde parameters |
Definitie |
De parameters die in een conuspenetratietest bemeten kunnen worden met de aanduiding of de waarde in het onderzoek is vastgesteld. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
Het gegeven heeft geen betrekking op eventueel tijdens een dissipatietest bepaalde parameters. |
6.5.1 sondeertrajectlengte |
|
Naam attribuut |
sondeertrajectlengte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de sondeertrajectlengte is vastgesteld en dat is de lengte van de weg die de sondeerconus in de ondergrond heeft afgelegd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee= ja |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De sondeertrajectlengte wordt altijd gemeten. Het lokaal verticaal referentiepunt is het nulpunt. De sondeertrajectlengte wordt gemeten ter plaatse van de basis van de sondeerconuspunt. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.2 diepte |
|
Naam attribuut |
diepte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de diepte is vastgesteld en dat is de diepte van de basis van de conuspunt. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het lokaal verticaal referentiepunt is het nulpunt. De nauwkeurigheid van de diepte kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de sondeertrajectlengte en de gebruikte hellingshoeken. |
6.5.3 verlopen tijd |
|
Naam attribuut |
verlopen tijd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verlopen tijd is vastgesteld en dat is de duur van de tijd tussen het moment waarop de conuspenetratietest is gestart en het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1 seconde. |
6.5.4 conusweerstand |
|
Naam attribuut |
conusweerstand |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de conusweerstand is vastgesteld en dat is de kracht per oppervlakte eenheid die nodig is om de sondeerconuspunt bij het sonderen te verplaatsen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee= ja |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De conusweerstand wordt altijd gemeten. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.5 gecorrigeerde conusweerstand |
|
Naam attribuut |
gecorrigeerde conusweerstand |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gecorrigeerde conusweerstand is vastgesteld en dat is de conusweerstand gecorrigeerd voor de waterspanning. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De gecorrigeerde conusweerstand is de conusweerstand minus de waterspanning. De nauwkeurigheid van de gecorrigeerde conusweerstand kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand en waterspanning. |
6.5.6 netto conusweerstand |
|
Naam attribuut |
netto conusweerstand |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de netto conusweerstand is vastgesteld en dat is de conusweerstand gecorrigeerd voor de waterspanning op de oppervlakte van de sondeerconus punt en de effectieve verticale grondspanning. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De nauwkeurigheid van de netto conusweerstand kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand, de waterspanning en de oppervlakte van de conuspunt. |
6.5.7 magnetische veldsterkte x |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte x |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in x-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in x-richting van een eigen coördinatenstelsel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla. |
6.5.8 magnetische veldsterkte y |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte y |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in y-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in de y-richting van een eigen coördinatenstelsel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla. |
6.5.9 magnetische veldsterkte z |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte z |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in z-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in de z-richting van een eigen coördinatenstelsel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla. |
6.5.10 totale magnetische veldsterkte |
|
Naam attribuut |
totale magnetische veldsterkte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de totale magnetische veldsterkte is vastgesteld en dat is de sterkte van het volledige magnetische veld berekend uit de gemeten waarden in x-, y- en z-richting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De nauwkeurigheid voor deze parameter is af te leiden uit de nauwkeurigheden van de magnetische veldsterkte x, magnetische veldsterkte y en magnetische veldsterkte z. |
6.5.11 elektrische geleidbaarheid |
|
Naam attribuut |
elektrische geleidbaarheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de elektrische geleidbaarheid is vastgesteld en dat is het gemak waarmee een elektrische lading zich verplaatst tussen twee elektroden in de sondeerconus. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 0.1 Siemens per meter. |
6.5.12 helling oost-west |
|
Naam attribuut |
helling oost-west |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de helling oost-west is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as in oost-west richting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.13 helling noord-zuid |
|
Naam attribuut |
helling noord-zuid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de helling noord-zuid is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as in noord-zuid richting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.14 helling x |
|
Naam attribuut |
helling x |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de helling x is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as van een eigen coördinatenstelsel in x-richting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.15 helling y |
|
Naam attribuut |
helling y |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de helling y is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as van een eigen coördinatenstelsel in y-richting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.16 hellingresultante |
|
Naam attribuut |
hellingresultante |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de hellingresultante is vastgesteld en dat is de hellingshoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. De hellingresultante wordt afgeleid van de gemeten hellingshoeken of direct gemeten. |
6.5.17 magnetische inclinatie |
|
Naam attribuut |
magnetische inclinatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de magnetische inclinatie is vastgesteld en dat is de hoek tussen de richting van de totale magnetische veldsterkte en het horizontale vlak. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.18 magnetische declinatie |
|
Naam attribuut |
magnetische declinatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de magnetische declinatie is vastgesteld en dat is de hoek tussen het magnetisch noorden en het geografisch noorden. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.19 plaatselijke wrijving |
|
Naam attribuut |
plaatselijke wrijving |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de plaatselijke wrijving is vastgesteld en dat is de gemeten kracht per oppervlakte eenheid die nodig is om de kleefmantel bij het sonderen te verplaatsen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.20 poriënratio |
|
Naam attribuut |
poriënratio |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de poriënratio is vastgesteld en dat is het quotiënt van de totale waterspanning en de netto conusweerstand. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De nauwkeurigheid van de poriënratio kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de netto conusweerstand en de gebruikte waterspanning. |
6.5.21 temperatuur |
|
Naam attribuut |
temperatuur |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de temperatuur is vastgesteld en dat is de temperatuur die aan de sondeerconuspunt is gemeten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven is het resultaat van wrijving tijdens het sonderen en geeft een indicatie van de omstandigheden waarin de sondering wordt uitgevoerd. Het is niet noodzakelijkerwijs de temperatuur van de grond. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 5 graden Celsius. |
6.5.22 waterspanning u1 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u1 |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u1 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u1. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.23 waterspanning u2 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u2 |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u2 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u2. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.24 waterspanning u3 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u3 |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u3 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u3. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. |
6.5.25 wrijvingsgetal |
|
Naam attribuut |
wrijvingsgetal |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het wrijvingsgetal is vastgesteld en dat is het quotiënt van de plaatselijke wrijving en de conusweerstand. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De nauwkeurigheid van het wrijvingsgetal kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand en de plaatselijke wrijving. |
Naam entiteit |
Conuspenetratietest |
Definitie |
De meting van de eigenschappen van de ondergrond die is gedaan door de sondeerconus steeds verder naar beneden te drukken. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De conuspenetratietest is op een bepaald moment begonnen en kan meermalen onderbroken zijn om een dissipatietest uit te voeren. Als alles goed is gegaan is de test gestopt op het moment dat het doel bereikt was. Het doel kan bijvoorbeeld het bereiken van een bepaald niveau in de ondergrond zijn. Met regelmaat zijn er metingen gedaan, steeds als de sondeerconus een bepaald deel van de weg naar beneden had afgelegd. Het resultaat van de test is samengesteld en bestaat uit een reeks van resultaten. Ieder van die resultaten omvat de waarde die ieder van de parameters die bemeten zijn op een specifiek punt op de afgelegde weg heeft. |
6.6.1 starttijd meten |
|
Naam attribuut |
starttijd meten |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de conuspenetratietest is gestart. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object. |
Naam entiteit |
Conuspenetratietest resultaat |
Definitie |
De waarde die ieder van de parameters die zijn bemeten, op een specifiek punt op de afgelegde weg heeft. |
Kardinaliteit |
1..* |
Toelichting |
Welke parameters gemeten of berekend zijn kan per conuspenetratietest verschillen. De entiteit Bepaalde parameters geeft aan welke parameters zijn bemeten. De gemeten waarden worden bewerkt en tijdens de bewerking kunnen individuele metingen worden afgekeurd. |
6.7.1 sondeertrajectlengte |
|
Naam attribuut |
sondeertrajectlengte |
Definitie |
De waarde van de sondeertrajectlengte op het moment van meten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 200 |
6.7.2 diepte |
|
Naam attribuut |
diepte |
Definitie |
De waarde van de diepte op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 200 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut diepte van de entiteit Bepaalde parameters. De waarde is kleiner of gelijk aan de bijbehorende sondeertrajectlengte. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.3 verlopen tijd |
|
Naam attribuut |
verlopen tijd |
Definitie |
De waarde van de verlopen tijd op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
5.1 |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 68.400 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut verlopen tijd van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.4 conusweerstand |
|
Naam attribuut |
conusweerstand |
Definitie |
De waarde van de conusweerstand op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 200 |
Regels |
Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval, heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.5 gecorrigeerde conusweerstand |
|
Naam attribuut |
gecorrigeerde conusweerstand |
Definitie |
De waarde van de gecorrigeerde conusweerstand op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 200 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerde conusweerstand van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.6 netto conusweerstand |
|
Naam attribuut |
netto conusweerstand |
Definitie |
De waarde van de netto conusweerstand op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 200 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut netto conusweerstand van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.7 magnetische veldsterkte x |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte x |
Definitie |
De waarde van de magnetische veldsterkte x op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
6 |
– Eenheid |
nT (nanoTesla) |
– Waardebereik |
–100.000 tot 100.000 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte x van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond. |
6.7.8 magnetische veldsterkte y |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte y |
Definitie |
De waarde van de magnetische veldsterkte y op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
6 |
– Eenheid |
nT (nanoTesla) |
– Waardebereik |
–100.000 tot 100.000 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte y van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond. |
6.7.9 magnetische veldsterkte z |
|
Naam attribuut |
magnetische veldsterkte z |
Definitie |
De waarde van de magnetische veldsterkte z op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
6 |
– Eenheid |
nT (nanoTesla) |
– Waardebereik |
–100.000 tot 100.000 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte z van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond. |
6.7.10 totale magnetische veldsterkte |
|
Naam attribuut |
totale magnetische veldsterkte |
Definitie |
De waarde van de totale magnetische veldsterkte op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
6 |
– Eenheid |
nT (nanoTesla) |
– Waardebereik |
–100.000 tot 100.000 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut totale magnetische veldsterkte van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond. |
6.7.11 elektrische geleidbaarheid |
|
Naam attribuut |
elektrische geleidbaarheid |
Definitie |
De waarde van de elektrische geleidbaarheid op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
S/m (Siemens/meter) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut elektrische geleidbaarheid van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.12 helling oost-west |
|
Naam attribuut |
helling oost-west |
Definitie |
De waarde van de helling oost-west op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling oost-west van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in oostelijke richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in westelijke richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt. |
6.7.13 helling noord-zuid |
|
Naam attribuut |
helling noord-zuid |
Definitie |
De waarde van de helling noord-zuid op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling noord-zuid van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in noordelijke richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in zuidelijke richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt. |
6.7.14 helling x |
|
Naam attribuut |
helling x |
Definitie |
De waarde van de helling x op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling x van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in positieve x-richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in negatieve x-richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt. |
6.7.15 helling y |
|
Naam attribuut |
helling y |
Definitie |
De waarde van de helling y op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling y van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in positieve y-richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in negatieve y-richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt. |
6.7.16 hellingresultante |
|
Naam attribuut |
hellingresultante |
Definitie |
De waarde van de hellingresultante op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Natuurlijk getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
0 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut hellingresultante van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
De waarde kan niet negatief zijn omdat er geen richting is gespecificeerd. |
6.7.17 magnetische inclinatie |
|
Naam attribuut |
magnetische inclinatie |
Definitie |
De waarde van de magnetische inclinatie op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische inclinatie van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.18 magnetische declinatie |
|
Naam attribuut |
magnetische declinatie |
Definitie |
De waarde van de magnetische declinatie op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Geheel getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
–20 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische declinatie van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.19 plaatselijke wrijving |
|
Naam attribuut |
plaatselijke wrijving |
Definitie |
De waarde van de plaatselijke wrijving op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
1.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–0.1 tot 2 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut plaatselijke wrijving van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.20 poriënratio |
|
Naam attribuut |
poriënratio |
Definitie |
De waarde van de poriënratio op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
Geen (MPa/MPa) |
– Waardebereik |
–1 tot 20 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut poriënratio van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.21 temperatuur |
|
Naam attribuut |
temperatuur |
Definitie |
De waarde van de temperatuur op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.1 |
– Eenheid |
°C (graden Celcius) |
– Waardebereik |
–20 tot 160 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut temperatuur van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.22 waterspanning u1 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u1 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u1 op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u1 van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.23 waterspanning u2 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u2 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u2 op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u2 van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.24 waterspanning u3 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u3 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u3 op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u3 van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
6.7.25 wrijvingsgetal |
|
Naam attribuut |
wrijvingsgetal |
Definitie |
De waarde van het wrijvingsgetal op de gegeven sondeerlengte. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.1 |
– Eenheid |
% (procent, MPa/MPa) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut wrijvingsgetal van de entiteit Bepaalde parameters. Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Toelichting |
Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer het wrijvingsgetal negatief is. Dit kan voorkomen wanneer een negatieve plaatselijke wrijving of conusweerstand is gemeten. Een negatief wrijvingsgetal heeft geen betekenis. |
Naam entiteit |
Dissipatietest |
Definitie |
De meting van eigenschappen van de ondergrond die tijdens het sondeonderzoek is uitgevoerd door de neergang van de sondeerconus op een bepaald punt en een bepaald moment te onderbreken. |
Kardinaliteit |
0..* |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van een dissipatietest wordt bepaald door de waarde van het attribuut dissipatietest uitgevoerd van de entiteit Sondeonderzoek. |
Toelichting |
Er kan meer dan een dissipatietest zijn uitgevoerd. De geslaagde dissipatietesten zijn allemaal in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Tijdens het uitvoeren van de conuspenetratietest worden water en sediment weggedrukt, waardoor een overdruk in de ondergrond ontstaat. Wanneer de neergang van de sondeerconus tijdelijk wordt gestopt, kan de oorspronkelijke situatie zich herstellen. De dissipatietest meet het verloop van de waterspanning gedurende de periode van herstel. Er worden met een regelmatig interval metingen gedaan, steeds als een bepaalde tijd is verstreken. Het resultaat is samengesteld en omvat een reeks van resultaten. Ieder van die resultaten omvat de waarde die ieder van de parameters die bemeten zijn op een specifiek punt in de tijd heeft. |
6.8.1 sondeertrajectlengte |
|
Naam attribuut |
sondeertrajectlengte |
Definitie |
De waarde van de sondeertrajectlengte, ter plaatse van de dissipatietest. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 200 |
6.8.2 starttijd meten |
|
Naam attribuut |
starttijd meten |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de dissipatietest is gestart. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. Het tijdstip ligt niet voor de starttijd meten van de entiteit Conuspenetratietest. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object. |
Naam entiteit |
Dissipatietest resultaat |
Definitie |
De waarde die ieder van de bemeten parameters op een specifiek moment na de start van de dissipatietest heeft. |
Kardinaliteit |
1..* |
Regels |
In de reeks dissipatietestresultaten moet ten minste van een van de parameters waterspanning u1, u2 of u3 bemeten zijn. |
Toelichting |
De gemeten waarden worden bewerkt en tijdens de bewerking kunnen individuele metingen worden afgekeurd. |
6.9.1 verlopen tijd |
|
Naam attribuut |
verlopen tijd |
Definitie |
De duur van de tijd tussen het moment waarop de dissipatietest is gestart en het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
5.1 |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 68.400 |
6.9.2 conusweerstand |
|
Naam attribuut |
conusweerstand |
Definitie |
De waarde van de conusweerstand op het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 200 |
Toelichting |
Bij een dissipatietest gaat het in eerste instantie om de waterspanning. De conusweerstand wordt standaard gemeten, maar is uiteindelijk van secundair belang. Het kan voorkomen dat de test relevante gegevens over het verloop van de waterspanning levert, terwijl de metingen van de conusweerstand moeten worden afgekeurd. |
6.9.3 waterspanning u1 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u1 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u1 op het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd. |
6.9.4 waterspanning u2 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u2 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u2 op het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd. |
6.9.5 waterspanning u3 |
|
Naam attribuut |
waterspanning u3 |
Definitie |
De waarde van de waterspanning u3 op het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.3 |
– Eenheid |
MPa (megaPascal) |
– Waardebereik |
–1 tot 10 |
Regels |
In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd. |
Naam entiteit |
Aanvullend onderzoek |
Definitie |
De waarnemingen die binnen het geotechnisch sondeeronderzoek als aanvulling op het sondeonderzoek zijn uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van de entiteit wordt bepaald door de waarde van het attribuut aanvullend onderzoek uitgevoerd van de entiteit Geotechnisch sondeeronderzoek. Ten minste één van de attributen omstandigheden, hoedanigheid oppervlakte en grondwaterstand heeft een waarde en/of de entiteit Verwijderde laag bestaat. |
Toelichting |
De aard van de waarnemingen verschilt. Sommige hebben betrekking op de ondergrond zelf, andere geven informatie die van belang kan zijn voor het gebruik van de resultaten uit het sondeonderzoek. |
7.0.1 datum onderzoek |
|
Naam attribuut |
datum onderzoek |
Definitie |
De datum waarop het aanvullend onderzoek is uitgevoerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Datum |
Domein IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1930 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object. |
7.0.2 omstandigheden |
|
Naam attribuut |
omstandigheden |
Definitie |
De beschrijving van omstandigheden in het veld die de resultaten van het sondeonderzoek kunnen hebben beïnvloed. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Tekst |
– Maximale lengte |
200 |
Toelichting |
Het gegeven is bedoeld om bijzondere omstandigheden vast te leggen die voor eenieder die de resultaten van het onderzoek wil gebruiken van belang kunnen zijn. Het kan gaan om weersomstandigheden, storingen in de meetapparatuur, een bronnering of andere storende activiteit in de buurt van het onderzoek, enz. Het gegeven kan ook worden gebruikt om vast te leggen dat de land-zee grens tijdens het uitvoeren van het onderzoek op een andere plaats lag dan ten tijde van registratie. |
7.0.3 hoedanigheid oppervlakte |
|
Naam attribuut |
hoedanigheid oppervlakte |
Definitie |
De beschrijving van de toestand of de aard van het aardoppervlak ten tijde van het sondeonderzoek. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Tekst |
– Maximale lengte |
200 |
Toelichting |
Het gegeven is bedoeld om bijzonderheden over het oppervlak vast te leggen die voor eenieder die de resultaten van het onderzoek wil gebruiken van belang kunnen zijn. Voorbeelden zijn dat het terrein is opgehoogd, dat het oppervlak zich in een bouwput bevindt, dat het oppervlak helt of dat het blank staat. |
7.0.4 grondwaterstand |
|
Naam attribuut |
grondwaterstand |
Definitie |
De diepte van het grondwateroppervlak in het sondeergat direct na uitvoering van het sondeonderzoek. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.2 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
Niet gespecificeerd |
Toelichting |
De grondwaterstand kan van invloed zijn op het resultaat van het sondeonderzoek. |
Naam entiteit |
Verwijderde laag |
Definitie |
Het deel van het voorgeboorde of voorgegraven traject dat als een laag met een bepaalde samenstelling is beschreven. |
Kardinaliteit |
0..* |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut voorgeboord tot de waarde 0 heeft. |
Toelichting |
Het hele traject van voorboren of voorgraven is beschreven als een opeenvolging van lagen. De lagen sluiten precies op elkaar aan. |
7.1.1 volgnummer |
|
Naam attribuut |
volgnummer |
Definitie |
Het volgnummer van de laag. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Nummer |
– Maximale lengte |
2 |
Toelichting |
De lagen worden genummerd van boven naar onder, te beginnen bij 1. |
7.1.2 bovengrens |
|
Naam attribuut |
bovengrens |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.2 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot niet-gespecificeerd |
Regels |
De bovengrens van de eerste laag heeft de waarde 0. De bovengrens van iedere andere laag valt steeds samen met de ondergrens van de laag erboven. |
7.1.3 ondergrens |
|
Naam attribuut |
ondergrens |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
2.2 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot niet-gespecificeerd |
Regels |
De ondergrens is groter dan de bovengrens van een laag. De ondergrens van de onderste laag is gelijk aan de waarde voorgeboord tot. |
7.1.4 beschrijving |
|
Naam attribuut |
beschrijving |
Definitie |
De specificatie van de samenstelling van de laag. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
Tekst |
– Maximale lengte |
200 |
Toelichting |
De samenstelling van de laag is beschreven zonder nadere afspraken over de gebruikte terminologie. Het gegeven is dan ook niet meer dan een globale karakterisering van het verwijderde materiaal. |
IndicatieJaNee
Waarde |
---|
ja |
nee |
IndicatieJaNeeOnbekend
Waarde |
---|
ja |
nee |
onbekend |
Kwaliteitsregime
Waarde |
---|
IMBRO |
IMBRO/A |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
7parameterTransformatie |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt. |
7parameterTransformatie1989 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0. |
nietGetransformeerd |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
RDNAPTRANS2008MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
MBW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet. |
publiekeTaak |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
WW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Waterwet. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bouwwerkConstructie |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom bouwwerken en constructies te verkennen. |
controleOnderzoek |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel om veranderingen in de ondergrond t.g.v. werkzaamheden te verkennen. Betreffend onderzoek heeft veelal een lokaal karakter. Vaak is voorafgaand aan de werkzaamheden al in een ander kader informatie ingewonnen om de verandering te kunnen beoordelen. |
infrastructuurLand |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom wegen, spoorwegen, fiets- en voetpaden te verkennen. |
infrastructuurWater |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond in waterwegen te verkennen. |
milieuonderzoek |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond te verkennen met een milieu hygiënische (natuurlijke of niet natuurlijke) achtergrond. |
overigOnderzoek |
✓ |
✓ |
Onderzoeken niet behorend tot bovengenoemde categorieën. |
vergunning |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel een vergunning te onderbouwen. |
waterkering |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom waterkeringen te verkennen. |
onbekend |
✓ |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd is niet bekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
klasse1 |
✓ |
✓ |
Klasse 1 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse2 |
✓ |
✓ |
Klasse 2 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse3 |
✓ |
✓ |
Klasse 3 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse4 |
✓ |
✓ |
Klasse 4 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse5 |
✓ |
✓ |
Klasse 5 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse6 |
✓ |
✓ |
Klasse 6 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
klasse7 |
✓ |
✓ |
Klasse 7 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm. |
nvt |
✓ |
Klassen niet van toepassing (NEN 3680). |
|
onbekend |
✓ |
Klasse onbekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
maaiveld |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond. |
waterbodem |
✓ |
✓ |
De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
DGPS50tot200cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 50 en 200 centimeter. |
GPS200tot1000cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter. |
RTKGPS0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 2 centimeter. |
RTKGPS2tot5cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 2 en 5 centimeter. |
RTKGPS5tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 5 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
DGPS0tot100cm |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking kleiner dan 100 centimeter. |
|
DGPS100tot500cm |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 100 en 500 centimeter. |
|
GBKNOnbekend |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend. |
|
GPSOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
|
landmetingOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend op welke manier de locatie bepaald is. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AHN2 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007–2012. |
AHN3 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014–2019. |
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
waterpassing0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter. |
waterpassing2tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter. |
waterpassing4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996–2003. |
|
AHNOnbekend |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie onbekend. |
|
DGPS0tot10cm |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
|
geen |
✓ |
Er is geen positie bepaald. |
|
GPSOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
|
kaartOnbekend |
✓ |
Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. |
|
landmetingOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend op welke manier de verticale positie bepaald is. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ETRS89 |
✓ |
✓ |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
✓ |
✓ |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
WGS84 |
✓ |
✓ |
World Geodetic System 1984 (EPSG 4326). |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
elektrischContinu |
✓ |
✓ |
Elektrisch continue meting. |
elektrischDiscontinu |
✓ |
✓ |
Elektrisch discontinue meting. |
mechanischContinu |
✓ |
✓ |
Mechanisch continue meting. |
mechanischDiscontinu |
✓ |
✓ |
Mechanisch discontinue meting. |
elektrisch |
✓ |
Elektrische meting, continuiteit van de uitvoering onbekend. |
|
mechanisch |
✓ |
Mechanische meting, continuiteit van de uitvoering onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Methode onbekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ISO22476D1 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 22476 deel 1. |
ISO22476D12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 22476 deel 12. |
NEN5140 |
✓ |
✓ |
NEN 5140. |
NEN3680 |
✓ |
NEN 3680. |
|
onbekend |
✓ |
Sondeernorm onbekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bezwijkrisico |
✓ |
✓ |
Risico op bezwijken / knikken. |
conusweerstand |
✓ |
✓ |
Maximale conusweerstand bereikt. |
einddiepte |
✓ |
✓ |
Einddiepte bereikt. |
hellingshoek |
✓ |
✓ |
Maximale hellingshoek bereikt. |
obstakel |
✓ |
✓ |
Obstakel geraakt. |
storing |
✓ |
✓ |
Er is een storing opgetreden. |
waterspanning |
✓ |
✓ |
Maximale waterspanning bereikt. |
wegdrukkracht |
✓ |
✓ |
Maximale wegdrukkracht bereikt. |
wrijvingsweerstand |
✓ |
✓ |
Maximale wrijvingsweerstand bereikt. |
onbekend |
✓ |
De reden is onbekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
LAT |
✓ |
✓ |
Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide). |
MSL |
✓ |
✓ |
Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level). |
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil. |
De catalogus voor het geotechnisch sondeeronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van sondeeronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd. In de geotechniek wordt sondeeronderzoek routinematig en op gestandaardiseerde wijze uitgevoerd. Sondeeronderzoek wordt sporadisch binnen andere vakgebieden uitgevoerd, bijvoorbeeld in de bodemkunde, en dat onderzoek valt buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond.
Geotechnisch sondeeronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten in de grond-, weg- en waterbouw en in de woning- en utiliteitsbouw. Het heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond te onderzoeken om de locatie, het ontwerp, de uitvoering of de toestand van bouwwerken te kunnen vaststellen. Geotechnisch sondeeronderzoek is de formele naam die in de basisregsitratie ondergrond gebruikt wordt en de term verwijst naar een onderzoekstechniek die gewoonlijk sonderen wordt genoemd.
Geotechnisch sondeeronderzoek in de basisregsitratie ondergrond is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek sondeeronderzoek dat op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en dat door of onder de verantwoordelijkheid van een bepaalde bronhouder is aangeleverd aan de registerbeheerder van de BRO en vervolgens onder zijn verantwoordelijkheid in de registratie ondergrond is opgenomen. De activiteiten van sondeeronderzoek omvatten in ieder geval het op locatie doen van metingen met een sondeerapparaat en de uiteindelijke rapportage van de resultaten aan de opdrachtgever.
Sonderen is een manier van veldonderzoek die binnen het domein van de geotechniek ontwikkeld is. Bij dit type onderzoek wordt een sondeerconus met constante snelheid de grond ingedrukt en terwijl de conus naar beneden gaat, worden quasi-continu waarnemingen gedaan aan fysieke grootheden.
De techniek is oorspronkelijk ontwikkeld om inzicht te krijgen in het dragend vermogen van de ondergrond om op basis daarvan funderingen te ontwerpen. De grootheid die daartoe gemeten werd en wordt, is de weerstand die de conus op de weg naar beneden ondervindt. In de afgelopen decennia heeft de sondeertechniek zich sterk ontwikkeld en inmiddels is het mogelijk routinematig een breed scala aan grootheden te meten. De techniek wordt in Nederland overigens nog steeds in hoofdzaak gebruikt voor het ontwerp van funderingen, maar de resultaten kunnen ook veel breder worden gebruikt omdat zij in meer algemene zin inzicht geven in de eigenschappen en de opbouw van de ondergrond.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het sondeeronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).
De registratiegeschiedenis van een geotechnisch sondeeronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer een object is geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.
Het sondeonderzoek vormt de kern van het geotechnisch sondeeronderzoek. Het is de typering van het geheel van activiteiten dat binnen het sondeeronderzoek is uitgevoerd om met het sondeerapparaat de waarde van bepaalde parameters te meten en die metingen voor de opdrachtgever tot een resultaat te bewerken. De nauwkeurigheid van de gemeten parameters wordt impliciet verantwoord doordat het geotechnisch sondeeronderzoek in zijn geheel aan een bepaalde norm voldoet.
Het sondeonderzoek koppelt de resultaten die eruit voortkomen aan het door de sonde bemeten deel van de ondergrond (traject). Het sondeonderzoek bestaat altijd uit het uitvoeren van een conuspenetratietest. De conuspenetratietest kan één of meer keren onderbroken worden om een dissipatietest uit te voeren. Dat is een ander type test, met een eigen resultaat.
De meetresultaten worden altijd bewerkt. De activiteiten die uitgevoerd zijn om de metingen te bewerken voor de uiteindelijke rapportage worden apart vastgelegd (de bewerking).
Het resultaat geeft de waarden van de bepaalde parameters op bepaalde posities in het sondeertraject (conuspenetratietest resultaat), dan wel het verloop van de waarde van gemeten parameters op één bepaalde positie in de tijd (dissipatietest resultaat). Sommige parameters hebben betrekking op de positie van de meting, maar de meeste parameters geven eigenschappen van de ondergrond weer.
Het sondeerapparaat is een typering van het apparaat dat bij het sondeeronderzoek is gebruikt. Het belangrijkste onderdeel van het apparaat wordt de sondeerconus genoemd en dat is het eigenlijke meetinstrument oftewel de sonde. De sondeerconus bestaat uit twee functionele onderdelen, de kleefmantel en de conuspunt. De conuspunt omvat niet alleen het kegelvormig uiteinde van de sondeerconus maar ook het cilindrisch deel daar direct boven. De kleefmantel zit daar weer boven.
Voor de meeste gemeten parameters kan vóór en na het uitvoeren van het sondeonderzoek de waarde worden afgelezen die het apparaat aangeeft zonder belasting (nulmeting). De nulmetingen worden gebruikt om vast te stellen of en in hoeverre het apparaat tijdens het sonderen aan betrouwbaarheid heeft ingeboet.
In sommige gevallen worden er in het veld aanvullend onderzoek gedaan. Het gaat om waarnemingen die vaak met het blote oog worden gedaan. Wanneer de ondergrond tot een bepaalde diepte wordt weggegraven voordat met het sondeonderzoek wordt begonnen, wordt er een beschrijving van de weggehaalde lagen gemaakt (verwijderde laag).
Figuur 1: Domeinmodel geotechnisch sondeeronderzoek
Deze bijlage betreft de catalogus van de registratieobjecten booronderzoek – bodemkundige boormonsterbeschrijving en boormonsteranalyse en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 25 maart 2020
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Registratieobject |
|
2 |
Het domeinmodel |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Booronderzoek |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
3.4 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
3.5 |
Aangeleverde locatie |
|
3.6 |
Aangeleverde verticale positie |
|
3.7 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
3.8 |
Boring |
|
3.9 |
Boorprocedure |
|
3.10 |
Verwijderd traject |
|
3.11 |
Verwijderde laag |
|
3.12 |
Geboord traject |
|
3.13 |
Boorapparaat |
|
3.14 |
Geboord interval |
|
3.15 |
Terreintoestand |
|
3.16 |
Boormonsterbeschrijving |
|
3.17 |
Boorprofiel |
|
3.18 |
Strooisellaag |
|
3.19 |
Zuurgraad strooisellaag |
|
3.20 |
Bodemlaag |
|
3.21 |
Zuurgraad bodemlaag |
|
3.22 |
Laagcomponent |
|
3.23 |
Grondsoort |
|
3.24 |
Fractieverdeling |
|
3.25 |
Verdeling fijne fractie |
|
3.26 |
Onvolledige fractiespecificatie |
|
3.27 |
Vast gesteentelaag |
|
3.28 |
Bodemclassificatie |
|
3.29 |
Bijzonderheid onderin |
|
3.30 |
Boormonsteranalyse |
|
3.31 |
Onderzocht interval |
|
3.32 |
Bepaling zuurgraad |
|
3.33 |
Bepaling korrelgrootteverdeling |
|
3.34 |
Basis korrelgrootteverdeling |
|
3.35 |
Minimale verdeling fractie kleiner50um |
|
3.36 |
Standaard verdeling fractie kleiner50um |
|
3.37 |
Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
|
3.38 |
Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
|
3.39 |
Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
|
3.40 |
Niet gestandaardiseerde fractie |
|
3.41 |
Bepaling organischestofgehalte |
|
3.42 |
Bepaling organisch koolstofgehalte |
|
3.43 |
Bepaling droge bulkdichtheid |
|
3.44 |
Bepaling krimpverloop |
|
3.45 |
Krimpverloop |
|
3.46 |
Krimptoestand |
|
3.47 |
Bepaling waterdoorlatendheid |
|
3.48 |
Waterdoorlatendheidsverloop |
|
3.49 |
Waterdoorlatendheidstoestand |
|
3.50 |
Bepaling waterretentie stapsgewijs |
|
3.51 |
Waterretentie |
|
3.52 |
Waterretentiewaarde |
|
3.53 |
Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
|
3.54 |
Overzicht tensiometergegevens |
|
3.55 |
Waterretentie verdamping |
|
3.56 |
Waterretentiewaarde verdamping |
|
3.57 |
Watergehalte en doorlatendheid bij een veranderende bodemvochtpotentiaal |
|
3.58 |
Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
|
3.59 |
Modellering van hydrofysische karakteristieken |
|
3.60 |
Waterretentiekarakteristiek |
|
3.61 |
Vorm retentiecurve |
|
3.62 |
Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
|
3.63 |
Vorm doorlatendheidscurve |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
Horizontcode |
|
1.2 |
AfwijkendGrondwaterRegime |
|
1.3 |
Afzettingskarakteristiek |
|
1.4 |
Bepalingsmethode |
|
1.5 |
Bepalingsprocedure |
|
1.6 |
Beschrijflocatie |
|
1.7 |
Beschrijfmethode |
|
1.8 |
BijzonderheidMateriaal |
|
1.9 |
Bijzonderheid |
|
1.10 |
BijzonderheidUitvoering |
|
1.11 |
BijzonderheidBovenin |
|
1.12 |
BijzonderheidLocatie |
|
1.13 |
Boornorm |
|
1.14 |
Bodemklasse |
|
1.15 |
BodemkundigeGrondsoortnaam |
|
1.16 |
Boorspoeling |
|
1.17 |
Boortype |
|
1.18 |
Codegroep |
|
1.19 |
Coördinaattransformatie |
|
1.20 |
Dispersiemethode |
|
1.21 |
Droogtemperatuur |
|
1.22 |
Droogtijd |
|
1.23 |
FractieverdelingLab |
|
1.24 |
GebruiktMedium |
|
1.25 |
Gesteentesoort |
|
1.26 |
Grindgehalteklasse |
|
1.27 |
Grondwatertrap |
|
1.28 |
KaderAanlevering |
|
1.29 |
KaderInwinning |
|
1.30 |
Kalkklasse |
|
1.31 |
Kalkverloopklasse |
|
1.32 |
KlasseSchelpmateriaalgehalte |
|
1.33 |
Landgebruik |
|
1.34 |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
1.35 |
MethodeLocatiebepaling |
|
1.36 |
MethodeVerticalePositiebepaling |
|
1.37 |
Modelleringsmethode |
|
1.38 |
Modelleringsprocedure |
|
1.39 |
Monsterhoedanigheid |
|
1.40 |
NaamGebeurtenis |
|
1.41 |
OndergrensZandfractie |
|
1.42 |
OndergrondDuinvaaggrond |
|
1.43 |
OndergrondVeen |
|
1.44 |
OnderzochtOppervlak |
|
1.45 |
OrganischestofGehalteKlasse |
|
1.46 |
Profielverloop |
|
1.47 |
Referentiestelsel |
|
1.48 |
Registratiestatus |
|
1.49 |
Rijpingsklasse |
|
1.50 |
StandaardGrondsoortnaam |
|
1.51 |
Stopcriterium |
|
1.52 |
SoortAnalyse |
|
1.53 |
Strooiselsoort |
|
1.54 |
Textuurklasse |
|
1.55 |
Vakgebied |
|
1.56 |
Veenklasse |
|
1.57 |
Veensoort |
|
1.58 |
Vergravingsklasse |
|
1.59 |
VerwijderdMateriaal |
|
1.60 |
VerticaalReferentievlak |
|
1.61 |
Zoutcorrectiemethode |
|
Toelichting |
||
1. |
Inleiding |
|
1.1 |
Bodemkundig booronderzoek |
|
1.2 |
Boren |
|
1.3 |
Deelonderzoeken |
|
1.4 |
Bemonsteren |
|
1.5 |
Inspire |
|
2. |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Booronderzoek |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
2.4 |
Boring |
|
2.5 |
Terreintoestand |
|
2.6 |
Boormonsterbeschrijving |
|
2.7 |
Boorprofiel |
|
2.7 |
Bodemclassificatie |
|
2.8 |
Boormonsteranalyse |
|
2.9 |
Onderzocht interval |
|
2.1 |
Bepaling van de zuurgraad. |
|
2.2 |
Bepaling van de korrelgrootteverdeling |
|
2.3 |
Bepaling van het organischestofgehalte. |
|
2.4 |
Bepaling van het organische koolstofgehalte. |
|
2.5 |
Bepaling van de droge bulkdichtheid |
|
2.6 |
Bepaling van het krimpverloop. |
|
2.7 |
Bepaling van de waterdoorlatendheid |
|
2.8 |
Bepaling van de waterretentie stapsgewijs. |
|
2.9 |
Bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. |
|
2.10 |
Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Naam |
Booronderzoek |
Code |
BHR |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en/of te onderzoeken en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren. |
Populatie |
De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd. Ieder object heeft ter identificatie een eigen BRO-ID. De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het bodemkundig booronderzoek en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse. |
Domeinmodel bodemkundig booronderzoek- Boormonsterbeschrijving
Domeinmodel bodemkundig booronderzoek- Boormonsteranalyse deel 1
Domeinmodel bodemkundig booronderzoek- Boormonsteranalyse deel 2
Domeinmodel bodemkundig booronderzoek- Boormonsteranalyse deel 3
Domeinmodel bodemkundig booronderzoek- Boormonsteranalyse deel 4
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie van een booronderzoek die in de registratie ondergrond is opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
BHRNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoeken bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderAanlevering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderInwinning |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vakgebied |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het vakgebied bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. De datum ligt niet na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek de laag strooisel die op het maaiveld kan liggen onderzocht is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In het bodemkundig booronderzoek zoals dat door Wageningen Environmental Research wordt uitgevoerd, is het gebruikelijk de laag strooisel die lokaal, bijvoorbeeld in bossen, op het maaiveld ligt als onderdeel van de bodem te beschrijven. De strooisellaag wordt veelal bemonsterd met een humushapper. Dat is een steekapparaat dat geclassificeerd is als een boorapparaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een deelonderzoek ander deelonderzoek is vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. De resultaten van het booronderzoek worden in een keer of in delen gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject booronderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
vanaf 1 januari 1877 |
Regels |
De startdatum rapportage mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek dat als eerste is overgedragen. In deze versie van de catalogus is alleen nog maar het deelonderzoek boormonsterbeschrijving opgenomen en wordt het gegeven van de rapportage datum beschrijving afgeleid. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
vanaf 1 januari 1877 |
Regels |
De einddatum rapportage mag niet liggen voor de startdatum rapportage. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden. |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
NaamGebeurtenis |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
vanaf 1 januari 1980 |
Regels |
De datum gebeurtenis mag niet liggen voor de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De datum gebeurtenis mag niet liggen na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Toelichting |
De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinatenpaar |
Regels |
De locatie ligt in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De locatie ligt aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en de coördinaten zijn gedefinieerd in RD of ETRS89. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeLocatiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Een locatie op land heeft de waarde maaiveld of waterbodem. Een locatie op zee heeft de waarde waterbodem. Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie op land. |
Toelichting |
Het domein bevat begrippen die naar een vlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt is het punt waar het booronderzoek zo’n vlak doorsnijdt en dat geldt als het punt waar het onderzoek begonnen is. De enige uitzondering op de regel is het bodemkundig booronderzoek waarin strooisel beschreven is. De afspraak is dat strooisel boven het lokaal verticaal referentiepunt ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak en dat is voor bodemkunde altijd NAP. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van NAP. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer het gegeven lokaal verticaal referentiepunt de waarde waterbodem heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de waterdiepte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
Het gegeven geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden. Het wordt bovendien door de basisregistratie ondergrond gebruikt bij de transformatie van coördinaten van RD naar ETRS89. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VerticaalReferentievlak |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De algemene regel is dat een locatie op land de waarde NAP heeft en een locatie op zee de waarde LAT of MSL. Omdat het vakgebied bodemkunde is, ligt de locatie op land en heeft het gegeven de waarde NAP. |
Toelichting |
Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en is de waarde gelijk aan NAP. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld. De eerste regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het booronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum verticale positie bepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeVerticalePositiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinatenpaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinaattransformatie |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is begonnen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1-1-1950 tot niet-gespecificeerd |
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt het gegeven niet na het tijdstip registratie object. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is beëindigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1-1-1950 tot niet-gespecificeerd |
Regels |
De datum ligt niet voor de startdatum boring. De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt het gegeven niet na het tijdstip registratie object. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of verbuizing is aangebracht tijdens het boren. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Verbuizing wordt gezet om te voorkomen dat materiaal in het gat valt. De aanwezigheid van verbuizing kan invloed hebben op de kwaliteit van boormonsters en de resultaten van boorgatmeetonderzoek. Verbuizing wordt in het vakgebied bodemkunde alleen aangebracht wanneer een boor van het type pulsboor wordt gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De vloeistof die tijdens het boren is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Boorspoeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Boorspoeling kan bij mechanische boringen gebruikt worden om het doorboorde materiaal naar de oppervlakte te brengen, de boorkop te koelen of tegendruk te geven op het doorboorde gesteente. In bodemkundig onderzoek wordt geen spoeling gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Stopcriterium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of de beoogde einddiepte is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er voorafgaand aan het boren materiaal uit de ondergrond is verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Wanneer het attribuut strooisellaag beschreven de waarde ja heeft, moet het gegeven de waarde nee hebben. |
Toelichting |
De laag strooisel die lokaal op het maaiveld ligt, maakt geen deel uit van de ondergrond. Wanneer de strooisellaag niet beschreven is, wordt er over het al dan niet aanwezig zijn van een dergelijke laag geen informatie vastgelegd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De procedure die bij het boren gevolgd is. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprocedure |
Definitie |
De norm of richtlijn die bij het boren is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Boornorm |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gebruik van normen varieert van vakgebied tot vakgebied. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de ondergrond waaruit het materiaal verwijderd is voordat met boren is begonnen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verwijderd traject |
Definitie |
De diepte vanaf waar het materiaal uit de ondergrond is verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf –0.5 |
Type gegeven |
Attribuut van Verwijderd traject |
Definitie |
De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.01 |
Regels |
De einddiepte is groter dan de begindiepte van het verwijderd traject. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van het verwijderde traject dat op grond van de aard van het materiaal als een laag is beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Verwijderde laag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De bovengrens van de bovenste verwijderde laag is gelijk aan de begindiepte van het verwijderd traject. De bovengrens van iedere andere verwijderde laag valt samen met de ondergrens van de verwijderde laag erboven. |
Type gegeven |
Attribuut van Verwijderde laag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De ondergrens is groter dan de bovengrens van de verwijderde laag. De ondergrens van de onderste verwijderde laag is gelijk aan de einddiepte van het verwijderd traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Verwijderde laag |
Definitie |
De omschrijving van het materiaal waaruit de verwijderde laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de ondergrond dat doorboord is. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord traject |
Definitie |
De diepte waarop het boren gestart is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf –0.5 |
Regels |
De algemene regel is dat de begindiepte de waarde 0 heeft, tenzij er materiaal verwijderd is. In dat geval is de waarde groter dan 0 en gelijk aan die van de einddiepte van het Verwijderd traject. Omdat het vakgebied bodemkunde is, kan de strooisellaag beschreven zijn en in dat geval is de waarde kleiner dan 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord traject |
Definitie |
De diepte waarop het boren geëindigd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.2 |
Regels |
De einddiepte is groter dan de begindiepte van het geboord traject. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het apparaat of stuk gereedschap dat gebruikt is om een bepaald interval te boren. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorapparaat |
Definitie |
De gebruikelijke benaming voor het boorapparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Boortype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Boorapparaat |
Definitie |
De diameter van de boor. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 10 |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan de boordiameter niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het interval dat met een bepaald boorapparaat is geboord. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte vanaf waar het boorapparaat is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.5 |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte tot waar het boorapparaat is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.2 |
Regels |
De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval. De einddiepte van het onderste interval is gelijk aan de einddiepte van het geboord traject. Wanneer de waarde van het attribuut strooisellaag beschreven niet gelijk is aan ja, is de einddiepte groter dan 0. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren, die relevant zijn voor het onderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het doel waarvoor het land waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Landgebruik |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het terrein tijdens het boren gedraineerd werd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het gemiddeld hoogste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het booronderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.25 |
Toelichting |
Voor het onderzoek kan het van belang zijn te weten wat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plekke is. Wanneer dat gegeven niet uit de monsters kan worden afgeleid, zal de uitvoerder proberen de waarde te schatten op basis van andere informatie. Dat kan een boorprofiel van een nabijgelegen boring zijn, het waterpeil in een sloot of een andere observatie in het terrein. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het gemiddeld laagste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het booronderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.25 |
Regels |
Het gegeven mag alleen aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld laagste grondwaterstand van de entiteit Boorprofiel ontbreekt. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het bodemkundig booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel met daaruit afgeleid een classificatie van de bodem. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De datum waarop het beschrijven is voltooid en de resultaten zijn vastgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1-1-1950 tot niet-gespecificeerd |
Regels |
De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is de waarde van dit gegeven ook onbekend. |
Toelichting |
Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de datum van voltooiing de datum waarop de gegevens in die registratie zijn vastgelegd. Tevoren is de controle op de in het veld gemaakte beschrijving uitgevoerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De methode die bij het beschrijven van de monsters is gevolgd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De beschrijfmethode geeft aan volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De plek waar de boormonsterbeschrijving is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijflocatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft globaal aan onder welke omstandigheden de boormonsterbeschrijving tot stand in gekomen. Een boormonsterbeschrijving wordt in de meeste gevallen in het veld gemaakt. Dat heeft als voordeel dat de monsters vers zijn en als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden negatief van invloed kunnen zijn. Het alternatief is de monsters op een later tijdstip te beschrijven in een beschrijfruimte waar de condities meer uniform zijn. Het kan ook voorkomen dat bepaalde aspecten in het veld, en andere aspecten in een beschrijfruimte worden beschreven. Binnen het vakgebied bodemkunde worden alle beschrijvingen van oudsher in het veld gemaakt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de onderlinge verhouding van de fracties waaruit de grond is samengesteld consequent is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
In afwijking van de regel dat het gegeven de waarde ja moet hebben, wordt voor IMBRO/A ook de waarde nee toegestaan. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De korrelgrootte die in de beschrijving is gehanteerd als grens tussen de silt- en de zandfractie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrensZandfractie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde wordt traditioneel de 50 µm-grens gehanteerd als ondergrens van de zandfractie. In andere vakgebieden wordt de 63 µm-grens gehanteerd. Het gegeven is opgenomen om voor alle gebruikers inzichtelijk te maken dat dit verschil bestaat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel beschreven als een opeenvolging van lagen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gesteldheid die aangeeft of de monsters meer of minder representatief zijn voor het deel van de ondergrond waaruit zij genomen zijn. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monsterhoedanigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Aspecten die de representativiteit van monster beïnvloeden zijn de mate waarin de samenhang is verstoord en de mate van uitdroging. Voor het vakgebied bodemkunde zijn de aspecten eigenlijk niet van belang omdat de mate van verstoring direct volgt uit het gebruikte boorapparaat en de monsters altijd in verse toestand worden beschreven. Het is opgenomen om boorprofielen over alle vakgebieden heen op gelijke wijze te kunnen ontsluiten. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de diepte tot waar beworteling mogelijk is, is bereikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De diepte in de bodem tot waar beworteling mogelijk is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut bewortelbare diepte bereikt. De bewortelbare diepte mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboord traject. |
Toelichting |
Het landgebruik bepaalt naar welke soort begroeiing er wordt gekeken. In bossen gaat het om de wortels van bomen, terwijl bij akkers naar de wortels van gewassen wordt gekeken. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand in het profiel is bereikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of de uitvoerder het op eigen initiatief heeft vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt. De waarde van het gegeven mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboorde traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
Het gegeven kan alleen aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand aanwezig is. De waarde mag niet kleiner zijn dan de waarde van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. De waarde mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboorde traject. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een laag organisch materiaal die plaatselijk op het maaiveld ligt en uit resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De verticale positie van de bovenkant van de strooisellaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–0.5 tot 0 |
Regels |
Voor de bovenste laag in het profiel is de waarde gelijk aan de begindiepte van het geboord traject. Voor iedere andere laag is de waarde steeds gelijk aan de waarde van de ondergrens van de laag erboven. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De verticale positie van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–0.5 tot 0 |
Regels |
De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag. De waarde van de ondergrens van de onderste strooisellaag is 0.00. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De code van de horizon waartoe het strooisel volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het waardenbereik is beperkt tot codes die beginnen met de letter O. |
Toelichting |
Het systeem van classificatie berust vooral op eigenschappen die op bodemvormende processen en aard en herkomst van het uitgangsmateriaal zijn terug te voeren. Voor de strooisellaag is met name de mate waarin de plantenresten zijn omgezet van belang. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De nadere aanduiding van de herkomst van het organisch materiaal waaruit de laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Strooiselsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens kan het organische stofgehalte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De zuurgraad op een bepaalde diepte bepaald in het veld. |
Toelichting |
In het veld kan de zuurgraad op bepaalde dieptes worden bepaald met een indicatorpapiertje. Met een mes wordt een inkeping in de wand gemaakt op de beschrijflijn en daar wordt het pH-indicatorpapier in de wand gestoken. Eventueel wordt het pH-indicator papier bevochtigd met demi-water als de veldmedewerker dat nodig vindt. Het pH-indicator papier wordt na 5 minuten afgelezen. In het veld kan de pH van 2 tot 9 betrouwbaar worden afgelezen. De zuurgraad wordt vaak bepaald bij natuuronderzoek, bijvoorbeeld om een kwelprofiel of een inzijgingsprofiel te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad strooisellaag |
Definitie |
De diepte waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m |
– Waardebereik |
–0.5 tot 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad strooisellaag |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
2 tot 9 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een laag in het bovenste deel van de ondergrond die uit ongeconsolideerd materiaal bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
Voor de bovenste laag in het profiel is de waarde gelijk aan de begindiepte van het geboord traject, behalve wanneer strooisellaag beschreven de waarde ja heeft want dan is de waarde gelijk aan 0.00. Voor iedere andere laag is de waarde steeds gelijk aan de ondergrens van de laag erboven. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag. Wanneer er geen vast gesteentelaag voorkomt, is de waarde voor de onderste laag gelijk aan de einddiepte van het geboord traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag grotendeels of geheel bestaat uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, of door de mens bewerkt is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
Het aantal componenten waaruit de laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Aantal |
– Type |
Getal |
– Waardebereik |
vanaf 1 |
Toelichting |
Een bodemlaag is gewoonlijk een homogeen interval waarvan de grenzen in de monsters bepaald kunnen worden. Maar het komt voor dat de beschrijver ziet dat een interval van aangrenzende intervallen verschilt en tegelijkertijd constateert dat het uit dunne laagjes moet zijn opgebouwd waarvan hij de onderlinge positie niet kan vaststellen. In dat geval beschrijft hij de laag als opgebouwd uit componenten. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De zuurgraad op een bepaalde diepte bepaald in het veld. |
Toelichting |
In het veld kan de zuurgraad op bepaalde dieptes worden bepaald met een indicatorpapiertje. Met een mes wordt een inkeping in de wand gemaakt op de beschrijflijn en daar wordt het pH-indicatorpapier in de wand gestoken. Eventueel wordt het pH-indicator papier bevochtigd met demi-water als de veldmedewerker dat nodig vindt. Het pH-indicator papier wordt na 5 minuten afgelezen. In het veld kan de pH van 2 tot 9 betrouwbaar worden afgelezen. De zuurgraad wordt vaak bepaald bij natuuronderzoek, bijvoorbeeld om een kwelprofiel of een inzijgingsprofiel te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad bodemlaag |
Definitie |
De diepte waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad bodemlaag |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
2 tot 9 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een qua grondsoort en horizontcode homogeen deel van een bodemlaag. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
Het aandeel van de component in het volume van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
1 tot 99 |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut aantal laagcomponenten van de entiteit Bodemlaag gelijk is aan 1. In andere gevallen is het gegeven aanwezig, maar in het geval alle laagcomponenten alleen van elkaar verschillen in de waarde van het attribuut horizontcode, mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Afzettingskarakteristiek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het waardenbereik omvat alle codes die niet beginnen met de hoofdletter O of R. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m/dag (meters per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de samenstelling van de grond waar de laagcomponent uit bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De naam van de grondsoort volgens de classificatie die in Nederland als standaard geldt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StandaardGrondsoortnaam |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
De waarde nietBepaald is alleen toegestaan onder IMBRO/A en alleen wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan nee. |
Toelichting |
De naam is afgeleid uit de waarden voor de fractieverdeling. De namen zijn, zolang de NEN-EN-ISO 14688-norm niet is omgezet naar standaardnamen, voorlopig. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bodemkundige naam van de grondsoort is gebaseerd op de leemdriehoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde zijn voor de grondsoort eigenlijk twee classificatiesystemen naast elkaar in gebruik. Het verschil tussen de twee is dat in het ene geval de zgn. kleidriehoek en in het andere de zgn. leemdriehoek wordt gebruikt. De uitvoerder bepaalt op basis van zijn kennis van de geologische context welke van de twee driehoeken wordt gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De naam van de grondsoort volgens de Nederlandse bodemkundige classificatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BodemkundigeGrondsoortnaam |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Wanneer de waarde van het attribuut grondsoort volgens leemdriehoek gelijk is aan ja, zijn alleen de waarden zandigeLeem, siltigeLeem, leemarmZand, zwakLemigZand, sterkLemigZand en zeerSterkLemigZand toegestaan. In het andere geval zijn die waarden juist niet toegestaan. |
Toelichting |
Het organische-stofgehalte bepaalt of de bodemkundige grondsoortnaam bepaald wordt op basis van de veendriehoek, en de afzettingskarakteristiek bepaalt vervolgens of de leemdriehoek of de kleidriehoek wordt gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse volgens de classificatie die in Nederland als standaard geldt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OrganischestofGehalteKlasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen is het gegeven aanwezig. |
Toelichting |
De organische stofklasse wordt niet bepaald als de grondsoort al aangeeft dat de grond in belangrijke mate uit organische stof bestaat. Voor bodemkunde is het gegeven redundant wanneer de fractieverdeling bekend is. Het wordt toch systematisch opgenomen om de informatie beter toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De mediaan van de zandfractie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
50 tot 2000 |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam eindigt op Zand en niet gelijk is aan venigZand. In andere gevallen kan het gegeven aanwezig zijn. |
Toelichting |
De zandfractie is voor het vakgebied bodemkunde de fractie 50–2.000 µm van het minerale bestanddeel van de grond. Wanneer de beschrijver met zijn vingers voelt dat er zand in het monster voorkomt, schat hij de zandmediaan. Het gegeven is van belang voor het beoordelen van de bruikbaarheid van de grond voor landbouw. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Veensoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De kalklasse wordt geschat aan de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De graad van rijping van klei- en leemhoudende grond uitgedrukt in klassen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Rijpingsklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam eindigt op Silt, Zavel, Klei (behalve venigeKlei) of Leem. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of grond die geen grind is wel grind bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan grind. In andere gevallen is het gegeven aanwezig. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
Het gehalte aan grind van grond die tussen nul en dertig procent grind bevat, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut grindhoudend. |
Toelichting |
Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in booronderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of grond die niet uit schelpen bestaat, schelpmateriaal bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer de bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan schelpmateriaal. In andere gevallen is het gegeven aanwezig. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondsoort |
Definitie |
Het gehalte aan schelpmateriaal van grond die niet uit schelpen bestaat maar wel schelpmateriaal bevat, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
KlasseSchelpmateriaalgehalte |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend. |
Toelichting |
Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in booronderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de grond beschreven als een mengsel van organische stof, schelpmateriaal, grind en fijnkorrelig materiaal van minerale herkomst. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het gehalte aan grind. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend gelijk is aan ja of de bodemkundige grondsoortnaam de waarde grind heeft, is de waarde groter dan 0. In alle andere gevallen is de waarde 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het gehalte aan schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend gelijk is aan ja of de bodemkundige grondsoortnaam de waarde schelpmateriaal heeft, is de waarde groter dan 0. In alle andere gevallen is de waarde 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Bij Wageningen Environmental Research wordt het gehalte aan organische stof sinds 2010 systematisch vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het gehalte aan materiaal van minerale herkomst met een korrelgrootte kleiner dan 2 mm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie beschreven als een mengsel van zand, silt en lutum. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 µm en 2 mm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een niet volledige beschrijving van de samenstelling van de grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 µm en 2 mm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een laag die uit geconsolideerd gesteente bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Vast gesteentelaag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
De waarde van het gegeven is gelijk aan de waarde van de ondergrens van de onderste bodemlaag. |
Type gegeven |
Attribuut van Vast gesteentelaag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Regels |
De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens en gelijk aan de einddiepte van het geboord traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Vast gesteentelaag |
Definitie |
De code van de horizon waartoe het geconsolideerd gesteente volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Vast gesteentelaag |
Definitie |
De naam van het geconsolideerde gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Gesteentesoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde wordt de zachte kalksteen die in Zuid-Limburg binnen de geologie en de geotechniek als mergel wordt onderscheiden beschreven als grond. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De karakteristiek van de bodem volgens de systematiek van de standaardpuntencode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De categorie die in de systematiek de bodem op het hoogste niveau typeert en de opbouw van de standaardpuntencode bepaalt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Codegroep |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De bodemkundige karakteristiek vastgelegd als code. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
De standaardpuntencode is opgenomen om specialistische gebruikers direct te kunnen bedienen. De code bestaat uit zeven onderdelen, achtereenvolgens zijn dat de toevoegingen vooraan, het subgroepdeel, het cijferdeel, het kalkverloop, de toevoegingen achteraan, de vergravingen en de grondwatertrap. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Een bijzonder aspect van het bovenste deel van de bodem of het ontbreken ervan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidBovenin |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het bovenste deel van de bodem omvat het interval tussen 0 en 40 cm diepte; alleen voor de bijzonderheid ijzerrijk wordt ook wat dieper gekeken. Het gegeven is als toevoegingen vooraan in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De subgroep waartoe de bodem behoort volgens het Nederlands systeem van bodemclassificatie, zo nodig aangevuld met informatie over de bovengrond en de herkomst van zavel- en kleigronden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De term bovengrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het bovenste deel van de bodem of meer in het bijzonder naar de bouwvoor of de A-horizont. Het gegeven is als subgroepdeel in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De klasse waartoe de bodem op grond van de korrelgrootteverdeling van het minerale deel van de grond in een bepaald diepte-interval behoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Textuurklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven ontbreekt alleen wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond. |
Toelichting |
Het diepte-interval verschilt per codegroep, en soms ook daarbinnen. Voor details wordt naar TD19A verwezen. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de veensoort die het meest voorkomt in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Veenklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven ondergrond veen ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
De indeling van soorten veen is betrekkelijk globaal. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de nadere omschrijving van de minerale ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrondVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven veenklasse ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat onder het veen ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de diepte van de grens tussen het veen en de minerale ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.4 tot 1.2 |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut ondergrond veen aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van zandgronden die geclassificeerd zijn als duinvaaggrond, de nadere omschrijving van de grond onder het stuifzand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrondDuinvaaggrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemklasse begint met duinvaaggrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
Duinvaaggronden komen voor in holoceen stuifzand. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat direct onder het stuifzand ligt. Dat is veelal pleistoceen zand en daarin kan een podzolprofiel aanwezig zijn. Ook kan er onder het stuifzand een moerige laag voorkomen. De aard van de ondergrond is van invloed op de vochtvoorziening van diep wortelende begroeiing, zoals bomen. De duinvaaggronden vallen of onder de codegroep van de kalkhoudende zandgronden of onder die van de kalkloze zandgronden. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van kleigronden, de opeenvolging van de lagen in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Profielverloop |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan kleigrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
Er wordt gekeken naar de bovenste 120 cm onder maaiveld. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van kalkhoudende zandgronden en kleigronden, de klasse die het verloop van het kalkgehalte in het bovenste deel van de bodem aangeeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkverloopklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan zandgrondKalkhoudend of kleigrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven. |
Toelichting |
Het gegeven is als kalkverloop in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De klasse die aangeeft of de bodem ingrijpend door de mens verstoord is en wat de aard van de verstoring is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vergravingsklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een verstoring is ingrijpend wanneer bodemlagen met elkaar vermengd zijn of wanneer bodemlagen zijn verwijderd of opgebracht. Het gegeven is als vergravingsdeel in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De mate waarin de stand van het grondwater fluctueert, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grondwatertrap |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De grondwatertrap is een afgeleide van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Het gegeven is van belang voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor bepaalde vormen van landgebruik. Het gegeven is als grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft dat er ter plaatse omstandigheden zijn die het meer regionaal bepaalde gedrag van de grondwaterspiegel beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
AfwijkendGrondwaterRegime |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut grondwatertrap gelijk is aan onbekend. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer er bijzondere omstandigheden zijn geconstateerd. Het gegeven is als toevoeging aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bodem op een plaats in het landschap ligt die van bodemkundige betekenis is en wat de ligging dan is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidLocatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven heeft alleen betekenis in Zuid-Limburg. Het gegeven is in toevoeging achteraan van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het onderste deel van de bodem een bijzonder kenmerk heeft en wat dat dan is. |
Toelichting |
Het onderste deel van de bodem begint bij een diepte van 40 cm. Het gegeven, of de reeks van gegevens, is in toevoegingen achteraan van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonderheid onderin |
Definitie |
De omschrijving van de bijzonderheid in het onderste deel van het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bijzonderheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonderheid onderin |
Definitie |
De diepte waarop de bijzonderheid begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.4 tot 1.8 |
Regels |
Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bijzonderheid gelijk is aan bolster, spalterveen of geen. In andere gevallen is het gegeven aanwezig. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op uitvoeren van metingen aan monsters. |
Toelichting |
De analyse richt zich in de huidige praktijk alleen op het analyseren van monsters die uit de strooisellaag of de lagen die uit grond bestaan zijn genomen. Lagen die uit bijzonder materiaal of uit gesteente bestaan worden niet onderzocht. Het op basis van hydrofysische metingen modelleren van eigenschappen zoals de waterretentiekarakteristiek, is onderdeel van de boormonsteranalyse. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de analyse alle gegevens van de boormonsteranalyse aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
2 tot 20 |
Toelichting |
Voor hydrofysisch onderzoek dateren de oudste bepalingen in het archief van WEnR uit 1970 en voor de andere bepalingen is dat 1950. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft tot welke categorie de analyse hoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortAnalyse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het soort analyse geeft globaal aan welk soort bepalingen er zijn uitgevoerd en of er naast het meten van eigenschappen ook sprake kan zijn van het modelleren van eigenschappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de boormonsteranalyse alleen betrekking heeft op de locatie van de boring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Boormonsteranalyse wordt vaak uitgevoerd aan monsters die afkomstig zijn uit het geboorde gat en uit de monsterkuil die vlak naast het boorgat is gegraven voor het verkrijgen van ongeroerde monsters. Dat wordt locatiespecifiek onderzoek genoemd. Voor bodemchemisch onderzoek wordt veelal een andere bemonsteringsstrategie gevolgd, waarbij de monsters worden genomen uit boringen die volgens een bepaald patroon uit een bepaald gebied rond een centrale boring worden genomen. Dat wordt niet-locatiespecifiek onderzoek genoemd. De boring in het midden van het gebied levert altijd het boorprofiel dat als referentie dient. De individuele monsters uit de andere boringen worden gemengd om een representatief monster te verkrijgen dat voor een bepaald interval en het hele oppervlak geldt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De omschrijving van het onderzochte oppervlak, in het geval de analyse zich niet beperkt tot de locatie van de boring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OnderzochtOppervlak |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut locatiespecifiek gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bemonsteringsstrategie bij niet-locatiespecifiek onderzoek kent een aantal varianten, waarbij het onderzochte opppervlak en het patroon van bemonstering verschillen. Voor het onderzoek dat onder de basisregistratie ondergrond valt is er een grens gesteld aan de grootte van het onderzochte oppervlak, die mag niet groter zijn dan 35 bij 35 meter. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsteranalyse, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het diepte-interval waarop de bepalingen betrekking hebben. |
Toelichting |
Het diepte-interval heeft altijd betrekking op het boorprofiel van het onderzoek. De bodemkundige monsteranalyse kan erop gericht zijn monsters te analyseren die van een bepaalde diepte komen ongeacht de horizont die op die diepte ligt. Het doel kan ook zijn een bepaalde horizont te onderzoeken. Bij uitzondering worden de beide doelen in de monsteranalyse gecombineerd en heeft een deel van de onderzochte intervallen betrekking op een bepaalde horizont en een deel niet. Aan een interval kunnen verschillende bepalingen zijn gedaan en onderzochte intervallen kunnen elkaar overlappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–0.5 tot 15 |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–0.5 tot 15 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het Onderzocht interval. De einddiepte van het onderste interval mag niet groter zijn dan de einddiepte van de entiteit Geboord traject. |
Toelichting |
De einddiepte is gewoonlijk minder dan 2 meter. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het onderzochte interval alleen betrekking heeft op de locatie van de boring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut locatiespecifiek van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer de boormonsteranalyse niet locatiespecifiek is, strekt het onderzochte interval zich gewoonlijk uit over het gehele onderzochte oppervlak, maar voor sommige onderzochte intervallen geldt dat het alleen betrekking heeft op de locatie van de boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De code van de horizont die door het onderzochte interval wordt vertegenwoordigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..* |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaUitgebreid, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A gegevens mag het attribuut ontbreken. |
Toelichting |
De horizontcode wordt gegeven wanneer het bepalen van eigenschappen van een bepaalde horizont de doelstelling is geweest. Mocht het niet zijn gelukt monsters uit alleen die bepaalde horizont te analyseren, dan omvat het interval meer dan een horizont. Voor hydrofysische bepalingen is het doel altijd het onderzoeken van bepaalde horizonten en wordt de horizontcode altijd vastgelegd. Voor chemisch onderzoek is dat betrekkelijk bijzonder. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of ook het modelleren van eigenschappen is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaUitgebreid, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een karakteristiek is een functie die het resultaat is van het modelleren van meetgegevens. Een karakteristiek vereist dat er bepaalde metingen beschikbaar zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de zuurgraad. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieKlimaat of chemieNatuur. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan chemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. De zuurgraad wordt potentiometrisch bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De manier waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NENISO10390v2005. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De manier waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan zuurgraadKCl, zuurgraadH2O of zuurgraadCaCl2. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
De zuurgraad wordt potentiometrisch bepaald van een mengsel van grond of strooisel met water waaraan een bepaalde reagent is toegevoegd. De zuurgraad wordt uitgedrukt in pH. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 14 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel van bepaalde korrelgroottefracties in de droge massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieKlimaat, chemieNatuur, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor de korrelgrootteverdeling wordt grond gezien als een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte. De minerale deeltjes noemen we korrels. Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, materiaal groter dan 2 millimeter wordt eruit gezeefd en wordt verder buiten beschouwing gelaten. Carbonaten en organische stof worden verwijderd en samengeklonterde korreltjes worden van elkaar los gemaakt (dispersie). Het materiaal wordt vervolgens op een bepaalde manier verdeeld in fracties. De droge massa van iedere fractie wordt bepaald en het resultaat wordt omgerekend naar een percentage van de totale massa van alle deeltjes kleiner dan 2 millimeter. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan alle soorten monsters. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NEN5753v2018plusWENR of ISO11277v2009. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop de korrelgrootteverdeling is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenPipet. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan natDroogZeven of onbekend. |
Toelichting |
Afhankelijk van de opdracht en de aard van het materiaal wordt vooraf bepaald welke methode of combinatie van methoden wordt gebruikt. Bij de methode natDroogZevenPipet wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 50µm-zeef en de 63µm-zeef. Hiermee worden de korrels kleiner dan 50 µm, gescheiden van de korrels van 50 µm tot 63 µm en van de korrels van 63 µm tot 2.000 µm. Van oudsher is voor bodemkunde de grens van 50 µm belangrijk om de zandmediaan te kunnen bepalen. Om aan te sluiten bij internationale standaarden wordt sinds 2012 standaard de fractie van 50 µm tot 63 µm bepaald. De fractie van 63 µm tot 2.000 µm wordt verder onderverdeeld. Dit gebeurt door het droge materiaal te zeven. De fijne fractie wordt normaliter ook verder onderverdeeld. De verdeling van de fijne fractie wordt bepaald op basis van de bezinksnelheid van de korrels en die wordt bepaald met behulp van een pipet. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de korrelgrootteverdeling een voorgeschreven indeling in fracties heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan nee. |
Toelichting |
Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is het resultaat veelal niet gestandaardiseerd. Bij Wageningen Environmental Research bijvoorbeeld wordt pas vanaf 2012 gewerkt met een aantal vaste indelingen. Voor oudere archiefgegevens is dat bijna nooit het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De fractieverdeling die is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
FractieverdelingLab |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij Wageningen Environmental Research wordt er sinds 2012 altijd eerst een verdeling in drie klassen bepaald: het aandeel van de korrels kleiner dan 50 µm, het aandeel tussen de 50 µm en de 63 µm en het aandeel van de korrels van 63 µm tot 2.000µm. Vervolgens wordt de fractie kleiner dan 50 µm en/of de fractie van 63 µm tot 2.000 µm nader onderverdeeld. De fractie kleiner dan 50 µm kan worden onderverdeeld in een minimum, standaard of eventueel een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties. De fractie van 63 µm tot 2.000 µm kan worden onderverdeeld in een standaard of eventueel een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop samengeklonterde korrels van elkaar zijn losgemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Dispersiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZeven. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de methode natDroogZevenPipet wordt standaard gedispergeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kan voorkomen dat bij de voorbehandeling van het materiaal niet alle organische stof is verwijderd. Als dat het geval is, legt de uitvoerder dit vast. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verdeling in 3 fracties die de basis voor iedere verdere indeling is. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling bepaald van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan nee. De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van de fracties moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
De fijne fractie (< 50 µm) en de fractie van 63 µm tot 2.000 µm kan verder worden onderverdeeld. Voor de IMBRO/A gegevens die worden aangeleverd bij de methode natDroogZeven wordt de fijne fractie nooit nader onderverdeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 2.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die minimaal worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan minimaalBasis, minimaalStandaard of minimaalUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. De minimale verdeling wordt gekozen wanneer het voor het onderzoek volstaat het aandeel van de lutumfractie (fractie 0 tot 2 um) te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Minimale verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Minimale verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardBasis, standaardStandaard of standaardUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 16 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan uitgebreidStandaard of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 25 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 25 tot 35 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 35 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie van 63 tot 2.000 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardStandaard of uitgebreidStandaard. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 105 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 105 tot 210 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 210 tot 420 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 420 tot 2.000µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie van 63 µm tot 2.000 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardUitgebreid of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 105 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 105 tot 210 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 210 tot 300 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 300 tot 420 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 420 tot 600 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 600 tot 850 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 850 tot 1.200 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.200 tot 1.700 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.700 tot 2.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een fractie in de niet gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan ja en dat is onder IMBRO altijd het geval. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit moet aanwezig wanneer de waarde van het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan nee. |
Toelichting |
In het verleden zijn fractieverdelingen in vele verschillende reeksen gemeten met verschillende grenzen van de fracties. Ook is niet altijd de gehele reeks vastgelegd, maar bijvoorbeeld alleen de fractie van 0 tot 2 µm omdat dat het lutumgehalte vertegenwoordigt. Dit impliceert dat de rest van de fractie 2 tot 2.000 µm is. In principe geldt dat alle ontbrekende fracties samen met de bekende fractie 100% voorstelt. De fracties die bij archiefgegevens van Wageningen Environmental Research voorkomen zijn: 0 µm tot 2 µm, 0 µm tot 50 µm, 0 µm tot 150 µm, 0 µm tot 210 µm, 0 µm tot 300 µm, 2 µm tot 4 µm, 2 µm tot 16 µm, 2 µm tot 50 µm, 2 µm tot 2.000 µm, 4 µm tot 8 µm, 8 µm tot 16 µm, 16 µm tot 25 µm, 16 µm tot 35 µm, 16 µm tot 50 µm, 25 µm tot 35 µm, 35 µm tot 50 µm, 75 µm tot 105 µm, 105 µm tot 150 µm, 125 µm tot 180 µm, 150 µm tot 210 µm, 150 µm tot 2.000 µm, 180 µm tot 250 µm, 210 µm tot 300 µm, 210 µm tot 420 µm, 210 µm tot 2.000 µm, 250 µm tot 355 µm, 300 µm tot 420 µm, 300 µm tot 2.000 µm, 355 µm tot 500 µm, 420 µm tot 50 µm tot 63 µm, 50 µm tot 75 µm, 50 µm tot 105 µm, 50 µm tot 2.000 µm, 63 µm tot 75 µm, 63 µm tot 105 µm, 63 µm tot 125 µm, 75 µm tot 105 µm, 105 µm tot 150 µm, 125 µm tot 180 µm, 150 µm tot 210 µm, 150 µm tot 2.000 µm, 180 µm tot 250 µm, 210 µm tot 300 µm, 210 µm tot 420 µm, 210 µm tot 2.000 µm, 250 µm tot 355 µm, 300 µm tot 420 µm, 300 µm tot 2.000 µm, 355 µm tot 500 µm, 420 µm tot 600 µm, 420 µm tot 2.000 µm, 500 µm tot 1.000 µm, 600 µm tot 850 µm, 600 µm tot 2.000 µm, 850 µm tot 1.200 µm, 1.000 µm tot 2.000 µm, 1.200 µm tot 1.700 µm en 1.700 µm tot 2.000 µm. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
De minimale diameter van de korrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
De maximale diameter van de korrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000 |
Regels |
De bovengrens is groter dan de ondergrens van de fractie. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
Het aandeel van de korrels in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieNatuur, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. Het gehalte aan organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof uit het materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NEN5754v2014 of NEN5754v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
Als de bepaling uitgevoerd wordt volgens NEN5754v2014plusWENR, gebruikelijk voor chemisch onderzoek, is de voorbehandeling als volgt: de grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De manier waarop het organischestofgehalte bepaald is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten550. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan verhitten600 of onbekend. |
Toelichting |
De meest gangbare methode voor het bepalen van het gehalte aan organische stof is verhitten bij een temperatuur van 550 graden Celsius. Het organische stofgehalte dat op die manier bepaald wordt, wordt in de bodemkundige praktijk veelal het gloeiverlies (Eng.: loss on ignition, LOI) genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De laagste waarde die gerapporteerd wordt aan de opdrachtgever. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De rapportagegrens wordt vastgesteld in overleg met de opdrachtgever en is nooit lager dan de bepaalbaarheidsgrens. Als de bepaling uitgevoerd wordt voor chemisch onderzoek ligt een rapportagegrens nooit onder 0.6% gebruikt. Als de bepaling uitgevoerd wordt voor hydrofysisch onderzoek kan de rapportagegrens lager zijn. De rapportagegrens is van historische gegevens niet in alle gevallen te achterhalen. Dat is de enige reden waarom de waarde mag ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het meetresultaat is gecorrigeerd voor het verlies van water dat aan korrels kleiner dan 2 µm gebonden is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut is gelijk aan verhitten550. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut gelijk zijn aan verhitten600 of natOxiderenH2O2 of onbekend. |
Toelichting |
Het organischestofgehalte kan gecorrigeerd zijn voor het verlies van water dat door kleideeltjes wordt vastgehouden. De correctie is gebaseerd op het aandeel van de fractie 0–2 µm (de lutumfractie) zoals bepaald in de korrelgrootteverdeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Aanduiding die aangeeft of het meetresultaat is gecorrigeerd voor het verlies aan water dat aan vrij ijzer is gebonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het organischestofgehalte kan gecorrigeerd zijn voor de hoeveelheid ijzer die in de vorm van ijzeroxiden in de grond voorkomt. Dat is zelden nodig en gebeurt alleen wanneer vermoed wordt dat de grond meer dan 5% vrij ijzer bevat. Het voorkomen van veel vrij ijzer betekent dat het uitgangsmateriaal een niet te verwaarlozen hoeveelheid water bevat die pas tijdens het verhitten verdampt. De correctie is gebaseerd op de bepaling van het gehalte aan vrij ijzer in lijn met NEN 5739:1996 nl. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de waarde van het gegeven kleiner is dan de rapportagegrens, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische koolstof in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan chemieKlimaat, chemieNatuur. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan chemieNietGespecificeerd, hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. Het organische koolstofgehalte wordt bepaald door koolstofverbindingen door oxidatie om te zetten in CO2. Er wordt onderscheid worden gemaakt tussen natte en droge oxidatiemethoden. Bij de natte oxidatiemethoden vindt de oxidatie plaats in een waterig millieu en gebruik makend van kaliumdichromaat of kaliumpermanganaat en zwavelzuur. Bij de droge oxidatiemethode wordt het anorganisch koolstof verwijderd en wordt het monster verhit tot een temperatuur hoger dan 900°C. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan EN15936v2012. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut gelijk zijn aan ISO14235v1998. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De manier waarop het organische koolstofgehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhittenCO2meten of natOxiderenDichromaatKurmies. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waardes mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan natOxiderenDichromaatWalkleyBlack, natOxiderenDichromaatNietKurmies of natOxiderenKMnO4. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De laagste waarde die gerapporteerd wordt aan de opdrachtgever. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/kg (gram per kilogram) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
De rapportagegrens wordt vastgesteld in overleg met de opdrachtgever en is nooit lager dan de bepaalbaarheidsgrens. De rapportagegrens is van historische gegevens niet in alle gevallen te achterhalen. Dat is de enige reden waarom de waarde mag ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
Het aandeel organische koolstof in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/kg (gram per kilogram) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de waarde van het gegeven kleiner is dan de rapportagegrens, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van droge grond per eenheid volume. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling wordt altijd gedaan aan een monster met een bekend volume. In de huidige praktijk wordt het monster eerst met water verzadigd, dan in de oven gedroogd en ten slotte gewogen. De droge bulkdichtheid wordt berekend uit het massaverlies. Het gegeven is een basisparameter in hydrofysisch onderzoek die gebruikt wordt om het massa watergehalte om te rekenen naar het volumetrisch watergehalte. Het gegeven wordt ook als zodanig gebruikt, met name in verdichtingsonderzoek. Gewoonlijk wordt de bepaling op verschillende monsters uitgevoerd om een beeld te krijgen van de mate van de variatie in het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11272v2017plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
In de huidige praktijk wordt het monster in de oven gedroogd totdat het gewicht minder dan 0.6% afneemt per 24 uur. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over de bepalingsprocedure vastgelegd. In dat geval is deze waarde onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De manier waarop de droge bulkdichtheid is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan drogenOven. |
Toelichting |
De methode drogenOven wordt in de ISO11272 omschreven als de core methode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 5 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 5 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De temperatuur waarop het materiaal is gedroogd, in dit geval de temperatuur van de oven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtemperatuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de huidige praktijk wordt er altijd gedroogd bij 105 graden Celsius. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht kan de droogtemperatuur ook 40 of 60 °C zijn. De temperatuur is van historische gegevens echter niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het volume betrekking heeft op waterverzadigde grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht kan de bepaling zijn uitgevoerd aan grond die veldvochtig is of aan grond waarvan de mate van verzadiging niet is vastgelegd. Daarmee is de beginconditie van het volume van zwellende gronden minder goed gedefinieerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling is het relevant te weten of er insluitsels, scheuren of wormgangen in het monster voorkomen. In het verleden is dit niet altijd vastgelegd. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven daarom geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Toelichting |
In de geotechniek wordt voor het begrip droge bulkdichtheid het begrip droge volumieke massa gebruikt. De twee termen zijn synoniem. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de afname van de massa en het volume van de grond bij uitdroging. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het krimpverloop wordt bepaald door de massa en het volume van het monster in een steeds drogere toestand te bepalen. De massa wordt bepaald met een balans en voor het bepalen van het volume bestaan verschillende methodes. Het monster wordt voor de eerste meting in de reeks verzadigd met water en de laatste meting wordt gedaan aan een volledig uitgedroogd monster. De uitvoerder bepaalt hoeveel metingen daartussen worden gedaan. De factor tijd is als zodanig niet belangrijk, maar in het begin van de bepaling wordt wel vaak frequenter gemeten dan aan het einde. In manier waarop het volume wordt bepaald vindt veel ontwikkeling plaats, en in de nabije toekomst zullen laseropstellingen en cameraopstellingen worden gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan bronswijk1986, cameraprocedureWENRv1 of laserprocedureWENRv1. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
Met het oog op de nabije toekomst heeft Wageningen Environmental Research procedures benoemd voor de toepassing van laser- en cameramethoden. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De manier waarop het krimpverloop is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan archimedes, camera, laser, aantalD1, aantalD2. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan aantalDOnbekend of onbekend. |
Toelichting |
De methoden verschillen alleen in de manier waarop het volume van het monster wordt bepaald. Traditioneel wordt het volume bepaald op basis van de wet van Archimedes of door de afmetingen van het monster in een of meer richtingen te meten en het resultaat om te rekenen. De methodes met betrekking tot het toepassen van laser en camera zijn in ontwikkeling voor de nabije toekomst. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verstoord monster is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling van het krimpverloop wordt over het algemeen uitgegaan van ongeroerde monsters, monsters die in hun geheel uit de bodem zijn genomen. Het kan voorkomen dat het monster dat wordt onderzocht al eerder in het laboratorium voor bepalingen die het krimpproces kunnen beïnvloeden is gebruikt en in dat geval wordt het als verstoord beschouwd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
4 tot 40 |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling van het krimpverloop is het relevant te weten of er insluitsels, scheuren of wormgangen in het monster voorkomen. In het verleden is dit niet altijd vastgelegd. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven daarom geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De afname in de massa en het volume van het monster bij uitdroging. |
Toelichting |
Er worden minimaal 2 metingen uitgevoerd, namelijk aan een verzadigd monster en aan een volledig uitgedroogd monster. Het aantal metingen ertussenin hangt af van de grondsoort en de aard van de opdracht waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. Bij traditionele methodes worden er zelden meer dan 30 toestanden bepaald. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De massa en het volume van het monster bij een bepaald watergehalte. |
Toelichting |
Afhankelijk van de bepalingsmethode worden ook de hoogte en/of de diameter van het monster vastgelegd. Het watergehalte op het moment van meten wordt niet als zodanig vastgelegd omdat het af te leiden is uit het massaverlies. |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De massa van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g (gram) |
– Waardebereik |
0 tot 3.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
Het volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3 (kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De gemiddelde hoogte van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD2. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD1. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd voor de traditionele bepalingsmethoden waarbij het monster wordt opgemeten. De dimensies van een monster worden beschreven met de termen die ook voor het beschrijven van een monsterring worden gebruikt omdat de monsters bij deze methoden meestal ringmonsters zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De gemiddelde diameter van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD2. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD1. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd voor de traditionele bepalingsmethoden waarbij het monster wordt opgemeten. De dimensies van een monster worden beschreven met de termen die ook voor het beschrijven van een monsterring worden gebruikt omdat de monsters bij deze methoden meestal ringmonsters zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de snelheid waarmee water door de grond stroomt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid wordt gemeten door water door de grond te laten stromen tot de hoeveelheid water die per eenheid van tijd en per eenheid van oppervlak door de grond stroomt niet meer verandert. Gewoonlijk meet men eerst de doorlatendheid van de met water verzadigde grond, en vervolgens het verloop in doorlatendheid bij stapsgewijs droger wordende grond. De manier waarop de waterstroom in gang wordt gehouden is voor niet-verzadigde grond anders dan voor verzadigde grond. De waterdoorlatendheid wordt standaard bepaald aan verticaal en soms aan horizontaal gestoken monsters. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WDHNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WDH) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan bakker2021 of NEN5789plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De manier waarop de waterdoorlatendheid is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan k50, constantHead of constantHeadEnK50. |
Toelichting |
Wanneer de methode constanthead en k50 is gebruikt, wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald met de constanthead methode en het verdere verloop met de k50 methode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd aan een monster dat verticaal uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid van de bodem is meestal niet in alle richtingen hetzelfde (anisotropie). In de bodemkunde is met name de verticale waterdoorlatendheid van belang en die wordt bepaald aan ringmonsters die verticaal uit de bodem zijn genomen. Bij uitzondering wordt de horizontale waterdoorlatendheid bepaald. Voor verticaal gestoken monsters wordt de grond in de wand eerst tot de bovenkant van het gewenste diepte-interval verwijderd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 19.1 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 10 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de stroming van boven naar onder is gericht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het water stroomt meestal van boven door het monster. In de geotechniek is de stroming juist meestal opwaarts. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De vloeistof die of het gas dat in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In deze bepaling gaat het om het soort water dat men door de grond laat stromen. In de bodemkunde wordt standaard leidingwater gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gebruikte water ontgast is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde is het water dat in de bepaling wordt gebruikt standaard niet ontgast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid varieert met de viscositeit van het water en die is weer afhankelijk van de temperatuur. In het hydrofysisch laboratorium van Wageningen Environmental Research wordt de temperatuur zo gereguleerd dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bepaling van de waterdoorlatendheid kan er voor gekozen worden om eventuele wormgaten op te vullen met materiaal van eenzelfde samenstelling als de rest van het monster. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het met water verzadigde monster stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan constantHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De uitvoerder van de bepaling bepaalt wanneer er een constante hoeveelheid water door het monster stroomt. Op dat moment wordt de meting gestart en worden er achtereenvolgens 3 metingen gedaan. Het gemiddelde van 3 metingen wordt vastgelegd. Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is ksat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verandering in de snelheid waarmee water door het monster stroomt bij een stapsgewijs veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan k50 of constantHeadEnK50. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het stapsgewijs droger worden van de grond wordt bepaald door de bodemvochtpotentiaal te meten uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte). De mogelijkheid bestaat daarnaast het volumetrisch watergehalte te bepalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het monster stroomt bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal met eventueel een bepaald watergehalte. |
Toelichting |
In sommige gevallen wordt ook het volumetrisch watergehalte bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
- 107 tot 0 |
Toelichting |
De bodemvochtpotentiaal (Eng. soil water potential) geeft aan hoe sterk de zuigende kracht is die de grond op het water in de onverzadigde zone en de capillair verzadigde zone van de bodem uitoefent. De potentiaal is 0 op het freatisch vlak en wordt daarboven steeds negatiever. Het begrip potentiaal wordt gebruikt voor een potentiële energie per eenheid van massa, oftewel N.m.kg–1. In de laboratoriumpraktijk meet men een druk uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte h, Eng. pressure head) en stelt men N. m–2 (druk) gelijk aan N.m.m–3 (potentiaal). De bodemvochtpotentiaal heeft eigenlijk het symbool ψ, maar omdat die uitgedrukt wordt in drukhoogte is het symbool h. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het monster stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
Wat bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal gemeten wordt, is het volume water dat per eenheid van tijd per eenheid oppervlak loodrecht op de stromingsrichting door het monster stroomt. De doorlatendheid wordt vervolgens berekend uit de wet van Darcy. Het symbool voor waterdoorlatendheid is k. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het watergehalte van de grond bij discrete waarden van de bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Veranderingen in de bodemvochtpotentiaal leiden tot veranderingen in de hoeveelheid water in de bodem: hoe kleiner (meer negatief) de potentiaal des te droger de grond. Het bepalen van het watergehalte van grond bij een af- of toenemende bodemvochtpotentiaal, wordt het bepalen van de waterretentie genoemd. De geproduceerde gegevens worden gebruikt voor het modelleren van een van de belangrijkste hydrofysische karakteristieken van de bodem, de waterretentiekarakteristiek. De waterretentie kan in het laboratorium stapsgewijs of meer continu worden bepaald. Bij de stapsgewijze bepaling wordt de bodemvochtpotentiaal stapsgewijs veranderd. In een stap wordt het monster een bepaalde bodemvochtpotentiaal opgelegd en die wordt gemeten in centimeters waterkolom (drukhoogte, h). Na bereiken van evenwicht wordt het watergehalte bepaald. Afhankelijk van de methode levert de bepaling een kleine serie gegevens of een enkel gegeven. De methode bepaalt ook welk deel van het bereik van de bodemvochtpotentiaal wordt bemeten. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WRSNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WRS) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11274v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De manier waarop de waterretentie is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan zandbak, zandbakDrukplaat, drukplaat of luchtdroog. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een niet verstoord monster is gebruikt dat met een ring uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling wordt voor een bodemvochtpotentiaal van 0 tot circa –1.000 cm waterkolom uitgevoerd aan ringmonsters met een bekend volume. Bij de drukplaat methode wordt voor kleinere waarden van de bodemvochtpotentiaal volstaan met verstoorde monsters. Dat kan omdat bij dergelijk kleine potentialen de binding van water nauwelijks nog door de structuur van de grond wordt bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ringmonster gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 5 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ringmonster gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 5 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid waterdamp die de lucht in het laboratorium bevat en de hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal kan bevatten tijdens de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
30 tot 80 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van de bepalingsmethode gelijk is aan zandbak of zandbakdrukplaat. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Voor de bepaling met de zandbakmethode is het goede praktijk de luchtvochtigheid zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan vijf procent absoluut afwijkt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd terwijl de grond stapsgewijs natter wordt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan zandbak of zandbakDrukplaat. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Gewoonlijk wordt verdrogend (of desorptief) gemeten en dat betekent dat het monster vooraf verzadigd wordt, waarna steeds drogere omstandigheden worden gerealiseerd (de bodemvochtpotentiaal krijgt een steeds kleinere (meer negatieve) waarde). Alleen bij toepassing van de zandbakmethode kan de bepaling ook vernattend (adsorptief) worden uitgevoerd en dan start men met een monster dat relatief droog is, maar voldoende nat om waterafstotendheid uit te sluiten. Het watergehalte van een monster dat met de zandbak methode vernattend is bepaald zal afwijken van het watergehalte van een monster dat verdrogend is bepaald bij dezelfde bodemvochtpotentiaal. Dit fenomeen wordt hysterese genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De temperatuur waarop het materiaal aan het eind van de bepaling is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtemperatuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Aan het eind van de bepaling wordt het monster op een bepaalde temperatuur in de oven gedroogd. Standaard is dat bij 105 graden Celsius. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen wat de droogtijd is geweest. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De lengte van de periode gedurende welke het materiaal aan het eind van de bepaling is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtijd |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Aan het eind van de bepaling wordt het monster gedurende een bepaalde tijd in de oven gedroogd. Standaard is dat tot de massa stabiel is (en dat is wanneer de afname van de massa minder is dan 0.6% per 24 uur). In het verleden is de droogtijd niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het volumetrische watergehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In het laboratorium wordt eerst het massa watergehalte (gram water per gram droge grond) berekend en die wordt omgerekend naar het volumetrisch watergehalte (cm3 water per cm3 verzadigde grond) door het massa watergehalte te vermenigvuldigen met de droge bulkdichtheid (aanname: de dichtheid van water is 1 g/cm3). De droge bulkdichtheid kan niet worden bepaald wanneer er alleen verstoorde monsters voorhanden zijn en dan wordt volstaan met het massa watergehalte. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het volume grond wordt altijd bepaald bij waterverzadiging. Het gegeven is opgenomen om inzichtelijk te maken wat de droge bulkdichtheid is die gebruikt is om het volumetrisch watergehalte te berekenen. Wanneer er voor de droge bulkdichtheid van het onderzochte interval meer dan een waarde is bepaald, beslist de uitvoerder welke waarde voor de berekening moet worden gebruikt. Dit kan een specifieke waarde zijn of het gemiddelde van de waarden. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen welke waarde voor de berekening is gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Zoutcorrectiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Poriënwater kan zouten bevatten. Bij het bepalen van het watergehalte wordt het water verdampt en gaan de opgeloste zouten deel uitmaken van de massa van de droge stof. Voor het juiste gebruik van het gegeven is het van belang te weten of het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten en of dat is gebeurd op basis van een aanname of op basis van een gemeten zoutgehalte. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte van een monster bij discrete waarden van de bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
Het watergehalte wordt bij de zandbakmethode een aantal keren bepaald en steeds bij een andere bodemvochtpotentiaal. Bij de methode luchtdroog wordt er maar één gegeven geproduceerd en dat is het watergehalte bij een bodemvochtpotentiaal van –106 cm waterkolom. Bij de drukplaat methode kunnen er in het natte bereik (tot minus 1.000 cm waterkolom) meerdere meetresultaten zijn, in het droge bereik levert de bepaling altijd maar één resultaat. Standaard wordt het massa watergehalte omgerekend naar het volumetrisch watergehalte, maar wanneer de droge bulkdichtheid niet is bepaald, wordt het massa watergehalte, gegeven. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte bij een bepaalde waarde van de bodemvochtpotentiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
–107 tot –0.1 |
Toelichting |
De bodemvochtpotentiaal (Eng. soil water potential) geeft aan hoe sterk de zuigende kracht is die de grond op het water in de onverzadigde zone en de capillair verzadigde zone van de bodem uitoefent. De potentiaal is 0 op het freatisch vlak en wordt daarboven steeds negatiever. Het begrip potentiaal wordt gebruikt voor een potentiële energie per eenheid van massa, oftewel N.m.kg–1. In de laboratoriumpraktijk meet men een druk uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte h, Eng. pressure head) en stelt men N. m–2 (druk) gelijk aan N.m.m–3 (potentiaal). De bodemvochtpotentiaal heeft eigenlijk het symbool ψ, maar omdat die uitgedrukt wordt in drukhoogte is het symbool h. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De verhouding tussen de massa van het water en de massa van het ovendroge monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/g (gram/gram) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald niet gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het symbool voor het massa watergehalte is w. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid van de grond bij een veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Boormonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Veranderingen in de bodemvochtpotentiaal van de bodem leiden tot veranderingen in de hoeveelheid water in de grond en in de snelheid waarmee water door de grond stroomt: hoe kleiner (d.w.z. meer negatief) de potentiaal, des te droger de grond en des te lager de snelheid. Voor de bepaling wordt in de huidige laboratoriumpraktijk eerst de waterretentie bepaald volgens de verdampingsmethode. Een monster wordt voorzien van 2 tot 4 tensiometers en blootgesteld aan verdamping. Aan de hand van de afname in het gewicht wordt eerst berekend wat de watergehalten zijn corresponderend met de gemeten bodemvochtpotentialen op de gemeten dieptes. Vervolgens wordt op basis van de zogenaamde Instantaneous Profile methode (IPM-methode) berekend wat de doorlatendheid is geweest. Uiteindelijk levert deze methode een tabel met waarden voor bodemvochtpotentiaal als drukhoogte (h), volumetrisch watergehalte (θ) en doorlatendheid (k). De tabel omvat maximaal 10.000 k-h-θ rijen en dekt een potentiaalbereik van 0 tot minus 1.000 cm waterkolom. Dat resultaat kan vervolgens gebruikt worden om waterretentie- en/of doorlatendheidskarakteristieken af te leiden. Van resultaten die uit de archieven van Wageningen Environmental Research afkomstig zijn, is de methode van bepalen niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WGDNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WGD) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11275v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend of onbekendBeuving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd aan een monster dat verticaal uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Omdat de waterdoorlatendheid van de bodem meestal niet in alle richtingen hetzelfde is (anisotropie), is het van belang te weten in welke richting de monsterring in de bodem is gestoken. In de bodemkunde wordt meestal de verticale waterdoorlatendheid bepaald. Dat gebeurt aan een monster dat verticaal uit de bodem genomen is, na verwijdering van de grond die op het te onderzoeken diepte-interval ligt. Bij uitzondering wordt de horizontale waterdoorlatendheid bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 10 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 8 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het monster bij aanvang van de metingen in folie is gewikkeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij potentieel krimpende gronden wordt het monster uit de ring gehaald en aan de zij- en onderkant omwikkeld met folie. Het is aan de uitvoerder van de analyse om te bepalen wanneer dit nodig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De snelheid van de verdamping wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid waterdamp die de lucht in het laboratorium bevat en de hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal kan bevatten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
30 tot 80 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De snelheid van de verdamping wordt beïnvloed door de luchtvochtigheid van de omgeving. Het is goede praktijk de luchtvochtigheid zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan vijf procent absoluut afwijkt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het volume grond wordt altijd bepaald bij waterverzadiging. Het gegeven is opgenomen om inzichtelijk te maken wat de droge bulkdichtheid is die gebruikt is om het volumetrisch watergehalte te berekenen. Wanneer er voor de droge bulkdichtheid van het onderzochte interval meer dan een waarde is bepaald, beslist de uitvoerder welke waarde voor de berekening moet worden gebruikt. Dit kan een specifieke waarde zijn of het gemiddelde van de waarden. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen welke waarde voor de berekening is gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de gebruikte tensiometers en hun plaats in het monster. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan onbekend of onbekendBeuving. |
Toelichting |
De tensiometers zijn altijd van hetzelfde type. Bij Wageningen Environmental Research worden in de huidige praktijk de tensiometers vanaf de zijkant in het monster gestoken tot aan het midden van de ring. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, zijn de gegevens over de tensiometers niet altijd meer te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
Het aantal tensiometers dat is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer |
Toelichting |
Maximaal worden er 4 tensiometers gebruikt. Het minimum aantal tensiometers is 2. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De lengte van het gebruikte type tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De uitwendige diameter van het gebruikte type tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de eerste tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De tensiometers worden op verschillende diepten in het monster gestoken. De diepte wordt gemeten ten opzichte van de bovenkant van het monster. De tensiometers worden van boven naar onder genummerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de tweede tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de derde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal groter is dan 2. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de vierde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal gelijk is aan 4. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte van een monster bij een door verdamping geleidelijk veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan onbekend of onbekendBeuving. |
Toelichting |
De waterretentie wordt in de huidige praktijk bepaald volgens de verdampingsmethode. Daarbij laat de uitvoerder het water in een bij aanvang verzadigd monster geleidelijk verdampen en wordt het massaverlies frequent gemeten. De bodemvochtpotentiaal wordt tegelijkertijd op verschillende posities in het monster gemeten (drukhoogte h in centimeters waterkolom). Het massa watergehalte wordt aan het einde bepaald en dat wordt met de droge bulkdichtheid omgerekend naar het volumetrisch watergehalte. Op basis van de geregistreerde gewichtsafnamen kan vervolgens het watergehalte voor alle meettijdstippen worden berekend. Tijdens het meten kunnen tensiometers stuk gaan. Voor een bruikbaar resultaat moeten in ieder geval 2 tensiometers goed hebben gefunctioneerd. Het aantal tijdstippen waarop wordt gemeten is zeer groot en de uitvoerder reduceert dat tot een reeks van niet meer dan 1.000 tijdstippen. In bepalingen van Wageningen Environmental Research die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, kan het gegeven ontbreken. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De waarden van de bodemvochtpotentiaal voor iedere meetpositie in het monster en van het volumetrisch watergehalte van het hele monster op het moment van de meting. |
Toelichting |
Van alle metingen die worden gedaan, worden er normaal gesproken circa 300 gebruikt. Er kunnen maximaal 1.000 metingen worden vastgelegd. Voor archiefgegevens is dit aantal vaak kleiner. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De proef duurt 1 tot 4 weken. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de eerste tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot –107 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de tweede tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot –107 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de derde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot –107 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal van de entiteit Overzicht tensiometergegevens groter is dan 2. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de vierde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot –107 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal van de entiteit Overzicht tensiometergegevens gelijk is aan 4. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De tabel met de berekende waarden voor het watergehalte, de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
De waarden worden in de huidige praktijk altijd berekend uit de gegevens van de waterretentie bij verdamping en daarbij beoordeelt de uitvoerder welke gegevens er als input worden gebruikt. De eerste stap in de verwerking (prefit) heeft tot doel uit de gegevens het volumetrisch watergehalte op de diepte van de tensiometers af te leiden. Daartoe wordt volgens de methode van Van Genuchten de waterretentiekarakteristiek gemodelleerd die de gemeten waarden het best beschrijft. In de tweede stap wordt een berekening uitgevoerd volgens de Instantaneous Profile-methode. Daarin wordt volgens de wet van Darcy het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en de waterdoorlatendheid berekend voor elk paar opeenvolgende tensiometers. Voor archiefgegevens is de methode die gevolgd is om het resultaat te produceren niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volumetrisch watergehalte en de waterdoorlatendheid bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
De waarde van de waterdoorlatendheid kan ontbreken en dat betekent dat de berekende waarde als fysisch niet reëel is beoordeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot –107 |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
Waardebereik |
0 tot 1 |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de grond stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per dag) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode modelleren van het verband tussen het volumetrisch watergehalte en de bodemvochtpotentiaal, of tussen het volumetrisch watergehalte, de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal, voor een of meer monsters uit het onderzochte interval. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut karakteristiek gemodelleerd gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De gegevens uit de bepalingen van de waterretentie stapsgewijs, van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal, en van het waterdoorlatendheidsverloop worden gebruikt om hydrofysische karakteristieken te modelleren. Er bestaan twee typen: de waterretentiekarakteristiek en de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Om de waterdoorlatendheidskarakteristiek te kunnen modelleren moet wel het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal bepaald zijn. De twee karakteristieken worden onder meer gebruikt als input voor modellen waarmee de waterbeweging in de bodem wordt gesimuleerd. Een meetreeks met alleen de meetresultaten uit de bepalingen voldoet daarvoor niet omdat een glad verloop van de curve en extrapolatie van de metingen buiten het meetbereik veelal wenselijk zijn. In de hydrofysische praktijk worden de metingen daarom samengevat door deze te beschrijven via een analytische oplossing waarin een beperkt aantal parameters voorkomen (curve fitting). De uitvoerder kan van een onderzocht interval één of meerdere karakteristieken maken door steeds een andere keuze te maken uit de beschikbare input. Vaak worden meer monsters per onderzocht interval genomen waarvoor aparte modellen worden gemaakt om inzicht te krijgen in de spreiding van de resultaten. De beschikbare input bepaalt of alleen de waterretentiekarakteristiek kan worden gemodelleerd of ook de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Voor de toekomst is de wens om met dezelfde input verschillende modelleringsmethoden te kunnen gebruiken. Omdat de uitvoerder vrij kan kiezen welke resultaten hij als input gebruikt, wordt die voor ieder model vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
CCCNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (CCC) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de modellering is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Modelleringsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De manier waarop de modellering is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Modelleringsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De modellering van alleen de waterretentiekarakteristiek is gebaseerd op de methode van Van Genuchten (1980), en die van de waterretentiekarakteristiek en de doorlatendheidskarakteristiek op de methode van Mualem (1976) – Van Genuchten (1980). Beide methoden kennen multimodale varianten volgens de beschrijving van Durner (1994) en Priesack-Durner (2006) en die gelden voor het geval de poriën niet homogeen maar heterogeen verdeeld zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De variabelen die de curve definiëren die het verband tussen het watergehalte en de bodemvochtpotentiaal voor een of meer monsters uit het onderzochte interval beschrijft. |
Regels |
Wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig gelijk is aan ja, dan moet de som van alle wegingsfactoren van de entiteit Vorm retentiecurve gelijk zijn aan 1. |
Toelichting |
Het verband tussen het watergehalte en de bodemvochtpotentiaal wordt beschreven als een curve en die wordt in de bodemkunde de waterretentiekarakteristiek genoemd. De curve kan enkelvoudig of samengesteld zijn. De curve wordt gedefinieerd door het bereik van het volumetrisch watergehalte en één of meer sets vormparameters. Het bereik van het volumetrisch watergehalte wordt gegeven door de waarde bij verzadiging en een asymptotische residuele waarde. Voor de definitie van een enkelvoudige curve is daarnaast een set van drie vormparameters voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De gemodelleerde waarde voor het volumetrisch watergehalte bij verzadiging. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het symbool voor verzadigd volumetrisch watergehalte is θs (in het Engels: volumetric water content at saturation). |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De asymptotische waarde voor het laagste volumetrisch watergehalte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
In het model van Van Genuchten nadert het volumetrisch watergehalte asymptotisch een minimale waarde wanneer de bodemvochtpotentiaal oneindig klein wordt. In de praktijk wordt veelal aangenomen dat die waarde geldt bij een bodemvochtpotentiaal van minus 107 cm waterkolom. Het symbool voor residueel volumetrisch watergehalte is θr (in het Engels: residual volumetric water content). |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de curve enkelvoudig is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan vanGenuchten of mualemVanGenuchten. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan vanGenuchtenDurner of mualemVanGenuchtenDurner. |
Toelichting |
Standaard wordt gekozen voor toepassing van de methode volgens Van Genuchten of volgens Mualem en Van Genuchten en het resultaat daarvan is een enkelvoudige curve. Een enkelvoudige curve beschrijft de karakteristiek van grond met een homogene (unimodale) poriënverdeling. Wanneer blijkt dat een enkelvoudige curve de meetgegevens niet voldoende kan beschrijven, wordt gekozen voor de meer uitgebreide methode volgens Van Genuchten en Durner of volgens Mualem, Van Genuchten en Durner, en dan is het resultaat een multimodale curve, feitelijk een aantal curven die tezamen een samengestelde curve definiëren. Dit wordt toegepast bij gronden met een heterogene poriënverdeling. Het aantal curven wordt de modaliteit van de karakteristiek genoemd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De factoren die samen de vorm van de retentiecurve beschrijven. |
Toelichting |
De analytische beschrijving volgens Van Genuchten kent drie vormparameters: α, n en m. Voor multimodale varianten worden meerdere sets waarden voor de laatste drie parameters gegeven met een wegingsfactor. De som van alle wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor α in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm–1 (per centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Het gegeven heeft geen exacte fysische betekenis; wel is factor α omgekeerd evenredig met een karakteristieke of kritieke drukhoogte, vandaar ook dat de eenheid cm–1 is. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor n in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 1 |
Toelichting |
Het gegeven bepaalt onder meer de steilheid van de waterretentiekarakteristiek bij kleine waardes van het volumetrisch watergehalte. Een grotere n geeft een steilere grafiek bij kleinere watergehalten. De vormfactor n wordt verondersteld te correleren met de poriëngrootteverdeling van de grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor m in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Wanneer de waterretentiekarakteristiek samen met de doorlatendheidskarakteristiek is bepaald volgens Mualem geldt m = 1–1/n. Wanneer de waterretentiekarakteristiek alleen is bepaald is dat vaak maar niet altijd het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
Het aandeel van de curve in de vorm van de samengestelde curve. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig van de entiteit Waterretentiekarakteristiek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan in welke mate een samenstellende curve bijdraagt aan de vorm van de samengestelde curve. Het symbool voor de wegingsfactor is ω. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De variabelen die de curve definiëren die het verband tussen de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal voor een of meer monsters uit het onderzochte interval beschrijft. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut modelleringsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchten of mualemVanGenuchtenDurner. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het verband tussen de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal wordt beschreven als een curve en die wordt in de bodemkunde de waterdoorlatendheidskarakteristiek genoemd. De curve kan enkelvoudig of samengesteld zijn. De curve wordt gedefinieerd door een waarde voor de verzadigde waterdoorlatendheid en een of meer sets vormparameters. Voor de definitie van een enkelvoudige curve is een set van vier vormparameters voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
Definitie |
De gemodelleerde waarde voor de doorlatendheid bij verzadiging. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per 24 uur) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De gemodelleerde doorlatendheid bij verzadiging wordt aangeduid met het symbool ksf (s = verzadigd (Engels: saturated); f = fitted). Het is een parameter in de analytische vergelijking van Mualem, en de waarde wordt bepaald door enerzijds de ligging van alle meetwaarden en anderzijds door de gewogen koppeling met de Van Genuchten vergelijking voor de retentiekarakteristiek. De waarde voor de gemodelleerde verzadigde waterdoorlatendheid is in veel gevallen kleiner dan de gemeten waarde van de verzadigde waterdoorlatendheid van hetzelfde onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de curve enkelvoudig is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchten. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchtenDurner. |
Toelichting |
Standaard wordt gekozen voor toepassing van de methode volgens Mualem en Van Genuchten en het resultaat daarvan is een enkelvoudige curve. Een enkelvoudige curve beschrijft de karakteristiek van grond met een unimodale poriënverdeling. Wanneer blijkt dat een enkelvoudige curve de meetgegevens niet voldoende kan beschrijven, wordt gekozen voor de meer uitgebreide methode volgens Mualem, VanGenuchten en Durner dan is het resultaat een multimodale curve, feitelijk een aantal curven die tezamen een samengestelde curve definiëren. Dit wordt toegepast bij gronden met een heterogene poriënverdeling. Het aantal curven wordt de modaliteit van de karakteristiek genoemd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De factoren die samen de vorm van de doorlatendheidscurve beschrijven. |
Toelichting |
De analytische beschrijving volgens van Mualem en Van Genuchten bestaat uit vier vormparameters: α, n, m en λ. Voor multimodale varianten worden meerdere sets waarden voor de laatste vier parameters gegeven met een wegingsfactor. De som van alle wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor α in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm–1 (per centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Het gegeven heeft geen exacte fysische betekenis; wel is factor α omgekeerd evenredig met een karakteristieke of kritieke drukhoogte, vandaar ook dat de eenheid cm–1 is. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor n in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 1 |
Toelichting |
Het gegeven bepaalt onder meer de steilheid van de waterretentiekarakteristiek bij kleine waardes van het volumetrisch watergehalte. Een grotere n geeft een steilere grafiek bij kleinere watergehalten. De vormfactor n wordt verondersteld te correleren met de poriëngrootteverdeling van de grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor m in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Wanneer de waterretentiekarakteristiek samen met de doorlatendheidskarakteristiek is bepaald volgens het model van Mualem geldt m = 1–1/n. Wanneer de waterretentiekarakteristiek alleen is bepaald is dat vaak maar niet altijd het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor λ in de analytische beschrijving volgens Mualem en Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
Toelichting |
Vormparameter λ is een maat voor de kronkeligheid van het poriënstelsel, ofwel een maat voor de connectiviteit van de poriën. Voor een monotone, concave vorm van de doorlatendheidscurve geldt λ > 1–2/m. De waarde voor l mag negatief zijn, maar niet te negatief op basis van m. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
Het aandeel van de curve in de vorm van de samengestelde curve. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig van de entiteit Waterdoorlatendheidskarakteristiek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan in welke mate een samenstellende curve bijdraagt aan de vorm van de samengestelde curve. Het symbool voor de wegingsfactor is ω. |
1. Categorie:
2. Waarde:
3. IMBRO:
4. IMBRO/A:
5. Omschrijving:
Categorie |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|---|
Strooisellaag |
Of |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met omgezette plantenresten, maar met nog herkenbare fragmenten. |
Strooisellaag |
Oh |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), een compacte laag omgezette organische stof, die van het bodemoppervlak los getrokken kan worden. |
Strooisellaag |
Ol |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met verse, nauwelijks aangetaste bladeren. |
Strooisellaag |
Ou |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), hoofd- en overgangshorizont die geen andere kleine-letter-toevoeging heeft, maar die wel onderverdeeld wordt. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
Aa |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal. |
Bodemlaag |
Aab |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Aag |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Aagb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Aap |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Bodemlaag |
Aapg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Ah |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt. |
Bodemlaag |
Ahb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Ahg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Ahgb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Ahgc |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet, niet bewerkt, met roestvlekken, extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
Ap |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet(niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Bodemlaag |
Apg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Apgc |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken, extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
ABh |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale (soms moerige) samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van ingespoelde humus. |
Bodemlaag |
ABt |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum. |
Bodemlaag |
ABtg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum en roestvlekken. |
Bodemlaag |
ABu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
ABw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie. |
Bodemlaag |
ABwg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie en roestvlekken. |
Bodemlaag |
ACe |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale samenstelling en met kenmerken van ontijzering. |
Bodemlaag |
ACg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken. |
Bodemlaag |
ACgc |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken en extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
ACu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
ACw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie. |
Bodemlaag |
ACwg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie en roestvlekken. |
Bodemlaag |
AEg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. |
Bodemlaag |
AEu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
Bh |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus. |
Bodemlaag |
Bhe |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering. |
Bodemlaag |
Bheb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Bhg |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken. |
Bodemlaag |
Bhgb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Bhs |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bodemlaag |
Bhsb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Bhsc |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
Bs |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bodemlaag |
Bt |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont met ingespoelde lutum. |
Bodemlaag |
Btb |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont met ingespoelde lutum, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Btg |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont, met ingespoelde lutum en roestvlekken. |
Bodemlaag |
Bw |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur. Dit laatste alleen bij kleilagen. |
Bodemlaag |
Bwb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Bwg |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken. |
Bodemlaag |
Bwgb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Bws |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bodemlaag |
Bwsb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
BCe |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van ontijzering. |
Bodemlaag |
BCg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en roestvlekken. |
Bodemlaag |
BCu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
BCw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van homogenisatie. |
Bodemlaag |
Cc |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
Ce |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering. |
Bodemlaag |
Cer |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering en geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Cg |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Cgc |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk. |
Bodemlaag |
Cgcp |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Bodemlaag |
Cgi |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en half of minder gerijpt materiaal. |
Bodemlaag |
Cgr |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Cgri |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Ci |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal. |
Bodemlaag |
Cj |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, gele kattekleivlekken (jarosiet). |
Bodemlaag |
Cp |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Bodemlaag |
Cr |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Crc |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk en geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Cri |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd. |
Bodemlaag |
Cu |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
Cw |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd. |
Bodemlaag |
Cwg |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken. |
Bodemlaag |
Cwgp |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Bodemlaag |
Cy |
✓ |
✓ |
Een zandige laag, die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met ijzerhuidjes. |
Bodemlaag |
Eb |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bodemlaag |
Eg |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. |
Bodemlaag |
Eu |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, zonder specifieke kenmerken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
EBh |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde humus. |
Bodemlaag |
EBt |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde lutum. |
Bodemlaag |
EBu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken. |
Bodemlaag |
EBw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en deels met kenmerken van ingespoelde lutum. |
Strooisellaag |
O |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag). Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
A |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren). Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
AB |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
AC |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
AE |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
B |
✓ |
Een minerale (soms moerige) inspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
BC |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
C |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen die een O-, A-, E- en B-horizont zouden kunnen doen ontstaan. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
E |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Bodemlaag |
EB |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
Vast gesteentelaag |
Ru |
✓ |
✓ |
Vast gesteente. |
De lijst met de waarden voor afwijkend grondwater regime. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
buitenHoofdkering |
✓ |
✓ |
Buiten de hoofdwaterkering gelegen gronden; periodiek overstroomd. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "b". |
overstroomdWinter |
✓ |
✓ |
Water boven maaiveld gedurende een aaneengesloten periode van meer dan 1 maand tijdens de winterperiode (alleen bij binnen de hoofdwaterkering gelegen gronden). De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "w". |
schijnspiegels |
✓ |
✓ |
Schijnspiegels; het niveau van de GHG wordt bepaald door periodiek optredende grondwaterstanden boven een slecht doorlatende laag, waaronder weer een onverzadigde zone voorkomt. Deze kwalitatieve toevoeging geven we alleen aan bij gronden met een grondwaterfluctuatie (GLG-GHG) van meer dan 120 cm. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "s". |
De lijst met de afzettingskarakteristieken vanuit bodemkundig perspectief. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
dekzandFluvioperiglaciaal |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom, in de warmere periode tussen de ijstijden met water meegevoerd. |
dekzandLaatWeichselien |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van laat-Weichselien ouderdom. |
dekzandMiddenWeichselien |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van midden-Weichselien ouderdom. |
dekzandPremorenaal |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom. |
duinKustLaatHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van laat-holocene ouderdom. |
duinKustVroegHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van vroeg-holocene ouderdom. |
duinLandHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan land, van holocene ouderdom. |
duinRivierHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren, van holocene ouderdom. |
eolischZand |
✓ |
✓ |
Eolische of fluvioperiglaciale afzetting van zand, anders dan dekzand, stuifzand en löss. |
fluviatielBeekHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd door beken of kleine rivieren. |
fluviatielMaasHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Maas, van holocene ouderdom. |
fluviatielMaasRijnLaatPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van laat-pleistocene ouderdom. |
fluviatielMaasRijnVroegMiddenPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van vroeg- of midden-pleistocene ouderdom. |
fluviatielOostelijkeRivieren |
✓ |
✓ |
Afzetting van het systeem van oostelijke rivieren dat het Eridanos riviersysteem wordt genoemd en in het Neogeen en Pleistoceen actief was. |
fluviatielRijnHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn, van holocene ouderdom. |
fluviatielUiterwaardHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, vanaf het moment van het bouwen van dijken. |
gebrokenDek |
✓ |
✓ |
Zandbijmening in klei. |
gestuwdMaasRijnPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom, in gestuwde positie. |
gestuwdOostelijkeRivieren |
✓ |
✓ |
Afzetting van het Eridanos riviersysteem in gestuwde positie. |
gestuwdTertiair |
✓ |
✓ |
Afzetting van tertiaire ouderdom in gestuwde positie. |
glaciaalKeileem |
✓ |
✓ |
Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten. |
glaciaalKeizand |
✓ |
✓ |
Keizand. |
glaciaalPotklei |
✓ |
✓ |
Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven. Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die volledig uit vettig klei bestaat. |
glaciaalWarvenklei |
✓ |
✓ |
Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker). Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die uit laagjes potklei afgewisseld met laagjes zand bestaat. |
glaciaalZand |
✓ |
✓ |
Afzetting van zand door smeltwater in pleistoceen, meestal in de vorm van waaiers (sandrs). |
hellingGrof |
✓ |
✓ |
Hellingafzetting van grof materiaal, meestal vermengd met fijner materiaal, van pleistocene ouderdom. |
hellingLoess |
✓ |
✓ |
Hellingafzetting van holocene ouderdom die uit in pleistoceen op de helling afgezette löss bestaat. |
loessdek |
✓ |
✓ |
Afzetting van löss op heuvels, op een groot aaneengesloten areaal. |
loessinsluiting |
✓ |
✓ |
Afzetting van löss in kleine, versnipperde, lager liggende, natte gebieden. |
marienFluviatielHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in het overgangsbereik tussen rivier en zee. |
marienLagunairHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in de lagunen. |
marienLaatHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van laat-holocene ouderdom gevormd in zee. |
marienVroegHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van vroeg-holocene ouderdom gevormd in zee. |
tertiair |
✓ |
✓ |
Afzetting van tertiaire ouderdom. |
dekzandPleistoceen |
✓ |
Afzetting van dekzand van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
duinKustHoloceen |
✓ |
Zandafzetting in de vorm van duinen aan de kust, van holocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
fluviatielMaasRijnHoloceen |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van holocene ouderdom. |
|
fluviatielMaasRijnPleistoceen |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
gestuwd |
✓ |
Afzetting in gestuwde positie, de afkomst en ouderdom niet gespecificeerd. |
|
glaciaal |
✓ |
Afzetting van ongespecificeerd materiaal door smeltwater, van pleistoceen ouderdom. |
|
loess |
✓ |
Lössafzetting van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
marienHoloceen |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in zee, zonder nadere specificatie. |
De lijst met de methoden die voor de bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aantaID1 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de gemiddelde hoogte of de gemiddelde diameter te meten. |
aantaID2 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de gemiddelde hoogte en de gemiddelde diameter te meten. |
archimedes |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Een verzadigd monster is gecoated en ondergedompeld in een bak met water. Uit de hoeveelheid verplaatst water is het volume van het monster berekend met behulp van de wet van Archimedes. De massa is bepaald met een balans. Deze methode wordt toegepast op kluiten die met een schop uit de bodem worden gestoken. |
camera |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Met behulp van cameraopnames is het volume van het monster bepaald op basis van het aantal pixels. De massa is bepaald met een balans. |
constantHead |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de verzadigde waterdoorlatendheid. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de boven- en onderkant van het monster en die wordt tijdens de proef constant gehouden. Zodra het debiet niet meer verandert, wordt de meting uitgevoerd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy. |
constantHeadEnK50 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het waterdoorlatendheidsverloop. Eerst wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald met de constant head methode, waarna aan hetzelfde monster het verloop in de onverzadigde grond wordt bepaald met de k50-methode. |
drogenOven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de droge bulkdichtheid. De waterverzadigde grond wordt getrimd tot het volume van de ring. Het materiaal wordt gedroogd in een oven, waardoor het water verdampt, en vervolgens gewogen. Uit de massa en het bekend volume wordt de droge bulkdichtheid berekend. |
drukplaat |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Een monster wordt op een poreuze, keramische plaat geplaatst en er wordt een bodemvochtpotentiaal aangebracht. Zodra het monster in evenwicht is met de ingestelde bodemvochtpotentiaal, wordt het monster gewogen. Bij waarden groter dan minus 1.000 cm H2O kan de meting een aantal keren worden herhaald aan hetzelfde monster, steeds bij een lagere potentiaal. Bij waarden kleiner dan minus 1.000 cm H2O is er maar een meting per monster. Aan het eind wordt het monster gedroogd in de oven en wordt het watergehalte voor iedere stap in de bepaling berekend. Deze methode kan meten van een bodemvochtpotentiaal tussen 0 en minus 15.000 cm H2O. |
k50 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het waterdoorlatendheidsverloop. De methode wordt gebruikt voor het natte bereik (tot minus 1.000 cm H2O). De waterdoorlatendheid wordt bepaald bij een stapsgewijs afnemende bodemvochtpotentiaal. In iedere stap wordt een drukgradiënt aangelegd tussen de bovenkant en onderkant door het monster te benevelen met een constante hoeveelheid water en aan de onderkant een kleine zuigspanning aan te leggen. Zodra het debiet constant is, wordt de meting uitgevoerd en daarbij wordt de bodemvochtpotentiaal gemeten met een tensiometer. De optie bestaat om het volumetrisch watergehalte te bepalen. De waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy bij de bodemvochtpotentiaal in het midden van het monster. |
laserVolume |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Met behulp van laser van het monster is het volume van het monster bepaald. De berekening van het volume is geautomatiseerd uitgevoerd. De massa is bepaald met een balans. |
luchtdroog |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Een monster wordt in een droogbak zonder deksel in een stellingkast geplaatst tot de massa niet meer verandert. Daarna wordt het monster gewogen en na drogen in de oven nogmaals gewogen. Uit het massaverlies wordt het watergehalte berekend. |
natDroogZeven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van grond. Het materiaal is nat gezeefd over de 50 µm-zeef en de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald door middel van droge zeving. |
natDroogZevenPipet |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van grond. Het materiaal is nat gezeefd over de 50 µm-zeef en de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 50 µm is bepaald door middel van pipetteren. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald, is dit gebeurd door middel van droge zeving. |
natOxiderenDichromaatKurmies |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in een sterk zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat en gedurende anderhalf uur verhit op 100 °C. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
verdampingsmethodeStandaardIPM |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. De methode beschrijft het bepalen van de waterretentie volgens de verdampingsmethode, de reductie van het aantal metingen tot een verwerkbaar resultaat, het modelleren van de waterretentiekarakteristiek die de waterretentie bij verdamping het best beschrijft (prefit) en de berekening van de waterdoorlatendheden volgens de Instantaneous Profile Method (IPM- methode). |
verhitten550 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 550 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
verhittenCO2meten |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. Voorafgaand aan de bepaling wordt de anorganische koolstof verwijderd met fosforzuur. Het materiaal wordt vervolgens bij een temperatuur van ten minste 900 °C verbrand waarbij de aanwezige organische koolstof wordt omgezet in CO2. De hoeveelheid CO2 wordt gemeten en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
zandbak |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Het monster wordt op een bak geplaatst gevuld met grond die een hoge doorlatendheid combineert met een kleine poriëndiameter. Er wordt een bepaalde bodemvochtpotentiaal aangebracht. Zodra het monster in evenwicht is met de ingestelde potentiaal, wordt het monster gewogen. Dit proces wordt een aantal keren herhaald steeds bij een andere potentiaal. De potentiaal neemt stapsgewijs toe (vernattend) of stapsgewijs af. Aan het eind wordt het monster gedroogd in de oven en wordt het watergehalte voor iedere stap in de bepaling berekend. Met deze methode kan het watergehalte bij een drukhoogte van 0 tot minus 100 cm H2O en voor archiefgegevens tot minus 200 cm worden gemeten. |
zandbakDrukplaat |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Bij deze methode wordt eerst de zandbakmethode gevolgd. Vervolgens wordt hetzelfde monster gebruikt voor metingen met de drukplaat methode. |
zuurgraadCaCl2 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in 0,01 mol/l CaCl2. |
zuurgraadH2O |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling gebruik makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in water. |
zuurgraadKCl |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling gebruik makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in 1 mol/l KCl. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend welke methode is gehanteerd. |
|
aantal1DOnbekend |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de afmeting van het monster op een niet nader bepaalde manier te meten. |
|
natOxiderenDichromaatNietKurmies |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat. Verhitting vindt niet plaats of is anders dan gedurende anderhalf uur op 100 °C. De organische koolstof wordt omgezet in kooldioxide en het dichromaat in Cr3+. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
|
natOxiderenDichromaatWalkleyBlack |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat zonder toegevoegde warmte. De organische koolstof wordt omgezet in kooldioxide en het dichromaat in Cr3+. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
|
natOxiderenH2O2 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. De organische stof is verwijderd met H2O2 (30%). Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
|
natOxiderenKMnO4 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische koolstof is verwijderd met KMnO4 en zwavelzuur. Uit de verbruikte hoeveelheid KMnO4, wordt de hoeveelheid zuurstof berekend die voor oxidatie nodig is geweest en daaruit leidt men het gehalte aan organische koolstof af. De methode is ook bekend als organisch koolstofbepaling volgens Istscherekow. |
|
onbekendBeuving |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. De methode is voor eigen gebruik opgesteld door het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, een van de voorgangers van Wageningen Environmental Research en ligt ten grondslag aan de gegevens in Beuving 1986: Vocht- en doorlatendheidskarakteristieken, dichtheid en samenstelling van bodemprofielen in zand-, zavel-, klei- en veengronden. |
|
verhitten600 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 600 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
De lijst met de procedures die voor de bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bronswijk1986 |
✓ |
✓ |
Bronswijk 1986: Handleiding voor het bepalen van het zwel- en krimpvermogen van een bodem voor eigen gebruik opgesteld door het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, een van de voorgangers van WENR, beschrijft de procedure voor het bepalen van het krimpverloop van grond. |
cameraprocedureWENRv1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het volume van krimpende grond met behulp van een camera. In de procedure staat opgenomen welke bewerkingsstappen er zijn om het volume te bepalen. |
laserprocedureWENRv1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het volume van krimpende grond met behulp van een laser. In de procedure staat opgenomen welke bewerkingsstappen er zijn om het volume te bepalen. |
bakker2021 |
✓ |
✓ |
Een door WENR in 2021 voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het verloop van de waterdoorlatendheid volgens de k50-methode en waarbij voor de verzadigde waterdoorlatendheid verwezen wordt naar de NEN5789plusWENR. |
EN15936v2012 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 15936:2012 Slib, behandeld biologisch afval, bodem en afval – Bepaling van de totale organische koolstof (TOC) door droge verbranding beschrijft de procedure voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. |
ISO10390v2005 |
✓ |
✓ |
ISO 10390:2005 Bodem – Bepaling van de pH waarde en beschrijft de procedure voor het bepalen van de zuurgraad. |
ISO11272v2017plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de droge bulkdichtheid die zich conformeert aan ISO 11272:2017 Soil quality -Determination of dry bulk density en op onderdelen wat specifieker is. |
ISO11274v2014plusWENR2020 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de waterretentie en die zich conformeert aan NEN-EN-ISO 11274:2014 Bodem – Bepaling van eigenschappen van waterretentie – Laboratoriummethoden en op onderdelen wat specifieker is. De procedure dekt sinds 2020 ook de methode luchtdroog. |
ISO11275v2014plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de waterretentie en de snelheid waarmee water door de grond stroomt die zich conformeert aan NEN-EN-ISO 11275:2014 Bodem – Bepaling van onverzadigde hydraulische conductiviteit en waterretentie karakteristieken – Indamprestmethode van wind en op onderdelen wat specifieker is. |
ISO11277v2009 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 11277:2009 Bodem – Bepaling van de deeltjesgrootteverdeling in minerale bodemmaterialen – Methode door zeven en sedimentering beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling door middel van zeven en pipetteren. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland. |
NEN5753v2018plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van de korrelgrootteverdeling die zich conformeert aan NEN 5753:2018 Bodem – Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet. Deze beschrijft de procedure voor de bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem na verwijdering van organische stof en koolzure kalk. Bij WENR wordt ijzer nooit verwijderd in de voorbehandeling. Bij het pipetteren wordt door WENR gecorrigeerd voor het kalkgehalte en de indampresten van de peptisator volgens de methode van Huba. |
NEN5754v2014 |
✓ |
✓ |
NEN 5754:2014 Bodem – Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode beschrijft de procedure voor het bepalen van het organische stofgehalte. |
NEN5754v2014plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de chemie voor het bepalen van het organische stofgehalte die zich conformeert aan NEN 5754:2014 Bodem – Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode en op onderdelen wat specifieker is. |
NEN5789plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid bij constante gradiënt die zich conformeert aan NEN 5789:1991 Onverzadigde zone – Bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid, en op onderdelen wat specifieker is. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen bepalingsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend volgens welke procedure de bepaling is uitgevoerd. |
|
ISO14235v1998 |
✓ |
ISO 14235:1998 Bodem – Bepaling van organisch koolstof met sulfachrome oxidatie beschrijft de procedure voor het bepalen van het organisch koolstofgehalte. |
De lijst met de plekken waar het beschrijven voor boormonsters wordt uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
lab |
✓ |
✓ |
De monsters zijn beschreven in een beschrijfruimte. |
veld |
✓ |
✓ |
De monsters zijn beschreven in het veld, direct na monstername. |
De lijst met de methodes voor bodemkundige boormonsterbeschrijving. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AlterraTD19A |
✓ |
✓ |
Technisch Document 19A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research (Alterra). |
De lijst met de bijzonderheden die zich tijdens bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse zijn geconstateerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geaggregeerd |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt geaggregeerd. Er zijn brokjes aanwezig. |
scheur |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt gescheurd. |
wormgat |
✓ |
✓ |
In het onderzochte materiaal komen een of meer wormgaten voor. |
De lijst met de bijzonderheden in het onderste deel van het profiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden in het lagere deel van het profiel geconstateerd. |
bolster |
✓ |
✓ |
Bolster, beginnend binnen 40 cm en ten minste 20 cm dik (code "j"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
glauconietklei |
✓ |
✓ |
Glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "a"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
grofZandGrind |
✓ |
✓ |
Grof zand en/of grind, beginnend tussen 40 en 80 cm en ten minste 40 cm dik of beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
kalksteenKleefaarde |
✓ |
✓ |
Kalksteen of kleefaarde, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "k"). Van toepassing bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
katteklei |
✓ |
✓ |
Katteklei, beginnend binnen 80 cm en ten minste 20 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden en kleigronden. |
keileemPotklei |
✓ |
✓ |
Keileem of potklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "x"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij brikgronden, kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
moerigeLaag |
✓ |
✓ |
Moerige laag beginnend binnen 80 cm en tenminste 40 cm dik (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
moerigMateriaalDiep |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "v"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij veengronden, brikgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
moerigMateriaalOndiep |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm en 15 à 40 cm dik (code "w"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
oudeKlei |
✓ |
✓ |
Oude klei, anders dan keileem, potklei of glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "t"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
spalterveen |
✓ |
✓ |
Spalterveen, ten minste 5 cm dik en direct onder de A-horizont beginnend (code "q"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
vuursteeneluvium |
✓ |
✓ |
Vuursteeneluvium, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "s"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
zandHoloceen |
✓ |
✓ |
Holoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "z"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden. |
zandPleistoceen |
✓ |
✓ |
Pleistoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "p"). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden en kleigronden. |
zavelKleiHalfGerijpt |
✓ |
✓ |
Meestal niet geheel gerijpte zavel of klei, beginnend tussen 40 en 120 cm; zepige zavel of klei (code "r"). Van toepassing bij moerige gronden, podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
De lijst met de bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering van de bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse hebben voorgedaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gatOpgevuld |
✓ |
✓ |
Een gat in het monster ontstaan door een wormen of ander verwijderd materiaal is opgevuld met materiaal met eenzelfde samenstelling als de rest van het monster. |
organischestofAanwezig |
✓ |
✓ |
Na de voorbehandeling van het materiaal is er nog organische stof aanwezig, dit is herkenbaar doordat het materiaal een zwarte kleur heeft. |
De lijst met de bijzonderheden in het bovenste deel van de bodem. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden in het bovendeel van het profiel. |
colluviaalDek |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld (code "c"). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekGrind |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "cg"). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "cf"). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekStenen |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "cm"). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
getijdeInvloed |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei (code "e"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden. |
getijdeInvloedGrind |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "eg"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "ef"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedStenen |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en stenen in de bovenste 80 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "em"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedZouthoudend |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "en"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
grind |
✓ |
✓ |
Grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijk |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik. De waarde is in toevoeging vooraan in de standaardpuntencode opgenomen met code "f". Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijkGrind |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "fg"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijkStenen |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "fm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
kolenslik |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "h"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kolenslikGrind |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "hg"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kolenslikStenen |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "hm"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelen |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen (code "b"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenGrind |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "bg"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "bf"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenStenen |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "bm"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
loessdek |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekGrind |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "lg"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "lf"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekStenen |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "lm"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
opgebrachtHumusrijkDek |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik; toemaakdek (code "o"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekGrind |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "og"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "of"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekVerdrogendeLagen |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en verdrogende lagen in de bovenste 80 cm van het profiel (code "od"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
siltZanddek |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "u"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekGrind |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ug"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "uf"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekStenen |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "um"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
stenen |
✓ |
✓ |
Stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
verdrogendeLagen |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "d"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
verdrogendeLagenGrind |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "dg"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
verdrogendeLagenIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "df"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
zanddek |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "z"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekGrind |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "zg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "zf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekKolenslik |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en kolenslik in de bovenste 40 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "zh"). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
zanddekStenen |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zm"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekZouthoudend |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zn"). Van toepassing bij kleigronden. |
zanddekDun |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik (code "s"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunGrind |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "sg"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "sf"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunStenen |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "sm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidek |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "k"). Van toepassing bij kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekGrind |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "kg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "kf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekStenen |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "km"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zouthoudend |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "n"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendGrind |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ng"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "nf"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendStenen |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "nm"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
De lijst met de bijzonderheden van de bodem van de plaats in het landschap met een bodemkundige bekenis en wat de ligging dan is. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
dal |
✓ |
✓ |
Bodem in een dal, in de nabijheid van een helling (code "d"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
helling |
✓ |
✓ |
Bodem op een helling (code "h"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
hellingvoet |
✓ |
✓ |
Bodem aan de voet van een helling (code "c"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden. |
De lijst met procedures voor boren. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen norm gebruikt bij het boren. |
RBAlterra2017 |
✓ |
✓ |
Richtlijnen voor boren voor bodemkundige beschrijvingen (Alterra, 2017) |
De lijst voor de classificatie van de bodem in het profiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aarveengrond |
✓ |
✓ |
Aarveengrond (code "1c"). |
akkereerdgrond |
✓ |
✓ |
Akkereerdgrond (code "4t"). |
beekvaaggrond |
✓ |
✓ |
Beekvaaggrond (code "5h"). |
beemdbrikgrond |
✓ |
✓ |
Beemdbrikgrond (code "3b"). |
bergbrikgrond |
✓ |
✓ |
Bergbrikgrond (code "3d"). |
boveengrond |
✓ |
✓ |
Boveengrond (code "1g"). |
broekeerdgrondMoerig |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond moerige bovengrond (code "v4d"). |
broekeerdgrondSiltZanddek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek (code "u4d"). |
broekeerdgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4d"). |
broekeerdgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond zavel- of kleidek (code "k4d"). |
bruineBeekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Bruine beekeerdgrond (code "4h"). |
bruineBeekeerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Bruine beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4h"). |
bruineEnkeerdgrond |
✓ |
✓ |
Bruine enkeerdgrond (code "4r"). |
daalbrikgrond |
✓ |
✓ |
Daalbrikgrond (code "3h"). |
dampodzolgrond |
✓ |
✓ |
Dampodzolgrond (code "2m"). |
delbrikgrond |
✓ |
✓ |
Delbrikgrond (code "3f"). |
drechtvaaggrond |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond (code "5m"). |
drechtvaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond beekklei (code "B5m"). |
drechtvaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5m"). |
drechtvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond oude klei (code "K5m"). |
drechtvaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5m"). |
drechtvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei (code "R5m"). |
drechtvaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5m"). |
drechtvaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5m"). |
drechtvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei (code "M5m"). |
drechtvaaggrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5m"). |
drechtvaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5m"). |
drechtvaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5m"). |
duinvaaggrond |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond (code "5t"). |
duinvaaggrondMatigHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond matig humusarm stuifzand (code "c5t"). |
duinvaaggrondUiterstHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond uiterst humusarm stuifzand (code "a5t"). |
duinvaaggrondZeerHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond zeer humusarm stuifzand (code "b5t"). |
gooreerdgrond |
✓ |
✓ |
Gooreerdgrond (code "4i"). |
gooreerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Gooreerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4i"). |
gorsvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Gorsvaaggrond rivierklei (code "R5d"). |
gorsvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Gorsvaaggrond zeeklei (code "M5d"). |
haarpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Haarpodzolgrond (code "2z"). |
haarpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Haarpodzolgrond met een zanddek (code "2v"). |
heuvelpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Heuvelpodzolgrond (code "2x"). |
hoekpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Hoekpodzolgrond (code "2g"). |
hofeerdgrond |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond (code "4x"). |
hofeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond beekklei (code "B4x"). |
hofeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4x"). |
hofeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond oude klei (code "K4x"). |
hofeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond rivierklei (code "R4x"). |
hofeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4x"). |
hofeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei (code "M4x"). |
hofeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4x"). |
hofeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4x"). |
hofeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4x"). |
holtpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Holtpodzolgrond (code "2i"). |
holtpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Holtpodzolgrond met een zanddek (code "2c"). |
horstpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Horstpodzolgrond (code "2h"). |
kamppodzolgrond |
✓ |
✓ |
Kamppodzolgrond (code "2w"). |
kanteerdgrond |
✓ |
✓ |
Kanteerdgrond (code "4v"). |
koopveengrond |
✓ |
✓ |
Koopveengrond (code "1d"). |
krijteerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Krijteerdgrond oude klei (code "K4q"). |
krijtvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Krijtvaaggrond oude klei (code "K5q"). |
kuilbrikgrond |
✓ |
✓ |
Kuilbrikgrond (code "3c"). |
laarpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Laarpodzolgrond (code "2q"). |
leekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond (code "4p"). |
leekeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond beekklei (code "B4p"). |
leekeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4p"). |
leekeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond oude klei (code "K4p"). |
leekeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4p"). |
leekeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei (code "R4p"). |
leekeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4p"). |
leekeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4p"). |
leekeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei (code "M4p"). |
leekeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4p"). |
leekeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4p"). |
leekeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4p"). |
liedeerdgrond |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond (code "4m"). |
liedeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond beekklei (code "B4m"). |
liedeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4m"). |
liedeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond oude klei (code "K4m"). |
liedeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4m"). |
liedeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei (code "R4m"). |
liedeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4m"). |
liedeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4m"). |
liedeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei (code "M4m"). |
liedeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4m"). |
liedeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4m"). |
liedeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4m"). |
loopodzolgrond |
✓ |
✓ |
Loopodzolgrond (code "2d"). |
madeveengrond |
✓ |
✓ |
Madeveengrond (code "1h"). |
meerveengrond |
✓ |
✓ |
Meerveengrond (code "1t"). |
moerpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond (code "2n"). |
moerpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond met een zanddek (code "2l"). |
moerpodzolgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2k"). |
nesvaaggrond |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond (code "5n"). |
nesvaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond beekklei (code "B5n"). |
nesvaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5n"). |
nesvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond oude klei (code "K5n"). |
nesvaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5n"). |
nesvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei (code "R5n"). |
nesvaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5n"). |
nesvaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5n"). |
nesvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei (code "M5n"). |
nesvaaggrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5n"). |
nesvaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5n"). |
nesvaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5n"). |
ooivaaggrond |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond (code "5x"). |
ooivaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond beekklei (code "B5x"). |
ooivaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5x"). |
ooivaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond oude klei (code "K5x"). |
ooivaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5x"). |
ooivaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei (code "R5x"). |
ooivaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5x"). |
ooivaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5x"). |
ooivaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei (code "M5x"). |
ooivaagrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5x"). |
ooivaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei knipklei (code "kM5x"). |
ooivaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei knippige klei (code "gM5x"). |
plaseerdgrondMoerig |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond moerige bovengrond (code "v4c"). |
plaseerdgrondUiterstFijnZanddek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond met dek van uiterst fijn zand (code "u4c"). |
plaseerdgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4c"). |
plaseerdgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond zavel- of kleidek, 15 à 40 cm dik (code "k4c"). |
poldervaaggrond |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond (code "5p"). |
poldervaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond beekklei (code "B5p"). |
poldervaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5p"). |
poldervaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond oude klei (code "K5p"). |
poldervaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5p"). |
poldervaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Poldervaagrond rivierklei (code "R5p"). |
poldervaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond rivierklei, bruine kom (code "bR5p"). |
poldervaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5p"). |
poldervaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei (code "M5p"). |
poldervaagrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5p"). |
poldervaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5p"). |
poldervaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5p"). |
radebrikgrond |
✓ |
✓ |
Radebrikgrond (code "3i"). |
rooibrikgrond |
✓ |
✓ |
Rooibrikgrond (code "3g"). |
slikvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Slikvaaggrond rivierklei (code "R5f"). |
slikvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Slikvaaggrond zeeklei (code "M5f"). |
tochteerdgrond |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond (code "4n"). |
tochteerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond beekklei (code "B4n"). |
tochteerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4n"). |
tochteerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond oude klei (code "K4n"). |
tochteerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4n"). |
tochteerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei (code "R4n"). |
tochteerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4n"). |
tochteerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei gebroken dek (code "oR4n"). |
tochteerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei (code "M4n"). |
tochteerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4n"). |
tochteerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4n"). |
tochteerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4n"). |
tuineerdgrond |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond (code "4w"). |
tuineerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond beekklei (code "B4w"). |
tuineerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4w"). |
tuineerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond oude klei (code "R4w"). |
tuineerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4w"). |
tuineerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei (code "R4w"). |
tuineerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4w"). |
tuineerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4w"). |
tuineerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei (code "M4w"). |
tuineerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4w"). |
tuineerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4w"). |
tuineerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4w"). |
veldpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond (code "2r"). |
veldpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond met een zanddek (code "2p"). |
veldpodzolgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2o"). |
vlakvaaggrond |
✓ |
✓ |
Vlakvaaggrond (code "5k"). |
vlierveengrond |
✓ |
✓ |
Vlierveengrond (code "1v"). |
vlietveengrond |
✓ |
✓ |
Vlietveengrond (code "1k"). |
vorstvaaggrond |
✓ |
✓ |
Vorstvaaggrond (code "5v"). |
waardveengrond |
✓ |
✓ |
Waardveengrond (code "1s"). |
weideveengrond |
✓ |
✓ |
Weideveengrond (code "1r"). |
woudeerdgrond |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond (code "4o"). |
woudeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond beekklei (code "B4o"). |
woudeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4o"). |
woudeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond oude klei (code "K4o"). |
woudeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4o"). |
woudeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei (code "R4o"). |
woudeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4o"). |
woudeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4o"). |
woudeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei (code "M4o"). |
woudeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4o"). |
woudeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4o"). |
woudeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4o"). |
zwarteBeekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Zwarte beekeerdgrond (code "4k"). |
zwarteBeekeerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Zwarte beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4k"). |
zwarteEnkeerdgrond |
✓ |
✓ |
Zwarte enkeerdgrond (code "4s"). |
De lijst voor de bodemkundige classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van de Bakker en Schelling. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
grind |
✓ |
✓ |
Grind, grindgehalte is gelijk aan of groter dan 30%. |
kleiarmSilt |
✓ |
✓ |
Kleiarm silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50%. |
kleiarmZand |
✓ |
✓ |
Kleiarm zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
kleiigSilt |
✓ |
✓ |
Kleiig silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50%. |
kleiigVeen |
✓ |
✓ |
Kleiig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
kleiigZand |
✓ |
✓ |
Kleiig zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
leemarmZand |
✓ |
✓ |
Leemarm zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10%. |
lichteKlei |
✓ |
✓ |
Lichte klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 25% tot 35%. |
matigLichteZavel |
✓ |
✓ |
Matig lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
matigZwareKlei |
✓ |
✓ |
Matig zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 35% tot 50%. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal, schelpmateriaalgehalte is gelijk aan of groter dan 30%. |
siltigeLeem |
✓ |
✓ |
Siltige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 85%. |
sterkLemigZand |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5%. |
veen |
✓ |
✓ |
Veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte is groter dan 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
venigeKlei |
✓ |
✓ |
Venige klei, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
venigZand |
✓ |
✓ |
Venig zand, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
zandigeLeem |
✓ |
✓ |
Zandige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85%. |
zandigVeen |
✓ |
✓ |
Zandig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
zeerLichteZavel |
✓ |
✓ |
Zeer lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 8% tot 12% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
zeerSterkLemigZand |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50%. |
zeerZwareKlei |
✓ |
✓ |
Zeer zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte is gelijk aan of groter dan 50%. |
zwakLemigZand |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5%. |
zwareZavel |
✓ |
✓ |
Zware zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
nietBepaald |
✓ |
De bodemkundige grondsoortnaam is niet bepaald. |
De lijst met de vloeistoffen die tijdens het boren worden gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen vloeistof gebruikt tijdens het boren. |
De lijst met benamingen voor het boorapparaat. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
edelmanboor |
✓ |
✓ |
Edelmanboor. De meest gangbare diameter is 7 cm. |
guts |
✓ |
✓ |
Guts. De meest gangbare diameter is 3 cm. |
humushapper |
✓ |
✓ |
Humushapper. De meest gebruikte humushapper heeft een breedte van 10 cm en een dikte van circa 5 cm. Met de humushapper wordt soms ook een klein stukje onder de strooisellaag meegenomen. |
pulsboor |
✓ |
✓ |
Pulsboor. De meest gangbare diameter is 7 cm. |
riversideboor |
✓ |
✓ |
De riversideboor is geschikt voor grindlagen en de diameter ervan is variabel. |
zuigerboor |
✓ |
✓ |
De zuigerboor is geschikt voor een waterverzadigde zandlagen en de diameter ervan varieert tussen 4 en 7 cm. |
onbekend |
✓ |
Onbekend. |
De lijst met de categorieën die de bodem op het hoogste niveau typeert en de opbouw van de standaardpuntencode bepaalt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
brikgrond |
✓ |
✓ |
Minerale gronden met een inspoelingslaag van lutum en ijzer beginnend binnen 80 cm diepte. De inspoelingslaag, de zgn. briklaag, ontstaat door kleiverplaatsing en komt voor in kalkloze lutumrijke afzettingen van ten minste laat-pleistocene ouderdom. |
kleigrond |
✓ |
✓ |
Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit gerijpte zavel of klei bestaan. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in klei en de kalksteen verweringsgronden. De gronden zijn tot tenminste 40 cm diepte gerijpt. Op basis van de herkomst worden gronden verder onderverdeeld in zeeklei, rivierklei, oude klei en beekklei. |
leemgrond |
✓ |
✓ |
Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit eolisch materiaal bestaan met meer dan 50% leem en/of meer dan 8% lutum. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Leem- of lössgronden komen vooral voor in Zuid-Limburg. |
moerigeGrond |
✓ |
✓ |
Gronden, waar binnen de eerste 40 cm een moerige laag begint, die minimaal 15 en maximaal 40 dik is. Een moerige bovengrond is minimaal 20 cm dik en ligt binnen 40 cm op een minerale ondergrond. Een moerige tussenlaag begint binnen 40 cm en is 5 á 40 cm dik en wordt afgedekt door een zand- of kleidek. |
nietGerijpteMineraleGrond |
✓ |
✓ |
Minerale gronden die binnen 20 cm diepte hoogstens bijna gerijpt of nog slapper zijn. Deze gronden liggen overwegend in de schorren en slikken langs de kust en verspreid in lage terreindelen langs de rivieren. Het recent gesedimenteerde materiaal moet het rijpingsproces nog geheel of gedeeltelijk doorlopen. Naar de aard van het afzettingsmilieu worden ze onderverdeeld in zeeklei en rivierklei. |
podzolgrond |
✓ |
✓ |
Gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan 50 cm. Podzolgronden hebben een veelal bruin gekleurde inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer- en aluminiumverbindingen is opgehoopt. Indien tevens een 'dikke eerdlaag', moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is behoren ze tot een andere codegroep. |
veengrond |
✓ |
✓ |
Gronden, die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van deze dikte uit 'moerig' materiaal bestaan. |
zandgrondKalkhoudend |
✓ |
✓ |
Gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte bestaan uit zand dat jonger is dan dekzand en waarbij een duidelijke podzol-horizont en briklaag ontbreken en waarbij ook geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkhoudend zand. Kalkhoudende zanden zijn overwegend onder mariene omstandigheden afgezet. Andere zandgronden in deze codegroep zijn jonge stuifzandgronden en zanden die zijn afgezet onder fluviatiele omstandigheden. Het zand in deze codegroep is kalkrijk én relatief recent afgezet. |
zandgrondKalkloos |
✓ |
✓ |
Minerale gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit kalkloos zand bestaan. Een duidelijke podzol-horizont ontbreekt of deze komt voor onder een meer dan 50 cm dikke humeuze bovengrond. Ook is er geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkloos zand. |
De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
RDNAPTRANS2008 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
nietGetransformeerd |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
De lijst met de methoden voor het losmaken van samengeklonterde korrels. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
roerenDispersiemiddel |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water met een dispersiemiddel los te roeren. |
metUltrasoonbad |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in een ultrasoonbad gevuld met water en een dispersiemiddel los te trillen. |
onbekend |
✓ |
✓ |
De dispersiemethode is onbekend. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen dispersiemethode gebruikt. |
De lijst met de temperaturen waarbij het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
105graden |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 105°C. |
40graden |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 40°C. |
|
60graden |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 60°C. |
|
onbekend |
✓ |
De temperatuur waarbij het materiaal is gedroogd is niet bekend. |
De lijst met de duur van de periode waarin het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
stabieleMassa |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd tot het materiaal een stabiele massa heeft en dat is wanneer de afname van de massa minder dan 0.6% per 24 uur is. |
24uur |
✓ |
✓ |
Het materiaal is 24 uur gedroogd. |
onbekend |
✓ |
✓ |
De periode gedurende welke het materiaal is gedroogd is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de fracties die voor de bepaling van korrelgrootteverdeling in de bodemkunde zijn gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basisStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is niet onderverdeeld; de fractie > 63 µm is op de standaard manier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–420 µm, 420–2.000 µm). |
basisUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is niet onderverdeeld; de fractie > 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–300 µm, 300–420 µm, 420–600 µm, 600–850 µm, 850–1.200 µm, 1.200–1.700 µm, 1.700–2.000 µm). |
minimaalBasis |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–50 µm); de fractie > 63 µm is niet onderverdeeld. |
minimaalStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–50 µm); de fractie > 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–420 µm, 420–2.000 µm). |
minimaalUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–50 µm); de fractie > 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–300µm, 300–420 µm, 420–600 µm, 600–850µm, 850–1.200 µm, 1.200–1.700 µm, 1.700–2.000 µm). |
standaardBasis |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–16 µm, 16–50 µm); de fractie > 63 µm is niet onderverdeeld. |
standaardStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de standaard manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–16 µm, 16–50 µm); de fractie > 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–420 µm, 420–2.000 µm). |
standaardUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de standaard manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–16 µm, 16–50 µm); de fractie > 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–300 µm, 300–420 µm, 420–600 µm, 600–850 µm, 850–1.200 µm, 1.200–1.700 µm, 1.700–2.000 µm). |
uitgebreidStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–4 µm, 4–8µm, 8–16 µm, 16–25 µm, 25–35 µm, 35–50 µm); de fractie > 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–420 µm, 420–2.000 µm). |
uitgebreidUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50 µm is op uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0–2 µm, 2–4 µm, 4–8 µm, 8–16 µm, 16–25 µm, 25–35 µm, 35–50 µm); de fractie > 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63–105 µm, 105–210 µm, 210–300 µm, 300–420 µm, 420–600 µm, 600–850 µm, 850–1.200 µm, 1.200–1.700 µm, 1.700–2.000 µm). |
nietGestandaardiseerd |
✓ |
Voor archiefgegevens is geen standaard fractieverdeling gebruikt. |
De lijst met de vloeistoffen en gassen die in bepalingen zijn gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
demiwater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is gedemineraliseerd water gebruikt. Dat is water waaruit alle zouten die doorgaans in leidingwater in vrij kleine hoeveelheden aanwezig zijn, verwijderd zijn. Dit wordt ook wel osmosewater genoemd. |
gezuiverdWater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is leidingwater gebruikt dat op door destillatie, demineralisatie of ionisatie een bepaalde manier gezuiverd is. Dat is water waaruit alle zouten of mineralen, die in leidingwater aanwezig zijn, door middel van ionenuitwisseling verwijderd zijn. In de geotechniek maakt ieder lab zelf gedemineraliseerd water. |
grondwaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is grondwater gebruikt. Het grondwater komt uit het boorgat. |
leidingwater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is water gebruikt dat bestemd is voor menselijke consumptie en via leidingen wordt getransporteerd. |
oppervlaktewaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is oppervlaktewater gebruikt. Het water komt uit de nabijheid van de locatie van het booronderzoek. |
zoutwater1000tot10000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 1.000 en 10.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater10000tot25000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 10.000 en 25.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater25000tot50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 25.000 en 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwaterMinstens50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid groter dan 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
De lijst met de gesteentensoorten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalksteen |
✓ |
✓ |
Sedimentair gesteente dat ontstaat door de opeenhoping van (kalkhoudende) stoffelijke overblijfselen van in zee levende organismen. |
schalie |
✓ |
✓ |
Sedimentair gesteente dat bestaat uit geharde, geconsolideerde klei. |
zandsteen |
✓ |
✓ |
Sedimentair gesteente dat voornamelijk bestaat uit zandkorrels. |
onbekend |
✓ |
De gesteentesoort is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van het gehalte grind van grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zwakGrindig |
✓ |
✓ |
Grind is aanwezig en maakt minder dan 5% van de massa uit. |
matigGrindig |
✓ |
✓ |
Grind maakt tussen 5 en 15% van de massa uit. |
sterkGrindig |
✓ |
✓ |
Grind maakt tussen 15 en 30% van de massa uit. |
onbekend |
✓ |
De grindgehalteklasse is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van gondwatertrappen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
Ia |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 0 en 50 cm. |
Ic |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 50 cm, GLG ligt tussen 25 en 50 cm. |
IIa |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIb |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIc |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIIa |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IIIb |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IVc |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 120 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IVu |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
Vad |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
Vao |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
Vbd |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
Vbo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VId |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VIId |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VIIId |
✓ |
✓ |
GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIIIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 140 en 180 cm, GLG ligt tussen 140 en 180 cm. |
Va |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
Vb |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VI |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VII |
✓ |
GHG ligt op 80 cm of dieper, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VIII |
✓ |
GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 140 cm of dieper. |
|
onbekend |
✓ |
De grondwatertrap is niet bekend. |
De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
publiekeTaak |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
De lijst met de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bodemchemischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de chemische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
bodemfysischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de fysische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
bodemkaartNederland |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de Bodemkaart van Nederland op te stellen. |
bodemopbouwNatuurterreinen |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de inrichting, het beheer en onderhoud van natuurgebieden te verkennen. |
delfstofwinning |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de inwinnen van oppervlaktedelftstoffen te verkennen. |
gebiedsinrichting |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek in verband met de herinrichting van een gebied (o.a. landinrichting). |
hydrologischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de hydrologische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
educatie |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel educatie. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend voor welk doel het onderzoek is uitgevoerd. |
De lijst voor de classificatie van het kalkgehalte van grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalkloos |
✓ |
✓ |
Geen opbruising (minder dan 0,5% CaCO3). |
kalkhoudend |
✓ |
✓ |
Hoorbare opbruising (0,5 – 1 a 2% CaCO3). |
kalkrijk |
✓ |
✓ |
Zichtbare opbruising (meer dan 1 a 2% CaCO3). |
onbekend |
✓ |
Onbekend |
De lijst voor de classificatie van het verloop van het kalkgehalte in het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalkloos |
✓ |
✓ |
Kalkloos (code "c") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkloos zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm. |
kalkarm |
✓ |
✓ |
Kalkarm (code "b") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkarm zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos. |
kalkrijk |
✓ |
✓ |
Kalkrijk (code "a") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkrijk zijn; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm; – tot ten hoogste 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk. |
onbekend |
✓ |
De kalkverloopklasse is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van het gehalte schelpmateriaal van grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zwakSchelphoudend |
✓ |
✓ |
Zwak schelphoudend, schelpen maken tussen de 0 en 1% van de massa uit. |
schelphoudend |
✓ |
✓ |
Schelphoudend, schelpen maken tussen de 1 en 10% van de massa uit. |
sterkSchelphoudend |
✓ |
✓ |
Sterk schelphoudend, schelpen maken tussen de 10 en 30% van de massa uit. |
onbekend |
✓ |
De schelpmateriaalgehalteklasse is niet bekend. |
De lijst met de waarden voor landgebruik. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
akkerAardappelen |
✓ |
✓ |
Akkerbouw, aardappelen. |
akkerBieten |
✓ |
✓ |
Akkerbouw, bieten. |
akkerGewas |
✓ |
✓ |
Akkerbouwgewassen, niet zijnde aardappelen, bieten, granen of mais, niet nader gespecificeerd (o.a. ook akkerbouwmatige tuinbouw). |
akkerGranen |
✓ |
✓ |
Akkerbouw, granen. |
akkerKaalBraak |
✓ |
✓ |
Kaal land, niet herkenbaar welk gewas gezaaid of gepoot is, of welk gewas er heeft gestaan (zoals bij geploegd land). |
akkerMais |
✓ |
✓ |
Akkerbouw, mais. |
boomkwekerij |
✓ |
✓ |
Bos, boomkwekerij. |
bosGemengd |
✓ |
✓ |
Gemengd bos. |
geenLandelijkGebruik |
✓ |
✓ |
Een gebied dat niet als akker, boomkwekerij, bos, fruitteelt, grasland, natuur, plantsoen, sportterrein of tuinbouw gespecificeerd wordt. Meestal is het terrein door recent menselijk ingrijpen sterk beïnvloed. Voorbeelden: bouwterrein, gronddepot, zandafgraving. |
fruitteeltBouwland |
✓ |
✓ |
Boomgaard met onbegroeide ondergrond. |
fruitteeltGroen |
✓ |
✓ |
Boomgaard met grasondergrond. |
graslandBlijvend |
✓ |
✓ |
Blijvend grasland. |
graslandNietblijvend |
✓ |
✓ |
Niet-blijvend grasland. |
loofbos |
✓ |
✓ |
Loofbos (meer dan 80% loofbomen in de directe omgeving van de boring). |
naaldbos |
✓ |
✓ |
Naaldbos (meer dan 80% naaldbomen in de directe omgeving van de boring). |
natuurVegetatieDroog |
✓ |
✓ |
Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op droge groeiplaatsen, zoals de natuur in de duinen langs de kust en op de Veluwe. |
natuurVegetatieHeide |
✓ |
✓ |
Natuurterrein met korte vegetatie bestaande uit heide. |
natuurVegetatieNat |
✓ |
✓ |
Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op natte groeiplaatsen, zoals de kwelders en slikken langs de kust, gebieden in de Biesbosch, blauwgraslanden enz. |
natuurVegetatieVochtig |
✓ |
✓ |
Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op vochtige groeiplaatsen (niet droog en niet nat). |
plantsoen |
✓ |
✓ |
Plantsoen. |
sport |
✓ |
✓ |
Sportterrein. |
tuinbouwGlas |
✓ |
✓ |
Tuinbouw onder glas. |
tuinbouwVolleGrond |
✓ |
✓ |
Tuinbouw in de volle grond. |
akker |
✓ |
Akkerbouw, niet nader gespecificeerd. |
|
bos |
✓ |
Bos, niet nader gespecificeerd. |
|
fruitteelt |
✓ |
Boomgaard, niet nader gespecificeerd. |
|
grasland |
✓ |
Grasland, niet nader gespecificeerd. |
|
natuur |
✓ |
Natuurterrein, niet nader gespecificeerd. |
|
onbekend |
✓ |
Onbekend. |
|
tuinbouw |
✓ |
Tuinbouw, niet nader gespecificeerd. |
De lijst met de referentiepunten voor de verticale positie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
maaiveld |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond. |
waterbodem |
✓ |
✓ |
De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
GPS200tot1000cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 cm. |
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AHN2 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007–2012. |
AHN3 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014–2019. |
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996–2003. |
|
geen |
✓ |
Er is geen positie bepaald. |
De lijst met de methoden voor de manier waarop de modellering binnen de bodemkundige monsteranalyses is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
mualemVanGenuchten |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentie- en de waterdoorlatendheidskarakteristiek volgens Mualem (1976: A new model for predicting the hydraulic conductivity of unsaturated porous media. Water Resources Research 12: 513–522) en Van Genuchten (1980: A closed-form equation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892–898). |
mualemVanGenuchtenDurner |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentie- en de waterdoorlatendheidskarakteristiek volgens Mualem (1976: A new model for predicting the hydraulic conductivity of unsaturated porous media. Water Resources Research 12: 513–522) en Van Genuchten (1980: A closed-form equation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892–898) en Durner (1994: Hydraulic conductivity estimation for soils with heterogeneous pore structure. Water Resources Research 30: 211–223) en Priesack & Durner (2006: Closed-form expression for the multi-modal unsaturated conductivity function, Vadose Zone Journal 5: 121–124). |
vanGenuchten |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentiekarakteristiek volgens Van Genuchten (1980: A closed-form quation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892–898). |
vanGenuchtenDurner |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentiekarakteristiek volgens Van Genuchten (1980: A closed-form quation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892–898) en Durner (1994: Hydraulic conductivity estimation for soils with heterogeneous pore structure. Water Resources Research 30: 211–223) en Priesack & Durner (2006: Closed-form expression for the multi-modal unsaturated conductivity function, Vadose Zone Journal 5: 121–124). |
De lijst met de procedures die in de modellering binnen de bodemkundige monsteranalyses zijn toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
WENRHydrofysicav1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het modelleren van de bodemvochtpotentiaal, volumetrisch watergehalte en waterdoorlatendheid voor de hydrofysische karakteristieken. |
De lijst met classificatie van de hoedanigheid van de monsters. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geroerd |
✓ |
✓ |
Het opgehaalde materiaal heeft de oorspronkelijke laagopbouw niet voldoende behouden. |
geroerdOngeroerd |
✓ |
✓ |
Het opgehaalde materiaal heeft voor een deel de oorspronkelijke laagopbouw voldoende behouden en voor een deel niet. |
ongeroerd |
✓ |
✓ |
Het opgehaalde materiaal heeft de oorspronkelijke laagopbouw voldoende behouden. |
De lijst met de tussentijdse gebeurtenissen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
vervolgGerapporteerd |
✓ |
✓ |
Er is na de rapportage van het eerste deelonderzoek een volgend deelonderzoek gerapporteerd, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd. |
De lijst met de waarden voor de ondergrens van de zandfractie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
50 |
✓ |
✓ |
De zandfractie omvat korrelgrootte van 50 tot 2.000 µm. |
De lijst met de classificatie van de grond onder de duinvaaggrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
moerigMateriaal |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal (code "v"). |
zand |
✓ |
✓ |
Zand zonder podzol (code "z"). |
zandHumuspodzol |
✓ |
✓ |
Zand met humuspodzol (code "p"). |
zandModerpodzol |
✓ |
✓ |
Zand met moderpodzol (code "m"). |
nietBepaald |
✓ |
De aard van de ondergrond van de duinvaaggrond is niet bepaald (geen code). |
De lijst met de classificatie van de grond onder de veengrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kleiZavelLeem |
✓ |
✓ |
Klei (zavel) of leem (code "k"). |
zand |
✓ |
✓ |
Zand zonder humuspodzol (code "z"). |
zandHumuspodzol |
✓ |
✓ |
Zand met humuspodzol (code "p"). |
De lijst met de omschrijving van het oppervlak dat rond de locatie van de boring is onderzocht. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
cirkelStraal5 |
✓ |
✓ |
Het onderzochte oppervlakte beslaat een cirkel om de locatie van de boring met een straal van 5 meter. |
vierkantZijde5 |
✓ |
✓ |
Het onderzochte oppervlakte beslaat een vierkant met zijden van 5 meter en met de locatie van de boring in het centrum. |
vierkantZijde20 |
✓ |
✓ |
Het onderzochte oppervlakte beslaat een vierkant met zijden van 20 meter en met de locatie van de boring in het centrum. |
vierkantZijde35 |
✓ |
✓ |
Het onderzochte oppervlakte beslaat een vierkant met zijden van 35 meter en met de locatie van de boring in het centrum. |
De lijst voor de classificatie van het gehalte organische stof van grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietHumeus |
✓ |
✓ |
Organische stof is niet aanwezig. |
zwakHumeus |
✓ |
✓ |
Zwak humeus, organische stof maakt minder dan 2,5% van de massa uit, tenzij de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan zeerLichteZavel, matigLichteZavel, zwareZavel, lichteKlei, matigZwareKlei, zeerZwareKlei, SiltigeLeem of zandigeLeem is, dan kan het aandeel tot 5% bedragen. |
matigHumeus |
✓ |
✓ |
Matig humeus. Organische stof maakt tussen 2,5 en 8% van de massa uit, tenzij de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan zeerLichteZavel, matigLichteZavel, zwareZavel, lichteKlei, matigZwareKlei, zeerZwareKlei, SiltigeLeem of zandigeLeem is, dan kan het aandeel tot 16% bedragen. |
sterkHumeus |
✓ |
✓ |
Sterk humeus. Organische stof maakt tussen 8 en 16% van de massa uit, tenzij de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan zeerLichteZavel, matigLichteZavel, zwareZavel, lichteKlei, matigZwareKlei, zeerZwareKlei, SiltigeLeem of zandigeLeem is, dan kan het aandeel tot 30% bedragen. |
De lijst met de waarde voor het profielverloop. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
homogeen |
✓ |
✓ |
Zavel of klei met homogene, aflopende of oplopende profielopbouw (code "5"). |
opKleiOndergrond |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke zware klei, doorlopend tot dieper dan 120 cm (code "4"). |
opKleiTussenlaag |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, eindigend binnen 120 cm (code "3"). |
opVeen |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op veen, kleigronden met meer dan 40 cm moerig materiaal vanaf 40 à 80 cm (code "1"). |
opZand |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op zand, kleigronden met een zandlaag van meer dan 20 cm dikte vanaf 25 à 80 cm (code "2"). |
onbekend |
✓ |
Het profielverloop is niet bekend (code “0”). |
De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefineerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ETRS89 |
✓ |
✓ |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
✓ |
✓ |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
De lijst met de waarden voor de graad van de rijping. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geheelOngerijpt |
✓ |
✓ |
Geheel ongerijpt, zeer slap, loopt bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door. |
bijnaOngerijpt |
✓ |
✓ |
Bijna ongerijpt, slap, loopt bij knijpen gemakkelijk tussen de vingers door. |
halfGerijpt |
✓ |
✓ |
Half gerijpt, matig slap, kan met knijpen nog goed tussen de vingers door worden geperst. |
bijnaGerijpt |
✓ |
✓ |
Bijna gerijpt, matig stevig, kan met stevig knijpen nog juist tussen de vingers geperst worden. |
geheelGerijpt |
✓ |
✓ |
Gerijpt, stevig, kan niet meer tussen de vingers geperst worden. |
geheelGerijptZeerStevig |
✓ |
✓ |
Zeer stevig, kan met duimnagel ingedrukt worden. |
geheelGerijptHard |
✓ |
✓ |
Hard, kan met mes nog worden gesneden. |
geheelGerijptZeerHard |
✓ |
✓ |
Zeer hard, kan met mes niet meer worden gesneden. |
onbekend |
✓ |
De rijpingsklasse is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
grind |
✓ |
✓ |
Grind |
kleiigZand |
✓ |
✓ |
Zand kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
matigSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
matigSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
matigZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei matig zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
mineraalarmVeen |
✓ |
✓ |
Veen mineraal arm, benaming gebaseerd op NEN5104 |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal |
sterkKleiigVeen |
✓ |
✓ |
Veen sterk kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
sterkSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
sterkSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
sterkZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
sterkZandigeLeem |
✓ |
✓ |
Leem sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
sterkZandigVeen |
✓ |
✓ |
Veen sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
uiterstSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
uiterstSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakKleiigVeen |
✓ |
✓ |
Veen zwak kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakZandigeLeem |
✓ |
✓ |
Leem zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
zwakZandigVeen |
✓ |
✓ |
Veen zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104 |
nietBepaald |
✓ |
Niet bepaald |
De lijst met de redenen waarom met boren is opgehouden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
beperkingTechnisch |
✓ |
✓ |
Het boren is voortijdig gestopt vanwege de beperkingen van het gebruikte apparaat. |
einddoel |
✓ |
✓ |
Het vooraf gestelde doel van het onderzoek is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte. |
obstakelConstructie |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat de boor op een deel van een constructie is gestuit; voorbeelden zijn resten van een bouwwerk, een rioolbuis. |
obstakelGrindStenen |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit. |
obstakelIJzervloer |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer is gestuit. |
obstakelOnbekend |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op een niet nader omschreven obstakel is gestuit. |
obstakelPuin |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit. |
obstakelVastGesteente |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt. |
risicoGrondwaterdruk |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen boren. |
risico |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder geboord kan worden vanwege een niet nader omschreven risico. |
storingOrganisatorisch |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er een organisatorisch probleem is opgetreden. |
storingTechnisch |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er een technisch probleem is opgetreden. |
werkwaterverlies |
✓ |
✓ |
Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat het werkwater zeer snel wegstroomde. |
De lijst met de categorieën van bodemkundige monsteranalyses. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basis |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse beperkt zich tot de bepaling van een of meer basisparameters en dat zijn de korrelgrootteverdeling, de zuurgraad en het organischestofgehalte. |
chemieKlimaat |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat ten minste alle chemische bepalingen die voor het thema klimaat vereist zijn en dat betekent dat in ieder geval de korrelgrootte, de zuurgraad, het organische koolstofgehalte en de CN-ratio zijn bepaald. |
chemieNatuur |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat ten minste alle chemische bepalingen die voor het thema natuur vereist zijn en dat betekent dat in ieder geval de korrelgrootte, de zuurgraad, het organische stofgehalte, het organische koolstofgehalte, de CEC en de basenbezetting zijn bepaald. |
chemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat een of meer chemische bepalingen, maar het geheel van bepalingen is niet nader gespecificeerd. |
hydrofysicaChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat zowel hydrofysische als chemische bepalingen zonder nadere specificatie. |
hydrofysicaNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat hydrofysische bepalingen, maar het geheel van bepalingen is niet nader gespecificeerd. |
hydrofysicaStandaard |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en dat betekent dat de korrelgrootte, het organische stofgehalte, de droge bulkdichtheid, waterdoorlatendheid, waterretentie stapsgewijs en de bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal zijn bepaald en dat er een karakteristiek is gemodelleerd. |
hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en niet gespecificeerde chemische bepalingen. |
nietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De categorie van bodemkundige monsteranalyse is niet gespecificeerd. |
hydrofysicaUitgebreid |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en dat betekent dat de korrelgrootte, het organische stofgehalte, de droge bulkdichtheid, waterdoorlatendheid, waterretentie stapsgewijs en de bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal zijn bepaald en dat er een karakteristiek is gemodelleerd. |
hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en niet gespecificeerde chemische bepalingen. |
De lijst met de strooiselsoorten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
loofstrooisel |
✓ |
✓ |
Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in loofbos en gemengd bos met meer loofbomen dan naaldbomen. |
naaldstrooisel |
✓ |
✓ |
Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in naaldbos en gemengd bos met meer naaldbomen dan loofbomen. |
onbekend |
✓ |
De strooiselsoort is niet bekend. |
De lijst met de classificatie op grond van de korrelgrootteverdeling. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kleiLicht |
✓ |
✓ |
Lichte klei, lutumgehalte vanaf 25% tot 35% (code "31", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
kleiMatigZwaar |
✓ |
✓ |
Matig zware klei, lutumgehalte vanaf 35% tot 50% (code "32", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
kleiZeerZwaar |
✓ |
✓ |
Zeer zware klei, lutumgehalte >= 50% (code "33", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
leemSiltig |
✓ |
✓ |
Siltige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) >= 85% (code "82"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is. |
leemZandig |
✓ |
✓ |
Zandige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85% (code "81"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is. |
siltKleiarm |
✓ |
✓ |
Kleiarm silt, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) >= 50% (code "13", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
siltKleiig |
✓ |
✓ |
Kleiig silt, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) >= 50% (code "14", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmMatigFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm matig fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4311", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmMatigGrof |
✓ |
✓ |
Kleiarm matig grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm uiterst fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmZeerFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm zeer fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmZeerGrof |
✓ |
✓ |
Kleiarm zeer grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "5211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig matig fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4312", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Kleiig matig grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig uiterst fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig zeer fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Kleiig zeer grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "5212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandLeemarmMatigFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "431", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmMatigGrof |
✓ |
✓ |
Leemarm matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "511", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "411", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmZeerFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "421", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmZeerGrof |
✓ |
✓ |
Leemarm zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "521", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "433", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "513", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "413", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "423", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "523", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "434", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "514", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "414", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "424", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "524", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "432", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Zwak lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "512", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "412", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "422", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code "522", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zavelMatigLicht |
✓ |
✓ |
Matig lichte zavel, lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% (code "22", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
zavelZeerLicht |
✓ |
✓ |
Zeer lichte zavel, lutumgehalte vanaf 8% tot 12% (code "21", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
zavelZwaar |
✓ |
✓ |
Zware zavel, lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% (code "23", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
De lijst met de vakgebieden waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bodemkunde |
✓ |
✓ |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit bodemkundige expertise. |
De lijst met de classificatie van de veensoorten in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bosveen |
✓ |
✓ |
Bosveen of eutroof broekveen (code "b"). |
onherkenbaar |
✓ |
✓ |
Bagger, verslagen veen, gyttja of andere veensoorten (code "d"). |
rietveen |
✓ |
✓ |
Rietveen of zeggerietveen (code "r"). |
veenmosveen |
✓ |
✓ |
Veenmosveen (code "s"). |
zeggeveen |
✓ |
✓ |
Zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen (code "c"). |
De lijst met de soorten veen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bagger |
✓ |
✓ |
Mengsel van gedeeltelijk vergane, van organismen overgebleven stoffen en oeverafslag, dat als een slappe laag de bodem van stilstaande of langzaam stromende wateren bedekt. |
bolster |
✓ |
✓ |
Zwak gehumificeerd jongveenmos-veen. De net afgestorven veenmosplantjes hebben een vuilwitte kleur. |
bosveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit een matrix die weinig samenhang vertoont met daarin resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.Veen bestaande uit een matrix die weinig samenhang vertoont met daarin resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
broekveenEutroof |
✓ |
✓ |
Veen gevormd in broekbossen in een voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet. |
broekveenMesotroof |
✓ |
✓ |
Veen gevormd in broekbossen in een matig voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet. |
gliede |
✓ |
✓ |
Zwarte vervloeide humus die wordt aangetroffen in humeuze inspoelingshorizonten aan de basis van veenpakketten. |
gyttja |
✓ |
✓ |
Modderige humusvorm, afgezet op de bodem van voedselrijke wateren, bestaande uit micro-organismen, plantenresten en de resten van excrementen van waterdieren. |
heideveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit een samenhangende matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare resten van worteltjes en takjes van heide. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
rietveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit resten van riet. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
rietzeggeveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van zegge en een kleinere hoeveelheid riet. |
spalterveen |
✓ |
✓ |
Gelaagd mosveen. |
veenmosveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit resten van veenmos, veelal met een zeer hoog organischestofgehalte. |
verslagen |
✓ |
✓ |
Afgeslagen veen dat elders is gesedimenteerd op veelal meerbodems. |
verweerdKleirijk |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan klei. |
verweerdMineraalarm |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en weinig minerale delen bevat. |
verweerdZandrijk |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan zand. |
wollegrasveen |
✓ |
✓ |
Veen, voornamemelijk bestaande uit resten van wollegras. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
zeggerietveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van riet en een kleinere hoeveelheid zegge. |
zeggeveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit zegge. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben. |
nietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
Het soort veen is onderzocht maar niet nader gespecificeerd. Het gaat om een soort veen die niet in de classificate is opgenomen, zoals scheuchzeriaveen. |
nietBepaald |
✓ |
Het soort veen is niet bepaald. |
De lijst met de klasse die aangeeft of de bodem is verstoord en wat de aard van de verstoring is. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgegraven |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij door afgraving een deel van het oorspronkelijke bodemprofiel is verwijderd (code "G"). |
geegaliseerd |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij door een cultuurtechnische ingreep het natuurlijke reliëf is genivelleerd, vereffend (code "E"). |
geen |
✓ |
✓ |
Geen vergravingen geconstateerd. |
opgehoogd |
✓ |
✓ |
Gronden die door de aanvoer van bodemmateriaal van elders zijn opgehoogd (code "H"). |
vergraven |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij als gevolg van een grondbewerking een heterogene laag voorkomt die tussen 0 en 40 cm-mv. begint, tot grotere diepte dan 40 cm doorloopt en dikker is dan 20 cm (code "F"). |
De lijst met de verwijderde materialen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er is voorafgaand aan de bepaling geen materiaal verwijderd. |
antropogeenStenigBestanddeel |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling is stenig antropogeen materiaal verwijderd. |
grind |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling is grind en grover materiaal verwijderd. |
houtskool |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn door verbranding verkoolde resten van hout verwijderd. |
kalkconcreties |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn concreties die door carbonaat tot een geheel zijn verkit verwijderd. |
koolzureKalk |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is de koolzure kalk verwijderd met HCl (0,2 M) en is het gehalte van de verwijderde kalk bepaald (Bepaling kalkgehalte). |
organischeStof |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is het organische stof verwijderd met H2O2 (20%) en is het gehalte van het verwijderde organische stof bepaald (Bepaling organische stof gehalte). |
plantenrestenHoutig |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken verwijderd. |
plantenrestenNietHoutig |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren verwijderd. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn schelpen en resten van schelpen verwijderd. |
De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil. |
De lijst met de methoden voor het corrigeren voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietToegepast |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is niet gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
zoutgehalteAangenomen |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het water is een aangenomen waarde. |
zoutgehalteBepaald |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het water is bepaald. |
De catalogus voor het bodemkundig booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de bodemkunde is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse.
Een booronderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment en op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.
Booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat onderzoek uit vijf verschillende vakgebieden. Naast bodemkunde zijn dat geotechniek, geologie, toegepaste geologie en cultuurtechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vijf catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.
Bodemkundig booronderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van het bovenste deel van de ondergrond te onderzoeken. Het perspectief van waaruit dat gebeurt is traditioneel dat van de landbouw, de landinrichting, het natuurbeheer of de winning van oppervlaktedelfstoffen. In de laatste jaren groeit de rol in studies over klimaatverandering en in onderzoek met een geotechnische invalshoek.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten die zich richten op een bepaald gebied. Veel van het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van bodemkartering.
Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in de bodemkunde triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In bodemkundig onderzoek wordt de boor altijd met de hand de grond in gedreven.
Bodemkundig booronderzoek omvat ten hoogste drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsterfotografie en de boormonsteranalyse. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt nooit uitgevoerd. Van de drie deelonderzoeken zijn de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse in deze versie van de catalogus opgenomen (figuur 6).
Monsters kunnen in de bodemkunde vanuit een veelheid aan disciplines worden onderzocht, maar in de basisregistratie ondergrond beperkt het bereik zich tot het bodemhydrofysische en bodemchemische bepalingen.
Deze versie van de catalogus dekt alleen de bodemhydrofysische bepalingen en enkele bepalingen van algemene aard. Chemische analyse wordt in een volgende versie van de catalogus meegenomen.
Figuur 6: Bodemkundig booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsterfotografie is nog buiten scope en boorgatlogging wordt voor bodemkunde niet uitgevoerd.
In het bodemkundig booronderzoek heeft men de keuze uit drie bemonsteringsstrategieën. De standaard strategie is dat men monsters neemt uit het geboorde gat. Een boormonsterbeschrijving is zelfs altijd op die monsters gebaseerd. De monsters uit het geboorde gat zijn beperkt in omvang en in veel gevallen geroerd en dat wil zeggen dat de oorspronkelijke samenhang van de grond door het boren verloren is gegaan in de monsters. Wanneer er voor boormonsteranalyse meer monsters, grotere monsters of betere, dus ongeroerde, monsters nodig zijn, wordt er naast het geboorde gat een monsterkuil gegraven. Aan de hand van het boorprofiel dat het resultaat is van de boormonsterbeschrijving wordt bepaald tot hoe diep men graaft en welke intervallen in de kuil moeten worden bemonsterd.
De derde bemonsteringsstrategie wordt met name in bodemchemisch onderzoek gevolgd. Die strategie wordt gekozen wanneer het onderzoek erom vraagt dat lokale verschillen in de samenstelling van de bodem worden weggefilterd. Daartoe plaatst men eerst de boring die het boorprofiel levert. Aan de hand van het boorprofiel bepaalt men welke intervallen in het gebied rond de boring moeten worden bemonsterd. De monsters worden genomen uit boringen die volgens een bepaald patroon rond de centrale boring worden gezet; van die boringen wordt geen boorprofiel gemaakt. De individuele monsters van een bepaald interval worden gemengd om een monster te verkrijgen dat voor gebied rond de centrale boring geldt.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject booronderzoek valt wat het bodemkundig onderzoek betreft onder het INSPIRE-thema Soil, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het Bodemkundig booronderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het booronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).
Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd1.
De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.
De bronhouder beslist of hij de resultaten van een booronderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object booronderzoek
De activiteiten in het veld houden altijd in dat er op een bepaalde datum een boring wordt gezet. Het is van belang te weten hoe er geboord is en met welke apparatuur, welk deel van de ondergrond is doorboord, en welk deel is verwijderd voordat met boren is begonnen.
Voor of tijdens het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein.
Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op beschrijven van de monsters met als doel een boorprofiel te maken en, omdat het om een bodemkundige beschrijving gaat, een bodemclassificatie. De beschrijving is gebaseerd op de Handleiding bodemgeografisch onderzoek, richtlijnen en voorschriften (1995), uitgegeven door DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research.
Het boorprofiel is het eerste resultaat van de boormonsterbeschrijving. Het beschrijft de laagopbouw van het doorboorde deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel. In figuur 7 is geschetst hoe het boorprofiel tot stand komt.
Van iedere bodemlaag wordt de grondsoort en de horizontcode en meestal ook de verdeling van de verschillende korrelgroottefracties beschreven. Voor de grondsoort worden in de bodemkunde soms andere namen gebruikt dan in andere vakgebieden.
Figuur 7: Van boring tot boorprofiel (in de bodemkundige praktijk wordt overigens niet zo diep in het vaste gesteente geboord als het plaatje suggereert).
De bodemclassificatie is het tweede resultaat van de boormonsterbeschrijving. Het is in essentie een samenvatting van de informatie die in het boorprofiel is vastgelegd. Het geeft specialisten direct inzicht in het type bodem ter plaatse.
Boormonsteranalyse is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het in een laboratorium analyseren van monsters. Het soort analyse geeft globaal aan welke bepalingen er zijn uitgevoerd. In (bodem)hydrofysisch onderzoek wordt ernaar gestreefd de reeks van bepalingen volledig uit te voeren om de resultaten in samenhang te verwerken en de focus ligt daarbij op het onderzoek van de fysische relatie tussen het water en de vaste bestanddelen van de bodem. Standaard omvat dit onderzoek de bepaling van basiseigenschappen (met name korrelgrootteverdeling en organischestofgehalte) en van de droge bulkdichtheid, de waterdoorlatendheid en de waterretentie.
Bodemchemisch onderzoek kent een grote variatie doordat het volledig van de opdracht afhangt welke bepalingen er worden uitgevoerd. In deze versie van de catalogus zijn alleen de bepalingen van basiseigenschappen opgenomen en dat zijn, naast de korrelgrootteverdeling en het organische stofgehalte, de zuurgraad en het organische koolstofgehalte.
De monsters die voor hydrofysisch onderzoek en onderzoek voor de Bodemkaart van Nederland worden geanalyseerd zijn altijd afkomstig uit het geboorde gat en de monsterkuil die vlak naast het boorgat is gegraven. Onderzoek dat op dergelijke monsters is gebaseerd, wordt locatiespecifiek onderzoek genoemd.
Figuur 8: In locatiespecifiek onderzoek kunnen de monsters die in het laboratorium worden geanalyseerd uit de boring en uit een daarnaast gegraven monsterkuil komen.
Veel bodemchemisch onderzoek is niet-locatiespecifiek en dan worden monsters genomen uit boringen die volgens een bepaald patroon uit een bepaald gebied rond een centrale boring worden genomen. De individuele monsters worden gemengd om een representatief monster te verkrijgen dat voor een bepaald interval en het hele bemonsterde oppervlak (onderzocht oppervlak) geldt.
De monsters die geanalyseerd zijn vertegenwoordigen een bepaald interval dat in het boorprofiel is gedefinieerd. In hydrofysisch onderzoek is het gebruikelijk in het veld een groot aantal monsters te nemen en die afzonderlijk te onderzoeken; voor de verschillende bepalingen gelden daarbij veelal specifieke eisen. Voor bodemchemisch onderzoek is het daarentegen gebruikelijk een groot monster te nemen; na voorbehandeling worden daaruit in het laboratorium kleinere monsters genomen.
Wanneer het doel van de analyse het onderzoeken van een bepaalde horizont is, wordt de code van de horizont (horizontcode) vermeld. In bijzondere gevallen worden er binnen een deelonderzoek dat als geheel niet-locatiespecifiek is, toch bepaalde bepalingen gedaan die strikt zijn gebonden aan de locatie van de boring en de bijbehorende monsterkuil (locatiespecifiek).
Aan een onderzocht interval worden altijd een of meer bepalingen gedaan. In de context van de basisregistratie ondergrond worden dat basisgegevens genoemd en dat zijn waarnemingen of metingen die door iedere vakbekwame persoon gedaan kunnen worden. Een bijzonderheid van het hydrofysisch onderzoek is dat er ook ruimte is het resultaat van modelleren vast te leggen (karakteristiek gemodelleerd). Het proces van modelleren is in hoge mate gestandaardiseerd.
De zuurgraad (pH) wordt potentiometrisch bepaald van een mengsel van grond of strooisel met water waaraan een bepaalde reagent is toegevoegd. De zuurgraad is een basisgegeven dat altijd wordt bepaald in bodemchemisch onderzoek. Het is een van de kenmerken van het chemisch bodemmilieu en stelt bijvoorbeeld grenzen aan de beschikbaarheid van voor plantengroei essentiële voedingsstoffen.
Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel van alle deeltjes kleiner dan 2 millimeter bepaald. Materiaal groter dan 2 millimeter wordt vooraf uitgezeefd en verder buiten beschouwing gelaten. Koolzure kalk en organische stof worden voorafgaand aan de bepaling verwijderd. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie). De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa tot 2 millimeter.
In het verleden is een grote verscheidenheid aan fracties onderscheiden. Sinds het begin van de jaren 2010 bestaat de tendens de keuze te beperken, en vanaf 2020 is de keuze beperkt tot acht varianten. Het resultaat van een historische bepaling die zich niet voegt in de systematiek van de acht varianten wordt als niet gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling vastgelegd. Bij een gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling wordt altijd onderscheid gemaakt tussen de fractie 63 tot 2.000 µm, de fractie 50 tot 63 µm en de fractie kleiner dan 50 µm. De indelingen van de fractie 63 tot 2.000 µm en de fractie kleiner dan 50 µm kennen varianten en de meest toegepaste onderverdeling van een fractie wordt de standaard genoemd.
Organisch materiaal speelt een hoofdrol in de goede werking en de vruchtbaarheid van de bodem. Het verbetert de structuur, bevordert de bewerkbaarheid en verhoogt het vermogen van de bodem om water vast te houden.
Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (lutumcorrectie) of aan ijzeroxiden (vrij ijzercorrectie).
Het organischestofgehalte is een basisgegeven in het hydrofysisch onderzoek en bepaalde vormen van bodemchemisch onderzoek.
Het gehalte aan organische koolstof wordt bepaald door het organisch materiaal volgens een bepaalde methode te oxideren. Het gehalte aan organische koolstof kan worden berekend door de hoeveelheid CO2 die vrijkomt te bepalen, door de vrijgekomen hoeveelheid van een ander reactieproduct te bepalen of door te bepalen hoeveel oxidant er verbruikt is.
Het organische koolstofgehalte is een basisgegeven in de meeste vormen van bodemchemisch onderzoek.
De droge bulkdichtheid is gedefinieerd als de droge massa in een bekend volume. In de huidige praktijk wordt uitgegaan van een waterverzadigd volume en daartoe wordt een monster eerst met water verzadigd voordat het volume wordt bepaald. De reden daarvoor is dat het volume van zwellende en krimpende grond afhangt van de vochttoestand tijdens bemonsteren.
Het verloop van de krimp van grond wordt bepaald door een waterverzadigd monster in stappen droger te laten worden en de massa en het volume bij iedere stap te bepalen tot het helemaal droog is. De massa wordt altijd met een balans bepaald en voor het berekenen van het volume bestaan verschillende methoden.
De waterdoorlatendheid van grond is de snelheid waarmee water erdoorheen stroomt. De waarde wordt in de bodemkunde bepaald door de hoeveelheid water te meten die per eenheid van tijd door een bepaalde oppervlakte stroomt bij een bekende gradiënt van de bodemvochtpotentiaal. De meting wordt uitgevoerd onder de conditie dat de doorstroomsnelheid niet of nauwelijks verandert.
De waterdoorlatendheid is het grootst wanneer de grond verzadigd is met water (verzadigde waterdoorlatendheid) en neemt af wanneer de grond droger wordt (onverzadigde waterdoorlatendheid). De waterdoorlatendheid wordt bepaald bij een bepaalde waarde van de bodemvochtpotentiaal. De bodemvochtpotentiaal is gelijk aan 0 wanneer de grond met water verzadigd is, en is negatief in onverzadigde grond. Aansluitend bij de praktijk van het laboratorium en de wijze waarop de meetopstelling is ingericht, wordt de bodemvochtpotentiaal uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte). Het verloop van de doorlatendheid wordt in de huidige praktijk bepaald voor het bereik van 0 tot minus 1.000 cm waterkolom. De bepaling van een enkele waarde van de waterdoorlatendheid kan enige dagen tot enige weken in beslag nemen. In de meeste gevallen wordt de doorlatendheid bepaald aan verticaal gestoken monsters (verticaal bemonsterd). In sommige gevallen gebeurt dit ook aan horizontaal gestoken monsters en dan kan worden vastgesteld of er sprake is van anisotropie in de doorlatendheid.
De resultaten van de bepaling worden tegenwoordig eigenlijk altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren. Het modelleren is een aparte activiteit in de monsteranalyse en de resultaten daarvan worden ook vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. Omdat de uitvoerder op basis van de eigen expertise beoordeelt welke gegevens hij gebruikt als input voor het modelleren, wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid) zodat de resultaten van het modelleren teruggevoerd kunnen voeren op de metingen.
Hoeveel water de grond kan vasthouden wordt bepaald door de aard en de structuur van het materiaal. De hoeveelheid water die de grond werkelijk vasthoudt varieert met de bodemvochtpotentiaal. Door de bodemvochtpotentiaal van een grondmonster in het laboratorium te veranderen, en de hoeveelheid water die het bevat bij iedere toestand te meten, bepaalt men de waterretentie. De bodemvochtpotentiaal wordt uitgedrukt als drukhoogte in de eenheid centimeters waterkolom.
De bodemvochtpotentiaal kan in stappen worden veranderd, maar ook geleidelijk door verdamping van water uit het monster. De bepaling die op verdamping is gebaseerd staat op zichzelf en is de basis van wat de bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderde bodemvochtpotentiaal wordt genoemd.
Bij een stapsgewijze bepaling weegt men het monster na het bereiken van een evenwichtssituatie met de ingestelde bodemvochtpotentiaal. Het watergehalte wordt berekend uit het massaverlies en wordt uitgedrukt in volumeprocenten (volumetrisch watergehalte) of in massaprocenten (massa watergehalte). Voor het laatste wordt alleen gekozen bij monsters waarvan de droge bulkdichtheid niet bekend is. Men heeft de keuze uit verschillende methoden. Bepaalde methoden leveren een kleine reeks van metingen, andere leveren een enkele meting per monster. De monsters die uit een interval onderzocht worden, zijn bijna altijd monsters die met een ring zijn uitgestoken(ringmonster gebruikt). De dimensies van de monsterring (ringdiameter, ringhoogte) worden dan vastgelegd omdat die bepalen hoe groot het volume grond is waaraan de bepaling is uitgevoerd.
De resultaten van dit soort bepalingen worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid).
De bepaling van het watergehalte en de doorlatendheid bij een veranderende bodemvochtpotentiaal is een bepaling die een aantal stappen kent. Als eerste stap wordt de waterretentie bepaald bij een bodemvochtpotentiaal die door verdamping geleidelijk verandert. Bij deze verdampingsmethode laat de uitvoerder het water in een bij aanvang verzadigd monster geleidelijk verdampen en wordt het massaverlies frequent gemeten. De bodemvochtpotentiaal wordt tegelijkertijd op verschillende posities in het monster gemeten (drukhoogte h in centimeters waterkolom). Het massa watergehalte wordt aan het einde bepaald en dat wordt met de droge bulkdichtheid omgerekend naar het volumetrisch watergehalte. Op basis van de geregistreerde gewichtsafnamen kan vervolgens het watergehalte voor alle meettijdstippen worden berekend. De bepaling levert een te groot aantal metingen voor verdere verwerking en de uitvoerder selecteert volgens een vast protocol een deelverzameling van metingen die als eerste resultaat worden vastgelegd (Waterretentie verdamping). De gegevens over de gebruikte tensiometers (aantal, lengte, diameter, meetpositie in het monster) worden daarbij ook vastgelegd (Overzicht tensiometergegevens).
In de resultaat van de verdampingsmethode wordt voor ieder tijdstip het volumetrisch watergehalte van het hele monster gegeven bij de bodemvochtpotentiaal op de meetpunten in het monster. In een volgende stap wordt het volumetrisch watergehalte op de meetpunten zelf bepaald. Die stap wordt de prefit genoemd en daarin maakt met gebruik van het model van Van Genuchten om de curve te definiëren die het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en het volumetrisch watergehalte op de meetpunten het best beschrijft. Het resultaat van deze stap wordt niet als zodanig vastgelegd, het wordt gebruikt om de doorlatendheden te berekenen op de grensvlakken die precies tussen ieder paar opeenvolgende meetpunten inliggen. Voor de berekening wordt in de huidige praktijk de zgn. IPM-methode (Instantaneous Profile-methode) gevolgd. Daarmee wordt volgens de wet van Darcy het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en de waterdoorlatendheid berekend voor elk paar opeenvolgende tensiometers. Het eindresultaat van de bepaling is een tabel met voor iedere gemeten bodemvochtpotentiaal de berekende waarden voor het watergehalte en de waterdoorlatendheid en die wordt vastgelegd (W atergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal).
De resultaten van dit soort bepalingen worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid).
De gegevens uit de bepalingen van de waterretentie stapsgewijs, van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal, en van de waterdoorlatendheid worden gebruikt om hydrofysische karakteristieken te modelleren. Daarvan bestaan twee typen: de waterretentiekarakteristiek en de waterdoorlatendheidskarakteristiek.
De uitvoerder heeft de keuze of alleen de waterretentiekarakteristiek te modelleren of de waterretentiekarakteristiek samen met de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Die tweede mogelijkheid bestaat overigens alleen wanneer het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal bepaald zijn.
Een tweede keuze betreft het aantal karakteristieken van een type. De uitvoerder kan er voor kiezen meer dan een karakteristiek van hetzelfde type te maken door een deel van de beschikbare bepalingen als input te nemen. Door meer modellen te maken wordt inzicht verkregen in de spreiding van de resultaten. Welke bepalingen de uitvoerder heeft gekozen wordt altijd vastgelegd (bepalingsid).
De modellering van alleen de waterretentiekarakteristiek berust in de huidige praktijk op de methode van Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is een curve die het werkelijk verband tussen watergehalte en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk beschrijft. De curve is enkelvoudig bij een homogene poriënverdeling en samengesteld bij een heterogene poriënverdeling. De curve wordt gedefinieerd door het bereik van het volumetrisch watergehalte en een of meer sets vormparameters. Het bereik van het volumetrisch watergehalte wordt gegeven door de waarde bij verzadiging (verzadigd volumetrisch watergehalte) en een asymptotische residuele waarde (residueel volumetrisch watergehalte). Voor de definitie van een enkelvoudige curve is daarnaast een set van drie vormparameters (Vorm retentiecurve) voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1.
De modellering van de waterretentiekarakteristiek en de doorlatendheidskarakteristiek is in de huidige praktijk gebaseerd op de methode van Mualem en Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt ook hier een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is hierboven al beschreven. De waterdoorlatendheidskarakteristiek is een vergelijkbare curve maar om de vorm ervan te beschrijven is een parameter meer nodig, de vormfactor lambda. De curve beschrijft het werkelijk verband tussen waterdoorlatendheid en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk.
De twee karakteristieken worden onder meer gebruikt als input voor modellen waarmee de waterbeweging in de bodem wordt gesimuleerd.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject booronderzoek – geologische boormonsterbeschrijving en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 25 maart 2020
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Registratieobject |
|
2 |
Het domeinmodel |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Booronderzoek |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
3.4 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
3.5 |
Aangeleverde locatie |
|
3.6 |
Aangeleverde verticale positie |
|
3.7 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
3.8 |
Terreintoestand |
|
3.9 |
Boring |
|
3.10 |
Weggegraven laag |
|
3.11 |
Geboord interval |
|
3.12 |
Bemonsterd interval |
|
3.13 |
Bemonsteringsapparaat |
|
3.14 |
Verontreinigd interval |
|
3.15 |
Afgewerkt interval |
|
3.16 |
Sliblaag |
|
3.17 |
Boormonsterbeschrijving |
|
3.18 |
Boorprofiel |
|
3.19 |
Laag |
|
3.20 |
Archeologisch bestanddeel |
|
3.21 |
Laagdeel |
|
3.22 |
Laagje |
|
3.23 |
Grond |
|
3.24 |
Bijzonder bestanddeel |
|
3.25 |
Afwijkend laagje |
|
3.26 |
Brokje |
|
3.27 |
Grindfractie |
|
3.28 |
Grindbestanddeel |
|
3.29 |
Zandfractie |
|
3.30 |
Zandbestanddeel |
|
3.31 |
Schelpenfractie |
|
3.32 |
Schelpenbestanddeel |
|
3.33 |
Veenfractie |
|
3.34 |
Veenbestanddeel |
|
3.35 |
Munsellkleur |
|
3.36 |
Vlek |
|
3.37 |
Insluitsel |
|
3.38 |
Sedimentlens |
|
3.39 |
Dierlijk fossiel |
|
3.40 |
Fractieverdeling |
|
3.41 |
Verdeling fijne fractie grindrijke minerale grond |
|
3.42 |
Verdeling fijne fractie schelprijke grond |
|
3.43 |
Verdeling fijne fractie organische grond |
|
3.44 |
Verdeling fijne fractie grindarme minerale grond |
|
3.45 |
Niet beschreven interval |
|
3.46 |
Post-sedimentaire discontinuïteit |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
Aanvulmateriaal |
|
1.2 |
ActueelProces |
|
1.3 |
Apparaattype |
|
1.4 |
BedekkingsgraadVlek |
|
1.5 |
Bemonsteringskwaliteit |
|
1.6 |
Bemonsteringsmethode |
|
1.7 |
Bemonsteringsprocedure |
|
1.8 |
BeschrevenMateriaal |
|
1.9 |
Beschrijfkwaliteit |
|
1.10 |
Beschrijflocatie |
|
1.11 |
Beschrijfprocedure |
|
1.12 |
BijzonderMateriaal |
|
1.13 |
Bodemgebruik |
|
1.14 |
Bontheid |
|
1.15 |
Boorprocedure |
|
1.16 |
Boortechniek |
|
1.17 |
Buismateriaal |
|
1.18 |
ConsistentieFijneGrond |
|
1.19 |
ConsistentieOrganischeGrond |
|
1.20 |
Coördinaattransformatie |
|
1.21 |
GenetischeTypering |
|
1.22 |
GeologischeGrondsoort |
|
1.23 |
GeotechnischeGrondsoort |
|
1.24 |
Glimmergehalteklasse |
|
1.25 |
Grensbepaling |
|
1.26 |
Grindgehalteklasse |
|
1.27 |
Grindherkomst |
|
1.28 |
Grindmediaanklasse |
|
1.29 |
Hoekigheid |
|
1.30 |
Horizontcode |
|
1.31 |
Hulpmiddel |
|
1.32 |
HydrologischeOmstandigheid |
|
1.33 |
KaderAanlevering |
|
1.34 |
KaderInwinning |
|
1.35 |
KaderstellendeProcedure |
|
1.36 |
Kalkgehalteklasse |
|
1.37 |
Kleur |
|
1.38 |
Korrelkleur |
|
1.39 |
Laagdikteklasse |
|
1.40 |
Landschapselement |
|
1.41 |
LengteklasseBrokje |
|
1.42 |
LiggingOpGrondlichaam |
|
1.43 |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
1.44 |
MassaPercentageklasse |
|
1.45 |
MateVerwering |
|
1.46 |
MenselijkSpoor |
|
1.47 |
MethodeLocatiebepaling |
|
1.48 |
MethodePositiebepalingSliblaag |
|
1.49 |
MethodeVerticalePositiebepaling |
|
1.50 |
Monstervochtigheid |
|
1.51 |
MunsellHoofdkleur |
|
1.52 |
MunsellWitheid |
|
1.53 |
MunsellZuiverheid |
|
1.54 |
NaamGebeurtenis |
|
1.55 |
Organischestofgehalteklasse |
|
1.56 |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
|
1.57 |
RedenNietBeschreven |
|
1.58 |
Referentiestelsel |
|
1.59 |
Registratiestatus |
|
1.60 |
SedimentairFenomeen |
|
1.61 |
Sfericiteit |
|
1.62 |
SoortArcheologischBestanddeel |
|
1.63 |
SoortBijzonderBestanddeel |
|
1.64 |
SoortDierfossiel |
|
1.65 |
SoortGesteente |
|
1.66 |
SoortGrind |
|
1.67 |
SoortGrond |
|
1.68 |
SoortPlantenrest |
|
1.69 |
SoortSchelp |
|
1.70 |
SoortVeen |
|
1.71 |
Spoelingtoeslag |
|
1.72 |
StopcriteriumVeld |
|
1.73 |
Structuur |
|
1.74 |
TextuurOrganischeGrond |
|
1.75 |
TijdelijkeVerandering |
|
1.76 |
TypeDiscontinuïteit |
|
1.77 |
TypeIngreep |
|
1.78 |
Vakgebied |
|
1.79 |
VerticaalReferentievlak |
|
1.80 |
VerticaleTrend |
|
1.81 |
Vlekkleur |
|
1.82 |
VolumePercentageklasse |
|
1.83 |
Voorbehandeling |
|
1.84 |
Voorbereiding |
|
1.85 |
WeggegravenMateriaal |
|
1.86 |
Zandmediaanklasse |
|
1.87 |
Zandspreiding |
|
1.88 |
ZeerGroveFractieGehalteklasse |
|
Toelichting |
||
1 |
Inleiding |
|
1.1 |
Geologisch booronderzoek |
|
1.2 |
Boren |
|
1.3 |
Kwaliteit van monsters |
|
1.4 |
Deelonderzoeken |
|
1.5 |
Methode van beschrijven |
|
2 |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Booronderzoek |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
2.4 |
Boring |
|
2.5 |
Bemonsteringsapparaat |
|
2.6 |
Terreintoestand |
|
2.7 |
Sliblaag |
|
2.8 |
Boormonsterbeschrijving |
|
2.9 |
Boorprofiel |
|
2.10 |
Laag |
|
2.11 |
Grond |
|
2.12 |
Grindfractie |
|
2.13 |
Zandfractie |
|
2.14 |
Schelpenfractie |
|
2.15 |
Veenfractie |
|
2.16 |
Afwijkend laagje, insluitsel, sedimentlens en vlek |
|
2.17 |
Munsellkleur en dierlijk fossiel |
|
2.18 |
Fractieverdeling |
|
2.19 |
Post-sedimentaire discontinuïteit |
Naam |
Booronderzoek |
Code |
BHR |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en/of te onderzoeken en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren. |
Populatie |
De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd. Ieder object heeft ter identificatie een eigen BRO-ID. De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het geologisch booronderzoek onder IMBRO en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving van grond. |
Domeinmodel geologisch booronderzoek – Algemeen deel
Domeinmodel geologisch booronderzoek – Boormonsterbeschrijving
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie van een booronderzoek in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
BHRNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderAanlevering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderInwinning |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vakgebied |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het vakgebied is een gegeven dat dient om een categorie van booronderzoek in de registratie ondergrond te identificeren. Het gegeven bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn. Onder geologisch onderzoek wordt geologisch specialistisch onderzoek verstaan dat nauw verbonden is met het doel modellen die de opbouw van de ondergrond in termen van (hydro)geologische eenheden beschrijven te maken en te verbeteren. Naast geologisch booronderzoek worden geologisch toegepast booronderzoek, geotechnisch booronderzoek, bodemkundig booronderzoek en cultuurtechnisch booronderzoek onderscheiden. In de uitvoeringspraktijk komt het voor dat in een booronderzoek gegevens worden vastgelegd die onder een van de vijf vakgebieden vallen en gegevens die eigenlijk in het domein van de milieukunde of de archeologie thuishoren. Omdat die disciplines buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond liggen, zijn die extra gegevens niet gedefinieerd. Geologisch booronderzoek met een dergelijk multidisciplinair karakter wordt in de basisregistratie ondergrond opgenomen maar zonder die extra gegevens. Om gebruikers duidelijk te maken dat de onderzoeksresultaten niet volledig geregistreerd zijn wordt als waarde voor het vakgebied niet de waarde geologie vermeld, maar een waarde als geologieArcheologie. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De rapportagedatum onderzoek mag niet liggen na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten. Hoewel historische gegevens nog buiten het bereik van deze versie van de catalogus vallen, is wel al met zekerheid vast te stellen dat de eerste datum waarop een onderzoek kan zijn afgerond in 1877 ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De procedure die de uitvoering van projecten waarbinnen het booronderzoek wordt uitgevoerd reguleert en daarmee de kaders bepaalt voor de uitvoering van het booronderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderstellendeProcedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan maaiveld. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een eerste deelonderzoek een ander deelonderzoek is vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. De resultaten van het booronderzoek worden in een keer of in delen gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject booronderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Regels |
De startdatum rapportage mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek of de deelonderzoeken die als eerste zijn overgedragen. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Regels |
De einddatum rapportage mag niet liggen voor de startdatum rapportage. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden. |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
NaamGebeurtenis |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De datum gebeurtenis mag niet liggen voor de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De datum gebeurtenis mag niet liggen na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Toelichting |
De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinatenpaar |
Regels |
De locatie moet liggen in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of WGS84 wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Regels |
De datum locatiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeLocatiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan waterbodem wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt. |
Toelichting |
Het domein bevat begrippen die naar een oppervlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt geldt als het punt waar het onderzoek aan de ondergrond begonnen is. De laag slib die plaatselijk op de waterbodem ligt, wordt niet tot de ondergrond gerekend en ligt boven het lokaal verticaal referentiepunt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
Toelichting |
De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak op het moment van verticale positiebepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geldt op het moment van verticale positiebepaling. Er wordt geen rekening gehouden met de veranderlijkheid die het gevolg is van getijden. Het gegeven heeft vooral betekenis op land. Het geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen op land waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden. De waterdiepte moet beschouwd worden als indicatief. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VerticaalReferentievlak |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NAP wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan LAT of MSL wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-lijn ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Regels |
De datum verticale positiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Toelichting |
Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeVerticalePositiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinatenpaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinaattransformatie |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren die relevant zijn voor het onderzoek. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut terreintoestand bepaald van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. Ten minste één van de volgende attributen moet aanwezig zijn: bodemgebruik, ligging op grondlichaam, landschapselement, hydrologische omstandigheid, actueel proces of tijdelijke verandering. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het doel waarvoor de bodem waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemgebruik |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving van de plaats van de boring op een grondlichaam. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
LiggingOpGrondlichaam |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer door mensen een grondlichaam als een dijk of wal op het aardoppervlak is neergelegd, is een nadere precisering van de plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de ondergrond beïnvloedt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving van een onderdeel van het landschap dat de vorm van het landschap ter plaatse van het onderzoek preciseert. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Landschapselement |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De vorm van het landschap is in veel gevallen al volledig vastgelegd in de geomorfologische kaart. Bij uitzondering of voor bepaalde doeleinden is voor een goed begrip van de opbouw van de bodem meer detailinformatie nodig over het landschap waar het terrein in ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De karakterisering van de vochtigheid van het terrein vanuit het oogpunt van plantengroei. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
HydrologischeOmstandigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is van belang te weten hoe vochtig het deel van de bodem is waarin de planten wortelen en of het om zoet of zout water gaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De naam van een exogeen proces dat in het terrein zichtbaar actief is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ActueelProces |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Er kunnen processen in het gebied spelen die het landschap, de positie van het maaiveld en de opbouw van de bodem in korte tijd kunnen veranderen. In korte tijd betekent binnen enkele uren of enkele dagen. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Een tijdelijke verandering in de gegeven toestand van het terrein. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TijdelijkeVerandering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is goede praktijk dat de uitvoerder van het booronderzoek bijzonderheden over de toestand van het terrein zoals hij die aantreft vastlegt. Omdat niet alle veranderingen voor hem zichtbaar zullen zijn, wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever de uitvoerder informeert over de omstandigheden die voor het onderzoek van belang zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is begonnen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1605 tot heden |
Regels |
De startdatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de Rapportagegeschiedenis. |
Toelichting |
Hoewel historische gegevens nog buiten het bereik van deze versie van de catalogus vallen, is wel al met zekerheid vast te stellen dat de oudste datum van boren in 1605 ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is beëindigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1605 tot heden |
Regels |
De einddatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De einddatum boring mag niet liggen voor de startdatum boring. |
Toelichting |
Hoewel historische gegevens nog buiten het bereik van deze versie van de catalogus vallen, is wel al met zekerheid vast te stellen dat de oudste datum van boren in 1605 ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De voorbereidende werkzaamheden die binnen het onderzoek voorafgaand aan het boren zijn uitgevoerd en de eigenschappen van de ondergrond kunnen beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Voorbereiding |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar de voorbereidende werkzaamheden reiken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut voorbereiding gelijk is aan geen. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het bovenste deel van de ondergrond voorafgaand aan, eventueel na onderbreking van, het boren is weggegraven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer het bovenste deel van de ondergrond wordt weggegraven hangt het van de aard van de opdracht en de situatie ter plaatse af wat er in het onderzoek met de weggegraven ondergrond gebeurt. Het kan zijn dat de grond zonder verder te beschrijven wordt verwijderd, het kan zijn dat de grond ter plekke informeel wordt beschreven en het kan zijn dat de grond ter plekke formeel wordt beschreven. In het laatste geval wordt het beschrijven beschouwd als onderdeel van het deelonderzoek boormonsterbeschrijving en wordt de informatie vastgelegd als ware het traject geboord. In het tweede geval wordt het beschrijven als een op zichzelf staande activiteit beschouwd waarvan het resultaat summier wordt vastgelegd als weggegraven lagen. In het eerste geval wordt er geen informatie vastgelegd. Wanneer de grond wordt beschreven voor geologisch booronderzoek wordt deze vrijwel altijd formeel beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is weggegraven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gesteente is aangeboord en is bemonsterd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de ondergrond niet uit grond maar uit gesteente bestaat, worden in het onderzoek andere gegevens vastgelegd dan gewoonlijk het geval is. In deze versie van de catalogus is het beschrijven van gesteente niet opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken het boren is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..2 |
Domein |
|
– Naam |
Boorprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. Voor handboren en mechanisch boren bestaan aparte procedures. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte waarop het boren is geëindigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StopcriteriumVeld |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of het beoogde einddoel is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren verbuizing in het boorgat is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn het boren te onderbreken en tijdelijk verbuizing aan te brengen om het geboorde gat in stand te houden zodat men verder kan boren. De verbuizing kan van invloed zijn op de bemonstering en het tijdens het boren doen van metingen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar tijdelijke verbuizing is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut tijdelijke verbuizing aangebracht gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren spoeling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn tijdens het boren spoeling te gebruiken om in het gat voldoende tegendruk op te bouwen. In dat geval voegt men een bepaalde toeslag toe aan het werkwater om een vloeistof met voldoende massa samen te stellen. In de toekomst zal spoeling mogelijk ook gebruikt gaan worden bij andere boortechnieken. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De specificatie van het materiaal dat aan het werkwater is toegevoegd om de spoeling voldoende massa te geven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Spoelingtoeslag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut spoeling gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte in het gat tot waar het grondwater na de uitvoering van de werkzaamheden reikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan waterbodem. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de grondwaterstand te bepalen, maar aan een eventueel ontbreken van het gegeven kan geen bijzondere betekenis worden gegeven. Het gegeven wordt pas vastgelegd wanneer de uitvoerder van oordeel is dat de grondwaterstand zich weer hersteld heeft; de diepte moet beschouwd worden als indicatief. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar is bemonsterd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er tijdens het boren verontreiniging van de ondergrond is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gat na afloop van de boor- en eventuele graafwerkzaamheden is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De afwerking geeft inzicht in hoe de ondergrond is achtergelaten na afloop van de werkzaamheden in het veld. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van de weggegraven ondergrond dat summier als laag is beschreven. |
Toelichting |
Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek is vastgesteld dat het voldoende is het weggegraven deel van de ondergrond summier te beschrijven. Het weggegraven traject wordt in zijn geheel en als een opeenvolging van lagen beschreven en dat wil zeggen dat de lagen precies op elkaar aansluiten. De weggegraven lagen staan los van het boorprofiel. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
De bovengrens van de bovenste weggegraven laag moet gelijk zijn aan 0. De weggegraven lagen moeten precies op elkaar aansluiten. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de weggegraven laag. De ondergrens van de onderste weggegraven laag moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte graven van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De omschrijving van het materiaal waaruit de weggegraven laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
WeggegravenMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het diepte-interval dat met een bepaalde boortechniek en een bepaalde diameter is geboord. |
Toelichting |
Op een en dezelfde diepte kunnen verschillende boortechnieken gebruikt worden. Er kan bijvoorbeeld eerst mechanisch gedrukt worden waarbij monsters op diepte worden uitgestoken, waarna het interval wordt uitgeboord door mechanisch te draaien. Ook kan op een en dezelfde diepte een bepaalde boortechniek herhaaldelijk worden toegepast, waarbij de diameter steeds toeneemt. Als gevolg kunnen geboorde intervallen overlappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte waarop begonnen is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Normaliter is de begindiepte van het bovenste geboord interval gelijk aan 0. Wanneer materiaal is weggegraven en deze niet of summier is beschreven is de waarde groter dan 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte waarop gestopt is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het geboord interval. De einddiepte van het onderste geboord interval moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De techniek die gebruikt is om over een bepaald diepte-interval een gat met een bepaalde diameter in de ondergrond te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Boortechniek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij de classificatie van boortechnieken wordt gekeken naar de manier waarop het gebruikte apparaat de grond in is gedreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diameter van het geboorde gat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 3000 |
Toelichting |
Het gaat om de diameter van het gat dat door boren is ontstaan. Het uiteindelijk gat kan groter zijn doordat de wand afbrokkelt of gedeeltelijk instort. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat volgens een bepaalde bemonsteringsmethode en afhankelijk van de methode met een bepaald apparaat is bemonsterd. |
Toelichting |
In het geval het bovenste deel van de ondergrond is weggegraven en in het onderzoek is vastgesteld dat het net zo beschreven moet worden als de monsters uit de geboorde intervallen, wordt het weggegraven deel als een bemonsterd interval beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De diepte waarop het bemonsterde interval begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De diepte waarop het bemonsterde interval eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het bemonsterd interval. De einddiepte van het onderste bemonsterd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een bepaald diepte-interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Voorbehandeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De manier waarop de monsters uit de ondergrond zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij de classificatie van bemonsteren wordt gekeken naar de manier waarop het materiaal uit de ondergrond naar boven is gehaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft wat de beoogde monsterkwaliteit is geweest. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringskwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Idealiter zou men de ondergrond altijd in-situ willen onderzoeken, maar in de praktijk onderzoekt men monsters uit de ondergrond en dat betekent dat er onvermijdelijk sprake is van een zekere mate van verstoring. De mate van verstoring wordt primair bepaald door de keuze van boortechniek, bemonsteringsmethode en bemonsteringsapparaat. Omdat ook de samenstelling van de grond van invloed is, kan het nodig blijken de keuze aan te passen als de grondsoort anders blijkt te zijn dan gedacht. De bemonsteringskwaliteit geeft aan binnen welke grenzen de primaire mate van verstoring ligt. Er wordt in de norm NEN-EN-ISO 22475 een indeling in vijf klassen gehanteerd en voor iedere klasse is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden wanneer zij eenmaal boven de grond zijn gekomen. De laagste eisen gelden voor monsters waarvan de samenhang al volledig is verstoord wanneer ze boven de grond komen. In de dagelijkse spraak worden die monsters geroerde monsters genoemd. De vier andere klassen beschrijven de eisen die gelden voor het behandelen van ongeroerde monsters. De reden het gegeven vast te leggen is dat niet alle in het veld genomen monsters altijd als onderdeel van het booronderzoek worden geanalyseerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de oriëntatie van het monster is vastgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor bepaalde vormen van boormonsteranalyse is het nodig de bemonstering zo uit te voeren dat de oriëntatie van de structuur van de ondergrond behouden blijft. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het steken of kernen. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode van de entiteit Bemonsterd interval gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer er geroerde monsters zijn genomen geeft de methode van bemonstering voldoende informatie over de kwaliteit van de monsters, maar wanneer de bemonstering erop gericht is ongeroerde monsters van relatief hoge kwaliteit te nemen, is het van belang ook de specificaties van het gebruikte apparaat vast te leggen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
Het apparaat dat gebruikt is voor het nemen van kernen en steekmonsters getypeerd naar de onderdelen die de kwaliteit van de bemonstering beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Apparaattype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De inwendige diameter van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
30 tot 410 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De lengte van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.05 tot 40 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De kleinste diameter van de doorgang voor het monster aan de onderzijde van het apparaat, bij volledig openstaande vanger. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 400 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen van binnen bekleed is met een kous. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat een haakse steekmond heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De hoek die de snijrand maakt met de lengteas van het apparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
5 tot 45 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut haakse steekmond gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De grootste uitwendige diameter van de steekmond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
50 tot 510 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er in een core-barrel of steekbus een vloeistof is gebruikt om de bemonstering te vergemakkelijken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan corebarrelSingleTube, corebarrelDoubleTube, corebarrelTripleTube of steekbus. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een steunvloeistof verlaagt de wrijving in het apparaat tijdens bemonstering en zorgt voor horizontale stabiliteit na bemonstering. Wanneer het apparaat een Begemann-steekbus is, wordt altijd een steunvloeistof gebruikt. Bij andere typen steekapparaten is dat nooit het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat voorzien is van een onderdeel dat moet voorkomen dat het monster uit het apparaat valt; het onderdeel wordt een monster- of een kernvanger genoemd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat aan de bovenzijde voorzien is van een passieve zuiger. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een zuiger dient om de bemonstering te vergemakkelijken en helpt het monster in het apparaat te houden en beperkt het risico op verstoring. De zuiger staat tijdens monstername op een vaste positie. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat is verontreinigd. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ondergrond verontreinigd van de entiteit Boring gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De verontreinigde intervallen mogen elkaar niet overlappen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd omdat het in de boormonsteranalyse belangrijk is te weten op welke diepte de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Verontreinigd interval |
Definitie |
De diepte vanaf waar de verontreiniging is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Verontreinigd interval |
Definitie |
De diepte tot waar de verontreiniging is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het verontreinigd interval. De einddiepte van het onderste verontreinigd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat na het boren op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gat afgewerkt van de entiteit Boring gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd omdat het belangrijk is te weten hoe de ondergrond is achtergelaten. Dat belang komt bijvoorbeeld naar voren wanneer zich ergens problemen voordoen die verband kunnen houden met eerdere ingrepen in de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De diepte vanaf waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De diepte tot waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er na het voltooien van de werkzaamheden buizen in de ondergrond zijn achtergelaten die de wand van het geboorde gat afsluiten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De wand van het geboorde gat kan over bepaalde trajecten worden verbuisd, maar er kunnen ook per ongeluk buizen in het gat zijn achtergebleven. Redenen om het gat verbuisd achter te laten zijn bijvoorbeeld voorkomen dat in de ondergrond al aanwezige verontreiniging zich kan verspreiden, of beschermen van het boorgat en de daarin aanwezige constructies tegen instorting of corrosie. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De buitendiameter van de permanente verbuizing. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
50 tot 1.200 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
Het materiaal waaruit de op de gegeven diepte achtergebleven buizen bestaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Buismateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
Het materiaal waarmee de ruimte die door het boren op een bepaalde diepte in de ondergrond is ontstaan geheel of gedeeltelijk is opgevuld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Aanvulmateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is goede praktijk het boorgat zo achter te laten dat de opbouw van de ondergrond voor wat betreft het waterkerend en waterdoorlatend vermogen zo goed mogelijk is hersteld. De materialen zijn in categorieën geplaatst die in dat aspect inzicht geven. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die in het geval zand of grind gebruikt is als aanvulmateriaal aangeeft of de fijne grond is uitgespoeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het aanvulmateriaal een productcertificaat heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De huidige certificaten zijn de productcertificaten voor zand en grind voor drinkwaterproductie en voor filterzand voor milieukundig grondwateronderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het interval op de overgang tussen water en bodem waarin het materiaal uit een mengsel van water en grond bestaat dat te slap is om het grond te noemen. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan maaiveld. |
Toelichting |
Bij boren op water is op sommige plaatsen niet direct duidelijk waar de waterbodem begint doordat water en ondergrond geleidelijk in elkaar overgaan. Het overgangsbereik wordt de sliblaag genoemd. Het materiaal waaruit de sliblaag bestaat is zo slap dat het tussen de vingers doorloopt. Het materiaal wordt slib genoemd, maar opgemerkt wordt dat die term ook gebruikt wordt voor andere materialen, bijvoorbeeld voor het restproduct van baggerwerkzaamheden. De dikte van de sliblaag kan zelden nauwkeurig worden bepaald en datzelfde geldt voor het de positie van de waterbodem. Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek gegevens over de sliblaag zijn vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De dikte van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 20 |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De kleur van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de bovenkant van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodePositiebepalingSliblaag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De dikte van de sliblaag wordt bepaald door de bovenkant en de onderkant van de laag ten opzichte van het wateroppervlak te bepalen. In veel gevallen wordt voor de positiebepaling van de bovenkant een andere methode gebruikt dan voor de positiebepaling van de onderkant. Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de dikte van de sliblaag is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de onderkant van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodePositiebepalingSliblaag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de boormonsterbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1877 tot heden |
Toelichting |
Hoewel historische gegevens nog buiten het bereik van deze versie van de catalogus vallen, is wel al met zekerheid vast te stellen dat de eerste datum waarop een onderzoek kan zijn afgerond in 1877 ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de monsters zijn beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied en voor grond gelden andere afspraken dan voor gesteente. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
Een extra hulpmiddel dat voor het beschrijven van de monsters is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Hulpmiddel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischStandaardOngeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd wanneer er in aanvulling op de procedure extra hulpmiddelen zijn gebruikt. De hulpmiddelen worden gebruikt om eigenschappen van de zandfractie op een meer betrouwbare wijze te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De opbouw van de ondergrond beschreven in een mate van detail die past bij de kwaliteit van de monsters. |
Toelichting |
Het resultaat van de boormonsterbeschrijving omvat een of twee boorprofielen. Wanneer er twee profielen zijn, verschillen die onderling in kwaliteit en dat wil zeggen in de mate van detail waarin de ondergrond is beschreven. Boorprofielen kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen en dat betekent dat er in het betreffende diepte-interval op twee verschillende manieren bemonsterd is en de respectieve monsters een andere beschrijfkwaliteit vergen. Overlap treedt alleen op in geboorde trajecten. Wanneer een bepaald traject zowel geboord als weggegraven is, worden de monsters die uit het weggraven traject zijn voortgekomen genegeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding voor de mate van detail waarmee de opbouw van de ondergrond in het boorprofiel is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfkwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft de mate van detail van de beschrijving aan en of de monsters waarop de beschrijving is gebaseerd al dan niet van een hoge kwaliteit zijn. Voor wat betreft dat laatste is het criterium of de bemonstering tot doel heeft gehad om monsters uit de ondergrond naar boven te halen waarvan de gelaagdheid intact is gebleven op het moment van beschrijven, oftewel ongeroerde monstername. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bemonstering tot doel heeft gehad het hele traject in de ondergrond met een bepaalde kwaliteit te bemonsteren, opdat het boorprofiel het dieptebereik volledig kan dekken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven vormt voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, een brug tussen bemonstering en beschrijving. Wanneer de boring, eventueel inclusief het weggegraven traject, van maaiveld tot einddiepte is bemonsterd en de monsters voldoende in kwaliteit overeenstemmen, kan de ondergrond over het gehele traject worden beschreven als een aaneensluitende opeenvolging van lagen. Het is goede praktijk dat bij geroerde monsters het gehele traject is bemonsterd en beschreven. Door omstandigheden kan het voorkomen dat bepaalde intervallen niet beschreven worden. Bij continue bemonstering is het boorprofiel in dat geval een aaneensluitende opvolging van lagen en niet-beschreven intervallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De plek waar de beschrijving waarop het boorprofiel is gebaseerd is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijflocatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is bij mechanische boortechnieken gebruikelijk in het veld alleen de geroerde monsters te beschrijven en de ongeroerde monsters in het laboratorium. Beschrijven in het veld heeft als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn, bijvoorbeeld vanwege het weer, maar als voordeel dat de monsters veldvochtig zijn en niet verstoord door de handelingen die nodig zijn om de monsters in het laboratorium te krijgen. De nadelen van een beschrijving in het veld wegen zwaarder dan de voordelen wanneer een hoge kwaliteit monsters vereist is. Om die monsters zonder kwaliteitsverlies vanuit het veld aan het laboratorium over te dragen worden de procedures gevolgd die voor het vakgebied geotechniek zijn opgesteld. De procedures laten de uitvoerder vrij te besluiten alle monsters in het lab te beschrijven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De omschrijving van het materiaal dat is beschreven in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BeschrevenMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van beschrijven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is bedoeld voor grondmonsters die in het laboratorium zijn beschreven, omdat die vocht kunnen hebben verloren. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Het kan voorkomen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de hoogste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand. De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Het kan voorkomen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de laagste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld laagste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een interval in het boorprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is. |
Regels |
Exact één van de volgende gegevens moet aanwezig zijn: het attribuut bijzonder materiaal, de entiteit Laagdeel, de entiteit Laagje of de entiteit Grond. |
Toelichting |
De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting duidelijk begrensd zijn. Een laag bestaat in deze versie van de catalogus uit grond of uit bijzonder materiaal; lagen die uit gesteente bestaan vallen buiten het bereik. Het criterium op basis waarvan een laag in een boorprofiel wordt begrensd varieert. In een boorprofiel dat het resultaat is van de beschrijving van geroerde monsters, vallen de grenzen samen met grenzen tussen monsters en is de laag een beschrijfeenheid. In een boorprofiel dat het resultaat is van de beschrijving van ongeroerde monsters, markeren de grenzen veranderingen in materiaal of structuur en is de laag een genetische eenheid, een eenheid die op een bepaalde manier is ontstaan. Lagen aan of nabij maaiveld, kunnen gevormd zijn door de mens, en heten dan antropogeen. Niet-antropogene lagen zijn gewoonlijk lagen waarvan het materiaal onder gelijke omstandigheden is afgezet. Een uitzondering daarop zijn lagen die gedefinieerd zijn op grond van structuur die na afzetting van het materiaal is ontstaan; die lagen heten post-sedimentair. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De lagen en niet-beschreven intervallen van een Boorprofiel moeten precies op elkaar aansluiten wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan ja. De lagen en niet-beschreven intervallen van een Boorprofiel mogen elkaar niet overlappen wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan nee. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de bovengrens samenvalt met het maaiveld of de waterbodem, geldt die als waargenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de laag. De ondergrens van de onderste laag mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag bestaat uit materiaal dat door de mens is neergelegd of uit natuurlijke grond waarvan de samenhang door de mens volledig is verstoord. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de beschrijver geconstateerd heeft dat de laag antropogeen is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De omschrijving van de wijze waarop een antropogene laag is ontstaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeIngreep |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen niet gelijk is aan ja. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd en de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd en de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Menselijk ingrijpen leidt tot veranderingen in de samenstelling en de eigenschappen van de ondergrond. Het is van belang het menselijk ingrijpen te typeren om ten minste een globaal beeld te geven van de aard van de verandering. Bij het beschrijven van geroerde monsters, wordt het gegeven alleen vastgelegd wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een laag bestaat uit bijzonder materiaal wanneer meer dan de helft van het volume uit bijzonder materiaal bestaat. Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn. Een laag die uit bijzonder materiaal bestaat wordt minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond of gesteente bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag die niet-antropogeen is een eenheid is die gedefinieerd is op grond van structuur die na afzetting van het materiaal is ontstaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Na afzetting kan de laagopbouw van sedimenten veranderen door processen die op de grond inwerken. Het gegeven geeft aan of door het optreden van een dergelijk verandering een interval is ontstaan dat als een aparte laag wordt onderscheiden. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De code van de horizont waarvan de laag deel uitmaakt volgens de Nederlandse bodemkundige classificatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. |
Toelichting |
Een laag kan deel uitmaken van een bodemhorizont of daarmee samenvallen. Het gegeven wordt alleen vastgelegd wanneer dat in de context van het onderzoek relevant is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag wortels of resten van wortels bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het kan hier gaan om levende zowel als dode wortels. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
Een verstoring van de opbouw van de laag die herkend wordt als het gevolg van de aanwezigheid van de mens. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MenselijkSpoor |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het gegeven geeft, in het geval de opbouw van een laag enigszins is verstoord door de aanwezigheid van de mens, wat de aard van de verstoring is. Het gaat om de verstoring van natuurlijke lagen, omdat het gegeven alleen in dat geval toegevoegde waarde heeft. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De typering van de eenheid naar wording, voor zover dat voor een goed begrip relevant is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GenetischeTypering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd wanneer een laag onder bepaalde omstandigheden is gevormd. Het kan gebruikers direct inzicht geven in de plaats van de eenheid in een geologisch model. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken. Ook zijn deze gegevens het beste direct bij de beschrijving van boormonsters vast te leggen in plaats van achteraf op basis van alleen de boormonsterbeschrijving. Bij de standaard beschrijving wordt een kortere lijst gebruikt dan bij de uitgebreide beschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de interne opbouw van de laag intact is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal niet aanwezig is en de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven heeft alleen betekenis als het om natuurlijke lagen gaat. Het al dan niet intact zijn bepaalt of gegevens over de interne opbouw van een laag voorhanden zijn en dat soort gegevens geeft nadere informatie over het ontstaan van de laag. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag vergraven is door organismen die in het milieu van afzetting leefden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut post-sedimentair gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven kan gebruikers inzicht geven in de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat, terwijl die oorspronkelijk wel (sub-)horizontaal is afgezet. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De interne opbouw van een laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Structuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. In het geval van sedimentaire lagen wordt de interne opbouw bepaald door de processen die tot afzetting hebben geleid. In het geval van post-sedimentaire lagen zijn processen die vanaf het aardoppervlak op de grond inwerken bepalend. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
Een in de laag waarneembare geleidelijke verticale verandering in de grootte van de korrels en daarmee vergelijkbare elementen of de samenstelling van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VerticaleTrend |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut post-sedimentair gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van de grond dat dat niet tot de bijzondere bestanddelen wordt gerekend en herkend wordt als de rest van een door de mens gemaakt voorwerp of als een spoor van menselijke activiteit. |
Toelichting |
De procedure schrijft voor dat de beschrijver onderscheid probeert te maken tussen antropogene bestanddelen die wel en antropogene bestanddelen die geen betekenis hebben vanuit een archeologisch perspectief. Wanneer ongeroerde monsters archeologisch interessante bestanddelen bevatten kan dat gebruikt als criterium voor het bepalen van laaggrenzen. Omdat een precieze duiding van wat archeologische betekenis heeft niet binnen de expertise van geologische beschrijvers valt, zijn de gegevens niet authentiek. |
Type gegeven |
Attribuut van Archeologisch bestanddeel |
Definitie |
Een categorie van bestanddelen die vanuit archeologisch oogpunt interessant is. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortArcheologischBestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Archeologisch bestanddeel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Van een laag die niet uit lagen bestaat die in grondsoort verschillen, maar uit anders, meer grillig, gevormde delen die in grondsoort verschillen, een deel dat uit dezelfde grondsoort bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut structuur van de entiteit Laag gelijk is aan onregelmatigVervormd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Sommige lagen worden door syn- of post-sedimentaire processen dermate verstoord dat ze niet goed als laag of lagen beschreven kunnen worden. Voorbeelden zijn sterk gekryoturbeerde of doorgraven intervallen waarin twee of meer soorten grond een grillige samenhang vertonen. Ook zeer grillige inspoelingslagen kunnen op deze wijze in twee of meer laagdelen beschreven worden. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagdeel |
Definitie |
Het aandeel in het volume van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De som van de laagaandelen moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
Het aandeel wordt geschat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Van een laag die een min of meer regelmatige afwisseling van grondsoorten omvat, het deel dat uit laagjes van dezelfde grondsoort bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut structuur van de entiteit Laag gelijk is aan heterogeenGelaagd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer een laag is beschreven als een afwisseling van laagjes die in grondsoort van elkaar verschillen, geeft dat aan dat de laag is gevormd in een milieu van afzetting waarin de omstandigheden met regelmaat veranderen, zoals in een getijdegebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagje |
Definitie |
Het aandeel in het volume van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De som van de laagaandelen moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
Het aandeel wordt geschat. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagje |
Definitie |
De voor het laagje kenmerkende dikte, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Laagdikteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Laagje |
Definitie |
De typering van de eenheid naar wording, voor zover dat voor een goed begrip relevant is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GenetischeTypering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd wanneer een laag onder bepaalde omstandigheden is gevormd. Het kan gebruikers direct inzicht geven in de plaats van de eenheid in een geologisch model. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken. Ook zijn deze gegevens het beste direct bij de beschrijving van boormonsters vast te leggen in plaats van achteraf op basis van alleen de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de grond waar de eenheid uit bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort vanuit geologisch perspectief |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GeologischeGrondsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
– Identificerend gegeven |
Waarde |
Toelichting |
Voor de geoloog staat bij het benoemen van de grondsoort de samenstelling van het materiaal centraal. De gebruikte classificatie is een in de Standaard Boor Beschrijvingsmethode SBB 6.0 beschreven uitbreiding van de driehoeksystematiek die de basis vormt van de tot 2019 algemeen gebruikte norm NEN 5104. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GeotechnischeGrondsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De namen van de grondsoorten zijn conform NEN-EN-ISO 14688-1. Het gegeven wordt vastgelegd om de gegevens beter bruikbaar te maken voor toepassing in de geotechniek. Voor de geotechnicus staat bij het benoemen van de grondsoort niet de samenstelling, maar het gedrag centraal. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan grind uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie schelprijke grond, organische grond, grindarme minerale grond of bijzondere grond is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gehalte aan grind wordt altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte minder is dan 30% (grindarme grond). Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan glimmer uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Glimmergehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse volgens NEN-EN-ISO 14688-1. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organischestofgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie organische grond is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het aandeel organische stof wordt volgens NEN-EN-ISO 14688-1 bepaald op basis van waarneembare en voelbare eigenschappen. De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als organische grond en de primaire fractie uit veen, humus, detritus, bruinkool of gyttja bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie organische grond is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan organische stof altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte onder een bepaald percentage ligt. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het deel van het volume van de grond dat uit schelpmateriaal bestaat, uitgedrukt in een percentageklasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie schelprijke grond is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt niet vastgelegd wanneer de naam van de grondsoort al duidelijk maakt dat de grond schelpmateriaal bevat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het deel van de massa van de grond dat bestaat uit korrels die groter zijn dan 63 millimeter, uitgedrukt in een percentageklasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ZeerGroveFractieGehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie zeer grove grond is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt niet vastgelegd wanneer de naam van de grondsoort al duidelijk maakt dat de grond zeer grof materiaal bevat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het deel van het volume van de grond dat uit glauconiet bestaat, uitgedrukt in een percentageklasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). Het gegeven wordt altijd vastgelegd, ook wanneer de grond uit schelpmateriaal of kalk bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De kleur van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit wanneer dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen en dat is het geval bij de standaardmanier van beschrijven. Bij de uitgebreide manier wordt gebruikt gemaakt van een kleurenkaart. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de waardelijst (Munsell Soil Color Chart en Munsell Rock Color Chart). |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De stijfheid van fijne grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ConsistentieFijneGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd en de waarde van het attribuut geologische grondsoort gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd en de waarde van het attribuut geologische grondsoort gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geologische grondsoort niet gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem. |
Toelichting |
Bij het beschrijven van geroerde monsters, wordt het gegeven alleen vastgelegd wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De stijfheid van organische grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ConsistentieOrganischeGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd en de geologische grondsoort een waarde uit de categorie organische grond is. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd en de geologische grondsoort een waarde uit de categorie organische grond is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie zeer grove grond, grindrijke minerale grond, schelprijke grond, grindarme minerale grond of bijzondere grond is. |
Toelichting |
Bruinkool heeft altijd de waarde vast. Bij het beschrijven van geroerde monsters, wordt het gegeven alleen vastgelegd wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Een verschijnsel dat specifieke informatie geeft over de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SedimentairFenomeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De mate van vezeligheid van organische grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TextuurOrganischeGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geologische grondsoort niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, mineraalarmeDetritus, zwakKleiigeDetritus, sterkKleiigeDetritus, zwakZandigeDetritus of sterkZandigeDetritus. |
Toelichting |
De textuur wordt bepaald voor organische gronden, met uitzondering van bruinkool en gyttja. Bruinkool bestaat uit een vast mengsel van vezels en amorfe massa en gyttja is per definitie amorf. Bij het beschrijven van organische gronden, wordt het gegeven alleen vastgelegd wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van de grond dat uit materiaal bestaat dat van nature niet of niet algemeen voorkomt, of dat een verbijzondering is van een algemeen voorkomend bestanddeel van grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonder bestanddeel |
Definitie |
De naam van het bijzondere bestanddeel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortBijzonderBestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij de standaard beschrijving wordt een kortere lijst gebruikt dan bij de uitgebreide beschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonder bestanddeel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Van een laag die in hoofdzaak uit een bepaalde grondsoort bestaat maar waarin een of meer laagjes van een ander natuurlijk materiaal voorkomen, een deel dat uit laagjes van een ander materiaal en met een bepaalde dikte bestaat. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters. Een afwijkend laagje verschilt altijd qua grondsoort van de laag. Afwijkende laagjes verschillen onderling in grondsoort, in laagdikte of in beide. |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
Het soort grond waaruit de eenheid bestaat, grof getypeerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
Het soort gesteente waaruit de eenheid bestaat, grof getypeerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGesteente |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
Het aandeel in het volume van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Het aandeel wordt geschat. |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
De voor het laagje kenmerkende dikte, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Laagdikteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
De kleur van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De kleur wordt vastgelegd wanneer het een onderscheidend kenmerk is. |
Type gegeven |
Attribuut van Afwijkend laagje |
Definitie |
De typering van de eenheid naar wording, voor zover dat voor een goed begrip relevant is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GenetischeTypering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd wanneer een laag onder bepaalde omstandigheden is gevormd. Het kan gebruikers direct inzicht geven in de plaats van de eenheid in een geologisch model. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken. Ook zijn deze gegevens het beste direct bij de beschrijving van boormonsters vast te leggen in plaats van achteraf op basis van alleen de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een voorkomen in grond van brokjes van een afwijkende grondsoort. |
Toelichting |
Hoe het voorkomen van brokjes van afwijkende grondsoorten moet worden geïnterpreteerd hangt af van de kwaliteit van de beschreven monsters. Wanneer het om ongeroerde monsters gaat, mag men ervan uitgaan dat het een in-situ eigenschap van de grond is en dat de brokjes als zodanig getransporteerd en afgezet zijn. In geroerde monsters zal het voorkomen van brokjes eerder de expressie zijn van vermenging van lagen die in samenstelling van de grond verschillen. |
Type gegeven |
Attribuut van Brokje |
Definitie |
Het soort grond waaruit de eenheid bestaat, grof getypeerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Brokje |
Definitie |
De lengte van een brokje uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
LengteklasseBrokje |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
In geroerde monsters zijn de afmetingen van brokjes van geen betekenis, in ongeroerde monsters kunnen zij voor de expert van betekenis zijn bij het bepalen van de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. |
Type gegeven |
Attribuut van Brokje |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de grond dat uit grind bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geologische grondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan keienMetGrind, keitjesMetGrind, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind. De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grindgehalteklasse van de entiteit Grond gelijk is aan zwakgrindig, matigGrindig of sterkGrindig. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De mediane korrelgrootte van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De hoekigheid van de gemiddelde korrel uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Hoekigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De indeling is naar Powers, 1953 en Hillen & Kruse, 1981. Het gegeven geeft inzicht in het afzettingsmilieu en de herkomst van het materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
Het aandeel fijn grind in de massa van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
Het aandeel matig grof grind in de massa van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
Het aandeel zeer grof grind in de massa van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of windkanters voorkomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Windkanters zijn grinden die gedurende lange tijd zijn blootgesteld aan winderosie en daardoor een zeer herkenbare hoekige vorm hebben gekregen. Dit is onafhankelijk van het soort grind, en indicatief voor koude klimatologische omstandigheden. Vaak zijn windkanters gepatineerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De mate van bolrondheid van de gemiddelde korrel ingedeeld op grond van de verhouding tussen de drie dimensies. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Sfericiteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
Het aandeel kleurige korrels uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bontheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De geschatte mediane korrelgrootte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
2 tot 63 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindfractie |
Definitie |
De omschrijving van het systeem dat het grind heeft aangevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindherkomst |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van het grind dat uit korrels van een bepaalde categorie bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindbestanddeel |
Definitie |
De op basis van gesteente of mineraal onderscheiden categorie grindkorrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGrind |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De samenstelling van de grindfractie wordt bij uitgebreide beschrijvingen in detail beschreven. Bij standaardbeschrijvingen wordt gewoonlijk een kortere lijst gebruikt en worden bepaalde categorieën niet onderverdeeld. Het staat de uitvoerder echter vrij bij standaardbeschrijvingen dezelfde lijst te gebruiken als bij uitgebreide beschrijvingen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grindbestanddeel |
Definitie |
Het aandeel in het volume van de fractie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de grond dat uit zand bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geologische grondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan keienMetZand, keitjesMetZand, zand, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
Het gehalte aan donkere mineralen uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
De hoekigheid van de gemiddelde korrel uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Hoekigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De indeling is naar Powers, 1953 en Hillen & Kruse, 1981. Het gegeven geeft inzicht in het afzettingsmilieu en de herkomst van het materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
De mediane korrelgrootte van de zandfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
De mate van variatie in de grootte van de zandkorrels uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandspreiding |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
Het aandeel kleurige korrels uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Bontheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischStandaardOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
Het deel van het volume dat bestaat uit korrels die groter zijn dan 1 millimeter, uitgedrukt in een percentageklasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
In de zandfractie kunnen korrels voorkomen die veel grover zijn dan de rest. Wanneer die grove korrels minder dan 30 procent van de zandfractie uitmaken, wordt het gehalte hier gegeven; de grove korrels liggen dan verspreid in een matrix van veel fijnere korrels. Wanneer de grove korrels meer dan 30 procent van de zandfractie uitmaken, wordt dat door het gegeven zandspreiding gedekt en krijgt het de waarde tweetoppig. |
Type gegeven |
Attribuut van Zandfractie |
Definitie |
De geschatte mediane korrelgrootte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
63 tot 2.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van het zand dat uit korrels van een bepaalde categorie bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zandbestanddeel |
Definitie |
De op basis van kleur onderscheiden categorie zandkorrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Korrelkleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Zandbestanddeel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de grond dat uit schelpmateriaal bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie schelprijke grond is. De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalgehalteklasse van de entiteit Grond is gelijk aan spoorTot1, weinig1tot10 of veel10tot30. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
Het deel van het volume van het schelpmateriaal dat uit fragmenten bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Fragmenten zijn stukjes schelp die groter zijn dan 2 millimeter. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
Het deel van het volume van het schelpmateriaal dat uit gruis bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Gruis zijn stukjes schelp die kleiner zijn dan 2 millimeter. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
Het deel van het volume van het schelpmateriaal dat uit hele schelpen bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er tweekleppige schelpen voorkomen die nog een geheel vormen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Doubletten, tweekleppige schelpen waarvan de twee helften nog aan elkaar zitten, vallen bij transport snel uiteen. De aanwezigheid van doubletten is daarom een indicatie voor beperkte verplaatsing van de schelpresten. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
Het gehalte aan schelpen met een dikke wand uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Schelpen of schelpfragmenten kunnen dikwandig (2 millimeter of dikker) of dunwandig (dunner dan 1 millimeter) zijn. Het gegeven geeft informatie over de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
Het gehalte aan schelpen met een dunne wand uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Schelpen of schelpfragmenten kunnen dikwandig (2 millimeter of dikker) of dunwandig (dunner dan 1 millimeter) zijn. Het gegeven geeft informatie over de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er schelpen voorkomen in levenspositie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft nadere informatie over de omstandigheden waaronder de laag is gevormd. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenfractie |
Definitie |
De mate van chemische verwering uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MateVerwering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van het schelpmateriaal dat herkend wordt als bestaand uit de resten van een bepaalde categorie schelpen. |
Toelichting |
De samenstelling van de schelpenfractie wordt beschreven door de tien meest karakteristieke taxa te benoemen en per taxon het procentuele aandeel in dat geheel, de associatie, vast te leggen. Het ontbreken van het gegeven betekent dat het materiaal zo sterk is gefragmenteerd dat determinatie niet mogelijk is. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenbestanddeel |
Definitie |
De taxonomische naam van de categorie schelpen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortSchelp |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De categorie kan betrekking hebben op een soort of subsoort, maar ook op een geslacht of een hiërarchisch hogere taxonomische eenheid. Bij de standaard beschrijving wordt een veel kortere lijst gebruikt dan bij de uitgebreide beschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Schelpenbestanddeel |
Definitie |
Het aandeel in de associatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het aandeel wordt bepaald door het aantal herkenbare fragmenten en hele exemplaren te tellen. De associatie wordt samengesteld uit de in de lijst opgenomen categorieën en de lijst die voor de beschrijfkwaliteiten geologischStandaardGeroerd en geologischStandaardOngeroerd wordt gebruikt is veel korter dan die voor geologischUitgebreidGeroerd en geologischUitgebreidOngeroerd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van de grond dat uit veen bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardOngeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd en de waarde van het attribuut geologische grondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen en de waarde van het attribuut textuur organische grond van de entiteit Grond gelijk is aan pseudoVezeligGrof of vezeligGrof. De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van geologische grondsoort van de entiteit Grond niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen. |
Toelichting |
Wanneer veen geen duidelijke plantenstructuur meer heeft omdat het al grotendeels is verteerd, is het veelal niet mogelijk de veenfractie te beschrijven. |
Type gegeven |
Attribuut van Veenfractie |
Definitie |
Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van het veen dat uit de resten van een bepaalde categorie planten bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidOngeroerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De samenstelling van het veen beschreven voor zover die uit determineerbare plantenresten bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Veenbestanddeel |
Definitie |
De categorie plantenresten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortPlantenrest |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veenbestanddeel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kleur volgens het Munsell-systeem. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidOngeroerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het Munsell-systeem baseert zich op een bij benadering bolvormige kleurenruimte en classificeert kleur aan de hand van drie aspecten. Dat zijn in het Engels hue (hoofdkleur), chroma (zuiverheid) en value (witheid). De hue geeft de plaats van de kleur op een cirkel die de kleuren van de regenboog beschrijft. De chroma geeft de zuiverheid van de kleur en is de afstand in het horizontale vlak van de plaats op de cirkel tot het middelpunt, en de value geeft de mate van witheid en wordt bepaald langs de verticale as. De systematiek is ontworpen door Albert H. Munsell en dateert uit het begin van de 20ste eeuw. Sinds de jaren 1930 is het bij het United States Department of Agriculture (USDA) als standaard in gebruik. In de jaren 1980 is het geleidelijk in gebruik genomen in geologische beschrijvingen in Nederland, met name in onderzoek op zee. Sinds eind jaren 1990 wordt het systeem bij de Geologische Dienst Nederland standaard gebruikt bij het maken van een uitgebreide beschrijving van ongeroerde monsters. De meeste codes komen uit het systeem dat de kleur van grond beschrijft; waar dat systeem niet toereikend is voor het beschrijven van grond in de ondergrond van Nederland, worden codes gebruikt uit het systeem voor gesteente. |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De kleur uitgedrukt in de code die de plaats op de kleurcirkel aangeeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellHoofdkleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De munsell hoofdkleur is een samengesteld gegeven: een of meer letters geven de globale plaats op de cirkel, een getal geeft een nadere precisering van de plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De mate van witheid uitgedrukt in een getal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellWitheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De mate van zuiverheid uitgedrukt in een getal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellZuiverheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut munsell hoofdkleur gelijk is aan N. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens van de vlekken die een bepaalde kleur hebben. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gevlekt van de entiteit Grond gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling of gesteldheid van de grond na afzetting van het sediment. |
Type gegeven |
Attribuut van Vlek |
Definitie |
De kleur van de vlekken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vlekkleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Vlek |
Definitie |
Het deel van het oppervlak dat door de vlekken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BedekkingsgraadVlek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een of meer geïsoleerde, veelal grillig gevormde en onduidelijk begrensde voorkomens van een afwijkende grondsoort die herkend worden als ontstaan uit vervorming van eerder afgezet sediment. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters. Insluitsels variëren in grootte van enkele millimeters tot enkele decimeters. |
Type gegeven |
Attribuut van Insluitsel |
Definitie |
Het soort grond waaruit de eenheid bestaat, grof getypeerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Insluitsel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een of meer geïsoleerde, duidelijk begrensde, lensvormige voorkomens van een afwijkende grondsoort, die herkend worden als in deeltjes afgezet. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters. Lenzen variëren in grootte van enkele millimeters tot enkele centimeters. Er is voor gekozen de lensvormige voorkomens van fijnkorrelig materiaal en zand die typisch zijn voor flaser- en linsengelaagdheid niet als Sedimentlens te beschrijven maar als een sedimentaire structuur. |
Type gegeven |
Attribuut van Sedimentlens |
Definitie |
Het soort grond waaruit de eenheid bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Sedimentlens |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een voorkomen van een bepaalde categorie van fossiele overblijfselen van dieren. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischStandaardOngeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de uitgebreide beschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Dierlijk fossiel |
Definitie |
Een categorie van fossiele overblijfselen van dieren. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortDierfossiel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Dierlijk fossiel |
Definitie |
Het procentuele aandeel in het volume, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VolumePercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de grond beschreven volgens de driehoeksystematiek als een mengsel van organische stof, schelpmateriaal en vier minerale fracties, te weten grind, zand, silt en lutum. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischUitgebreidGeroerd of geologischUitgebreidOngeroerd en de geologische grondsoort een waarde uit de categorie grindrijke minerale grond, schelprijke grond, organische grond of grindarme minerale grond is. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
In de geologische boormonsterbeschrijving worden zes categorieën grond onderscheiden: zeer grove minerale gronden, grindrijke minerale gronden, schelprijke gronden, organische gronden, grindarme minerale gronden en een restcategorie met bijzondere gronden. Grond is bijna altijd een mengsel van fracties die wat betreft materiaal of korrelgrootte van elkaar verschillen. Het mengsel wordt nader beschreven, behalve als het om de categorieën zeer grove minerale gronden en bijzondere gronden gaat. Dat gebeurt door de grond te beschouwen als een mengsel van zes fracties en dat zijn grind, zand, silt, lutum, schelpmateriaal en organische stof. Van ieder van de fracties wordt door experts het aandeel geschat. Over welk totaal het aandeel wordt bepaald verschilt per categorie en soms per fractie. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte aandeel organische stof in de massa van de grond onder uitsluiting van de fracties schelpmateriaal en grind. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het gegeven wordt bepaald van alle gronden waarvan de fractieverdeling wordt beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte aandeel schelpmateriaal in de massa van de grond onder uitsluiting van de fracties organische stof en grind. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het gegeven werd voor de invoering van de Standaard Boorbeschrijfmethode 6 versie 2020 systematisch vastgelegd. Het gegeven past eigenlijk niet in de systematiek die voor het vastleggen van de fractieverdeling volgens de Standaard Boor Beschrijvingsmethode 6 versie 2020 wordt gehanteerd, maar kan door de uitvoerder vastgelegd worden om de aansluiting op oudere methodes te borgen. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte aandeel schelpmateriaal in het volume van de grond onder uitsluiting van de fractie organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het gegeven wordt bepaald van alle gronden waarvan de fractieverdeling wordt beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte aandeel grind in de massa van de vier minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie grindrijke minerale grond, organische grond of grindarme minerale grond is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor minerale en organische gronden wordt de massa van de vier minerale fracties op 100% gesteld. Voor schelprijke gronden wordt het aandeel grind anders bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschat aandeel grind in het volume van de vijf fracties die in schelprijke grond worden onderscheiden te weten de vier minerale fracties plus het schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie schelprijke grond is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Schelprijke gronden zijn gronden die voor ten minste dertig procent uit schelpmateriaal bestaan. Voor de fractieverdeling van schelprijke gronden wordt de bijdrage van organische stof aan het mengsel genegeerd, en het geheel van de minerale fracties plus schelpmateriaal op honderd procent gesteld. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie van het minerale deel van grindrijke minerale grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie grindrijke minerale grond is. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van het geschat massa-aandeel zand, geschat massa-aandeel silt, geschat massa-aandeel lutum en het geschat massa-aandeel grind van de entiteit Fractieverdeling moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
De fijne fractie van het minerale bestanddeel van grond omvat de zand-, silt en lutumfracties. Van grindrijke grond worden de aandelen in de massa geschat en wordt het geheel van de vier minerale fracties op honderd procent gesteld. Omdat grindrijke minerale grond voor ten minste 30% uit grind bestaat, bedraagt de bijdrage van de fijne fracties altijd minder dan 70%. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindrijke minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel zand in de massa van het geheel van de vier fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindrijke minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel silt in de massa van het geheel van de vier fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindrijke minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel lutum in de massa van het geheel van de vier fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie van het minerale deel van schelprijke grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie schelprijke grond is. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van het geschat volumeaandeel zand, geschat volumeaandeel silt, geschat volumeaandeel lutum, geschat volumeaandeel schelpmateriaal van de entiteit Fractieverdeling en geschat volumeaandeel grind van de entiteit Fractieverdeling moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
De fijne fractie van het minerale bestanddeel van grond omvat de zand-, silt en lutumfracties. Van schelprijke gronden worden de aandelen in het volume geschat en wordt het geheel van de minerale fracties plus schelpmateriaal op honderd procent gesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie schelprijke grond |
Definitie |
Het geschat aandeel zand in het volume van de vijf fracties die in schelprijke grond worden onderscheiden te weten lutum, silt, zand, grind en schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie schelprijke grond |
Definitie |
Het geschat aandeel silt in het volume van de vijf fracties die in schelprijke grond worden onderscheiden te weten lutum, silt, zand, grind en schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie schelprijke grond |
Definitie |
Het geschat aandeel lutum in het volume van de vijf fracties die in schelprijke grond worden onderscheiden te weten lutum, silt, zand, grind en schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie van het minerale deel van organische grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie organische grond is. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van het geschat massa-aandeel zand, geschat massa-aandeel silt, geschat massa-aandeel lutum en het geschat massa-aandeel organische stof van de entiteit Fractieverdeling moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
De fijne fractie van het minerale bestanddeel van grond omvat de zand-, silt en lutumfracties. Van organische grond worden de aandelen in de massa geschat en wordt het geheel van de drie fijne minerale fracties plus organische stof op honderd procent gesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie organische grond |
Definitie |
Het geschat aandeel zand in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties plus organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 85 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie organische grond |
Definitie |
Het geschat aandeel silt in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties plus organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 85 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie organische grond |
Definitie |
Het geschat aandeel lutum in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties plus organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 70 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie van het minerale deel van grindarme minerale grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de geologische grondsoort een waarde uit de categorie grindarme minerale grond is. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van het geschat massa-aandeel zand, geschat massa-aandeel silt en geschat massa-aandeel lutum moet gelijk zijn aan 100. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindarme minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel zand in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindarme minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel silt in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie grindarme minerale grond |
Definitie |
Het geschat aandeel lutum in de massa van het geheel van de drie fijne minerale fracties. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een interval dat is bemonsterd en om een bepaalde reden niet is beschreven. |
Toelichting |
Het uitgangspunt is dat alle op vergelijkbare wijze bemonsterde intervallen als laag in het profiel zijn opgenomen en beschreven. Wanneer een bemonsterd interval niet is beschreven wordt de reden daarvan vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat niet beschreven is begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Wanneer het hele traject is bemonsterd om het dieptebereik volledig te beschrijven (continu bemonsterd is gelijk aan ja) is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet beschreven intervallen en die sluiten precies op elkaar aan. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat niet beschreven is eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het niet bescheven interval. De einddiepte van het onderste niet beschreven interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De reden waarom het interval niet is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
RedenNietBeschreven |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een van de redenen waarom een interval niet is beschreven, is dat een beschrijving niet in standaardtermen te vatten is, omdat de samenhang van de lagen te zeer verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. In dat geval wordt aanbevolen een foto van het interval te maken en die in de registratie te doen opnemen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een vlak, plaatvormig lichaam of een samenstel van vlakken dat de laagopbouw verstoort. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan geologischStandaardGeroerd of geologischUitgebreidGeroerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters. Sedimentaire discontinuïteiten bepalen de laagopbouw van de ondergrond, post-sedimentaire discontinuïteiten verstoren de laagopbouw. Dergelijke verstoringen zijn op de schaal van modellen te beschouwen als vlakken. In ongeroerde monsters kan een verstoring zich in allerlei hoedanigheden voordoen: als een vlak, als een dun plaatvormige lichaam dat door twee vlakken wordt begrensd, of als een willekeurige combinatie van beide typen. In grond wordt een verstoring als een vlak beschreven, in gesteente verschilt de beschrijving naar gelang de verschijningsvorm. Verstoringen kunnen van natuurlijke, maar ook van antropogene aard zijn. Een aansprekend voorbeeld van een natuurlijke verstoring is een breuk. Een breuk kan het gevolg van krimp, (ijs)belasting, tektonische spanningen of afschuiving zijn. De mate van verstoring bepaalt hoe men een discontinuïteit het best kan omschrijven. Indien de verstoring gering is en het profiel nog altijd als een opeenvolging van lagen kan worden beschreven, worden de positie en de aard van de discontinuïteit vastgelegd. Wanneer de verstoring zo ernstig is dat er op een diepte meer dan een laag zou moeten worden beschreven, schiet het begrippenapparaat te kort en wordt aangegeven dat het betreffende interval niet kan worden beschreven met als reden mechanische verstoring. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De diepte waarop de discontinuïteit begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De diepte waarop de discontinuïteit eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De typering van het vlak dat de laagopbouw verstoort naar oorsprong. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeDiscontinuïteit |
De lijst met de materialen waarmee het boorgat na het boren is opgevuld. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bentoniet |
Een mengsel van water en bentoniet. |
geen |
Er is geen materiaal gebruikt. Het gat is mogelijk vanzelf volgelopen met materiaal dat uit het gat of van het maaiveld afkomstig is. |
grind |
Grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 2 en 6,3 mm ligt. |
grindZand |
Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 6,3 mm ligt. |
grindZandGrof |
Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 6,3 mm ligt. |
grindZandOngezeefd |
Een mengsel van zand en grind dat niet gezeefd is. Deze categorie omvat onder meer materiaal dat wordt aangeduid met termen als metselzand en ophoogzand. |
grout |
Een mengsel van cement en water zonder toeslag. |
groutBentoniet |
Een mengsel van cement en water met als toeslag bentoniet. |
kleiZwelklasse1 |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse1Detecteerbaar |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse2 |
Korrels die bestaan die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse2Detecteerbaar |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse3 |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse3Detecteerbaar |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasseOnbekend |
Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. |
kleiZwelklasseOnbekendDetecteerbaar |
Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen, met een toevoeging van een detecteerbare stof. |
verwijderdMateriaal |
Het gat is opgevuld met de opgeboorde grond of de weggegraven ondergrond. |
wegverhardingsmateriaal |
Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
zand |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt. |
zandMiddelgrof |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 0,63 mm ligt. |
zandMiddelgrofGrof |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 2 mm ligt. |
zandGrof |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 2 mm ligt. |
De lijst met de exogene processen die in het terrein actief zijn. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geulverlegging |
Er komen lateraal migrerende geulen voor. |
geulvorming |
Er vindt vorming of verdieping van geulen plaats door uitschuring van de waterbodem. |
piping |
Water stroomt onder een dijk of ander grondlichaam door om binnendijks aan het oppervlak te komen. |
scheurvorming |
De (kleiige of venige) bovengrond is dermate uitgedroogd dat er scheurvorming optreedt, meestal in een polygoon-patroon. |
verstuiving |
Er vindt verstuiving plaats wanneer het hard waait (levend stuifzand). |
De lijst met de apparaten waarmee is gestoken of gekernd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
corebarrelDoubleTube |
Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis en een binnenbuis. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuis is stationair en dient om het monster op te vangen; de binnenbuis is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger. |
corebarrelSingleTube |
Een apparaat dat bestaat uit een enkele buis die direct met de boorbeitel verbonden is. De buis dient om het monster op te vangen en is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger. |
corebarrelTripleTube |
Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis met twee binnenbuizen. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuizen zijn stationair en dienen om het monster op te vangen. De buitenste van de twee is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger en dient ter bescherming van de binnenste buis waarin het monster werkelijk wordt opgevangen. |
guts |
Een apparaat dat bestaat uit een buis om het monster op te vangen die aan bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond en die in de langsrichting gedeeltelijk open is. |
sherbrooke |
Een apparaat dat bestaat uit een open constructie van buizen en ringen met een grote diameter die aan de onderzijde voorzien is van messen die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt. |
steekbus |
Een apparaat dat bestaat uit een holle buis die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden. |
steekbusDLDS |
Een apparaat dat bestaat uit een holle buis met een grote diameter die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond is van messen voorzien die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt. |
steekbusMetLiner |
Een apparaat dat bestaat uit twee precies in elkaar passende buizen die aan de bovenzijde open in de lengterichting dicht zijn. De binnenbuis (liner) dient om het monster op te vangen. De buitenbuis is de onderzijde voorzien van een steekmond; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden. |
De lijst voor de classificatie van het deel van het oppervlak dat door vlekken van een bepaalde kleur in beslag wordt genomen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
weinigTot2 |
De vlekken beslaan tussen de 0 en 2% van het oppervlak. |
matig2tot20 |
De vlekken beslaan tussen de 2 en 20% van het oppervlak. |
veel20tot50 |
De vlekken beslaan meer dan 20% tot maximaal 50% van het oppervlak. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van de boormonsters die de bemonstering heeft beoogd op te leveren. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
klasseA |
De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen en irreversibele veranderingen in de spanningstoestand te voorkomen. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn op locatie, tijdens transport en in het laboratorium opgeslagen in een omgeving waar de temperatuur tussen 8 en 12 graden C mag variëren en de luchtvochtigheid minimaal 90% bedraagt. De monstercontainers zijn tijdens transport beschermd tegen trillingen en schokken. |
klasseB |
De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen waarbij verandering in de spanningstoestand wordt geaccepteerd. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn beschermd tegen trillingen en schokken en extreme temperatuur. |
klasseC |
De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid en de interne structuur behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. |
klasseD |
De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters kunnen in PVC of metalen monstercontainers e.d. zijn verzameld en opgeslagen. |
klasseE |
De bemonstering is erop gericht een goede indruk te krijgen van de samenstelling van de ondergrond. Er gelden geen bijzondere eisen. De monsters kunnen in monsterbakken, zakken, potten e.d. verzameld en opgeslagen zijn. |
De lijst met de methoden voor het uit de ondergrond nemen van boormonsters. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
graven |
Manier van bemonsteren waarbij een deel van de ondergrond mechanisch of met de hand wordt weggegraven en in een graafbak of op een schep naar boven wordt gehaald. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandDroog |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, de losgemaakte grond door schroefwerking naar boven wordt gehaald of met behulp van perslucht wordt losgemaakt en naar boven gehaald en aan het oppervlak bemonsterd wordt. Een van de methoden die gebruikt worden bij boren met een avegaar. Levert normaliter monsters met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNat |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal op een niet nader omschreven manier naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij counterflushboren, bij gebruik van de geodoff en bij rotary drilling en spuitboren. De methode is niet bedoeld voor luchtliften, zuigboren en straightflushboren, want daarbij wordt de manier waarop het materiaal naar boven wordt gespoeld nader omschreven. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNatBinnendoor |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de holle boorstangen naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij luchtliften en mechanisch zuigboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNatBuitenlangs |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de ruimte tussen de boorstangen en de wand van het gat naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij straightflushboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opDiepteGrijpen |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte met een grijper wordt uitgenomen. De methode wordt gebruikt bij het grijperboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse D of E. Welke klasse van toepassing is wordt mede bepaald door de cohesie en de vochtigheid van de grond. |
opDiepteKernen |
Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters wordt vrijgeboord, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij kernboren, rotary core drilling en bij gebruik van de Sherbrooke sampler. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van de grond. |
opDiepteLosroeren |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, in het apparaat wordt opgevangen en met het apparaat naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij boren met het bucketsysteem, draaiend boren met de hand, pulsboren en bij de VanderStaay-boor en de handbediende zuigerboor. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E tot D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door de boortechniek en de cohesie en de vochtigheid van het materiaal. |
opDiepteUitsteken |
Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte wordt uitgestoken, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en in de container naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij het Ackermann-apparaat, de VanderStaay-boor, Aqualock sampler, Beeker-monsternemer, het Begemann-steekapparaat, Dachnovski-apparaat, de dropcorer, DLDS, folie-sampler, grondkolomcilinder, gutsboor, monsterringsteker, MOSTAP, pistoncorer, (veen)profielsteker, ramgutsboor, sonisch boren, de spitsmuismonstersteker, steekbuis, trilflip, het VanderHorst-steekapparaat, de vibrocorer, window sampler en de Zenkovitchboor. Levert monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van het materiaal. |
De lijst met de procedures voor bemonstering. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
ISO22475d1v2006 |
NEN-EN-ISO 22475-1:2006 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa. |
ISO22475d1v2021 |
NEN-EN-ISO 22475-1:2021 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa. |
De lijst met de materialen waaruit de lagen in een boorprofiel bestaan. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
grond |
Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van de geologische boorprofielen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geologischStandaardGeroerd |
De grond is beschreven volgens de eisen in SBB6:2020 gesteld aan een standaard geologische beschrijving van geroerde boormonsters. |
geologischStandaardOngeroerd |
De grond is beschreven volgens de eisen in SBB6:2020 gesteld aan een standaard geologische beschrijving die is gemaakt van ongeroerde boormonsters. |
geologischUitgebreidGeroerd |
De grond is beschreven volgens de eisen in SBB6:2020 gesteld aan een uitgebreide geologische beschrijving van geroerde boormonsters. |
geologischUitgebreidOngeroerd |
De grond is beschreven volgens de eisen in SBB6:2020 gesteld aan een uitgebreide geologische beschrijving die is gemaakt van ongeroerde boormonsters. |
De lijst met de plekken waar het beschrijven van boormonsters wordt uitgevoerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
lab |
De monsters zijn beschreven in een beschrijfruimte. |
veld |
De monsters zijn beschreven in het veld, direct na monstername. |
veldlab |
De monsters zijn beschreven in een container aan boord van een schip of een daarmee vergelijkbare ruimte, direct na monstername. |
De lijst met de procedures voor geologische boormonsterbeschrijving. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
GDN_SBB6v2020 |
Standaard Boor Beschrijvingsmethode 6 versie 2020. Een door de Geologische Dienst Nederland vastgestelde procedure voor de beschrijving van boormonsters. |
De lijst met de materialen waaruit een laag die geen grond- of gesteentelaag is bestaat. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
betonOngebroken |
Antropogeen materiaal: beton dat niet als puin wordt geclassificeerd, bijvoorbeeld een betonplaat. |
geotextiel |
Antropogeen materiaal: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan. |
houtGebruikt |
Antropogeen materiaal: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken. |
houtskool |
Antropogeen materiaal: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes. |
huisvuil |
Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval. |
kalkGemaakt |
Antropogeen materiaal: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk. |
ophoogmateriaalLichtKunststof |
Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen. |
ophoogmateriaalLichtStenig |
Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas. |
plantenrestenHoutig |
Natuurlijk materiaal: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen, takken en houtige wortels. |
plantenrestenNietHoutig |
Natuurlijk materiaal: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. |
puin |
Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
soilmix |
Antropogeen materiaal: een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas; wordt bijvoorbeeld als grondverbetering gebruikt voor grondkeringen. |
stenen |
Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw. |
verbrandingsresten |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die varieert van kleiner dan 63 µm tot groter dan 2 mm. |
verbrandingsrestenFijn |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63 µm). |
verbrandingsrestenMiddelgrof |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die zand (0,063 tot 2 mm). |
verbrandingsrestenGrof |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2 mm. |
wegverhardingsmateriaal |
Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
zwerfkeiVerweerd |
Natuurlijk materiaal: een zo verweerde zwerfkei dat het materiaal volledig vergruisd is en doorboord kan worden. |
De lijst met de waarden voor bodemgebruik. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
akkerBollen |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor bloembollen. |
akkerNietBollen |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw, maar niet voor bloembollen. |
boomgaard |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard. |
bos |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos. |
gebruikInTransitie |
Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik is omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is. |
geenBodemgebruik |
Terrein met verhard oppervlak. |
glastuinbouw |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas. |
grasland |
Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is. |
natuurGeenVegetatie |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden. |
natuurKorteVegetatie |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide, riet of andere korte vegetatie. |
nietLandelijkBomen |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singels, begraafplaatsen, volkstuinen en campings). |
nietLandelijkGras |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden). |
De lijst voor de classificatie van het aandeel kleurige korrels in de zand- en de grindfractie. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
nietBont |
De fractie bestaat voor meer dan 99 volumeprocent uit korrels die wit, doorschijnend of lichtgrijs zijn. |
matigBont |
De fractie bestaat voor 90 tot 99 volumeprocent uit korrels die wit, doorschijnend of lichtgrijs zijn. |
zeerBont |
De fractie bestaat voor minder dan 90 volumeprocent uit korrels die wit, doorschijnend of lichtgrijs zijn. |
De lijst met de procedures voor boren. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bedrijfSpecifiek |
Er is een door de uitvoerder van de boring voor het eigen bedrijf opgestelde procedure gevolgd. |
SIKB2001vanafV6.0 |
SIKB protocol 2001 Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen. Versie 6.0 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten. |
SIKB2101vanafV3.3 |
SIKB protocol 2101 Mechanisch boren. Versie 3.3 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten. |
De lijst met de technieken voor het maken van een gat in de ondergrond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
handDraaien |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de verschillende typen edelmanboren, de grindboor, de lepelboor, de riversideboor, de spiraalboor en de keienvanger. |
handDrukken |
De techniek waarbij een apparaat zonder zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. De gebruikte apparaten worden gewoonlijk steekapparaten genoemd en voorbeelden zijn de gutsboor, het VanderHorst-steekapparaat, het Dachnovski-apparaat, de profielsteker, de veenprofielsteker, de monsterringsteker, de folie-sampler, de steekbuis, de Beeker-monsternemer en de grondkolomcilinder. |
handDrukkenZuiger |
De techniek waarbij een apparaat dat voorzien is van een zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Livingstone-apparaat, de zuigerboor en de VanderStaay-boor. |
handHameren |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een hamer wordt gebruikt om het dieper de grond in te drijven; de hamer kan met de hand bediend worden of elektrisch worden aangedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de gutsboor en bepaalde steekapparaten (Dachnovski-apparaat, monsterringsteker, folie-sampler, de steekbuis en grondkolomcilinder). |
handPulsen |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om verder te kunnen boren zijn niet nodig. |
mechanischDraaienOnverbuisd |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat, behalve in het deel van het traject waarin tijdens de voorbereiding tijdelijke verbuizing is gezet. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan (aanvullende) verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Voorbeelden zijn boren met de avegaar, het bucketsysteem, luchtliftsysteem, rotary drillingsysteem, straightflushsysteem en de zuigboor. |
mechanischDraaienVerbuisd |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. De draaiende boorkop zit onderaan een buis die precies in het gat past. De buis zorgt ervoor dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is counterflushboren. |
mechanischDrukken |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door continu drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Ackermann-apparaat, het Begemann-steekapparaat, de DLDS, de MOSTAP en de spitsmuismonstersteker. Ook een gutsboor wordt gedrukt wanneer de aard van de ondergrond dat toestaat. |
mechanischGrijpen |
De techniek waarbij een mechanisch bediende grijper wordt gebruikt om het gat dieper te maken. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Wanneer er slechts een oppervlakkig gat wordt gemaakt wordt dit niet als een vorm van boren beschouwd. Een voorbeeld is het grijperboorsysteem. |
mechanischHameren |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een hamer wordt gebruikt om het de grond in te drijven. Voorbeelden zijn de ramgutsboor, de window sampler en het Ackermann-apparaat; een gutsboor wordt gehamerd wanneer de aard van de ondergrond dat vereist. |
mechanischHamerenSpuitenVerbuisd |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en dieper de grond in wordt gedreven door te hameren en de grond los te spuiten. De boorkop zit onderaan een buis die ervoor zorgt dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is ro-flushboren. |
mechanischPulsen |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd en deze techniek is de meest gebruikte in de wereld van de geotechniek. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om dieper te kunnen boren zijn niet nodig. |
mechanischSpuitenDraaien |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door een combinatie van spuiten en draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Het voorbeeld is boren met gebruik van de Sherbrooke sampler. |
mechanischSpuitenOnverbuisd |
De techniek waarbij met een mechanisch bediend apparaat een gat wordt gemaakt door de grond los te spuiten. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn een slang aangesloten op een compressor en een spuitlans. |
mechanischTrillen |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door hoogfrequent trillen dieper de grond in wordt gedreven. Het trillen kan gecombineerd worden met drukken of draaien. Voorbeelden zijn (roterend) sonisch boren, vibrocoring en boren met de trilflip, geodoff, de Zenkovitch-boor en de Aqualocksampler. |
mechanischVallen |
De techniek waarbij het apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis de grond in wordt gedreven door deze van geringe hoogte in een keer in de waterbodem te laten vallen. Voorbeelden zijn de dropcorer en de pistoncorer. |
mechanischVerdringen |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien, hameren, drukken of trillen de grond in wordt gedreven zonder eigenlijk materiaal naar boven te halen. Het voorbeeld is verdringend (roterend) sonisch boren. |
De lijst met de materialen waaruit de buizen die in het boorgat zijn achtergebleven bestaan. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
pe |
De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
peHighDensity |
De buis bestaat uit high density polyethyleen. |
peLowDensity |
De buis bestaat uit low density polyethyleen. |
pePvc |
De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
staal |
De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft. |
staalGegalvaniseerd |
De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal. |
staalRoestvrij |
De buis bestaat uit roestvrij staal. |
De lijst voor de classificatie van de stijfheid van fijne grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
zeerSlap |
Grond waar een vinger gemakkelijk tot 25 mm in kan worden gedrukt en die tussen de vingers door loopt wanneer de hand wordt samengeknepen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
slap |
Grond waar een vinger tot 10 mm kan worden gedrukt en die met lichte druk van de vingers kan worden verkneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
stevig |
Grond die met de duim gemakkelijk kan worden ingedrukt en niet met de vingers kan worden verkneed, maar wel tot 3 mm dikke strengen kan worden uitgerold zonder te breken of te verkruimelen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
stijf |
Grond waar met de duim een ondiepe voor in kan worden gemaakt en die verkruimelt en breekt wanneer de grond tot 3 mm dikke strengen wordt uitgerold, maar nog vochtig genoeg is om weer tot een bol te worden gekneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zeerStijf |
Grond waar nog net een kerf in kan worden gemaakt met de nagel van de duim. De grond kan niet meer worden vervormd en verkruimelt onder druk. Vaak is deze grond uitgedroogd. De grond heeft meestal een lichte kleur. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de stijfheid van organische grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
zeerSlap |
De grond loopt zonder knijpen tussen de vingers door. |
slap |
De grond loopt met knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door. |
matigSlap |
De grond loopt met knijpen nog goed tussen de vingers door. |
matigStevig |
De grond is met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen. |
stevig |
De grond is ook met stevig knijpen niet tussen de vingers door te krijgen. |
vast |
De grond is nog met de nagel in te drukken. |
De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
7parameterTransformatie |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt. |
7parameterTransformatie1989 |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0. |
nietGetransformeerd |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008 |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
RDNAPTRANS2018 |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur). |
De lijst met de waarden voor de geologische typering van de wording van lagen en laagjes. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
begravenBodem |
Een bodem die na vorming begraven is geraakt door sedimentatie. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
deflatieNiveau |
Een laag uiterst grof zand, grind, keitjes of keien met door de wind gefacetteerde en gepolijste zijden die de top vormt van een minder grove laag. |
dekzand |
Meestal fijn, goed gesorteerd, afgerond zand, door de wind over grote gebieden afgezet in de koude, droge omstandigheden aan het eind van de laatste ijstijd, al dan niet lokaal verspoeld. Komt in heel Nederland voor: in Oost- en Zuid-Nederland aan de oppervlakte, elders onder holocene veen- of kleilagen. |
geulbasis |
Slecht gesorteerd, heterogeen en grofkorrelig laagje dat een scherpe ondergrens heeft en naar boven toe geleidelijk overgaat in fijnkorreliger materiaal. Kan ook ander grover materiaal bevatten, zoals klei- en leembrokken, houtresten en schelpfragmenten. |
gliede |
Een laag die uit doppleriet bestaat en die op een zandpakket ligt. Doppleriet heeft de consistentie en structuur van zwarte schoensmeer en ontstaat wanneer veen oxideert en de humuszuren als stroperige zwarte brij naar beneden sijpelen en samenklonteren. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
hellingmateriaal |
Grond die door hellingprocessen verplaatst is en bestaat uit een mengsel van lokaal hoger gelegen grond en grond die al deel uitmaakte van de helling. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ingestovenZand |
Dunne laag (meestal minder dan 1 cm) zwak siltig zand in een veenpakket. |
keileem |
Sterk zandige leem of klei, vaak met grind. Samenstelling buitengewoon heterogeen met een vrij groot aandeel van alle korrelgroottefracties (lutum, silt, zand en grind). De zandfractie is zeer slecht gesorteerd en bevat korrels uit de hele zandfractie. Kleur (donker) bruingrijs, groengrijs of roestbruin. Kalkloos tot kalkrijk, bevat soms ingewalste zandlenzen en/of opgenomen ouder materiaal (bijvoorbeeld potkleibandjes of brokjes). In Oost-Nederland kan het glauconiet en/of glauconiethoudende leem- of kleibrokjes bevatten door opgenomen Tertiair materiaal. Grindassociatie glaciaal. Komt voor in Noord- en Midden-Nederland. Meestal afgezet onder het landijs in het Saalien, al zijn er voorbeelden uit het Elsterien bekend; in dat geval is de grindassociatie niet duidelijk glaciaal. |
keizand |
Zwak tot uiterst siltig zand, meestal met grind. Samenstelling buitengewoon heterogeen met een groter aandeel van alle korrelgroottefracties (lutum, silt, zand en grind). De zandfractie is zeer slecht gesorteerd en bevat korrels uit de hele zandfractie. Kleur beige/geel of roestbruin; als er meer fijne fractie aanwezig is ook bruin- of groengrijs. Kalkloos tot kalkrijk, bevat soms ingewalste zandlenzen en/of opgenomen ouder materiaal (bijvoorbeeld potkleibandjes of brokjes). Grindassociatie glaciaal. Komt voor in Noord- en Midden-Nederland. Meestal afgezet onder het landijs in het Saalien of als uitspoelingsrest van keileem. Er zijn voorbeelden bekend uit het Elsterien, die bestaan uit zeer slecht gesorteerd zwak siltig grof zand, meestal met grind; in dit geval is de grindassociatie niet duidelijk glaciaal. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
laklaag |
Een donkergrijs tot zwart niveau in lichtgrijze fluviatiele komklei die het resultaat is van terrestrische of subaquatische neerslag van organische zuren. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
loess |
Leem die door de wind is afgezet en in het algemeen voor meer dan 75% bestaat uit kwartskorrels uit de siltfractie (korrelgrootte tussen 2 en 63 µm). Komt vooral voor in Zuid-Limburg en ligt vaak rechtstreeks op grindlagen die door de Maas zijn afgezet. Kan verspoeld voorkomen en grote diktes bereiken in dolines en als hellingmateriaal. |
meeropvulling |
Regelmatig parallel gelaagde opeenvolging afgezet in een meer. Opeenvolging bestaat meestal uit een afwisseling van klei en leem, of fijn en grof zand, soms met fijn grind. Omvat ook warven. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
mudDrape |
Fijnkorrelig laagje dat de morfologie van het onderliggende laagje volgt |
oplichtingsLaag |
Ingespoelde laag afgezet bij het horizontaal inscheuren van een veenpakket bij vloed of overstroming wat leidt tot het oplichten van het bovenste veenpakket. Dit ingespoelde materiaal wordt tussen de twee veenlagen afgezet, de grens met het boven- en onderliggende veenpakket is zeer scherp. Het materiaal kan zandig of kleiig zijn; in het laatste geval wordt er wel gesproken over klapklei. Diktes variëren van enkele millimeters tot meer dan 10 cm. |
potklei |
Zwak tot matig siltig of zandige klei, stevig tot (zeer) hard, veelal kalkrijk en glimmerhoudend. Kleur licht- tot donkergrijs, of donkerbruin tot zwart. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Komt alleen in Noord-Nederland voor. |
verweerdGesteente |
Grond die het product is van verwering van onderliggend intact gesteente. Gekenmerkt door naast elkaar voorkomen van brokken onverweerd gesteente en volledig verweerd materiaal, dat als klei, silt, zand of grind wordt beschreven. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
De lijst met de grondsoorten vanuit geologisch perspectief. 1. Waarde: De naam van de geologische grondsoort. 2. Categorie: De categorie waarin de geologische grondsoort valt. 3. Omschrijving: De omschrijving van de geologische grondsoort. |
Waarde |
Categorie |
Omschrijving |
---|---|---|
blokken |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit blokken, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. |
keienMetKeitjes |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien en voor de rest vooral uit keitjes bestaat. |
keienMetGrind |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keienMetZand |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keienMetSilt |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien en voor de rest vooral uit silt bestaat. |
keienMetKlei |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien en voor de rest vooral uit klei bestaat. |
keitjesMetKeien |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes en voor de rest vooral uit keien bestaat. |
keitjesMetGrind |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keitjesMetZand |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keitjesMetSilt |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes en voor de rest vooral uit silt bestaat. |
keitjesMetKlei |
zeer grove grond |
Een zeer grove grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes en voor de rest vooral uit klei bestaat. |
siltigGrind |
grindrijke minerale grond |
Een grindrijke minerale grond, grond die voor minimaal 30% van de massa uit grind, voor meer dan 20% uit silt plus lutum en voor minder dan 50% uit zand bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
zwakZandigGrind |
grindrijke minerale grond |
Een grindrijke minerale grond, grond die voor minimaal 70% van de massa uit grind, voor minimaal 20% uit silt plus lutum en voor maximaal 10% uit zand bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
matigZandigGrind |
grindrijke minerale grond |
Een grindrijke minerale grond, grond die voor meer dan 50% van de massa uit grind, voor maximaal 20% uit silt plus lutum en voor meer dan 10 tot maximaal 30% uit zand bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
sterkZandigGrind |
grindrijke minerale grond |
Een grindrijke minerale grond, grond die voor minimaal 30% van de massa uit grind, voor meer dan 30 tot maximaal 50% uit zand en voor maximaal 20% uit silt plus lutum bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
uiterstZandigGrind |
grindrijke minerale grond |
Een grindrijke minerale grond, grond die voor minimaal 30% van de massa uit grind, voor meer dan 50% uit zand en voor minder dan 20% uit silt plus lutum bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
schelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor 100% van het volume uit schelpmateriaal bestaat. |
siltigSchelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor minimaal 30% van het volume uit schelpmateriaal, voor meer dan 20% uit silt plus lutum en voor minder dan 50% uit zand plus grind bestaat en niet veel organische stof bevat. |
zwakZandigSchelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor minimaal 70% van het volume uit schelpmateriaal (schelpengruis, schelpfragmenten en/of hele schelpen), voor maximaal 20% uit silt plus lutum en voor maximaal 10% uit zand plus grind bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
matigZandigSchelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor meer dan 50% van het volume uit schelpmateriaal, voor maximaal 20% uit silt plus lutum en voor meer dan 10 tot maximaal 30% uit zand plus grind bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
sterkZandigSchelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor minimaal 30% van het volume uit schelpmateriaal, voor meer dan 30 tot maximaal 50% uit zand plus grind en voor maximaal 20% uit silt plus lutum bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
uiterstZandigSchelpmateriaal |
schelprijke grond |
Een schelprijke grond, grond die voor minimaal 30% van het volume uit schelpmateriaal, voor meer dan 50% uit zand plus grind en voor maximaal 20% uit silt plus lutum bestaat, en niet veel organische stof bevat. |
mineraalarmVeen |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
zwakKleiigVeen |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 25 tot 70% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70% uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55% uit lutum. |
sterkKleiigVeen |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5% uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70% uit lutum. |
zwakZandigVeen |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 22,5 tot 40% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5% uit silt plus zand en voor minder dan 5% uit lutum. |
sterkZandigVeen |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 25% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85% uit silt plus zand en voor minder dan 7% uit lutum. |
mineraalarmeBruinkool |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont en ingekoold is bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
zwakKleiigeBruinkool |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 25 tot 70% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont en ingekoold is bestaat, voor minder dan 70% uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55% uit lutum. |
sterkKleiigeBruinkool |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat en ingekoold is, voor minder dan 77,5% uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70% uit lutum. |
zwakZandigeBruinkool |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 22,5 tot 40% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat en ingekoold is, voor tussen 55 en 77,5% uit silt plus zand en voor minder dan 5% uit lutum. |
sterkZandigeBruinkool |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind en schelpmateriaal bevat en voor 15 tot 25% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat en ingekoold is, voor tussen 70 en 85% uit silt plus zand en voor minder dan 7% uit lutum. |
mineraalarmeGyttja |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
zwakKleiigeGyttja |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 25 tot 70% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70% uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55% uit lutum. |
sterkKleiigeGyttja |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 45% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5% uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70% uit lutum. |
sterkZandigeGyttja |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 25% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85% uit silt plus zand en voor minder dan 7% uit lutum. |
zwakZandigeGyttja |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 22,5 tot 40% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5% uit silt plus zand en voor minder dan 5% uit lutum. |
mineraalarmeDetritus |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
zwakKleiigeDetritus |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 25 tot 70% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70% uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55% uit lutum. |
sterkKleiigeDetritus |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5% uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70% uit lutum. |
zwakZandigeDetritus |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 22,5 tot 40% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5% uit silt plus zand en voor minder dan 5% uit lutum. |
sterkZandigeDetritus |
organische grond |
Een organische grond, grond die minder dan 30% grind plus schelpmateriaal bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor 15 tot 25% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85% uit silt plus zand en voor minder dan 7% uit lutum. |
zwakSiltigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 50% van de massa uit lutum bestaat. |
matigSiltigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35 tot maximaal 50% van de massa uit lutum bestaat. |
sterkSiltigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 25 tot maximaal 35% van de massa uit lutum bestaat. |
uiterstSiltigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 25% van de massa uit lutum, voor tussen 25 en 75% uit silt en voor minder dan 50% uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken. |
zwakZandigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 17,5 tot maximaal 25% van de massa uit lutum, voor 50% of meer uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
matigZandigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 12 tot maximaal 17,5% van de massa uit lutum, voor 50% of meer uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
sterkZandigeKlei |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 8 tot maximaal 12% van de massa uit lutum, voor 50% of meer uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
zwakZandigeLeem |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 65 uit silt, voor maximaal 25% uit lutum en voor maximaal 15% uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken. |
sterkZandigeLeem |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 42% uit silt, voor maximaal 20% uit lutum en voor meer dan 15 en minder dan 50% uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken. |
zand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die voor 100% uit zand bestaat. |
kleiigZand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 82,5% van de massa uit zand, voor meer dan 5 tot maximaal 8% uit lutum en voor maximaal 12,5% uit silt bestaat. |
zwakSiltigZand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor maximaal 10% uit silt bestaat. |
matigSiltigZand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 82,5 en minder dan 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor tussen 10 en 17,5% uit silt bestaat. |
sterkSiltigZand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 67,5 en minder dan 82,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor tussen 17,5 en 32,5% uit silt bestaat. |
uiterstSiltigZand |
grindarme minerale grond |
Een grindarme minerale grond, grond die die minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 50 en minder dan 67,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor tussen 32,5 en 50% uit silt bestaat. |
asVulkanisch |
bijzondere grond |
Een bijzondere grond, grond die uit vulkanisch materiaal met een korrelgrootte kleiner dan 4 mm bestaat. |
diatomiet |
bijzondere grond |
Een bijzondere grond, grond die vrijwel volledig uit de kiezelskeletjes van diatomeeën bestaat, wittig en veelal dun gelaagd of gelamineerd is. |
dy |
bijzondere grond |
Een bijzondere grond, grond die vrijwel volledig uit organische stof bestaat, amorf en zwartig is en een geleiachtige consistentie heeft. |
ijzeroer |
bijzondere grond |
Een bijzondere grond, grond die vrijwel volledig uit ijzeroer bestaat, geelbruin tot bruinrood is en zeer samenhangend is. |
kalkgyttja |
bijzondere grond |
Een bijzondere grond, grond die vrijwel volledig uit kalk bestaat, wittig tot gelig is en een pasta-achtige consistentie heeft. |
De lijst voor de geotechnische classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN-EN-ISO 14688-1. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
keien |
Zeer grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keien bestaat. |
keienMetGrind |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keienMetZand |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keienMetSilt |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
keienMetKlei |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
keitjes |
Zeer grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keitjes bestaat. |
keitjesMetGrind |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keitjesMetZand |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keitjesMetSilt |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
keitjesMetKlei |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
grind |
Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit grind bestaat. |
grindMetKeien |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keien bestaat. |
grindMetKeitjes |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keitjes bestaat. |
zwakZandigGrind |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor 5 tot 20% uit zand bestaat. |
sterkZandigGrind |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor meer dan 20% uit zand bestaat. |
siltigGrind |
Grove minerale grond die bestaat uit grind waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
kleiigGrind |
Grove minerale grond die uit grind bestaat waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
zand |
Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit zand bestaat. |
zandMetKeien |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keien bestaat. |
zandMetKeitjes |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keitjes bestaat. |
zwakGrindigZand |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor 5 tot 20% uit grind bestaat. |
sterkGrindigZand |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor meer dan 20% uit grind bestaat. |
siltigZand |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
siltigZandMetGrind |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat, en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt, en grind bevat. |
kleiigZand |
Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
kleiigZandMetGrind |
Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei, en grind bevat. |
silt |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand (bij uitsmeren over de hand) bevat. |
siltMetKeien |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keien en ander zeer grof en grof materiaal bevat. |
siltMetKeitjes |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keitjes en grof materiaal bevat. |
zwakGrindigSilt |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en enkele grindkorrels bevat. |
sterkGrindigSilt |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en veel grindkorrels bevat. |
zwakZandigSilt |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat. |
zwakZandigSiltMetGrind |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
sterkZandigSilt |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat. |
sterkZandigSiltMetGrind |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
klei |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
kleiMetKeien |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keien bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit ander zeer grof en grof materiaal bestaat. |
kleiMetKeitjes |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keitjes bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit grof materiaal bestaat. |
zwakGrindigeKlei |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, enkele grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
sterkGrindigeKlei |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, veel grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
zwakZandigeKlei |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat. |
zwakZandigeKleiMetGrind |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
sterkZandigeKlei |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat. |
sterkZandigeKleiMetGrind |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
detritus |
Organische grond die uit detritus bestaat, een organisch materiaal met nauwelijks enige treksterkte, dat uit gebroken vezels bestaat en weinig samenhang vertoont. |
zwakZandigeDetritus |
Organische grond die uit detritus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigeDetritus |
Organische grond die uit detritus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigeDetritus |
Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigeDetritus |
Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar klei bevat. |
humus |
Organische grond die uit humus bestaat, een gehomogeniseerd mengsel zonder treksterkte dat hoofdzakelijk bestaat uit de niet-makkelijk afbreekbare resten van de bovengrondse delen van planten. |
zwakZandigeHumus |
Organische grond die uit humus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigeHumus |
Organische grond die uit humus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigeHumus |
Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigeHumus |
Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar klei bevat. |
veen |
Organische grond die uit veen bestaat, een vezelig en samenhangend organisch materiaal met enige treksterkte dat bestaat uit de nog gedeeltelijk als zodanig herkenbare delen van planten. |
zwakZandigVeen |
Organische grond die uit veen bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigVeen |
Organische grond die uit veen bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigVeen |
Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigVeen |
Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar klei bevat. |
bruinkool |
Organische grond, die compact is en een hoge treksterkte heeft. |
gyttja |
Organische grond, die amorf is, stroef aanvoelt en een pasta-achtige consistentie heeft. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel glimmers in het volume van de grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
glimmersGeen |
Glimmers – dunne, plaatvormige sedimentdeeltjes met een goed herkenbaar glimmend oppervlak – komen niet voor. |
glimmerSpoor |
Glimmers – dunne, plaatvormige sedimentdeeltjes met een goed herkenbaar glimmend oppervlak – zijn aanwezig en maken tot 0,1% van het volume uit. |
glimmerWeinig |
Glimmers – dunne, plaatvormige sedimentdeeltjes met een goed herkenbaar glimmend oppervlak – maken tussen 0,1 en 1% van het volume uit. |
glimmerVeel |
Glimmers – dunne, plaatvormige sedimentdeeltjes met een goed herkenbaar glimmend oppervlak – maken 1% of meer van het volume uit. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de grenzen van lagen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
afgeleid |
De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit het boorgedrag; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
afgeleidSondering |
De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit een sondering die op minder dan 5 meter van de boring vandaan ligt; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
voorbepaald |
De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
waargenomenScherp |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering waarop de grens is gebaseerd voltrekt zich binnen een bereik van minder dan 3 mm. |
waargenomenGeleidelijk |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 3 en 30 mm ligt. |
waargenomenDiffuus |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt. |
waargenomenWillekeurig |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters, maar de verandering is zo geleidelijk dat de grens op een willekeurige plaats is gelegd. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel grind in grindarme grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
nietGrindig |
Grind is niet aanwezig. |
zwakGrindig |
Grind is aanwezig en maakt minder dan 5% van de massa uit. |
matigGrindig |
Grind maakt tussen 5 en 15% van de massa uit. |
sterkGrindig |
Grind maakt tussen 15 en 30% van de massa uit. |
De lijst met de waarden voor de herkomst van grind. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
fluviatielEridanos |
Grind dat aangevoerd is door het Baltisch riviersysteem (Eridanos) en voornamelijk afkomstig is uit het Oostzeegebied. Kenmerkende grindsoorten zijn: zeer groot aandeel van heldere kwarts. Zeldzame gidssoorten zijn: verkiezelde fossielen en barnsteen. |
fluviatielMaas |
Grind dat aangevoerd is door het Maas riviersysteem en voornamelijk afkomstig uit de Ardennen, Noord-Frankrijk en de Vogezen. Kenmerkende grindsoorten zijn: groot aandeel witte kwarts met in mindere mate heldere kwarts, gerolde vuursteen (ook wel Maas-eitjes), conglomeraat en kalksteen. Zeldzame gidssoorten zijn: Revinienkwartsiet en Vogezengraniet. |
fluviatielNoordDuits |
Grind dat aangevoerd is door het Noord-Duits riviersysteem en voornamelijk afkomstig is uit de Noord-Duitse middengebergten. Kenmerkende veel voorkomende grindsoorten zijn: porfier, lydiet, rode zandsteen, witte en heldere kwarts. Een zeldzame gidssoort is: Thüringerwoudporfier. |
fluviatielRijnAlpien |
Grind dat aangevoerd is door het Alpiene Rijnsysteem en voornamelijk afkomstig is van het Rijn-Leisteenplateau. Kenmerkende grindsoorten zijn: porfier, rode ijzerkiezel, rode en groene zandsteen, kwartsiet. |
fluviatielRijnPreAlpien |
Grind dat aangevoerd is door het pre-Alpiene Rijnsysteem. Kenmerkende grindsoorten zijn: groot aandeel witte kwarts met in mindere mate heldere kwarts. Een zeldzame gidssoort is: kiezeloöliet. |
fluviatielSchelde |
Grind dat aangevoerd is door het Schelde systeem, afkomstig uit Midden België. Grindsamenstelling varieert maar bestaat voor het overgrote deel uit hoekige vuursteen en witte kwarts met in mindere mate heldere kwarts. |
glaciaal |
Grind dat aangevoerd is door het landijs vanuit Zweden, Finland, Denemarken en soms uit Noorwegen. Kenmerkende veel voorkomende grindsoorten zijn: graniet, niet-gerolde vuursteen en kalksteen. Zeldzame gidssoorten zijn Rapakivigraniet en Rhombenporfier. |
De lijst voor de classificatie van de mediaan van de grindfractie |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
fijn2tot6.3mm |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 6,3 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof6.3tot20mm |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 6,3 mm en kleiner dan 20 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
grof20tot63mm |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 20 mm en kleiner dan 63 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de hoekigheid van de korrels. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
zeerHoekig |
Geen afgeronde hoeken of randen. |
hoekig |
Weinig afgeronde hoeken of randen. |
subhoekig |
Onregelmatig oppervlak, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn. |
subrond |
Oppervlak egaal maar onregelmatig, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn. |
afgerond |
Oppervlak egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten. |
zeerAfgerond |
Oppervlak egaal. |
De lijst met de horizontcodes. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
A |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren). Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
AB |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
AC |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
AE |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
B |
Een minerale (soms moerige) inspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
BC |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
C |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen die een O-, A-, E- en B-horizont zouden kunnen doen ontstaan. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
E |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
EB |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
De lijst met de hulpmiddelen die voor het maken van de geologische boormonsterbeschrijving kunnen worden gekozen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
beeldanalyseapparaat |
Voor het bepalen van de grootte en de vorm van zandkorrels is een beeldanalyseapparaat (image analyser) gebruikt. |
De lijst met de hydrologische omstandigheden van het terrein. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
inundatieRivierwater |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van rivierwater. |
inundatieZeewater |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van zeewater. |
kwelGeenWijst |
Het terrein is zo gelegen dat grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken, maar het omhoogkomen het grondwater is niet direct geassocieerd met een breuk in de ondergrond. |
kwelWijst |
Het terrein is zo gelegen dat grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken. Het omhoogkomen van zoet grondwater is direct geassocieerd met een breuk in de ondergrond. |
De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
MBW |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet. |
ONW |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Ontgrondingenwet. |
OW |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de omgevingswet. |
publiekeTaak |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
RO |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet ruimtelijke ordening. |
WABO |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht |
WW |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Waterwet. |
De lijst met de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
BROModel |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken en onderhouden van een geologisch model in de basisregistratie ondergrond. |
gebiedsmodelBeheerGrondwater |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken van een model van de hydrogeologische opbouw van de ondergrond van een bepaald gebied ten behoeve van het grondwaterbeheer. |
gebiedsmodelGebruikGrondwater |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken van een model van de hydrogeologische opbouw van de ondergrond van een bepaald gebied ten behoeve van grondwatergebruik. |
gebiedsmodelGebruikOndergrond |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken van een model van de geologische opbouw van de ondergrond van een bepaald gebied ten behoeve van het gebruik van de ondergrond anders dan voor grondwatergebruik. |
gebiedsmodelOntgronding |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken van een model van de geologische opbouw van de ondergrond van een bepaald gebied ten behoeve van ontgronding. |
gebiedsmodelOrdeningOndergrond |
Onderzoek uitgevoerd voor het maken van een model van de (hydro)geologische opbouw van de ondergrond van een bepaald gebied ten behoeve van ordeningsvraagstukken. |
locatieModelGebruikGrondwater |
Onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van de (hydro)geologische opbouw van de ondergrond op een bepaalde locatie en ten behoeve van de aanleg van een grondwaterontrekkingsput, een infiltratieput of een gesloten of open WKO-installatie. |
locatieModelGebruikOndergrond |
Onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van de geologische opbouw van de ondergrond op een bepaalde locatie en ten behoeve van de aanleg van constructies voor het gebruik van de ondergrond dat zich niet beperkt tot het grondwater. |
locatieModelMonitoringGrondwater |
Onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van de (hydro)geologische opbouw van de ondergrond op een bepaalde locatie en ten behoeve van de aanleg van een grondwatermonitoringput. |
specialistischOnderzoek |
Onderzoek uitgevoerd om gegevens in te winnen in het kader van wetenschappelijk onderzoek. |
De lijst met de kaderstellende procedures voor de uitvoering van het booronderzoek. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
EN1997d2v2007 |
NEN-EN 1997-2:2007 Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp. Deel 2: Grondonderzoek en beproeving inclusief nationale bijlage. De Eurocode 7 maakt deel uit van de eurocode serie van Europese standaarden (EN) gerelateerd aan constructies. In Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp wordt omschreven hoe geotechnische constructies worden ontworpen. Eurocode 7 is op 12 juni 2006 goed gekeurd door het Europese Comité voor Standaardisatie en verplicht in de lidstaten vanaf maart 2010. |
geen |
Er is geen kaderstellende procedure van toepassing. |
De lijst voor de classificatie van het kalkgehalte van grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
kalkloos |
Bruist niet op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zwakKalkhoudend |
Bruist zwak of sporadisch op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkhoudend |
Bruist waarneembaar, maar niet aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkrijk |
Bruist sterk en aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
De lijst met de kleuren van grond en slib. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
lichtblauw |
Lichtblauw omvat de Munsellkleur 5B 7/6 (light blue). |
lichtblauwGrijs |
LichtblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1 en 5PB 8/1 (light bluish gray). |
lichtblauwGroen |
LichtblauwGroen omvat de Munsellkleuren 5BG 6/6 (light blue green) en 5BG 7/2 (pale blue green). |
blauw |
Blauw omvat de Munsellkleur 5B 5/6 (moderate blue). |
blauwGrijs |
BlauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 (bluish gray). |
blauwGroen |
BlauwGroen omvat de Munsellkleuren 5BG 4/6 (moderate blue green) en 5BG 5/2 (grayish blue green). |
blauwWit |
BlauwWit omvat de Munsellkleur 5B 9/1 (bluish white). |
blauwZwart |
BlauwZwart omvat de Munsellkleuren 10B 2.5/1, 5B 2.5/1 en 5PB 2.5/1 (bluish black). |
donkerblauwGrijs |
DonkerblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 4/1, 5B 4/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 5B 3/1 en 5PB 3/1, 10B 3/1 (very dark bluish gray). |
donkerblauwGroen |
DonkerblauwGroen omvat de Munsellkleur 5BG 3/2 (dusky blue green). |
lichtbruin |
Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3 en 7.5YR 6/4 (light brown). |
lichtbruinGrijs |
LichtbruinGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 6/2 en 2.5Y 6/2 (light brownish gray). |
bruin |
Bruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3, 7.5YR 5/4 (brown). |
bruinGeel |
BruinGeel omvat de Munsellkleuren 10YR 6/6 en 10YR 6/8 (brownish yellow). |
bruinRood |
BruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3 en 7.5R 3/4 (dusky red). |
bruinZwart |
BruinZwart omvat de Munsellkleur 5YR 2/1 (brownish black). |
donkerbruin |
Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3 en 7.5YR 3/4 (dark brown). |
donkerbruinRood |
DonkerbruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3 en 7.5R 2.5/4 (very dusky red). |
lichtgeelBruin |
LichtgeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/4, 2.5Y 6/3 en 2.5Y 6/4 (light yellowish brown). |
lichtgeelGroen |
LichtgeelGroen omvat de Munsellkleur 5GY 6/4 en 10GY 7/2 (pale yellowish green). |
lichtgeelRoze |
LichtgeelRoze omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2 en 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink). |
geel |
Geel omvat de Munsellkleuren 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6 en 5Y 8/8 (yellow). |
geelBruin |
GeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/4, 10YR 5/6 en 10YR 5/8 (yellowish brown). |
geelGroen |
GeelGroen omvat de Munsellkleuren 10GY 6/4 (moderate yellowish green) en 5GY 7/4 (moderate yellow green). |
geelRood |
GeelRood omvat de Munsellkleuren 5YR 4/6, 5YR 5/6 en 5YR 5/8 (yellowish red). |
donkergeelBruin |
DonkergeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4 en 10YR 4/6 (dark yellowish brown). |
donkergeelGroen |
DonkergeelGroen omvat de Munsellkleur 10GY 4/4 (dark yellowish green). |
lichtgrijs |
Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5Y 7/2, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1 en N 7/ (light gray). |
lichtgrijsBlauw |
LichtgrijsBlauw omvat de Munsellkleuren 5B 6/2 en 5PB 7/2 (pale blue). |
lichtgrijsBruin |
LichtgrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/3, 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3 en 2.5Y 8/4 (pale brown). |
lichtgrijsGeel |
LichtgrijsGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 8.5/2, 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3 en 5Y 8/4 (pale yellow). |
lichtgrijsGroen |
LichtgrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2, 10G 6/2 (pale green), 5GY 7/2 (grayish yellow green), 10G 8/2 (very pale green) en 5GY 6/2 (light grayish green). |
lichtgrijsOlijf |
LichtgrijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 6/2 (light grayish olive), 10Y 6/4, 5Y 6/3 en 5Y 6/4 (pale olive). |
lichtgrijsRood |
LichtgrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 10R 7/4, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3 en 7.5R 7/4 (pale red). |
lichtgrijsRoze |
LichtgrijsRoze omvat de Munsellkleur 5RP 8/2 (pale pink). |
grijs |
Grijs omvat de Munsellkleuren 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5Y 6/1, 5YR 5/1, 5YR 6/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/ en N 6/ (gray). |
grijsBlauw |
GrijsBlauw omvat de Munsellkleuren 5PB 3/2 (dusky blue) en 5PB 5/2 (grayish blue). |
grijsBruin |
GrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/2 en 2.5Y 5/2 (grayish brown). |
grijsGroen |
GrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 4/2, 5G 5/2, 5GY 5/2, 5GY 5/2 (grayish green) en 10G 4/2, 10GY 5/2 (grayish green). |
grijsOlijf |
GrijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive). |
grijsPaars |
GrijsPaars omvat de Munsellkleuren 5P 4/2 (grayish purple) en 5RP 4/2 (grayish red purple). |
grijsRood |
GrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 4/2, 10R 4/3, 10R 4/4, 10R 5/2, 10R 5/3, 10R 5/4, 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3 en 7.5R 5/4 (weak red). |
donkergrijs |
Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 5Y 4/1, 5YR 4/1, 7.5YR 4/1, N 4/ (dark gray). |
donkergrijsBruin |
DonkergrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/2, 2.5Y 4/2 (dark grayish brown). |
donkergrijsGroen |
DonkergrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/2 (very dark grayish green), 5GY 4/2 (dark grayish green) en 10GY 3/2 (dusky yellowish green). |
donkergrijsOlijf |
DonkergrijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/2 (very dark grayish olive) en 10Y 4/2 (dark grayish olive). |
lichtgroen |
Lichtgroen omvat de Munsellkleur 5G 7/4 (light green). |
lichtgroenGeel |
LichtgroenGeel omvat de Munsellkleur 10Y 8/2 (pale greenish yellow). |
lichtgroenGrijs |
LichtgroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1 en 5GY 8/1 (light greenish gray). |
groen |
Groen omvat de Munsellkleuren 5G 5/6 (moderate green) en 5G 6/6 (brilliant green). |
groenGeel |
GroenGeel omvat de Munsellkleur 10Y 7/4 (moderate greenish yellow). |
groenGrijs |
GroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1 en 5GY 6/1 (greenish gray). |
groenZwart |
GroenZwart omvat de Munsellkleuren 10BG 2.5/1, 5G 2/1, 10G 2.5/1, 5GY 2/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1 en 5GY 2.5/1 (greenish black). |
donkergroenGeel |
DonkergroenGeel omvat de Munsellkleur 10Y 6/6 (dark greenish yellow). |
donkergroenGrijs |
DonkergroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10GY 4/1, 10BG 4/1, 10G 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray) en 5G 3/1 (very dark greenish gray). |
donkergroenZwart |
DonkergroenZwart omvat de Munsellkleuren 10Y 3/1 en 5GY 3/1, 10GY 3/1, 5G 3/1 (very dark greenish gray). |
lichtolijf |
Lichtolijf omvat de Munsellkleur 10Y 5/4 (light olive). |
lichtolijfBruin |
LichtolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6 en 2.5Y 5/8 (light olive brown). |
lichtolijfGrijs |
LichtolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 6/2 (light olive gray). |
lichtolijfGroen |
LichtolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 5/4 (light olive green). |
olijf |
Olijf omvat de Munsellkleuren 10Y 4/4, 5Y 4/3, 5Y 4/4, 5Y 5/3, 5Y 5/4 en 5Y 5/6 (olive). |
olijfBruin |
OlijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4 en 2.5Y 4/6 (olive brown). |
olijfGeel |
OlijfGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6 en 5Y 6/8 (olive yellow). |
olijfGrijs |
OlijfGrijs omvat de Munsellkleuren 5Y 4/2 en 5Y 5/2 (olive gray). |
olijfGroen |
OlijfGroen omvat de Munsellkleur 5GY 4/4 (olive green). |
olijfZwart |
OlijfZwart omvat de Munsellkleur 5Y 2/1 (olive black). |
donkerolijf |
Donkerolijf omvat de Munsellkleur 10Y 3/4 (dark olive). |
donkerolijfBruin |
DonkerolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 3/3 (dark olive brown). |
donkerolijfGrijs |
DonkerolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 3/2 (dark olive gray). |
donkerolijfGroen |
DonkerolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/4 (dark olive green). |
lichtpaars |
Lichtpaars omvat de Munsellkleuren 5P 6/2 (pale red purple) en 5RP 6/2 (pale red purple). |
donkerpaars |
Donkerpaars omvat de Munsellkleuren 5P 2/2 en 5RP 2/2 (very dusky purple). |
donkerpaarsRood |
DonkerpaarsRood omvat de Munsellkleur 10R 2/2 (very dusky red). |
lichtrood |
Lichtrood omvat de Munsellkleuren 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6 en 7.5R 7/8 (light red). |
lichtroodBruin |
LichtroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3 en 5YR 6/4 (light reddish brown). |
lichtroodGrijs |
LichtroodGrijs omvat de Munsellkleuren 2.5YR 7/1 (light reddish gray). |
rood |
Rood omvat de Munsellkleuren 10R 4/6, 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6 en 7.5R 5/8 (red). |
roodBruin |
RoodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3 en 5YR 5/4 (reddish brown). |
roodGeel |
RoodGeel omvat de Munsellkleuren 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8 en 7.5YR 8/6 (reddish yellow). |
roodGrijs |
RoodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 5YR 5/2, 7.5R 5/1 en 7.5R 6/1 (reddish gray). |
roodZwart |
RoodZwart omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/1 en 2.5YR 2.5/1 (reddish black). |
donkerrood |
Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6 en 7.5R 3/8 (dark red). |
donkerroodBruin |
DonkerroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/2, 5YR 3/3, 5YR 3/4 (dark reddish brown), 5YR 2/2 (dusky brown). |
donkerroodGrijs |
DonkerroodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1 en 7.5R 4/1 (dark reddish gray). |
lichtoranjeGeel |
LichtoranjeGeel omvat de Munsellkleuren 10YR 9.5/2 en 10YR 9/2 (pale orange yellow). |
oranjeBruin |
OranjeBruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6 en 7.5YR 5/8 (strong brown). |
lichtroze |
Lichtroze omvat de Munsellkleuren 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3 en 7.5R 8/4 (light pink). |
roze |
Roze omvat de Munsellkleuren 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 5YR 8/4, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3 en 7.5YR 8/4 (pink). |
rozeGrijs |
RozeGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 7/1, 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) en 5YR 8/1 (pinkish gray). |
rozeWit |
RozeWit omvat de Munsellkleuren 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 en 7.5YR 8/2 (pinkish white). |
wit |
Wit omvat de Munsellkleuren 10R 8/1, 10YR 8.5/1, 10YR 8/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 8/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5Y 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 8/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/, N 8/ en N 9/, N9.5/ (white). |
witBlauw |
WitBlauw omvat de Munsellkleur 5B 8/2 (very pale blue). |
witBruin |
WitBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8.5/2, 10YR 8/2, 10YR 8/3, en 10YR 8/4 (very pale brown). |
witGeel |
WitGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 9.5/2 en 2.5Y 9/2 (very pale yellow). |
zwart |
Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1, N 1/ en 7.5YR 2.5/1 (black). |
zwartBruin |
ZwartBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 2/2 (very dark brown), 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 very dark grayish brown, 7.5YR 2.5/2 en 7.5YR 2.5/3 (very dark brown). |
zwartGrijs |
ZwartGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1 en N 3/ (very dark gray), N 2/ (grayish black). |
zwartGroen |
ZwartGroen omvat de Munsellkleuren 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5G 2.5/2 en 5G 3/2 (very dark grayish green). |
zwartOlijf |
ZwartOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/2 (very dark grayish olive). |
zwartRood |
ZwartRood omvat de Munsellkleuren 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), 5R 2/2 (blackish red) en 5R 2/6 (very dark red). |
De lijst met de categorieën voor het indelen van zandkorrels naar kleur. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
grijzeKorrels |
De zandkorrels zijn licht- tot donkergrijs en niet transparant. |
groeneKorrels |
De zandkorrels zijn licht- tot donkergroen en niet transparant. |
rozeKorrels |
De zandkorrels zijn lichtrood of roze en niet transparant. |
transparanteKorrels |
De zandkorrels zijn lichtgrijs tot kleurloos en enigszins transparant. |
witteKorrels |
De zandkorrels zijn wit en niet transparant. |
De lijst voor de classificatie van de dikte van afwijkende laagjes en laagjes. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
ergDunGelamineerd |
De dikte van de laagjes is kleiner dan 2 mm. |
dunGelamineerd |
De dikte van de laagjes ligt tussen 2 en 6 mm. |
dikGelamineerd |
De dikte van de laagjes ligt tussen 6 en 20 mm. |
ergDunGelaagd |
De dikte van de laagjes ligt tussen 20 en 60 mm. |
dunGelaagd |
De dikte van de laagjes ligt tussen 60 en 200 mm. |
De lijst met de landschapselementen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
beekdal |
Natuurlijk landschapselement. Een lager gelegen gebied buiten het rivieren- en kustgebied waardoor een beek stroomt. |
berm |
Menselijk landschapselement. Strook grond langs een weg die onder meer steun geeft aan het weglichaam. |
daliegat |
Menselijk landschapselement. Cirkelvormige depressie van twee á vijf meter doorsnede waar kalkrijke klei is gewonnen die gebruikt werd voor de verbetering van (nu verdwenen) veenland. |
dekzandrug |
Natuurlijk landschapselement. Terreinverheffing met flauwe helling, die grotendeels onder arctische omstandigheden in het Weichselien door de wind zijn gevormd. |
eenmanses |
Menselijk landschapselement. Veelal bolgelegen akker, vanaf de middeleeuwen ontstaan op zandgronden door toebrengen van een mengsel van plaggen en mest. |
esker |
Natuurlijk landschapselement. Heuvelrug gevormd door het smeltwater van landijs. Deze rug kan zowel in een tunnel onder het landijs tot afzetting zijn gekomen als tussen afsmeltende landijsblokken. |
gegravenWater |
Menselijk landschapselement. Door mensen gegraven of aangelegde watergang, zoals een sloot, gracht of kanaal. |
gemoerneerdTerrein |
Menselijk landschapselement. Onregelmatig hobbelig, terrein ontstaan door delving van zout veen. De ontstane putten werden daarna gedempt met uitgegraven klei. |
getijdeGeul |
Natuurlijk landschapselement. Bij laagwater droogvallende geul in een getijdengebied. |
getijdePlaat |
Natuurlijk landschapselement. Bij laagwater droogvallende plaat in een getijdengebied. |
geulInactief |
Natuurlijk landschapselement. Geul die nog verbinding heeft met de actieve geul maar waarin het water niet meer doorstroomt. |
greppel |
Menselijk landschapselement. Niet watervoerende, smalle en ondiepe gegraven geul voor waterafvoer vanuit de kavel naar de sloot. |
helling |
Natuurlijk landschapselement. Schuin oplopend of aflopend vlak in een landschap. |
houtwal |
Menselijk of halfnatuurlijk landschapselement. Natuurlijk begroeide wal met bomen en struiken als erfafscheiding en scheiding tussen weilanden en akkers. |
koebosje |
Menselijk landschapselement. Klein, met bomen begroeid en vaak met een ringsloot omzoomd stuk land waar in het verleden ziek vee begraven werd. Meestal gelegen aan de rand van een weide. |
kolk |
Natuurlijk landschapselement. Poel ontstaan door rondkolkend water tijdens dijkdoorbraak. |
kreekrug |
Natuurlijk landschapselement. Zandige rug in het zeekleilandschap ontstaan door inversie van het landschap. |
kustduin |
Natuurlijk of half natuurlijk landschapselement. Duin die gelegen is in het huidige kustgebied. |
kwelder |
Natuurlijk landschapselement. Begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. |
landduin |
Natuurlijk of half natuurlijk landschapselement. Duinvorm in hoger gelegen zandgebieden, veelal ontstaan door ontbossing en overbegrazing. |
meer |
Natuurlijk of menselijk landschapselement. Door land omringde watervlakte. |
oeverwal |
Natuurlijk landschapselement. Een langgerekte hoogte langs een (voormalige) rivier. |
oudeBewoningsplaats |
Menselijk landschapselement. Plaats waar vroegere bewoning heeft plaatsgevonden. |
pingoruine |
Natuurlijk landschapselement. Cirkel- tot ovaalvormige depressies, omgeven door een vrijwel gesloten walletje. Ontstaan onder arctische omstandigheden, onder invloed van bodemijs. |
poel |
Natuurlijk of menselijk landschapselement. Niet-lijnvormig waterelement zonder aan- of afvoer van water. Omvat ook dobbes. |
rabat |
Menselijk landschapselement. Opgehoogde plantstrook voor bomen in natte gebieden. Het ophogen van het rabat gebeurt met de grond die vrijkomt bij het graven van waterafvoerende greppels. |
restgeulDroog |
Natuurlijk landschapselement. Lijnvormige laagte ontstaan door opvulling van een kreekrug of rivier. |
restgeulWater |
Natuurlijk landschapselement. Watervoerende geul die niet meer verbonden is met een actief systeem. |
restRandNietVerveend |
Menselijk landschapselement. Hoogveenrand die niet verveend is. |
rivierduinBegraven |
Natuurlijk landschapselement. Voormalig rivierduin dat overdekt is door later gevormde grond en uitsteekt boven de omgeving. |
rivierduinNietBegraven |
Natuurlijk landschapselement. Rivierduin dat niet overdekt is en waarvan de vorming nog niet voltooid hoeft te zijn. |
rivierterras |
Natuurlijk landschapselement. Restant van een vroegere riviervlakte die door tektonische en klimatologische processen hoger ligt dan de huidige rivierbedding. |
strand |
Natuurlijk landschapselement. Zandige strook met weinig of geen vegetatie direct grenzend aan de zee. Het strand loopt deels onder bij hoogwater. |
strandwal |
Natuurlijk landschapselement. Door de zee tot boven het hoogwater niveau opgeworpen zandbank. Strandwallen liggen evenwijdig aan (voormalige) kustlijnen. |
uiterwaarde |
Natuurlijk landschapselement. Grond gelegen tussen de bedding van actieve rivieren en de winterdijk. Uiterwaarden liggen door binnendijkse opslibbing hoger dan de aangrenzende buitendijkse gebieden. |
ven |
Natuurlijk landschapselement. Ondiep meer in een zandgebied. |
zandbank |
Natuurlijk zeebodemelement. Ondiepe banken van zand die vaak ontstaan in de branding nabij een strand. |
zandgolf |
Natuurlijk zeebodemelement. Golf van zand die over de bodem van de zee migreert, vaak meters hoog en breed en met een lengte van honderden meters. |
zetwal |
Menselijk landschapselement. Vaak smalle, langgerekte strook grond in het veengebied, waar het uitgebaggerde veen op te drogen werd gelegd om er turven van te maken. |
zinkgat |
Natuurlijk landschapselement. Verticaal gat in kalksteen van enkele meters breed en diep, dat vaak opgevuld is met lokaal hellingmateriaal. |
De lijst voor de classificatie van de lengte van brokjes grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
ergKlein |
De lengte is minder dan 2 mm. |
klein |
De lengte ligt tussen 2 en 6 mm. |
vrijKlein |
De lengte ligt tussen 6 en 20 mm. |
vrijGroot |
De lengte ligt tussen 20 en 60 mm. |
groot |
De lengte ligt tussen 60 en 200 mm. |
De lijst met de omschrijvingen van het deel van een grondlichaam waar de locatie van onderzoek op ligt. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
binnenteen |
De binnenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de binnenzijde (bij dijken de landzijde) van het grondlichaam. |
buitenteen |
De buitenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de buitenzijde (bij dijken de waterzijde) van het grondlichaam. |
kruin |
De top of het hoogste vlak van het grondlichaam. |
talud |
De zijwand van het grondlichaam. |
teen |
De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant. |
De lijst met de referentiepunten voor de verticale positie. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
maaiveld |
Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond. |
waterbodem |
De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water. |
De lijst met de standaardclassificatie van massapercentages in de vakgebieden geologie en geotechniek. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
spoorTot1 |
Er komt een spoor voor en dat betekent dat het aandeel in de massa minder dan 1% is. |
weinig1tot25 |
Er komt weinig voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 1 en 25% is. |
veel25tot50 |
Er komt veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 25 en 50% is. |
zeerVeel50tot75 |
Er komt zeer veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 50 en 75% is. |
uiterstVeelMinstens75 |
Er komt uiterst veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa minstens 75% is. |
De lijst voor de classificatie van de mate van verwering van schelpmateriaal. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
nietVerweerd |
Het schelpmateriaal vertoont geen sporen van chemische verwering. |
matigVerweerd |
Het schelpmateriaal is enigermate chemisch verweerd. |
sterkVerweerd |
Het schelpmateriaal is verregaand chemisch verweerd. |
De lijst met de menselijke sporen die de laagopbouw verstoren. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
graafSpoor |
Verstoring die wordt herkend als het gevolg van graven door de mens. |
hoefSpoor |
Verstoring die wordt herkend als het gevolg van de indruk van een poot van een hoefdier, dat waarschijnlijk als vee gehouden is (komt voor in kleiige afzettingen). |
ploegSpoor |
Verstoring die wordt herkend als het gevolg van ploegen. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van het onderzoek. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
DGPS50tot200cm |
Meting d.m.v. satellietnavigatie met differentiaalcorrectie, in het dagelijks gebruik aangeduid als DGPS. Afwijking tussen 50 en 200 cm. DGPS maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
GPS200tot1000cm |
Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking tussen 200 en 1.000 cm. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS0tot2cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS2tot5cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS5tot10cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS10tot50cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS0tot2cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS2tot5cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS5tot10cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS10tot50cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
tachymetrie0tot10cm |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm. |
tachymetrie10tot50cm |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van de sliblaag. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
akoestisch |
Via deze technieken wordt met een hoogfrequent (210 – 700 kHz) de afstand van een zender tot de bovenzijde van de sliblaag bepaald. Dit is de laag waarop het signaal reflecteert. Lage frequenties (15 – 30 kHZ) kunnen onder bepaalde omstandigheden gebruikt worden om de onderzijde van de sliblaag te definiëren. |
elektromagnetisch |
Bij deze techniek worden elektromagnetische pulsen gebruikt om de waterdiepte en onderzijde van de sliblaag te bepalen. Er wordt gewerkt met een zender en ontvanger. De resolutie is afhankelijk van de geleidbaarheid van het water, grondsoort, meetfrequentie. |
radioactief |
Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid radioactief bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld. |
ultrasoon |
Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid met hoogfrequente geluidsgolven bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld. |
versnelling |
Bij deze techniek laat met een object in de waterkolom vallen. Door gelijktijdig de diepte en versnelling te meten kan worden afgeleid op welke diepte zich de bovenzijde van de sliblaag zich bevindt. In het slib zal de valversnelling van het instrument vertragen. |
visueel |
Voor metingen aan een monsterkolom wordt een transparante holle buis (aan de onderzijde al dan niet afsluitbaar) in de grond gedrukt. Visueel wordt dan de bovenzijde van de sliblaag bepaald. |
waterdruk |
Deze techniek maakt gebruik van een meetinstrument dat achter een boot voortgetrokken wordt. Hiervoor dient de dichtheid van de top van de sliblaag vooraf gedefinieerd te worden. Door het meetinstrument deze dichtheid te geven hoeft alleen de hoogte van de waterkolom boven het meetinstrument gemeten te worden met een waterdrukmeter. |
weerstandMechanisch |
Bij deze techniek wordt een meetlichaam mechanisch naar beneden gedrukt. De weerstanden hierbij worden geregistreerd. Dit kan tevens in de meetkop plaatsvinden zoals bij een sondering. |
weerstandPeilhengel |
Bij toepassing van een peilhengel is een peilstok met een schijf van 10 cm diameter bevestigd aan een hengel. De hengel wordt gebruikt om de peilstok neer te laten tot deze blijft staan op een sliblaag. De diepte kan worden afgelezen (b-weerstand). |
weerstandPeilstok |
Bij toepassing van een peilstok wordt gebruik gemaakt van een licht gewicht stok met een geperforeerde schijf van 10 tot 18 cm diameter om de bovenzijde van de sliblaag te bepalen op basis van gevoelde weerstand bij indrukken in de bodem (a-weerstand). |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van het onderzoek. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
AHN2_50cmRaster |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 ingewonnen tussen 2007 en 2012. Voor de bepaling van de verticale positie is het rasterbestand van 50 x 50 cm gebruikt. De uitvoerder heeft met kennis van zaken gebruik gemaakt van het ruwe rasterbestand of het gefilterde rasterbestand, het zogenaamde maaiveldraster is gefilterd voor elementen die op het maaiveld staan zoals begroeiing en bebouwing. |
AHN3_50cmRaster |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3, ingewonnen tussen 2014 en 2019. Voor de bepaling van de verticale positie is het rasterbestand van 50 x 50 cm gebruikt. De uitvoerder heeft met kennis van zaken gebruik gemaakt van het ruwe rasterbestand of het gefilterde rasterbestand, het zogenaamde maaiveldraster is gefilterd voor elementen die op het maaiveld staan zoals begroeiing en bebouwing. |
PPPGPS0tot4cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS4tot10cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS10tot20cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS20tot100cm |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS0tot4cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS4tot10cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS10tot20cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS20tot100cm |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
tachymetrie0tot10cm |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm. |
tachymetrie10tot50cm |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm. |
waterpassing0tot2cm |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 cm. |
waterpassing2tot4cm |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 cm. |
waterpassing4tot10cm |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 cm. |
De lijst voor de classificatie van de vochtigheidstoestand van het materiaal. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
volledigUitgedroogd |
Het materiaal bevat geen vocht. |
uitgedroogd |
Het materiaal bevat vocht maar vertoont ook sporen van krimp of vlekken die erop wijzen dat een deel van het vocht verdampt is. |
veldvochtig |
Het materiaal is net zo vochtig als het materiaal dat direct uit het boorgat komt. |
De lijst voor de codes van de hoofdkleur in het Munsellsysteem. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
5B |
De waarde van de hoofdkleur is 5B. De B staat voor de kleur blauw (Blue). |
10B |
De waarde van de hoofdkleur is 10B. De B staat voor de kleur blauw (Blue). |
5BG |
De waarde van de hoofdkleur is 5BG. Dit staat voor de kleur blauw groen (Blue Green). |
10BG |
De waarde van de hoofdkleur is 10BG. Dit staat voor de kleur blauw groen (Blue Green). |
5G |
De waarde van de hoofdkleur is 5G. Dit staat voor de kleur groen (Green). |
10G |
De waarde van de hoofdkleur is 10G. Dit staat voor de kleur groen (Green). |
5GY |
De waarde van de hoofdkleur is 5GY. Dit staat voor de kleur groen geel (Green Yellow). |
10GY |
De waarde van de hoofdkleur is 10GY. Dit staat voor de kleur groen geel (Green Yellow). |
N |
De waarde van de hoofdkleur is N. Dit staat voor de kleur neutraal (Neutral). |
5P |
De waarde van de hoofdkleur is P. De P staat voor de kleur paars (Purple). |
5PB |
De waarde van de hoofdkleur is 5PB. Dit staat voor kleur paars blauw (Purple Blue). |
5R |
De waarde van de hoofdkleur is 5R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
7.5R |
De waarde van de hoofdkleur is 7,5R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
10R |
De waarde van de hoofdkleur is 10R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
5RP |
De waarde van de hoofdkleur is 5RP. De RP staat voor de kleur rood (RedPurple). |
2.5Y |
De waarde van de hoofdkleur is 2,5Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
5Y |
De waarde van de hoofdkleur is 5Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
10Y |
De waarde van de hoofdkleur is 10Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
2.5YR |
De waarde van de hoofdkleur is 2,5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
5YR |
De waarde van de hoofdkleur is 5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
7.5YR |
De waarde van de hoofdkleur is 7,5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
10YR |
De waarde van de hoofdkleur is 10YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
De lijst voor de codes van de witheid in het Munsellsysteem. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
1 |
De waarde van de witheid is 1. |
2 |
De waarde van de witheid is 2. |
2.5 |
De waarde van de witheid is 2,5. |
3 |
De waarde van de witheid is 3. |
4 |
De waarde van de witheid is 4. |
5 |
De waarde van de witheid is 5. |
6 |
De waarde van de witheid is 6. |
7 |
De waarde van de witheid is 7. |
8 |
De waarde van de witheid is 8. |
8.5 |
De waarde van de witheid is 8,5. |
9 |
De waarde van de witheid is 9. |
9.5 |
De waarde van de witheid is 9,5. |
De lijst voor de codes van de zuiverheid in het Munsellsysteem. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
1 |
De waarde van de zuiverheid is 1. |
2 |
De waarde van de zuiverheid is 2. |
3 |
De waarde van de zuiverheid is 3. |
4 |
De waarde van de zuiverheid is 4. |
6 |
De waarde van de zuiverheid is 6. |
8 |
De waarde van de zuiverheid is 8. |
De lijst met de tussentijdse gebeurtenissen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
vervolgGerapporteerd |
Er is na de eerste rapportage een volgend rapport overgedragen, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN-EN-ISO 14688. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
nietOrganisch |
Organische stof is niet aanwezig. |
zwakOrganisch |
Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond. |
sterkOrganisch |
Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
nietHumeus |
Organische stof is niet aanwezig. |
zwakHumeus |
Organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5% bedragen. |
matigHumeus |
Organische stof maakt tussen 2,5 en 8% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16% bedragen. |
sterkHumeus |
Organische stof maakt tussen 8 en 16% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30% bedragen. |
De lijst met de redenen waarom een interval niet is beschreven. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geenMonster |
Het interval is niet beschreven omdat de monsters niet meer voorhanden waren. |
geenOpbrengst |
Het interval is niet beschreven omdat de monstercontainer voor een deel leeg was (of omdat een deel van interval dat continu gestoken had moeten worden, niet helemaal bemonsterd kon worden). Het ‘lege’ deel wordt altijd vastgelegd als diepste deel van een interval. |
geenOpdracht |
Het interval is niet beschreven omdat het was uitgesloten van de opdracht. |
geenVasteOndergrond |
Het interval is niet beschreven omdat er een holte in de ondergrond was (al dan niet opgevuld met water). |
mechanischVerstoord |
Het interval is niet beschreven omdat de laagopbouw ernstig verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. |
naval |
Het interval is niet beschreven omdat het aanwezige materiaal als naval is beschouwd. |
proefstukUitgenomen |
Het interval is niet beschreven omdat een proefstuk is uitgenomen voor boormonsteranalyse dat de volledige doorsnede van het monster beslaat en er onvoldoende materiaal was om het op de juiste wijze te beschrijven. |
De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefinieerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
ETRS89 |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
WGS84 |
World Geodetic System 1984 (EPSG 4326). |
De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
aangevuld |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
geregistreerd |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
voltooid |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
De lijst met de sedimentaire fenomenen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
dropClast |
Een geïsoleerde klast bestaande uit klei of leem die de laag eronder heeft ingedrukt. |
dropStone |
Een geïsoleerde klast variërend in grootte van grind tot keitje in meer fijnkorrelige grond, die de laag eronder heeft ingedrukt. |
De lijst voor de classificatie van de bolrondheid van korrels. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bol |
De gemiddelde korrel is in alle richtingen ongeveer even lang. |
langwerpig |
De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel langer |
plat |
De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter. |
De lijst met de bestanddelen van lagen die vanuit archeologisch oogpunt interessant zijn. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
aardewerk |
Aardewerk en fragmenten van aardewerk, bijvoorbeeld potscherven of pijpenkoppen. |
baksteen |
Baksteen en fragmenten van baksteen. |
botOnverbrand |
Bot en fragmenten van bot die niet verbrand en al dan niet bewerkt zijn. |
botVerbrand |
Bot en fragmenten van bot die verbrand en al dan niet bewerkt zijn. |
gebrokenKwarts |
Gebroken, hoekig gesteentegruis, enkele millimeters groot, dat herkend wordt als gebruikt voor de verschraling van klei voor het vervaardigen van keramische objecten, bijvoorbeeld potten. |
glas |
Glas en glasscherven. |
houtskoolBrokken |
Houtskoolresten die groter zijn dan 2 mm. |
houtskoolSpikkels |
Houtskoolresten die kleiner zijn dan 2 mm. |
metaal |
Metaalresten en metalen gebruiksvoorwerpen. |
natuursteen |
Steen die herkend wordt als een door de mens behandeld of verwerkte brok gesteente. |
verbrandeLeem |
Leem of klei die door blootstelling aan hitte geblakerd of gebakken is. |
verbrandingsresten |
Minerale verbrandingsresten en amorfe bijproducten van verbranding of verbranding of verhitting die niet uit leem bestaan. |
visrest |
Delen van vissen die door de mens gebruikt zijn als voedsel. |
vuursteenBewerkt |
Vuursteenfragmenten die herkend worden als het product van bewerking. |
De lijst met de bijzondere bestanddelen van grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
botresten |
Natuurlijk bestanddeel: botten, of resten daarvan, afkomstig van gewervelde dieren of mensen. Uitgesloten hiervan zijn resten van vissen. De botresten zijn vaak wit tot grijs van kleur en hebben een grootte van enkele millimeters tot decimeters. |
doppleriet |
Natuurlijk bestanddeel: samengeklonterde geleiachtige humuszuren in oude wortelgangen of holtes in veen of het onderliggende substraat. Ontstaat bij het draineren van hoogveen en de daarop volgende oxidatie van veen waardoor de humuszuren als stroperige zwarte brij naar beneden sijpelen en samenklonteren. Doppleriet heeft de consistentie en structuur van zwarte schoensmeer; bij langdurige blootstelling aan lucht verkleurd het naar bruin. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
fosfaatconcreties |
Natuurlijk bestanddeel: bolronde of knolvormige fosforieten of fosfaatconcreties hebben een groengrijze tot zwarte kleur. De concreties worden vooral gevonden in glauconiethoudende zanden uit het Tertiair of Midden-Krijt. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
goethiet |
Natuurlijk bestanddeel: korrelvormige ijzerhydroxide met een matte, donkerbruine kleur. Komt voor als koffieboontjes-achtige korrels tot 2 mm groot. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
gruisPuimsteen |
Natuurlijk bestanddeel: fijne vulkanische resten (puimsteen) en as met een korrelgrootte kleiner dan 2 mm. De puimsteen is herkenbaar aan de gelig-grijze kleur, de in de korrels aanwezige kleine poriën en het lage gewicht waardoor het drijft. Bij een korrelgrootte groter dan 2 mm wordt het als grind beschreven. In de volksmond wordt het ook wel bimsen of bimsenzand genoemd. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
houtskool |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout. Het materiaal is zwart, vaak gebroken en heeft meestal een grootte van millimeters tot enkele decimeters. |
huisvuil |
Antropogeen bestanddeel: huishoudelijk afval, bestaat vaak uit verpakkingsmateriaal (papier of plastic), plastic, metaal, klein aardewerk en eventueel etensresten. |
ijzerconcretiesGeenKlappersteen |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen ijzerverbindingen in een matrix van zand en/of grind, klei of silt. Het is meestal geelbruin, roodbruin of donkerbruin van kleur (roestig) maar kan als het opengebroken wordt van binnen donkergrijs tot bijna zwart zijn. De grootte van de brokken is meestal 0,5 tot 50 mm, maar grotere brokken zijn mogelijk. De concreties komen soms in laagjes voor. Klapperstenen zijn ook een soort ijzerconcretie maar die worden apart benoemd. |
ijzerconcretiesKlappersteen |
Natuurlijk bestanddeel: bijzonder soort ijzerconcretie die als bolvormige (concentrische) concretie gevormd is rond een klei- of leembrok met een grootte van enkele millimeters tot centimeters. De concretie is meestal geelbruin, roodbruin of donkerbruin van kleur (roestig) aan de buiten en binnenzijde, maar het binnenste van de concretie is meestal donkergrijs tot bijna zwart van kleur. Bij geroerde boormethoden breken de concreties vaak waardoor er alleen bolvormige fragmenten aanwezig zijn in het boormonster. Intacte klapperstenen makken meestal een tikkend of klapperend geluid als ze geschud worden. |
jarosiet |
Natuurlijk bestanddeel: kleine brokjes of vlekken van geel mineraal (gehydrateerd kalium-ijzer-sulfaat) dat kan voorkomen in zure klei- of veenlagen, meestal in combinatie met ijzerconcreties en -vlekken. Komt voornamelijk voor in ingepolderde of gedraineerde gebieden in zogenaamde katteklei. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
kalkconcreties |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door calciumcarbonaat tot een geheel zijn samengekit. Omvat een scala aan verschijningsvormen, van lösspoppetjes tot septariën. Lössafzettingen daargelaten, komen de concreties overwegend voor in Tertiaire kleilagen. De grootte ligt meestal tussen enkele centimeters en enkele decimeters. |
mangaanconcreties |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen mangaanverbindingen in een matrix van zand en/of grind. Het is blauwzwart, donkergrijs-zwart of zwart van kleur. De grootte van de brokken varieert van millimeters tot centimeters, maar kan ook decimeters zijn. De zwarte mangaanconcretie is soms omgeven door ijzerconcreties en roestvlekken. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ophoogmateriaalLichtKunststof |
Antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen. |
ophoogmateriaalLichtStenig |
Antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas. |
plantenrestenHoutig |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels en zaden) van planten. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. |
plantenrestenHoutigBerk |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen of takken) van berken, te herkennen aan de kenmerkende witte bast. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert meestal van centimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot hard zijn. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
plantenrestenHoutigEik |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels) van eiken, te herkennen aan de roodbruine tot gelige harde houtresten, of eikels. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert meestal van centimeters tot enkele decimeters. Het materiaal is meestal vrij hard. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
plantenrestenHoutigEls |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels of wortelknollen) van elzen, te herkennen aan het roodbruine spinthout zonder waarneembare kern, of eivormige elzenproppen. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert meestal van centimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot hard zijn. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
plantenrestenHoutigGeenBerkEikElsWilg |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels of andere houtige delen) van planten, en die niet kunnen toegewezen worden aan berk, eik, els of wilg. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert meestal van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
plantenrestenHoutigWilg |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken of houtige wortels) van wilgen, te herkennen aan geelwitte kleur. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert meestal van centimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zacht zijn. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
plantenrestenNietHoutigGeenRiet |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de niet-houtige delen van planten anders dan riet, waaronder de bladeren, vruchtdelen, niet-houtige wortels en dunne takjes en stengels. |
plantenrestenNietHoutigRiet |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde rietresten, bestaande uit wortels, bladeren, stengels of stolonen. |
puin |
Antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
siderietconcreties |
Natuurlijk bestanddeel: een bijzonder soort ijzerconcretie opgebouwd uit ijzercarbonaat met een grijs-bruine, donker roodbruine of donker bruine kleur. Kenmerkende eigenschap is dat het reageert op zoutzuur (HCl). De vorm is vaak langwerpig en de grootte loopt tot enkele decimeters. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
stenen |
Antropogeen bestanddeel: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw. |
verbrandingsrestenFijn |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63 μm). De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
verbrandingsrestenMiddelgrof |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0,063 tot 2 mm). De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
verbrandingsrestenGrof |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2 mm. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
vivianiet |
Natuurlijk bestanddeel: mineraal (gehydrateerd ferrofosfaat) dat meestal in de vorm van kleine brokjes voorkomt in (organisch rijke) klei of leem. Meest herkenbare eigenschap is dat het verse witte mineraal binnen korte tijd verkleurd naar fel blauw bij blootstelling aan de lucht. De brokjes hebben meestal een grootte van 0,5 tot 10 mm. Komt incidenteel ook voor in combinatie met ijzeroer en kan dan als brokjes en/of huidjes voorkomen. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
wegverhardingsmateriaal |
Antropogeen bestanddeel: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. Hieronder valt ook halfverharding in de vorm van lavagruis, schelpengruis, en andere verharde opgebrachte grondmengsels. |
zwerfkeiVerweerd |
Natuurlijk bestanddeel: een sterk verweerde zwerfkei (meestal van graniet) die volledig vergruisd is. De vergruisde resten vullen hetzelfde volume als de oorspronkelijke zwerfkei, maar kunnen enigszins versleurd zijn door grondwerking. De grootte van het geheel varieert van enkele centimeters tot decimeters, het gruis zelf is meestal tot enkele millimeters groot. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
De lijst met de categorieën dierlijke fossielen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
balanus |
Resten van zeepokken, een groep van sedentair levende kreeftachtigen die met name in getijdengebieden leven en een kegelvormige, uit kalkplaatjes opgebouwde schaal vormen. |
bryozo |
Resten van bryozoa of mosdiertjes, een groep van sedentair levende, kolonievormende ongewervelde dieren die in brak- en zoutwater voorkomen. De individuen zijn typisch 0,5 mm groot en vormen een kalkig of hoornachtig skelet in de vorm van een bekertje of buisje. |
ditrupa |
Fossiele resten van de schaal van een mariene borstelworm. De buisvormige schalen lopen enigszins spits toe en zijn licht gebogen. Vertonen een sterke gelijkenis met een slagtand van een olifant, vandaar de in de volksmond gehanteerde naam Olifantstandjes. |
foraminifeer |
Resten van foraminiferen, eencellige mariene organismen die een veelal kalkig schaaltje vormen dat typisch in grootte varieert tussen 0,1 en 5 mm. |
haaientand |
Haaientanden of de herkenbare resten daarvan, al dan niet gefossiliseerd. |
lingula |
Schelpen of schelpresten van Lingula, een levend fossiel dat al sinds het Siluur of mogelijk ouder bestaat. Lingula komt tegenwoordig specifiek voor in brak water. De schelpen kunnen herkend worden aan de vorm en het ontbreken van groeven of tanden op de schalen die het sluiten van de schelphelften ondersteunen. |
ostracode |
Schildjes van ostracoden, ook wel mosselkreeftjes, zijn gemaakt van chitine en meestal verkalkt. Variëren sterk in vorm en versiering met een grootte van meestal 0,1 tot 2 mm. |
visrest |
Resten van wervels, graten of andere delen van vissen. Vaak donkerbruin tot zwart van kleur, relatief licht van gewicht (veel lichter dan bot). |
zeeEgelEchinocardium |
Schalen of fragmenten van een soort uit het genus Echinocardium, een zee-egelgroep die veel voorkomt als gravende zee-egel. Een van de soorten is de Echinocardium cordatum, bekend als de zeeklit. Deze kan tot ongeveer 6 cm groot worden. |
zeeEgelEchinocyamus |
Schalen of fragmenten van Echinocyamus pusillus, ook wel het zeeboontje genaamd, een vrij platte zee-egel uit de Noordzee met een maximale grootte van ongeveer 1 cm. |
zeeEgelNietGespecificeerd |
Zee-egelschalen of fragmenten daarvan, niet toe te wijzen aan een specifieke soort. |
zeeEgelStekel |
Zee-egelstekels of fragmenten daarvan. |
zoogdiertand |
Fossiele of recente tanden of kiezen van zoogdieren, bijvoorbeeld muizen, koeien of mammoeten. |
De lijst met de soorten gesteente. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
kalksteen |
Het gesteente bestaat voornamelijk uit calciumcarbonaat (CaCO3, kalk). Hieronder vallen alle kalkstenen met uitzondering van mergel, dat apart onderscheiden wordt. |
kleisteenNietGespecificeerd |
Het gesteente bestaat voornamelijk uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn. Het is ontstaan door de compactie en/of verkitting van klei; hieronder valt ook schalie. |
mergel |
Het gesteente bestaat voornamelijk uit calciumcarbonaat (CaCO3, kalk), is vrij zacht, grofkorrelig, brokkelig en lichtgekleurd met veel herkenbare mariene fossielen. Staat ook wel bekend als tufkalk of krijtkalk. |
siltsteenNietGespecificeerd |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor het grootste deel uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen of tussen de tanden knarsen. |
vuursteen |
Het gesteente bestaat uit microkristallijne (fijn verdeelde), opake kwarts; komt meestal voor als knollen of platen in mergels of andere kalksteen. |
zandsteenNietGespecificeerd |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor het grootste deel uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt. |
De lijst met de soorten grind. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
barnsteen |
Grind bestaand uit barnsteen, de versteende hars van naaldbomen. Barnsteen is vrij zacht, amorf, met een donkergele, bruine of roodbruine kleur en soms transparant. Wordt ook wel amber genoemd. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
conglomeraat |
Grind van conglomeraat, een sedimentair gesteente of verkit sediment dat uit grind of grovere korrels in een matrix van fijner materiaal bestaat. Conglomeraat varieert sterk in kleur afhankelijk van de samenstelling. Omvat ook breccie. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kalksteen |
Grind van kalksteen, een sedimentair gesteente dat voornamelijk is opgebouwd uit calciumcarbonaat (CaCO3, kalk). Kleur varieert, maar vaak wit tot donkergrijs van kleur. Hieronder valt alle kalksteen met uitzondering van mergel en oölietische kalksteen die apart onderscheiden worden. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kalksteenMergel |
Grind van mergel, een soort kalksteen die vrij zacht is, grofkorrelig, brokkelig en lichtgekleurd met veel herkenbare mariene fossielen. Staat ook wel bekend als tufkalk of krijtkalk. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kalksteenNietGespecificeerd |
Grind van kalksteen dat niet verder op naam is gebracht. De waarde wordt alleen gebruikt in de standaardbeschrijving. |
kalksteenOolietisch |
Grind van oölietische kalksteen, een verkiezelde kalksteen die grotendeels bestaat uit ooïden en dat zijn afgeronde, concentrisch gelaagde kalkkorrels van enkele millimeters tot centimeters groot. Meestal donkergrijs van kleur. In het verleden ook bekend onder de naam Ringenkiezel. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kiezelooliet |
Grind dat een verkiezelde ooïde van enkele millimeters tot centimeters groot is. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kleiIJzerVerkitting |
Grind van een een sterk verharde klei of leem die meestal roestig gekleurd is, niet met de nagel gekrast kan worden en alleen gebroken kan worden door een hamerslag. Het materiaal is verkit door neerslag van ijzerhoudend mineralen zoals sideriet. Heeft een bijzonder hoge soortelijke massa. Als de verkitting gebroken wordt is de buitenste schil (tot enkele millimeters dik) meestal roestbruin van kleur, de binnenkant is donkerbruin met soms concentrische banden erin. |
kleiLeemVerkitting |
Grind van een sterk verharde klei of leem die niet met de nagel gekrast kan worden en alleen gebroken kan worden door een hamerslag. De kleur varieert van grijs tot zwart, soms bruin of licht grijs. |
kleiSiltsteenMassief |
Grind van klei- of siltsteen, een sedimentair gesteente dat ontstaan is door de compactie en verkitting van klei of leem. Het omvat zowel kleisteen, siltsteen als tussenvormen daarvan (analoog aan wat in het Engels mudstone wordt genoemd). Klei- en siltsteen zijn, in tegenstelling tot schalie, massief zonder duidelijke splijting. Er kan wel gelaagdheid aanwezig zijn, vooral in siltstenen. De kleur is vaak licht tot donker grijs. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kleisteenSchalie |
Grind van schalie, een sedimentair gesteente dat ontstaan is door de compactie en/of verkitting van klei. Schalie is een gelamineerde kleisteen en heeft een duidelijke splijting. Schalie is vrij mat met een overwegend donkergrijze tot zwarte kleur. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnDonker |
Grind van kristallijn gesteente (metamorf gesteente of stollingsgesteente) dat niet verder op naam is gebracht. De grindkorrels bestaan uit deels donkergrijze tot zwarte kristallen, samen met witte en/of transparante kristallen. |
kristallijnGraniet |
Grind van graniet, een stollingsgesteente met duidelijke kristallen (meestal 1–10 mm groot) in hoofdzaak bestaand uit overwegend kwarts, veldspaat (kali-veldspaat en plagioklaas) en mica's (muscoviet of biotiet). Door de verschillende mineralen heeft het een wisselende kleursamenstelling, maar overwegend is het combinatie van grijs/transparant (kwarts), roze/melkwit/crème (veldspaat) en bruin/grijs (mica). Twee soorten graniet worden apart onderscheiden: Rapakivi- en Vogezengraniet. |
kristallijnGranietNietGespecificeerd |
Grind van graniet dat niet verder op naam is gebracht. De waarde wordt alleen gebruikt in de standaardbeschrijving. |
kristallijnGranietRapakivi |
Grind van Rapakivi-graniet, een soort graniet uit Zuid Finland en Zweden, onder andere de Aland-eilanden. Rapakivi's zijn te herkennen aan hun roodachtige tint en de witte ringen (0,5–1,5 cm, rond, ovaal tot bijna rechthoekig) op het oppervlak. De witte ringen zijn van plagioklaas en vormen een soort van schil rondom de ronde roodachtige kaliveldspaten. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnGranietVogezen |
Grind van graniet uit de Vogezen. Er zijn verschillende types, maar over het algemeen is Vogezen-graniet herkenbaar aan de vrij kleine kristallen (1–5 mm) en een overwegend zwart-wit-grijze kleur. Enkele typen hebben opvallend grote eerstelingen tot 4 a 5 cm groot, in de kleuren wit of paars-rood. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnPorfier |
Grind afkomstig van porfier, een stollingsgesteente dat op basis van de textuur wordt onderscheiden. Het gesteente heeft duidelijke kristallen, waarbij één type kristal veel groter is dan de rest en als het ware zweeft in een fijne matrix. De samenstelling van porfieren varieert en profieren met de samenstelling van graniet worden als graniet benoemd. Er worden twee soorten porfier apart onderscheiden: rhombenporfier en Thüringerwoudporfier. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnPorfierRhomben |
Grind van rhombenporfier, een soort porfier die herkend wordt aan de grote (ca. 1 cm) wittige kristallen die een rhombisch of ruitvormige vorm hebben en in een veelal donkergrijze tot grijze matrix liggen. De ruitvormige kristallen zijn meestal veldspaten. Op een vers breukvlak vallen de ruitvormige kristallen nauwelijks op; op een licht verweerd oppervlak zijn ze goed herkenbaar. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnPorfierThuringerwoud |
Grind van porfier uit het Thüringerwoud, een soort porfier met een wit of lichtgrijze tot lichtroze matrix met daarin vrij kleine kristallen van veldspaten (hooguit 1 cm) en/of kwartsen (tot 5 mm). Deze kristallen zijn grijzig of gelig van kleur; donkergrijze of andere donkergekleurde kristallen zijn niet of nauwelijks aanwezig. Thüringerwoudporfieren zijn vaak sterk afgerond. Ze worden, wegens hun transport door de Weser of Elbe, ook wel Weser- of incidenteel Elbeporfieren genoemd. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kristallijnRood |
Grind van kristallijn gesteente (metamorf gesteente of stollingsgesteente) dat niet verder op naam is gebracht. De grindkorrels bestaan uit deels roze tot donkerrode kristallen, samen met witte tot lichtgrijze en/of transparante kristallen, soms met een beperkt aandeel aan andere kleuren zoals donkergrijs, groen of zwart. |
kristallijnSyeniet |
Grind van syeniet, een stollingsgesteente met duidelijke kristallen van enkele millimeters groot. Het bestaat overwegend uit veldspaat (kaliveldspaat en plagioklaas), hoornblende en mica's (biotiet, of chloriet), terwijl kwarts niet of nauwelijks aanwezig is. De kleuren zijn overwegend roze/licht rood met bruin/grijs/zwart. Syenieten komen uit Scandinavië. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsAgaat |
Grind bestaand uit cryptokristallijne kwarts met een karakteristieke gebandheid. Gevormd in holtes in zeer oude gesteenten, vaak basalten. Het is transparant tot opaak in diverse kleuren. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsChalcedoon |
Grind bestaand uit cryptokristallijne kwarts die niet de karakteristiek gebandheid van agaat of de typische kleur van ijzerkiezel heeft. Gevormd in holtes in zeer oude gesteenten, vaak basalten. Divers in kleuren maar meestal wit tot lichtblauw. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsHelder |
Grind bestaand uit (vrijwel) volledig transparante kwarts, zonder kleur of heel lichtgrijs of wit. Kan dof of mat lijken door beschadigingen aan de buitenkant. |
kwartsiet |
Grind van kwartsiet, een metamorfe zandsteen. Heeft over het algemeen een grijzige kleur. Te onderscheiden van zandsteen doordat breuken niet om de individuele zandkorrels lopen maar door de korrels gaan. |
kwartsietRevinien |
Grind van Revinienkwartsiet, een metamorfe zandsteen met een oorsprong in de Ardennen. Het is een grijze, donkergrijze, blauwgrijze of blauwgroene kwartsiet met duidelijk herkenbare pyrietkubussen. De pyriet is aan de buitenkant verweerd waardoor alleen de sterk hoekige tot vierkante holtes zijn achtergebleven; binnenin zijn de goudglanzende kubische pyrietkristallen zichtbaar met een grootte tot enkele millimeters. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsIJzerkiezel |
Grind bestaand uit cryptokristallijne kwarts met een donkerrode, donkergele tot bruinrode kleur; matte glans en niet-transparant. Wordt ook wel jaspis genoemd. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsMetVeldspaat |
Grind bestaand uit kwarts met losse veldspaten. Vaak sterk verweerd of gefragmenteerd kristallijn grind waarvan alleen de kwarts en veldspaat nog overgebleven zijn. Het wat amorfere, vaak grijzige kwarts komt naast enigszins platige licht blauwgrijze, roze of lichtrode veldspaat voor. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
kwartsRood |
Grind bestaand uit kwarts met een rode of roze kleur, heldere glans en enigszins transparant. |
kwartsWit |
Grind bestaand uit kwarts met een (vrijwel) volledig melkwitte kleur, niet-transparant. |
lydiet |
Grind van lydiet, een metamorfe radiolariet en dat is een sedimentair gesteente dat in de diepzee is gevormd en voor een groot deel uit radiolariën bestaat. Het bestaat vrijwel geheel uit kwarts en is herkenbaar aan de egaal zwarte of heel donkergrijze kleur en de matte glans; daarnaast heeft het vaak de vorm van een parallellepipedum waarvan de hoeken afgerond zijn. Het is zeer hard en vormvast. Incidenteel komen er dunne witte aders in voor. Lydiet en radiolariet verschillen van elkaar in structuur: lydiet is, op de aders na, zeer homogeen van kleur en structuur, terwijl radiolariet vaak tweekleurig is en verschillende laagjes heeft. |
metamorfLeisteen |
Grind van leisteen, een metamorfe schalie of kleisteen. Door de metamorfose ontstaat een duidelijke foliatie van afwisselende laagjes kwarts (met veldspaat) en mica; hierdoor heeft leisteen een duidelijke splijting en breekt het in dunne, plaatvormige brokken. De kleur is vaak lichtgrijs tot donkergrijs. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
metamorfNietGespecificeerd |
Grind van metamorf gesteente dat niet verder op naam is gebracht. Kenmerkend is dat kristallen of structuren door de metamorfose allemaal één richting hebben. |
radiolariet |
Grind van radiolariet, een sedimentair gesteente dat in de diepzee is gevormd en voor een groot deel uit radiolariën bestaat. Het is herkenbaar aan de enigszins gebande of gelaagde fijne structuur en zwarte, donkergrijze, bruine of grijsgroene kleur. Als deze laagjes verschillen in textuur gaat het vaak een afwisseling van zeer gladde homogene laagjes en iets ruwere enigszins pokdalige laagjes. Het heeft een matte glans. Radiolariet als geheel is zeer hard en is vaak vrij kubisch met afgeronde hoeken. Incidenteel komen er dunne witte vrij rechte aders in voor. Lydiet en radiolariet verschillen van elkaar in structuur: lydiet is op de aders na zeer homogeen van kleur en structuur terwijl radiolariet vaak uit twee kleuren bestaat en enigszins een verschil in textuur tussen verschillende laagjes heeft. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
septarie |
Grind van een septarie, een harde concretie die gevormd is in kalkhoudende klei. Aan de buitenkant vaak beige tot grijs van kleur, van binnen vaak bruinig. Opengeslagen vertonen septariën scheuren die (gedeeltelijk) gevuld zijn met calcietkristallen en andere mineralen. Kunnen in grootte van enkele centimeters tot decimeters bereiken. Septariën zijn onder andere afkomstig uit Tertiaire kleien. |
veldspaatRood |
Grind bestaand uit veldspaat met een lichtrode, roze, rode tot donkerrode kleur. Veldspaat is herkenbaar aan de enigszins schubbige tot platige structuur, hoekige breukpatronen onder min of meer rechte hoeken, soms kubische breukvlakken en incidenteel witte adertjes. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
veldspaatWitGrijs |
Grind bestaand uit veldspaat met een witte, licht grijze tot grijze kleur. Veldspaat is herkenbaar aan de enigszins schubbige tot platige structuur, hoekige breukpatronen onder min of meer rechte hoeken, soms kubische breukvlakken en incidenteel witte adertjes. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
verkiezeldFossiel |
Grind bestaand uit verkiezelde schelpen, koralen, bryozoa of resten van andere dierlijke organismen. Het heeft de vorm van het oorspronkelijke fragment behouden en is soms nog herkenbaar en door verkiezeling sterk verhard. De kleuren zijn vaak grijs, soms donkergrijs, maar soms ook lichtbeige met roestbruine aanslag van ijzeroxide. |
verkiezeldHout |
Grind bestaand uit hout dat verkiezeld is. Het heeft de structuur van hout behouden, dus groeiringen zijn nog steeds zichtbaar, maar het is verkiezeld waardoor het een lichtgrijze tot lichtbeige kleur heeft. Meestal vrij hard en stevig. |
vulkanischBasalt |
Grind van basalt, een vulkanisch gesteente met weinig tot geen waarneembare kristallen; als die aanwezig zijn lijken deze te ‘zweven’ in een amorfe matrix. Het is overwegend donkergrijs tot zwart van kleur; bij verwering ontstaat vaak een bruinige schil van 1 a 2 mm dik en daaronder is de basalt weer donker van kleur. Basalt is meestal afkomstig uit het Oostzeegebied. Amygdaloïde basalt wordt apart onderscheiden. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
vulkanischBasaltAmygdaloidaal |
Grind van zeer oude basalt gekenmerkt door het voorkomen van amygdales, (deels) opgevulde holtes die sterk in grootte wisselen. Veelal afkomstig uit West-Duitsland en zuidelijk Zweden. Ook wel melafier, melafieramandelsteen of diabaasporfieriet genoemd. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
vulkanischPuimsteen |
Grind van puimsteen, een vulkanisch gesteente dat herkenbaar is aan de lage soortelijke massa, de gelig-grijze kleur en de grote porositeit. Puimsteen drijft op water. In de volksmond wordt het wel bimsen of bimsenzand genoemd. |
vulkanischTufsteen |
Grind van tufsteen, een vulkanisch gesteente dat uit aan elkaar verkitte vulkanische as bestaat, met korrels overwegend kleiner dan 2 millimeter. De kleur varieert tussen lichtrood, licht geel, licht bruin of lichtgrijs. In tufsteen zijn vaak duidelijk waarneembare kristallen aanwezig met andere kleuren, bijvoorbeeld van kwarts, veldspaat of amfibool. Het voelt vrij licht aan, maar drijft niet. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
vuursteenGepatineerd |
Grind bestaand uit verweerde vuursteen, een microkristallijne (fijn verdeelde) kwarts die van origine voorkomt in de vorm van knollen of platen in mergel en andere kalksteen uit bijvoorbeeld Denemarken of (Belgisch) Limburg en die door verwering een wittige waas over de breukvlakken heeft gekregen. De waas kan uitgroeien tot een dikke witte laag en als de vuursteen doorgeslagen wordt is de binnenzijde vaak weer vers en onverweerd. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
vuursteenGerold |
Grind dat sterk afgerond is en uit niet-verweerde vuursteen bestaat, een microkristallijne (fijn verdeelde) kwarts die van origine voorkomt in de vorm van knollen of platen in mergel en andere kalksteen uit bijvoorbeeld Denemarken of (Belgisch) Limburg. Een bekende naam uit Zuid Nederland voor dit soort grind is Maaseitjes. |
vuursteenNietGerold |
Grind dat hoekig is en uit niet-verweerde vuursteen bestaat, een microkristallijne (fijn verdeelde) kwarts die van origine voorkomt in de vorm van knollen of platen in mergel en andere kalksteen uit bijvoorbeeld Denemarken of (Belgisch) Limburg. |
zandsteenGeelBruin |
Grind van lichtgele, gele, lichtbruin of bruine zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand. De poriën zijn deels of geheel gevuld met kalk of kwarts. De zandsteen kan gelaagd zijn en grind en fossielen bevatten. |
zandsteenGlauconiethoudend |
Grind van lichtgele, gele, soms grijzige of groenige zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand met daarin groene tot donkergroene glauconietkorrels. De poriën zijn deels of geheel gevuld met kalk of kwarts. De zandsteen kan gelaagd zijn en grind en fossielen bevatten. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
zandsteenGrijs |
Grind van lichtgrijze, grijze of donkergrijze zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand. De poriën zijn deels of geheel gevuld met kalk of kwarts. De zandsteen kan gelaagd zijn en grind en fossielen bevatten. |
zandsteenGroen |
Grind van lichtgroene, groene of donkergroen zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand, waarin geen glauconietkorrels zichtbaar zijn. De poriën zijn deels of geheel gevuld met kalk of kwarts. De zandsteen kan gelaagd zijn en grind en fossielen bevatten. |
zandsteenKwartsietisch |
Grind van zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand met een kiezelcement. Herkenbaar aan de grijze kleur, zeer hoekige zandkorrels, het uiterlijk van voegen-cement en zeer grote hardheid. Het is nooit normaal gelaagd; het breukvlak is mat en splinterig terwijl het oppervlak vaak glanst. Kwartsietische zandsteen, ook cementkwartsiet genoemd, is oorspronkelijk gevormd in Tertiaire zandsteen die door circulerend grondwater met veel silica is verkiezeld. Kan ook grind bevatten en zelfs als conglomeraat ontwikkeld zijn. De waarde wordt in de standaardbeschrijving gewoonlijk niet gebruikt. |
zandsteenRood |
Grind van lichtrode, rode, roze of donkerrode tot paarsige zandsteen, een sedimentair gesteente ontstaan door compactie en verkitting van zand. De poriën zijn deels of geheel gevuld met kalk of kwarts. De zandsteen kan gelaagd zijn en grind en fossielen bevatten. Soms is de zandsteen sterk glimmerhoudend. Sommige van deze rode zandstenen kunnen toegekend worden aan het zogenaamde Bontzandsteen, maar dit onderscheid is niet voldoende te maken om dit apart te onderscheiden. |
zandVerkitting |
Grind van een door verkitting verhard zand dat niet met de nagel gekrast kan worden en alleen gebroken kan worden door een hamerslag. Het heeft vaak een bolvorm en kan centimeters groot worden. Wordt ook plaatseigen zandsteen genoemd, al kan het door erosie getransporteerd zijn. |
De lijst met de soorten grond die als brokje, insluitsel, lens of afwijkend laagje voorkomen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
asVulkanisch |
De grond bestaat uit vulkanische as. |
bruinkool |
De grond bestaat uit bruinkool. |
concreties |
De grond bestaat uit concreties. |
detritus |
De grond bestaat uit detritus. |
diatomiet |
De grond bestaat uit diatomiet. |
dy |
De grond bestaat uit dy. |
grind |
De grond bestaat uit grind. |
grindVerkit |
De grond bestaat uit verkit grind. |
gyttja |
De grond bestaat uit gyttja. |
humus |
De grond bestaat uit humus. |
ijzeroer |
De grond bestaat uit ijzeroer. |
kalkgyttja |
De grond bestaat uit kalkgyttja. |
keileem |
De grond bestaat uit keileem. |
klei |
De grond bestaat uit klei. |
leem |
De grond bestaat uit leem. |
potklei |
De grond bestaat uit potklei. |
schelpmateriaal |
De grond bestaat uit schelpmateriaal. |
schelpmateriaalVerkit |
De grond bestaat uit verkit schelpmateriaal. |
veen |
De grond bestaat uit veen. |
zand |
De grond bestaat uit zand. |
zandVerkit |
De grond bestaat uit verkit zand. |
De lijst met de soorten plantenresten die als bestanddeel van de veenfractie voorkomen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
galigaan |
Roodbruine rondvormige holle stengelbasis met een typische doorsnede van millimeters tot een enkele centimeter. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
heide |
Roodbruine resten van worteltjes en takjes van heide: dunne, kronkelige, houtige resten van typisch centimeters lengte. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
menyanthes |
Oranje-bruine, lensvormige Menyantheszaden van enkele millimeters groot. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
mos |
Zeer fijne bruinkleurige vezeltjes met een schilferig uiterlijk. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
plantenrestenBerk |
Houtresten van berken met kenmerkende witte bast. |
plantenrestenEik |
Roodbruin tot gelige harde houtresten, eikels, en symmetrisch gelobde bladeren. |
plantenrestenEls |
Roodbruin elzen spinthout zonder waarneembare kern, elzenkatjes, en ovaalvormig dubbelgezaagd blad |
plantenrestenHoutigNietGespecificeerd |
Houtresten die niet herkend worden als afkomstig van berk, eik, els of wilg. |
plantenrestenWilg |
Geelwitte zachte houtresten, staande wilgenkatjes en spitse vingervormige bladeren |
riet |
Geelkleurige resten van riet: glanzende, platte, fijne worteltjes, typisch millimeters groot en resten van wortelstokken en stengels, typisch centimeters tot decimeters groot. |
scheuzeria |
Platte, kronkelige, bruine lichtglanzende stengels met dicht op elkaar staande knopen met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
veenmos |
Gelige blaadjes en stengeltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
wollegras |
Borstels van de basale bladscheden van eenarig wollegras: haren met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
zegge |
Dunne worteltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn, platte vooral brede bladresten die typisch millimeters tot centimeters lang zijn en licht geel tot bruin van kleur zijn. Komt uitsluitend als bijmenging voor in veen. |
De lijst met de namen van de taxonomische categorieën schelpen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
abraAlba |
Witte dunschaal (Abra alba), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
abraSp |
Tweekleppigen van het geslacht Alba die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
acanthocardiaEchinata |
Gedoornde hartschelp (Acanthocardia echinata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
acanthocardiaPaucicostata |
Tere hartschelp (Acanthocardia paucicostata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
acilaCobboldiae |
Acila cobboldiae, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
acilaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Acila die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
acteonTornatilis |
Spoelhoren (Acteon tornatilis), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
aequipectenOpercularis |
Wijde mantel (Aequipecten opercularis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
angulusBenedeni |
Angulus benedeni, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
anodontaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Anodonta, die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
anomiaEphippium |
Paardenzadel (Anomia ephippium), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
anomiaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Anomia die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
antalisSp |
Tweekleppigen van het geslacht Antalis die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
aporrhaisPespelecani |
Pelikaansvoet (Aporrhais pespelecani), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
arcaNoae |
Arca noae, mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
arcopagiaCrassa |
Stevige platschelp (Arcopagia crassa), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
arcticaIslandica |
Noordkromp (Arctica islandica), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
astarteIncerta |
Astarte incerta, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
astarteMontagui |
Driehoekige astarte (Astarte montagui), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
astartidae |
Tweekleppigen van de familie Astartidae die niet nader zijn gedetermineerd, marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
atrinaFragilis |
Atrina fragilis, mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
barneaCandida |
Witte boormossel (Barnea candida), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
barneaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Barnea die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
bithyniidae |
Tweekleppigen van de familie Bithyniidae (Diepslakken) die niet nader zijn gedetermineerd, zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
bittiumReticulatum |
Muizenkeutel (Bittium reticulatum), mariene gastropode. |
buccinumUndatum |
Wulk (Buccinum undatum), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
calliostomaSp |
Gastropoden van het geslacht Calliostoma die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
capulusUngaricus |
Hongaarse muts (Capulus ungaricus), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
carboniculaSp |
Tweekleppigen van het fossiele geslacht Carbonicula, die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
cerastodermaEdule |
Gewone kokkel (Cerastoderma edule), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
cerastodermaGlaucum |
Brakwaterkokkel (Cerastoderma glaucum), brakwater tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
cerastodermaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Cerastoderma, die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
chameleaStriatula |
Gewone venusschelp (Chamelea striatula), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
chlamysSp |
Tweekleppigen van het geslacht Chamys, die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
corbiculaFluminea |
Aziatische korfmossel (Corbicula fluminea), zoetwater tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
corbiculaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Corbicula, die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
corbulaGibba |
Toegeknepen korfmossel (Corbicula gibba), zoetwater tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
crassostreaAngulata |
Japanse oester (Crassostrea angulata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
crepidulaFornicata |
Muiltje (Crepidula fornicata), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
cylichnaCylindracea |
Valse oubliehoorn (Cylichna cylindracea), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
diplodontaRotundata |
Ronde komschelp (Diplodonta rotundata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
donaxVittatus |
Zaagje (Donax vittatus), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
dosiniaExoleta |
Gewone artemisschelp (Dosinia exoleta), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
dosiniaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Dosinia, die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
dreissenaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Dreissena, die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ennuculaTenuis |
Dunne parelmoerneut (Ennucula tenuis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ensisEnsis |
Kleine zwaardschede (Ensis ensis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ensisSp |
Tweekleppigen van het geslacht Ensis, die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
epitoniumClathrus |
Gewone wenteltrap (Epitonium clathrus), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
euspiraCatena |
Grote tepelhoorn (Euspira catena), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
euspiraNitida |
Glanzende tepelhoorn (Euspira nitida), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
euspiraSp |
Gastropoden van het geslacht Euspira die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
gariSp |
Tweekleppigen van het geslacht Gari die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
gibbulaCineraria |
Asgrauwe tolhoorn (Gibbula cineraria), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
gibbulaSp |
Gastropoden van het geslacht Gibbula die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
glycymerisSp |
Tweekleppigen van het geslacht Glycymeris die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
heteranomiaSquamula |
Schilferige dekschelp (Heteranomia squamula), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
hiatellaArctica |
Noordse rotsboorder (Hiatella arctica), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
hydrobiidae |
Gastropoden van de familie Hydrobiidae die niet nader zijn gedetermineerd, marien. |
lacunaSp |
Gastropoden van het geslacht Lacuna die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lacunaVincta |
Scheefhoren (Lacuna vincta), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
laevicardiumCrassum |
Noorse hartschelp (Laevicardium crassum), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ledaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Leda die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
leionuculaLaevigata |
Leionucula laevigata, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
littorinaLittorea |
Alikruik (Littorina littorea), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
littorinaSp |
Gastropoden van het geslacht Littorina die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lucinaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Lucina die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lucinellaDivaricata |
Dubbeltjesschelp (Lucinella divaricata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lucinomaBorealis |
Noordse cirkelschelp (Lucinoma borealis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lutrariaLutraria |
Gewone otterschelp (Lutraria lutraria), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lutrariaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Lutraria die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
lymnaeaSp |
Gastropoden van het geslacht Lymnaea die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
macomaBalthica |
Nonnetje (Macoma balthica), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
macomaCalcarea |
Ovaal nonnetje (Macoma calcarea), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
macomaObliqua |
Macoma obliqua, mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
macomaPraetenuis |
Macoma praetenuis, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
macomaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Macoma die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
mactraSp |
Tweekleppigen van het geslacht Mactra die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
mactraStultorum |
Grote strandschelp (Mactra stultorum), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
mimachlamysVaria |
Bonte mantel (Mimachlamys varia), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
modiolusModiolus |
Paardenmossel (Modiolus modiolus), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
moerellaDonacina |
Stralende platschelp (Moerella donacina), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
moniaPatelliformis |
Manteldekschelp (Monia patelliformis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
myaArenaria |
Strandgaper (Mya arenaria), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
myaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Mya die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
myaTruncata |
Afgeknotte gaper (Mya truncata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
mysiaUndata |
Zandschelp (Mysia undata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
mytilusEdulis |
Gewone mossel (Mytilus edulis), mariene tweekleppige. |
najadites |
Gastropoden van het uitgestorven geslacht Najadites die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
nassariusPygmaeus |
Kleine fuikhoren (Nassarius pygmaeus), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
nassariusReticulatus |
Gevlochten fuikhoren (Nassarius reticulatus), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
nassariusSp |
Gastropoden van het geslacht Nassarius die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
neptuneaAntiqua |
Noordhoren (Neptunea antiqua), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
nuculaNitidosa |
Driehoekige parelmoerneut (Nucula nitidosa), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
nuculaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Nucula die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ocenebraErinaceus |
Geschubde stekelhoren (Ocenebra erinaceus), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ostreaEdulis |
Zeeuwse oester (Ostrea edulis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
ostreaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Ostrea die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
paleogeneOstrea |
Fossiele tweekleppigen uit het Paleogeen van het geslacht Ostrea die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
palliolumSp |
Tweekleppigen van het geslacht Palliolum die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
palliolumTigerinum |
Tijgerpels (Palliolum tigerinum), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
parvicardiumExiguum |
Scheve hartschelp (Parvicardium exiguum), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
patellaPellucida |
Blauwgesteepte schaalhoren (Patella pellucida), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
pectinidae |
Tweekleppigen van de familie Pectinidae die niet nader zijn gedetermineerd, marien. |
peringiaUlvae |
Wadslakje (Peringia ulvae), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
petricolariaPholadiformis |
Amerikaanse boormossel (Petricolaria pholadiformis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
pholasDactylus |
Pholade (Pholas dactylus), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
pisidiumSp |
Tweekleppigen van het geslacht Pisidium die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
planorbisSp |
Gastropoden van het geslacht Planorbis die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. |
pliothyrinaSowerbyana |
Pliothyrina sowerbyana, uitgestorven brachiopode, marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
polititapesVirgineus |
Gevlamde tapijtschelp (Polititapes virgineus), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
propebelaTurricula |
Gewone trapgevel (Propebela turricula), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
retusaObtusa |
Oubliehoren (Retusa obtusa), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
rissoaSp |
Gastropoden van het geslacht Rissoa die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
scrobiculariaPlana |
Platte slijkgaper (Scrobicularia plana), mariene tweekleppige. |
serripesGroenlandicus |
Serripes groenlandicus, mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
skeneopsisPlanorbis |
Zeeposthorentje (Skeneopsis planorbis), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
solenSp |
Tweekleppigen van het geslacht Solen die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
sphaeriumSp |
Tweekleppigen van het geslacht Sphaerium die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
spisulaElliptica |
Ovale strandschelp (Spisula elliptica), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
spisulaSolida |
Stevige strandschelp (Spisula solida), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
spisulaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Spisula die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
spisulaSubtruncata |
Halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
striarcaLactea |
Melkwitte arkschelp (Striarca lactea), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
succineaSp |
Gastropoden van het geslacht Succinea die niet op soort zijn gedetermineerd; land. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
tellimyaFerruginosa |
Ovale zeeklitschelp (Tellimya ferruginosa), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
tellinaFabula |
Rechtsgestreepte platschelp (Tellina fabula), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
tellinaPygmaeus |
Tellina pygmaeus, mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
tellinaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Tellina die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
tellinaTenuis |
Tere platschelp (Tellina tenuis), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
theodoxusSp |
Gastropoden van het geslacht Theodoxus die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
thraciaPhaseolina |
Papierschelp (Thracia phaseolina), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
thyasiraFlexuosa |
Golfschelp (Thyasira flexuosa), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
timocleaOvata |
Ovale venusschelp (Timoclea ovata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
triviaSp |
Gastropoden van het geslacht Trivia die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
trochusSp |
Gastropoden van het geslacht Trochus die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
turritellaCommunis |
Penhoren (Turritella communis), mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
turritellaSp |
Gastropoden van het geslacht Turritella die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
turritellaTriplicata |
Turritella triplicata, mariene gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
unionidae |
Tweekleppigen van de familie Unionidae die niet nader zijn gedetermineerd, zoetwater. |
valvataSp |
Gastropoden van het geslacht Valvata die niet op soort zijn gedetermineerd; zoetwater. |
venericorPlanicosta |
Zwinkokkel (Venericor planicosta), uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
venerupisCorrugata |
Tapijtschelp (Venerupis corrugata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
venerupisSenescens |
Grijze tapijtschelp (Venerupis senescens), uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
venerupisSp |
Tweekleppigen van het geslacht Venerupis die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
venusSp |
Tweekleppigen van het geslacht Venus die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. |
viviparusGlacialis |
Viviparus glacialis, uitgestorven zoetwater gastropode. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
yoldiaLanceolata |
Yoldia lanceolata, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
yoldiaOblongoides |
Yoldia oblongoides, uitgestorven mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
yoldiaSp |
Tweekleppigen van het geslacht Yoldia die niet op soort zijn gedetermineerd; marien. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
zirfaeaCrispata |
Ruwe boormossel (Zirfaea crispata), mariene tweekleppige. De waarde is alleen van toepassing bij de uitgebreide beschrijving. |
De lijst met de soorten veen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bosveen |
Het veen bestaat uit een bruinkleurige matrix die weinig samenhang vertoont met daarin licht geel- tot roodbruine resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
heideveen |
Het veen bestaat uit een samenhangende bruin- tot zwartkleurige matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare roodbruine resten van worteltjes en takjes van heide: dunne, kronkelige, houtige resten van typisch centimeters lengte. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
mosveen |
Het veen heeft veelal een platige structuur en bestaat voornamelijk uit zeer fijne bruinkleurige vezeltjes met een schilferig uiterlijk. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
rietveen |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare geelkleurige resten van riet: glanzende, platte, fijne worteltjes, typisch millimeters groot en resten van wortelstokken en stengels, typisch centimeters tot decimeters groot. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
veenmosveen |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van veenmos: gelige blaadjes en stengeltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
wollegrasveen |
Het veen bevat als zodanig herkenbare resten van borstels van de basale bladscheden van eenarig wollegras: haren met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm en heeft een bruinige kleur. |
zeggeveen |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van zegge: dunne worteltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn, platte vooral brede bladresten die typisch millimeters tot centimeters lang zijn en licht geel tot bruin van kleur zijn. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben. |
De lijst met de materialen die aan werkwater zijn toegevoegd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bentoniet |
Water met toevoeging van bentoniet om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen. |
bentonietBariet |
Water met toevoeging van bentoniet en bariumsulfaat om het soortelijk gewicht te verhogen. |
bentonietMicrodolomiet |
Water met toevoeging van bentoniet en microdolomiet om het soortelijk gewicht te verhogen. |
geen |
Water zonder toevoeging. |
polymeren |
Water met toevoeging van (biologisch afbreekbare) polymeren als CMC om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen. |
De lijst met de redenen waarom met de activiteit in het veld is opgehouden. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
beperkingTechnisch |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt vanwege beperkingen van het gebruikte apparaat. |
einddoel |
Het vooraf gestelde doel van de veldactiviteit is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte. |
obstakel |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een niet nader omschreven obstakel is gestuit. |
obstakelConstructie |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een deel van een constructie is gestuit; voorbeelden zijn resten van een bouwwerk, een rioolbuis. |
obstakelGrindStenen |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit. |
obstakelIJzervloer |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer, ofwel een laag ijzeroer, is gestuit. |
obstakelPuin |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit. |
obstakelVastGesteente |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt. |
risico |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder gewerkt kan worden vanwege een niet nader omschreven risico. |
risicoGrondwaterdruk |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen werken. |
risicoWerkwaterverlies |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het werkwater zeer snel wegstroomde. |
storing |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er een organisatorisch of technisch probleem is opgetreden. |
De lijst met de waarden voor de interne opbouw van lagen. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geenStructuur |
De laag heeft geen sedimentaire of post-sedimentaire structuur. |
gelaagdheidFlaser |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit een afwisseling van zand en fijnkorrelige grond; het zand vormt golvende laagjes, het fijne materiaal vormt ook golvende laagjes of het komt voor in lenzen. |
gelaagdheidLinsen |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit een afwisseling van fijnkorrelige grond en zand; de fijnkorrelige grond vormt golvende laagjes, het zand vormt ook golvende laagjes of het komt voor in lenzen. |
gelaagdheidParallel |
Sedimentaire structuur: de laag is een opeenvolging van horizontale of subhorizontale laagjes die uit eenzelfde grondsoort bestaan |
heterogeenGelaagd |
Sedimentaire structuur: de laag is een min of meer regelmatige afwisseling van verschillende grondsoorten. |
involutie |
Post-sedimentaire structuur: de laag is een opeenvolging van onregelmatig ondulerende homogene gedeelten op cm tot m-schaal (plooien, zakvormen) zonder duidelijk onderling verband en wordt toegeschreven aan post-sedimentaire processen die in de bodem kunnen optreden boven een permafrostniveau. |
mozaiekStructuur |
Post-sedimentaire structuur: de laag heeft zijn oorspronkelijke structuur grotendeels verloren; de grond is verbroken tot een mozaïek van brokjes met een grootte van enkele millimeters tot enkele centimeters. Komt voor in fijnkorrelige lagen. In individuele brokjes kan de oorspronkelijke structuur (deels) behouden zijn. |
onregelmatigVervormd |
Post- of synsedimentaire structuur: de laag bestaat uit onregelmatig vervormde grondlichamen van twee of meer grondsoorten. De grondlichamen zijn meestal scherp begrensd en zijn vervormd door verkneding, breukwerking, vervloeiing, opbarsting, of een combinatie hiervan. Soms zijn in de delen resten van de oorspronkelijke gelaagdheid zichtbaar. |
ribbelsAsymmetrisch |
Sedimentaire structuur: de laag is opgebouwd uit ribbels met een steile en een minder steile flank. |
ribbelsKlimmend |
Sedimentaire structuur: de laag is opgebouwd uit ribbels die elkaar verticaal opvolgen. |
ribbelsSymmetrisch |
Sedimentaire structuur: de laag is opgebouwd uit ribbels met even steile flanken. |
scheveGelaagdheidLaaghoekig |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit scheefstaande laagjes; de laagjes zijn goed zichtbaar en de hoek van scheefstelling is niet meer dan enkele graden. |
scheveGelaagdheidNormaal |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit scheefstaande laagjes; de laagjes zijn goed zichtbaar en de hoek van scheefstelling is minimaal enkele graden. |
scheveGelaagdheidOnduidelijk |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit scheefstaande laagjes; de laagjes zijn slecht zichtbaar doordat ze uiterst dun zijn of uit goed gesorteerd sediment bestaan. |
scheveGelaagdheidVisgraat |
Sedimentaire structuur: de laag bestaat uit verticale eenheden die zijn opgebouwd uit scheefstaande laagjes; de helling van de scheefstaande laagjes is in aangrenzende eenheden tegengesteld. |
zettingStructuur |
Post-sedimentaire structuur: de laag heeft zijn oorspronkelijke structuur enigszins verloren door natuurlijke belasting en vertoont een patroon van kleine (sub)verticale, scherp gedefinieerde vlakjes waarlangs het sediment op mm- tot cm-schaal verzet is. |
De lijst voor de classificatie van de mate van vezeligheid van organische grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
amorf |
Geen zichtbare plantaardige structuur, sponsachtige consistentie. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezelig |
Mengsel van vezels met een lengte kleiner dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezeligFijn |
Mengsel van vezels en amorfe massa. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezeligGrof |
Mengsel van vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezelig |
Vezelige structuur, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezeligFijn |
Vezelige structuur, vezels met een lengte kleiner dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezeligGrof |
Vezelige structuur, vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
De lijst met de waarden voor tijdelijke verandering in het terrein. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bevriezing |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van andere werkzaamheden bevroren. |
bouwput |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van bouwwerkzaamheden uitgegraven. |
bronbemaling |
Voor de start van het onderzoek was de grondwaterstand verlaagd ten behoeve van andere werkzaamheden. |
injectie |
Voor de start van het onderzoek was er materiaal in de ondergrond geïnjecteerd ten behoeve van andere werkzaamheden. |
vacuumconsolidatie |
Voor de start van het onderzoek was er in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast ten behoeve van andere werkzaamheden. |
verticaleDrainage |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond tot op enige diepte verticaal gedraineerd (met strips, grindpalen, etc.) ten behoeve van andere werkzaamheden. |
voorbelasting |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond voorbelast ten behoeve van andere werkzaamheden. |
De lijst met de discontinuïteiten die de laagopbouw verstoren. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
antropogeen |
Grensvlak in antropogene grond dat niet als laagscheiding kan worden beschreven. |
breuk |
Een vlak waarlangs lagen verzet zijn. |
ijswigInvulling |
De begrenzing van een (sub)verticaal wigvormig grondlichaam dat is opgebouwd uit verticaal tot subverticaal gelamineerd sediment en dat geassocieerd is met het voorkomen van een aantal trapsgewijs verlopende breukjes in het omringende materiaal. |
krimpscheur |
Een smalle, (sub)verticale wigvormige discontinuïteit in fijnkorrelige grond, die met andersoortig materiaal gevuld is. |
opbarsting |
Een of meer (sub)verticaal verlopende zandige aders, vingers of bolvormige structuren die dezelfde lithologie hebben als onderliggende lagen en lateraal begrensd zijn door naar boven toe convex afbuigende plooien. De structuren zijn enkele millimeters dik tot enkele centimeters in diameter. |
zandwig |
De begrenzing van een (sub)verticaal wigvormig grondlichaam dat uit verticaal tot subverticaal gelamineerd zand bestaat en dat geassocieerd is met het voorkomen van naar boven toe convex afbuigende plooien in het omringende, zandige, materiaal. |
De lijst met de omschrijvingen van de wijze waarop een antropogene laag is ontstaan. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
gecontroleerdAangebracht |
Opgebracht materiaal dat tot een bepaalde graad verdicht is (engineered fill). |
geroerd |
De natuurlijke samenhang van de grond is door ploegen of andere vormen van omwoelen verstoord. |
losGestort |
Opgebracht materiaal dat los gestort is. |
nietBepaald |
De wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen, kon niet worden bepaald. |
De lijst met de vakgebieden waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geologie |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit specialistisch geologische expertise. |
geologieArcheologie |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit specialistisch geologische expertise met ondersteuning vanuit archeologische expertise. |
geologieArcheologieMilieukunde |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit specialistisch geologische expertise met ondersteuning vanuit archeologische en milieukundige expertise. |
geologieMilieukunde |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit specialistisch geologische expertise met ondersteuning vanuit milieukundige expertise. |
De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
LAT |
Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide). |
MSL |
Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level). |
NAP |
Normaal Amsterdams Peil. |
De lijst met de omschrijvingen van de aard van een geleidelijke verticale verandering in een laag. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
naarBovenFijner |
De laag vertoond een verticale trend waarbij deze naar boven toe fijner wordt wat zich uit in meerdere kenmerken. |
naarBovenGrover |
De laag vertoond een verticale trend waarbij deze naar boven toe grover wordt wat zich uit in meerdere kenmerken. |
naarBovenMeerGlauconiet |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel glauconiet toeneemt. |
naarBovenMeerGlimmer |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel glimmers toeneemt. |
naarBovenMeerGrind |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het grindgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerKalk |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het kalkgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerLutum |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het lutumgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerOrganischMateriaal |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het organisch stofgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerPlanten |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel plantenresten toeneemt. |
naarBovenMeerSchelpen |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het schelpenmateriaalgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerSilt |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het siltgehalte toeneemt. |
naarBovenMeerZand |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het zandgehalte toeneemt. |
naarBovenMinderGlauconiet |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel glauconiet afneemt. |
naarBovenMinderGlimmer |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel glimmers afneemt. |
naarBovenMinderGrind |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het grindgehalte afneemt. |
naarBovenMinderKalk |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het kalkgehalte afneemt. |
naarBovenMinderLutum |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het lutumgehalte afneemt. |
naarBovenMinderOrganischMateriaal |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het organisch stofgehalte afneemt. |
naarBovenMinderPlanten |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het aandeel plantenresten afneemt. |
naarBovenMinderSchelpen |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het schelpmateriaalgehalte afneemt. |
naarBovenMinderSilt |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het siltgehalte afneemt. |
naarBovenMinderZand |
De laag vertoond een verticale trend waarbij naar boven toe het zandgehalte afneemt. |
De lijst met de kleuren van vlekken. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bruinTotBijnaZwart |
De vlekken zijn bruin tot bijna zwart. |
donkerbruinTotPaars |
De vlekken zijn donkerbruin tot paars. |
donkergeelTotOkergeel |
De vlekken zijn donkergeel tot okergeel. |
geelTotLichtgeel |
De vlekken zijn geel tot lichtgeel. |
grijs |
De vlekken zijn grijs. |
oranjeroodTotRoodbruin |
De vlekken zijn oranjerood tot roodbruin, roestkleurig. |
De lijst met de standaardclassificatie van volumepercentages in het vakgebied geologie. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
geen |
Het bestanddeel komt niet voor. |
spoorTot1 |
Er komt een spoor voor en dat betekent dat het aandeel in het volume minder dan 1 procent is. |
weinig1tot10 |
Er komt weinig voor en dat betekent dat het aandeel in het volume minimaal 1 en minder dan 10 procent is. |
veel10tot30 |
Er komt veel voor en dat betekent dat het aandeel in het volume minimaal 10 en minder dan 30 procent is. |
zeerVeel30tot50 |
Er komt zeer veel voor en dat betekent dat het aandeel in het volume minimaal 30 en minder dan 50 procent ligt. |
uiterstVeelMinstens50 |
Er komt uiterst veel voor en dat betekent dat het aandeel in het volume minimaal 50 procent is. |
De lijst met de werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bevriezing |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren bevroren. |
geen |
Er heeft tijdens het boren geen voorbehandeling plaatsgevonden. |
injectieDragendVermogen |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen. |
injectieWaterdoorlatendheid |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten. |
De lijst met de werkzaamheden die voor het boren zijn uitgevoerd. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
bevriezing |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte bevroren. |
geen |
De uitvoerder heeft geen voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd. |
injectieDragendVermogen |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten. |
injectieWaterdoorlatendheid |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen. |
tijdelijkeVerbuizingVooraf |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond een buis aangebracht. |
vacuumconsolidatie |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast. |
verticaleDrainage |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte verticaal gedraineerd (strips, grindpalen, etc.). |
De lijst met de materialen die zijn weggegraven. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
grind |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit grind bestaat. |
huisvuil |
Ongedifferentieerd huishoudelijk afval. |
klei |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit klei bestaat. |
ophoogmateriaalLicht |
Ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht. |
puin |
Bouw- en sloopafval; veelal een mengsel van stenig materiaal dat door de mens gemaakt of bewerkt is. |
stenen |
Stenen van natuurlijk materiaal dat door de mens bewerkt is tot bouwstenen, ballastblokken, (basalt)stortsteen of een bijproduct van mijnbouw zijn. |
veen |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit veen bestaat. |
wegverhardingsmateriaal |
Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
zand |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit zand bestaat. |
De lijst voor de classificatie van de mediaan van de zandfractie |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
fijn63tot105um |
De zandmediaan ligt tussen 63 en 105 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijn105tot150um |
De zandmediaan ligt tussen 105 en 150 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijn150tot200um |
De zandmediaan ligt tussen 150 en 200 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof200tot300um |
De zandmediaan ligt tussen 200 en 300 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof300tot420um |
De zandmediaan ligt tussen 300 en 420 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof420tot630um |
De zandmediaan ligt tussen 420 en 630 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
grof630tot2000um |
De zandmediaan ligt tussen 630 en 2000 µm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de spreiding van de korrelgrootte van de zandfractie volgens NEN 5104. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
zeerKlein |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen dezelfde zandmediaanklasse valt. |
matigKlein |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen twee aansluitende zandmediaanklassen valt. |
matigGroot |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt. |
zeerGroot |
Zand waarvan minder dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan niet in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt. |
tweetoppig |
Zand waarvan de korrels tot twee populaties horen die meestal niet in aaneensluitende zandmediaanklassen liggen. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel van zeer grove korrels in de grond. |
Waarde |
Omschrijving |
---|---|
keienWeinigTotVeel |
De grond bestaat voor tussen 1 en 30% van de massa uit zeer grove korrels en dat zijn vooral keien. |
keienZeerVeel |
De grond bestaat voor tussen 30 en 50% van de massa uit zeer grove korrels en dat zijn vooral keien. |
keitjesWeinigTotVeel |
De grond bestaat voor tussen 1 en 30% van de massa uit zeer grove korrels en dat zijn vooral keitjes. |
keitjesZeerVeel |
De grond bestaat voor tussen 30 en 50% van de massa uit zeer grove korrels en dat zijn vooral keitjes. |
De catalogus voor het geologisch booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geologie is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving en kent een aantal beperkingen. De boormonsterbeschrijving omvat alleen de gegevens die onder de standaard boorbeschrijvingsmethode die binnen de Geologische Dienst Nederland wordt gebruikt worden vastgelegd en de beschrijving van gesteente is nog niet opgenomen. Verder beperkt deze versie zich tot onderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt. De eisen voor IMBRO/A, het kwaliteitsregime dat met name bedoeld is voor historische gegevens, worden in een volgende versie opgenomen.
Een booronderzoek is in de basisregistratie ondergrond het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment en op een specifieke locatie in Nederland en onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. Booronderzoek levert een grote verscheidenheid aan gegevens en dat vraagt om ordening van de informatie. Het belangrijkste gegeven om het onderzoek in te delen is het vakgebied. Voor de gegevens die onder de basisregistratie ondergrond vallen, wordt een indeling in vijf vakgebieden gehanteerd. Naast geologie zijn dat toegepaste geologie, bodemkunde, cultuurtechniek en geotechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vijf catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.
De indeling van het booronderzoek naar vakgebied is bedoeld om categorieën van gegevens te onderscheiden zodat per categorie een catalogus kan worden gemaakt. Het ene vakgebied is breder dan het andere. De categorie die met geologisch booronderzoek wordt aangeduid is betrekkelijk smal. Het onderzoek heeft een specialistisch karakter en dekt met name de gegevens die ingewonnen worden met als doel ze te gebruiken voor het maken en verbeteren van modellen die de opbouw van de ondergrond in termen van hydrogeologische en geologische eenheden beschrijven. Dat is het typisch geologisch booronderzoek. In de praktijk wordt onderzoek dat voor andere doelen wordt uitgevoerd ook tot het geologisch booronderzoek gerekend als het qua methodiek en gegevensinhoud met dit type overeenkomt.
Het specialistische karakter van het onderzoek komt onder meer naar voren in de eigen manier van het beschrijven van boormonsters. Die beschrijving is erop gericht gegevens vast te leggen die het mogelijk maken natuurlijke eenheden te identificeren. Daartoe wordt de samenstelling van het materiaal in detail vastgelegd en er wordt bijvoorbeeld gelet op allerlei aspecten die informatie in zich dragen over de omstandigheden waaronder het materiaal is gevormd en over de herkomst en de ouderdom ervan. Dat soort gegevens is nodig voor het maken van interpretaties die weer gebruikt worden voor het maken van de modellen. De interpretaties en de modellen vallen in de systematiek van de basisregistratie niet onder het booronderzoek. Modellen vormen een apart registratiedomein en alleen bepaalde landelijke modellen worden in de basisregistratie opgenomen. De modellen waarvoor de gegevens worden ingewonnen hebben een definiërend karakter en leveren de kaders voor praktisch alle vormen van onderzoek aan de ondergrond, waaronder booronderzoek vanuit andere vakgebieden.
Geologisch booronderzoek wordt zowel op land als op zee uitgevoerd en kan tot duizenden meters diepte onder maaiveld of waterbodem reiken. Op grote diepte bestaat de ondergrond niet langer uit grond maar uit gesteente. Geologisch onderzoek richt zich vooral op de natuurlijke ondergrond, maar ook de grondlichamen die door de mens zijn neergelegd worden in het onderzoek meegenomen.
De indeling naar vakgebied heeft haar beperkingen. In de werkelijkheid komt het voor dat booronderzoek een multidisciplinair karakter heeft en vanuit een combinatie van vakgebieden wordt uitgevoerd. Wanneer het om multidisciplinair onderzoek gaat dat een combinatie is van vakgebieden die onder de reikwijdte van de basisregistratie vallen, zullen de bijzondere eisen die ervoor gelden worden vastgelegd in de catalogus die voor het booronderzoek in zijn geheel gaat gelden. Archeologisch en milieukundig booronderzoek vallen echter buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond. Wanneer geologisch onderzoek wordt gecombineerd met archeologisch of milieukundig onderzoek wordt alleen het geologische deel van het onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. In zo’n geval wordt wel gepreciseerd dat slechts een deel van de resultaten is geregistreerd.
Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in verreweg de meeste gevallen triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In de definities wordt duidelijk dat er ook andere manieren zijn om een gat in de ondergrond te maken en die worden gemakshalve toch tot het boren gerekend. Er worden echter ook gaten in de ondergrond gemaakt met afwijkende methoden die buiten het bereik van deze catalogus vallen. Dat zijn allemaal methoden die op water worden gebruikt en die tot doel hebben een hap uit de waterbodem te nemen. Apparaten die daarvoor gebruikt worden zijn bijvoorbeeld de boxcorer en de Van Veen-bodemhapper. Onderzoek dat gebaseerd is op dergelijke technieken valt helemaal buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond en de reden daarvoor is dat de resultaten een zeer geringe waarde voor hergebruik hebben, omdat de diepte van het bemonsterde interval niet goed bepaald is en de waterbodem binnen korte tijd kan veranderen.
De gegevens over de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond die uit booronderzoek voortkomen, zijn gebaseerd op monsters die uit de ondergrond genomen zijn. Voor het hergebruik van de gegevens is het van belang te weten in welke mate de monsters waarop de waarnemingen en metingen zijn gebaseerd representatief geacht kunnen worden voor de situatie in-situ. Anders gezegd, voor hergebruik is het van belang de kwaliteit van de monsters vast te leggen.
De kwaliteit van de monsters is van een groot aantal factoren afhankelijk: hoe er geboord is, hoe de monsters genomen zijn, met wat voor apparaat, hoe de monsters boven de grond zijn behandeld, getransporteerd en opgeslagen. De gegevens over het boren, bemonsteren en de relevante specificaties van het apparaat zijn in deze catalogus opgenomen. Die gegevens bepalen het maximaal te bereiken kwaliteitsniveau. Om die kwaliteit in het verdere proces te kunnen behouden, zijn binnen het werkveld van de geotechniek procedures opgesteld en die worden ook in het geologisch werkveld gevolgd. Monsters worden ingedeeld in 5 klassen op basis van de NEN-EN-ISO 22475 en voor iedere klasse is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden vanaf het moment dat ze boven de grond zijn gekomen. De classificatie geeft aan in welke mate de oorspronkelijke toestand van de grond bewaard is gebleven. Geroerde monsters, dat wil zeggen monsters waarin de oorspronkelijke samenhang van de grond al door het boren verloren is gegaan, vormen één klasse. De andere klassen hebben betrekking op ongeroerde monsters, monsters waarin de oorspronkelijke samenhang van de grond in enige mate bewaard is gebleven. In hoeverre de kwaliteit op het moment dat de monsters worden beschreven of geanalyseerd afwijkt van de initiële kwaliteit, wordt vastgelegd als onderdeel van het onderzoek.
Geologisch booronderzoek omvat gewoonlijk drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsterfotografie en, de boormonsteranalyse. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt niet zo vaak uitgevoerd. Van de vier deelonderzoeken is er een in deze versie van de catalogus opgenomen, de boormonsterbeschrijving (figuur 1).
In de boormonsterbeschrijving wordt het materiaal dat uit de ondergrond naar boven is gehaald, beschreven op een manier die inzicht geeft in de opbouw van de ondergrond en de globale eigenschappen ervan. De boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat traditioneel de grondslag levert voor (hydro)geologische modellen.
Figuur 1: Geologisch booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsteranalyse, -fotografie en boorgatlogging zijn nog buiten scope.
Voor 2017 hadden boormonsterbeschrijvingen in de geologie, de toegepaste geologie en de geotechniek een gemeenschappelijke grondslag en dat was de NEN 5104. Voor de geotechniek is internationaal inmiddels een nieuwe norm van kracht geworden en in 2019 is daarvan een Nederlandse invulling gemaakt (NEN-EN-ISO 14688). De nieuwe norm is op een andere leest geschoeid dan de oude. In de beschrijving van grond onder NEN 5104 staat de samenstelling van grond centraal en in de beschrijving onder NEN-EN-ISO 14688 het gedrag van grond. Dit verschil in benadering maakt de beschrijvingen minder geschikt voor de geologen die de landelijke (hydro)geologische modellen maken. Voor dat doel moet juist de samenstelling van de grond centraal staan in de beschrijving. De Geologische Dienst Nederland die de landelijke modellen maakt, blijft zich daarom baseren op een eigen, op de NEN 5104 gebaseerde, methode: de Standaard Boor Beschrijvingsmethode (SBB).
Met het van kracht worden van de nieuwe norm zijn de al bestaande verschillen tussen geologisch en geotechnisch booronderzoek groter geworden. Dat kan ook gaan gelden voor het verschil tussen geologisch en toegepast geologisch onderzoek. Hoewel nog niet vaststaat welke methode in het toegepast geologisch booronderzoek gevolgd gaat worden, is de verwachting dat die eerder zal aansluiten op de NEN-EN-ISO 14688 dan op de SBB.
De SBB kent verschillende kwaliteitsniveaus en die staan voor verschillen in expertiseniveau en monsterkwaliteit. Het expertiseniveau van de beschrijver bepaalt tot in welk detail de grond wordt beschreven en de kwaliteit van de monsters bepaalt welke aspecten worden beschreven. Van geroerde monsters worden met name de samenstelling en de kleur van de grond beschreven. De beschrijving van ongeroerde monsters is gericht op het herkennen van de lagen waaruit de ondergrond is opgebouwd. Van een laag worden allerlei aspecten vastgelegd die inzicht geven in de omstandigheden waaronder de laag is gevormd.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het booronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft de entiteit informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).
Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd2.
De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.
De bronhouder beslist of hij de resultaten van een booronderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object booronderzoek.
De kernactiviteit in het veld is het maken van het gat, de boring. Voor het onderzoek is het van het grootste belang de gegevens vast te leggen die van invloed zijn op de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. Daarnaast betekent boren dat men de toestand van de ondergrond verandert. Om de gevolgen van die ingreep later te kunnen beoordelen is het van belang te weten hoe men de ondergrond heeft achtergelaten.
Aan het maken van een boorgat kunnen voorbereidende werkzaamheden zijn voorafgegaan. Het weggraven van materiaal is een bijzondere vorm van voorbereiding omdat daaruit ook gegevens over de opbouw van de ondergrond kunnen voortkomen. Wanneer het weggegraven materiaal globaal is beschreven wordt dat apart vastgelegd (Weggegraven laag) en niet als onderdeel van het deelonderzoek Boormonsterbeschrijving.
Bij het boren gebruikt men een bepaalde techniek om het apparaat dat men gekozen heeft de grond in te drijven. Bij onderzoek dat zich tot geringe diepte beperkt boort men vaak met de hand, voor ander onderzoek gebeurt dat veelal mechanisch. Tijdens het boren kan men herhaaldelijk van techniek wisselen, en voor een goed begrip van de onderzoeksresultaten is het van belang te weten welk deel van de ondergrond met welke techniek is doorboord (Geboord interval).
Het doel van het boren is dat er monsters uit de ondergrond worden gehaald. Dat kan op allerlei manieren gebeuren en tijdens het boren kan men herhaaldelijk van manier wisselen (Bemonsterd interval).
Tijdens het boren kan men constateren dat er in bepaalde intervallen sporen van verontreiniging voorkomen (Verontreinigd interval) en dat wordt dan vastgelegd om latere gebruikers te kunnen informeren.
Wanneer men ten slotte klaar is met boren kan het ontstane gat op een bepaalde manier worden afgewerkt. Dat kan weer per diepte-interval verschillen (Afgewerkt interval).
In het geval men monsters gestoken of gekernd heeft worden ook specificaties vastgelegd van het apparaat dat daarvoor gebruikt is. In figuur 2 en figuur 3 wordt geïllustreerd wat de belangrijkste kenmerken zijn.
Figuur 2: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een haakse steekmond, (b) een apparaat waarvan de steekmond een hoek (ά) maakt met de verticaal en (c) een apparaat als b maar dan voorzien van een passieve zuiger. De letter I geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter en d2 de diameter van de steekmond. De diameter van de container is gelijk aan de doorgangsdiameter.
Figuur 3: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een afschroefbare steekmond en een vanger en (b) eenzelfde apparaat maar dan met een variabele diameter en een container die voorzien is van een liner. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter, d2 de diameter van de steekmond en d3 de diameter van de container.
Voor, tijdens of direct na het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd.
Bij boren op water kan er op de waterbodem een laag slib blijken te liggen. Wanneer dat voor het onderzoek relevant geacht is, worden enkele kenmerken daarvan vastgelegd.
Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters met als doel een of meer boorprofielen te maken. Een boormonsterbeschrijving onder SBB 2020 resulteert in maximaal twee boorprofielen.
Een boorprofiel is het resultaat van de boormonsterbeschrijving en beschrijft de laagopbouw van het deel van de ondergrond dat bemonsterd is.
Een boorprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit en dat wil zeggen dat de kwaliteit van de monsters waarop de beschrijving gebaseerd is en de mate van detail in de beschrijving over het hele profiel vergelijkbaar zijn. Een geval waarin een boormonsterbeschrijving twee boorprofielen oplevert is wanneer op een bepaalde plaats een boring is gezet die op twee manieren bemonsterd is (figuur 4).
Figuur 4: Uit een boring komen geroerde en ongeroerde monsters en in de beschrijving worden dan twee boorprofielen gemaakt. In deze versie van de catalogus is de beschrijving van gesteente overigens buiten scope.
Over het hele boortraject zijn monsters met een relatief lage kwaliteit, geroerde monsters, genomen. Daarnaast zijn van bepaalde dieptes monsters met een hoge kwaliteit, ongeroerde monsters, verkregen. Het verschil in kwaliteit is zo groot dat de monsters apart beschreven moeten worden. In het eerste geval ontstaat een continu profiel, in het tweede een discontinu profiel.
Het uitgangspunt is dat het boorprofiel alle met een bepaalde kwaliteit bemonsterde intervallen dekt en dat de bemonsterde intervallen compleet zijn beschreven. Het kan echter zijn dat dit niet gelukt is, bijvoorbeeld omdat er per ongeluk een monster verdwenen is. De intervallen die niet beschreven konden worden, worden expliciet in het profiel opgenomen (Niet-beschreven interval) en de reden waarom het niet beschreven is wordt vastgelegd.
De belangrijkste entiteiten in een boorprofiel zijn de lagen. Een laag bestaat uit grond of uit bijzonder materiaal (of uit gesteente, maar dat valt nog buiten het bereik van de catalogus). Een laag die uit bijzonder materiaal bestaat wordt summier beschreven, een laag die uit grond bestaat wordt uitvoerig beschreven. Een laag heeft een boven- en ondergrens en is van natuurlijke of menselijke (antropogeen) oorsprong.
Wat een laag in een geologisch boorprofiel voorstelt, hangt echter af van de kwaliteit van de monsters.
In een boorprofiel dat betrekking heeft op geroerde monsters, is de laag een bemonsteringseenheid en vertegenwoordigt iedere laag een monster. Zo’n laag wordt beschreven als een lithologisch homogeen geheel en heeft een soort grond (Grond).
In een boorprofiel dat betrekking heeft op ongeroerde monsters, is de laag idealiter een geheel dat onder bepaalde omstandigheden is gevormd, een genetische eenheid. De ideale situatie doet zich alleen voor wanneer er sprake is van een continu profiel waarin alle grenzen zichtbaar zijn. Wanneer dat niet het geval is, zoals verbeeld in figuur 4, is een deel van de grenzen door de bemonstering bepaald.
Lagen die genetische eenheden zijn, bestaan op allerlei schalen, maar in de beschrijfpraktijk ligt de dikte vaak in het bereik van een decimeter tot een meter. De minimale dikte is voor de beschrijving vastgesteld op 2 millimeter; een maximale dikte is niet vastgelegd.
Een laag die een genetische eenheid is, kan in andere aspecten dan de samenstelling van de grond van aangrenzende lagen verschillen en hoeft in lithologisch opzicht geen homogeen geheel te zijn. Er zijn verschillende mogelijkheden om een dergelijke laag te beschrijven.
In het meest voorkomende geval (figuur 5a) is de laag een lithologisch homogeen geheel of kan de laag als zodanig worden beschreven. Zo’n laag kan structuurloos zijn of een bepaalde structuur hebben en bestaat uit een soort grond die in detail wordt beschreven. In een dergelijke laag kunnen een of enkele laagjes voorkomen die uit een afwijkende grondsoort bestaan, maar die worden alleen globaal beschreven.
In het tweede geval (figuur 5b), dat overigens niet zo vaak voorkomt, is de laag een regelmatige afwisseling van dunne laagjes die uit verschillende soorten grond bestaan. Een dergelijke laag heet inhomogeen gelaagd en de grond wordt per type laagje (Laagje) in detail beschreven.
In het derde, zeer sporadisch voorkomende geval (figuur 5c) bestaat de laag uit verschillende soorten grond die grillige lichamen vormen. De structuur van een dergelijke laag wordt omschreven als onregelmatig vervormd en de grond wordt per deel (Laagdeel) in detail beschreven.
Figuur 5: De lichtgekleurde laag stelt een eenheid voor die uit een andere grondsoort bestaat dan de aangrenzende lagen. In het eerste geval (a) wordt de laag als een homogeen geheel beschreven met daarin een afwijkend laagje. In het tweede geval (b) wordt de laag beschreven als opgebouwd uit laagjes die in grondsoort verschillen. In het derde geval (c) wordt de laag beschreven als opgebouwd uit laagdelen die in grondsoort verschillen.
Onder SBB 2020 wordt van grond altijd de grondsoort, de kleur, de hoeveelheid glauconiet en het al dan niet voorkomen van sporen van beworteling vastgelegd. Om de gegevens beter bruikbaar te maken voor de geotechniek wordt naast de geologische naam van de grondsoort, ook de geotechnische naam volgens NEN-EN-ISO 14688 vastgelegd.
Wanneer de grond bestanddelen bevat die niet als een normaal onderdeel van grond gelden, wordt het voorkomen ervan beschreven (Bijzonder bestanddeel) en hetzelfde geldt voor brokjes van een andere grondsoort (Brokje). Welke kenmerken er verder worden vastgelegd hangt af van de grondsoort en de beschrijfkwaliteit.
Het deel van de grond dat uit grind (minerale korrels die in grootte variëren van 2 tot 63 mm) bestaat wordt apart beschreven. Het gaat daarbij onder meer om de vorm (hoekigheid, sfericiteit), de kleur (bontheid) en de grootte van de korrels (bijv. grindmediaanklasse). Specialisten benoemen ook nog de herkomst van het grind en het soort minerale korrels (Grindbestanddeel).
Het deel van de grond dat uit zand (minerale korrels die in grootte variëren van 0,063 tot 2 mm) bestaat wordt apart beschreven. Het gaat daarbij onder meer om de vorm (hoekigheid), de kleur (bontheid) en de grootte van de korrels (bijv. zandmediaanklasse). Specialisten benoemen ook nog de verdeling van de korrels naar kleur (Zandbestanddeel).
Het deel van de grond dat uit schelpmateriaal bestaat wordt apart beschreven. In alle gevallen worden de relatieve hoeveelheden gruis, fragmenten en hele schelpen bepaald en wordt het voorkomen van een aantal kenmerkende schelpensoorten vastgelegd (Schelpenbestanddeel). Van ongeroerde monsters wordt ook het voorkomen van schelpdoubletten beschreven. Andere kenmerken worden alleen door beschrijvers met bijzondere expertise beschreven
Het deel van de grond dat uit veen bestaat wordt wanneer het om ongeroerde monsters gaat, apart beschreven. Standaard wordt alleen het soort veen benoemd (soort veen), maar specialisten benoemen ook het voorkomen van verschillende soorten plantenresten (Veenbestanddeel).
Bij de beschrijving van grond van ongeroerde monsters wordt niet alleen op het voorkomen van brokjes van andere grondsoorten gelet. Andere grondsoorten kunnen ook voorkomen in de vorm van laagjes (Afwijkend laagje), als lenzen die sedimentair van oorsprong zijn (Sedimentlens) of als grillig verlopende lichamen die door de verstoring van dunne laagjes zijn ontstaan (Insluitsel).
Wanneer de grond gevlekt is wordt het voorkomen van de vlekken beschreven (Vlek).
Beschrijvers met een bijzondere expertise leggen de kleur van de grond volgens de systematiek van Munsell (Munsellkleur) vast en het voorkomen van de fossiele resten van bepaalde dierlijke organismen (Dierlijk fossiel).
Beschrijvers met een bijzondere expertise leggen de fractieverdeling vast van grondsoorten die in een van de volgende categorieën vallen: organische gronden, schelprijke gronden, grindrijke minerale gronden en grindarme minerale gronden. Zij beschouwen de grond als een mengsel van zes fracties: organische stof, schelpmateriaal, grind, zand, silt en lutum; de laatste vier fracties bij elkaar worden de minerale fractie genoemd. De manier waarop de aandelen van de fracties worden berekend volgt uit de stapsgewijze benadering die in de driehoeksystematiek van NEN 5104 opgesloten ligt. Het resultaat van de berekening vraagt enige toelichting, omdat het totaal van de fracties niet altijd optelt tot 100 procent en omdat er voor iedere categorie eigen regels gelden.
Een voorbeeld en figuur 6 moeten een en ander verduidelijken. Voor organische gronden geldt het totaal van de massa’s van de fracties organische stof, zand, silt en lutum als 100 procent. Het aandeel schelpmateriaal en het aandeel grind worden anders berekend. Van schelpmateriaal wordt het aandeel in het volume van de grond zonder meenemen van de organische stof geschat. Van grind wordt het aandeel in de massa van de vier minerale fracties geschat. In figuur 6 is per categorie grond aangegeven of de fractieverdeling wordt bepaald en zo ja, hoe die wordt bepaald.
Figuur 6: Er worden zes categorieën grond onderscheiden. Van zeer grove minerale gronden en bijzondere gronden wordt geen fractieverdeling bepaald, van de andere wel. Per categorie grond is in kleur aangegeven welke fracties tot 100 procent optellen. Voor verdere toelichting zie de tekst.
De laagopbouw kan verstoord zijn doordat discontinuïteiten de lagen doorsnijden. Wanneer de laagopbouw ondanks de verstoring nog goed te beschrijven is, worden naast de lagen ook de kenmerken van de discontinuïteit vastgelegd. Als door verstoring de beschrijving van de laagopbouw praktisch onmogelijk is, wordt het verstoorde interval niet beschreven. In dat geval beveelt de procedure aan een foto van het verstoorde interval te maken.
Deze bijlage betreft de catalogus van de registratieobjecten booronderzoek – geotechnische boormonsterbeschrijving en boormonsteranalyse en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
25 maart 2020
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Registratieobject |
|
2 |
Het domeinmodel |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Booronderzoek |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
3.4 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
3.5 |
Aangeleverde locatie |
|
3.6 |
Aangeleverde verticale positie |
|
3.7 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
3.8 |
Terreintoestand |
|
3.9 |
Boring |
|
3.10 |
Weggegraven laag |
|
3.11 |
Geboord interval |
|
3.12 |
Boorsnelheid |
|
3.13 |
Bemonsterd interval |
|
3.14 |
Bemonsteringsapparaat |
|
3.15 |
Kernopbrengst |
|
3.16 |
Verontreinigd interval |
|
3.17 |
Afgewerkt interval |
|
3.18 |
Sliblaag |
|
3.19 |
Boormonsterbeschrijving |
|
3.20 |
Boorprofiel |
|
3.21 |
Laag |
|
3.22 |
Grond |
|
3.23 |
Korrelvorm |
|
3.24 |
Gesteente |
|
3.25 |
Verweringsgraad |
|
3.26 |
Niet beschreven interval |
|
3.27 |
Post-sedimentaire discontinuïteit |
|
3.28 |
Boormonsteranalyse |
|
3.29 |
Onderzocht interval |
|
3.30 |
Onderzocht materiaal |
|
3.31 |
Bepaling zettingseigenschappen |
|
3.32 |
Verzadigingsfase bij samendrukken |
|
3.33 |
Bepalingsstap |
|
3.34 |
Zettingsverloop |
|
3.35 |
Zettingstoestand |
|
3.36 |
Spanningsverloop bij zetting |
|
3.37 |
Spanning bij bepaalde zetting |
|
3.38 |
Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
|
3.39 |
Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
|
3.40 |
Membraancorrectie |
|
3.41 |
Drainagestrookcorrectie |
|
3.42 |
Gemaakt proefstuk voor belasten |
|
3.43 |
Verzadigingsfase bij belasten |
|
3.44 |
Consolidatiefase bij belasten |
|
3.45 |
Volumeverloop bij consolidatie |
|
3.46 |
Volume bij bepaalde consolidatie |
|
3.47 |
Belastingfase |
|
3.48 |
Schuifspanningsverloop bij belasting |
|
3.49 |
Schuifspanning bij bepaalde belasting |
|
3.50 |
Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
|
3.51 |
Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen |
|
3.52 |
Consolidatiefase bij horizontaal vervormen |
|
3.53 |
Consolidatiestap |
|
3.54 |
Hoogteverloop bij consolidatie |
|
3.55 |
Hoogte na bepaalde consolidatietijd |
|
3.56 |
Schuiffase |
|
3.57 |
Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
|
3.58 |
Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming |
|
3.59 |
Bepaling consistentiegrenzen |
|
3.60 |
Plasiticiteit bij bepaald watergehalte |
|
3.61 |
Bepaling korrelgrootteverdeling |
|
3.62 |
Basis korrelgrootteverdeling |
|
3.63 |
Standaardverdeling fractie kleiner63um |
|
3.64 |
Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
|
3.65 |
Standaardverdeling fractie groter63um |
|
3.66 |
Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
|
3.67 |
Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
|
3.68 |
Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa |
|
3.69 |
Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting |
|
3.70 |
Bepaling watergehalte |
|
3.71 |
Resultaat bepaling |
|
3.72 |
Bepaling organischestofgehalte |
|
3.73 |
Bepaling kalkgehalte |
|
3.74 |
Bepaling volumieke massa |
|
3.75 |
Bepaling volumieke massa vaste delen |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
Aanvulmateriaal |
|
1.2 |
Afzettingskarakteristiek |
|
1.3 |
Analyseprocedure |
|
1.4 |
Apparaattype |
|
1.5 |
Bedekkingsgraad Drainagestrook |
|
1.6 |
Bemonsteringskwaliteit |
|
1.7 |
Bemonsteringsmethode |
|
1.8 |
Bemonsteringsprocedure |
|
1.9 |
BepaaldeEigenschappen |
|
1.10 |
Bepalingsdiameter |
|
1.11 |
Bepalingsmethode |
|
1.12 |
Bepalingsprocedure |
|
1.13 |
BeschrevenMateriaal |
|
1.14 |
Beschrijfkwaliteit |
|
1.15 |
Beschrijflocatie |
|
1.16 |
Beschrijfprocedure |
|
1.17 |
BijzonderGesteentebestanddeel |
|
1.18 |
BijzonderheidMateriaal |
|
1.19 |
BijzonderheidUitvoering |
|
1.20 |
BijzonderMateriaal |
|
1.21 |
Bodemgebruik |
|
1.22 |
Boorprocedure |
|
1.23 |
Boortechniek |
|
1.24 |
BreedteklasseDiscontinuiteit |
|
1.25 |
Buismateriaal |
|
1.26 |
ConsistentieFijneGrond |
|
1.27 |
ConsistentieOrganischeGrond |
|
1.28 |
Consolidatiemethode |
|
1.29 |
Conustype |
|
1.30 |
Coördinaattransformatie |
|
1.31 |
Correctiemethode |
|
1.32 |
Desintegratie |
|
1.33 |
DisperseInhomogeniteit |
|
1.34 |
Dispersiemethode |
|
1.35 |
Droogtemperatuur |
|
1.36 |
Droogtijd |
|
1.37 |
Fractieverdeling |
|
1.38 |
GebruiktMedium |
|
1.39 |
GelaagdeInhomogeniteit |
|
1.40 |
Gelaagdheid |
|
1.41 |
GeotechnischeGrondsoort |
|
1.42 |
Grensbepaling |
|
1.43 |
Grindgehalteklasse |
|
1.44 |
Grindmediaanklasse |
|
1.45 |
GrondsoortNEN5104 |
|
1.46 |
HerkomstRekenwaarde |
|
1.47 |
Hoekigheid |
|
1.48 |
Holteverdeling |
|
1.49 |
InhoudMonsterhouder |
|
1.50 |
KaderAanlevering |
|
1.51 |
KaderInwinning |
|
1.52 |
KaderstellendeProcedure |
|
1.53 |
Kalkgehalteklasse |
|
1.54 |
Kleur |
|
1.55 |
LiggingOpGrondlichaam |
|
1.56 |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
1.57 |
Maakmethode |
|
1.58 |
MassaPercentageklasse |
|
1.59 |
MethodeLocatiebepaling |
|
1.60 |
MethodePositiebepalingSliblaag |
|
1.61 |
MethodeVerticalePositiebepaling |
|
1.62 |
Monsterkwaliteit |
|
1.63 |
Monstervochtigheid |
|
1.64 |
NaamGebeurtenis |
|
1.65 |
Omzetting |
|
1.66 |
Opvulmateriaal |
|
1.67 |
Organischestofgehalteklasse |
|
1.68 |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
|
1.69 |
OuderdomAfzetting |
|
1.70 |
PlaatsingDrainagestrook |
|
1.71 |
RedenNietBeschreven |
|
1.72 |
Referentiestelsel |
|
1.73 |
Registratiestatus |
|
1.74 |
Ruwheid |
|
1.75 |
Sfericiteit |
|
1.76 |
SoortBijzonderBestanddeel |
|
1.77 |
SoortCement |
|
1.78 |
SoortGesteente |
|
1.79 |
SoortVeen |
|
1.80 |
Spoelingtoeslag |
|
1.81 |
Stabiliteit |
|
1.82 |
Staptype |
|
1.83 |
Sterkteklasse |
|
1.84 |
StijfheidsklasseMembraan |
|
1.85 |
StopcriteriumBepaling |
|
1.86 |
StopcriteriumVeld |
|
1.87 |
TextuurOrganischeGrond |
|
1.88 |
TijdelijkeVerandering |
|
1.89 |
ToegepastOptischModel |
|
1.90 |
TreksterkteVeen |
|
1.91 |
TypeDiscontinuïteit |
|
1.92 |
TypeIngreep |
|
1.93 |
TypeVermenging |
|
1.94 |
Vakgebied |
|
1.95 |
Verkleuring |
|
1.96 |
VerticaalReferentievlak |
|
1.97 |
VerwijderdMateriaal |
|
1.98 |
Voorbehandeling |
|
1.99 |
Voorbereiding |
|
1.100 |
VormProefstuk |
|
1.101 |
Wandwrijvingcorrectiemethode |
|
1.102 |
WeggegravenMateriaal |
|
1.103 |
Zandmediaanklasse |
|
1.104 |
Zandspreiding |
|
1.105 |
ZijdelingseOndersteuning |
|
1.106 |
Zoutcorrectiemethode |
|
Toelichting |
||
1. |
Inleiding |
|
1.1 |
Geotechnisch booronderzoek |
|
1.2 |
Boren |
|
1.3 |
Kwaliteit van monsters |
|
1.4 |
Deelonderzoeken |
|
1.5 |
Verandering in de beschrijfprocedure van grond |
|
1.6 |
Gevolgen van de verandering |
|
1. 7 |
Beschrijving van gesteente |
|
2 |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Booronderzoek |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
2.4 |
Boring |
|
2.5 |
Bemonsteringsapparaat |
|
2.6 |
Terreintoestand |
|
2.7 |
Sliblaag |
|
2.8 |
Boormonsterbeschrijving |
|
2.9 |
Boorprofiel |
|
2.10 |
Laag |
|
2.11 |
Grond |
|
2.12 |
Gesteente |
|
2.13 |
Post-sedimentaire discontinuïteit |
|
2.14 |
Boormonsteranalyse |
|
2.15 |
Onderzocht interval |
|
2.16 |
Onderzocht materiaal |
|
2.17 |
Bepaling van de zettingseigenschappen |
|
2.18 |
Bepaling van de ongedraineerde schuifsterkte |
|
2.19 |
Bepaling van het schuifspanningsverloop bij belasting |
|
2.20 |
Bepaling van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
|
2.21 |
Bepaling van de consistentiegrenzen |
|
2.22 |
Bepaling van de korrelgrootteverdeling |
|
2.23 |
Bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid |
|
2.24 |
Bepaling van het watergehalte |
|
2.25 |
Bepaling van het organischestofgehalte |
|
2.26 |
Bepaling van het kalkgehalte |
|
2.27 |
Bepaling van de volumieke massa |
|
2.28 |
Bepaling van de volumieke massa vaste delen |
|
3. |
INSPIRE |
Naam |
Booronderzoek |
Code |
BHR |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en/of te onderzoeken en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren. |
Populatie |
De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd. Ieder object heeft ter identificatie een eigen BRO-ID. De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het geotechnisch booronderzoek en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse. |
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Algemeen deel
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsterbeschrijving
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 1
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 2
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 3
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 4
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 5
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 6
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 7
Domeinmodel geotechnisch booronderzoek – Boormonsteranalyse deel 8
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie van een booronderzoek in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
BHRNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderAanlevering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderInwinning |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vakgebied |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het vakgebied is een gegeven dat dient om een categorie van booronderzoek in de registratie ondergrond te identificeren. Het gegeven bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn. Naast geotechnisch booronderzoek worden geologisch booronderzoek, toegepast geologisch booronderzoek, bodemkundig booronderzoek en cultuurtechnisch booronderzoek onderscheiden. In de uitvoeringspraktijk komt het voor dat in een booronderzoek gegevens worden vastgelegd die onder een van de vijf vakgebieden vallen en gegevens die eigenlijk in het domein van de milieukunde of de archeologie thuishoren. Omdat die disciplines buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond liggen, zijn die extra gegevens niet gedefinieerd. Geotechnisch booronderzoek met een dergelijk multidisciplinair karakter wordt in de basisregistratie ondergrond opgenomen maar zonder die extra gegevens. Om gebruikers duidelijk te maken dat de onderzoeksresultaten niet volledig geregistreerd zijn wordt als waarde voor het vakgebied niet de waarde geotechniek vermeld, maar een waarde als geotechniekArcheologie. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De rapportagedatum onderzoek mag niet liggen na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De procedure die de uitvoering van projecten waarbinnen het booronderzoek wordt uitgevoerd reguleert en daarmee de kaders bepaalt voor de uitvoering van het booronderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderstellendeProcedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over de toestand van het terrein vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Booronderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een eerste deelonderzoek een ander deelonderzoek is vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
---|---|
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
- Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. De resultaten van het booronderzoek worden in een keer of in delen gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject booronderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De startdatum rapportage mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek of de deelonderzoeken die als eerste zijn overgedragen. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De einddatum rapportage mag niet liggen voor de startdatum rapportage. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
---|---|
Definitie |
Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden. |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
---|---|
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
NaamGebeurtenis |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De datum gebeurtenis mag niet liggen voor de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De datum gebeurtenis mag niet liggen na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Toelichting |
De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
N aam |
Coördinatenpaar |
Regels |
De locatie moet liggen in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of WGS84 wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De datum locatiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeLocatiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan waterbodem wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt. |
Toelichting |
Het domein bevat begrippen die naar een oppervlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt geldt als het punt waar het onderzoek aan de ondergrond begonnen is. De laag slib die plaatselijk op de waterbodem ligt, wordt niet tot de ondergrond gerekend en ligt boven het lokaal verticaal referentiepunt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
Eenheid |
m (meter) |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de verschuiving niet bepaald zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak op het moment van verticale positiebepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem. |
Toelichting |
Het gegeven geldt op het moment van verticale positiebepaling. Er wordt geen rekening gehouden met de veranderlijkheid die het gevolg is van getijden. Het gegeven heeft vooral betekenis op land. Het geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen op land waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden. De waterdiepte moet beschouwd worden als indicatief. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VerticaalReferentievlak |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NAP wanneer de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan LAT of MSL wanneer de locatie aan de zeezijde van de UNCLOS-basislijn ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De datum verticale positiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt. |
Toelichting |
Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeVerticalePositiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan geen wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt. |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinatenpaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinaattransformatie |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren die relevant zijn voor het onderzoek. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut terreintoestand bepaald van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. Ten minste één van de volgende gegevens moet aanwezig zijn: het attribuut bodemgebruik, ligging op grondlichaam of tijdelijke verandering. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het doel waarvoor de bodem waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemgebruik |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving van de plaats van de boring op een grondlichaam. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
LiggingOpGrondlichaam |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer door mensen een grondlichaam als een dijk of wal op het aardoppervlak is neergelegd, is een nadere precisering van de plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de ondergrond beïnvloedt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Een tijdelijke verandering in de gegeven toestand van het terrein. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TijdelijkeVerandering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is goede praktijk dat de uitvoerder van het booronderzoek bijzonderheden over de toestand van het terrein zoals hij die aantreft vastlegt. Omdat niet alle veranderingen voor hem zichtbaar zullen zijn, wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever de uitvoerder informeert over de omstandigheden die voor het onderzoek van belang zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is begonnen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De startdatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Regels IMBRO/A |
De startdatum boring mag niet liggen niet na het tijdstip registratie object wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportagedatum van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De datum waarop het boren is beëindigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Regels |
De einddatum boring mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De einddatum boring mag niet liggen voor de startdatum boring. |
Regels IMBRO/A |
De einddatum boring mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De voorbereidende werkzaamheden die binnen het onderzoek voorafgaand aan het boren zijn uitgevoerd en de eigenschappen van de ondergrond kunnen beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Voorbereiding |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd welke voorbereidende werkzaamheden zijn uitgevoerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar de voorbereidende werkzaamheden reiken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut voorbereiding gelijk is aan geen. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het bovenste deel van de ondergrond voorafgaand aan, eventueel na onderbreking van, het boren is weggegraven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer het bovenste deel van de ondergrond wordt weggegraven hangt het van de aard van de opdracht en de situatie ter plaatse af wat er in het onderzoek met de weggegraven ondergrond gebeurt. Het kan zijn dat de grond zonder verder te beschrijven wordt verwijderd, het kan zijn dat de grond ter plekke informeel wordt beschreven en het kan zijn dat de grond ter plekke formeel wordt beschreven. In het laatste geval wordt het beschrijven beschouwd als onderdeel van het deelonderzoek boormonsterbeschrijving en wordt de informatie vastgelegd als ware het traject geboord. In het tweede geval wordt het beschrijven als een op zichzelf staande activiteit beschouwd waarvan het resultaat summier wordt vastgelegd als weggegraven lagen. In het eerste geval wordt er geen informatie vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is weggegraven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gesteente is aangeboord en is bemonsterd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan nee. |
Toelichting |
Wanneer de ondergrond niet uit grond maar uit gesteente bestaat, worden in het onderzoek andere gegevens vastgelegd dan gewoonlijk het geval is. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken het boren is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..2 |
Domein |
|
– Naam |
Boorprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. Voor handboren en mechanisch boren bestaan aparte procedures. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte waarop het boren is geëindigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StopcriteriumVeld |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of het beoogde einddoel is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren verbuizing in het boorgat is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. |
Toelichting |
Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn het boren te onderbreken en tijdelijk verbuizing aan te brengen om het geboorde gat in stand te houden zodat men verder kan boren. De verbuizing kan van invloed zijn op de bemonstering en het tijdens het boren doen van metingen. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar tijdelijke verbuizing is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut tijdelijke verbuizing aangebracht van de entiteit Boring gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren spoeling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden moet het attribuut ook aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut boortechniek van de entiteit Geboord interval in ten minste één van de geboorde intervallen gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren. |
Toelichting |
Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn tijdens het boren spoeling te gebruiken om in het gat voldoende tegendruk op te bouwen. In dat geval voegt men een bepaalde toeslag toe aan het werkwater om een vloeistof met voldoende massa samen te stellen. In de toekomst zal spoeling mogelijk ook gebruikt gaan worden bij andere boortechnieken. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De specificatie van het materiaal dat aan het werkwater is toegevoegd om de spoeling voldoende massa te geven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Spoelingtoeslag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut spoeling gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte in het gat tot waar het grondwater na de uitvoering van de werkzaamheden reikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan waterbodem. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de grondwaterstand te bepalen, maar aan een eventueel ontbreken van het gegeven kan geen bijzondere betekenis worden gegeven. Het gegeven wordt pas vastgelegd wanneer de uitvoerder van oordeel is dat de grondwaterstand zich weer hersteld heeft; de diepte moet beschouwd worden als indicatief. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De diepte tot waar is bemonsterd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het gegeven heeft onder meer als doel de samenhang van de informatie te borgen. Onderzoek onder IMBRO/A vertoont te weinig samenhang om dit gegeven betekenis te laten hebben. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er tijdens het boren verontreiniging van de ondergrond is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn. Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de uitvoerder geconstateerd heeft dat de ondergrond verontreinigd is. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gat na afloop van de boor- en eventuele graafwerkzaamheden is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De afwerking geeft inzicht in hoe de ondergrond is achtergelaten na afloop van de werkzaamheden in het veld. |
Type gegeven |
Attribuut van Boring |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een deel van de weggegraven ondergrond dat summier als laag is beschreven. |
Toelichting |
Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek is vastgesteld dat het voldoende is het weggegraven deel van de ondergrond summier te beschrijven. Het weggegraven traject wordt in zijn geheel en als een opeenvolging van lagen beschreven en dat wil zeggen dat de lagen precies op elkaar aansluiten. De weggegraven lagen staan los van het boorprofiel. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Regels |
De weggegraven lagen moeten precies op elkaar aansluiten. De bovengrens van de bovenste weggegraven laag moet gelijk zijn aan 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de weggegraven laag. De ondergrens van de onderste weggegraven laag moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte graven van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Weggegraven laag |
Definitie |
De omschrijving van het materiaal waaruit de weggegraven laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
WeggegravenMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het diepte-interval dat met een bepaalde boortechniek en een bepaalde diameter is geboord. |
Toelichting |
Op een en dezelfde diepte kunnen verschillende boortechnieken gebruikt worden. Er kan bijvoorbeeld eerst mechanisch gedrukt worden waarbij monsters op diepte worden uitgestoken, waarna het interval wordt uitgeboord door mechanisch te draaien. Ook kan op een en dezelfde diepte een bepaalde boortechniek herhaaldelijk worden toegepast, waarbij de diameter steeds toeneemt. Als gevolg kunnen geboorde intervallen overlappen. Voor onderzoek dat onder IMBRO/A valt is zelden gespecificeerd welke boortechniek over welk interval is gebruikt. Veelal is er sprake van slechts een interval en dat dekt het hele geboorde traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte waarop begonnen is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De begindiepte van het bovenste geboord interval moet gelijk zijn aan 0 wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven van de entiteit Boring gelijk is aan nee. De begindiepte van het bovenste geboord interval moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven van de entiteit Boring gelijk is aan ja. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diepte waarop gestopt is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het geboord interval. De einddiepte van het onderste geboord interval moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De techniek die gebruikt is om over een bepaald diepte-interval een gat met een bepaalde diameter in de ondergrond te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Boortechniek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij de classificatie van boortechnieken wordt gekeken naar de manier waarop het gebruikte apparaat de grond in is gedreven. Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de boortechniek vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd. Dit probleem geldt in algemene zin, maar het komt het duidelijkst naar voren bij mechanische technieken. Daarbij komt het veel voor dat het bovenste deel met de hand is geboord, maar dit is eigenlijk nooit vermeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Geboord interval |
Definitie |
De diameter van het geboorde gat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 3.000 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het gaat om de diameter van het gat dat door boren is ontstaan. Het uiteindelijk gat kan groter zijn doordat de wand afbrokkelt of gedeeltelijk instort. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de geboorde diameter niet bekend zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De snelheid waarmee het gat is geboord. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het doel is in gesteente te boren, wordt de boorsnelheid voor het hele geboorde traject vastgelegd. In de toekomst zal de boorsnelheid mogelijk ook vastgelegd worden bij het boren in grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorsnelheid |
Definitie |
De tijd tussen het moment waarop de boring is gestart en het moment waarop een bepaalde diepte is bereikt, gecorrigeerd voor onderbrekingen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Bij het bepalen van de boorsnelheid wordt het boren als een continu proces beschouwd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorsnelheid |
Definitie |
De diepte op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De diepte en verlopen tijd zijn altijd een paar. De waarde van het attribuut mag niet kleiner zijn dan de begindiepte van het bovenste geboord interval. De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat volgens een bepaalde bemonsteringsmethode en afhankelijk van de methode met een bepaald apparaat is bemonsterd. |
Toelichting |
In het geval het bovenste deel van de ondergrond is weggegraven en in het onderzoek is vastgesteld dat het net zo beschreven moet worden als de monsters uit de geboorde intervallen, wordt het weggegraven deel als een bemonsterd interval beschreven. Voor gegevens onder IMBRO/A is alleen bij uitzondering vastgelegd welk interval met welke bemonstering is gemaakt. Meestal valt het bemonsterd interval samen met het hele geboorde traject. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De diepte waarop het bemonsterde interval begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De diepte waarop het bemonsterde interval eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het bemonsterd interval. De einddiepte van het onderste bemonsterd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een bepaald diepte-interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Voorbehandeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De manier waarop de monsters uit de ondergrond zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij de classificatie van bemonsteren wordt gekeken naar de manier waarop het materiaal uit de ondergrond naar boven is gehaald. Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de bemonstering vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft wat de beoogde monsterkwaliteit is geweest. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringskwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Idealiter zou men de ondergrond altijd in-situ willen onderzoeken, maar in de praktijk onderzoekt men monsters uit de ondergrond en dat betekent dat er onvermijdelijk sprake is van een zekere mate van verstoring. De mate van verstoring wordt primair bepaald door de keuze van boortechniek, bemonsteringsmethode en bemonsteringsapparaat. Omdat ook de samenstelling van de grond van invloed is, kan het nodig blijken de keuze aan te passen als de grondsoort anders blijkt te zijn dan gedacht. De bemonsteringskwaliteit geeft aan binnen welke grenzen de primaire mate van verstoring ligt. Er wordt in de norm NEN-EN-ISO 22475 een indeling in vijf klassen gehanteerd en voor iedere klasse is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden wanneer zij eenmaal boven de grond zijn gekomen. De laagste eisen gelden voor monsters waarvan de samenhang al volledig is verstoord wanneer ze boven de grond komen. In de dagelijkse spraak worden die monsters geroerde monsters genoemd. De vier andere klassen beschrijven de eisen die gelden voor het behandelen van ongeroerde monsters. De reden het gegeven vast te leggen is dat niet alle in het veld genomen monsters altijd als onderdeel van het booronderzoek worden geanalyseerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsterd interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de oriëntatie van het monster is vastgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken. |
Toelichting |
Voor bepaalde vormen van boormonsteranalyse is het nodig de bemonstering zo uit te voeren dat de oriëntatie van de structuur van de ondergrond behouden blijft. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het steken of kernen. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de entiteit ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken. |
Toelichting |
Wanneer er geroerde monsters zijn genomen geeft de methode van bemonstering voldoende informatie over de kwaliteit van de monsters, maar wanneer de bemonstering erop gericht is ongeroerde monsters van relatief hoge kwaliteit te nemen, is het van belang ook de specificaties van het gebruikte apparaat vast te leggen. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht zijn zelden specificaties van het bemonsteringsapparaat vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
Het apparaat dat gebruikt is voor het nemen van kernen en steekmonsters getypeerd naar de onderdelen die de kwaliteit van de bemonstering beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Apparaattype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De inwendige diameter van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
30 tot 410 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De lengte van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.05 tot 40 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De kleinste diameter van de doorgang voor het monster aan de onderzijde van het apparaat, bij volledig openstaande vanger. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 400 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen van binnen bekleed is met een kous. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat een haakse steekmond heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De hoek die de snijrand maakt met de lengteas van het apparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
5 tot 45 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut haakse steekmond gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De grootste uitwendige diameter van de steekmond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
50 tot 510 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er in een core-barrel of steekbus een vloeistof is gebruikt om de bemonstering te vergemakkelijken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan corebarrelSingleTube, corebarrelDoubleTube, corebarrelTripleTube of steekbus. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een steunvloeistof verlaagt de wrijving in het apparaat tijdens bemonstering en zorgt voor horizontale stabiliteit na bemonstering. Wanneer het apparaat een Begemann-steekbus is, wordt altijd een steunvloeistof gebruikt. Bij andere typen steekapparaten is dat nooit het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat voorzien is van een onderdeel dat moet voorkomen dat het monster uit het apparaat valt; het onderdeel wordt een monster- of een kernvanger genoemd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het apparaat aan de bovenzijde voorzien is van een passieve zuiger. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een zuiger dient om de bemonstering te vergemakkelijken en helpt het monster in het apparaat te houden en beperkt het risico op verstoring. De zuiger staat tijdens monstername op een vaste positie. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de hoeveelheid materiaal die bij het bemonsteren van gesteente uit een gekernd interval is verkregen. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan nee. De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode van de entiteit Bemonsterd interval niet gelijk is aan opDiepteKernen. |
Toelichting |
Wanneer gesteente is aangeboord en bemonsterd door middel van kernen, wordt de kernopbrengst vast gelegd (conform NEN-EN-ISO 22475-1). |
Type gegeven |
Attribuut van Kernopbrengst |
Definitie |
Het deel van het gekernde interval waarvan materiaal is verkregen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 110 |
Toelichting |
Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval. Wanneer het materiaal gaat zwellen of wanneer er materiaal uit de vorige kern is achtergebleven is de waarde groter dan 100%. |
Type gegeven |
Attribuut van Kernopbrengst |
Definitie |
Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede materiaal is verkregen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern met een volledige doorsnede, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Kernopbrengst |
Definitie |
Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede stukken van tenminste 10 cm lengte zijn verkregen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan in welke mate waarin het gesteente in de ondergrond verbroken is. |
Type gegeven |
Attribuut van Kernopbrengst |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de opbrengst al dan niet in het veld bepaald is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is goede praktijk de opbrengst in het veld of veldlab vast te stellen. Wanneer dat niet mogelijk was, wordt dit vermeld. De achtergrond daarvan is dat de opbrengst inzicht geeft in de eigenschappen van het bemonsterde gesteente, en dat die informatie verloren kan gaan voor het materiaal in het laboratorium is geanalyseerd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat is verontreinigd. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ondergrond verontreinigd van de entiteit Boring gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De verontreinigde intervallen mogen elkaar niet overlappen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd omdat het in de boormonsteranalyse belangrijk is te weten op welke diepte de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Verontreinigd interval |
Definitie |
De diepte vanaf waar de verontreiniging is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Verontreinigd interval |
Definitie |
De diepte tot waar de verontreiniging is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het verontreinigd interval. De einddiepte van het onderste verontreinigd interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval dat na het boren op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gat afgewerkt van de entiteit Boring gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd omdat het belangrijk is te weten hoe de ondergrond is achtergelaten. Dat belang komt bijvoorbeeld naar voren wanneer zich ergens problemen voordoen die verband kunnen houden met eerdere ingrepen in de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De diepte vanaf waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De diepte tot waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er na het voltooien van de werkzaamheden buizen in de ondergrond zijn achtergelaten die de wand van het geboorde gat afsluiten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De wand van het geboorde gat kan over bepaalde trajecten worden verbuisd, maar er kunnen ook per ongeluk buizen in het gat zijn achtergebleven. Redenen om het gat verbuisd achter te laten zijn bijvoorbeeld voorkomen dat in de ondergrond al aanwezige verontreiniging zich kan verspreiden, of beschermen van het boorgat en de daarin aanwezige constructies tegen instorting of corrosie. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over permanente verbuizing vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De buitendiameter van de permanente verbuizing. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
90 tot 800 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
Het materiaal waaruit de op de gegeven diepte achtergebleven buizen bestaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Buismateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
Het materiaal waarmee de ruimte die door het boren op een bepaalde diepte in de ondergrond is ontstaan geheel of gedeeltelijk is opgevuld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Aanvulmateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is goede praktijk het boorgat zo achter te laten dat de opbouw van de ondergrond voor wat betreft het waterkerend en waterdoorlatend vermogen zo goed mogelijk is hersteld. De materialen zijn in categorieën geplaatst die in dat aspect inzicht geven. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die in het geval zand of grind gebruikt is als aanvulmateriaal aangeeft of de fijne grond is uitgespoeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd. |
Toelichting |
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Afgewerkt interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het aanvulmateriaal een productcertificaat heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut aanvulmateriaal niet gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal. |
Toelichting |
De huidige certificaten zijn de productcertificaten voor zand en grind voor drinkwaterproductie en voor filterzand voor milieukundig grondwateronderzoek. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het interval op de overgang tussen water en bodem waarin het materiaal uit een mengsel van water en grond bestaat dat te slap is om het grond te noemen. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld. |
Toelichting |
Bij boren op water is op sommige plaatsen niet direct duidelijk waar de waterbodem begint doordat water en ondergrond geleidelijk in elkaar overgaan. Het overgangsbereik wordt de sliblaag genoemd. Het materiaal waaruit de sliblaag bestaat is zo slap dat het tussen de vingers doorloopt. Het materiaal wordt slib genoemd, maar opgemerkt wordt dat die term ook gebruikt wordt voor andere materialen, bijvoorbeeld voor het restproduct van baggerwerkzaamheden. De dikte van de sliblaag kan zelden nauwkeurig worden bepaald en datzelfde geldt voor het de positie van de waterbodem. Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek gegevens over de sliblaag zijn vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De dikte van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 20 |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De kleur van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de kleur niet bepaald zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de bovenkant van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodePositiebepalingSliblaag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De dikte van de sliblaag wordt bepaald door de bovenkant en de onderkant van de laag ten opzichte van het wateroppervlak te bepalen. In veel gevallen wordt voor de positiebepaling van de bovenkant een andere methode gebruikt dan voor de positiebepaling van de onderkant. Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de dikte van de sliblaag is bepaald. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd hoe de bovenkant en de onderkant van de sliblaag is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Sliblaag |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de onderkant van de sliblaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodePositiebepalingSliblaag |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de boormonsterbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1980 tot heden |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de monsters zijn beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied en voor grond gelden andere afspraken dan voor gesteente. Voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, is de boormonsterbeschrijving altijd onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand gekomen. Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen, valt per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsterbeschrijving |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De opbouw van de ondergrond beschreven in een mate van detail die past bij de kwaliteit van de monsters. |
Toelichting |
Het resultaat van de boormonsterbeschrijving omvat een, twee of drie boorprofielen. Wanneer er meer dan een profiel is, verschillen de profielen onderling in kwaliteit en dat wil zeggen in de mate van detail waarin de ondergrond is beschreven. Er is een uitzondering en dat is wanneer bij sonisch boren een deel van de monsters in het veld wordt beschreven en een deel in het laboratorium. In dat geval ontstaan er twee boorprofielen met dezelfde beschrijfkwaliteit. Boorprofielen kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen en dat betekent dat er in het betreffende diepte-interval op twee verschillende manieren bemonsterd is en de respectieve monsters een andere beschrijfkwaliteit vergen. Overlap treedt alleen op in geboorde trajecten. Wanneer een bepaald traject zowel geboord als weggegraven is, worden de monsters die uit het weggraven traject zijn voortgekomen genegeerd. Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen heeft altijd maar een profiel. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding voor de mate van detail waarmee de opbouw van de ondergrond in het boorprofiel is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfkwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan klasse3 wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan verkennendOnderzoek. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan nietGespecificeerd wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde van het attribuut niet gelijk zijn aan nietGespecificeerd wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het gegeven geeft een nadere precisering van de klasse binnen de beschrijfprocedure waaraan het profiel voldoet en het geeft aan of de monsters waarop de beschrijving is gebaseerd al dan niet van een hoge kwaliteit zijn. Voor wat betreft dat laatste is het criterium of de bemonstering tot doel heeft gehad om monsters uit de ondergrond naar boven te halen waarvan de gelaagdheid intact is gebleven op het moment van beschrijven, ofwel ongeroerde monstername. Er is een uitzondering wanneer alleen met de hand is geboord. In dat geval kan er een geïntegreerd boorprofiel ontstaan van geroerde en ongeroerde monsters. Binnen de nieuwe Nederlandse beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is voor geotechnisch booronderzoek een tweedeling gemaakt naar klasse 2 voor standaard geotechnisch booronderzoek en klasse 3 voor verkennend geotechnisch booronderzoek. Gesteente wordt altijd beschreven in klasse 2. Onder NEN 5104 heeft het begrip beschrijfkwaliteit geen onderscheidende waarde. Gewoonlijk is niet meer te achterhalen waarop de gegevens precies zijn gebaseerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bemonstering tot doel heeft gehad het hele traject in de ondergrond met een bepaalde kwaliteit te bemonsteren, opdat het boorprofiel het dieptebereik volledig kan dekken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven vormt voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, een brug tussen bemonstering en beschrijving. Wanneer de boring, eventueel inclusief het weggegraven traject, van maaiveld tot einddiepte is bemonsterd en de monsters voldoende in kwaliteit overeenstemmen, kan de ondergrond over het gehele traject worden beschreven als een aaneensluitende opeenvolging van lagen. Het is goede praktijk dat bij geroerde monsters, beschrijfkwaliteit klasse2geroerd, het gehele traject is bemonsterd en beschreven. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde intervallen niet beschreven worden. Bij continue bemonstering is het boorprofiel in dat geval een aaneensluitende opvolging van lagen en niet-beschreven intervallen. Voor booronderzoek dat onder IMBRO/A valt, en in het bijzonder voor boormonsterbeschrijvingen onder NEN 5104, is de samenhang niet zo goed geborgd. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De plek waar de beschrijving waarop het boorprofiel is gebaseerd is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijflocatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan veld wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde van het attribuut niet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het is goede praktijk in het veld alleen de beschrijvingen met relatief lage beschrijfkwaliteit te maken en de beschrijving met de hoogste kwaliteit (klasse2ongeroerd) in het laboratorium. Beschrijven in het veld heeft als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden negatief van invloed kunnen zijn, maar als voordeel dat de monsters veldvochtig zijn en niet verstoord door de handelingen die nodig zijn om de monsters in het laboratorium te krijgen. De nadelen van een beschrijving in het veld wegen zwaarder dan de voordelen wanneer een hoge kwaliteit monsters vereist is. Om die monsters zonder kwaliteitsverlies vanuit het veld aan het laboratorium over te brengen zijn en worden procedures opgesteld. De procedures laten de uitvoerder vrij te besluiten ook de monsters met een lage kwaliteit in het lab te beschrijven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De omschrijving van het materiaal dat is beschreven in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BeschrevenMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van beschrijven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is bedoeld voor grondmonsters die in het laboratorium zijn beschreven, omdat die vocht kunnen hebben verloren. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het boorprofiel dat is gebaseerd op beschrijvingen die zijn gemaakt in het veld, in het lab is gecontroleerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijflocatie gelijk is aan veld of veldlab. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Wanneer een boorprofiel is gemaakt op basis van monsters beschreven in het veld, kan de uitvoerder er voor kiezen het profiel in het laboratorium te laten controleren. Bij de controle kunnen alle gegevens m.u.v. kleur en gevlekt worden aangepast. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente. De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de hoogste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Boorprofiel |
Definitie |
De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente. De waarde van het attribuut mag niet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand. De waarde van het attribuut mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de laagste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld laagste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een interval in het boorprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is. |
Regels |
Exact één van de volgende gegevens moet aanwezig zijn: Het attribuut bijzonder materiaal, de entiteit Grond of de entiteit Gesteente. |
Toelichting |
De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting duidelijk begrensd zijn. Een laag bestaat uit grond, gesteente of uit bijzonder materiaal. Een laag in een boorprofiel is een laag waarvan de grenzen in de monsters bepaald of uit het boorgedrag afgeleid zijn of waarvan de grenzen kunstmatig zijn bepaald. Onder NEN-EN-ISO 14688-1 kan de begrenzing voortkomen uit de methodiek omdat lagen daarin een minimale en een maximale dikte kennen. In dat geval vertegenwoordigt de laag in feite een beschrijfinterval. Vanwege het synthetisch karakter van een boorprofiel, wordt een laag onder NEN 5104 veiligheidshalve niet beschouwd als het resultaat van alleen waarneming. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De lagen en niet-beschreven intervallen van het boorprofiel moet precies op elkaar aansluiten wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan ja. De lagen en niet-beschreven intervallen van het boorprofiel mogen elkaar niet overlappen wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan nee. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Wanneer de bovengrens samenvalt met het maaiveld of de waterbodem, geldt die als waargenomen. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de laag. Het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag mag niet kleiner zijn dan 0.02 meter. Het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag mag niet groter zijn dan 1 meter. De ondergrens van de onderste laag mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag kleiner zijn dan 0.02 meter. Voor IMBRO/A-gegevens mag het verschil tussen de ondergrens en de bovengrens van de laag groter zijn dan 1 meter. De ondergrens van de onderste laag mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt. |
Toelichting |
In de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is vastgelegd dat een laag in het boorprofiel minimaal 2 cm en maximaal 1 m dik is, met als uitzondering het geval waarin de monsters zijn genomen met de bemonsteringsmethoden opAfstandDroog, opAfstandNat, opAfstandNatBinnendoor, opAfstandNatBuitenlangs en opDiepteGrijpen, want dan is een laag minimaal 10 cm dik. Dit betekent dat er minimaal iedere meter van het bemonsterde traject een waarneming is gedaan. Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag bestaat uit materiaal dat door de mens is neergelegd of uit natuurlijke grond waarvan de samenhang door de mens volledig is verstoord. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de beschrijver geconstateerd heeft dat de laag antropogeen is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De omschrijving van de wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeIngreep |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen niet gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen. Menselijk ingrijpen leidt tot veranderingen van de eigenschappen van de ondergrond. Vanuit geotechnisch perspectief is het van belang het menselijk ingrijpen te typeren om ten minste een globaal beeld te geven van de aard van de verandering. Zo zal los gestort zand een lagere dichtheid hebben dan zand dat van nature aanwezig is, terwijl zand dat in lagen verdicht onder een snelweg is aangebracht juist een hogere dichtheid heeft. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een laag bestaat uit bijzonder materiaal wanneer meer dan 5 0% van de massa bijzonder materiaal is, en bij een groot verschil in volumieke massa wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen. Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn. Een laag die uit bijzonder materiaal bestaat wordt minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond of gesteente bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de interne opbouw van de laag intact is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en het attribuut bijzonder materiaal ontbreekt. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) wordt het gegeven ook vastgelegd. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen. Een laag staat scheef wanneer de laaggrens een hoek groter dan 15 graden maakt met een doorsnede loodrecht op de lengterichting van het monster. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag intern gelaagd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de grond- of gesteentemonsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur intact is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laagjes waaruit een laag is opgebouwd in materiaal verschillen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een laag kan een artificiële eenheid zijn die bestaat uit een afwisseling van grondsoorten, van soorten gesteente of uit een afwisseling van grond en gesteente. In een boormonsterbeschrijving die onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand is gekomen, ligt de dikte van een afzonderlijk laagje tussen 2 en 20 cm. Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Laag |
Definitie |
De typering van een laag die uit laagjes van hetzelfde materiaal bestaat, naar dikte van de laagjes. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Gelaagdheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut samengesteld gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de grond waar de laag uit bestaat. |
Toelichting |
De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van de grond, enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GeotechnischeGrondsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort volgens de systematiek die gebaseerd is op NEN 5104. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GrondsoortNEN5104 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Toelichting |
De lijst met grondsoorten is gebaseerd op de classificatie volgens NEN 5104, maar is iets uitgebreid om beter aan te sluiten bij de geotechnische praktijk. Grondsoorten die in eerste instantie als veen geclassificeerd zouden moeten worden, worden nader gespecificeerd (veen, bruinkool, detritus, dy en gyttja) en de namen van zeer grove gronden zijn toegevoegd (blokken, keien en keitjes). |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan grind volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd, dy, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd, dy, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. |
Toelichting |
In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan grind altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte minder is dan 30%. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan blokken, keienNietGespecificeerd, keitjesNietGespecificeerd, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind, uiterstZandigGrind, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan blokken, keienNietGespecificeerd, keitjesNietGespecificeerd, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind, uiterstZandigGrind, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. |
Toelichting |
In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan organische stof altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte onder een bepaald percentage ligt. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van de grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
SoortBijzonderBestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
De waarde mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Onder NEN-EN-ISO 14688 moeten bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van de grond of wanneer ze de geotechnische eigenschappen van de grond kunnen beïnvloeden. Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd. Onder de procedure NEN 5104 staat het vrij bijzondere bestanddelen te benoemen en er wordt dan geen relatie met de geotechnische eigenschappen van de grond verondersteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De kleur van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de codelijst (Munsell Soil Color Chart en Munsell Rock Color Chart). De kleur die is vastgelegd onder NEN 5104 kan niet naar Munsellcodes worden vertaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2 en alleen wanneer de waarde bepaald kan worden. De uitvoerder beoordeelt zelf wanneer dat het geval is. Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GelaagdeInhomogeniteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag van de entiteit Laag gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grondsoort of soort gesteente naar hoeveelheid en materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
DisperseInhomogeniteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse3. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd onder klasse 2. Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grondsoort of soorten gesteente, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen. Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). Het kalkgehalte wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een zeer grove grond of als een organische grond. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organischestofgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd onder klasse 2. Het aandeel organische stof wordt volgens NEN-EN-ISO 14688-1 bepaald op basis van waarneembare en voelbare eigenschappen. De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een organische grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven kan alleen worden vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven kan alleen worden vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding of de grond na vorming van de laag door natuurlijke processen vermengd is met grond uit andere lagen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De omschrijving van het natuurlijk proces dat tot vermenging van de grond heeft geleid. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeVermenging |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vermengd gelijk is aan nee. |
Toelichting |
De uitvoerder heeft in standaard geotechnisch onderzoek de vrijheid te bepalen of hij het gegeven vastlegt. Het herkennen van de processen hangt namelijk af van de expertise van de uitvoerder. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind of kleiigGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en wanneer de waarde van het attribuut grindgehalteklasse gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
De grindmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie grind is. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan fijn grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan matig grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan zeer grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MassaPercentageklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grindgehalteklasse gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in de andere gevallen wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. |
Toelichting |
De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is. Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De spreiding van zand uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandspreiding |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen. |
Toelichting |
Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De mate van vezeligheid van organische grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TextuurOrganischeGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd en klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen of detritusNietGespecificeerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen of detritusNietGespecificeerd. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen. De textuur wordt bepaald voor organische gronden, met uitzondering van bruinkool en gyttja. Bruinkool bestaat uit een vast mengsel van vezels en amorfe massa en gyttja is per definitie amorf. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De stijfheid van fijne grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ConsistentieFijneGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen. Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De stijfheid van organische grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ConsistentieOrganischeGrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort niet gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd of dy. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd of dy. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd bij de beschrijving van ongeroerde monsters onder klasse 2. Het is goede praktijk om bij handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven (klasse2ongedifferentieerd) dezelfde spelregels te volgen. Bruinkool heeft altijd de waarde vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De treksterkte van het veen uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TreksterkteVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De typering van het sediment waaruit de grond bestaat naar milieu van afzetting voor zover dat vanuit geotechnisch perspectief relevant is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Afzettingskarakteristiek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. |
Toelichting |
Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken. In het geval alleen de ouderdom van de afzetting kan worden gegeven en niet het afzettingsmilieu dan wordt de waarde nietBepaald vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De globale ouderdom van het sediment waaruit de grond bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OuderdomAfzetting |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut afzettingskarakteristiek niet aanwezig is. |
Toelichting |
Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat een beschrijver in het vakgebied over de noodzakelijke kennis kan beschikken. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De beschrijving van de vorm van de gemiddelde korrel van een bepaalde groottefractie. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd, klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 niet gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. |
Toelichting |
De korrelvorm wordt onder NEN-EN-ISO 14688 enkel vastgelegd bij een beschrijving die beantwoordt aan de eisen die in de beschrijfprocedure aan een klasse 2 beschrijving zijn gesteld. De korrelvorm van de primaire fractie wordt beschreven wanneer de primaire fractie uit keien, keitjes, grind of zand bestaat. Onder NEN 5104 is de korrelvorm van zand soms bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Korrelvorm |
Definitie |
De hoekigheid van de korrel uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Hoekigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De indeling is naar Powers, 1953 en Hillen & Kruse, 1981. Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in het afzettingsmilieu en de herkomst van het materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Korrelvorm |
Definitie |
De mate van bolrondheid van de korrel ingedeeld op grond van de verhouding tussen de drie dimensies. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Sfericiteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch. |
Toelichting |
Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is afgezet en de herkomst van het materiaal. Onder NEN 5104 is dit gegeven niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Korrelvorm |
Definitie |
De ruwheid van het korreloppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Ruwheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De ruwheid van het korreloppervlak wordt omschreven vanaf een korrelgrootte van 2 mm, voor keien, keitjes en grind. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over het gesteente waar de laag uit bestaat. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan grond. |
Toelichting |
De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van het gesteente enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De naam van het gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGesteente |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gesteente dat in Nederland binnen het bereik van geotechnisch booronderzoek valt is uitsluitend sedimentair gesteente. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De naam van het materiaal dat ervoor zorgt dat sedimentaire gesteenten die uit minerale fragmenten zijn opgebouwd een geheel vormen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortCement |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Sedimentair gesteente bevat geen cement wanneer het om chemische precipitaten als gips, steenzout of vuursteen gaat of om steenkool. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
Een bestanddeel dat niet in de naam van het gesteente is opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderGesteentebestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van het gesteente. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De kleur van het gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de codelijst. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GelaagdeInhomogeniteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag van de entiteit Laag gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grondsoort of soort gesteente naar hoeveelheid en materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
DisperseInhomogeniteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grondsoorten of soorten gesteente, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Toelichting |
Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd. Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De aanduiding of in het gesteente holtes aanwezig zijn. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Toelichting |
Holtes groter dan de ruimte tussen korrels (poriën), ontstaan door gasvorming, oplossing of interne erosie. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De gelijkmatigheid van het voorkomen van de holtes in het gesteente. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Holteverdeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut holtes aanwezig gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De veranderlijkheid van het gesteente bij blootstelling aan water of lucht uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Stabiliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De sterkte van het gesteente uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Sterkteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Gesteente |
Definitie |
De aanduiding of het gesteente verweerd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact van de entiteit Laag gelijk is aan nee. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De mate waarin het gesteente verweerd is. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verweerd van de entiteit Gesteente gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verweringsgraad |
Definitie |
De mate waarin de oorspronkelijke kleur is veranderd uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Verkleuring |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Verkleuring is een eerste aanwijzing voor verwering. |
Type gegeven |
Attribuut van Verweringsgraad |
Definitie |
De mate waarin de oorspronkelijke samenhang van het gesteente is afgenomen uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Desintegratie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De samenhang van het materiaal waar het gesteente uit bestaat wordt door verwering geleidelijk minder en zal uiteindelijk geheel verloren gaan. |
Type gegeven |
Attribuut van Verweringsgraad |
Definitie |
De mate waarin de oorspronkelijke minerale samenstelling van het gesteente is veranderd uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Omzetting |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De samenstelling van het gesteente kan door verwering geleidelijk veranderen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een interval dat is bemonsterd en om een bepaalde reden niet is beschreven. |
Toelichting |
Het uitgangspunt is dat alle op vergelijkbare wijze bemonsterde intervallen als laag in het profiel zijn opgenomen en beschreven. Wanneer een bemonsterd interval niet is beschreven wordt de reden daarvan vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat niet beschreven is begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Toelichting |
Wanneer het hele traject is bemonsterd om het dieptebereik volledig te beschrijven (continu bemonsterd is gelijk aan ja) is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet beschreven intervallen en die sluiten precies op elkaar aan. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat niet beschreven is eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het niet beschreven interval. De einddiepte van het onderste niet beschreven interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Regels IMBRO/A |
De einddiepte van het onderste niet beschreven interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet beschreven interval |
Definitie |
De reden waarom het interval niet is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
RedenNietBeschreven |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een van de redenen waarom een interval niet is beschreven, is dat een beschrijving niet in standaardtermen te vatten is, omdat de samenhang van de lagen te zeer verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. In dat geval wordt aanbevolen een foto van het interval te maken en die in de registratie te doen opnemen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een vlak, plaatvormig lichaam of een samenstel van vlakken dat de laagopbouw verstoort. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2geroerd of klasse3. |
Toelichting |
Sedimentaire discontinuïteiten bepalen de laagopbouw van de ondergrond, post-sedimentaire discontinuïteiten verstoren de laagopbouw. Dergelijke verstoringen zijn op de schaal van modellen te beschouwen als vlakken. In een kern kan een verstoring zich in allerlei hoedanigheden voordoen: als een vlak, een dun, plaatvormige lichaam dat door twee vlakken wordt begrensd, of als een willekeurige combinatie van beide typen. In grond wordt een verstoring als een vlak beschreven, in gesteente verschilt de beschrijving naar gelang de verschijningsvorm. Verstoringen kunnen van natuurlijke, maar ook van antropogene aard zijn. Een aansprekend voorbeeld van een natuurlijke verstoring is een breuk. Een breuk kan het gevolg van krimp, (ijs)belasting, tektonische spanningen of afschuiving zijn. Verstoringen kunnen het geotechnisch gedrag van grond sterk beïnvloeden. De mate van verstoring bepaalt hoe men een dergelijke discontinuïteit het best kan omschrijven. Indien de verstoring gering is en het profiel nog altijd als een opeenvolging van lagen kan worden beschreven, worden de positie en de aard van de discontinuïteit vastgelegd. Wanneer de verstoring zo ernstig is dat er op een diepte meer dan een laag zou moeten worden beschreven, schiet het begrippenapparaat te kort en wordt aangegeven dat het betreffende interval niet kan worden beschreven met als reden mechanische verstoring. Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat toelaat en dat is wanneer de interne structuur van de lagen intact is. Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De diepte waarop de discontinuïteit begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De diepte waarop de discontinuïteit eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van de post-sedimentaire discontinuïteit. De einddiepte van de onderste post-sedimentaire discontinuïteit mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Regels IMBRO/A |
De einddiepte van de onderste post-sedimentaire discontinuïteit mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring ontbreekt. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit al dan niet in het gesteente waargenomen is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De gegevens van discontinuïteiten in gesteente verschillen van die in grond. De achterliggende reden is dat in gesteente meer eigenschappen worden vastgelegd om een goed beeld te kunnen krijgen van de mate waarin de eigenschappen van de ondergrond worden beïnvloed. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De typering van het vlak dat de laagopbouw verstoort naar oorsprong. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeDiscontinuïteit |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit als een samenstel van discontinuïteiten beschreven is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Om praktische redenen kunnen discontinuïteiten tot een eenheid worden samengenomen, mits de onderlinge afstand kleiner is dan 20 cm. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De gemiddelde afstand tussen twee direct naast elkaar liggende discontinuïteiten in een samengestelde eenheid. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 200 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut samengestelde discontinuïteit gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het oppervlak van de discontinuïteit(en) al dan niet glad is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
De kortste afstand tussen de twee vlakken die een discontinuïteit begrenzen die zich toont als een dun lichaam, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BreedteklasseDiscontinuiteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Post-sedimentaire discontinuïteit |
Definitie |
Het materiaal waarmee de ruimte is opgevuld die een discontinuïteit die zich toont als een dun lichaam inneemt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Opvulmateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut breedteklasse gelijk is aan uiterstSmal. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut breedteklasse gelijk is aan matigBreed en breed. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het uitvoeren van metingen aan boormonsters. |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring geen waarde heeft. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de analyse alle gegevens van de boormonsteranalyse aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Waardebereik |
1 januari 1990 tot heden |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
De richtlijn die aangeeft onder welke algemene afspraken de boormonsteranalyse is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Analyseprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de praktijkrichtlijn zijn (worden) afspraken opgenomen die aangeven hoe monsters behandeld worden en algemene Nederlandse afspraken die aanvullend zijn op de internationale bepalingsprocedures. De Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) is er nog niet en is naar verwachting gereed in 2021. |
Type gegeven |
Attribuut van Boormonsteranalyse |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsteranalyse, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het diepte-interval waarop de bepalingen betrekking hebben. |
Toelichting |
Aan een interval kunnen verschillende bepalingen zijn gedaan. Onderzochte intervallen kunnen overlappen, bijvoorbeeld wanneer de ongedraineerde schuifsterkte wordt bepaald op een interval van 5 cm en nadien wordt de korrelgrootteverdeling bepaald van een groter interval dat geheel of ten dele overlapt met het eerste. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 150 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het onderzocht interval. De einddiepte mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte bemonstering van de entiteit Boring. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De classificatie die aangeeft in hoeverre de toestand van het monster aan het begin van de bepaling(en) representatief geacht kan worden voor de toestand van het deel van de ondergrond waaruit het afkomstig is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monsterkwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De kwaliteit van de monsters wordt in aanleg bepaald door de boortechniek, de bemonsteringsmethode en de eigenschappen van het bemonsteringsapparaat, en kan na monstername negatief worden beïnvloed door de manier waarop en de omstandigheden waaronder de monsters behandeld, bewaard en getransporteerd zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft van welke eigenschappen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat de waarde is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BepaaldeEigenschappen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het watergehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen gelijk is aan consistentie, consistentieKorrelverdeling, korrelverdeling, schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus, waterdoorlatendheidPlus, zetting of zettingWaterdoorlatendheid. De waarde van het attribuut mag gelijk zijn aan ja in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het organischestofgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het organischestofgehalte is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen en wordt primair gebruikt om de grond te classificeren |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het kalkgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kalkgehalte is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen en wordt primair gebruikt om de grond te classificeren. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen gelijk is aan zetting of zettingWaterdoorlatendheid. De waarde van het attribuut mag gelijk zijn aan ja in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De volumieke massa is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De volumieke massa van de vaste delen is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat als onderdeel van de bepaling is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een bepaling een niet verstoord proefstuk vereist en praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat, kan het materiaal niet voorafgaand aan de bepaling worden beschreven. Het wordt dan na afloop van de bepaling alsnog beschreven. Maar, omdat bepaalde eigenschappen tijdens de proef veranderd zijn, kunnen alleen de onveranderlijke eigenschappen worden beschreven. Daarmee heeft de beschrijving van het interval niet dezelfde kwaliteit als normaal beschreven intervallen. Om die reden worden de gegevens buiten het deelonderzoek boormonsterbeschrijving gehouden en als onderdeel van de bepaling vastgelegd. In het boorprofiel is het interval opgenomen als een Niet beschreven interval met als reden proefstukUitgenomen. Overigens moet in het werkveld procedureel nog worden vastgelegd wat 'praktisch de volledige doorsnede' inhoudt. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het onderzochte materiaal beschrijven. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschreven van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De aard van het materiaal beperkt zich tot grond en bijzonder materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
De naam van het materiaal dat niet als grond wordt beschouwd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het is bijzonder materiaal wanneer meer dan 50% van de massa bijzonder materiaal is (of bij een groot verschil in volumieke massa: wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen). Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn. Van bijzonder materiaal wordt alleen de naam vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GeotechnischeGrondsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..* |
Domein |
|
– Naam |
SoortBijzonderBestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
De kleur van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigSilt, sterkGrindigSilt, zwakZandigSilt, zwakZandigSiltMetGrind, sterkZandigSilt, sterkZandigSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. |
Toelichting |
Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). Het kalkgehalte wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een zeer grove grond of organische grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organischestofgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als een organische grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind of kleiigGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De grindmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie grind is. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht materiaal |
Definitie |
De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandmediaanklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is. Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de zettingseigenschappen van grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan zetting of zettingWaterdoorlatendheid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij belasting zet grond zich en dat wil zeggen dat de grond in verticale richting vervormt. Om inzicht te krijgen in het zettingsproces bepaalt men het zettingsverloop of het spanningsverloop bij zetting. Die eigenschappen worden nooit alle twee bepaald, er wordt altijd een keuze gemaakt. Het zettingsverloop wordt bepaald door een proefstuk te belasten en het spanningsverloop worden bepaald door een proefstuk onder bepaalde condities in verticale richting te vervormen. Dat gebeurt in stappen en tijdens een stap blijven de condities hetzelfde. Bij het bepalen van het zettingsverloop blijft de belasting gelijk (belastinggestuurd) en bij het bepalen van het spanningsverloop blijft de snelheid van vervormen gelijk (snelheidgestuurd). De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond en vereist een proefstuk uit een niet verstoord boormonster met monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Normaliter omvat het proefstuk de volledige doorsnede van het boormonster en wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Alleen wanneer er met een grote diameter is gekernd of gestoken kan er voldoende materiaal over zijn om het materiaal te beschrijven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d5v2017 of ASTM_D4186v2012. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De manier waarop de zettingseigenschappen zijn bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan samendrukkenBelastinggestuurd of samendrukkenSnelheidgestuurd. |
Toelichting |
Het zettingsverloop wordt op een andere manier bepaald dan het spanningsverloop bij zetting. De bepaling van het zettingsverloop is belastinggestuurd. De bepaling verloopt in stappen en in een bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde druk opgelegd en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert. Het doel van de stappen is niet altijd hetzelfde; er wordt onderscheid gemaakt tussen belasten en ontlasten. De bepaling van het spanningsverloop bij zetting is snelheidgestuurd. Ook deze bepaling verloopt in stappen en in een bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde snelheid van vervormen opgelegd en gemeten hoe de spanning in het proefstuk verandert. Het doel van de stappen is niet altijd hetzelfde; er wordt onderscheid gemaakt tussen belasten, ontlasten en relaxeren. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De binnendiameter van de ring waarin het proefstuk is geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
In Nederland worden gewoonlijk ringen gebruikt met een diameter van 50 mm, 63 mm en 66 mm. Bij belastinggestuurd samendrukken is de hoogte van het proefstuk gelijk aan de ringhoogte en die is altijd 20 mm. Bij snelheidgestuurd samendrukken wordt de hoogte van het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase bepaald. Zowel de diameter als de hoogte van het proefstuk hebben invloed op de wrijving die het materiaal in de ring ondervindt, de wandwrijving. Hoe groter de diameter hoe kleiner de invloed. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tussen het proefstuk en de poreuze stenen filterpapier is geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Filterpapier wordt geplaatst wanneer er kans op verstopping van de poriën van de stenen bestaat, bijvoorbeeld bij onderzoek van fijnkorrelig materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 25 |
Toelichting |
De temperatuur in het laboratorium heeft invloed op de snelheid waarmee het water wordt uitgeperst en daarmee op het verloop van de consolidatiefase van het zettingsproces. Bij gebruik van het resultaat zal daarom altijd een temperatuurcorrectie moeten worden doorgevoerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De manier waarop de verticale spanning is gecorrigeerd voor de wrijving tussen het materiaal en de wand van de ring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Wandwrijvingcorrectiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De wrijving die het materiaal van de wand van de ring ondervindt is afhankelijk van de smering van de ring en de grondsoort. De ring wordt standaard gesmeerd met dunne olie. Idealiter is de wrijving gelijk aan 0, maar dit wordt in werkelijkheid nooit bereikt. Voor het juiste gebruik van de gegevens is het van belang te weten of het meetresultaat is gecorrigeerd voor de wrijving en of dat is gebeurd op basis van een aanname of een meting. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,1% apparaatrek. In de praktijk betekent dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de lagers. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. |
Toelichting |
Bij het de bepaling van het zettingsverloop wordt de belasting traditioneel mechanisch via een hefboom overgebracht op het proefstuk. In het lager van de hefboom vindt wrijving plaats. De wrijving wordt gemeten of door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de belasting. Recent is er een ontwikkeling in gang gezet waarbij de bestaande apparaten worden vervangen door systemen waarbij de verticale spanning geautomatiseerd wordt gereguleerd. Bij dat type apparaten is lagerwrijving niet van toepassing. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het verloop anders is dan verwacht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De uitvoerder van de bepaling kan constateren dat het resultaat een verloop toont dat om een verklaring vraagt die hij niet kan geven, terwijl hij geen reden ziet de resultaten af te keuren. In dat geval legt hij zijn bevinding vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zettingseigenschappen |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepalingzettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het proefstuk wordt bij snelheidgestuurd samendrukken eerst verzadigd. De toestand van het proefstuk komt dan overeen met dat van grond in de verzadigde zone van de ondergrond. In de verzadigde zone wordt de grondspanning niet beïnvloed door de aanwezigheid van (samendrukbaar) gas in de poriën, omdat het gas is opgelost in het poriënwater. Om die toestand te bereiken wordt gedurende de verzadigingsfase de druk in de poriën van het proefstuk geleidelijk verhoogd door water in het proefstuk te persen. De aanwezige lucht wordt daardoor gecomprimeerd en lost op in het poriënwater. Bij slecht doorlatend materiaal en bij droog materiaal wordt de druk langzaam opgebouwd en bij meer doorlatend materiaal kan de druk sneller worden opgevoerd. De verzadiging duurt gewoonlijk 2 tot 24 uur. Voor het uitvoeren van de metingen is het van belang te weten hoe snel het water een verandering van druk kan opnemen. Om de reactiesnelheid te bepalen wordt aan het eind van de verzadigingsfase een test uitgevoerd. De toename in celdruk zal idealiter direct worden opgenomen door het water en dat is het geval bij volledige verzadiging. Dit wordt meestal niet gehaald. In de procedure is een grenswaarde gesteld, wanneer deze niet wordt gehaald wordt dit als bijzonderheid uitvoering vastgelegd (waarde onvoldoendeVerzadigd). Het doel is om het proefstuk tijdens de verzadiging zo min mogelijk te verstoren. Het kan voorkomen dat het materiaal gaat zwellen of wordt samengedrukt. Enkele kengetallen worden vastgelegd om aan te geven in welke mate er verstoringen van het proefstuk hebben plaatsgevonden tijdens de verzadiging. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de poreuze stenen voor plaatsing in het apparaat nat zijn gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling wordt standaard met natte stenen uitgevoerd. Wanneer verwacht wordt dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt voordat het apparaat wordt gevuld met water. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De vloeistof die in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gebruikt medium is in deze bepaling het soort water dat tijdens de verzadigingsfase in de poriën van het proefstuk is geperst. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk tijdens de verzadiging op gelijke hoogte is gehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Om het proefstuk zo min mogelijk te verstoren wordt de verzadiging gecontroleerd uitgevoerd door het proefstuk niet in hoogte te laten veranderen of het proefstuk onder druk te houden. Bij zwelgevoelig materiaal wordt aangeraden de hoogte niet te laten veranderen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De waterdruk in het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
vanaf 100 |
Toelichting |
Standaard wordt de waterdruk in de poriën van het proefstuk verhoogd tot 300 kPa. Bij zeer droge grond is het soms nodig de druk verder op te voeren (tot max 1.000 kPa). Het proefstuk kan ook verzadigd worden door een lage druk aan te brengen (50 kPa) en het proefstuk vervolgens 24 uur te laten rusten. De verzadigingsdruk, aangeduid met het symbool p, is gecorrigeerd voor de luchtdruk en is het nulpunt voor de bepaling van de verschilwaterspanning. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De hoogte van het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
15 tot 50 |
Toelichting |
De proefstukhoogte wordt gemeten na de verzadigingsfase en is het nulpunt voor de bepaling van de verticale rek. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens de verzadiging verstoring van het proefstuk is opgetreden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter treedt geen verstoring van het proefstuk op tijdens de verzadiging. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
Het grootste verschil tussen de verticale spanning in het proefstuk gemeten tijdens de verzadigingsfase en de verticale spanning aan het begin van de verzadigingsfase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
–50 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen op constante hoogte wordt gehouden, kan het materiaal niet gaan zwellen of worden samengedrukt. Bij zwelgevoelig materiaal zal de spanning in het proefstuk toenemen (positieve waarde). Wanneer de grond te snel wordt verzadigd zal de spanning afnemen (negatieve waarde). Dat laatste gebeurt wanneer de grond te snel wordt verzadigd. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij samendrukken |
Definitie |
Het quotiënt van het grootste verschil tussen de hoogte van het proefstuk aan het begin van de verzadigingsfase en de hoogte gemeten tijdens de verzadigingsfase, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
–5 tot 5 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen onder constante druk wordt gehouden, kan het materiaal gaan zwellen of worden samengedrukt. De maximale hoogtetoename is een indicatie van de mate waarin de grond is gezwollen tijdens de verzadiging (negatieve waarde). De maximale hoogteafname is een indicatie van de mate waarin de grond is samengedrukt tijdens de verzadiging (positieve waarde). Dat laatste gebeurt wanneer de grond te snel wordt verzadigd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een periode in de bepaling gedurende welke de bepalingscondities constant zijn gehouden. |
Toelichting |
Bij belastinggestuurd samendrukken wordt de belasting constant gehouden, bij snelheidgestuurd samendrukken de snelheid van vervorming. Belastinggestuurd samendrukken bestaat meestal uit 7 tot 15 stappen, een stap duurt 24 uur tot maximaal 1 week en de hele bepaling duurt maximaal 7 weken. Snelheidgestuurd samendrukken bestaat standaard uit 5 stappen en maximaal 20 stappen, een stap duurt enkele uren tot meerdere dagen en de hele bepaling duurt maximaal 3 weken. De verschillende bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd (verlopen tijd). Het nulpunt van de bepaling is het begin van de eerste bepalingsstap en die begint direct na het starten van het belasten van het proefstuk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
Het volgnummer van de bepalingsstap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer 2 |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De omschrijving van het doel van de bepalingsstap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Staptype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het doel van een bepalingsstap is niet altijd hetzelfde. Bij belastinggestuurd samendrukken worden twee doelen onderscheiden: belasten en ontlasten. Standaard wordt het proefstuk belast en in een van de stappen ontlast. Bij belasting wordt water uitgeperst, bij ontlasting wordt water opgenomen. De duur van een stap is erop gericht het proefstuk de gelegenheid te geven in evenwicht te komen met de belasting. Bij snelheidgestuurd samendrukken worden drie doelen onderscheiden: belasten, ontlasten en relaxatie. Tijdens belasting neemt de spanning in het proefstuk toe, tijdens ontlasting neemt de spanning af en tijdens een relaxatiestap wordt de hoogte van het proefstuk constant gehouden (snelheid = 0) en heeft de spanning de tijd om een evenwichtswaarde te bereiken. De opeenvolging van stappen is standaard: belasting, ontlasting, belasting, relaxatie en belasting. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de bepalingsstap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 5.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenBelastinggestuurd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk op het proefstuk. Bij de bepaling van het zettingsverloop is vooraf een plan opgesteld met de op te leggen druk per stap. De opgegeven druk wordt door de laborant omgerekend naar de op te brengen belasting in kilogram. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm/h (millimeter per uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de bepaling van het spanningsverloop bij zetting wordt de hoogte van het proefstuk tijdens de relaxatiestap constant gehouden en is de snelheid gelijk aan 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de stap nat is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenBelastinggestuurd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de bepaling van het zettingsverloop worden de stappen standaard nat uitgevoerd. Dat betekent dat natte poreuze stenen worden gebruikt en het deel van het apparaat waar het proefstuk in wordt geplaatst, wordt gevuld met water voordat de meting begint. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden de eerste stappen droog uitgevoerd met droge poreuze stenen en wordt water op een later moment toegevoegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in de stap zwel is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut nat uitgevoerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Door toevoeging van water kan het gebeuren dat het materiaal gaat zwellen. Dat is ongewenst. In dat geval wordt direct door gegaan naar de volgende stap en heeft de betreffende stap geen resultaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepalingsstap |
Definitie |
De verticale rek op de 1440e minuut van de bepalingsstap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingsverloop gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd gelijk is aan ja. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de bepaling van het zettingsverloop is het niet eenduidig vast te stellen wanneer het materiaal volledig is geconsolideerd. Het zogenaamde 24uursrekpunt is gebaseerd op de aanname dat de consolidatiefase 24 uur (1.440 minuten) na het aanpassen van druk is afgerond. De verticale rek na 24 uur wordt afgeleid uit het zettingsverloop en is gelijk aan de verticale rek bepaald op het moment het dichtst bij de verlopen tijd van 1.440 minuten na het begin van de bepalingsstap ligt. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verandering in de hoogte van een proefstuk als gevolg van belasting. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingsverloop gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd van de entiteit Bepalingsstap gelijk is aan ja. De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het zettingsverloop wordt bepaald door het proefstuk stapsgewijs samen te drukken. Tijdens een stap krijgt het proefstuk de gelegenheid om zich aan de nieuwe druk aan te passen. Het verloop in hoogte wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 1.000 keer de hoogte van het proefstuk te meten. Het kan voorkomen dat het materiaal in de eerste stap(pen) gaat zwellen. In dat geval wordt direct door gegaan naar de volgende stap en heeft de betreffende stap geen resultaat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De hoogte van het proefstuk na een bepaalde duur van belasting. |
Type gegeven |
Attribuut van Zettingstoestand |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 5.000.000 |
Toelichting |
De bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. Een stap duurt minimaal 24 uur en maximaal 1 week. |
Type gegeven |
Attribuut van Zettingstoestand |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf –1 |
Toelichting |
De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool εv. De beginhoogte is de hoogte aan het begin van de eerste bepalingsstap (verlopen tijd = 0) (dit wordt de lineaire rekmaat genoemd). |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het verloop van de spanning in een proefstuk tijdens zetting. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling zettingseigenschappen gelijk is aan samendrukkenSnelheidgestuurd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het spanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk in een aantal stappen met een constante snelheid samen te drukken. Het proefstuk krijgt tijdens de bepaling niet de gelegenheid om in evenwicht te komen met de belasting. Tijdens een belastingstap neemt de spanning in het proefstuk toe en tijdens een ontlastingstap neemt de spanning af. Alleen tijdens de relaxatiestap krijgt het proefstuk de gelegenheid om in evenwicht met de belasting te komen. Het verloop van de spanning wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 50.000 keer de spanning in het proefstuk te bepalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De spanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van zetting. |
Type gegeven |
Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000.000 |
Toelichting |
De bepalingsstappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. Een stap duurt enkele uren tot meerdere dagen. |
Type gegeven |
Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf –5 |
Toelichting |
De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek (de zogenaamde lineaire rekmaat) en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool εv. De beginhoogte is de hoogte aan het begin van de eerste bepalingsstap (verlopen tijd = 0). Bij de bepaling van het spanningsverloop is een vervormingssnelheid opgelegd. Het is niet voldoende om de gemiddelde snelheid per stap vast te leggen omdat de verticale rek van het proefstuk tijdens de vervorming varieert en om die reden is de verticale rek vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting |
Definitie |
Het verschil tussen de waterspanning in het proefstuk op het moment van de meting en de verzadigingsdruk. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
–50 tot 5.000 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut staptype van de entiteit Bepalingsstap gelijk is aan relaxatiestap. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het proefstuk met constante snelheid wordt vervormd krijgt het proefstuk niet de gelegenheid om in evenwicht te komen met de belasting en ontstaat er wateroverspanning of wateronderspanning in het proefstuk. Beide zijn vormen van verschilwaterspanning en dat wordt aangeduid met het symbool Δu. Bij een positieve waarde is er sprake van wateroverspanning en bij een negatieve waarde van wateronderspanning. Tijdens de relaxatiestap krijgt het proefstuk de gelegenheid om in evenwicht met de belasting te komen en is het voldoende de verticale korrelspanning vast te leggen. De verschilwaterspanning wordt berekend of gemeten met een verschildrukopnemer en wordt standaard gecorrigeerd naar de gemiddelde waterspanning in het proefstuk. |
Type gegeven |
Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting |
Definitie |
Het deel van de verticale spanning dat gedragen wordt door het korrelskelet, op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
Het proefstuk wordt belast en de kracht die nodig is om het proefstuk met een constante snelheid te vervormen wordt gemeten en omgerekend naar druk. De spanning boven in het proefstuk wordt gelijkgesteld aan de druk. Een deel van de spanning wordt gedragen door het korrelskelet en een deel door het poriënwater. De verticale korrelspanning, aangeduid met het symbool σ'v, wordt berekend en is de verticale spanning minus de verschilwaterspanning. Idealiter wordt de verticale korrelspanning bovenin het proefstuk omgerekend naar de verticale korrelspanning in het midden van het proefstuk door de waarde te corrigeren voor wandwrijving, zie wandwrijvingcorrectiemethode. |
Type gegeven |
Attribuut van Spanning bij bepaalde zetting |
Definitie |
De spanning in horizontale richting die door het korrelskelet wordt gedragen als gevolg van de opgelegde verticale druk, op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 7.000 |
Toelichting |
De horizontale korrelspanning, aangeduid met het symbool σ'h, wordt niet standaard bepaald en kan alleen gemeten worden indien in de ring een speciale opnemer is ingebouwd. Op de waarde van de horizontale spanning zijn geen correcties toegepast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de schuifspanning waaronder het materiaal bezwijkt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifsterkte of schuifsterktePlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Grond bestaat uit korrels en water. De korrels raken elkaar en via de contactpunten wordt spanning doorgegeven. Hierdoor vertoont de grond een bepaalde samenhang. De grond bezwijkt wanneer de contacten tussen de korrels verbroken worden. Tijdens de bepaling wordt het materiaal als in ongedraineerde toestand beschouwd. Ongedraineerd betekent dat het water tijdens de bepaling niet wordt uitgeperst maar in het materiaal blijft zitten. Een deel van de opgelegde druk wordt dan overgenomen door het water. De bepaling wordt uitgevoerd door met de hand een eenvoudig apparaat de grond in te drukken en de kracht te meten die nodig is om het materiaal te doen bezwijken. De meting wordt omgerekend naar schuifspanning. Er vindt geen voorbehandeling plaats, de meting wordt direct op een vlak gemaakt deel van het boormonster uitgevoerd. Normaliter wordt 1 bepaling per onderzocht interval uitgevoerd. Bij wijze van uitzondering kunnen 2 bepalingen 'naast elkaar' worden uitgevoerd. De schuifsterkte wordt dan op verschillende manieren bepaald. De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond die samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met uitzondering van stijve en zeer stijve grond; de bepaling vereist monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3. De bepaling ongedraineerde schuifsterkte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019. |
Toelichting |
De procedure voor het bepalen van de ongedraineerde schuifsterkte is opgenomen in de NEN-EN-ISO 14688-2. De bepaling was niet eerder genormeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De manier waarop de ongedraineerde schuifsterkte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan handvinDraaien of zakpenetrometerDrukken. |
Toelichting |
De bepaling wordt uitgevoerd met een zakpenetrometer of een handvin (torvane). Bij de zakpenetrometer wordt de kracht gemeten waarmee de penetrometer de grond in wordt geduwd en die wordt standaard omgerekend naar verticale druk (kracht per eenheid oppervlakte). De druk wordt vervolgens omgerekend naar schuifspanning op basis van een simpel bezwijkmodel (de druk gedeeld door 2). Bij gebruik van de handvin wordt de schuifkracht gemeten en die wordt standaard omgerekend naar de schuifspanning. Het resultaat van de bepalingen is indicatief. De bepaling kan zowel in het lab als in het veld zijn uitgevoerd. Waar de bepaling is uitgevoerd, is niet van invloed op het resultaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De diameter van het deel van het apparaat dat in de grond wordt gedrukt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsdiameter |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De diameter moet passen bij van de consistentie van het materiaal. Bij slap materiaal wordt een grote diameter gebruikt en bij stevig materiaal een kleine diameter. De diameter wordt aangepast met behulp van opzetstukken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het meetinstrument verticaal het proefstuk is ingegaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling kan alleen verticaal of horizontaal worden uitgevoerd. In de meeste gevallen gaat het meeinstrument verticaal het proefstuk in en dat is de richting van het monster in de ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 900 |
Toelichting |
De waarde van het gegeven is normaliter het gemiddelde van twee metingen. Daarbij geldt wel dat de laagste meting niet kleiner mag zijn dan 75% van de hoogste meting. Wanneer er meer metingen moeten worden uitgevoerd om aan het criterium te voldoen, wordt alleen het paar metingen beschouwd dat aan het criterium voldoet. Wanneer de metingen niet aan het criterium voldoen, worden de uiterste waarden gegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De laagst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 900 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut ongedraineerde schuifsterkte ontbreekt. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Er kan geen gemiddelde worden bepaald omdat het verschil tussen de metingen groter is dan de procedure voorschrijft. In dat geval wordt de laagste en de hoogste waarde vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling ongedraineerde schuifsterkte |
Definitie |
De hoogst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 900 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut laagste ongedraineerde schuifsterkte aanwezig is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het verloop in de schuifspanning in grond bij vervorming onder belasting. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningverloopBelasting of schuifspanningverloopBelastingPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij belasting vervormt grond en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij belasting bepaald. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk gedurende een bepaalde periode met een bepaalde snelheid verticaal te belasten. Het proefstuk is tijdens de bepaling vrij om in alle richtingen te vervormen. De bepaling kent meestal drie fasen de verzadigingsfase, vervolgens de consolidatiefase en tenslotte de belastingfase. De eerste twee fasen kunnen worden overgeslagen. De belastingfase wordt altijd uitgevoerd. De bepaling duurt maximaal 3 weken. Normaliter wordt 1 bepaling per onderzocht interval uitgevoerd. Bij wijze van uitzondering kunnen 3 bepalingen 'naast elkaar' worden uitgevoerd. De proefstukken worden dan bij verschillende drukken geconsolideerd. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of het proefstuk uit een niet verstoord monster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Wanneer het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster omvat, wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d8v2018 of ISO17892d9v2018. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De manier waarop het verloop van de schuifspanning bij belasting is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan belastenGeconsolideerdGedraineerd, belastenGeconsolideerdOngedraineerd of belastenOngeconsolideerdOngedraineerd. |
Toelichting |
De bepaling kent meestal drie fasen en dat zijn achtereenvolgens de verzadigingsfase, de consolidatiefase en ten slotte de belastingfase. In de belastingfase wordt het schuifspanningsverloop bepaald door het proefstuk onder verticale druk te vervormen door het te belasten. Dat kan gedraineerd of ongedraineerd gebeuren. Ongedraineerd betekent dat er geen water in of uit het proefstuk kan stromen en voor die uitvoering wordt vaak gekozen bij grond met een lage waterdoorlatendheid. De eerste twee stappen kunnen worden overgeslagen en dan wordt het schuifspanningsverloop altijd ongedraineerd bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De eisen die aan het proefstuk worden gesteld hangen af van het doel van het onderzoek en de aard van het materiaal. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster, tenzij de grond onvoldoende cohesief is. In dat laatste geval wordt het materiaal op een bepaalde manier voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden is, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk. De ongeconsolideerd ongedraineerde bepaling wordt altijd uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk nauwkeurig is getrimd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het proefstuk wordt niet getrimd wanneer het proefstuk de volledige doorsnede van een boormonster omvat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd. Het gegeven is relevant wanneer de bepaling wordt uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De diameter van het proefstuk na inbouw. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
35 tot 120 |
Toelichting |
Idealiter is de diameter van het proefstuk 50 mm of groter. De diameter van het proefstuk wordt gemeten conform ISO 17892-2, nadat het proefstuk tot een cilinder is gevormd en voordat het membraan om het proefstuk is getrokken. Wanneer het proefstuk is gemaakt van niet-cohesief materiaal is de diameter van het proefstuk gelijk aan de binnendiameter van de mal. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De hoogte van het proefstuk na inbouw. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
60 tot 265 |
Toelichting |
De hoogte van het proefstuk wordt gemeten conform ISO 17892-2, nadat het proefstuk tot een cilinder is gevormd en voordat het membraan om het proefstuk is getrokken. Wanneer een proefstuk is gemaakt van niet-cohesief materiaal is de hoogte van het proefstuk gelijk aan de hoogte van de mal. Uit de hoogte en de diameter kan het volume van het proefstuk worden berekend. De beginhoogte van het proefstuk is het nulpunt voor de hoogte en wordt als referentie gebruikt voor het bepalen van de verticale rek. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de drukplaat kantelbaar is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Standaard is de drukplaat niet kantelbaar. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tussen het proefstuk en de poreuze stenen filterpapier is geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Filterpapier wordt geplaatst wanneer er kans op verstopping van de poriën van de stenen bestaat, bijvoorbeeld bij onderzoek van fijnkorrelig materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het proefstuk bestaat uit slecht doorlatend materiaal worden drainagestroken om het proefstuk geplaatst om de afstroming tijdens de consolidatiefase te verbeteren en de verdeling van de waterspanning in het proefstuk tijdens de belastingfase te verbeteren. Wanneer het proefstuk is samengesteld uit zand is het niet mogelijk om drainagestroken te plaatsen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het membraan voordat het om het proefstuk gaat is verzadigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Volgens de procedure moet het membraan voordat het om het proefstuk wordt getrokken verzadigd worden door het 24 uur in water te leggen. Dit is praktisch gezien niet handig en vergroot de kans op scheuren van het membraan. Eventueel wordt het membraan aan de buitenkant bevochtigd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,1% apparaatrek. In de praktijk betekent dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de belasting. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van de drukcel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Correctie voor rek van de drukcel wordt gewoonlijk toegepast. De rek wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de celdruk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder met de bepaling is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StopcriteriumBepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter stopt de bepaling wanneer het vooraf gestelde doel is bereikt (einddoel) en dat is vaak de beoogde verticale rek, het bereiken van de maximale schuifspanning of de beoogde verticale rek na de maximale schuifspanning. In enkele gevallen lukt het niet om het beoogde doel te halen en dan legt de uitvoerder de reden vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de bepaling niet helemaal op de ideale wijze is uitgevoerd. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die betrekking hebben op het corrigeren van de invloed van het membraan op het resultaat. |
Toelichting |
De invloed van het membraan is afhankelijk van de grootte van de vervorming van het proefstuk en bij lage spanningen relatief groot. De methoden voor correctie verschillen en zijn nog in ontwikkeling. Om het voor hergebruik mogelijk te maken andere correctiemethoden toe te passen zijn enkele kengegevens van het membraan vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Membraancorrectie |
Definitie |
De manier waarop de spanning in het proefstuk is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Correctiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Correctie voor het membraan wordt standaard toegepast. |
Type gegeven |
Attribuut van Membraancorrectie |
Definitie |
De dikte van het membraan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
De membraandikte wordt gemeten. |
Type gegeven |
Attribuut van Membraancorrectie |
Definitie |
De stijfheid van het membraan uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StijfheidsklasseMembraan |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De stijfheid van het membraan is een aangenomen waarde of wordt per levering bepaald. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die betrekking hebben op het corrigeren van de invloed van drainagestroken op het resultaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut drainagestroken gebruikt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De invloed van de drainagestroken is afhankelijk van de grootte van de vervorming van het proefstuk en bij lage spanningen relatief groot. De methoden voor correctie verschillen en zijn nog in ontwikkeling. Om het voor hergebruik mogelijk te maken andere correctiemethoden toe te passen zijn enkele kengegevens van de drainagestroken vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Drainagestrookcorrectie |
Definitie |
De manier waarop de verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van drainagestroken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Correctiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Drainagestrookcorrectie |
Definitie |
De manier waarop drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
PlaatsingDrainagestrook |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De drainagestroken nemen door de vervorming van het proefstuk een deel van de druk op. Bij diagonaal geplaatste stroken is de invloed kleiner dan bij verticaal geplaatste stroken. |
Type gegeven |
Attribuut van Drainagestrookcorrectie |
Definitie |
Het deel van het oppervlak dat door de drainagestroken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BedekkingsgraadDrainagestrook |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een proefstuk wordt gemaakt uit het materiaal van het onderzochte interval. De wijze waarop dat gebeurt hangt af van de toestand waarvoor het schuifspanningsverloop bepaald moeten worden. Wanneer dat de in situ toestand is, wordt geprobeerd eigenschappen als dichtheid en watergehalte zo goed mogelijk na te maken. Wanneer dat een hypothetische toestand is worden de eigenschappen zoveel mogelijk in overeenstemming daarmee gemaakt. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten |
Definitie |
De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Maakmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer het onderzochte interval bestaat uit niet-cohesief materiaal wordt het materiaal eerst in de oven gedroogd op 105–110 graden Celsius en gehomogeniseerd. Eventueel wordt het materiaal na drogen licht bevochtigd. Vervolgens wordt een deel van het materiaal afgewogen en de mal wordt met exact dat deel volgens een bepaalde methode volledig gevuld. Het proefstuk wordt netjes afgevlakt en het membraan aan de binnenkant van de mal wordt dichtgemaakt en afgesloten. Het proefstuk wordt licht vacuüm gezogen waardoor een kleine onderdruk in het proefstuk ontstaat (ca. 10 kPa). Ten slotte wordt de mal verwijderd. Wanneer het proefstuk is gemaakt van cohesief materiaal wordt het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat eerst intensief gekneed en eventueel aangestampt of het materiaal wordt aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan kneden, knedenEnStampen of stampenProctor. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Tijdens het maken van het proefstuk verandert het watergehalte. Water wordt aan het materiaal toegevoegd of uit het materiaal verwijderd en tijdens het kneden en aanstampen van het materiaal kan water verdampen. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten |
Definitie |
De massa van het materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan kneden, knedenEnStaLnmpen of stampenProctor. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het gemaakte proefstuk. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor belasten |
Definitie |
De massa van het droge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut maakmethode gelijk is aan samenstellenStampenVochtig, samenstellenStampenVochtigOnderCompactie, samenstellenStampenDroog, samenstellenStrooienDroog of samenstellenStrooienOnderWater. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De droge volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het proefstuk. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt verzadigd. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het proefstuk wordt verzadigd om een toestand te bereiken die overeenkomt met die van grond in de verzadigde zone van de ondergrond. In de verzadigde zone wordt de grondspanning niet beïnvloed door de aanwezigheid van (samendrukbaar) gas in de poriën, omdat het gas is opgelost in het poriënwater. Gedurende de verzadigingsfase wordt de druk in de poriën van het proefstuk geleidelijk verhoogd door water in het proefstuk te persen. De aanwezige lucht wordt daardoor gecomprimeerd en lost op in het poriënwater. Tegelijkertijd wordt ook de celdruk verhoogd om te voorkomen dat het proefstuk gaat vervormen. Bij slecht doorlatend materiaal en bij droog materiaal wordt de druk langzaam opgebouwd en bij meer doorlatend materiaal kan de druk sneller worden opgevoerd. De verzadiging duurt gewoonlijk 2 tot 24 uur. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of natte poreuze stenen zijn gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling wordt standaard met natte, oppervlakkig afgedroogde stenen uitgevoerd. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of ruwe poreuze stenen zijn gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De vloeistof die in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gebruikt medium is in deze bepaling het soort water dat tijdens de verzadigingsfase in de poriën van het proefstuk is geperst. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk tijdens de verzadiging op gelijke hoogte is gehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Idealiter beweegt de drukplaat vrij mee naar beneden en boven tijdens de verzadigingsfase. Uit praktische overwegingen wordt de drukstang soms vastgezet zodat het proefstuk niet in hoogte kan veranderen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de opvoering van de celdruk automatisch is gestuurd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter wordt de celdruk automatisch gestuurd. Bij sommige apparaten wordt de celdruk handmatig gestuurd en in dat geval lopen de waterdruk in het proefstuk en de celdruk niet in gelijke mate op. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De waterdruk in het proefstuk na afloop van de verzadigingsfase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Standaard wordt de waterdruk in de poriën van het proefstuk verhoogd tot 300 kPa. Bij zeer droge grond is het soms nodig de druk verder op te voeren (tot max 1.000 kPa). De druk wordt langzaam opgevoerd om het proefstuk zo min mogelijk te verstoren tijdens het verzadigen. De verzadigingsdruk, aangeduid met het symbool p, is gecorrigeerd voor de luchtdruk en is het nulpunt voor de bepaling van de verschilwaterspanning tijdens de belastingfase. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
Het verschil tussen de celdruk en de verzadigingsdruk na afloop van de verzadigingsfase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Om vervorming tijdens het verzadigen tegen te gaan wordt tegelijkertijd met het opvoeren van de verzadigingsdruk, de celdruk opgevoerd. De verschildruk, aangeduid met het symbool Δp, is de effectieve druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend. Er wordt geprobeerd het verschil op circa 10 kPa te houden, maar bij zwelgevoelig materiaal is het verschil groter. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
Het quotiënt van de druk die door het poriënwater wordt opgenomen en de toename van de celdruk. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Voor het uitvoeren van de metingen is het van belang te weten in welke mate het water een verandering van druk kan opnemen. Om dat te bepalen wordt de watertoe- en afvoer van het proefstuk afgesloten. Vervolgens wordt de celdruk in een keer opgevoerd (meestal met 10–100 kPa). De toename in celdruk zal idealiter volledig worden opgenomen door het water en dat is het geval bij volledige verzadiging. Dit wordt meestal niet gehaald. In de procedure is een grenswaarde gesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens de verzadiging verstoring van het proefstuk is opgetreden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter treedt geen verstoring van het proefstuk op tijdens de verzadiging. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte aan het eind van de verzadigingsfase, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
–1 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Tijdens de verzadigingsfase verandert de hoogte alleen wanneer het proefstuk gaat zwellen (negatieve waarde) of wanneer het proefstuk wordt samengedrukt (positieve waarde). Correcties zijn tijdens de verzadigingsfase niet relevant en worden niet toegepast. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigingsfase bij belasten |
Definitie |
Het verschil tussen de verticale spanning in het proefstuk aan het begin van de verzadigingsfase en de verticale spanning aan het eind van de verzadigingsfase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
–50 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verstoring opgetreden gelijk is ja en de waarde van het attribuut constante hoogte gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De verticale spanning is het gevolg van de druk die nodig is om het proefstuk op constante hoogte te houden en wordt aangeduid met het symbool σv. Wanneer het proefstuk tijdens het verzadigen op constante hoogte wordt gehouden, kan het materiaal niet gaan zwellen of worden samengedrukt. Bij zwelgevoelig materiaal zal de spanning in het proefstuk toenemen (positieve waarde). Wanneer de grond te snel wordt verzadigd zal de spanning afnemen (negatieve waarde). Correcties zijn tijdens de verzadigingsfase niet relevant en worden niet toegepast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd of belastenGeconsolideerdOngedraineerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Tijdens de consolidatiefase zet men het proefstuk onder druk om het te laten consolideren. Het proefstuk verliest water totdat de druk volledig door het korrelskelet wordt gedragen. Het is belangrijk de druk zorgvuldig op te bouwen en dat gebeurt op verschillende manieren. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het water via de bovenkant en onderkant kan afstromen tijdens de consolidatiefase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter stroomt het water tijdens de consolidatiefase via de boven- en onderkant af, om technische redenen kan het voorkomen dat het water via 1 kant afstroomt. Dit gegeven is alleen relevant tijdens de consolidatiefase. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
De manier waarop de druk die nodig is om het proefstuk te laten consolideren is opgebouwd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Consolidatiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter wordt de druk tijdens de consolidatiefase anisotroop aangebracht en dat betekent dat zowel de celdruk als de verticale druk worden verhoogd. Idealiter worden ze tegelijkertijd verhoogd. In de huidige praktijk worden ze vaak na elkaar verhoogd, eerst de celdruk en daarna de verticale druk (isotroopAnisotroop). De druk kan ook isotroop worden aangebracht door alleen de celdruk te verhogen, maar dat gebeurt in de praktijk niet vaak meer. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiefase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
De verticale consolidatiespanning wordt aangeduid met het symbool σv, en is het gevolg van de celdruk en de druk van de drukstang. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
De horizontale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiefase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
De horizontale consolidatiespanning wordt aangeduid met het symbool σh, en is het gevolg van de celdruk. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte aan het eind van de consolidatiefase, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
–1 tot 50 |
Toelichting |
Tijdens de consolidatiefase verandert de hoogte. Het nulpunt is de beginhoogte van het proefstuk en dat is de hoogte na inbouw. De gegevens celrekcorrectie toegepast en apparaatrekcorrectie toegepast geven aan in hoeverre de rek is gecorrigeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij belasten |
Definitie |
De verhouding tussen de horizontale korrelspanning en de verticale korrelspanning aan het eind van de consolidatiefase. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Toelichting |
De neutrale gronddrukcoëfficient (K0) is de grondrukcoëfficiënt bij belasting waarbij geen horizontale vervorming optreedt en is afhankelijk van de grondsoort en de wijze waarop de grond wordt belast. Het gegeven is een kengetal dat wordt berekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verandering van het volume van een proefstuk tijdens consolidatie. |
Toelichting |
Het volumeverloop wordt bepaald door het proefstuk op een bepaalde manier onder druk te zetten en het de gelegenheid te geven te consolideren. Tijdens de consolidatie verliest het proefstuk water. Het verloop van het volume wordt bepaald door gedurende de consolidatiefase 100 tot 150.000 keer de hoeveel water te meten die het proefstuk verliest. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volume van het proefstuk na een bepaalde duur van consolidatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 700.000 |
Toelichting |
Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase. De consolidatie duurt maximaal 1 week. |
Type gegeven |
Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen het beginvolume van het proefstuk en het volume op het moment van de meting, en het beginvolume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
–5 tot 60 |
Toelichting |
De volumeverandering, aangeduid met het symbool εv, wordt bepaald door de hoeveel water te meten die het proefstuk verliest of eventueel opneemt en dit uit te drukken ten opzichte van het beginvolume, en dat is het volume voor de verzadigingsfase. Normaliter is er voorafgaand aan de consolidatiefase geen volumeverandering opgetreden en is de waarde van het gegeven aan het begin van de consolidatiefase gelijk aan 0. Wanneer het volume van het proefstuk tijdens de verzadigingsfase is veranderd wordt de volumeverandering afgeleid uit de hoogteverandering tijdens verzadiging, op basis van de volgende relatie: volumeverandering = 3 x begindiameter x hoogteverandering (ΔV=3A * ΔH). |
Type gegeven |
Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut consolidatiemethode van de entiteit Consolidatiefase bij belasten gelijk is aan isotroop. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De verticale spanning wordt vastgelegd wanneer tijdens de consolidatiefase de verticale druk geleidelijk wordt verhoogd. De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, wordt berekend uit de kracht waarmee de drukstang op het proefstuk duwt en de druk die de celvloeistof op het proefstuk uitoefent ten opzichte van de waterdruk in het proefstuk. Wanneer de consolidatie getrapt wordt uitgevoerd (consolidatiemethode isotroopAnisotroop) zal de verticale spanning gedurende het eerste deel van de consolidatiefase constant zijn. De verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan en indien drainagestroken zijn geplaatst voor de invloed van de drainagestroken. |
Type gegeven |
Attribuut van Volume bij bepaalde consolidatie |
Definitie |
De horizontale spanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut consolidatiemethode van de entiteit Consolidatiefase bij belasten gelijk is aan isotroop of isotroopAnisotroop. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De horizontale spanning wordt vastgelegd wanneer tijdens de consolidatiefase de celdruk geleidelijk wordt verhoogd. De horizontale spanning, aangeduid met het symbool σh, wordt berekend uit de druk die de celvloeistof op het proefstuk uitoefent ten opzichte van de waterdruk in het proefstuk. De spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt belast. |
Toelichting |
Tijdens de belastingfase wordt het proefstuk met constante snelheid vervormd door het aan de bovenkant te belasten, terwijl de vloeistof in de cel voor een constante druk zorgt. In deze fase gaat de vorm van het proefstuk in de drie dimensies (triaxiaal) veranderen en wordt het verloop van de schuifspanning bepaald. Uit het verloop kan de schuifsterkte worden afgeleid, dat is de maximale schuifspanning die de grond kan verdragen zonder te bezwijken. Dit deel van de bepaling kan gedraineerd en ongedraineerd worden uitgevoerd, en het verschil is dat bij gedraineerd het water in en uit het proefstuk kan stromen. |
Type gegeven |
Attribuut van Belastingfase |
Definitie |
De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm/h (millimeter per uur) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Belastingfase |
Definitie |
De vorm van het proefstuk na afloop van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VormProefstuk |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De vorm van het proefstuk is aan het einde van de bepaling veranderd. De essentie van de verandering wordt vastgelegd, maar dat geeft niet altijd voldoende informatie en om die reden worden er na afloop een of meer foto's van het proefstuk gemaakt. Normaliter wordt er een foto gemaakt van het proefstuk in het membraan, een van het proefstuk uit het membraan en een van het proefstuk doormidden gesneden. De foto's zijn voor gebruikers beschikbaar, maar zijn niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het verloop van de schuifspanning in een proefstuk tijdens de belasting. |
Toelichting |
Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk met een constante snelheid samen te drukken door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Het proefstuk is tijdens de bepaling vrij om in alle richtingen te vervormen. Tijdens het belasten neemt de schuifspanning in het proefstuk toe. Het verloop van de schuifspanning wordt bepaald door gedurende de belastingfase 100 tot 100.000 keer de schuifspanning in het proefstuk te bepalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De schuifspanning in het proefstuk na een bepaalde duur van belasting. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000.000 |
Toelichting |
De consolidatiefase en de belastingfase volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase en wanneer de consolidatiefase wordt overgeslagen het begin van de belastingfase. De belastingfase duurt maximaal 2 weken. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Toelichting |
Tijdens de belastingfase neemt de hoogte af. Het nulpunt is de beginhoogte van het proefstuk. De gegevens celrekcorrectie toegepast en apparaatrekcorrectie toegepast geven aan in hoeverre de rek gecorrigeerd is. Het proefstuk wordt tijdens de schuiffase met een constante snelheid verticaal vervormd. Het is niet voldoende om de gemiddelde snelheid vast te leggen. Vanwege apparaatrek en het opgangkomen van de snelheid aan het begin is het nodig het verloop van de verticale rek vast te leggen. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
De verticale spanning is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend en wordt aangeduid met het symbool σv. De verticale spanning wordt berekend uit de kracht waarmee de drukstang op het proefstuk duwt en de druk die de celvloeistof effectief op het proefstuk uitoefent (het verschil tussen de celdruk en de waterdruk in het proefstuk). Bij de gedraineerde uitvoering wordt de verticale druk van de drukstang direct en gedurende de hele schuiffase door het korrelskelet gedragen. Bij de ongedraineerde uitvoering wordt de druk van de drukstang direct en gedurende de hele schuiffase volledig door het poriënwater gedragen, waardoor een wateroverspanning ontstaat. De verticale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan en indien drainagestroken zijn geplaatst voor de invloed van de drainagestroken. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
De schuifspanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 5.000 |
Toelichting |
De schuifspanning, aangeduid met het symbool t, wordt afgeleid uit de verticale en horizontale spanning met behulp van een simpel bezwijkmodel. De schuifspanning in het proefstuk is de helft van het verschil tussen de verticale spanning en de horizontale spanning. Bij de gedraineerde uitvoering wordt de belasting direct (en voortdurend) gedragen door het korrelskelet. De variatie in horizontale spanning gedurende de belastingfase is afhankelijk van de belasting. Bij de ongedraineerde uitvoering wordt de belasting deels door het water gedragen. De variatie in horizontale spanning is afhankelijk van de waterspanning en de invloed van het membraan door vervorming. De horizontale spanning is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen het beginvolume van het proefstuk en het volume op het moment van de meting, en het beginvolume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
–5 tot 70 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van de bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdGedraineerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer de belastingfase gedraineerd wordt uitgevoerd kan er water toe- of afstromen, daardoor verandert het volume en blijft de waterspanning gelijk. Het volume neemt toe wanneer water het proefstuk in wordt gezogen (dilatantie) en neemt af wanneer water uit het proefstuk wordt geperst (contractie). Een deel van de volumeverandering is het gevolg van consolidatie. De volumeverandering wordt berekend op basis van de hoeveelheid water dat het proefstuk in of uit gaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde belasting |
Definitie |
De waterspanning in het proefstuk ten opzichte van de verzadigingsdruk. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
–10.000 tot 10.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van de bepalingsmethode van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij belasting gelijk is aan belastenGeconsolideerdOngedraineerd of belastenOngeconsolideerdOngedraineerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer de belastingfase ongedraineerd wordt uitgevoerd kan er geen volumeverandering optreden, maar kan de waterspanning wel veranderen. Wateroverspanning (een positieve waarde) is een indicatie voor contractie en wateronderspanning is een indicatie voor dilatantie. Een klein deel van de verandering in waterspanning is het gevolg van kruip. Kruip is gedrag dat onderdeel uitmaakt van het zettingsproces waarbij het volume van de grond heel langzaam kleiner wordt en het water in de grond blijft. De verschilwaterspanning wordt berekend of gemeten met een verschildrukopnemer en wordt standaard gecorrigeerd naar de gemiddelde waterspanning in het proefstuk. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het verloop in de schuifspanning in grond bij horizontale vervorming. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningverloopHorVervorming of schuifspanningverloopHorVervormingPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij belasting vervormt grond en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming bepaald. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk gedurende een bepaalde periode in horizontale richting te vervormen door de boven- en onderkant van het proefstuk met een constante snelheid van elkaar af te bewegen. De bepaling kent twee fasen de consolidatiefase en vervolgens de schuiffase en duurt maximaal 2 weken. De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, meestal veen. Het precieze doel van het onderzoek bepaalt of het proefstuk uit een niet verstoord monster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Normaliter omvat het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster. In dat geval wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ASTM_D6528v2017. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De manier waarop het verloop van de schuifspanning is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan horizontaalVervormenHoogtegestuurd. |
Toelichting |
Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door de boven- en onderkant van het proefstuk met een constante snelheid van elkaar af te bewegen. Het proefstuk zit vast tussen twee poreuze stenen en is volledig rondom ondersteund. De stenen hebben een structuur waardoor het proefstuk wordt meegenomen tijdens het schuiven. Tijdens de bepaling wordt het proefstuk op constante hoogte gehouden waardoor een ongedraineerde toestand wordt gesimuleerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De eisen die aan het monster worden gesteld zijn hangen af van het doel van het onderzoek. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal aan het begin van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling kan op veldvochtig tot volledig uitgedroogd materiaal worden uitgevoerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk vooraf is verzadigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kan voorkomen dat het proefstuk eerst verzadigd wordt door het proefstuk gedurende een bepaalde periode in het water te laten liggen en de gelegenheid te geven om water op te nemen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de poreuze stenen voor plaatsing in het apparaat nat zijn gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling wordt standaard met natte oppervlakkig afgedroogde stenen uitgevoerd. Wanneer verwacht wordt dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden droge poreuze stenen gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er tijdens de bepaling water in of uit het proefstuk kan stromen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de bepaling gedraineerd wordt uitgevoerd is het deel van het apparaat waar het proefstuk in is geplaatst met water gevuld of het water kan via een slangetje in of uit het proefstuk stromen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De manier waarop het proefstuk rondom ondersteund is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
ZijdelingseOndersteuning |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het proefstuk is volledig rondom ondersteund door versteviging in of rondom het membraan, zodat het proefstuk niet lateraal vervormt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De diameter van het proefstuk na inbouw. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
50 tot 70 |
Toelichting |
Het proefstuk wordt met een steekring uitgestoken. De diameter van het proefstuk is gelijk aan de diameter van de steekring. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De hoogte van het proefstuk na inbouw. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 30 |
Toelichting |
De hoogte van het proefstuk wordt gemeten nadat het proefstuk is ingebouwd en de drukplaat het proefstuk raakt. De beginhoogte is het nulpunt voor de hoogte en wordt als referentie gebruikt voor het bepalen van de verticale rek tijdens de consolidatiefase. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder met de bepaling is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StopcriteriumBepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Normaliter stopt de bepaling wanneer het vooraf gestelde doel is bereikt (einddoel) en dat is vaak de beoogde schuifrek, het bereiken van de maximale schuifspanning of de beoogde schuifrek na de maximale schuifspanning. In enkele gevallen lukt het niet om het beoogde doel te halen en dan legt de uitvoerder de reden vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de bepaling niet helemaal op de ideale wijze is uitgevoerd. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de spanning in het proefstuk is gecorrigeerd voor de invloed van het membraan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De spanning in het proefstuk wordt beïnvloed door de stijfheid van het membraan. Correctie voor het membraan wordt bepaald door middel van kallibratie. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Correctie voor rek van het apparaat wordt toegepast bij meer dan 0,2% apparaatrek. In de praktijk betekent dit dat de correctie altijd wordt toegepast. De rek van het apparaat wordt door middel van kallibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk. Verticale rek wordt bepaald in de consolidatiefase. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de schuifrek is gecorrigeerd voor wrijving in de schuiflagers. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De opgelegde druk wordt mechanisch via het voetstuk overgebracht op het proefstuk. Het voetstuk schuift en in de lagers vindt wrijving plaats. De wrijving wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde druk. Bij apparaten waar de krachtopnemer zich op het voetstuk bij het proefstuk bevindt is de correctie niet van toepassing. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het proefstuk dat is gemaakt van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt van de entiteit Bepaling schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het schuifspanningsverloop wordt bepaald van het materiaal onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt een proefstuk gemaakt uit het materiaal van het onderzochte interval. Eigenschappen als dichtheid en watergehalte worden daarbij zoveel mogelijk in overeenstemming gemaakt met de hypothetische toestand. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen |
Definitie |
De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Maakmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt eerst intensief gekneed en of aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd. |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Gemaakt proefstuk voor horizontaal vervormen |
Definitie |
De massa van het materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Toelichting |
De volumieke massa wordt bepaald door de massa te wegen en het volume te bereken uit de hoogte en diameter van het gemaakte proefstuk. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk wordt geconsolideerd. |
Toelichting |
Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk in een of meerdere stappen samengedrukt om het te laten consolideren. Het proefstuk verliest water tot de druk volledig door het korrelskelet wordt gedragen. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiefase bij horizontaal vervormen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het voetstuk tijdens de consolidatie is vast gezet. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een periode in de consolidatiefase gedurende welke de belasting constant is gehouden. |
Toelichting |
De consolidatiefase bestaat meestal uit 1 stap en maximaal uit 5 stappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiestap |
Definitie |
Het volgnummer van de Bepalingsstap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer 1 |
Type gegeven |
Attribuut van Consolidatiestap |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk na afloop van de consolidatiestap. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend. Het gegeven membraancorrectie toegepast geeft aan of de verticale spanning is gecorrigeerd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verandering in de hoogte van een proefstuk tijdens consolidatie. |
Toelichting |
Het hoogteverloop wordt bepaald door het proefstuk in een of meer stappen samen te drukken. Tijdens een stap krijgt het proefstuk de gelegenheid om zich aan de nieuwe belasting aan te passen. Het verloop in hoogte wordt bepaald door gedurende een stap 100 tot 150.000 keer de hoogte van het proefstuk te meten. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De hoogte van het proefstuk na een bepaalde consolidatietijd. |
Type gegeven |
Attribuut van Hoogte na bepaalde consolidatietijd |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 6.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 700.000 |
Toelichting |
De consolidatiestappen volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de eerste stap. De hele consolidatiefase duurt maximaal 1 week. |
Type gegeven |
Attribuut van Hoogte na bepaalde consolidatietijd |
Definitie |
Het quotiënt van het verschil tussen de beginhoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de beginhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf –2 |
Toelichting |
De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek en daarbij wordt al dan niet gecorrigeerd voor apparaatrek. Dit wordt de lineaire rekmaat genoemd. Verticale rek wordt aangeduid met het symbool εv. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fase in de bepaling waarin het proefstuk horizontaal wordt vervormd. |
Toelichting |
Tijdens de schuiffase wordt de onderkant van het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting geschoven en verandert de schuifspanning in het proefstuk. De vorm van het proefstuk is aan het einde van de bepaling veranderd. Het is van belang om te weten hoe het proefstuk precies is vervormd en om die reden worden er na afloop een of twee foto’s gemaakt van het proefstuk doormidden gesneden. De foto’s zijn voor gebruikers beschikbaar, maar zijn niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuiffase |
Definitie |
De vervormingssnelheid die het proefstuk is opgelegd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm/h (millimeter per uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Type gegeven |
Attribuut van Schuiffase |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de hoogte constant wordt gehouden door middel van actieve hoogtesturing. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de schuiffase wordt het proefstuk onder constante hoogte gehouden. Dit gebeurt door middel van actieve of passieve hoogtesturing. Bij passieve sturing kan de hoogte van het proefstuk iets variëren door apparaatrek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het verloop van de schuifspanning in een proefstuk tijdens de horizontale vervorming. |
Toelichting |
Het schuifspanningsverloop wordt bepaald door het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting te vervormen door het uitvoeren van de direct simple shear (DSS) proef. Tijdens het vervormen neemt de schuifspanning in het proefstuk toe. Het verloop van de schuifspanning wordt bepaald door gedurende de schuiffase 100 tot 100.000 keer de schuifspanning in het proefstuk te bepalen in relatie tot de vervorming. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De schuifspanning in het proefstuk bij een bepaalde mate van horizontale vervorming. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
0 tot 1.200.000 |
Toelichting |
De consolidatiefase en de schuiffase volgen elkaar op in de tijd. Het nulpunt voor de tijd is het begin van de consolidatiefase. De belastingfase duurt maximaal 1 week. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming |
Definitie |
Het quotiënt van de afstand waarover de onderkant van de bovenkant is bewogen sinds het begin van de schuiffase en de beginhoogte, op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf –5 |
Toelichting |
Het is niet voldoende om de opgelegde vervormingssnelheid tijdens de schuiffase vast te leggen omdat de snelheid van vervormen tijdens de schuiffase altijd een klein beetjes verandert en om die reden is de schuifrek vastgelegd. Schuifrek wordt aangeduid met het symbool γ. Normaliter heeft er voorafgaand aan de schuiffase geen horizontale vervorming plaats gevonden en is de waarde van het gegeven aan het begin van de schuiffase gelijk aan 0. Wanneer het voetstuk tijdens de consolidatiefase vrij kon bewegen (voetstuk vast = nee) kan het proefstuk al iets zijn vervormd en is de schuifrek aan het begin van de schuiffase groter dan 0. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming |
Definitie |
De schuifspanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
–100 tot 20.000 |
Toelichting |
De schuifspanning, aangeduid met het symbool т, wordt berekend uit de kracht die nodig is om de onderkant van het proefstuk te bewegen. De gegevens lagerwrijvingcorrectie toegepast en membraancorrectie toegepast geven aan of de schuifspanning is gecorrigeerd. Normaliter is aan het begin van de schuiffase de schuifspanning in het proefstuk gelijk aan 0. Wanneer het voetstuk tijdens de consolidatiefase vast stond (voetstuk vast = ja) kan er bij het begin van de schuiffase al een kleine schuifspanning in het proefstuk zijn wanneer het proefstuk al iets vervormd is. |
Type gegeven |
Attribuut van Schuifspanning bij bepaalde horizontale vervorming |
Definitie |
De verticale spanning in het proefstuk op het moment van de meting. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
De verticale spanning, aangeduid met het symbool σv, is het gevolg van de druk die op het proefstuk wordt uitgeoefend en wordt berekend uit de kracht die nodig is om het proefstuk op constante hoogte te houden. Het gegeven membraancorrectie toegepast geeft aan of de verticale spanning is gecorrigeerd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de consistentiegrenzen van grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan consistentie of consistentieKorrelverdeling. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus of waterdoorlatendheidPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de bepaling van de consistentiegrenzen worden de vloeigrens en de uitrolgrens bepaald, dat zijn de grenzen waarbinnen de grond zich plastisch gedraagt. Het resultaat van de bepaling is indicatief. De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling van de consistentiegrenzen is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d12v2018. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
De manier waarop de consistentiegrenzen zijn bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan casagrandeKleistaaf of valconusKleistaaf. |
Toelichting |
Het materiaal wordt gehomogeniseerd en botresten, ijzerconcreties, niet-stenig antropogeen materiaal, en de korrels van 500 µm en groter worden verwijderd. Een deel van het materiaal wordt gebruikt voor het bepalen van de vloeigrens en een deel voor het bepalen van de uitrolgrens. Voor het bepalen van de vloeigrens wordt het materiaal gekneed tot het de gewenste consistentie heeft en daarbij wordt water toegevoegd. De plasticiteitstoestand van het materiaal wordt bepaald met de Casagrandemethode of met de valconus en wordt een aantal malen herhaald, steeds bij een ander watergehalte. Het watergehalte wordt op de standaard manier bepaald en dat is door drogen. Uit het verloop van de plasticiteit wordt de vloeigrens afgeleid. De uitrolgrens wordt altijd bepaald volgens dezelfde methode, en dat is door het uitrollen van het materiaal tot het uiteenvalt. Het watergehalte dat het materiaal dan heeft wordt bepaald en dat gebeurt op de standaard manier. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 µm en groter in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
5 tot 50 |
Toelichting |
De consistentiegrenzen worden bepaald van materiaal kleiner dan 500 µm. Wanneer enkele korrels groter dan 500 µm in het materiaal voorkomen worden deze standaard met de hand verwijderd. De verwijderde korrels worden niet gedroogd en niet gewogen. In enkele gevallen worden de korrels groter dan 500 µm verwijderd door middel van natte zeving en de verwijderde korrels gedroogd en gewogen. In dat geval wordt het aandeel korrels groter 500 µm vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
De vloeistof die in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gebruikt medium is het soort water dat tijdens de bepaling aan de grond is toegevoegd. Normaliter wordt leidingwater of gezuiverd water gebruikt Wanneer men de eigenschappen precies wil onderzoeken wordt water gebruikt dat qua samenstelling overeenkomt met het water dat in situ voorkomt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
Het type conus gebruikt bij de bepaling van de vloeigrens. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Conustype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan valconusKleistaaf. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
Het watergehalte waarbij de grond zijn consistentie verliest en waarboven de grond zich gaat gedragen als een vloeistof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
De waarde mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan casagrandeKleistaaf. |
Toelichting |
De vloeigrens wordt afgeleid uit de enkele plasticiteitsbepalingen. Bij de Casagrandemethode wordt de vloeigrens gesteld op het watergehalte waarbij na 25 keer vallen 10 mm van de lengte van de groef is dichtgevloeid. Bij gebruik van de valconus wordt de vloeigrens gesteld op het watergehalte bij een indringingsdiepte van 10 mm bij gebruik van de Engelse conus en een indringingsdiepte van 20 mm bij gebruik van de Zweedse conus. Wanneer het materiaal onvoldoende cohesief is, kan het voorkomen dat het materiaal te snel vloeit en het niet lukt om de vloeigrens te bepalen met de Casagrandemethode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
Het watergehalte waarbij de grond nog net tot draden van 3 mm dikte kan worden uitgerold en dat als de grens wordt beschouwd tussen plastisch en semi-vast gedrag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 200 |
Toelichting |
De uitrolgrens is de grens tussen de consistentieklassen stijf en stevig, zoals vastgelegd bij de boormonsterbeschrijving (consistentie fijne grond). |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling consistentiegrenzen |
Definitie |
De lengte van het watergehaltebereik waarbinnen de grond zich plastisch gedraagt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 800 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
De waarde moet ontbreken wanneer de waarde van het attribuut vloeigrens ontbreekt. |
Toelichting |
Uit de vloeigrens en de uitrolgrens kan de plasticiteitsindex worden afgeleid (de vloeigrens – uitrolgrens). De plasticiteitindex geeft aan hoe lang het bereik is waarin de grond zich plastisch gedraagt. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De plasticiteit van het proefstuk bij een bepaald watergehalte. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vloeigrens van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen ontbreekt. De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Standaard worden 4 plasticiteitsbepalingen uitgevoerd en minimaal 3. Wanneer een bepaling meer dan 5% afwijkt van de lineaire regressielijn, wordt de bepaling buiten beschouwing gelaten en niet vastgelegd in de BRO. De bepalingen moeten beschouwd worden als indicatief voor de plasiticiteit. |
Type gegeven |
Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte |
Definitie |
De diepte tot waar de conus in het proefstuk is gezakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 30 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen gelijk is aan valconusKleistaaf. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De indringingsdiepte wordt minimaal 2 keer bepaald tot er 2 metingen zijn die ieder binnen het gestelde bereik van de procedure vallen en de niet meer van elkaar verschillen dan de procedure voorschrijft. Het gemiddelde van twee indringingsdiepten wordt vastgelegd als waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Plasiticiteit bij bepaald watergehalte |
Definitie |
Het aantal keer dat het bakje met het proefstuk is gevallen tot de groef over een lengte van 10 mm is dicht gevloeid. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Aantal 2 |
– Type |
Getal |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling consistentiegrenzen gelijk is aan casagrandeKleistaaf. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel van bepaalde korrelgroottefracties in de droge massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan consistentieKorrelverdeling of korrelverdeling. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan schuifspanningsverloopBelastingPlus, schuifspanningsverloopHorVervormingPlus, schuifsterktePlus of waterdoorlatendheidPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor de korrelgrootteverdeling wordt grond gezien als een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte. De minerale deeltjes worden korrels genoemd. Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd en worden samengeklonterde korreltjes van elkaar los gemaakt (dispersie). Wanneer het gehalte aan organische stof of kalk voorafgaand aan de bepaling is bepaald, maakt dat geen deel uit van het materiaal. Het materiaal wordt vervolgens op een bepaalde manier verdeeld in fracties. De droge massa van iedere fractie wordt bepaald en het resultaat wordt omgerekend naar een percentage van de totale massa. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling korrelgrootteverdeling is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d4v2016, ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001 of ISO13320v2009. |
Toelichting |
De korrelgrootteverdeling wordt volgens een bepaalde methode of combinatie van methoden uitgevoerd conform ISO 17892-4. Wanneer de verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm wordt bepaald door middel van röntgenstraling, wordt ook ISO 13317-3 gebruikt. Wanneer de verdeling wordt bepaald met laserdiffractie, wordt de gehele bepaling uitgevoerd conform ISO 13320. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop de korrelgrootteverdeling is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenLaser wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO13320v2009. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenRoentgen wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan droogZeven, natDroogZeven, natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet of natZeven wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO17892d4v2016. |
Toelichting |
Afhankelijk van de opdracht en de aard van het materiaal wordt vooraf bepaald welke methode of combinatie van methoden wordt gebruikt. Bij alle methoden, laserdiffractie uitgezonderd, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 63µm-zeef. Hiermee worden de korrels kleiner dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als fijne fractie, gescheiden van de korrels groter dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als de grove fractie. Wanneer er geen fijne fractie in het materiaal aanwezig is (minder dan 5%) wordt deze stap overgeslagen. Normaliter wordt de grove fractie verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10%. Dit gebeurt door het droge materiaal te zeven. De fijne fractie wordt normaliter ook verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10%. De verdeling van de fijne fractie wordt bepaald op basis van de bezinksnelheid van de korrels en die wordt bepaald met behulp van een pipet, een hydrometer of door middel van röntgenstraling. De klassegrenzen bij deze methoden zijn minder nauwkeurig dan bij zeving. Wanneer laserdiffractie wordt toegepast, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm wordt bepaald door middel van laserdiffractie en die van de korrels groter dan 2 mm door middel van droge zeving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De fractieverdeling die is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Fractieverdeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan basisBasis wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natZeven. De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan basisBasis wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode niet gelijk is aan natZeven. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan basisStandaard of basisUitgebreid wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven. |
Toelichting |
Er wordt altijd een verdeling in twee klassen bepaald: het aandeel van de korrels kleiner dan 63 µm en het aandeel van de korrels groter dan 63 µm. Bij de methode natZeven is dit het eindresultaat. In alle andere gevallen worden een of beide fracties nader onderverdeeld volgens de standaardverdeling eventueel met een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. Wanneer koolzure kalk of organische stof van te voren is verwijderd, is het gehalte ervan altijd bepaald. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop samengeklonterde korrels van elkaar zijn losgemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Dispersiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Dispersie kan achterwege blijven wanneer men constateert dat er geen samenklontering kan optreden en dat is wanneer er geen fijn materiaal (klei) in het materiaal aanwezig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De waarde van de volumieke massa die nodig is om de diameter van de korrels uit de bezinksnelheid te berekenen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet of natDroogZevenRoentgen. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De herkomst van de waarde die is gebruikt om de diameter van de korrels uit de bezinksnelheid te berekenen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
HerkomstRekenwaarde |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut rekenwaarde bezinksnelheid aanwezig is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor het juiste gebruik van het resultaat is het van belang te weten of de waarde van de volumieke massa die is gebruikt om de diameter van de korrels te bepalen is gebaseerd op een aanname, afleiding of op basis van een gemeten waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop de meetresultaten van laserdiffractie zijn vertaald naar de korrelgrootteverdeling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ToegepastOptischModel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenLaser. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Laserdiffractie is een optische meetmethode waarbij het lichtpatroon dat ontstaat door de verstrooiing en buiging van het licht door de deeltjes in het materiaal (0 tot 2 mm) wordt gemeten. Met behulp van een optisch model wordt het gemeten patroon omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Een bijzonderheid die bij de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verdeling in een fijne en een grove fractie, die de basis voor iedere verdere indeling is. |
Regels |
De som van alle fracties moet gelijk zijn aan 100. |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 63 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 µm en groter in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardBasis, standaardStandaard of standaardUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 32 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan uitgebreidBasis, uitgebreidStandaard of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 32 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisStandaard, standaardStandaard of uitgebreidStandaard. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling. De som van alle fracties moet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling wanneer de waarden van twee aaneensluitende fracties ontbreken. |
Toelichting |
In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 710 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 710 tot 1.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.000 tot 1.400 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 31,5 tot 63 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaardverdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisUitgebreid, standaardUitgebreid of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van alle fracties moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling. De som van alle fracties moet kleiner zijn dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling wanneer de waarden van twee aaneensluitende fracties ontbreken. |
Toelichting |
Wanneer de grove fractie uitgebreid wordt onderverdeeld bestaan er verschillende varianten. Idealiter heeft men de opdracht de complete set van tweeëntwintig zeven te gebruiken en dat betekent dat zes van de fracties uit de standaardverdeling in tweeën worden gesplitst. Maar de opdracht kan ook zijn om een of enkele fracties op te splitsen. In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 75 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 75 tot 90 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 106 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 106 tot 125 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 150 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 150 tot 180 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 212 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 212 tot 250 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 630 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 630 tot 1.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.000 tot 1.400 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 5,6 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 5,6 tot 8 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 11,2 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 11,2 tot 16 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 31,5 tot 63 mm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie groter63um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat tijdens de bepaling een zeef kapot gaat, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepaalde eigenschappen van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan waterdoorlatendheid of waterdoorlatendheidPlus. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De verzadigde waterdoorlatendheid wordt gemeten door een hydraulische gradient over het proefstuk aan te leggen en er water doorheen te laten stromen. Afhankelijk van de methode wordt de hoeveelheid water die per eenheid van tijd door de grond stroomt gemeten, of de tijd die nodig is om een bepaalde hoeveelheid water door de grond te laten stromen. De condities waaronder de doorlatendheid wordt bepaald zijn per methode anders. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt uit de meetgegevens berekend met de wet van Darcy. Onafhankelijk van de methode kiest men een bepaald soort water en daarvan wordt vastgelegd of de aanwezige gassen zijn verwijderd. Het water stroomt meestal van onder naar boven door het proefstuk. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of het proefstuk uit een niet verstoord monster wordt gestoken of dat het proefstuk wordt gemaakt. Bij een gemaakt proefstuk kan de monsterkwaliteit alle waarden hebben. Bij een niet verstoord boormonster is de vereiste monsterkwaliteit QM1, QM2 of QM3. Wanneer het proefstuk uit een niet verstoord boormonster de volledige doorsnede van het monster omvat, wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer niet het gehele monster wordt gebruikt voor de bepaling, is er voldoende materiaal over om te beschrijven. In dat geval is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d11v2019. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De manier waarop de verzadigde waterdoorlatendheid is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan constantHead of fallingHead. |
Toelichting |
In de procedure worden drie methodes beschreven: de constant head, de falling head en de flexibel wall methode. De constant head methode wordt gebruikt voor niet-cohesieve grond. De falling head methode wordt gebruikt voor cohesieve grond. De flexibel wall methode wordt in het standaard geotechnisch booronderzoek niet toegepast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij niet-cohesief materiaal wordt de constant head methode gebruikt. Het materiaal wordt voorbehandeld en er is altijd sprake van een gemaakt proefstuk. Bij cohesief materiaal wordt de falling head methode gebruikt. De eisen die aan het monster worden gesteld zijn hangen af van het doel van het onderzoek. Wanneer het doel van het onderzoek het bepalen van in-situ eigenschappen is, wordt de bepaling uitgevoerd aan een proefstuk uit een niet verstoord boormonster. Wanneer het doel van het onderzoek de eigenschappen van het materiaal te bepalen onder andere omstandigheden dan in situ gelden, wordt het materiaal voorbehandeld en is er sprake van een gemaakt proefstuk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De methode die gebruikt is om het proefstuk te maken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Maakmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Wanneer het onderzochte interval bestaat uit niet-cohesief materiaal wordt het materiaal eerst in de oven gedroogd op 105–110 graden Celsius en gehomogeniseerd. Eventueel wordt het materiaal na drogen licht bevochtigd. Vervolgens wordt een deel van het materiaal afgewogen en de cilinder wordt met exact dat deel volgens een bepaalde methode volledig gevuld. Het proefstuk wordt netjes afgevlakt. Wanneer het proefstuk is gemaakt van cohesief materiaal wordt het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat eerst intensief gekneed of aangestampt met de proctor. Vervolgens wordt van een deel van het materiaal het proefstuk gemaakt en worden de onder- en bovenkant recht afgesneden en het proefstuk nauwkeurig getrimd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het proefstuk voorafgaand aan de bepaling verzadigd is met CO2. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan constantHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de constant head methode wordt het proefstuk voorbehandeld met CO2 gas, als de uitvoerder verwacht dat het lucht bevat en dat is met name het geval wanneer het materiaal veel korrels kleiner dan 63 µm bevat. Door het proefstuk van onderaf met CO2 gas te verzadigen wordt de lucht uit het proefstuk geduwd. Het CO2 lost makkelijk op in water. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling verticaal is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut proefstuk gemaakt gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid van de ondergrond is niet in alle richtingen hetzelfde. In het algemeen is de horizontale doorlatendheid groter dan de verticale doorlatendheid. Van niet verstoorde proefstukken kent men de oriëntatie en afhankelijk van de opdracht wordt de horizontale of de verticale doorlatendheid bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of natte poreuze stenen zijn gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de falling head methode wordt de bepaling standaard uitgevoerd met poreuze stenen die oppervlakkig nat zijn gemaakt. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen, worden droge stenen gebruikt. Bij droge stenen duurt het langer voordat het gehele proefstuk is verzadigd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er in de steekring een waterafstotende laag is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij toepassing van de falling head methode kan er aan de binnenkant van de steekring een waterafstotende laag worden aangebracht om lekkage van water tussen de randen van het monster en de steekring te voorkomen. De laag vermindert ook de wrijving bij het uitsteken. Veel gebruikte waterafstotende media zijn naaimachine-olie en vaseline. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de stroming van boven naar onder is gericht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de geotechniek is de stroming meestal opwaarts. In de bodemkunde is de stroming standaard neerwaarts. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De vloeistof die in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In deze bepaling gaat het om het soort water dat men door de grond laat stromen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gebruikte water ontgast is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de geotechniek is het water dat in de bepaling wordt gebruikt standaard ontgast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
5 tot 25 |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid varieert met de viscositeit van het water en die is weer afhankelijk van de temperatuur. Standaard wordt in het laboratorium de temperatuur zo gereguleerd dat de waarde niet meer dan een graad afwijkt. De resultaten worden nooit omgerekend naar een andere temperatuur. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De indicatie die aangeeft of tijdens de proef zwel is geconstateerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Normaliter vervormt het proefstuk tijdens de verzadiging niet. Wanneer het proefstuk tijdens de verzadiging gaat zwellen wordt dit vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer bij het uitsteken van het proefstuk voor de bepaling volgens de falling head methode wordt geconstateerd dat er als insluitsel een of meer relatief grote grindkorrels voorkomen, worden die vervangen door grindvrij materiaal uit de afsnijdsels van het proefstuk. Relatief groot is groot in verhouding tot de hoogte van het proefstuk. Voor de bepaling volgens de falling head methode moet grind groter dan 1/6 van de hoogte worden verwijderd. Een proefstukhoogte van 2 cm is gebruikelijk. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De maximale hydraulische gradiënt tijdens de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/cm (centimeter per centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Toelichting |
Tijdens de bepaling moeten laminaire stromingscondities heersen om te voorkomen dat er deeltjes in het proefstuk worden getransporteerd. Hoe groter de doorlatendheid van de grond, des te makkelijk worden deeltjes getransporteerd en des te lager de maximaal toegestane gradiënt. De uitvoerder houdt bij het instellen van de gradiënt rekening met het te onderzoeken materiaal. Het gegeven wordt vastgelegd om het maken van aanvullende procedurele afspraken te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten na afloop van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 2000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan fallingHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de falling head methode wordt het watergehalte na uitvoering van de proef bepaald om vast te kunnen stellen of het proefstuk verzadigd was met water. Wanneer de volumieke massa vaste delen van het onderzochte interval bepaald is, kan worden vastgesteld in hoeverre dat het geval was. Wanneer dat niet bepaald is, moeten aannames worden gedaan over de mate van verzadiging. Het watergehalte is bepaald volgens de daarvoor geldende procedure door droging van het materiaal op 105 of 110 graden Celsius met een droogtijd van 16 tot 24 uur. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde droge volumieke massa. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid gelijk is aan constantHead. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij bepaling volgens de constant head methode wordt de verzadigde waterdoorlatendheid herhaaldelijk gemeten steeds bij een andere volumieke massa. De achtergrond daarvan is dat de verzadigde waterdoorlatendheid van niet-cohesief materiaal verandert met de porositeit en een goede maat daarvoor is de volumieke massa (dichtheid). Na de eerste meting wordt het materiaal gecompacteerd en vervolgens worden de verzadigde waterdoorlatendheid opnieuw bepaald. Er wordt maximaal drie keer gemeten. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Toelichting |
In de bodemkunde wordt voor het begrip droge volumieke massa het begrip droge bulkdichtheid gebruikt. De twee termen zijn synoniem. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde droge volumieke massa |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 in machten |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m/s (meter per seconde) |
– Waardebereik |
0.00 . 10–3 tot 9.99 . 10–5 |
Toelichting |
Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is k. Vanwege de grote variatie in het bereik van de verzadigde waterdoorlatendheid, wordt de waarde vast gelegd in machten van tien. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt bij een bepaalde belasting. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling verzadigde waterdoorlatendheid gelijk is aan fallingHead. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij bepaling volgens de falling head methode wordt de verzadigde waterdoorlatendheid een keer gemeten bij een bepaalde belasting. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting |
Definitie |
De hoeveelheid druk die op het proefstuk is aangebracht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
kPa (kilopascal) |
– Waardebereik |
0 tot 5.000 |
Toelichting |
De druk die wordt opgelegd volgt uit de opdracht. In bepaalde gevallen wil men een druk die overeenkomt met de druk op de in-situ diepte en in andere gevallen wil men een druk die past bij een hypothetische situatie, bijvoorbeeld na de realisatie van een bepaalde constructie. |
Type gegeven |
Attribuut van Verzadigde waterdoorlatendheid bij bepaalde belasting |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de met waterverzadigde grond stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 in machten |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m/s (meter per seconde) |
– Waardebereik |
5.00 . 10–4 tot 9.99 . 10–12 |
Toelichting |
Het gemiddelde van minimaal 4 metingen wordt vastgelegd. Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is k. Vanwege de grote variatie in het bereik van de verzadigde waterdoorlatendheid, wordt de waarde in machten van tien vastgelegd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof in het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut watergehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. De hoeveelheid water wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van het water uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling watergehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d1v2014. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan drogenOven of berekenenWatergehalte. |
Toelichting |
Het materiaal wordt in de huidige praktijk altijd in de oven gedroogd. In het uitzonderlijke geval dat het type analyse een niet verstoord monster vereist en het proefstuk praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat en de hoeveelheid water in het proefstuk tijdens de analyse verandert, kan het watergehalte niet zonder meer worden bepaald. In dat geval wordt het materiaal na afloop gedroogd in de oven en wordt het watergehalte berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan drogenOven. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die bij de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte van het materiaal met de droogtijd en de droogtemperatuur. |
Toelichting |
Het watergehalte wordt bepaald door droging van het materiaal in een oven. Gewoonlijk gebeurt dat bij 105 of 110 °C, maar sterk organisch materiaal wordt soms op 70 °C gedroogd om te voorkomen dat de organische stof verbrandt. Bij zwak organisch materiaal kan ervoor gekozen worden het materiaal eerst op 70 °C en vervolgens op 105 of 110 °C te drogen; in dat geval zijn er twee resultaten. |
Type gegeven |
Attribuut van Resultaat bepaling |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 2000 |
Type gegeven |
Attribuut van Resultaat bepaling |
Definitie |
De temperatuur waarop het materiaal is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtemperatuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Resultaat bepaling |
Definitie |
De lengte van de periode gedurende welke het materiaal is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtijd |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Meestal wordt het materiaal 16 tot 24 uur gedroogd en neemt men aan dat al het water dan verdampt is. In uitzonderlijke gevallen is dat niet voldoende. Om zeker te weten dat al het water is verdampt, droogt men dan tot de massa van het materiaal na een uur drogen niet meer verandert. |
Type gegeven |
Attribuut van Resultaat bepaling |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Zoutcorrectiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Poriënwater kan zouten bevatten. Bij het bepalen van het watergehalte wordt het water verdampt en gaan de opgeloste zouten deel uitmaken van de massa van de droge stof. Voor het juiste gebruik van het gegeven is het van belang te weten of het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten en of dat is gebeurd op basis van een aanname of op basis van een gemeten zoutgehalte. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut organischestofgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling organischestofgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019. |
Toelichting |
Bepaling van het organischestofgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 36 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het organischestofgehalte. Een ijzercorrectie die volgens de procedure bij verhitten zou moeten worden doorgevoerd, blijft in Nederland achterwege omdat die niet relevant is. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De manier waarop het organischestofgehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten500 of natOxideren. |
Toelichting |
Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof. De organische stof wordt verwijderd door het te verbranden, of met behulp van waterstofperoxide (H2O2). |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de meetresultaten zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat aan korrels kleiner dan 2 µm gebonden is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de bepalingsmethode gelijk is aan natOxideren. |
Toelichting |
De meetresultaten kunnen zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat door kleideeltjes wordt vastgehouden. De correctie is gebaseerd op het aandeel van de fractie 0–2 µm (de lutumfractie) zoals bepaald in de korrelgrootteverdeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kalkgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte koolzure kalk wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering of omzetting van het kalk uit het materiaal. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling kalkgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling kalkgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO14688d2v2019. |
Toelichting |
Bepaling van het kalkgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 37 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het kalkgehalte. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling kalkgehalte |
Definitie |
De manier waarop het kalkgehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten900 of oplossen. |
Toelichting |
Het kalkgehalte wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de koolzure kalk door het op te lossen in zoutzuur (HCl) of van de omzetting van koolzure kalk in calciumoxide bij verhitting. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling kalkgehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling kalkgehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling kalkgehalte |
Definitie |
Het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van het materiaal per eenheid van volume. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling wordt gewoonlijk uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3 en aan stenig bijzonder materiaal. De volumieke massa wordt berekend uit het volume en de massa van het materiaal. De bepaling volumieke massa is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d2v2014. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa |
Definitie |
De manier waarop de volumieke massa is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan getrimdVolumeMeten, ongetrimdVolumeMeten of volumeVoorbepaald. |
Toelichting |
De volumieke massa wordt berekend uit metingen van het volume en de massa. De metingen vallen altijd onder de lineaire meetmethode in de ISO 17892-2. Afhankelijk van de methode is de bepaling meer of minder nauwkeurig. De nauwkeurige methoden worden uitgevoerd in het laboratorium. De minder nauwkeurige methode wordt normaliter in het veld uitgevoerd en dat is bepaling waarbij het materiaal tijdens de bepaling nog in de monstercontainer zit. Wanneer de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van het resultaat van een veldbepaling niet duidelijk is geregeld, kan het in de boormonsteranalyse ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa |
Definitie |
De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monstervochtigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet in behandeling genomen omdat de kans groot is dat door de verdamping van water het volume van het monster is gewijzigd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa |
Definitie |
De massa van het materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
Toelichting |
De volumieke massa van het geheel aan materialen en dat zijn de vaste delen, lucht en het poriënwater. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid van volume. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa vaste delen bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De volumieke massa vaste delen wordt berekend uit het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd, wordt het materiaal losgemaakt en worden de grove delen (groter dan 4 mm) vergruisd. Het gegeven wordt bepaald om bijv. de poriënratio of de verzadigingsgraad te kunnen bepalen. De poriënratio is de verhouding tussen het volume van de poriën en het volume van het onderzochte materiaal. De verzadigingsgraad is de verhouding tussen het volume van de vloeistof in de poriën, het poriënwater, en het volume van de poriën. De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesief materiaal, en dat wil zeggen grond of stenig bijzonder materiaal dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft. De monsterkwaliteit kan alle waarden hebben. De bepaling volumieke massa vaste delen is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2 als dichtheid gronddeeltjes. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO17892d3v2016. |
Toelichting |
De metingen worden altijd uitgevoerd aan gedroogd materiaal conform 17892-3. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De manier waarop de volumieke massa van de vaste delen is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan pyknometerGas of pyknometerVloeistof. |
Toelichting |
De volumieke massa van de vaste delen wordt berekend uit metingen van het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. De metingen worden altijd uitgevoerd met een gas of vloeistof gevulde pyknometer conform ISO 17892-3. Afhankelijk van het gebruikte medium is de bepaling meer of minder nauwkeurig. De meting wordt herhaald tot de voorgeschreven betrouwbaarheid is bereikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
VerwijderdMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd. De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De vloeistof die of het gas dat in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gebruikt medium is de vloeistof of het gas waarmee de pyknometer is gevuld. De nauwkeurigheid van de bepaling is afhankelijk van het gebruikt medium. Hoe kleiner de poriën zijn die het vloeistof of gas kan bereiken, hoe nauwkeuriger het volume kan worden bepaald. Bij gebruik van de vloeistofpyknometer wordt voor niet organisch materiaal standaard gezuiverd water gebruikt. Water is niet geschikt voor organisch materiaal omdat organische stof gaat drijven op water. Voor organisch materiaal is butanol, hexaan of spiritus geschikt. Voor de gaspyknometer is helium of stikstof geschikt omdat het een niet adsorberend gas is waarmee kleine poriën worden bereikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De grootte van de ruimte in het apparaat waarin het materiaal is geplaatst. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
InhoudMonsterhouder |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij een vloeistofpyknometer wordt het materiaal in de pyknometer geplaatst en is de pyknometer de monsterhouder. Bij de gaspyknometer wordt het materiaal in een houder in de gaspyknometer geplaatst. Normaliter is de houder voor ten minste 75% gevuld met materiaal en volstaat een monsterhouder van 50 ml. Voor materiaal met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen is een houder van 100 ml nodig. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling volumieke massa vaste delen |
Definitie |
De massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 4 |
De lijst met de materialen waarmee het boorgat na het boren is opgevuld. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bentoniet |
✓ |
✓ |
Een mengsel van water en bentoniet. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen materiaal gebruikt. Het gat is mogelijk vanzelf volgelopen met materiaal dat uit het gat of van het maaiveld afkomstig is. |
grind |
✓ |
✓ |
Grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 2 en 6,3 mm ligt. |
grindZand |
✓ |
✓ |
Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 6,3 mm ligt. |
grindZandGrof |
✓ |
✓ |
Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 6,3 mm ligt. |
grindZandOngezeefd |
✓ |
✓ |
Een mengsel van zand en grind dat niet gezeefd is. Deze categorie omvat onder meer materiaal dat wordt aangeduid met termen als metselzand en ophoogzand. |
grout |
✓ |
✓ |
Een mengsel van cement en water zonder toeslag. |
groutBentoniet |
✓ |
✓ |
Een mengsel van cement en water met als toeslag bentoniet. |
kleiZwelklasse1 |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse1Detecteerbaar |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse2 |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse2Detecteerbaar |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse3 |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasse3Detecteerbaar |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10–9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen. |
kleiZwelklasseOnbekend |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. |
kleiZwelklasseOnbekendDetecteerbaar |
✓ |
✓ |
Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen, met een toevoeging van een detecteerbare stof. |
verwijderdMateriaal |
✓ |
✓ |
Het gat is opgevuld met de opgeboorde grond of de weggegraven ondergrond. |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
zand |
✓ |
✓ |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt. |
zandGrof |
✓ |
✓ |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 2 mm ligt. |
zandMiddelgrof |
✓ |
✓ |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 0,63 mm ligt. |
zandMiddelgrofGrof |
✓ |
✓ |
Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 2 mm ligt. |
De lijst met de afzettingskarakteristieken vanuit geotechnisch perspectief. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basisveen |
✓ |
✓ |
De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Door compactie als gevolg van bedekking met sediment meestal steviger dan bovenliggende veenlagen, zoals van het Hollandveen Laagpakket. |
basisveenOnbelast |
✓ |
✓ |
De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Niet op grond van consistentie te onderscheiden van het Hollandveen laagpakket. |
dekzand |
✓ |
✓ |
Meestal fijn, uniform, afgerond zand, door de wind over grote gebieden afgezet in de ijstijden. In Oost- en Zuid Nederland aan de oppervlakte, elders scherpe bovengrens met holocene veen- of kleilagen. Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. |
duinKust |
✓ |
✓ |
Fijn, uniform zand in oppervlakkige en begraven stuifzandruggen langs de kust. |
duinRivier |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren. |
fluviatielBeek |
✓ |
✓ |
Siltige of kleiige afzetting van met slibrijk water overstroomde rivier- en beekdalen. |
fluviatielKomklei |
✓ |
✓ |
Klei afgezet in overloopgebied van een rivier. |
glaciaalKeileem |
✓ |
✓ |
Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten. |
glaciaalPotklei |
✓ |
✓ |
Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven. |
glaciaalWarvenklei |
✓ |
✓ |
Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker). |
katteklei |
✓ |
✓ |
Zure klei ontstaan door oxidatie van sulfiderijke klei; vaak gele en of rode verkleuring (vlekken). Katteklei komt voornamelijk voor in droogmakerijen. |
kwelderklei |
✓ |
✓ |
Klei die op een kwelder is afgezet. De klei wordt gekenmerkt door een hoog gehalte aan kleimineralen; degelijke kleien worden vaak aangeduid als knikklei of knipklei. |
loess |
✓ |
✓ |
Grond die door de wind is afgezet en in het algemeen voor meer dan 75% bestaat uit kwartskorrels met een korrelgrootte tussen 2 en 63 µm (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Schimmert). Komt vooral voor in Zuid-Limburg en ligt vaak rechtstreeks op grindlagen die door de Maas zijn afgezet. |
marienLagunair |
✓ |
✓ |
Grond die in een waddenmilieu is afgezet. |
nietBepaald |
✓ |
✓ |
De typering van het sediment waaruit de grond bestaat is niet bepaald. |
verweerdGesteente |
✓ |
✓ |
Grond die het product is van verwerking van onderliggend intact gesteente. Gekenmerkt door naast elkaar voorkomen van brokken onverweerd gesteente en volledig verweerd materiaal, dat als klei, silt of zand wordt beschreven. |
De lijst met de procedures voor de uitvoering van de geotechnische boormonsteranalyse. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De boormonsteranalyse is niet volgens een praktijkrichtlijn uitgevoerd. |
NPR2021 |
✓ |
✓ |
De boormonsteranalyse is uitgevoerd conform de Nationale praktijkrichtlijn 2021. |
De lijst met de apparaten waarmee is gestoken of gekernd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
corebarrelDoubleTube |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis en een binnenbuis. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuis is stationair en dient om het monster op te vangen; de binnenbuis is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger. |
corebarrelSingleTube |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een enkele buis die direct met de boorbeitel verbonden is. De buis dient om het monster op te vangen en is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger. |
corebarrelTripleTube |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis met twee binnenbuizen. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuizen zijn stationair en dienen om het monster op te vangen. De buitenste van de twee is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger en dient ter bescherming van de binnenste buis waarin het monster werkelijk wordt opgevangen. |
guts |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een buis om het monster op te vangen die aan bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond en die in de langsrichting gedeeltelijk open is. |
sherbrooke |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een open constructie van buizen en ringen met een grote diameter die aan de onderzijde voorzien is van messen die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt. |
steekbus |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een holle buis die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden. |
steekbusDLDS |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit een holle buis met een grote diameter die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond is van messen voorzien die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt. |
steekbusMetLiner |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat bestaat uit twee precies in elkaar passende buizen die aan de bovenzijde open in de lengterichting dicht zijn. De binnenbuis (liner) dient om het monster op te vangen. De buitenbuis is de onderzijde voorzien van een steekmond; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden. |
De lijst voor de classificatie van het deel van het oppervlak dat door drainagestroken in beslag wordt genomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
25tot30 |
✓ |
✓ |
De drainagestroken beslaan tussen de 25 en 30% van het oppervlak. |
30tot35 |
✓ |
✓ |
De drainagestroken beslaan tussen de 30 en 35% van het oppervlak. |
35tot40 |
✓ |
✓ |
De drainagestroken beslaan tussen de 35 en 40% van het oppervlak. |
40tot45 |
✓ |
✓ |
De drainagestroken beslaan tussen de 40 en 45% van het oppervlak. |
45tot50 |
✓ |
✓ |
De drainagestroken beslaan tussen de 45 en 50% van het oppervlak. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van de boormonsters die de bemonstering heeft beoogd op te leveren. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
klasseA |
✓ |
✓ |
De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen en irreversibele veranderingen in de spanningstoestand te voorkomen. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn op locatie, tijdens transport en in het laboratorium opgeslagen in een omgeving waar de temperatuur tussen 8 en 12 graden C mag variëren en de luchtvochtigheid minimaal 90% bedraagt. De monstercontainers zijn tijdens transport beschermd tegen trillingen en schokken. |
klasseB |
✓ |
✓ |
De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen waarbij verandering in de spanningstoestand wordt geaccepteerd. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. De monstercontainers zijn beschermd tegen trillingen en schokken en extreme temperatuur. |
klasseC |
✓ |
✓ |
De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid en de interne structuur behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen. |
klasseD |
✓ |
✓ |
De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid behouden blijft. Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters kunnen in PVC of metalen monstercontainers e.d. zijn verzameld en opgeslagen. |
klasseE |
✓ |
✓ |
De bemonstering is erop gericht een goede indruk te krijgen van de samenstelling van de ondergrond. Er gelden geen bijzondere eisen. De monsters kunnen in monsterbakken, zakken, potten e.d. verzameld en opgeslagen zijn. |
deelsOngeroerd |
✓ |
Een niet nader gespecificeerd deel van de monsters is ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit daarvan tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO. |
|
geroerd |
✓ |
De monsters zijn geroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit vergelijkbaar is met klasse E onder IMBRO. |
|
onbekend |
✓ |
De bemonsteringskwaliteit is niet bekend. |
|
ongeroerd |
✓ |
De monsters zijn ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO. |
De lijst met de methoden voor het uit de ondergrond nemen van boormonsters. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
graven |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij een deel van de ondergrond mechanisch of met de hand wordt weggegraven en in een graafbak of op een schep naar boven wordt gehaald. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandDroog |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, de losgemaakte grond door schroefwerking naar boven wordt gehaald of met behulp van perslucht wordt losgemaakt en naar boven gehaald en aan het oppervlak bemonsterd wordt. Een van de methoden die gebruikt worden bij boren met een avegaar. Levert normaliter monsters met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNat |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal op een niet nader omschreven manier naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij counterflushboren, bij gebruik van de geodoff en bij rotary drilling en spuitboren. De methode is niet bedoeld voor luchtliften, zuigboren en straightflushboren, want daarbij wordt de manier waarop het materiaal naar boven wordt gespoeld nader omschreven. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNatBinnendoor |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de holle boorstangen naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij luchtliften en mechanisch zuigboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opAfstandNatBuitenlangs |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal via de ruimte tussen de boorstangen en de wand van het gat naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij straightflushboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E. |
opDiepteGrijpen |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte met een grijper wordt uitgenomen. De methode wordt gebruikt bij het grijperboren. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse D of E. Welke klasse van toepassing is wordt mede bepaald door de cohesie en de vochtigheid van de grond. |
opDiepteKernen |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters wordt vrijgeboord, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij kernboren, rotary core drilling en bij gebruik van de Sherbrooke sampler. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van de grond. |
opDiepteLosroeren |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, in het apparaat wordt opgevangen en met het apparaat naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij boren met het bucketsysteem, draaiend boren met de hand, pulsboren en bij de VanderStaay-boor en de handbediende zuigerboor. Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E tot D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door de boortechniek en de cohesie en de vochtigheid van het materiaal. |
opDiepteUitsteken |
✓ |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte wordt uitgestoken, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en in de container naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij het Ackermann-apparaat, de VanderStaay-boor, Aqualock sampler, Beeker-monsternemer, het Begemann-steekapparaat, Dachnovski-apparaat, de dropcorer, DLDS, folie-sampler, grondkolomcilinder, gutsboor, monsterringsteker, MOSTAP, pistoncorer, (veen)profielsteker, ramgutsboor, sonisch boren, de spitsmuismonstersteker, steekbuis, trilflip, het VanderHorst-steekapparaat, de vibrocorer, window sampler en de Zenkovitchboor. Levert monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van het materiaal. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend welke manier is toegepast. |
|
onbekendDeelsOpDiepteUitsteken |
✓ |
Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Voor een deel van het interval is een kolom grond op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Het is onbekend welke andere manier is toegepast. |
|
opAfstandDroogDeelsOpDiepteUitsteken |
✓ |
Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd en de losgemaakte grond is door schroefwerking naar boven gehaald (opAfstandDroog). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Dit is bijvoorbeeld het geval bij boren met een holle avegaar waarbij ook monsters zijn gestoken. |
|
opAfstandNatDeelsOpDiepteKernen |
✓ |
Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters vrijgeboord en in een container opgevangen (opDiepteKernen). Dit is bijvoorbeeld het geval bij straightflushboren waarbij ook is gekernd. |
|
opAfstandNatDeelsOpDiepteUitsteken |
✓ |
Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Dit is bijvoorbeeld het geval bij straightflushboren waarbij ook monsters zijn gestoken. |
|
opAfstandOnbekend |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten en niet bekend is hoe de losgemaakte grond naar boven is gehaald (droog of nat). |
|
opDiepteOnbekend |
✓ |
Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte is losgemaakt en opgevangen en niet bekend is hoe het opgevangen materiaal naar boven is gehaald. |
De lijst met de procedures voor bemonstering. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ISO22475d1v2006 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 22475-1:2006 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa. |
ISO22475d1v2021 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 22475-1:2021 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa. |
NEN5119v1991 |
✓ |
NEN 5119:1991 Geotechniek- boren en monsternemen in grond. Een Nederlandse norm. De norm is vervangen door NEN-EN-ISO 22475-1: 2006. |
|
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd. |
De lijst met de categorieën van eigenschappen die van het materiaal zijn bepaald. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basisparameter |
✓ |
✓ |
Er zijn alleen een of meer basisparameters bepaald en dat zijn het watergehalte, het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen. Een interval met een lengte van 2 cm volstaat. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3. |
consistentie |
✓ |
✓ |
De consistentiegrenzen zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de korrelgrootteverderling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. |
consistentieKorrelverdeling |
✓ |
✓ |
De consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. |
korrelverdeling |
✓ |
✓ |
De korrelgrootteverdeling is bepaald, en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer ook de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3. |
schuifspanningsverloopBelasting |
✓ |
✓ |
Het schuifspanningsverloop bij belasting is bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kunnen ze zijn bepaald en de volumieke massa vaste delen kan bij niet-cohesieve grond zijn bepaald. Eventueel kunnen het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 7 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 10 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen. |
schuifspanningsverloopBelastingPlus |
✓ |
✓ |
Het schuifspanningsverloop bij belasting is bepaald en bij cohesieve grond zijn de consistentiegrenzen bepaald en bij niet-cohesieve grond is de korrelgrootteverdeling bepaald. In uitzonderijke gevallen zijn zowel de consistentiegrenzen als de korrelgrootteverdeling bepaald. De zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, de volumieke massa is bij een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kan het zijn bepaald, de volumieke massa vaste delen kan bij niet-cohesieve grond zijn bepaald. Eventueel kunnen het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 7 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 10 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen. |
schuifspanningsverloopHorVervorming |
✓ |
✓ |
Het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming is bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kunnen ze zijn bepaald. Eventueel kunnen de volumieke massa vaste delen en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 2 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 5 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen. |
schuifspanningsverloopHorVervormingPlus |
✓ |
✓ |
Het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming en de consistentiegrenzen zijn bepaald. Bij een gemaakt proefstuk kan eventueel de korrelgrootteverdeling zijn bepaald. De zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, de volumieke massa is bij een niet verstoord boormonster altijd bepaald en bij een gemaakt proefstuk kan het zijn bepaald. Eventueel kunnen de volumieke massa vaste delen en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. Wordt het proefstuk gemaakt dan is een interval met een minimum lengte van 15 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 bij een niet verstoord boormonster. Bij een gemaakt proefstuk stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen. |
schuifsterkte |
✓ |
✓ |
De ongedraineerde schuifsterkte is bepaald en de zettingseigenschappen, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters kunnen het watergehalte, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3. |
schuifsterktePlus |
✓ |
✓ |
De ongedraineerde schuifsterkte is bepaald en daarbij zijn de consistentiegrenzen bepaald of is de korrelgrootteverdeling bepaald, in uitzonderijke gevallen zijn ze beiden bepaald. De zettingseigenschappen, het schuifspanningsverloop en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa zijn bepaald en wanneer de korrelgrootteverderling is bepaald kan de volumieke massa vaste delen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3. |
waterdoorlatendheid |
✓ |
✓ |
De waterdoorlatendheid is bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn het watergehalte en de volumieke massa bij cohesieve grond altijd bepaald, en bij niet-cohesieve grond kunnen ze zijn bepaald. De volumieke massa vaste delen, het organischestofgehalte en het kalkgehalte kunnen zijn bepaald. Dit vereist voor cohesieve grond een interval met een minimum lengte van 2 cm en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan wordt het interval verlengt tot minimaal 5 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. Bij niet cohesieve grond is een interval met een minimum lengte van 10 cm nodig. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3 voor cohesieve grond en bij niet-cohesieve grond stelt de monsterkwaliteit geen beperkingen. |
waterdoorlatendheidPlus |
✓ |
✓ |
De waterdoorlatendheid en de korrelgrootteverdeling zijn bepaald en de zettingseigenschappen, de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop en de consistentiegrenzen zijn niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald en de volumieke massa, de volumieke massa vaste delen, het organischestofgehalte en het kalkgehalte kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een minimum lengte van 10 cm. De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. |
zetting |
✓ |
✓ |
De zettingseigenschappen zijn bepaald en de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen, de korrelgrootteverdeling en de waterdoorlatendheid zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn altijd het watergehalte en de volumieke massa bepaald. Het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa vaste delen kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een lengte van 2 tot 6 cm (hoogte ring) en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan zijn er twee mogelijkheden. Het heeft de voorkeur het watergehalte op hetzelfde materiaal te bepalen en dit doet men door het beproefde materiaal te drogen en het watergehalte te berekenen; in dit geval spreekt men over bepaling achteraf. De tweede optie is het interval te verlengen met een paar cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3. |
zettingWaterdoorlatendheid |
✓ |
✓ |
De zettingseigenschappen en de waterdoorlatendheid (methode falling head) zijn bepaald en de ongedraineerde schuifsterkte, het schuifspanningsverloop, de consistentiegrenzen en de korrelgrootteverdeling zijn niet bepaald. Van de basisparameters zijn altijd het watergehalte en de volumieke massa bepaald. Het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa vaste delen kunnen zijn bepaald. Dit vereist een interval met een lengte van 2 tot 6 cm (hoogte ring) en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan zijn er twee mogelijkheden. Het heeft de voorkeur het watergehalte op hetzelfde materiaal te bepalen en dit doet men door het beproefde materiaal te drogen en het watergehalte te berekenen; in dit geval spreekt men over bepaling achteraf. De tweede optie is het interval te verlengen met een paar cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3. |
De lijst met de diameters van het apparaat dat bij de bepaling van schuifsterkte is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
PPzeerKlein |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Very Small Pocket Penetrometer of VSPP, een zakpenetrometer met zeer klein opzetstuk (3,2 mm). |
PPklein |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Small Pocket Penetrometer of SPP, een zakpenetrometer met een klein opzetstuk (4,5 mm). |
PPstandaard |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Pocket Penetrometer of PP, een zakpenetrometer zonder opzetstuk (6,3 mm). |
PPmiddelgroot |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Medium Pocket Penetrometer of MPP, een zakpenetrometer met middelgroot opzetstuk (8,5 mm). |
PPgroot |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Large Pocket Penetrometer of LPP, een zakpenetrometer met groot opzetstuk (25,4 mm). |
TVklein |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Small Torvane of STV, een handvin met klein opzetstuk (19,0 mm). |
TVstandaard |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Torvane of TV, een handvin zonder opzetstuk (25,4 mm). |
TVgroot |
✓ |
✓ |
De bepalingsdiameter van de Large Torvane of LTV een handvin met groot opzetstuk (47,8 mm). |
De lijst met de methoden die voor de bepalingen in de geotechnische monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
belastenGeconsolideerdGedraineerd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het geconsolideerde proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald in gedraineerde toestand. |
belastenGeconsolideerdOngedraineerd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het geconsolideerde proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald in ongedraineerde toestand. |
belastenOngeconsolideerdOngedraineerd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in grond als gevolg van vervorming onder belasting door het uitvoeren van de triaxiaalproef. Gedurende een bepaalde tijd wordt het proefstuk met een constante snelheid samengedrukt en is het proefstuk vrij om in horizontale richting te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van een onverzadigd, ongeconsolideerd proefstuk in ongedraineerde toestand. |
berekenenWatergehalte |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte. De hoeveelheid water in het materiaal is voorafgaand aan de bepaling door uitpersing veranderd. Het materiaal wordt alsnog gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water wordt het watergehalte berekend. |
casagrandeKleistaaf |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de consistentiegrenzen. De vloeigrens is bepaald met behulp van de Casagrandemethode. Een bakje wordt met het materiaal gevuld en met een recht groefmes wordt er een groef in gesneden. Eventueel wordt bij zandige grond eerst een krom groefmes gebruikt. Vervolgens laat men het bakje een aantal keer van 10 mm hoogte op een rubber blok vallen tot 10 mm van de lengte van de groef is dichtgevloeid. Er wordt geteld hoe vaak het bakje is gevallen en het watergehalte wordt bepaald op de standaardmanier door drogen. Dit wordt een aantal keer herhaald bij een oplopend watergehalte en uit het verloop wordt de vloeigrens afgeleid. De uitrolgrens is bepaald door van het materiaal zes staafjes met een diameter van 3 mm te maken en die heen en weer te rollen tot ze uiteenvallen. Van het materiaal van drie gerolde staafjes samen wordt het watergehalte bepaald. Het gemiddelde van de twee bepalingen van het watergehalte is de uitrolgrens. |
constantHead |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de waterdoorlatendheid van verzadigde grond. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de bovenkant van het proefstuk en de onderkant en die wordt tijdens de proef constant gehouden. Zodra het debiet niet meer verandert, wordt de meting uitgevoerd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy. |
drogenOven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte. Het materiaal wordt gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies wordt het watergehalte berekend. |
droogZeven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Voor het bepalen van de verdeling van de fractie groter dan 63 µm is droge zeving gebruikt. Deze methode wordt gebruikt wanneer men ervan uitgaat dat er geen fractie kleiner dan 63 µm aanwezig is. |
fallingHead |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de waterdoorlatendheid van verzadigde grond. Het monster wordt onder een bepaalde druk in de opstelling geplaatst en van onderaf verzadigd. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de bovenkant van het proefstuk en de onderkant en die neemt tijdens de proef af. De tijd die nodig is om een bepaald volume water door het monster te laten stromen wordt gemeten. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy. |
getrimdVolumeMeten |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald van een helemaal glad gemaakt proefstuk. De afmetingen ervan zijn nauwkeurig gemeten en de massa is met een balans bepaald. |
handvinDraaien |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de ongedraineerde schuifsterkte. De handvin wordt in het monster gedrukt en met de hand met constante snelheid gedraaid tot het materiaal bezwijkt en dat is het punt waarop de vin doorschiet. |
horizontaalVervormenHoogtegestuurd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het verloop van de schuifspanning in de grond als gevolg van horizontale vervorming onder druk door het uitvoeren van de direct simple shear (DSS) proef. Gedurende een bepaalde tijd wordt met een bepaalde constante snelheid de boven en onderkant van het proefstuk uit elkaar getrokken en de schuifspanning in het proefstuk wordt bepaald. Tijdens de bepaling wordt het proefstuk op gelijke hoogte gehouden. |
natDroogZeven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald door middel van droge zeving. |
natDroogZevenHydrometer |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met een hydrometer. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving. |
natDroogZevenLaser |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm is bepaald door middel van laserdiffractie. De verdeling van de korrels groter dan 2 mm is bepaald door middel van droge zeving. |
natDroogZevenPipet |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald door middel van pipetteren. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving. |
natDroogZevenRoentgen |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met behulp van röntgenstraling. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving. |
natOxideren |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. De organische stof is verwijderd met H2O2 (30%). Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
natZeven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling. Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. |
ongetrimdVolumeMeten |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald terwijl het materiaal nog in de monstercontainer zit. Dit gebeurt in het veld. Massa en inhoud van de container zijn bekend. De afmetingen van het met materiaal gevulde deel zijn zo goed mogelijk gemeten. De massa van de container met monster is bepaald met een unster. |
oplossen |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het kalkgehalte. De koolzure kalk is verwijderd met HCl (0,1 M). Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
pyknometerGas |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de volumieke massa vaste delen. De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met gas gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans en het volume is berekend uit het drukverschil in de pyknometer (op basis van de wet van Boyle Gay-Lussac). |
pyknometerVloeistof |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de volumieke massa vaste delen. De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met vloeistof gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans. Het volume is berekend uit het volumeverschil van de vloeistof in de pyknometer. |
samendrukkenBelastinggestuurd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het zettingsverloop van grond door het uitvoeren van de samendrukkingsproef. De proef kent een aantal stappen, waarin gedurende een bepaalde tijd een bepaalde druk wordt uitgeoefend op een proefstuk en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert. |
samendrukkenSnelheidgestuurd |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het spanningsverloop in de grond als gevolg van zetting door het uitvoeren van de constant rate of strain (CRS) proef. De proef kent een aantal stappen waarin een proefstuk gedurende een bepaalde tijd een bepaalde snelheid van vervormen wordt opgelegd en de verandering van de spanning in het proefstuk wordt gemeten. |
valconusKleistaaf |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de consistentiegrenzen. De vloeigrens is bepaald met behulp van de valconus. Een bakje wordt met het materiaal gevuld en de valconus wordt op het materiaal geplaatst. De punt van de conus raakt daarbij het oppervlak van het materiaal. Vervolgens wordt de conus ca. 5 seconden losgelaten. De indringingsdiepte van de conus wordt gemeten en het watergehalte wordt bepaald op de standaardmanier door drogen. Dit wordt een aantal keer herhaald bij een oplopend watergehalte en uit het verloop wordt de vloeigrens afgeleid. De uitrolgrens is bepaald door van het materiaal zes staafjes met een diameter van 3 mm te maken en die heen en weer te rollen tot ze uiteenvallen. Van het materiaal van drie gerolde staafjes samen wordt het watergehalte bepaald. Het gemiddelde van de twee bepalingen van het watergehalte is de uitrolgrens. |
verhitten500 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 500 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies wordt het gehalte berekend. |
verhitten900 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het kalkgehalte. Het materiaal wordt verhit van 500 tot 900 °C waardoor de koolzure kalk wordt omgezet in calciumoxide. Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
volumeVoorbepaald |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de volumieke massa. De volumieke massa is bepaald van het materiaal dat met een ring uit een monster is gestoken en dat vervolgens geheel pas is gemaakt. Massa en inhoud van de steekring zijn heel nauwkeurig bekend. De massa van de volle steekring is met een balans bepaald. |
zakpenetrometerDrukken |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de ongedraineerde schuifsterkte. De zakpenetrometer wordt met de hand met gelijkmatige krachttoename 5 mm in het materiaal gedrukt. Uit de drukkracht wordt de schuifspanning berekend. |
De lijst met de procedures die voor de bepalingen in de geotechnische monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ASTM_D4186v2012 |
✓ |
✓ |
ASTM-D4186 versie 2012, editorial corrected in 2014 (e1) Standard Test Method for One-Dimensional Consolidation Properties of Saturated Cohesive Soils Using Controlled-Strain Loading beschrijft de procedure voor het bepalen van het zettingsverloop door middel van snelheidgestuurd samendrukken, de CRS-proef (Constant Rate of Strain). Een amerikaanse norm die in Nederland wordt gebruikt. |
ASTM_D6528v2017 |
✓ |
✓ |
ASTM-D6528 versie 2017 Standard test method for consolidated undrained direct simple shear testing of cohesive soils beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming met de zogenaamde Direct Simple Shear (DSS). Een amerikaanse norm die in Nederland wordt gebruikt. |
ISO13320v2009 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 13320:2009 Analyse van de deeltjesgrootteverdeling – Methoden met laserdiffractie beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling door middel van laserdiffractie. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland. |
ISO14688d2v2019 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14688-2:2019 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel 2: Grondslagen voor een classificatie. Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het classificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm. De uitwerking van de bepaling van de ongedraineerde schuifsterke, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn in de Nederlandse bijlage opgenomen. |
ISO17892d1v2014 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-1:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 1: Bepaling van het watergehalte beschrijft de procedure voor het bepalen van het watergehalte door middel van drogen. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d2v2014 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-2:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 2: Bepaling van de dichtheid van fijn korrelige grond beschrijft de procedure voor het bepalen van de volumieke massa. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d3v2016 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-3:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 3: Bepaling van de dichtheid van gronddeeltjes beschrijft de procedure voor het bepalen van volumieke massa van de vaste delen met de gas- en vloeistofpyknometer. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d4v2016 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef, droge zeving voor fracties groter dan 63 µm en voor de fracties kleiner dan 63 µm met de hydrometer en de pipetmethode. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef en droge zeving voor fracties groter dan 63 µm. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. NEN-ISO 13317-3:2001 Bepaling van de deeltjesgrootteverdeling met zwaartekracht-sedimentatiemethoden in vloeistof – Deel 3: Zwaartekrachttechniek met röntgenstraling beschrijft de procedure voor het bepalen van de verdeling van fracties kleiner dan 63 µm door middel van röntgenstraling. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland. |
ISO17892d5v2017 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-5:2017 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 5: Eén-dimensionale samendrukkingsproef beschrijft de procedure voor het bepalen van het zettingsverloop door middel van stapsgewijs samendrukken, de samendrukkingsproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d8v2018 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-8:2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 8: Ongeconsolideerde, ongedraineerde triaxiaal proef beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop met de triaxiaalproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d9v2018 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-9:2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 9: Geconsolideerde triaxiaal proeven op waterverzadigde grond beschrijft de procedure voor het bepalen van het schuifspanningsverloop met de triaxiaalproef. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d11v2019 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-11:2019: Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 11. Beproeven van de doorlatendheid beschrijft de procedure voor het bepalen van de doorlatendheid. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO17892d12v2018 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17892-12 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 12: Bepaling van de Atterbergse grenzen beschrijft de procedure voor het bepalen van de consistentiegrenzen, de vloeigrens met behulp van de valconus of volgens de Casagrandemethode en de uitrolgrens door middel van het rollen van een kleistaafje. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
De lijst met de materialen waaruit de lagen in een boorprofiel bestaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gesteente |
✓ |
✓ |
Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als gesteente. |
grond |
✓ |
✓ |
Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal. |
grondGesteente |
✓ |
✓ |
Het boorprofiel omvat lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal zowel als lagen die beschreven zijn als gesteente. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van de geotechnische boorprofielen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
klasse2geroerd |
✓ |
✓ |
De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor het beschrijven van monsters van kwaliteitsklasse QM5. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier. |
klasse2ongedifferentieerd |
✓ |
✓ |
De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven, waarbij de kwaliteitsklasse van de monsters niet relevant is. Er is geen gesteente beschreven. |
klasse2ongeroerd |
✓ |
✓ |
De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan standaard geotechnisch booronderzoek (B2) voor het beschrijven van monsters van minimaal kwaliteitsklasse QM4. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier. |
klasse3 |
✓ |
✓ |
De lagen zijn beschreven volgens de eisen die in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld zijn aan verkennend (hand)booronderzoek (B3). Er is geen gesteente beschreven. |
nietGespecificeerd |
✓ |
De lagen zijn beschreven op basis van NEN 5104 en met verschillen in monsterkwaliteit is bij de beschrijving niet consequent rekening gehouden; er is geen gesteente beschreven. |
De lijst met de plekken waar het beschrijven van boormonsters wordt uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
lab |
✓ |
✓ |
De monsters zijn beschreven in een beschrijfruimte. |
veld |
✓ |
✓ |
De monsters zijn beschreven in het veld, direct na monstername. |
veldlab |
✓ |
✓ |
De monsters zijn beschreven in een container aan boord van een schip of een daarmee vergelijkbare ruimte, direct na monstername. |
onbekend |
✓ |
De plek waar de monsters zijn beschreven is niet bekend. |
De lijst met de procedures voor geotechnische boormonsterbeschrijving. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ISO14688d1v2019c2020 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14688-1:2019+C:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel1: Identificatie en beschrijving (incl. Nederlandse bijlage:2019). Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het identificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm. De norm is vastgesteld in september 2013 en is de vervanger voor de NEN 5104. De versie uit 2019 is een herziening. In 2020 zijn correcties opgenomen. |
ISO14688d1v2019c2020enISO14689d1v2018 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14688-1:2019+C:2020 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel1: Identificatie en beschrijving (incl. Nederlandse bijlage:2019) beschrijft de procedure voor de beschrijving van grondmonsters voor geotechniek. Een internationale norm met een Nederlandse bijlage. In 2020 zijn correcties opgenomen. NEN-EN-ISO 14689-1: 2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van gesteente – Deel 1: Identificatie en beschrijving beschrijft de procedure voor de beschrijving van gesteentemonsters voor geotechniek. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
ISO14689d1v2018 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14689-1: 2018 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van gesteente – Deel 1: Identificatie en beschrijving beschrijft de procedure voor de beschrijving van gesteentemonsters voor geotechniek. Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland. |
NEN5104Synthetisch |
✓ |
De grond is geclassificeerd volgens NEN 5104 en die norm vormt de basis van de procedure. Wanneer de grond niet geclassificeerd kan worden is het bijzonder materiaal. De procedure kent geen strikt onderscheid tussen beschrijven, analyseren en interpreteren en daardoor kan het resultaat een synthetisch karakter hebben. |
De lijst met de bestanddelen van gesteente die niet in de gesteentenaam zijn opgenomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
donkereMineralen |
✓ |
✓ |
Deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn. |
fosfaatconcretie |
✓ |
✓ |
Concretie die in belangrijke mate uit fosfaat bestaat. |
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzondere bestanddelen. |
glauconiet |
✓ |
✓ |
Groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. |
glimmer |
✓ |
✓ |
Gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. |
ijzersulfide |
✓ |
✓ |
Mineralen die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd pyriet of markasiet. |
mangaanconcretie |
✓ |
✓ |
Concretie die uit mangaanoxide bestaat. |
siderietconcretie |
✓ |
✓ |
Concretie die uit sideriet bestaat. |
vuursteenconcretie |
✓ |
✓ |
Concretie die uit vrijwel amorfe kwarts bestaat. |
De lijst met de bijzonderheden van het onderzochte materiaal die tijdens bepalingen in geotechnische monsteranalyse zijn geconstateerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
desintegratie |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C gedesintegreerd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal. |
gelaagd |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt gelaagd. |
insluiting |
✓ |
✓ |
In het onderzochte materiaal blijken 1 of meer insluitingen voor te komen, bijvoorbeeld een grindkorrel, schelp, een stukje puin of hout. |
scheur |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt gescheurd. |
verkleuring |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C van kleur veranderd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal. |
wortelgang |
✓ |
✓ |
In het onderzochte materiaal blijken 1 of meer wortelgangen voor te komen. |
De lijst met de bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering van bepalingen in de geotechnische monsteranalyse hebben voorgedaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
drukplaatScheef |
✓ |
✓ |
Tijdens het belasten is de drukplaat scheef gezakt en is mogelijk gaan aanlopen. |
gatOpgevuld |
✓ |
✓ |
Een gat in het proefstuk onstaan door een verwijderd insluitsel is opgevuld, is opgevuld met hetzelfde materiaal. |
massaProefstuk |
✓ |
✓ |
De massa van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft. |
massaProefstukUitrolgrens |
✓ |
✓ |
De massa van het materiaal gebruikt voor de bepaling van de uitrolgrens is kleiner dan de procedure voorschrijft. |
massaProefstukVloeigrens |
✓ |
✓ |
De massa van het materiaal gebruikt voor de bepaling van de vloeigrens is kleiner dan de procedure voorschrijft. |
materiaalVerloren |
✓ |
✓ |
Er is een correctie op de verdeling van de fractie groter dan 63 µm toegepast omdat tijdens het zeven een klein deel (niet meer dan 1%) van het materiaal verloren is gegaan. |
membraanOpgerekt |
✓ |
✓ |
Tijdens het belasten is een schuifvlak ontstaan waardoor het membraan lokaal extreem wordt opgerekt. |
nazakkenConus |
✓ |
✓ |
De conus is na de bepaling van de indringingsdiepte dieper in het materiaal gezakt. |
onvoldoendeVerzadigd |
✓ |
✓ |
Het is niet gelukt om het proefstuk vooraf voldoende te verzadigen waardoor een toename in celdruk niet snel genoeg wordt opgenomen door de waterspanning. |
poreuzeSteenGebroken |
✓ |
✓ |
Na afloop van het bepaling is geconstateerd dat een van de poreuze stenen is gebroken. |
ringenstapelScheef |
✓ |
✓ |
Tijdens de uitvoering van de bepaling is de ringenstapel scheef gegaan. |
sequentieelUitgevoerd |
✓ |
✓ |
Het organischestofgehalte, kalkgehalte en de korrelgrootteverdeling zijn achter elkaar op hetzelfde materiaal uitgevoerd. De bepalingen kunnen minder nauwkeurig zijn doordat er materiaal kan zijn weggespoeld. |
volumeProefstuk |
✓ |
✓ |
Het volume van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft. |
waterspanningsratio |
✓ |
✓ |
Het quotiënt van de verschilwaterspanning en verticale spanning (Ru) voldoet gedurende de hele bepaling niet aan de eisen van de procedure. |
De lijst met de materialen waaruit een laag die geen grond- of gesteentelaag is bestaat. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
asVulkanisch |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: vulkanisch materiaal met een korrelgrootte kleiner dan 4 mm. |
betonOngebroken |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: beton dat niet als puin wordt geclassificeerd, bijvoorbeeld een betonplaat. |
geotextiel |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan. |
glauconietzand |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: zand dat in hoofdzaak bestaat uit groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. |
houtGebruikt |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken. |
huisvuil |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval. |
kalkGemaakt |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk. |
kalkNatuurlijk |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: Een vrijwel geheel uit kalk bestaand sediment dat niet als gesteente is geclassificeerd. |
oer |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: IJzerverkitting die op natuurlijke wijze door inspoeling is gevormd. |
ophoogmateriaalLichtKunststof |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen. |
ophoogmateriaalLichtStenig |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas. |
plantenrestenHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen, takken en houtige wortels. |
plantenrestenNietHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. |
puin |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: schelpen en resten van schelpen. |
soilmix |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas; wordt bijvoorbeeld als grondverbetering gebruikt voor grondkeringen. |
stenen |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw. |
verbrandingsrestenFijn |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63 µm). |
verbrandingsrestenGrof |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2 mm. |
verbrandingsrestenMiddelgrof |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die zand (0,063 tot 2 mm). |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
houtNietGespecificeerd |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig. |
|
kalkNietGespecificeerd |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkNatuurlijk. |
|
verbrandingsresten |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die varieert van kleiner dan 63 µm tot groter dan 2 mm. |
De lijst met de waarden voor bodemgebruik. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
akker |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw. |
boomgaard |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard. |
boomkwekerij |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomkwekerij. |
bos |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos. |
gebruikInTransitie |
✓ |
✓ |
Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik is omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is. |
geenBodemgebruik |
✓ |
✓ |
Terrein met verhard oppervlak. |
glastuinbouw |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas. |
grasland |
✓ |
✓ |
Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is. |
natuurGeenVegetatie |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden. |
natuurKorteVegetatie |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide, riet of andere korte vegetatie. |
nietLandelijkBomen |
✓ |
✓ |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singels, begraafplaatsen, volkstuinen en campings). |
nietLandelijkGras |
✓ |
✓ |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden). |
De lijst met de procedures voor boren. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
SIKB2001vanafV6.0 |
✓ |
✓ |
SIKB protocol 2001 Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen. Versie 6.0 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten. |
SIKB2101vanafV3.3 |
✓ |
✓ |
SIKB protocol 2.101 Mechanisch boren. Versie 3.3 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend onder welke afspraken het boren is uitgevoerd. |
De lijst met de technieken voor het maken van een gat in de ondergrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
handDraaien |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de verschillende typen edelmanboren, de grindboor, de lepelboor, de riversideboor, de spiraalboor en de keienvanger. |
handDrukken |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat zonder zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. De gebruikte apparaten worden gewoonlijk steekapparaten genoemd en voorbeelden zijn de gutsboor, het VanderHorst-steekapparaat, het Dachnovski-apparaat, de profielsteker, de veenprofielsteker, de monsterringsteker, de folie-sampler, de steekbuis, de Beeker-monsternemer en de grondkolomcilinder. |
handDrukkenZuiger |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat dat voorzien is van een zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Livingstone-apparaat, de zuigerboor en de VanderStaay-boor. |
handHameren |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een hamer wordt gebruikt om het dieper de grond in te drijven; de hamer kan met de hand bediend worden of elektrisch worden aangedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de gutsboor en bepaalde steekapparaten (Dachnovski-apparaat, monsterringsteker, folie-sampler, de steekbuis en grondkolomcilinder). |
handPulsen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om verder te kunnen boren zijn niet nodig. |
mechanischDraaienOnverbuisd |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat, behalve in het deel van het traject waarin tijdens de voorbereiding tijdelijke verbuizing is gezet. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan (aanvullende) verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Voorbeelden zijn boren met de avegaar, het bucketsysteem, luchtliftsysteem, rotary drillingsysteem, straightflushsysteem en de zuigboor. |
mechanischDraaienVerbuisd |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. De draaiende boorkop zit onderaan een buis die precies in het gat past. De buis zorgt ervoor dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is counterflushboren. |
mechanischDrukken |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door continu drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het Ackermann-apparaat, het Begemann-steekapparaat, de DLDS, de MOSTAP en de spitsmuismonstersteker. Ook een gutsboor wordt gedrukt wanneer de aard van de ondergrond dat toestaat. |
mechanischGrijpen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een mechanisch bediende grijper wordt gebruikt om het gat dieper te maken. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Wanneer er slechts een oppervlakkig gat wordt gemaakt wordt dit niet als een vorm van boren beschouwd. Een voorbeeld is het grijperboorsysteem. |
mechanischHameren |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een hamer wordt gebruikt om het de grond in te drijven. Voorbeelden zijn de ramgutsboor, de window sampler en het Ackermann-apparaat; een gutsboor wordt gehamerd wanneer de aard van de ondergrond dat vereist. |
mechanischHamerenSpuitenVerbuisd |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en dieper de grond in wordt gedreven door te hameren en de grond los te spuiten. De boorkop zit onderaan een buis die ervoor zorgt dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is ro-flushboren. |
mechanischPulsen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd en deze techniek is de meest gebruikte in de wereld van de geotechniek. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om dieper te kunnen boren zijn niet nodig. |
mechanischSpuitenDraaien |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door een combinatie van spuiten en draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Het voorbeeld is boren met gebruik van de Sherbrooke sampler. |
mechanischSpuitenOnverbuisd |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij met een mechanisch bediend apparaat een gat wordt gemaakt door de grond los te spuiten. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn een slang aangesloten op een compressor en een spuitlans. |
mechanischTrillen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door hoogfrequent trillen dieper de grond in wordt gedreven. Het trillen kan gecombineerd worden met drukken of draaien. Voorbeelden zijn (roterend) sonisch boren, vibrocoring en boren met de trilflip, geodoff, de Zenkovitch-boor en de Aqualocksampler. |
mechanischVallen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij het apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis de grond in wordt gedreven door deze van geringe hoogte in een keer in de waterbodem te laten vallen. Voorbeelden zijn de dropcorer en de pistoncorer. |
mechanischVerdringen |
✓ |
✓ |
De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien, hameren, drukken of trillen de grond in wordt gedreven zonder eigenlijk materiaal naar boven te halen. Het voorbeeld is verdringend (roterend) sonisch boren. |
handDrukkenHameren |
✓ |
Er is een handbediend apparaat gebruikt dat met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. |
|
handOnbekend |
✓ |
Er is een apparaat gebruikt dat met de hand dieper de grond in wordt gedreven. Het is niet bekend hoe dat is gebeurd, mogelijk zijn er verschillende technieken gebruikt. |
|
mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren |
✓ |
Er zijn twee technieken gebruik: de techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. Dekt onder meer het gebruik van een holle avegaar in combinatie met een of ander steekapparaat. |
|
mechanischOnbekendDeelsDrukkenHameren |
✓ |
Er zijn twee technieken gebruikt: een techniek waarbij een apparaat mechanisch op een niet gespecificeerde manier dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. |
|
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend welke techniek is gebruikt. |
|
onbekendDeelsDrukkenHameren |
✓ |
Er zijn twee technieken gebruikt: een op geen enkele wijze gespecificeerde techniek en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. |
|
onbekendPulsen |
✓ |
Een techniek waarbij een puls dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. |
De lijst voor de classificatie van de afstand tussen de twee vlakken die een discontinuïteit begrenzen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
uiterstSmal |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken is kleiner dan 0,25 mm. |
zeerSmal |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 0,5 mm. |
smal |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,5 en 2,5 mm. |
matigSmal |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 1 cm. |
matigBreed |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 1 en 10 cm. |
breed |
✓ |
✓ |
De kortste afstand tussen de grensvlakken is groter dan 10 cm. |
De lijst met de materialen waaruit de buizen die in het boorgat zijn achtergebleven bestaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
pe |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
peHighDensity |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit high density polyethyleen. |
peLowDensity |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit low density polyethyleen. |
pePvc |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
staal |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft. |
staalGegalvaniseerd |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal. |
staalRoestvrij |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit roestvrij staal. |
De lijst voor de classificatie van de stijfheid van fijne grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeerSlap |
✓ |
✓ |
Grond waar een vinger gemakkelijk tot 25 mm in kan worden gedrukt en die tussen de vingers door loopt wanneer de hand wordt samengeknepen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
slap |
✓ |
✓ |
Grond waar een vinger tot 10 mm kan worden gedrukt en die met lichte druk van de vingers kan worden verkneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
stevig |
✓ |
✓ |
Grond die met de duim gemakkelijk kan worden ingedrukt en niet met de vingers kan worden verkneed, maar wel tot 3 mm dikke strengen kan worden uitgerold zonder te breken of te verkruimelen. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
stijf |
✓ |
✓ |
Grond waar met de duim een ondiepe voor in kan worden gemaakt en die verkruimelt en breekt wanneer de grond tot 3 mm dikke strengen wordt uitgerold, maar nog vochtig genoeg is om weer tot een bol te worden gekneed. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zeerStijf |
✓ |
✓ |
Grond waar nog net een kerf in kan worden gemaakt met de nagel van de duim. De grond kan niet meer worden vervormd en verkruimelt onder druk. Vaak is deze grond uitgedroogd. De grond heeft meestal een lichte kleur. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zeerSlapNEN5104 |
✓ |
Grond die zonder knijpen tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
matigSlapNEN5104 |
✓ |
Grond die bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
slapNEN5104 |
✓ |
Grond die bij knijpen nog goed tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
matigStevigNEN5104 |
✓ |
Grond die met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
stevigNEN5104 |
✓ |
Grond die niet tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
zeerStevigNEN5104 |
✓ |
Grond met de duimnagel in te drukken is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
hardNEN5104 |
✓ |
Grond waar met een mes in kan worden gesneden. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
zeerHardNEN5104 |
✓ |
Grond waar met een mes met moeite in kan worden gesneden. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de stijfheid van organische grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeerSlap |
✓ |
✓ |
De grond loopt zonder knijpen tussen de vingers door. |
slap |
✓ |
✓ |
De grond loopt met knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door. |
matigSlap |
✓ |
✓ |
De grond loopt met knijpen nog goed tussen de vingers door. |
matigStevig |
✓ |
✓ |
De grond is met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen. |
stevig |
✓ |
✓ |
De grond is ook met stevig knijpen niet tussen de vingers door te krijgen. |
vast |
✓ |
✓ |
De grond is nog met de nagel in te drukken. |
De lijst met de methoden voor het consolideren van het proefstuk. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
anisotroopSpanningsgestuurd |
✓ |
✓ |
Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk en de verticale belasting geleidelijk in een vaste verhouding te verhogen. Om tot de gewenste verhouding te komen wordt eerst de celdruk een klein beetje verhoogd (met ca. 5 kPa). |
anisotroopVervormingsgestuurd |
✓ |
✓ |
Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk en de verticale belasting tegelijk te verhogen. De celdruk wordt geleidelijk verhoogd en de extra verticale druk wordt zodanig gestuurd dat de diameter van het proefstuk gelijk blijft. Eerst wordt de celdruk een klein beetje verhoogd (met ca. 5 kPa). |
isotroop |
✓ |
✓ |
Het proefstuk wordt geconsolideerd door de celdruk in 1 keer te verhogen en die voor de duur van de consolidatiefase constant te houden en het proefstuk de gelegenheid te geven in evenwicht te komen. |
isotroopAnisotroop |
✓ |
✓ |
Het proefstuk wordt geconsolideerd door eerst de celdruk in 1 keer te verhogen en die voor een bepaalde duur constant te houden. Vervolgens wordt het proefstuk verder geconsolideerd door de verticale belasting voor een bepaalde duur geleidelijk te verhogen. |
De lijst met de conussen die worden gebruikt bij de bepaling van de vloeigrens. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
engelseConus60graden |
✓ |
✓ |
De Engelse conus is een lichte brede conus van 60 gr. en met een hoek van 60°. Wordt gebruikt voor slap materiaal. |
zweedseConus30graden |
✓ |
✓ |
De Zweedse conus is een zware scherpe conus van 80 gr. en met een hoek van 30°. Wordt standaard gebruikt. |
De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
7parameterTransformatie |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt. |
7parameterTransformatie1989 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0. |
nietGetransformeerd |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
RDNAPTRANS2018 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur). |
RDNAPTRANS2008MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de Transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
|
RDNAPTRANS2018MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2018. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster, Rijkswaterstaat en de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine in het samenwerkingsverband NSGI (Nederlandse Samenwerking Geodetische Infrastructuur). |
De lijst met de methoden voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ASTM_D4767v2011 |
✓ |
✓ |
Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens ASTM D4767 – 11 Standard Test Method for Consolidated Undrained Triaxial Compression Test for Cohesive Soils. |
Greeuw2001 |
✓ |
✓ |
Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens Greeuw et. al 2001 Reduction of axial resistance due to membrane and side drains. |
ISO17892d8end9v2018 |
✓ |
✓ |
Methode voor het corrigeren van de spanning in het proefstuk voor de invloed van het membraan en de drainagestroken volgens NEN-EN-ISO 17892, deel 8 bij een ongeconsolideerd en ongedraineerde uitvoering en deel 9 bij een geconsolideerde uitvoering. |
De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke samenhang van het gesteente is afgenomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietUiteengevallen |
✓ |
✓ |
Geen zichtbare desintegratie van gesteentemateriaal. |
gedeeltelijkUiteengevallen |
✓ |
✓ |
Het gesteentemateriaal is gedeeltelijk bros geworden en kan met de hand in losse brokken worden gebroken. |
volledigUiteengevallen |
✓ |
✓ |
Het gesteentemateriaal is volledig bros geworden en valt onder druk met de hand in de samenstellende korrels uiteen. Gedraagt zich als grond. |
De lijst met de grondsoorten en soorten gesteente die in willekeurig verspreide concentraties in grond voorkomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen disperse inhomogeniteiten. |
dolomietbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Dolomietbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
dolomietbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Dolomietbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
gipsbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Gipsbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
gipsbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Gipsbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
grindlensjesWeinig |
✓ |
✓ |
Grindlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
grindlensjesVeel |
✓ |
✓ |
Grindlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
kalksteenbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Kalksteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
kalksteenbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Kalksteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
kleibrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Kleibrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
kleibrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Kleibrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
kleilensjesWeinig |
✓ |
✓ |
Kleilensjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
kleilensjesVeel |
✓ |
✓ |
Kleilensjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
kleisteenbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Kleisteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
kleisteenbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Kleisteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
siltbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Siltbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
siltbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Siltbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
siltlensjesWeinig |
✓ |
✓ |
Siltlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
siltlensjesVeel |
✓ |
✓ |
Siltlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
siltsteenbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Siltsteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
siltsteenbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Siltsteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
steenkoolbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Steenkoolbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
steenkoolbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Steenkoolbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
steenzoutbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Steenzoutbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
steenzoutbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Steenzoutbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
veenbrokjesWeinig |
✓ |
✓ |
Veenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
veenbrokjesVeel |
✓ |
✓ |
Veenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
zandlensjesWeinig |
✓ |
✓ |
Zandlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
zandlensjesVeel |
✓ |
✓ |
Zandlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
zandsteenlensjesWeinig |
✓ |
✓ |
Zandsteenlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit. |
zandsteenlensjesVeel |
✓ |
✓ |
Zandsteenlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit. |
De lijst met de methoden voor het losmaken van samengeklonterde korrels. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
metUltrasoonbad |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in een ultrasoonbad gevuld met water en een dispersiemiddel los te trillen. |
roeren |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water zonder een dispersiemiddel los te roeren. |
roerenDispersiemiddel |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water met een dispersiemiddel los te roeren. |
De lijst met de temperaturen waarbij het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
70graden |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 70 °C. |
105graden |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 105 °C. |
110graden |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 110 °C. |
De lijst met de duur van de periode waarin het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
16tot24uur |
✓ |
✓ |
Het materiaal is tussen de 16 en 24 uur gedroogd. |
24uurEnLanger |
✓ |
✓ |
Het materiaal is langer dan 24 uur gedroogd. |
stabieleMassa |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd tot het materiaal een stabiele massa heeft en dat is wanneer de massa van het materiaal niet meer veranderd na een uur drogen. |
De lijst voor de classificatie van de fracties die voor de bepaling van korrelgrootteverdeling in de geotechniek is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basisBasis |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld. |
basisStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
basisUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is niet onderverdeeld; de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
standaardBasis |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld. |
standaardStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
standaardUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
uitgebreidBasis |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is niet onderverdeeld. |
uitgebreidStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63 tot 90 µm, 90 tot 125 µm, 125 tot 180 µm, 180 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 8 mm, 8 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
uitgebreidUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie kleiner dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0 tot 2 µm, 2 tot 4 µm, 4 tot 8 µm, 8 tot 16 µm, 16 tot 32 µm, 32 tot 50 µm, 50 tot 63 µm); de fractie groter dan 63 µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63 tot 75 µm, 75 tot 90 µm, 90 tot 106 µm, 106 tot 125 µm, 125 tot 150 µm, 150 tot 180 µm, 180 tot 212 µm, 212 tot 250 µm, 250 tot 355 µm, 355 tot 500 µm, 500 tot 710 µm, 710 tot 1.000 µm, 1.000 tot 1.400 µm, 1.400 µm tot 2 mm, 2 tot 4 mm, 4 tot 5,6 mm, 5,6 tot 8 mm, 8 tot 11,2 mm, 11,2 tot 16 mm, 16 tot 31,5 mm, 31,5 mm tot 63 mm, groter dan 63 mm). |
De lijst met de vloeistoffen en de gassen die in bepalingen zijn gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
butanol |
✓ |
✓ |
In de bepaling is de vloeistof butanol gebruikt. |
gezuiverdWater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is leidingwater gebruikt dat door destillatie, demineralisatie of ionisatie gezuiverd is van alle zouten en mineralen. |
grondwaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is grondwater gebruikt. Het grondwater komt uit het boorgat. |
helium |
✓ |
✓ |
In de bepaling is het gas helium (99,5%) gebruikt. |
hexaan |
✓ |
✓ |
In de bepaling is de vloeistof hexaan gebruikt. |
leidingwater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is water gebruikt dat bestemd is voor menselijke consumptie en via leidingen wordt getransporteerd. |
oppervlaktewaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is oppervlaktewater gebruikt. Het water komt uit de nabijheid van de locatie van het onderzoek. |
spiritus |
✓ |
✓ |
In de bepaling is de vloeistof spiritus gebruikt. |
stikstof |
✓ |
✓ |
In de bepaling is stikstof (N2) gebruikt. |
zoutwater1000tot10000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 1.000 en 10.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater10000tot25000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 10.000 en 25.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater25000tot50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 25.000 en 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwaterMinstens50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid groter dan 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
De lijst met de grondsoorten en soorten gesteenten die in afwijkende laagjes in grond voorkomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
asWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Vulkanische as maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
asVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Vulkanische as maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
bruinkoolWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
bruinkoolWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
bruinkoolWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
bruinkoolWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
bruinkoolVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
bruinkoolVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
bruinkoolVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
bruinkoolVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
detritusWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
detritusWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
detritusWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
detritusWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
detritusVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
detritusVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
detritusVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
detritusVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
grindWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Grind maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
grindWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Grind maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
grindVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Grind maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
grindVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Grind maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
gyttjaWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
gyttjaWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
gyttjaWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
gyttjaWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
gyttjaVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
gyttjaVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
gyttjaVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
gyttjaVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
humusWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
humusWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
humusWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
humusWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
humusVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
humusVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
humusVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
humusVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kalkWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kalkWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kalkWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kalkWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kalkVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kalkVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kalkVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kalkVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kalksteenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kalksteenWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kalksteenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kalksteenWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kalksteenVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kalksteenVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kalksteenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kalksteenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
keitjesWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Keitjes maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
keitjesVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Keitjes maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kleiWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kleiWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kleiWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kleiWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kleiVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kleiVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kleiVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kleiVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kleisteenWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kleisteenWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kleisteenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kleisteenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
kleisteenVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
kleisteenVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
kleisteenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
kleisteenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
mergelWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
mergelWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
mergelWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
mergelWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
mergelVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
mergelVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
mergelVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
mergelVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
oerWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
oerWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
oerWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
oerWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
oerVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
oerVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
oerVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
oerVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
schelpmateriaalWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
schelpmateriaalWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
schelpmateriaalWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
schelpmateriaalWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
schelpmateriaalVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
schelpmateriaalVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
schelpmateriaalVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
schelpmateriaalVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
siltWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
siltWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
siltWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
siltWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
siltVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
siltVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
siltVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
siltVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
siltsteenWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
siltsteenWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
siltsteenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
siltsteenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
siltsteenVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
siltsteenVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
siltsteenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
siltsteenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
veenWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
veenWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
veenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
veenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
veenVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
veenVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
veenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
veenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
vuursteenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Vuursteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
vuursteenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Vuursteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
vuursteenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Vuursteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
vuursteenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Vuursteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
zandWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
zandWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
zandWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
zandWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
zandVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
zandVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
zandVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
zandVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
zandsteenWeinigDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
zandsteenWeinigDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
zandsteenWeinigErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
zandsteenWeinigDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
zandsteenVeelDunneLaminae |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn. |
zandsteenVeelDikkeLaminae |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn. |
zandsteenVeelErgDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn. |
zandsteenVeelDunneLaagjes |
✓ |
✓ |
Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn. |
bruinkoollagen |
✓ |
Bruinkool maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
detrituslagen |
✓ |
Detritus maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
grindlagen |
✓ |
Grind maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
gyttjalagen |
✓ |
Gyttja maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
keitjeslagen |
✓ |
Keitjes maken minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
kleilagen |
✓ |
Klei maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
leemlagen |
✓ |
Leem maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
oerlagen |
✓ |
Oer maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
schelpmateriaallagen |
✓ |
Schelpmateriaal maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
veenlagen |
✓ |
Veen maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
|
zandlagen |
✓ |
Zand maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen. |
De lijst voor de classificatie van de dikte van de laagjes waaruit een niet samengestelde laag kan zijn opgebouwd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
dunGelamineerd |
✓ |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die kleiner is dan 6 mm. |
dikGelamineerd |
✓ |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 6 en 20 mm ligt. |
ergDunGelaagd |
✓ |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 20 en 60 mm ligt. |
dunGelaagd |
✓ |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die die tussen 60 en 200 mm ligt. |
mmGelaagd |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele millimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
cmGelaagd |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele centimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
dmGelaagd |
✓ |
De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele decimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst voor de geotechnische classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN-EN-ISO 14688-1. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
keien |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keien bestaat. |
keienMetGrind |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keienMetZand |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keienMetSilt |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
keienMetKlei |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
keitjes |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keitjes bestaat. |
keitjesMetGrind |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit grind bestaat. |
keitjesMetZand |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit zand bestaat. |
keitjesMetSilt |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
keitjesMetKlei |
✓ |
✓ |
Zeer grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
grind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit grind bestaat. |
grindMetKeien |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keien bestaat. |
grindMetKeitjes |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keitjes bestaat. |
zwakZandigGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor 5 tot 20% uit zand bestaat. |
sterkZandigGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor meer dan 20% uit zand bestaat. |
siltigGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die bestaat uit grind waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
kleiigGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die uit grind bestaat waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
zand |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit zand bestaat. |
zandMetKeien |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keien bestaat. |
zandMetKeitjes |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keitjes bestaat. |
zwakGrindigZand |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor 5 tot 20% uit grind bestaat. |
sterkGrindigZand |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor meer dan 20% uit grind bestaat. |
siltigZand |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt. |
siltigZandMetGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat, en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt, en grind bevat. |
kleiigZand |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei. |
kleiigZandMetGrind |
✓ |
✓ |
Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei, en grind bevat. |
silt |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand (bij uitsmeren over de hand) bevat. |
siltMetKeien |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keien en ander zeer grof en grof materiaal bevat. |
siltMetKeitjes |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keitjes en grof materiaal bevat. |
zwakGrindigSilt |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en enkele grindkorrels bevat. |
sterkGrindigSilt |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en veel grindkorrels bevat. |
zwakZandigSilt |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat. |
zwakZandigSiltMetGrind |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
sterkZandigSilt |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat. |
sterkZandigSiltMetGrind |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
klei |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
kleiMetKeien |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keien bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit ander zeer grof en grof materiaal bestaat. |
kleiMetKeitjes |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keitjes bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit grof materiaal bestaat. |
zwakGrindigeKlei |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, enkele grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
sterkGrindigeKlei |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, veel grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat. |
zwakZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat. |
zwakZandigeKleiMetGrind |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
sterkZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat. |
sterkZandigeKleiMetGrind |
✓ |
✓ |
Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat. |
detritus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit detritus bestaat, een organisch materiaal met nauwelijks enige treksterkte, dat uit gebroken vezels bestaat en weinig samenhang vertoont. |
zwakZandigeDetritus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit detritus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigeDetritus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit detritus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigeDetritus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigeDetritus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar klei bevat. |
humus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit humus bestaat, een gehomogeniseerd mengsel zonder treksterkte dat hoofdzakelijk bestaat uit de niet-makkelijk afbreekbare resten van de bovengrondse delen van planten. |
zwakZandigeHumus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit humus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigeHumus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit humus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigeHumus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigeHumus |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar klei bevat. |
veen |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit veen bestaat, een vezelig en samenhangend organisch materiaal met enige treksterkte dat bestaat uit de nog gedeeltelijk als zodanig herkenbare delen van planten. |
zwakZandigVeen |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit veen bestaat en voelbaar zandkorrels bevat. |
sterkZandigVeen |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit veen bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat. |
siltigVeen |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar silt bevat. |
kleiigVeen |
✓ |
✓ |
Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar klei bevat. |
bruinkool |
✓ |
✓ |
Organische grond, die compact is en een hoge treksterkte heeft. |
gyttja |
✓ |
✓ |
Organische grond, die amorf is, stroef aanvoelt en een pasta-achtige consistentie heeft. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de grenzen van lagen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgeleid |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit het boorgedrag; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
afgeleidSondering |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit een sondering die op minder dan 5 meter van de boring vandaan ligt; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
voorbepaald |
✓ |
✓ |
De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
waargenomenScherp |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering waarop de grens is gebaseerd voltrekt zich binnen een bereik van minder dan 3 mm. |
waargenomenGeleidelijk |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 3 en 30 mm ligt. |
waargenomenDiffuus |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt. |
waargenomenWillekeurig |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters, maar de verandering is zo geleidelijk dat de grens op een willekeurige plaats is gelegd. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel grind in grindarme grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietGrindig |
✓ |
Grind is niet aanwezig. |
|
zwakGrindig |
✓ |
Grind is aanwezig en maakt minder dan 5% van de massa uit. |
|
matigGrindig |
✓ |
Grind maakt tussen 5 en 15% van de massa uit. |
|
sterkGrindig |
✓ |
Grind maakt tussen 15 en 30% van de massa uit. |
De lijst voor de classificatie van de mediaan van de grindfractie |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
fijn |
✓ |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 6,3 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof |
✓ |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 6,3 mm en kleiner dan 20 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
grof |
✓ |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 20 mm en kleiner dan 63 mm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijnNEN5104 |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 5,6 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
matigGrofNEN5104 |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 5,6 mm en kleiner dan 16 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
zeerGrofNEN5104 |
✓ |
De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 63 mm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de grondsoort gebaseerd op de systematiek van NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
blokken |
✓ |
Grond die voor meer dan 50% van de massa uit blokken, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. Deze grondsoort zou gezien, de grootte van blokken, in boringen eigenlijk niet voor mogen komen. |
|
keienNietGespecificeerd |
✓ |
Grond die voor meer dan 50% van de massa uit keien, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. |
|
keitjesNietGespecificeerd |
✓ |
Grond die voor meer dan 50% van de massa uit keitjes, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. In de NEN 5104 worden keitjes overigens stenen genoemd. |
|
siltigGrind |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt. |
|
zwakZandigGrind |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt. |
|
matigZandigGrind |
✓ |
Grond die voor meer dan 30% van het massa uit grind, voor minder dan 20% uit silt plus lutum en voor 10 tot 30% uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat. |
|
sterkZandigGrind |
✓ |
Grond die voor meer dan 30% van het massa uit grind, voor 30 tot 50% uit zand en voor minder dan 20% uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat. |
|
uiterstZandigGrind |
✓ |
Grond die voor meer dan 30% van het massa uit grind, voor meer dan 50% uit zand en voor minder dan 20% uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat. |
|
kleiigZand |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 82,5% van de massa uit zand, voor 5 tot 8% uit lutum en voor maximaal 12,5% uit silt bestaat. |
|
zwakSiltigZand |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor maximaal 10% uit silt bestaat. |
|
matigSiltigZand |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 82,5 en 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor tussen 10 en 17,5% uit silt bestaat. |
|
sterkSiltigZand |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 67,5 en 82,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor tussen 17,5 en 32,5% uit silt bestaat. |
|
uiterstSiltigZand |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 50 en 67,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor tussen 32,5 en 50% uit silt bestaat. |
|
zwakSiltigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 50% van de massa uit lutum bestaat. |
|
matigSiltigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35% van de massa uit lutum bestaat. |
|
sterkSiltigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 25% van de massa uit lutum bestaat. |
|
uiterstSiltigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 25% van de massa uit lutum, voor tussen 25 en 75% uit silt en voor minder dan 50% uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken. |
|
zwakZandigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 17,5 en 25% van de massa uit lutum, voor meer dan 50% uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
|
matigZandigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 12 en 17,5% van de massa uit lutum, voor meer dan 50% uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
|
sterkZandigeKlei |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 12% van de massa uit lutum, voor meer dan 50% uit zand en voor de rest uit silt bestaat. |
|
zwakZandigeLeem |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 65 uit silt, voor maximaal 25% uit lutum en voor maximaal 15% uit zand bestaat. |
|
sterkZandigeLeem |
✓ |
Grond die minder dan 30% grind en minder dan 15% organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 42% uit silt, voor maximaal 20% uit lutum en voor tussen 15 en 50% uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken. |
|
mineraalarmVeen |
✓ |
Grond die voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
|
zwakKleiigVeen |
✓ |
Grond die voor 25 tot 70% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70% uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55% uit lutum. |
|
sterkKleiigVeen |
✓ |
Grond die voor 15 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5% uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70% uit lutum. |
|
zwakZandigVeen |
✓ |
Grond die voor 22,5 tot 40% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5% uit silt plus zand en voor minder dan 5% uit lutum. |
|
sterkZandigVeen |
✓ |
Grond die voor 15 tot 25% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85% uit silt plus zand en voor minder dan 7% uit lutum. |
|
bruinkoolNietGespecificeerd |
✓ |
Grond die voor minimaal 15% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont en ingekoold is bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal. |
|
detritusNietGespecificeerd |
✓ |
Grond die voor minimaal 15% van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal. |
|
dy |
✓ |
Grond die vrijwel volledig uit organische stof bestaat, amorf en zwartig is en een geleiachtige consistentie heeft. |
|
gyttjaNietGespecificeerd |
✓ |
Grond die voor minimaal 15% van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal. |
De lijst met de bronnen waaruit de waarde die wordt gebruikt als rekenwaarde is overgenomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
massaAangenomen |
✓ |
✓ |
De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is gebaseerd op een aanname. |
massaAfgeleid |
✓ |
✓ |
De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is afgeleid uit de bepaling van de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal. |
massaBepaald |
✓ |
✓ |
De volumieke massa (ρ) van de korrels die is gebruikt als rekenwaarde bij de toepassing van de Wet van Stokes is nauwkeurig bepaald. |
De lijst voor de classificatie van de hoekigheid van de korrels. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeerHoekig |
✓ |
✓ |
Geen afgeronde hoeken of randen. |
hoekig |
✓ |
✓ |
Weinig afgeronde hoeken of randen. |
subhoekig |
✓ |
✓ |
Onregelmatig oppervlak, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn. |
subrond |
✓ |
✓ |
Oppervlak egaal maar onregelmatig, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn. |
afgerond |
✓ |
✓ |
Oppervlak egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten. |
zeerAfgerond |
✓ |
✓ |
Oppervlak egaal. |
afgerondZeerAfgerond |
✓ |
Oppervlak volledig egaal, of egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten. |
|
subhoekigSubrond |
✓ |
Oppervlak onregelmatig en al dan niet egaal, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn. |
|
hoekigZeerHoekig |
✓ |
Geen of weinig afgeronde hoeken of randen. |
De lijst met de verdelingen van holtes in gesteente. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gelijkmatig |
✓ |
✓ |
Holtes komen in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor. |
ongelijkmatig |
✓ |
✓ |
Holtes komen niet in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor. |
De lijst met de volumes van de monsterhouder die bij bepaalde bepalingen is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
50ml |
✓ |
✓ |
De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 50 ml. |
100ml |
✓ |
✓ |
De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 100 ml. Deze wordt gebruikt bij materialen met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen. |
De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
MBW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet. |
ONW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Ontgrondingenwet. |
OW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Omgevingswet. |
publiekeTaak |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
RO |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. |
WABO |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht |
WW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Waterwet. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
De lijst met de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
MBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bouwwerk |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen die voor gebouwen, kunstwerken die deel uitmaken van de wegen, waterwegen en spoorwegen en andere bouwwerken van belang zijn. Het accent ligt veelal op onderzoek voor de berekening van de fundering. |
controleOnderzoek |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel om vast te stellen of er als het gevolg van werkzaamheden veranderingen in de ondergrond zijn opgetreden. Dit onderzoek heeft veelal een lokaal karakter. Voorafgaand aan de werkzaamheden is ook onderzoek gedaan en dat geldt als referentie. |
detectieObstakels |
✓ |
✓ |
Onderzoek naar de diepte en ligging van obstakels in de ondergrond (natuurlijk of door de mens gemaakt). |
gevoeligheidsOnderzoek |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel de aardbevingsgevoeligheid, trillingsgevoeligheid of erosiegevoeligheid van de ondergrond te bepalen. |
grondwaterput |
✓ |
✓ |
Onderzoek voor de aanleg van grondwatermonitoringputten of grondwatergebruiksystemen. |
hydrologischeVerkenning |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geohydrologische eigenschappen van de ondergrond te bepalen ten behoeve van bronbemaling, grondwateronttrekking, waterinfiltratie of peilbeheer. |
infrastructuurLand |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van wegen, spoorwegen, fiets- en voetpaden. |
infrastructuurWater |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van waterwegen. |
kabelsLeidingen |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van kabels en leidingen. |
monitoring |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als doel het beoordelen van veranderingen in de toestand van de ondergrond die het gevolg zijn van natuurlijke of door de mens in gang gezette processen of herhaaldelijk optredende gebeurtenissen; voorbeelden zijn bodemdaling, verdroging, trillingen en aardbevingen. |
ontgronding |
✓ |
✓ |
Onderzoek ten behoeve van ontgrondingen (bijvoorbeeld zandwinning, grindwinning, baggeren). |
verkennendOnderzoek |
✓ |
✓ |
Verkennend geotechnisch onderzoek. |
waterkering |
✓ |
✓ |
Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen te bepalen voor de aanleg en het onderhoud alsmede beoordeling van dijken en dammen. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend voor welk doel het onderzoek is uitgevoerd. |
De lijst met de kaderstellende procedures voor de uitvoering van het booronderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
EN1997d2v2007 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1997-2:2007 Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp. Deel 2: Grondonderzoek en beproeving inclusief nationale bijlage. De Eurocode 7 maakt deel uit van de eurocode serie van Europese standaarden (EN) gerelateerd aan constructies. In Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp wordt omschreven hoe geotechnische constructies worden ontworpen. Eurocode 7 is op 12 juni 2006 goed gekeurd door het Europese Comité voor Standaardisatie en verplicht in de lidstaten vanaf maart 2010. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend binnen welke procedurele kaders het booronderzoek is uitgevoerd. |
De lijst voor de classificatie van het kalkgehalte van grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalkloos |
✓ |
✓ |
Bruist niet op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zwakKalkhoudend |
✓ |
✓ |
Bruist zwak of sporadisch op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkhoudend |
✓ |
✓ |
Bruist waarneembaar, maar niet aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkrijk |
✓ |
✓ |
Bruist sterk en aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkloosNEN5104 |
✓ |
Geeft geen zichtbare of hoorbare opbruising bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
kalkarmNEN5104 |
✓ |
Geeft hoorbare en niet zichtbare opbruising of duidelijk hoorbare korte opbruising bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
kalkrijkNEN5104 |
✓ |
Bruist sterk en aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst met de kleuren van grond en slib. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
lichtblauw |
✓ |
✓ |
Lichtblauw omvat de Munsellkleuren 5B 7/6 (light blue), 5B 6/2 (pale blue), 5P 6/2 (pale purple), 5PB 7/2 (pale blue) en 5B 8/2 (very pale blue). Lichtblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardBlauw |
✓ |
✓ |
Standaard blauw, tussen lichtblauw en donkerblauw, omvat de Munsellkleuren 5PB 3/2 (dusky blue), 5RP 6/2 (red purple), 5PB 5/2 (grayish blue), 5B 5/6 (medium blue). StandaardBlauw wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkerblauw |
✓ |
✓ |
Donkerblauw omvat de Munsellkleuren 5P 4/2 (grayish purple), 5RP 4/2 (reddish purple), 5P 2/2 (very dusky purple) en 5RP 2/2 (very dusky reddish purple). Donkerblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtbruin |
✓ |
✓ |
Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3, 7.5YR 6/4, 5YR 5/6(light brown), 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6, 2.5Y 5/8, 5Y 5/6 (light olive brown), 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3, 5YR 6/4 (light reddish brown), 10YR 6/4, 2.5Y 6/3, 2.5Y 6/4 (light yellowish brown), 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3, 2.5Y 8/4, 10YR 6/3, 5YR 5/2 (pale brown), 10YR 6/2 (pale yellowish brown) en 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8/2, 10YR 8/3, 10YR 8/4 10YR 8.5/2 (very pale brown). Lichtbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardBruin |
✓ |
✓ |
Standaard bruin, tussen lichtbruin en donkerbruin, omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3, 7.5YR 5/4 (brown), 10YR 5/2, 2.5Y 5/2, 5YR 3/2, 5Y 8/4 (grayish brown), 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4, 2.5Y 4/6(olive brown), 5Y 4/4 (moderate olive brown), 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3, 5YR 5/4 (reddish brown), 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6, 7.5YR 5/8 (strong brown), 5YR 3/4 (moderate brown), 10R 4/6 (moderate reddish brown) en 10YR 5/4, 10YR 5/6, 10YR 5/8 (yellowish brown). StandaardBruin wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkerbruin |
✓ |
✓ |
Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3, 7.5YR 3/4 (dark brown), 10YR 4/2, 2.5Y 4/2 (dark grayish brown), 2.5Y 3/3 (dark olive brown), 2.5YR, 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/3 (dark reddish brown), 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4, 10YR 4/6 (dark yellowish brown), 10YR 2/2, 7.5YR 2.5/2, 7.5YR 2.5/3 (very dark brown), 5YR 2/2 (dusky brown) en 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 (very dark grayish brown). Donkerbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtgeel |
✓ |
✓ |
Lichtgeel omvat de Munsellkleuren 10Y 8/2 (pale greenish yellow) en 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3, 2.5Y 8.5/2 (pale yellow), 2.5Y 9/2, 2.5Y 9.5/2 (very pale yellow) en 10YR 9/2, 10YR 9.5/2 (pale orange yellow). Lichtgeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardGeel |
✓ |
✓ |
Standaard geel, tussen lichtgeel en donkergeel, omvat de Munsellkleuren 10Y 7/4 (medium greenish yellow), 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6, 5Y 6/8 (olive yellow), 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8, 7.5YR 8/6 (reddish yellow), 5Y 6/4 (dusky yellow) en 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6, 5Y 8/8 (yellow). StandaardGeel wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkergeel |
✓ |
✓ |
Donkergeel is gelijk aan de Munsellkleur 10Y 6/6 (dark greenish yellow) en 10YR 6/6, 10YR 6/8 (brownish yellow). Donkergeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtgrijs |
✓ |
✓ |
Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1, 5PB 8/1 (light bluish gray), 2.5Y 6/2, 5YR 6/1 (light brownish gray), 10R 7/1, 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1, N 7/(light gray) en 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1, 5GY 8/1, 2.5YR 7/1 (light reddish gray), 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) en 5Y 6/2, 5Y 5/2, 5Y 6/1 (light olive gray). Lichtgrijs gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardGrijs |
✓ |
✓ |
Standaard grijs, tussen lichtgrijs en donkergrijs, omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 (bluish gray), 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5YR 5/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/, N 6/(gray), 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1, 5GY 6/1 (greenish gray), 5YR 4/1 (brownish gray), 5Y 3/2, 5Y 4/2, 5Y 4/1 (olive gray), 5Y 7/2, 5Y 8/1 (yellowish gray)en 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 7.5R 5/1, 7.5R 6/1 (reddish gray). StandaardGrijs wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkergrijs |
✓ |
✓ |
Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10B 3/1, 10B 4/1, 5B 3/1, 5B 4/1, 5PB 3/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 7.5YR 4/1, N 4/ (dark gray), , 10BG 4/1, 10G 4/1, 10GY 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 3/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray), 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1, 7.5R 4/1 (dark reddish gray) en 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1, N 3/ (very dark gray). Donkergrijs gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtgroen |
✓ |
✓ |
Lichtgroen omvat de Munsellkleuren 5BG 6/6 (light bluish green), 5G 7/4 (light green), 5BG 7/2 (pale bluish green), 10G 6/2, 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2 (pale green), 5GY 6/4, 10GY 7/2 (pale yellowish green), 5GY 6/2 (light grayish green), 5GY 5/4 (light olive green), 5GY 7/2 (grayish yellow green) en 10G 8/2 (very pale green). Lichtgroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardGroen |
✓ |
✓ |
Standaard groen, tussen lichtgroen en donkergroen, omvat de Munsellkleuren 5BG 5/2 (bluish green), 5G 6/6 (brilliant green), , 5GY 5/2 (dusky yellowish green), 10G 4/2, 10GY 5/2, 5G 4/2, 5G 5/2 (grayish green), 5BG 4/6 (medium bluish green), 5G 5/6 (medium green), 5GY 4/4 (olive green) en 10GY 6/4, 5GY 7/4 (medium yellowish green). StandaardGroen wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkergroen |
✓ |
✓ |
Donkergroen omvat de Munsellkleuren 5G 2.5/2, 5G 3/2, 5GY 4/2 (dark grayish green), 5GY 3/2 (very dark grayisch green), 5GY 3/4 (dark olive green), 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5BG 3/2 (dusky blue green), 10GY 3/2 (dusky yellowish green) en 10GY 4/4 (dark yellowish green). Donkergroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtolijf |
✓ |
✓ |
lichtolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/4(light olive) en 10Y 6/2, 10Y 6/4, 5Y 6/3(pale olive). Lichtolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardOlijf |
✓ |
✓ |
Standaard olijf, tussen lichtolijf en donkerolijf, omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive) en 5Y 4/35Y 5/3, 5Y 5/4, 10Y 4/4 (olive). StandaardOlijf wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkerolijf |
✓ |
✓ |
Donkerolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/4 (dark olive), 10Y 3/2 (very dark grayish olive) en 10Y 4/2 (dark grayish olive). Donkerolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
lichtrood |
✓ |
✓ |
Lichtrood omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2, 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink), 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3, 7.5R 8/4 (light pink), 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6, 7.5R 7/8 (light red), 5RP 8/2 (pale pink), 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3, 7.5R 7/4 (pale red), 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3, 7.5R 5/4 (weak red). Lichtrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
standaardRood |
✓ |
✓ |
Standaard rood, tussen lichtrood en donkerrood, omvat de Munsellkleuren 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6, 7.5R 5/8 (red), (very dusky red), 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3, 7.5YR 8/4 (pink), 10R 5/4, 10R 5/3, 10R 5/2, 10R 4/4, 10R 4/3, 10R 4/2 (weak red), 10R 7/4, 5YR 8/4 (moderate orange pink) en 5YR 4/6, 5YR 5/8 (yellowish red). StandaardRood wordt niet gebruikt onder NEN 5104. |
donkerrood |
✓ |
✓ |
Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6, 7.5R 3/8 (dark red), 10R 2.5/2, 5R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3, 7.5R 2.5/4, 10R 2/2 (very dusky red), 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 2.5YR 3/2, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3, 7.5R 3/4 (dusky red), 5R 2/2 (blackish red) en 5R 2/6 (very dark red). Donkerrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
wit |
✓ |
✓ |
Wit omvat de Munsellkleuren 5B 9/1 (bluish white), 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 (pinkish white), 10R 8/1, 10YR 8/1, 2.5Y 8/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8/1, N 8/, N 9/, 10YR 8.5/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/ (white). Wit gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
zwart |
✓ |
✓ |
Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1, 7.5YR 2.5/1, N1, (black), 10B 2.5/1, 5B 2.5/1, 5PB 2.5/1 (bluish black), 5YR 2/1 (brownisch black), 10BG 2.5/1, 10G 2.5/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1, 5G 2/1, 5GY 2.5/1 5GY 2/1 (greenish black), 5Y 2/1 (olive black) 10R 2.5/1, 2.5YR 2.5/1, 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), N2 (grayisch black), 10Y 3/1, 5GY 3/1 (very dark greenish gray). Zwart gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren. |
blauw |
✓ |
Blauw zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
bruin |
✓ |
Bruin zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
geel |
✓ |
Geel zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
groen |
✓ |
Groen zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
grijs |
✓ |
Grijs zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
olijf |
✓ |
Olijf zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
paars |
✓ |
Paars zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
|
rood |
✓ |
Rood zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104. |
De lijst met de omschrijvingen van het deel van een grondlichaam waar de locatie van onderzoek op ligt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
binnenteen |
✓ |
✓ |
De binnenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de binnenzijde (bij dijken de landzijde) van het grondlichaam. |
buitenteen |
✓ |
✓ |
De buitenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de buitenzijde (bij dijken de waterzijde) van het grondlichaam. |
kruin |
✓ |
✓ |
De top of het hoogste vlak van het grondlichaam. |
talud |
✓ |
✓ |
De zijwand van het grondlichaam. |
teen |
✓ |
✓ |
De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant. |
De lijst met de referentiepunten voor de verticale positie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
maaiveld |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond. |
waterbodem |
✓ |
✓ |
De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water. |
De lijst met de methoden voor het maken van een proefstuk. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kneden |
✓ |
✓ |
Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt met een menger gekneed tot een homogeen geheel. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Deze methode komt maar weinig voor en wordt voornamelijk gebruikt bij klei. |
knedenEnStampen |
✓ |
✓ |
Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt met een menger gekneed tot een homogeen geheel. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Vervolgens wordt het materiaal aangestampt in een proctormal en wordt een cilinder uitgestoken. Deze methode komt maar weinig voor en wordt voornamelijk gebruikt bij klei. |
samenstellenStampenDroog |
✓ |
✓ |
Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden op steeds dezelfde dichtheid aangestampt. Droog aanstampen is geschikt om tot een middelhoge dichtheid te komen. |
samenstellenStampenVochtig |
✓ |
✓ |
Methode voor niet-cohesief materiaal. Het materiaal wordt licht bevochtigd met 2 tot 3% water en laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden op steeds dezelfde dichtheid aangestampt. Vochtig stampen is geschikt om tot een lage dichtheid te komen. |
samenstellenStampenVochtigOnderCompactie |
✓ |
✓ |
Methode voor niet-cohesief materiaal. Het materiaal wordt licht bevochtigd met 2 tot 3% water. Een afgewogen deel van het licht vochtige materiaal wordt laagje voor laagje in de mal aangebracht en met de hand aangestampt met een stampertje. De laagjes worden van onder naar boven met een steeds hogere dichtheid aangestampt. Vochtig stampen is geschikt om tot een lage dichtheid te komen. |
samenstellenStrooienDroog |
✓ |
✓ |
Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt met een continu stroom via een trechter en slangetje in een mal gestrooid. Het slangetje komt op de bovenkant van het proefstuk uit en wordt langzaam omhoog getrokken zodat de korrels soepel over het oppervlak van het proefstuk heen geleiden en niet vallen en sorteren. Tegelijkertijd wordt tegen de mal getikt om de dichtheid te verhogen. Droog strooien is geschikt om tot een middellage dichtheid te komen. |
samenstellenStrooienOnderWater |
✓ |
✓ |
Methode voor niet-cohesief materiaal. Het droge materiaal wordt met een continu stroom via een trechter en slangetje in een vooraf met een laagje water gevulde mal gestrooid. Het slangetje komt op de bovenkant van het proefstuk uit en wordt langzaam omhoog getrokken zodat de korrels soepel over het oppervlak van het proefstuk heen geleiden en niet vallen en sorteren. Tegelijkertijd wordt tegen de mal getikt om de dichtheid te verhogen. Strooien onder water is geschikt om tot een middelhoge dichtheid te komen. |
stampenProctor |
✓ |
✓ |
Methode voor cohesief materiaal. Het materiaal wordt laagje voor laagje gestampt in een grote proctormal. Eventueel wordt water toegevoegd of verwijderd. Na het aanbrengen van een laagje valt de stamper van steeds dezelfde hoogte een bepaald aantal keer op het materiaal, op steeds een ander plek. Deze methode is geschikt om tot een hoge dichtheid te komen. |
De lijst met de standaardclassificatie van massapercentages in de vakgebieden geologie en geotechniek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
spoorTot1 |
✓ |
Er komt een spoor voor en dat betekent dat het aandeel in de massa minder dan 1% is. |
|
weinig1tot25 |
✓ |
Er komt weinig voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 1 en 25% is. |
|
veel25tot50 |
✓ |
Er komt veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 25 en 50% is. |
|
zeerVeel50tot75 |
✓ |
Er komt zeer veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa tussen 50 en 75% is. |
|
uiterstVeelMinstens75 |
✓ |
Er komt uiterst veel voor en dat betekent dat het aandeel in de massa minstens 75% is. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
DGPS50tot200cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. satellietnavigatie met differentiaalcorrectie, in het dagelijks gebruik aangeduid als DGPS. Afwijking tussen 50 en 200 cm. DGPS maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
GPS200tot1000cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking tussen 200 en 1.000 cm. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS2tot5cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS5tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 2 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS2tot5cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 2 en 5 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS5tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 5 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 50 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm. |
DGPS0tot100cm |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking kleiner dan 100 cm. |
|
DGPS100tot500cm |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 100 en 500 cm. |
|
GBKNonbekend |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend. |
|
GPSonbekend |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
|
landmetingOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend op welke manier de locatie is bepaald. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van de sliblaag. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
akoestisch |
✓ |
✓ |
Via deze technieken wordt met een hoogfrequent (210 – 700 kHz) de afstand van een zender tot de bovenzijde van de sliblaag bepaald. Dit is de laag waarop het signaal reflecteert. Lage frequenties (15 – 30 kHZ) kunnen onder bepaalde omstandigheden gebruikt worden om de onderzijde van de sliblaag te definiëren. |
elektromagnetisch |
✓ |
✓ |
Bij deze techniek worden elektromagnetische pulsen gebruikt om de waterdiepte en onderzijde van de sliblaag te bepalen. Er wordt gewerkt met een zender en ontvanger. De resolutie is afhankelijk van de geleidbaarheid van het water, grondsoort, meetfrequentie. |
radioactief |
✓ |
✓ |
Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid radioactief bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld. |
ultrasoon |
✓ |
✓ |
Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid met hoogfrequente geluidsgolven bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld. |
versnelling |
✓ |
✓ |
Bij deze techniek laat met een object in de waterkolom vallen. Door gelijktijdig de diepte en versnelling te meten kan worden afgeleid op welke diepte zich de bovenzijde van de sliblaag zich bevindt. In het slib zal de valversnelling van het instrument vertragen. |
visueel |
✓ |
✓ |
Voor metingen aan een monsterkolom wordt een transparante holle buis (aan de onderzijde al dan niet afsluitbaar) in de grond gedrukt. Visueel wordt dan de bovenzijde van de sliblaag bepaald. |
waterdruk |
✓ |
✓ |
Deze techniek maakt gebruik van een meetinstrument dat achter een boot voortgetrokken wordt. Hiervoor dient de dichtheid van de top van de sliblaag vooraf gedefinieerd te worden. Door het meetinstrument deze dichtheid te geven hoeft alleen de hoogte van de waterkolom boven het meetinstrument gemeten te worden met een waterdrukmeter. |
weerstandMechanisch |
✓ |
✓ |
Bij deze techniek wordt een meetlichaam mechanisch naar beneden gedrukt. De weerstanden hierbij worden geregistreerd. Dit kan tevens in de meetkop plaatsvinden zoals bij een sondering. |
weerstandPeilhengel |
✓ |
✓ |
Bij toepassing van een peilhengel is een peilstok met een schijf van 10 cm diameter bevestigd aan een hengel. De hengel wordt gebruikt om de peilstok neer te laten tot deze blijft staan op een sliblaag. De diepte kan worden afgelezen (b-weerstand). |
weerstandPeilstok |
✓ |
✓ |
Bij toepassing van een peilstok wordt gebruik gemaakt van een licht gewicht stok met een geperforeerde schijf van 10 tot 18 cm diameter om de bovenzijde van de sliblaag te bepalen op basis van gevoelde weerstand bij indrukken in de bodem (a-weerstand). |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd zonder Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking kleiner dan 4 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 4 en 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 10 en 20 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (PPP-AR) of bij een lange meettijd. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
PPPGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. PPP (Precise Point Positioning) satellietnavigatie, afwijking tussen 20 en 100 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd in korte tijd zonder Ambiguity Resolution. PPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 cm. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 cm. |
waterpassing0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 cm. |
waterpassing2tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 cm. |
waterpassing4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 cm. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 ingewonnen tussen 1996 en 2003. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt. |
|
AHN2 |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 ingewonnen tussen 2007 en 2012. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt. |
|
AHN3 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 ingewonnen tussen 2014 en 2019. Het is niet bekend welk rasterbestand is gebruikt. |
|
AHNonbekend |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie onbekend. |
|
DGPS0tot10cm |
✓ |
Meting d.m.v. RTK (Real Time Kinematic) satellietnavigatie, in het dagelijks gebruik ook wel aangeduid als DGPS, afwijking kleiner dan 10 cm. De nauwkeurigheid wordt bereikt wanneer de meting is uitgevoerd met Ambiguity Resolution (ook wel fix). RTK maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
|
geen |
✓ |
Er is geen positie bepaald. |
|
GPSonbekend |
✓ |
Meting d.m.v. satellietnavigatie zonder correctie, SPP (Single Point Positioning), in het dagelijks gebruik aangeduid als GPS. Afwijking onbekend. SPP maakt gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem, Global Navigation Satellite System (GNSS). GNSS wordt in het dagelijks gebruik vaak aangeduid met GPS als verzamelnaam voor de 4 systemen GPS, Glonass, Galileo en Beidou. |
|
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
|
kaartOnbekend |
✓ |
Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. |
|
landmetingOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend op welke manier de verticale positie is bepaald. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van de monsters op het moment van de uitvoering van de bepaling. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
QM1 |
✓ |
✓ |
Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur), consistentie, veldvochtigheid (ofwel monstervochtigheid) en spanningstoestand intact (verandering door monstername reversibel). |
QM2 |
✓ |
✓ |
Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur), consistentie en veldvochtigheid intact (ofwel monstervochtigheid). |
QM3 |
✓ |
✓ |
Gelaagdheid, interne gelaagdheid (ofwel interne structuur) intact. |
QM4 |
✓ |
✓ |
Gelaagdheid intact. |
QM5 |
✓ |
✓ |
Gelaagdheid niet intact. |
De lijst voor de classificatie van de vochtigheidstoestand van het materiaal. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
volledigUitgedroogd |
✓ |
✓ |
Het materiaal bevat geen vocht. |
uitgedroogd |
✓ |
✓ |
Het materiaal bevat vocht maar vertoont ook sporen van krimp of vlekken die erop wijzen dat een deel van het vocht verdampt is. |
veldvochtig |
✓ |
✓ |
Het materiaal is net zo vochtig als materiaal dat direct uit het boorgat komt. |
onbekend |
✓ |
De vochtigheidstoestand van het materiaal is niet bekend. |
De lijst met de tussentijdse gebeurtenissen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
vervolgGerapporteerd |
✓ |
✓ |
Er is na de eerste rapportage een volgend rapport overgedragen, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd. |
De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke minerale samenstelling van het gesteente is veranderd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietOmgezet |
✓ |
✓ |
Geen zichtbare omzetting van gesteentemateriaal. |
gedeeltelijkOmgezet |
✓ |
✓ |
Een deel van de mineralen is omgezet. Bijvoorbeeld veldspaten in kleimineralen. |
volledigOmgezet |
✓ |
✓ |
Alle mineralen zijn omgezet. |
De lijst met de materialen waarmee de ruimte van een discontinuïteit is opgevuld. |
Waarde |
MBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
calciet |
✓ |
✓ |
Vast materiaal: neergeslagen koolzure kalk. |
gips |
✓ |
✓ |
Vast materiaal: neergeslagen calciumsulfaat. |
ijzeroxide |
✓ |
✓ |
Vast materiaal: neergeslagen ijzeroxide. |
kalk |
✓ |
✓ |
Los materiaal: ingespoelde kalk. |
klei |
✓ |
✓ |
Los materiaal: ingespoelde klei. Onbekend of het een zwellend vermogen heeft. |
kleiZwellend |
✓ |
✓ |
Los materiaal: ingespoelde klei met smectiet (kleimineraal). |
kwarts |
✓ |
✓ |
Vast materiaal: neergeslagen siliciumoxide. |
zand |
✓ |
✓ |
Los materiaal: kwartskorrels met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN-EN-ISO 14688. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietOrganisch |
✓ |
✓ |
Organische stof is niet aanwezig. |
zwakOrganisch |
✓ |
✓ |
Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond. |
sterkOrganisch |
✓ |
✓ |
Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietHumeus |
✓ |
Organische stof is niet aanwezig. |
|
zwakHumeus |
✓ |
Organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5% bedragen. |
|
matigHumeus |
✓ |
Organische stof maakt tussen 2,5 en 8% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16% bedragen. |
|
sterkHumeus |
✓ |
Organische stof maakt tussen 8 en 16% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30% bedragen. |
De lijst met de omschrijvingen van de ouderdom van het sediment waaruit de grond bestaat. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
holoceen |
✓ |
✓ |
Het deel van de ondergrond dat in het Pleistoceen is afgezet. |
pleistoceen |
✓ |
✓ |
Het deel van de ondergrond dat in het Holoceen is afgezet. |
prePleistoceenBoom |
✓ |
✓ |
Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie; deze klei wordt gekenmerkt door hoge stijfheid, homogeniteit en kan grote kalkconcreties (septarien) bevatten. |
prePleistoceenGeenBoom |
✓ |
✓ |
Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en niet uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie. |
De lijst met de manieren waarop de drainagestroken rondom het proefstuk zijn geplaatst. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
diagonaal35tot60graden |
✓ |
✓ |
De drainagestroken zijn diagonaal in een hoek tussen 35 en 60 graden rondom het proefstuk geplaatst. |
diagonaal60tot80graden |
✓ |
✓ |
De drainagestroken zijn diagonaal in een hoek tussen 60 en 80 graden rondom het proefstuk geplaatst. |
verticaal |
✓ |
✓ |
De drainagestroken zijn verticaal aan de buitenkant van het proefstuk geplaatst. |
De lijst met de redenen waarom een interval niet is beschreven. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geenMonster |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat de monsters niet meer voorhanden waren. |
geenOpbrengst |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat de monstercontainer voor een deel leeg was (of omdat een deel van interval dat continu gestoken had moeten worden, niet helemaal bemonsterd kon worden). Het ‘lege’ deel wordt altijd vastgelegd als diepste deel van een interval. |
geenOpdracht |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat het was uitgesloten van de opdracht. |
geenVasteOndergrond |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat er een holte in de ondergrond was (al dan niet opgevuld met water). |
mechanischVerstoord |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat de laagopbouw ernstig verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. |
proefstukUitgenomen |
✓ |
✓ |
Het interval is niet beschreven omdat een proefstuk is uitgenomen voor boormonsteranalyse dat de volledige doorsnede van het monster beslaat en er onvoldoende materiaal was om het op de juiste wijze te beschrijven. |
onbekend |
✓ |
De reden waarom het interval niet is beschreven is niet bekend. |
De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefinieerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ETRS89 |
✓ |
✓ |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
✓ |
✓ |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
WGS84 |
✓ |
✓ |
World Geodetic System 1984 (EPSG 4326). |
De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
De lijst met de omschrijvingen van de ruwheid van het oppervlak. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
glad |
✓ |
✓ |
Het oppervlak is glad. |
ruw |
✓ |
✓ |
Het oppervlak is ruw. |
De lijst voor de classificatie van de bolrondheid van korrels. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bol |
✓ |
✓ |
De gemiddelde korrel is in alle richtingen ongeveer even lang. |
langwerpig |
✓ |
✓ |
De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel langer |
plat |
✓ |
✓ |
De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter. |
De lijst met de bijzondere bestanddelen van grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
artefact |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: de niet nader omschreven (resten van) voorwerpen die door de mens gemaakt zijn. |
botrestenVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: botten, of resten daarvan, afkomstig van gewervelde dieren of mensen. Uitgesloten hiervan zijn resten van vissen. De botresten zijn vaak wit tot grijs van kleur en hebben een grootte van enkele millimeters tot decimeters. De botresten komen voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
botrestenWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: botten, of resten daarvan, afkomstig van gewervelde dieren of mensen. Uitgesloten hiervan zijn resten van vissen. De botresten zijn vaak wit tot grijs van kleur en hebben een grootte van enkele millimeters tot decimeters. De botresten komen voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
donkereMineralenVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn. De donkere mineralen komen voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
donkereMineralenWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn. De donkere mineralen komen voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzondere bestanddelen. |
geotextiel |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan. |
glauconietVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen. Deze kleimineralen maken 25 tot 50% van de grond uit. |
glauconietWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen. Deze kleimineralen maken minder dan 25% van de grond uit. |
glimmerVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. Synoniem is mica. De glimmers komen in zo grote mate voor dat zij van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is al het geval wanneer ze 1% van de grond uitmaken. |
glimmerWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. Synoniem is mica. De glimmers komen in zo geringe mate voor dat zij niet van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is het geval wanneer ze minder dan 1% van de grond uitmaken. |
houtGebruikt |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken. |
houtskoolVeel |
✓ |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout. Het materiaal is zwart, vaak gebroken en heeft meestal een grootte van millimeters tot enkele decimeters. Het houtskool komt voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
houtskoolWeinig |
✓ |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout. Het materiaal is zwart, vaak gebroken en heeft meestal een grootte van millimeters tot enkele decimeters. Het houtskool komt voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
huisvuil |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: huishoudelijk afval, bestaat vaak uit verpakkingsmateriaal (papier of plastic), plastic, metaal, klein aardewerk en eventueel etensresten. |
ijzerconcretiesVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen ijzerverbindingen in een matrix van zand en/of grind, klei of silt. Het is meestal geel-bruin, rood-bruin of donker-bruin van kleur (roestig) maar kan als het opengebroken wordt van binnen donkergrijs tot bijna zwart zijn. De grootte van de brokken zijn meestal 0,5 tot 50 mm, maar grote brokken zijn mogelijk. De concreties komen soms in laagjes voor. De ijzerconcreties komen voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
ijzerconcretiesWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen ijzerverbindingen in een matrix van zand en/of grind, klei of silt. Het is meestal geel-bruin, rood-bruin of donker-bruin van kleur (roestig) maar kan als het opengebroken wordt van binnen donkergrijs tot bijna zwart zijn. De grootte van de brokken zijn meestal 0,5 tot 50 mm, maar grote brokken zijn mogelijk. De concreties komen soms in laagjes voor. De ijzerconcreties komen voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
ijzersulfideVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet. Het ijzersulfide komt voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
ijzersulfideWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet. Het ijzersulfide komt voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
kalkconcretiesVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door calciumcarbonaat tot een geheel zijn samengekit. Omvat een scala aan verschijningsvormen, van lösspoppetjes tot septariën. Lössafzettingen daargelaten, komen de concreties overwegend voor in Tertiaire kleilagen. De grootte ligt meestal tussen enkele centimeters en enkele decimeters. De kalkconcreties komen voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
kalkconcretiesWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door calciumcarbonaat tot een geheel zijn samengekit. Omvat een scala aan verschijningsvormen, van lösspoppetjes tot septariën. Lössafzettingen daargelaten, komen de concreties overwegend voor in Tertiaire kleilagen. De grootte ligt meestal tussen enkele centimeters en enkele decimeters. De kalkconcreties komen voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
kalkGemaakt |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk. |
ophoogmateriaalLichtKunststof |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen. |
ophoogmateriaalLichtStenig |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas. |
plantenrestenHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels en zaden) van planten. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. |
plantenrestenNietHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de niet-houtige delen van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. |
puin |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
schelpmateriaalVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen. Het schelpmateriaal komt voor in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond worden beïnvloed. |
schelpmateriaalWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen. Het schelpmateriaal komt voor in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond niet worden beïnvloed. |
stenen |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw. |
verbrandingsrestenFijn |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63 μm). |
verbrandingsrestenGrof |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2 mm. |
verbrandingsrestenMiddelgrof |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0,063 tot 2 mm). |
vuursteenVeel |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts. Het vuursteen komt voor in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
vuursteenWeinig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts. Het vuursteen komt voor in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond. |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. Hieronder valt ook halfverharding in de vorm van lavagruis, schelpengruis, en andere verharde opgebrachte grondmengsels. |
glauconiet |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. De mate van voorkomen is niet gespecificeerd; Het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen. |
|
houtNietGespecificeerd |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig. |
|
houtskool |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout. Het materiaal is zwart, vaak gebroken en heeft meestal een grootte van millimeters tot enkele decimeters. |
|
ijzerconcreties |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen ijzerverbindingen in een matrix van zand en/of grind, klei of silt. Het is meestal geel-bruin, rood-bruin of donker-bruin van kleur (roestig) maar kan als het opengebroken wordt van binnen donkergrijs tot bijna zwart zijn. De grootte van de brokken is meestal 0,5 tot 50 mm, maar grotere brokken zijn mogelijk. De concreties komen soms in laagjes voor. |
|
kalkNietGespecificeerd |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkconcretiesVeel en kalkconcretiesWeinig. |
|
vuursteen |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd. |
De lijst met de soorten cement. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
calciet |
✓ |
✓ |
Tussen korrels neergeslagen kalkcement. Calciet is in zandsteen herkenbaar aan bruisen in aanraking met zoutzuuroplossing. |
gips |
✓ |
✓ |
Tussen korrels neergeslagen calciumsulfaatcement. Gips bruist niet en is zachter dan calciet, het is met een mes los te snijden. |
ijzeroxide |
✓ |
✓ |
Tussen korrels neergeslagen ijzeroxide. IJzeroxide Komt typisch voor in lagen en heeft kenmerkende rode en bruine roestkleuren. |
kwarts |
✓ |
✓ |
Tussen korrels neergeslagen siliciumoxide. Kwarts kan in kalk- of kwartszandsteen voorkomen. |
nietBepaald |
✓ |
✓ |
Het cement is niet herkenbaar. |
De lijst met de soorten gesteente. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
breccie |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit klastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 50% uit grove, hoekige korrels met een mediaan groter dan 2 mm. |
conglomeraat |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit klastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 50% uit grove, afgeronde korrels met een mediaan groter dan 2 mm. |
conglomeraatFijneMatrix |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit klastisch materiaal en dat bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijnkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm. |
conglomeraatZandig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit klastisch materiaal en dat bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijner grofkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm en de mediaan van de fijnere fractie ligt tussen 0,063 en 2 mm. |
dolomiet |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calcium-magnesiumcarbonaat. |
gips |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calciumsulfaat. |
kalksteenFijnkorrelig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van calciumcarbonaat (CaCO3, kalk) waarvan de mediaan kleiner is dan 0,063 mm. |
kalksteenGrofkorrelig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van calciumcarbonaat (CaCO3, kalk) waarvan de mediaan tussen 0,063 en 2 mm ligt. |
kalksteenHardsteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit calciumcarbonaat (CaCO3, kalk) en korrels zijn niet (meer) herkenbaar. |
kleisteenMassief |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen. |
kleisteenZandig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voor 50 tot 95% uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen, met daarin grovere deeltjes met een mediaan die tussen de 0,063 en 2 mm ligt. |
mergel |
✓ |
✓ |
Fijn- of grofkorrelige kalksteen die voor meer dan 95% uit koolzure kalk bestaat, in Limburg voorkomt en waarin veel resten van fossielen te zien zijn. |
mergelKleiig |
✓ |
✓ |
Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen. |
mergelSiltig |
✓ |
✓ |
Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes krassen of knarsen tussen de tanden. |
mergelZandig |
✓ |
✓ |
Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels een mediaan tussen de 0,063 en 2 mm hebben. |
siltsteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen of tussen de tanden knarsen. |
siltsteenZandig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50 tot 95% uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen en verder uit grovere korrels waarvan de mediaan tussen de 0,063 en 2 mm ligt; de grovere korrels raken elkaar niet. |
steenkool |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit zwart, amorf organisch materiaal. |
steenzout |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit kristallijn zout. |
vuursteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit microkristallijne (fijn verdeelde), opake kwarts; komt meestal voor als knollen of platen in mergels of andere kalksteen. |
zandsteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt. |
zandsteenKleiig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en die een mes niet krassen. |
zandsteenKwartsietisch |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat uit kwartskorrels met een mediaan groter dan 0,063 mm en verder alleen uit kwartscement. Bij doorslaan loopt de breuk veelal door de kwartskorrels heen. |
zandsteenSiltig |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes krassen. |
De lijst met de soorten veen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bosveen |
✓ |
✓ |
Het veen bestaat uit een bruinkleurige matrix die weinig samenhang vertoont met daarin licht geel- tot roodbruine resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
heideveen |
✓ |
✓ |
Het veen bestaat uit een samenhangende bruin- tot zwartkleurige matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare roodbruine resten van worteltjes en takjes van heide: dunne, kronkelige, houtige resten van typisch centimeters lengte. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
mosveen |
✓ |
✓ |
Het veen heeft veelal een platige structuur en bestaat voornamelijk uit zeer fijne bruinkleurige vezeltjes met een schilferig uiterlijk. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
rietveen |
✓ |
✓ |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare geelkleurige resten van riet: glanzende, platte, fijne worteltjes, typisch millimeters groot en resten van wortelstokken en stengels, typisch centimeters tot decimeters groot. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
veenmosveen |
✓ |
✓ |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van veenmos: gelige blaadjes en stengeltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
wollegrasveen |
✓ |
✓ |
Het veen bevat als zodanig herkenbare resten van borstels van de basale bladscheden van eenarig wollegras: haren met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm en heeft een bruinige kleur. |
zeggeveen |
✓ |
✓ |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van zegge: dunne worteltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn, platte vooral brede bladresten die typisch millimeters tot centimeters lang zijn en licht geel tot bruin van kleur zijn. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben. |
scheuzeriaveen |
✓ |
Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van Scheuchzeria: platte, kronkelige, bruine lichtglanzende stengels met dicht op elkaar staande knopen met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
De lijst met de materialen die aan werkwater zijn toegevoegd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bentoniet |
✓ |
✓ |
Water met toevoeging van bentoniet om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen. |
bentonietBariet |
✓ |
✓ |
Water met toevoeging van bentoniet en bariumsulfaat om het soortelijk gewicht te verhogen. |
bentonietMicrodolomiet |
✓ |
✓ |
Water met toevoeging van bentoniet en microdolomiet om het soortelijk gewicht te verhogen. |
geen |
✓ |
✓ |
Water zonder toevoeging. |
polymeren |
✓ |
✓ |
Water met toevoeging van (biologisch afbreekbare) polymeren als CMC om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend welk materiaal als spoeling is gebruikt. |
De lijst voor de classificatie van de veranderlijkheid van het gesteente bij blootstelling aan water of lucht. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
stabiel |
✓ |
✓ |
Het gesteente blijft onveranderd in water. |
matigStabiel |
✓ |
✓ |
Het gesteente valt oppervlakkig uiteen in water. |
instabiel |
✓ |
✓ |
Het gesteente valt uiteen in water of het oppervlak van het monster valt al uiteen bij blootstelling aan lucht. |
De lijst met de doelen van stappen die in de bepalingen worden onderscheiden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
belastingstap |
✓ |
✓ |
Het doel van de stap is het proefstuk te vervormen door het te belasten. |
ontlastingstap |
✓ |
✓ |
Het doel van de stap is het proefstuk te vervormen door het te ontlasten. |
relaxatiestap |
✓ |
✓ |
Het doel van de stap is de spanning in het proefstuk in in evenwicht te laten komen met de belasting door de hoogte constant te houden. Deze stap wordt alleen uitgevoerd bij snelheidgestuurd samendrukken. |
De lijst voor de classificatie van de sterkte van het gesteente. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
uiterstZwak |
✓ |
✓ |
Het gesteente kan met een duimnagel worden ingedrukt. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 0,6 tot 1 MPa. |
zeerZwak |
✓ |
✓ |
Het gesteente verkruimelt bij een slag met de punt van een geologenhamer; kan met een zakmes worden geschild. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 1 tot 5 MPa. |
zwak |
✓ |
✓ |
Het gesteente kan met enige moeite met een zakmes worden geschild. Met de punt van een geologenhamer kunnen er deuken in worden geslagen. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 5 tot 25 MPa. |
matigSterk |
✓ |
✓ |
Het gesteente kan met een zakmes niet worden geschild of geschraapt. Een gesteentemonster kan worden gebroken met een enkele ferme slag met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 25 tot 50 MPa. |
sterk |
✓ |
✓ |
Het gesteente breekt pas na enkele slagen met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 50 tot 100 MPa. |
zeerSterk |
✓ |
✓ |
Het gesteente breekt na meerdere slagen met een geologenhamer. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 100 tot 250 MPa. |
uiterstSterk |
✓ |
✓ |
Met een geologenhamer kunnen alleen fragmenten van het gesteente worden afgeslagen. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte groter dan 250 MPa. |
De lijst voor de classificatie van de stijfheden van het membraan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
1400kPa |
✓ |
✓ |
Membraan met een stijfheid van ca. 1.400 kPa. |
1500kPa |
✓ |
✓ |
Membraan met een stijfheid van ca. 1.500 kPa. |
1600kPa |
✓ |
✓ |
Membraan met een stijfheid van ca. 1.600 kPa. |
1700kPa |
✓ |
✓ |
Membraan met een stijfheid van ca. 1.700 kPa. |
1800kPa |
✓ |
✓ |
Membraan met een stijfheid van ca. 1.800 kPa. |
De lijst met de redenen waarom met de bepaling is opgehouden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
beperkingTechnisch |
✓ |
✓ |
De bepaling is voortijdig gestopt vanwege de beperkingen van het gebruikte apparaat. |
einddoel |
✓ |
✓ |
Het vooraf gestelde doel van de bepaling is bereikt. |
membraanLek |
✓ |
✓ |
De bepaling is voortijdig gestopt omdat het membraan tijdens de bepaling lek raakte. |
De lijst met de redenen waarom met de activiteit in het veld is opgehouden. |
De lijst met de redenen waarom met de activiteit in het veld is opgehouden. |
|||
---|---|---|---|
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
beperkingTechnisch |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt vanwege beperkingen van het gebruikte apparaat. |
einddoel |
✓ |
✓ |
Het vooraf gestelde doel van de veldactiviteit is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte. |
obstakel |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een niet nader omschreven obstakel is gestuit. |
obstakelConstructie |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een deel van een constructie is gestuit; voorbeelden zijn resten van een bouwwerk, een rioolbuis. |
obstakelGrindStenen |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit. |
obstakelIJzervloer |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer, ofwel een laag ijzeroer, is gestuit. |
obstakelPuin |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit. |
obstakelVastGesteente |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt. |
risico |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder gewerkt kan worden vanwege een niet nader omschreven risico. |
risicoGrondwaterdruk |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen werken. |
risicoWerkwaterverlies |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het werkwater zeer snel wegstroomde. |
storingOrganisatorisch |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er een organisatorisch probleem is opgetreden. |
storingTechnisch |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er een technisch probleem is opgetreden. |
onbekend |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt. De reden is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de mate van vezeligheid van organische grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
amorf |
✓ |
✓ |
Geen zichtbare plantaardige structuur, sponsachtige consistentie. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezelig |
✓ |
✓ |
Mengsel van vezels en amorfe massa. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezeligFijn |
✓ |
✓ |
Mengsel van vezels met een lengte kleiner dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
pseudoVezeligGrof |
✓ |
✓ |
Mengsel van vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm en amorfe massa. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezelig |
✓ |
✓ |
Vezelige structuur, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Er is geen onderscheid gemaakt tussen fijne en grove vezels (fijnVezelig en grofVezelig). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezeligFijn |
✓ |
✓ |
Vezelige structuur, vezels met een lengte kleiner dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
vezeligGrof |
✓ |
✓ |
Vezelige structuur, vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
zwakAmorfNEN5104 |
✓ |
Niet tot zwak vergane plantenresten. Bij handpersen ontwijkt geen veen tussen de vingers en het uitgeperste water is kleurloos tot troebel. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
matigAmorfNEN5104 |
✓ |
Matig vergane plantenresten, de structuur is nog zichtbaar. Bij handpersen glijdt veel van het veen tussen de vingers door en het uitgeknepen water is troebel. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
sterkAmorfNEN5104 |
✓ |
Zeer sterk vergane plantenresten, structuur ontbreekt geheel. Bij handpersen glijdt het grootste deel van het veen tussen de vingers door. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst met de waarden voor tijdelijke verandering in het terrein. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bevriezing |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van andere werkzaamheden bevroren. |
bouwput |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van bouwwerkzaamheden uitgegraven. |
bronbemaling |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was de grondwaterstand verlaagd ten behoeve van andere werkzaamheden. |
injectie |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was er materiaal in de ondergrond geïnjecteerd ten behoeve van andere werkzaamheden. |
vacuumconsolidatie |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was er in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast ten behoeve van andere werkzaamheden. |
verticaleDrainage |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond tot op enige diepte verticaal gedraineerd (met strips, grindpalen, etc.) ten behoeve van andere werkzaamheden. |
voorbelasting |
✓ |
✓ |
Voor de start van het onderzoek was de ondergrond voorbelast ten behoeve van andere werkzaamheden. |
De lijst met de gebruikte modellen voor de vertaling van meetresultaten van de laserdiffractie naar de korrelgrootteverdeling. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
Fraunhofer |
✓ |
✓ |
Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Fraunhofermodel op basis van lichtverstrooiing omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Fraunhofermodel is met name geschikt voor materiaal met grote korrels. |
Mie |
✓ |
✓ |
Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Miemodel op basis van lichtbuiging (refractie) omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Miemodel is met name geschikt voor fijne korrels. |
De lijst voor de classificatie van de treksterkte van veen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De vezels grijpen niet in elkaar. Monsters zonder treksterkte geven geen weerstand bij het uit elkaar trekken, de vezels zijn te klein of afwezig om in elkaar te haken. |
laag |
✓ |
✓ |
De vezels grijpen iets in elkaar. Bij monsters met een lage treksterkte glijden de vezels langs elkaar zonder veel weerstand. Dit komt voor bij monster die veel kleine vezels hebben en enkele grote vezels. |
matig |
✓ |
✓ |
De vezels grijpen in elkaar. Bij monsters met een matige treksterkte wordt weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken van de grond. De vezels blijven aan elkaar haken en vormen een netwerk dat de grond ondersteunt. |
hoog |
✓ |
✓ |
De vezels grijpen sterk in elkaar. Bij monsters met een hoge treksterkte wordt veel weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken. De vezels vormen een netwerk of mat. Bij het uit elkaar trekken breken of knappen vezels. |
De lijst met de discontinuïteiten die de laagopbouw verstoren. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
antropogeen |
✓ |
✓ |
Grensvlak in antropogene grond dat niet als laagscheiding kan worden beschreven. |
krimpscheur |
✓ |
✓ |
Een smalle, (sub)verticale wigvormige discontinuïteit in fijnkorrelige grond, die met andersoortig materiaal gevuld is. |
schuifvlak |
✓ |
✓ |
Een door afschuiving ontstaan vlak. Kan parallel aan gelaagdheid en door gelaagdheid heen voorkomen. Voorbeelden zijn schuifvlakken in de buurt van een wiel (dijkdoorbraak) en schuifvlakken in glaciaal belaste klei. |
vorstwig |
✓ |
✓ |
Een met ingevallen grond gevulde ruimte die ontstaan is door smelten van in de ijstijd gegroeide ijslenzen en -wiggen. |
De lijst met de omschrijvingen van de wijze waarop een antropogene laag is ontstaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gecontroleerdAangebracht |
✓ |
✓ |
Opgebracht materiaal dat tot een bepaalde graad verdicht is (engineered fill). |
geroerd |
✓ |
✓ |
De natuurlijke samenhang van de grond is door ploegen of andere vormen van omwoelen verstoord. |
losGestort |
✓ |
✓ |
Opgebracht materiaal dat los gestort is. |
nietBepaald |
✓ |
✓ |
De wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen, kon niet worden bepaald. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend op welke wijze de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen. |
De lijst met de omschrijvingen van het natuurlijke proces dat tot vermenging van de grond heeft geleid. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bioturbaat |
✓ |
✓ |
De grond is, kort na afzetting van het sediment, vermengd door de activiteit van gravende en borende dierlijke organismen. |
kryoturbaat |
✓ |
✓ |
De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door herhaaldelijk bevriezen en ontdooien. |
vervloeiing |
✓ |
✓ |
De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door een proces dat bodemvloeiing heet. |
De lijst met de vakgebieden waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geotechniek |
✓ |
✓ |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise. |
geotechniekArcheologie |
✓ |
✓ |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische expertise. |
geotechniekArcheologieMilieukunde |
✓ |
✓ |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische en milieukundige expertise. |
geotechniekMilieukunde |
✓ |
✓ |
Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit milieukundige expertise. |
De lijst voor de classificatie van de mate waarin de oorspronkelijke kleur van het gesteente is veranderd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietVerkleurd |
✓ |
✓ |
Geen zichtbare verkleuring van gesteentemateriaal, eventueel met lichte verkleuring op discontinuïteitsvlakken. |
gedeeltelijkVerkleurd |
✓ |
✓ |
Het materiaal is verkleurd, maar niet door en door. |
volledigVerkleurd |
✓ |
✓ |
Het materiaal is door en door verkleurd. |
De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
LAT |
✓ |
✓ |
Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide). |
MSL |
✓ |
✓ |
Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level). |
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil. |
De lijst met de materialen die zijn verwijderd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
antropogeenStenigBestanddeel |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling is stenig antropogeen materiaal verwijderd en dat is licht stenig ophoogmateriaal, puin, stenen, verbrandingsresten en wegverhardingsmateriaal. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is voorafgaand aan de bepaling geen materiaal verwijderd. |
grind |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling is grind en grover materiaal verwijderd. |
houtskool |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn door verbranding verkoolde resten van hout verwijderd. |
kalkconcreties |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn concreties die door carbonaat tot een geheel zijn verkit verwijderd. |
koolzureKalk |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is de koolzure kalk verwijderd met HCl (0,2 M) en is het gehalte van de verwijderde kalk bepaald (Bepaling kalkgehalte). |
organischeStof |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is het organische stof verwijderd met H2O2 (20%) en is het gehalte van het verwijderde organische stof bepaald (Bepaling organischestofgehalte). |
plantenrestenHoutig |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken verwijderd. |
plantenrestenNietHoutig |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren verwijderd. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Voorafgaand aan de bepaling zijn schelpen en resten van schelpen verwijderd. |
De lijst met de werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bevriezing |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren bevroren. |
geen |
✓ |
✓ |
Er heeft tijdens het boren geen voorbehandeling plaatsgevonden. |
injectieDragendVermogen |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten. |
injectieWaterdoorlatendheid |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of er tijdens het boren voorbehandeling heeft plaatsgevonden. |
De lijst met de werkzaamheden die voor het boren zijn uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bevriezing |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte bevroren. |
geen |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft geen voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd. |
injectieDragendVermogen |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten. |
injectieWaterdoorlatendheid |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen. |
tijdelijkeVerbuizingVooraf |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond een buis aangebracht. |
vacuumconsolidatie |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast. |
verticaleDrainage |
✓ |
✓ |
De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte verticaal gedraineerd (strips, grindpalen, etc.). |
De lijst met de vormen van het proefstuk na afloop van een bepaling. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
onveranderd |
✓ |
✓ |
Het proefstuk is niet bezweken, er zijn geen schuifvlakken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting niet verandert. |
schuifvlakEnkel |
✓ |
✓ |
Het proefstuk is tijdens de bepaling bezweken en in het proefstuk is een schuifvlak ontstaan. |
schuifvlakMeervoudig |
✓ |
✓ |
Het proefstuk is tijdens de bepaling bezweken en in het proefstuk zijn meerdere schuifvlakken ontstaan. |
veranderdGeenTon |
✓ |
✓ |
Het proefstuk is niet bezweken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting veranderd, maar het is geen tonvorm geworden. |
veranderdTonvorm |
✓ |
✓ |
Het proefstuk is niet bezweken. De vorm van het proefstuk is in laterale richting veranderd van recht naar bol. Het proefstuk heeft een tonvorm gekregen. |
De lijst met de methoden voor het corrigeren voor wandwrijving. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietToegepast |
✓ |
✓ |
De verticale spanning is niet gecorrigeerd voor wrijving in de ring. |
wrijvingAangenomen |
✓ |
✓ |
De verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wrijving is een aangenomen waarde op basis van het Protocol laboratoriumproeven voor grondonderzoek aan waterkeringen, 2016. |
wrijvingBepaald |
✓ |
✓ |
De verticale spanning is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wandwrijving is (automatisch) bepaald. |
De lijst met de materialen die zijn weggegraven. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
grind |
✓ |
✓ |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit grind bestaat. |
huisvuil |
✓ |
✓ |
Ongedifferentieerd huishoudelijk afval. |
klei |
✓ |
✓ |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit klei bestaat. |
ophoogmateriaalLicht |
✓ |
✓ |
Ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht. |
puin |
✓ |
✓ |
Bouw- en sloopafval; veelal een mengsel van stenig materiaal dat door de mens gemaakt of bewerkt is. |
stenen |
✓ |
✓ |
Stenen van natuurlijk materiaal dat door de mens bewerkt is tot bouwstenen, ballastblokken, (basalt)stortsteen of een bijproduct van mijnbouw zijn. |
veen |
✓ |
✓ |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit veen bestaat. |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
zand |
✓ |
✓ |
Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit zand bestaat. |
De lijst voor de classificatie van de mediaan van de zandfractie |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
fijn |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 63 en 200 µm en is niet verder onderverdeeld. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijn63tot105um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 63 en 105 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijn105tot150um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 105 en 150 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
fijn150tot200um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 150 en 200 µm. Een klasse binnen de categorie fijn onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 200 en 630 µm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof200tot300um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 200 en 300 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof300tot420um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 300 en 420 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
middelgrof420tot630um |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 420 en 630 µm. Een klasse binnen de categorie middelgrof onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
grof |
✓ |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 630 en 2000 µm. Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
uiterstFijnNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 63 en 105 µm. Een klasse onder de NEN5104 procedure. |
|
zeerFijnNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 105 en 150 µm. Een klasse onder de NEN5104 procedure. |
|
matigFijnNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 150 en 210 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
matigGrofNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 210 en 300 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
zeerGrofNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 300 en 420 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
|
uiterstGrofNEN5104 |
✓ |
De zandmediaan ligt tussen 420 en 2000 µm. Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
De lijst voor de classificatie van de spreiding van de korrelgrootte van de zandfractie volgens NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeerKlein |
✓ |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen dezelfde zandmediaanklasse valt. |
|
matigKlein |
✓ |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen twee aansluitende zandmediaanklassen valt. |
|
matigGroot |
✓ |
Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt. |
|
zeerGroot |
✓ |
Zand waarvan minder dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklassen valt en de zandmediaan niet in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt. |
|
tweetoppig |
✓ |
Zand waarvan de korrels tot twee populaties horen die meestal niet in aaneensluitende zandmediaanklassen liggen. |
De lijst met de manieren waarop het membraan is verstevigd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
draadversteviging |
✓ |
✓ |
Het membraan is intern verstevigd met ijzerdraad in spiraalvorm. |
ringenstapel |
✓ |
✓ |
Rondom het membraan is een stapel ringen aangebracht. |
De lijst met de methoden voor het corrigeren voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietToegepast |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is niet gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
zoutgehalteAangenomen |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is een aangenomen waarde. |
zoutgehalteBepaald |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is bepaald. |
De catalogus voor het geotechnisch booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving, en van de gegevens die voortkomen uit het analyseren van boormonsters.
Een booronderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment en op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.
Booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat onderzoek uit vijf verschillende vakgebieden. Naast geotechniek zijn dat bodemkunde, geologie, toegepaste geologie en cultuurtechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vijf catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.
Geotechnisch booronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten in de grond-, weg- en waterbouw en in de woning- en utiliteitsbouw. Het onderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond te onderzoeken om de locatie, het ontwerp, de uitvoering of de toestand van bouwwerken te kunnen vaststellen. Het kan een verkennend karakter hebben en dan is het veelal voldoende de opbouw van de ondergrond globaal te bepalen. Vaker wil men precies weten hoe de ondergrond is opgebouwd en uit welk soort materiaal die bestaat en laat men monsters onderzoeken om bepaalde eigenschappen te bepalen om die in allerlei berekeningen te kunnen gebruiken. Het uiteindelijke doel daarbij is bijvoorbeeld het draagvermogen, het zettingsgedrag of de stabiliteit van de ondergrond in algemenere zin te bepalen of aspecten als de erosiebestendigheid.
De verscheidenheid in geotechnisch booronderzoek is groot. Het wordt zowel op land als op zee uitgevoerd en kan tot wel 150 meter diepte onder maaiveld of waterbodem reiken. In het grootste deel van Nederland bestaat de ondergrond op die diepte uit grond, maar in het zuiden en oosten wordt op bepaalde plaatsen het gesteente bereikt.
Voorts beperkt geotechnisch onderzoek zich niet tot de natuurlijke ondergrond, maar richt het zich ook op grondlichamen die door de mens zijn neergelegd.
Om de informatie die voortkomt uit geotechnisch booronderzoek te kunnen standaardiseren zijn grenzen gesteld aan de verscheidenheid en worden niet alle resultaten of alle vormen van onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Het accent ligt op standaard geotechnisch booronderzoek. Wat dat inhoudt is in de gegevensdefinitie vastgelegd. Uitgangspunt daarbij is dat de informatie in de basisregistratie ondergrond alleen betrekking heeft op boringen die verticaal bedoeld zijn. Gegevens die niet onder het standaard onderzoek vallen zijn niet opgenomen. Wanneer de grenzen verlegd worden, en dat zal in de toekomst zeker gebeuren, zal de gegevensdefinitie moeten worden aangepast.
Geotechnisch booronderzoek is een van de vijf soorten booronderzoek in de basisregistratie ondergrond en het komt voor dat booronderzoek vanuit een combinatie van vakgebieden is uitgevoerd. De bijzondere eisen die voor een dergelijke combinatie gelden, worden in de catalogus die voor het booronderzoek in zijn geheel gaat gelden vastgelegd.
Archeologisch en milieukundig booronderzoek vallen buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond. Wanneer geotechnisch onderzoek wordt gecombineerd met archeologisch of milieukundig onderzoek wordt alleen het geotechnische onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. In zo’n geval wordt wel gepreciseerd dat slechts een deel van de resultaten is geregistreerd.
Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in verreweg de meeste gevallen triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In de definities wordt duidelijk dat er ook andere manieren zijn om een gat in de ondergrond te maken en die worden gemakshalve toch tot het boren gerekend. Er worden ook gaten in de ondergrond gemaakt met afwijkende methoden die buiten het bereik van deze catalogus vallen. Dat zijn allemaal methoden die op water worden gebruikt en die tot doel hebben een hap uit de waterbodem te nemen. Apparaten die daarvoor gebruikt worden zijn bijvoorbeeld de boxcorer en de Van Veen-bodemhapper. Onderzoek dat gebaseerd is op dergelijke technieken valt buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond en de reden daarvoor is dat de resultaten een zeer geringe waarde voor hergebruik hebben, omdat de diepte van het bemonsterde interval niet goed bepaald is en de waterbodem binnen korte tijd kan veranderen.
De gegevens over de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond die uit geotechnisch booronderzoek voortkomen, zijn gebaseerd op monsters die uit de ondergrond genomen zijn. Voor het hergebruik van de gegevens is het van belang te weten in welke mate de monsters waarop de waarnemingen en metingen zijn gebaseerd representatief geacht kunnen worden voor de situatie in-situ. Anders gezegd, voor hergebruik is het van belang de kwaliteit van de monsters vast te leggen.
De kwaliteit van de monsters is van een groot aantal factoren afhankelijk: hoe er geboord is, hoe de monsters genomen zijn, met wat voor apparaat, hoe de monsters boven de grond zijn behandeld, getransporteerd en opgeslagen. De gegevens over het boren, bemonsteren en de relevante specificaties van het apparaat zijn in deze catalogus opgenomen. Die gegevens bepalen het maximaal te bereiken kwaliteitsniveau. Om die kwaliteit in het verdere proces te kunnen behouden, zijn binnen het werkveld procedures opgesteld. Monsters worden ingedeeld in categorieën en voor iedere categorie is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden vanaf het moment dat ze boven de grond zijn gekomen. In de catalogus wordt verwezen naar die procedures. In hoeverre de kwaliteit op het moment dat de monsters worden beschreven of geanalyseerd afwijkt van de initiële kwaliteit, wordt vastgelegd als onderdeel van het onderzoek.
De eisen die een gebruiker van de basisregistratie aan de gegevens over de kwaliteit van monsters stelt worden vooral bepaald door het detail dat hij zoekt. Wil de gebruiker een globaal inzicht in de opbouw van de ondergrond verkrijgen, dan zal het voldoende zijn te weten of de monsters geroerd of ongeroerd zijn. Wil een geotechnisch adviseur gegevens uit de boormonsteranalyse gebruiken in berekeningen, dan zal hij de details willen kennen om de waarde van een gegeven te kunnen bepalen.
Geotechnisch booronderzoek omvat gewoonlijk drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsteranalyse en de boormonsterfotografie. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt weinig uitgevoerd. Van de vier deelonderzoeken zijn er twee in deze versie van de catalogus opgenomen, de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse (figuur 1).
Figuur 1: Geotechnisch booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsterfotografie en boorgatlogging zijn nog buiten scope.
In de boormonsterbeschrijving wordt het materiaal dat uit de ondergrond naar boven is gehaald, beschreven op een manier die inzicht geeft in de opbouw van de ondergrond en de globale eigenschappen ervan. In het laboratorium worden allerlei proeven uitgevoerd om de samenstelling en een grote verscheidenheid aan eigenschappen nauwkeurig te bepalen. De verscheidenheid aan bepalingen is groot en iedere bepaling vraagt een eigen definitie. Dat vergt tijd en om die reden wordt de standaardisatie van boormonsteranalyse in twee fasen gerealiseerd.
Sinds 2017 is onder verantwoordelijkheid van NEN gewerkt aan een Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1. Dat deel van de norm gaat over de identificatie van grond en vervangt binnen de wereld van de geotechniek NEN 5104. De verandering is groot omdat er op een manier naar grond wordt gekeken die wezenlijk anders is dan wat gebruikelijk was. In NEN-EN-ISO 14688-1 is de identificatie van grond geheel en al gebaseerd op visuele en tactiele waarneming, op zien en voelen. Bij het voelen staan de aspecten centraal die over het gedrag van grond gaan.
De oude NEN 5104 was eerder een classificatiesysteem waarmee het mogelijk was een willekeurig mengsel precies te benoemen wanneer het gehalte aan grind, zand, silt, lutum en organische stof nauwkeurig was bepaald. Die benadering werkt prima wanneer de gehaltes werkelijk gemeten zijn door proeven uit te voeren. Om de benadering toe te passen bij het beschrijven van monsters gebaseerd op alleen zintuigelijke waarneming, moesten referentiemonsters waarvan de samenstelling door metingen was bepaald gebruikt worden. Dat bleef in de praktijk dikwijls achterwege. Bovendien kende de methode bezwaren van meer fundamentele aard, waardoor al lange tijd werd ervaren dat de norm niet meer goed aansloot op de eisen van het geotechnisch werkveld.
In de basisregistratie ondergrond kunnen niet alleen beschrijvingen die onder NEN-EN-ISO 14688-1 zijn gemaakt, maar ook beschrijvingen die onder NEN 5104 zijn gemaakt worden geregistreerd. De verandering in de methode van beschrijven maakt dat het verschil tussen een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen en een die onder NEN-EN-ISO 14688 is gemaakt groot is. Onder NEN 5104 worden minder gegevens vastgelegd, is de samenhang minder strikt geborgd en kan de betekenis van gegevens anders zijn. Sommige gegevens kunnen alleen bestaan onder NEN 5104, andere gegevens kunnen juist niet bestaan onder die norm. Een ander verschil is dat de nieuwe methode een strikt onderscheid maakt tussen gegevens die uit het beschrijven en de gegevens die uit het meten voortkomen. In het verleden was dat niet het geval met als gevolg dat niet altijd duidelijk is waarop de gegevens van een oude beschrijving berusten.
Overigens valt een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A.
Hoewel het meeste geotechnisch booronderzoek zich richt op grond, kan het ook betrekking hebben op gesteente of een combinatie van grond en gesteente. De procedures voor het beschrijven van grond en gesteente verschillen; in de beschrijfwijze van gesteente is de afgelopen jaren geen verandering gekomen. Voor gesteente geldt sinds 2004 NEN-EN-ISO 14689, en in februari 2018 is daarvan een nieuwe versie gepubliceerd. Voor deze norm bestaat geen Nederlandse annex. Wel is de totstandkoming van de Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1 aangegrepen om binnen Nederland af te spreken welke gegevens van gesteente moeten worden vastgelegd. Het resultaat is in deze catalogus opgenomen.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het booronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft de entiteit informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).
Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd3.
De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.
De bronhouder beslist of hij de resultaten van een booronderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object booronderzoek.
De kernactiviteit in het veld is het maken van het gat, de boring. Voor het onderzoek is het van het grootste belang de gegevens vast te leggen die van invloed zijn op de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. Daarnaast betekent boren dat men de toestand van de ondergrond verandert. Om de gevolgen van die ingreep later te kunnen beoordelen is het van belang te weten hoe men de ondergrond heeft achtergelaten.
Aan het maken van een boorgat kunnen voorbereidende werkzaamheden zijn voorafgegaan. Het weggraven van materiaal is een bijzondere vorm van voorbereiding omdat daaruit ook gegevens over de opbouw van de ondergrond kunnen voortkomen. Wanneer het weggegraven materiaal globaal is beschreven wordt dat apart vastgelegd (Weggegraven laag) en niet als onderdeel van het deelonderzoek Boormonsterbeschrijving.
Bij het boren gebruikt men een bepaalde techniek om het apparaat dat men gekozen heeft de grond in te drijven. Bij verkennend onderzoek dat zich tot geringe diepte beperkt boort men vaak met de hand, voor ander onderzoek gebeurt dat veelal mechanisch. Tijdens het boren kan men herhaaldelijk van techniek wisselen, en voor een goed begrip van de onderzoeksresultaten is het van belang te weten welk deel van de ondergrond met welke techniek is doorboord (Geboord interval).
Wanneer men tevoren weet dat men in gesteente gaat boren wordt ook de Boorsnelheid vastgelegd. Die geeft namelijk informatie over de opbouw van de ondergrond.
Het doel van het boren is dat er monsters uit de ondergrond worden gehaald. Dat kan op allerlei manieren gebeuren en tijdens het boren kan men herhaaldelijk van manier wisselen (Bemonsterd interval).
Heeft men kernen genomen in gesteente dan wordt ook de opbrengst van het gekernde traject vastgelegd (Kernopbrengst).
Tijdens het boren kan men constateren dat er in bepaalde intervallen sporen van verontreiniging voorkomen (Verontreinigd interval) en dat wordt dan vastgelegd om latere gebruikers te kunnen informeren.
Wanneer men ten slotte klaar is met boren kan het ontstane gat op een bepaalde manier worden afgewerkt. Dat kan weer per diepte-interval verschillen (Afgewerkt interval).
In het geval men monsters gestoken of gekernd heeft worden ook specificaties vastgelegd van het apparaat dat daarvoor gebruikt is. In figuur 2 en figuur 3 wordt geïllustreerd wat de belangrijkste kenmerken zijn.
Figuur 2: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een haakse steekmond, (b) een apparaat waarvan de steekmond een hoek (α) maakt met de verticaal en (c) een apparaat als b maar dan voorzien van een passieve zuiger. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter en d2 de diameter van de steekmond. De diameter van de container is gelijk aan de doorgangsdiameter.
Figuur 3: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een afschroefbare steekmond en een vanger en (b) een zelfde apparaat maar dan met een variabele diameter en een container die voorzien is van een liner. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter, d2 de diameter van de steekmond en d3 de diameter van de container.
Voor, tijdens of direct na het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd.
Bij boren op water kan er op de waterbodem een laag slib blijken te liggen. Wanneer dat voor het onderzoek relevant geacht is, worden enkele kenmerken daarvan vastgelegd.
Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters met als doel een of meer boorprofielen te maken. Er kunnen twee procedures gelden, omdat het beschrijven van grond en gesteente gecombineerd kan worden.
Historische beschrijvingen van grond die onder NEN 5104 gemaakt zijn, verschillen fundamenteel van beschrijvingen van grond onder NEN-EN-ISO 14688-1. In het eerste geval is altijd sprake van één boorprofiel, in het tweede geval kunnen binnen een onderzoek drie verschillende boorprofielen gemaakt zijn.
Een boorprofiel is een resultaat van de boormonsterbeschrijving en beschrijft de laagopbouw van het deel van de ondergrond dat bemonsterd is.
Een boorprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit. Onder NEN 5104 heeft dat begrip eigenlijk geen onderscheidende waarde, omdat er altijd maar een profiel is. De kwaliteit daarvan wordt niet gespecificeerd omdat gewoonlijk niet meer te achterhalen is waarop de gegevens precies zijn gebaseerd.
Onder NEN-EN-ISO 14688-1 heeft het begrip beschrijfkwaliteit wel onderscheidende waarde. Het betekent dat de kwaliteit van de monsters waarop de beschrijving gebaseerd is en de mate van detail in de beschrijving over het hele profiel vergelijkbaar zijn. Figuur 4 illustreert het geval waarin een booronderzoek twee boorprofielen oplevert.
Figuur 4: Uit een boring komen geroerde en ongeroerde monsters en in de beschrijving worden dan twee boorprofielen gemaakt.
Een geval waarin een boormonsterbeschrijving NEN-EN-ISO 14688-1 twee boorprofielen oplevert is wanneer op een bepaalde plaats een boring is gezet die op twee manieren bemonsterd is. Over het hele boortraject zijn monsters met een relatief lage kwaliteit, geroerde monsters, genomen. Daarnaast zijn van bepaalde dieptes monsters met een hoge kwaliteit, ongeroerde monsters, verkregen. Het verschil in kwaliteit is zo groot dat de monsters apart beschreven moeten worden. In het eerste geval ontstaat een continu profiel, in het tweede een discontinu profiel.
Een derde profiel is nodig wanneer bovendien een deel van de monsters, gewoonlijk uit het bovenste deel van de ondergrond, beschreven is onder de eisen die aan verkennend onderzoek zijn gesteld. Die eisen zijn laag en dekken maar een deel van kenmerken.
Het uitgangspunt is in alle gevallen dat het boorprofiel alle met een bepaalde kwaliteit bemonsterde intervallen dekt en het hele traject compleet in lagen is beschreven. Het kan echter zijn dat dit niet gelukt is, bijvoorbeeld omdat er per ongeluk een monster verdwenen is. De intervallen die niet beschreven konden worden, worden expliciet in het profiel opgenomen (Niet-beschreven interval) en de reden waarom het niet beschreven is wordt vastgelegd.
De belangrijkste entiteiten in een boorprofiel zijn de lagen. Iedereen die de ondergrond beschrijft beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. De dikte daarvan varieert met de schaal waarop men de ondergrond wil beschrijven. In de beschrijving van boormonsters zou men de doorsnijding kunnen waarnemen van lagen met de dikte die varieert van een millimeter tot tientallen meters.
De praktijk is anders. De lagen in het boorprofiel zijn niet altijd waargenomen lagen of de doorsnijding daarvan. Vaak zijn het beschrijfeenheden en dat zijn in zekere zin artefacten omdat ze het resultaat zijn van de procedurele afspraken die in NEN-EN-ISO 14688 zijn vastgelegd. Daarin is de minimale dikte van een laag in de beschrijving op 2 cm gesteld en de maximale op 100 cm.
Onder NEN 5104 is niet vastgelegd op welke wijze de grenzen van lagen zijn bepaald. Ook zijn er geen beperkingen gesteld aan de laagdikte. Veiligheidshalve zou men de lagen die onder NEN 5104 beschreven zijn, altijd moeten beschouwen als beschrijfeenheden.
Lagen hebben een boven- en ondergrens, zijn van menselijke of natuurlijke oorsprong en bestaan uit een bepaald materiaal. In de geotechniek wordt onderscheid gemaakt tussen grond en gesteente enerzijds en bijzonder (lees: ander) materiaal anderzijds. Van bijzonder materiaal worden geen details vastgelegd, van grond en gesteente wel. Het onderscheid tussen grond en gesteente speelt alleen in bepaalde delen van Nederland. Grond bestaat uit los materiaal of uit materiaal dat met de hand vervormd kan worden. Gesteente bestaat uit vast materiaal dat niet met de hand vervormd kan worden. Dat onderscheid is in de meeste gevallen voldoende, maar uiteindelijk is er vaak sprake van een geleidelijke overgang van grond naar gesteente en kunnen aspecten als uitdroging en verwering het onderscheid verder bemoeilijken. In de praktijk moet men, wanneer een monster zo hard is dat bekrassen met een duimnagel er alleen een kerf in achterlaat, beslissen of men het als gesteente of grond wil beschrijven.
Omdat een laag in veel gevallen een beschrijfeenheid is kan een laag weer uit laagjes zijn opgebouwd en die laagjes kunnen in samenstelling verschillen.
Onder NEN-EN-ISO 14688-1 worden van grond altijd de grondsoort, de kleur en het al dan niet voorkomen van sporen van beworteling vastgelegd. Welke kenmerken er verder worden vastgelegd hangt af van de beschrijfkwaliteit, de kwaliteit van de monsters en de grondsoort.
Onder NEN 5104 wordt altijd de grondsoort vastgelegd en afhankelijk van de grondsoort ook het gehalte aan grind en organische stof, maar dat alles volgens een eigen systematiek. Wat er verder wordt vastgelegd is onder NEN 5104 niet voorbepaald.
Van gesteente worden altijd de gesteentesoort, de eventueel voorkomende bijzondere bestanddelen, het soort cement, de kleur, de kalkgehalteklasse en de sterkteklasse vastgelegd.
De laagopbouw kan verstoord zijn doordat discontinuïteiten de lagen doorsnijden. Wanneer de laagopbouw ondanks de verstoring nog goed te beschrijven is, worden naast de lagen ook de kenmerken van de discontinuïteit vastgelegd. Als door verstoring de beschrijving van de laagopbouw praktisch onmogelijk is, wordt het verstoorde interval niet beschreven.
Boormonsteranalyse is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het doen van metingen aan boormonsters. Bijna zonder uitzondering worden de metingen in een laboratorium uitgevoerd. De catalogus dekt de bepalingen die in standaard geotechnisch booronderzoek uitgevoerd worden en dat zijn altijd bepalingen aan grond en bijzonder materiaal. Analyse van gesteente is buiten beschouwing gelaten.
In de boormonsteranalyse worden aan een of meer intervallen bepalingen gedaan, de onderzochte intervallen. De kwaliteit van het monster en de beschikbare hoeveelheid materiaal bepalen in eerste instantie wat er allemaal van een interval kan worden bepaald. De beperking in hoeveelheid materiaal betekent dat bepaalde bepalingen elkaar in de praktijk uitsluiten en dat bepalingen die wel gecombineerd kunnen worden elkaar veelal in een strikte volgorde moeten opvolgen.
In sommige gevallen vereist een bepaling een niet verstoord boormonster. Het deel dat moet worden geanalyseerd, het proefstuk, wordt uit het monster genomen en de rest wordt beschreven. Wanneer de volledige doorsnede van het monster wordt gebruikt, blijft er een gat in het monster achter dat niet beschreven kan worden (zie figuur 5). Het proefstuk gaat onbeschreven de bepaling in en het materiaal wordt na uitvoering van de bepaling beschreven door degene die de bepaling heeft uitgevoerd. De kwaliteit van het materiaal is dan ingrijpend veranderd en niet langer vergelijkbaar met dat van de niet onderzochte intervallen. Daarom wordt de beschrijving van het materiaal waaruit het proefstuk bestaat, als onderdeel van de boormonsteranalyse vastgelegd en niet opgenomen in de boormonsterbeschrijving.
Figuur 5: Van een niet verstoord boormonster worden twee intervallen geanalyseerd. In het bovenste van de twee wordt een ring gestoken en het materiaal in de ring vormt het proefstuk dat wordt onderzocht; er blijft voldoende materiaal over om het materiaal op normale wijze te beschrijven. Van het monster dat het onderste interval omvat, worden de boven- en onderkant afgesneden. Het resterende proefstuk gaat in zijn geheel worden onderzocht; het materiaal kan niet op de normale wijze worden beschreven en blijft buiten de boormonsterbeschrijving. In bepaalde gevallen worden de afsnijdsels wel gebruikt voor aanvullende bepalingen.
Welke bepalingen er zijn uitgevoerd, wordt voor ieder interval vastgelegd. Het gaat om een aantal basisparameters die op de toestand of de samenstelling van het materiaal betrekking hebben, en om de zettingseigenschappen, ongedraineerde schuifsterkte, schuifspanningsverloop bij belasting en schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming, consistentiegrenzen en korrelgrootteverdeling en verzadigde waterdoorlatendheid.
Iedere bepaling die als onderdeel van de boormonsteranalyse wordt uitgevoerd, is aan een bepaalde procedure onderworpen en wordt volgens een bepaalde methode uitgevoerd. Wanneer er in de uitvoering keuzen worden gemaakt die voor de gebruiker van de gegevens relevant kan zijn, worden die vastgelegd. Datzelfde geldt voor de eventuele bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering voordoen of die men na afloop constateert door het materiaal te bekijken.
Het materiaal waaruit een proefstuk bestaat dat de volledige doorsnede van een niet verstoord boormonster omvat, wordt pas na afloop van de bepaling beschreven (zie figuur 5). Het resultaat wordt apart vastgelegd en alleen de aspecten die na afloop van de bepaling nog als representatief voor het oorspronkelijk monster kunnen worden beschouwd, worden beschreven. In het uitzonderlijke geval dat het interval uit bijzonder materiaal bestaat, wordt alleen de naam van het materiaal vastgelegd.
Grond vervormt bij belasting en wanneer de vervorming alleen in verticale richting plaatsvindt, spreekt men van zetting. Bij zetting wordt de ruimte tussen de korrels (de poriën) kleiner en verliest de grond water. Het zettingsproces bestaat uit twee fasen, de consolidatiefase en de kruipfase. Tijdens de consolidatiefase verliest de grond water. Wanneer de belasting volledig door het korrelskelet wordt gedragen is de grond in een toestand van evenwicht gekomen, en zegt men dat de grond volledig is geconsolideerd. De eerste fase in het zettingsproces, de consolidatiefase, is dan afgesloten. Tijdens de kruipfase blijft het water in de grond en wordt het volume van de grond heel langzaam kleiner.
Door een proefstuk samen te drukken en het zettingsverloop of het spanningsverloop bij zetting te bepalen, verwerft men inzicht in het zettingsgedrag van de grond. Het zettingsgedrag is afhankelijk van de belasting die de grond al in de ondergrond heeft ondergaan en van de materiaaleigenschappen, met name van de waterdoorlatendheid en de weerstand van het korrelskelet4 tegen druk. De waterdoorlatendheid is van belang omdat de snelheid van vervorming voornamelijk afhangt van de snelheid waarmee het aanwezige water kan wegstromen.
Zettingseigenschappen worden alleen bepaald van cohesief materiaal en dat wil zeggen materiaal dat samenhang vertoont. De bepaling vereist een proefstuk uit een niet verstoord boormonster en dat wordt op maat gemaakt zodat het past in de metalen ring die in een apparaat wordt ingebouwd. Het zettingsverloop wordt op een andere manier bepaald dan het spanningsverloop bij zetting en met een ander apparaat.
Voor het bepalen van het zettingsverloop wordt de ring met het proefstuk in een samendrukkingsapparaat geplaatst (figuur 6) dat met water gevuld wordt. De ring wordt aan de boven- en onderzijde afgedekt met poreuze stenen die het water doorlaten. Op de bovenste poreuze steen ligt de drukplaat die dient om de belasting over te brengen op het proefstuk. De proef kent een aantal stappen en in iedere bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde belasting opgelegd en gemeten hoe snel de hoogte van het proefstuk verandert. De verandering in hoogte wordt verticale rek genoemd.
Figuur 6: Het samendrukkingsapparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het zettingsverloop.
Het spanningsverloop tijdens zetting wordt bepaald met een CRS-apparaat en die afkorting staat voor constant rate of strain (figuur 7). Het grootste verschil met het samendrukkingsapparaat is dat de ring hier in een drukcel wordt geplaatst waarvan de druk geregeld kan worden door water toe- en af te voeren. Het proefstuk wordt eerst met water verzadigd (Verzadigingsfase). Ook deze proef kent een aantal stappen, maar hier wordt het proefstuk in iedere bepalingsstap een bepaalde snelheid van vervormen opgelegd en worden de spanningen in het proefstuk gemeten. De snelheid van vervormen wordt ter controle altijd precies gemeten (verlopen tijd en verticale rek).
Figuur 7: Het CRS-apparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het spanningsverloop bij zetting.
De registratie van de metingen vindt geautomatiseerd plaats en er worden gewoonlijk bepaalde correcties toegepast. Wanneer het proefstuk de volledige doorsnede van een monster beslaat, wordt het samengedrukte materiaal na afloop van de bepaling beschreven.
De schuifsterkte is de schuifspanning waarbij materiaal bezwijkt. Ongedraineerd wil zeggen dat het water dat in het materiaal aanwezig is, er tijdens de bepaling in blijft zitten. Het water neemt dan een deel van de opgelegde druk op.
De ongedraineerde schuifsterkte wordt alleen bepaald van cohesief materiaal. Er wordt een handvin (torvane) of een zakpenetrometer gebruikt. Dat zijn eenvoudige apparaten en de proeven kunnen snel en goedkoop uitgevoerd worden.
Bepalingen met deze apparaten leveren indicatieve waarden. Een enkelvoudige bepaling is altijd een puntmeting. Standaard wordt op twee verschillende punten in het monster een meting uitgevoerd en wordt het gemiddelde van de metingen vastgelegd.
Grond vervormt bij belasting en wanneer de vervorming zich als gevolg van horizontale drukverschillen niet tot de verticale richting beperkt, kan de grond instabiel worden en gaan schuiven. Dat risico bestaat bijvoorbeeld bij zware constructies of grondlichamen die op het maaiveld liggen, bij afgravingen (bouwputten en gegraven watergangen), en bij constructies in de ondergrond (tunnels en parkeergarages). Om inzicht te krijgen in dat proces wordt het schuifspanningsverloop bij belasting bepaald. De schuifspanning is het directe gevolg van een verschil in verticale en horizontale spanning in de grond. Als gevolg van schuifspanning gaat de grond bij een horizontaal drukverschil in horizontale richting vervormen. De schuifspanning kan oplopen tot het moment waarop de grond bezwijkt. De waarde van de schuifspanning op het moment van bezwijken is de schuifsterkte.
Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van grond. Het precieze doel van het onderzoek en de soort grond bepalen of er een proefstuk uit een niet verstoord boormonster wordt gestoken of dat er in het laboratorium een proefstuk wordt gemaakt (Gemaakt proefstuk). Dat laatste gebeurt door het materiaal op een bepaalde manier voor te behandelen (maakmethode) zodat het de gewenste eigenschappen krijgt.
Het proefstuk wordt altijd heel precies tot een cilinder gevormd, tussen twee poreuze stenen in een waterdicht membraan verpakt en in de drukcel van een triaxiaalapparaat geplaatst (figuur 8). De drukcel is gevuld met vloeistof. Op de bovenste poreuze steen ligt de drukplaat die dient om de belasting over te brengen op het ingepakte proefstuk. De druk van de vloeistof in de cel kan geregeld worden en via de poreuze stenen kan ook de waterdruk in het proefstuk geregeld worden. Door het proefstuk te belasten gaat het vervormen en de proefopstelling is zo ontworpen dat vervorming in alle richtingen kan optreden.
Figuur 8: Het triaxiaalapparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij belasting.
De bepaling kent meestal drie fasen en dan wordt het proefstuk eerst verzadigd met water (Verzadigingsfase), vervolgens laat men het proefstuk onder druk consolideren (Consolidatiefase) en tenslotte gaat men het proefstuk belasten (Belastingfase). De eerste twee fasen kunnen worden overgeslagen en dan spreekt men van ongeconsolideerde uitvoering. De belastingfase wordt altijd uitgevoerd, want dat is de fase waarin het schuifspanningsverloop wordt bepaald.
Tijdens ieder van de fasen worden metingen uitgevoerd. Van de verzadigingsfase worden alleen enkele kengetallen vastgelegd (verzadigingsdruk, verticale rek en spanningsverschil).
Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk op een bepaalde manier onder druk gezet (consolidatiemethode). De veranderingen worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de volumeverandering van het proefstuk te meten. De druk in de cel en, afhankelijk van de consolidatiemethode, ook de belasting worden omgerekend naar de spanning in het proefstuk (consolidatiespanning). Het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd in het Volumeverloop bij consolidatie. Ook worden enkele kengetallen van de consolidatiefase gegeven (verticale rek, neutrale gronddrukcoëfficiënt).
Tijdens de belastingfase laat men het proefstuk onder verticale druk vervormen door het te belasten en daarbij de belasting zo te regelen dat de snelheid van verticaal vervormen constant blijft. In de bepalingsmethode ligt vast of er tijdens deze fase water in en uit het proefstuk kan stromen. De veranderingen in het proefstuk worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de belasting te meten en, afhankelijk van de bepalingsmethode, de waterspanning of het volume van het proefstuk. De meetwaarden worden omgerekend naar verticale spanning, schuifspanning en volumeverandering of verschilwaterspanning. Het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd als het Schuifspanningsverloop bij belasting. De snelheid van vervormen wordt ter controle altijd precies gemeten (verlopen tijd en verticale rek). Aan het einde van de bepaling wordt de vorm van het proefstuk vastgelegd (vorm proefstuk).
Het schuifspanningsverloop kan ook bepaald worden door een proefstuk onder horizontale druk te vervormen. Het schuifspanningsverloop wordt bepaald van cohesieve grond en stelt dezelfde eisen aan een proefstuk als bij de bepaling bij belasting.
Het proefstuk wordt altijd heel precies tot een cilinder gevormd, tussen twee poreuze stenen in een waterdicht membraan verpakt en dan in metalen ringen in een DSS-apparaat geplaatst (figuur 9). De afkorting staat voor direct simple shear. De metalen ringen zorgen er voor dat het proefstuk tijdens de bepaling niet lateraal kan vervormen. In plaats van ringen kan ook een met ijzerdraad verstevigd membraan worden gebruikt.
Figuur 9: Het DSS-apparaat dat gebruikt wordt voor het bepalen van het schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming. In het begin wordt het proefstuk dat in de ringen zit alleen belast (a) en daarna wordt het voetstuk ten opzichte van het bovenstuk verplaatst door er een horizontale kracht op uit te oefenen (b). Er bestaan ook apparaten waarin juist het bovenstuk wordt verplaatst.
Men kan het proefstuk de gelegenheid gegeven om tijdens de bepaling water op te nemen of water uit het proefstuk te laten stromen (gedraineerd). Dat kan via een slangetje of het deel van het apparaat waar het proefstuk in wordt geplaatst wordt met water gevuld. In enkele gevallen krijgt het proefstuk de gelegenheid om voorafgaand aan de bepaling water op te nemen (waterverzadigd).
De bepaling kent twee fasen en dan laat men eerst het proefstuk onder belasting consolideren (Consolidatiefase) en vervolgens gaat men het proefstuk vervormen (Schuiffase).
Tijdens ieder van de fasen worden metingen uitgevoerd. Tijdens de consolidatiefase wordt het proefstuk in één of meerdere stappen belast. Tijdens deze fase kan het voetstuk vast worden gezet. De veranderingen worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de verandering in hoogte van het proefstuk te meten. Het resultaat wordt vastgelegd in Hoogteverloop bij consolidatie.
Tijdens de schuiffase laat men het proefstuk onder horizontale druk vervormen door de bovenkant of onderkant van het proefstuk met een constante snelheid in horizontale richting te verplaatsen. Gedurende de fase wordt het proefstuk op gelijke hoogte gehouden. De veranderingen in het proefstuk worden geregistreerd door gedurende een bepaalde tijd de horizontale verplaatsing en de horizontale en verticale druk te meten. De meetwaarden worden omgerekend naar schuifrek, schuifspanning en verticale spanning en het uiteindelijke resultaat wordt vastgelegd als het Schuifspanningsverloop bij horizontale vervorming.
Cohesieve grond heeft een zekere samenhang. De mate van samenhang, de consistentie, wordt bepaald door de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid vaste materie en door de samenstelling van de vaste materie. Door bij verschillende watergehalten metingen uit te voeren bepaalt men de zgn. Atterbergse grenzen: de vloeigrens, de uitrolgrens en de krimpgrens. In standaard geotechnisch onderzoek worden alleen de vloeigrens en de uitrolgrens bepaald. Tussen die twee grenzen gedraagt de grond zich plastisch. Bij een watergehalte boven de vloeigrens gedraagt grond zich als een vloeistof, bij een watergehalte onder de uitrolgrens is de grond niet makkelijk vervormbaar en noemt men de grond semi-vast. De uitrolgrens wordt altijd op dezelfde manier bepaald, voor de vloeigrens heeft men de keuze uit de Casagrande-methode en de valconus-methode. De laatste methode krijgt in de uitvoeringspraktijk meer en meer de voorkeur.
Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel bepaald. De fracties bij elkaar vormen een aaneensluitende reeks die het groottebereik volledig dekt.
De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie).
De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa en wanneer de lasermethode gekozen is, wordt een zekere correctie doorgevoerd. In alle gevallen wordt in het resultaat onderscheid gemaakt tussen de fractie groter en de fractie kleiner dan 63µm; bij die grootte ligt de grens tussen wat fijn en wat grof wordt genoemd. Ieder van de fracties kent een standaardonderverdeling en die wordt in de meeste onderzoeken toegepast. De opdracht kan een meer gedetailleerde onderverdeling vragen en met name voor de grove fractie bestaan verscheidene opties.
De korrelgrootteverdeling wordt in eerste instantie gebruikt om het materiaal te classificeren.
De waterdoorlatendheid van met waterverzadigde grond is de snelheid waarmee water erdoorheen stroomt. In de geotechniek wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald volgens de constant head methode of de falling head methode. Bij beide methoden laat men water van een bepaalde soort (gebruikt medium) door de grond stromen, en daarvan wordt vastgelegd of de daarin aanwezige gassen eruit verwijderd zijn (water ontgast). Men laat het water meestal van onder naar boven door het proefstuk stromen. De variabelen die van invloed zijn op het resultaat worden vastgelegd (temperatuur, maximale gradiënt).
De constant head methode wordt gebruikt voor niet-cohesieve grond en daarvan wordt volgens een bepaalde methode een proefstuk gemaakt (maakmethode) die een bepaalde dichtheid krijgt (droge volumieke massa). Het proefstuk kan tevoren met CO2 worden verzadigd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt een aantal malen bepaald steeds bij een andere droge volumieke massa.
De falling head methode wordt gebruikt voor cohesieve grond en wordt bijna altijd bepaald aan een proefstuk dat met een ring uit een niet verstoord boormonster is gestoken. Bij een dergelijk proefstuk leg je vast of de doorlatendheid verticaal is gemeten (verticaal bepaald). In het laboratorium kiest men of de poreuze stenen in de proefstelling nat of droog moeten zijn en of in de steekring een waterafstotende laag moet krijgen en legt men het proefstuk een bepaalde belasting op. Aan het einde van de proef wordt het watergehalte bepaald. Het resultaat van de proef is de verzadigde waterdoorlatendheid bij de opgelegde druk.
Het watergehalte wordt bepaald door het in het materiaal aanwezige water op een bepaalde manier te verwijderen, het massaverlies te meten en het resultaat uit te drukken in de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Temperatuur en droogtijd zijn van belang en voor de aanwezigheid van zouten in het poriënwater wordt een bepaalde correctie doorgevoerd. In sommige gevallen wordt het gegeven bij twee verschillende temperaturen bepaald.
Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.
Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (lutumcorrectie).
Het organische stofgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.
Het gehalte aan kalk wordt bepaald door het aanwezige calciumcarbonaat (koolzure kalk) op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is.
Het kalkgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.
De volumieke massa, de massa per eenheid van volume, wordt bepaald door de massa en het volume op een bepaalde manier te meten.
Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.
De volumieke massa van de vaste delen wordt bepaald door de massa en het volume van gedroogd materiaal te meten. Zo nodig wordt het materiaal vergruisd en worden de korrels van elkaar los gemaakt zodat het volume van de ruimte tussen de korrels nauwkeurig kan worden bepaald. Dat volume wordt bepaald door die ruimte met gas of vloeistof te vullen.
Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject booronderzoek valt wat het geotechnisch onderzoek betreft onder het INSPIRE-thema Geology, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het Geotechnisch booronderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
Deze bijlage betreft de catalogus van de registratieobjecten wandonderzoek – bodemkundige wandbeschrijving en wandmonsteranalyse en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 25 maart 2020
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Registratieobject |
|
2 |
Het domeinmodel |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Wandonderzoek |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
3.4 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
3.5 |
Aangeleverde locatie |
|
3.6 |
Aangeleverde verticale positie |
|
3.7 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
3.8 |
Wandontsluiting |
|
3.9 |
Terreintoestand |
|
3.10 |
Wandbeschrijving |
|
3.11 |
Wandprofiel |
|
3.12 |
Strooisellaag |
|
3.13 |
Zuurgraad strooisellaag |
|
3.14 |
Bodemlaag |
|
3.15 |
Homogeen materiaal |
|
3.16 |
Grond |
|
3.17 |
Fractieverdeling |
|
3.18 |
Verdeling fijne fractie |
|
3.19 |
Onvolledige fractiespecificatie |
|
3.20 |
Munsellkleur |
|
3.21 |
Vlek |
|
3.22 |
Bodemaggregaat |
|
3.23 |
Laagcomponent |
|
3.24 |
Zuurgraad bodemlaag |
|
3.25 |
Verstoord interval |
|
3.26 |
Verdicht interval |
|
3.27 |
Bodemclassificatie |
|
3.28 |
Bijzonderheid onderin |
|
3.29 |
Wandmonsteranalyse |
|
3.30 |
Onderzocht interval |
|
3.31 |
Bepaling zuurgraad |
|
3.32 |
Bepaling korrelgrootteverdeling |
|
3.33 |
Basis korrelgrootteverdeling |
|
3.34 |
Minimale verdeling fractie kleiner50um |
|
3.35 |
Standaard verdeling fractie kleiner50um |
|
3.36 |
Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
|
3.37 |
Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
|
3.38 |
Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
|
3.39 |
Niet gestandaardiseerde fractie |
|
3.40 |
Bepaling organischestofgehalte |
|
3.41 |
Bepaling organisch koolstofgehalte |
|
3.42 |
Bepaling droge bulkdichtheid |
|
3.43 |
Bepaling krimpverloop |
|
3.44 |
Krimpverloop |
|
3.45 |
Krimptoestand |
|
3.46 |
Bepaling waterdoorlatendheid |
|
3.47 |
Waterdoorlatendheidsverloop |
|
3.48 |
Waterdoorlatendheidstoestand |
|
3.49 |
Bepaling waterretentie stapsgewijs |
|
3.50 |
Waterretentie |
|
3.51 |
Waterretentiewaarde |
|
3.52 |
Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
|
3.53 |
Overzicht tensiometergegevens |
|
3.54 |
Waterretentie verdamping |
|
3.55 |
Waterretentiewaarde verdamping |
|
3.56 |
Watergehalte en doorlatendheid bij een veranderende bodemvochtpotentiaal |
|
3.57 |
Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
|
3.58 |
Modellering van hydrofysische karakteristieken |
|
3.59 |
Waterretentiekarakteristiek |
|
3.60 |
Vorm retentiecurve |
|
3.61 |
Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
|
3.62 |
Vorm doorlatendheidscurve |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
ActueelProces |
|
1.2 |
AfwijkendGrondwaterRegime |
|
1.3 |
Afzettingskarakteristiek |
|
1.4 |
Bepalingsmethode |
|
1.5 |
Bepalingsprocedure |
|
1.6 |
Beschrijfkwaliteit |
|
1.7 |
Beschrijfprocedure |
|
1.8 |
BedekkingsgraadVlek |
|
1.9 |
Bijzonderheid |
|
1.10 |
BijzonderheidBovenin |
|
1.11 |
BijzonderheidLocatie |
|
1.12 |
BijzonderheidMateriaal |
|
1.13 |
BijzonderheidUitvoering |
|
1.14 |
BijzonderMateriaal |
|
1.15 |
Bodemgebruik |
|
1.16 |
Bodemklasse |
|
1.17 |
BodemkundigeGrondsoort |
|
1.18 |
Bodemleven |
|
1.19 |
Brokje |
|
1.20 |
Codegroep |
|
1.21 |
Coördinaattransformatie |
|
1.22 |
Dispersiemethode |
|
1.23 |
Droogtemperatuur |
|
1.24 |
Droogtijd |
|
1.25 |
FractieverdelingLab |
|
1.26 |
GebruiktMedium |
|
1.27 |
GelaagdeInhomogeniteit |
|
1.28 |
Grensbepaling |
|
1.29 |
Grindgehalteklasse |
|
1.30 |
GrondsoortNEN5104 |
|
1.31 |
Grondwatertrap |
|
1.32 |
HoekigheidAggregaat |
|
1.33 |
HoeveelheidsklassePorien |
|
1.34 |
HoeveelheidsklasseWortels |
|
1.35 |
Horizontcode |
|
1.36 |
HydrologischeOmstandigheid |
|
1.37 |
KaderAanlevering |
|
1.38 |
KaderInwinning |
|
1.39 |
Kalkgehalteklasse |
|
1.40 |
Kalkverloopklasse |
|
1.41 |
Kleur |
|
1.42 |
KunstmatigeDrainage |
|
1.43 |
Landschapselement |
|
1.44 |
LengteklasseAggregaat |
|
1.45 |
LiggingOpGrondlichaam |
|
1.46 |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
|
1.47 |
MaaiveldVerlegd |
|
1.48 |
MethodeLocatiebepaling |
|
1.49 |
MethodeVerticalePositiebepaling |
|
1.50 |
Modelleringsmethode |
|
1.51 |
Modelleringsprocedure |
|
1.52 |
MunsellHoofdkleur |
|
1.53 |
MunsellWitheid |
|
1.54 |
MunsellZuiverheid |
|
1.55 |
NaamGebeurtenis |
|
1.56 |
OndergrensZandfractie |
|
1.57 |
OndergrondDuinvaaggrond |
|
1.58 |
OndergrondVeen |
|
1.59 |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
|
1.60 |
PlaatselijkFenomeen |
|
1.61 |
Profielverloop |
|
1.62 |
Referentiestelsel |
|
1.63 |
Registratiestatus |
|
1.64 |
Rijpingsklasse |
|
1.65 |
Ruwheid |
|
1.66 |
Schelpmateriaalgehalteklasse |
|
1.67 |
SoortAnalyse |
|
1.68 |
SoortBijzonderBestanddeel |
|
1.69 |
SoortGesteente |
|
1.70 |
SoortStrooisel |
|
1.71 |
SoortVeen |
|
1.72 |
SoortVegetatie |
|
1.73 |
StopcriteriumVeld |
|
1.74 |
Structuurtype |
|
1.75 |
Textuurklasse |
|
1.76 |
TypeOntsluiting |
|
1.77 |
Vakgebied |
|
1.78 |
Veenklasse |
|
1.79 |
Vergravingsklasse |
|
1.80 |
Verstoring |
|
1.81 |
VerticaalReferentievlak |
|
1.82 |
Vlekkleur |
|
1.83 |
Vochtigheidstoestand |
|
1.84 |
VormAggregaat |
|
1.85 |
VormGrens |
|
1.86 |
Zandverkitting |
|
1.87 |
Zoutcorrectiemethode |
|
Toelichting |
||
1. |
Inleiding |
|
1.1 |
Bodemkundig wandonderzoek |
|
1.2 |
Ontsluiten |
|
1.3 |
Deelonderzoeken |
|
1.4 |
Inspire |
|
2. |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Wandonderzoek |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Rapportagegeschiedenis |
|
2.4 |
Wandontsluiting |
|
2.5 |
Terreintoestand |
|
2.6 |
Wandbeschrijving |
|
2.7 |
Wandprofiel |
|
2.8 |
Strooisellaag |
|
2.9 |
Bodemlaag |
|
2.10 |
Homogeen materiaal |
|
2.11 |
Laagcomponent |
|
2.12 |
Grond |
|
2.13 |
Bodemclassificatie |
|
2.14 |
Wandmonsteranalyse |
|
2.15 |
Onderzocht interval |
|
2.16 |
Bepaling van de zuurgraad. |
|
2.17 |
Bepaling van de korrelgrootteverdeling |
|
2.18 |
Bepaling van het organischestofgehalte. |
|
2.19 |
Bepaling van het organische koolstofgehalte. |
|
2.20 |
Bepaling van de droge bulkdichtheid |
|
2.21 |
Bepaling van het krimpverloop. |
|
2.22 |
Bepaling van de waterdoorlatendheid |
|
2.23 |
Bepaling van de waterretentie stapsgewijs. |
|
2.24 |
Bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. |
|
2.25 |
Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Naam |
Wandonderzoek |
Code |
SFR |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een wandonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland een wand in de bodem te maken, de wand te beschrijven of te bemonsteren en de monsters te onderzoeken. |
Populatie |
De populatie wandonderzoeken in de registratie ondergrond omvat alleen de onderzoeken die vanuit het vakgebied van de bodemkunde worden uitgevoerd. Ieder object heeft ter identificatie een eigen BRO-ID. De huidige gegevensdefinitie beperkt zich tot de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse. |
Domeinmodel bodemkundig wandonderdoek- Algemeen
Domeinmodel bodemkundig Wandonderzoek- Wandbeschrijving
Domeinmodel bodemkundig wandonderzoek- Wandmonsteranalyse deel 1
Domeinmodel bodemkundig wandonderzoek- Wandmonsteranalyse deel 2
Domeinmodel bodemkundig wandonderzoek- Wandmonsteranalyse deel 3
Domeinmodel bodemkundig wandonderzoek – Wandmonsteranalyse deel 4
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het wandonderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De identificatie van een wandonderzoek in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
SFRNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderAanlevering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderInwinning |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De discipline waarbinnen het wandonderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vakgebied |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het vakgebied bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van het wandonderzoek alle gegevens van het wandonderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
Het gegeven moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De rapportagedatum onderzoek mag niet liggen na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De datum waarop het veldwerk is voltooid. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De veldwerkdatum mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Toelichting |
Het veldwerk wordt gewoonlijk in een dag uitgevoerd. In het geval het meer dagen in beslag neemt, geldt de datum waarop het veldwerk is beëindigd. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek de laag strooisel die op het maaiveld kan liggen onderzocht is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In het bodemkundig wandonderzoek zoals dat door Wageningen Environmental Research wordt uitgevoerd, is het gebruikelijk de laag strooisel die lokaal, bijvoorbeeld in bossen, op het maaiveld ligt als onderdeel van de bodem te beschrijven. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een deelonderzoek ander deelonderzoek is vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus gelijk is aan voltooid. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. De resultaten van het wandonderzoek worden in een keer of in delen gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject wandonderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De startdatum rapportage mag niet liggen na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek dat als eerste is overgedragen. In deze versie van de catalogus is alleen nog maar het deelonderzoek wandbeschrijving opgenomen en wordt het gegeven van de rapportage datum beschrijving afgeleid. |
Type gegeven |
Attribuut van Rapportagegeschiedenis |
Definitie |
De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De einddatum rapportage mag niet liggen voor de startdatum rapportage. |
Is afgeleid |
Ja |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden. |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
NaamGebeurtenis |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De datum gebeurtenis mag niet liggen voor de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. De datum gebeurtenis mag niet liggen na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Toelichting |
De locatie van wandonderzoek is gedefinieerd als een punt. Het punt dat wordt opgenomen is het punt waar de beschrijflijn van de wand is gedefinieerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coordinatenpaar |
Regels |
De locatie moet liggen in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ETRS89 of RD. |
Toelichting |
De locatie ligt aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en de coördinaten zijn gedefinieerd in RD of ETRS89. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De datum waarop de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De datum locatiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeLocatiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde locatie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de positie van het beginpunt van het wandonderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het punt dat in het wandonderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LokaalVerticaalReferentiepunt |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het lokaal verticaal referentiepunt is voor bodemkundig wandonderzoek altijd het maaiveld, omdat wand nooit onder water ligt. De afspraak is dat strooisel boven het lokaal verticaal referentiepunt ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak en dat is voor bodemkunde altijd NAP. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van NAP. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de verschuiving niet bepaald zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VerticaalReferentievlak |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en is de waarde gelijk aan NAP. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Regels |
De datum verticale positiebepaling mag niet liggen na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt. |
Toelichting |
Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MethodeVerticalePositiebepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens moet de waarde van het attribuut gelijk zijn aan geen wanneer de waarde van het attribuut verschuiving ontbreekt. |
Toelichting |
Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van wandonderzoek is gedefinieerd als een punt. |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coordinatenpaar |
Is afgeleid |
Ja |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Referentiestelsel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Coördinaattransformatie |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft een wand in de ondergrond te maken of te prepareren. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandontsluiting |
Definitie |
De diepte tot waar de wand voor het onderzoek is geprepareerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandontsluiting |
Definitie |
De hoek tussen het magnetische noorden en de richting van de wand, zoals gemeten vanaf het magnetische noorden met de klok mee. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
° (graden) |
– Waardebereik |
0 tot 360 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het gaat hier om het azimut of de strekking van de wand. Het azimut is de hoek die de wand in het horizontale vlak maakt met het noorden. Het azimut wordt gemeten over het oosten. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan de wandorientatie niet bepaald zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandontsluiting |
Definitie |
De omschrijving van de wijze waarop de ondergrond is ontsloten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeOntsluiting |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bodem kan ontsloten zijn door specifiek voor het onderzoek een kuil te graven, de profielkuil, maar ook door activiteiten die los staan van het onderzoek. Een op zichzelf staande activiteit is bijvoorbeeld de aanleg van een weg. Natuurlijke ontsluitingen komen eigenlijk nooit voor. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandontsluiting |
Definitie |
De reden waarom de uitvoerder van het onderzoek met graven is opgehouden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
StopcriteriumVeld |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type ontsluiting gelijk is aan profielkuil. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of de beoogde diepte is bereikt of dat het graven is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de bodem. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandontsluiting |
Definitie |
Het gegeven dat aangeeft of een profielkuil als onderdeel van het veldwerk is opgevuld tot het niveau van voor het graven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type ontsluiting gelijk is aan profielkuil. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Gewoonlijk wordt een profielkuil weer opgevuld. Voor bijvoorbeeld educatieve doeleinden, kan het wenselijk zijn de kuil open te houden. Het gegeven geeft de situatie op de veldwerkdatum aan. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het veldwerk die relevant zijn voor het onderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het doel waarvoor de bodem van het terrein in gebruik is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemgebruik |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KunstmatigeDrainage |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving die aangeeft of de wand op een door de mens gemaakt grondlichaam ligt met eventueel een nadere aanduiding van de plaats. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LiggingOpGrondlichaam |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wandonderzoek wordt ook uitgevoerd op grondlichamen als dijken of wallen die door de mens op het aardoppervlak zijn neergelegd. Wanneer dat het geval is, is een nadere precisering van die plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de bodem beïnvloedt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving die aangeeft of de positie van het maaiveld door de mens veranderd is met eventueel een nadere omschrijving van de verandering. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MaaiveldVerlegd |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Impliciet heeft dit attribuut een directe relatie met de waarden van het attribuut vergravingsklasse van de entiteit Bodemclassificatie. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er wroetsporen in het terrein zijn aangetroffen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De aanwezigheid van wroetsporen wijst op de activiteit van wilde zwijnen en betekent dat de opbouw van het bovenste deel van het wandprofiel over korte afstand en binnen korte tijd kan veranderen. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het gemiddeld hoogste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het wandonderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.25 |
Regels |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan nee. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor het onderzoek kan het van belang zijn te weten wat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plekke is. Wanneer dat gegeven niet uit de monsters kan worden afgeleid, zal de uitvoerder proberen de waarde te schatten op basis van andere informatie. Dat kan een boorprofiel van een nabijgelegen boring zijn, het waterpeil in een sloot of een andere observatie in het terrein. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
Het gemiddeld laagste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het wandonderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
vanaf 0.25 |
Regels |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gemiddeld laagste grondwaterstand van de entiteit Wandprofiel ontbreekt. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De karakterisering van de vochtigheid van het terrein vanuit het oogpunt van plantengroei. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
HydrologischeOmstandigheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland, bodemkaartNederlandEenheidType, bodemopbouwNatuurterreinen, gebiedsinrichting of hydrologischOnderzoek. |
Toelichting |
Het is van belang te weten hoe vochtig het deel van de bodem is waarin de planten wortelen en of het om zoet of zout water gaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De omschrijving van een onderdeel van het landschap dat de vorm van het landschap ter plaatse van het onderzoek preciseert. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Landschapselement |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland, bodemkaartNederlandEenheidType. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag het attribuut ontbreken. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
De vorm van het landschap is in veel gevallen al volledig vastgelegd in de geomorfologische kaart. Bij uitzondering of voor bepaalde doeleinden is voor een goed begrip van de opbouw van de bodem meer detailinformatie nodig over het landschap waar het terrein in ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De naam van een exogeen proces dat in het terrein zichtbaar actief is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
ActueelProces |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland of bodemkaartNederlandEenheidType. |
Toelichting |
Er kunnen processen in het gebied spelen die het landschap, de positie van het maaiveld en de opbouw van de bodem in korte tijd kunnen veranderen. In korte tijd betekent binnen enkele uren of enkele dagen. Het gaat overigens om processen die niet van invloed zijn op de hydrologische omstandigheden, die zijn al gedekt. |
Type gegeven |
Attribuut van Terreintoestand |
Definitie |
De vegetatiekundige benaming van de plantengemeenschap die op het terrein staat. De vegetatiekundige benaming van de plantengemeenschap die op het terrein staat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortVegetatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemgebruik gelijk is aan gemengdBos, loofbos of naaldbos. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemgebruik gelijk is aan bos. |
Toelichting |
Het gegeven wordt vastgelegd omdat het inzicht geeft in de natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Het vraagt bijzondere expertise om het vast te leggen en dat wordt alleen gedaan wanneer de opdrachtgever erom vraagt. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het bodemkundig wandonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de wand en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel met daaruit afgeleid een classificatie van de bodem. |
Toelichting |
De beschrijving wordt gedaan door ervaren veldbodemkundigen en ter ondersteuning van schattingen worden vaak referentiemonsters gebruikt. Alleen in uitzonderlijke gevallen is het beschrijven van de wand geen deel van het onderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de wandbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de wand is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De beschrijfprocedure geeft aan volgens welk stelsel van afspraken de wand beschreven is en welke aspecten worden beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De breedte van de wand die is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De breedte geeft aan op welk deel van de wand de beschrijving betrekking heeft. De beschrijflijn, de verticale lijn waarop bijvoorbeeld de diepte van grenzen wordt vastgelegd, ligt gewoonlijk in het midden van de breedte. Aspecten die wel zichtbaar zijn, maar buiten de beschreven breedte liggen, worden niet opgenomen in de beschrijving. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de beschreven breedte nooit bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de wand tijdens het beschrijven kunstmatig is bevochtigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bevochtiging kan nodig zijn bij warm en droog weer om bijvoorbeeld verschillen in kleur goed zichtbaar te maken. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de wandbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de onderlinge verhouding van de fracties waaruit de grond is samengesteld consequent is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk aan ja. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan nee. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandbeschrijving |
Definitie |
De korrelgrootte die in de beschrijving is gehanteerd als grens tussen de silt- en de zandfractie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrensZandfractie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde wordt traditioneel de 50 µm-grens gehanteerd als ondergrens van de zandfractie. In andere vakgebieden wordt de 63 µm-grens gehanteerd. Het gegeven is opgenomen om voor alle gebruikers inzichtelijk te maken dat dit verschil bestaat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel beschreven als een opeenvolging van lagen. |
Toelichting |
In de bodemkunde gaat het om de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond. Wanneer het onderzoek dat vraagt wordt ook de laag strooisel die lokaal op de ondergrond ligt beschreven. Waar het gesteente dicht genoeg onder de oppervlakte ligt, wordt ook dat meegenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die de mate van detail aangeeft waarin de opbouw van de ondergrond is beschreven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beschrijfkwaliteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de diepte tot waar beworteling mogelijk is, is bereikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De diepte in de bodem tot waar beworteling mogelijk is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bewortelbare diepte bereikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De bewortelbare diepte mag niet groter zijn dan de einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting. |
Toelichting |
Het bodemgebruik bepaalt naar welke soort begroeiing er wordt gekeken. In bossen gaat het om de wortels van bomen, terwijl bij akkers naar de wortels van gewassen wordt gekeken. De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de wand is bereikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in de wand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand mag niet groter zijn dan de einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. De gemiddeld hoogste grondwaterstand is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De gemiddeld laagste grondwaterstand bepaald in de wand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand aanwezig is. De waarde mag niet kleiner zijn dan de waarde van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. De waarde mag niet groter zijn dan de einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting. |
Toelichting |
De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur en aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. Waarnemingen over de terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. De gemiddeld laagste grondwaterstand is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of een opeenvolging van horizonten zich in het profiel herhaalt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Een profiel met repeterende horizonten wordt in de bodemkunde ook wel een dubbelprofiel genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
Een verschijnsel dat de laagopbouw in het wandprofiel terzijde van de beschrijflijn verstoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
PlaatselijkFenomeen- |
Toelichting |
Door natuurlijke oorzaken of door ingrijpen van de mens kan de opbouw van de bodem verstoord zijn. Wanneer de verstoring zich alleen plaatselijk voordoet en niet over de hele beschreven breedte, wordt dat vastgelegd zonder de diepte van voorkomen te specificeren. Ondanks de verstoring is de opbouw in lagen goed te beschrijven. De verschijnselen beïnvloeden de kwaliteit van de bodem en kunnen inzicht geven in de ontstaansgeschiedenis. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De omschrijving van de vorm van de bovenkant van het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
VormGrens |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bovenkant van het profiel volgt de vorm van het terreinoppervlak, het maaiveld of de laag strooisel die daarop ligt. Dat oppervlak kan microreliëf vertonen en dat wil zeggen dat er binnen een meter afstand hoogteverschillen zijn die in de orde van enkele decimeters kunnen liggen. Microreliëf is van invloed op de processen in de bodem. Het hangt van de opdracht af of het gegeven aanwezig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laagopbouw over een of meer intervallen over de hele breedte van de wand is verstoord. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De laagopbouw kan door verschillende oorzaken en over meer dan een diepte-interval verstoord zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandprofiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de ondergrond door menselijk ingrijpen over een bepaald diepte-interval is verdicht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Verdichting ontstaat wanneer de bodem door menselijk ingrijpen wordt samengedrukt bijvoorbeeld doordat er met zware machines over een kwetsbare, eventueel ook natte bodem wordt gereden, of wanneer de grond door de mens is opgehoogd. Door verdichting wordt het aandeel van de met water en lucht gevulde ruimten in de grond kleiner. Verdichting is een vorm van bodemdegradatie omdat het de plantengroei belemmert. Regenwater kan minder makkelijk tot bij de wortels doordringen en uitwisseling van gassen zoals CO2 en zuurstof verloopt trager dan bij niet verdichte bodems. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een laag organisch materiaal die plaatselijk op het maaiveld ligt en uit resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting bestaat. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut strooisellaag onderzocht van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bodemkundigen worden geacht het strooisel altijd te beschrijven omdat het de A-horizont van de bodem direct beïnvloedt. Maar in het verleden is dat niet gebeurd. Strooisel kan opgebouwd zijn uit verschillende lagen en die worden van elkaar onderscheiden op grond van de mate van omzetting van het materiaal of de herkomst. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De verticale positie van de bovenkant van de strooisellaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-0.5 tot 0 |
Regels |
Voor alle lagen behalve de bovenste is de waarde gelijk aan de waarde van de ondergrens van de laag erboven. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bovengrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De verticale positie van de onderkant van de strooisellaag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-0.5 tot 0 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de waarde van de bovengrens van de laag. De waarde van de ondergrens van de onderste strooisellaag moet gelijk zijn aan 0. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De ondergrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De omschrijving van de vorm van de grens. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VormGrens |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven omschrijft de variatie in de ligging van de grens in het wandprofiel. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag ergens in het wandprofiel ontbreekt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De code van de horizon waartoe het strooisel volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde moet gelijk zijn aan Of, Oh, Ol, Ou of O. |
Toelichting |
Het systeem van classificatie berust vooral op eigenschappen die op bodemvormende processen en aard en herkomst van het uitgangsmateriaal zijn terug te voeren. Voor de strooisellaag is met name de mate waarin de plantenresten zijn omgezet van belang. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan organische stof. --Reden geen waarde- Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan het geschatte organische stofgehalte niet bekend zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Strooisellaag |
Definitie |
De nadere aanduiding van de herkomst van het organisch materiaal waaruit de laag bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortStrooisel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De zuurgraad op een bepaalde diepte bepaald in het veld. |
Toelichting |
In het veld kan de zuurgraad op bepaalde dieptes worden bepaald met een indicatorpapiertje. Met een mes wordt een inkeping in de wand gemaakt op de beschrijflijn en daar wordt het pH-indicatorpapier in de wand gestoken. Eventueel wordt het pH-indicator papier bevochtigd met demi-water als de veldmedewerker dat nodig vindt. Het pH-indicator papier wordt na 5 minuten afgelezen. In het veld kan de pH van 2 tot 9 betrouwbaar worden afgelezen. De zuurgraad wordt vaak bepaald bij natuuronderzoek, bijvoorbeeld om een kwelprofiel of een inzijgingsprofiel te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad strooisellaag |
Definitie |
De diepte waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-0.5 tot 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad strooisellaag |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
2 tot 9 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een interval in het wandprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is en deel uitmaakt van de bovenste deel van de ondergrond. |
Toelichting |
De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting begrensd zijn. Een bodemlaag bestaat uit grond, gesteente of uit bijzonder materiaal en heeft in de eerste twee gevallen een bepaalde horizontcode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De diepte van de bovenkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
De bodemlagen moeten precies op elkaar aansluiten. De bovengrens van de bovenste bodemlaag moet gelijk zijn aan 0. |
Toelichting |
De positie is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bovengrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De diepte van de onderkant van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
De ondergrens moet groter zijn dan de bovengrens van de bodemlaag. De ondergrens van de onderste bodemlaag moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting. |
Toelichting |
De positie is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grensbepaling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De omschrijving van de vorm van de grens. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VormGrens |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven omschrijft de variatie in de ligging van de grens in het wandprofiel. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag ergens in het wandprofiel ontbreekt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag grotendeels of geheel bestaat uit materiaal dat door de mens verplaatst is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het materiaal waar de laag uit bestaat kan door de mens van elders zijn aangevoerd, maar ook door de mens van een andere diepte zijn weggehaald, bijvoorbeeld door diep ploegen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag door de mens gehomogeniseerd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag door de mens tot een heterogeen geheel is gemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De term keren wordt in het werkveld gebruikt om aan te geven dat de mens een aantal bestaande lagen verbreekt en een laag achterlaat die uit allemaal brokstukken bestaat. Van gekeerde lagen worden de brokstukken van de oorspronkelijke lagen afzonderlijk beschreven. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De omschrijving van de (sporen van) organismen die in het wandprofiel zijn waargenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..3 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemleven |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de wand kun je met het blote oog alleen (sporen van) schimmels, wormen en insecten zien. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag wortels of resten van wortels bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kan hier gaan om levende zowel als dode wortels. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de wortels gelijkmatig over het oppervlak van de wand zijn verdeeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beworteld gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De hoeveelheid wortels uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
HoeveelheidsklasseWortels |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beworteld gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemlaag |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het materiaal waaruit een homogene laag bestaat. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gekeerd van de entiteit Bodemlaag gelijk is aan ja. De entiteit moet aanwezig zijn in alle ander gevallen. |
Toelichting |
Het materiaal is gewoonlijk beschreven als grond, soms als bijzonder materiaal of gesteente. Een laag die uit bijzonder materiaal of gesteente bestaat wordt veel minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Homogeen materiaal |
Definitie |
De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een laag uit materiaal bestaat dat niet als grond of gesteente kan worden beschreven, wordt het materiaal bijzonder genoemd. Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Homogeen materiaal |
Definitie |
De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De waarde mag niet gelijk zijn aan Of, Oh, Ol, Ou, of O. |
Type gegeven |
Attribuut van Homogeen materiaal |
Definitie |
De naam van het gesteente waar de laag uit bestaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortGesteente |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut horizontcode gelijk is aan Ru. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
In de bodemkunde wordt de zachte kalksteen die in Zuid-Limburg binnen de geologie en de geotechniek als mergel wordt onderscheiden beschreven als grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Homogeen materiaal |
Definitie |
De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Afzettingskarakteristiek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek. |
Type gegeven |
Attribuut van Homogeen materiaal |
Definitie |
De geschatte snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m/24h (meters per etmaal) |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of wanneer de uitvoerder dat op eigen initiatief heeft vastgelegd. De waarde wordt op basis van expertkennis en op het oog geschat aan de hand van met name de grondsoort. Een waarde groter dan 0,49 wordt als een veelvoud van 0,10 genoteerd om schijnnauwkeurigheid te vermijden. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de samenstelling van de grond waar een homogene laag of een laagcomponent uit bestaat. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer het attribuut bijzonder materiaal of het attribuut gesteentesoort van de entiteit Homogeen materiaal aanwezig is. De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens is exact één van de volgende entiteiten aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald gelijk is aan nee: Fractieverdeling of Onvolledige fractiespecificatie. |
Toelichting |
De samenstelling van de grond wordt in de bodemkunde beschreven op basis van de STIBOKA-classificatie. Om die informatie meer toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden wordt, waar mogelijk, ook de naam gegeven die op de NEN 5104 is gebaseerd. De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van de grond, enkele op eigenschappen die direct daarmee samenhangen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bodemkundige naam van de grondsoort is gebaseerd op de leemdriehoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde zijn voor de grondsoort eigenlijk twee classificatiesystemen naast elkaar in gebruik. Het verschil tussen de twee is dat in het ene geval de zgn. kleidriehoek en in het andere de zgn. leemdriehoek wordt gebruikt. De uitvoerder bepaalt op basis van zijn kennis van de geologische context welke van de twee driehoeken wordt gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort volgens de Nederlandse bodemkundige classificatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BodemkundigeGrondsoort |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan zandigeLeem, kleiigeLeem, siltigeLeem, leemarmZand, zwakLemigZand, sterkLemigZand of zeerSterkLemigZand wanneer de waarde van het attribuut classificatie volgens leemdriehoek gelijk is aan ja. In andere gevallen zijn die waarden niet toegestaan. |
Toelichting |
Het gehalte aan organische stof bepaalt of de bodemkundige grondsoort bepaald wordt op basis van de veendriehoek, en de afzettingskarakteristiek bepaalt vervolgens of de leemdriehoek of de kleidriehoek wordt gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De naam van de grondsoort volgens de classificatie die op NEN5104 gebaseerd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
GrondsoortNEN5104 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. |
Regels IMBRO/A |
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan nietBepaald wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is aan ja. |
Toelichting |
De naam is afgeleid uit de waarden voor de fractieverdeling. Wanneer de fracties niet volledig zijn gespecificeerd kan de naam niet worden afgeleid. Voor grind wordt alleen de naam van de hoofdgrondsoort (grind) gegeven en als de grond vooral uit schelpmateriaal bestaat geldt dat als de naam van de grondsoort. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
SoortBijzonderBestanddeel |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bijzondere bestanddelen worden benoemd wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van de grond of wanneer zij op bijzondere omstandigheden in de bodem wijzen. Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De kleur van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A gegevens kan de kleur niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Toelichting |
Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaart opgenomen in de codelijst. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. |
Toelichting |
Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment. Er zijn tot drie verschillende soorten vlekken te onderscheiden. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De bodemkundige typering van de structuur van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Structuurtype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog en de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort niet gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, venigZand of zandigVeen. |
Toelichting |
De typering van structuur beperkt zich tot aspecten die zichtbaar zijn met het blote oog (>0,1 mm). |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De geschatte dichtheid van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 2 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Een geoefend beschrijver kan de dichtheid van de grond op 0.1 g/cm3 nauwkeurig schatten. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht kan het geschatte dichtheid niet bekend zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De mate waarin zandkorrels aan elkaar zijn gekit, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Zandverkitting |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand, zwakLemigZand en de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand of zwakLemigZand. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De geschatte mediaan van de zandfractie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
50 tot 2.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand of zwakLemigZand. |
Toelichting |
De zandfractie is voor het vakgebied bodemkunde de fractie 50–2.000 µm van het minerale bestanddeel van de grond. Wanneer de beschrijver voelt dat er zand in het monster voorkomt, schat hij de zandmediaan. Het gegeven is van belang voor het beoordelen van de bruikbaarheid van de grond voor landbouw. De mediaan wordt op 5 micrometer nauwkeurig geschat. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl). |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse volgens NEN 5104. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OrganischestofgehalteklasseNEN5104 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De organische stofklasse wordt niet bepaald als de grondsoort al aangeeft dat de grond in belangrijke mate uit organische stof bestaat. Voor bodemkunde is het gegeven redundant wanneer de fractieverdeling bekend is. Het wordt toch systematisch opgenomen om de informatie beter toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De graad van rijping van klei- en leemhoudende grond uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Rijpingsklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan kleiarmSilt, kleiigSilt, lichteKlei, matigLichteZavel, matigZwareKlei, siltigeLeem, zandigeLeem, zeerLichteZavel, zeerZwareKlei of zwareZavel. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de klei de verschijnselen vertoont die wijzen op een lager dan normale Ca/Mg-verhouding. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan lichteKlei, matigZwareKlei of zeerZwareKlei. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De verschijnselen die op een lage Ca/Mg-verhouding wijzen (knip) zijn een hoog lutumgehalte, het ontbreken van structuur, een grauwe vlekkerige kleur, een geringe consistentie (geringe rijping) waardoor de klei makkelijk uit elkaar valt, en het voorkomen van roestvlekken met een bijzondere kleur en een anormale verdeling. Knip is een eigenschap van klei die in zee is afgezet. De Ca/Mg-verhouding in zeeklei ligt normaliter tussen 12 en 15. In knipklei is de verhouding ca. 5 of minder. Het vermogen van knipklei tot zwellen en krimpen is beduidend groter dan van normale zeeklei. Knipklei is moeilijk te bewerken. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of grond die niet uit schelpen bestaat, schelpmateriaal bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan schelpmateriaal. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan schelpmateriaal van grond die niet uit schelpen bestaat maar wel schelpmateriaal bevat, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Schelpmateriaalgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in het domein bodem en grond van de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of grond die geen grind is wel grind bevat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort gelijk is aan grind. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het gehalte aan grind van grond die tussen nul en dertig procent grind bevat, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Grindgehalteklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in het domein bodem en grond van de basisregistratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De niet als afzonderlijke lagen onderscheiden laagjes die uit ander materiaal dan de grondsoort bestaan, getypeerd naar materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GelaagdeInhomogeniteit |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of er in een laag die beschreven is als bestaand uit een soort grond, dunne laagjes voorkomen van ander, natuurlijk materiaal. De laagjes hebben een natuurlijke oorsprong en zijn samen met de laag gevormd. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de gelaagde inhomogeniteit zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
Het materiaal dat in de vorm van brokjes voorkomt en afwijkt van de grondsoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Brokje |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de entiteit Homogeen materiaal aanwezig is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens kan brokje niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan of er in een laag die beschreven is als bestaand uit grond, brokjes voorkomen die afwijken van de grondsoort. Het gegeven geeft niet wat de herkomst is van het materiaal. De brokjes kunnen als deel van de grond zijn afgezet maar ook door vermenging in de grond zijn terechtgekomen. Alleen in het geval de laag gemengd is (gemengd heeft de waarde ja), kan de herkomst aan menselijk handelen worden toegeschreven. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is dit gegeven zelden vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grond |
Definitie |
De gegevens over de vochtigheidstoestand van de grond op het moment van beschrijven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Vochtigheidstoestand |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de grond beschreven als een mengsel van organische stof, schelpmateriaal, grind en fijnkorrelig materiaal van minerale herkomst. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van de fracties moet gelijk aan 100. |
Toelichting |
De aanvullende regel die voor IMBRO/A geldt moet als volgt begrepen worden: in het verleden is het voorgekomen dat de fractieverdeling van alle lagen bepaald had moeten worden, maar dat de resultaten niet van alle lagen (of laagcomponenten) zijn vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan grind. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend van de entiteit Grond gelijk is aan ja. De waarde van het attribuut moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort van de entitiet Grond gelijk is aan grind. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan 0 in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan schelpmateriaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend van de entiteit Grond gelijk is aan ja. De waarde van het attribuut moet groter zijn dan 0 wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort van de entitiet Grond gelijk is aan schelpmateriaal. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan 0 in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan organische stof. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Toelichting |
Bij Wageningen Environmental Research wordt het gehalte aan organische stof sinds 2010 systematisch vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Fractieverdeling |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan materiaal van minerale herkomst met een korrelgrootte kleiner dan 2 mm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De samenstelling van de fijne fractie beschreven als een mengsel van zand, silt en lutum. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geschat gehalte fijne fractie van de entiteit Fractieverdeling niet gelijk is aan 0. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van de samenstellende bestanddelen is 100. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Verdeling fijne fractie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 en 2.000 µm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een niet volledige beschrijving van de samenstelling van de grond. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is aan ja en dat is onder IMBRO altijd het geval. Ten minste één van de volgende attributen moet aanwezig zijn: geschat organischestofgehalte, geschat lutumgehalte, geschat siltgehalte of geschat zandgehalte. |
Toelichting |
In de jaren vóór 2010 heeft Wageningen Environmental Research de fractieverdeling niet systematisch vastgelegd. In aanvulling op de bodemkundige naam van de grondsoort werd alleen de relatieve hoeveelheid vastgelegd van de fracties die voor de bodemkundige relevant waren. Welke fracties dat waren hing af van de grondsoort en de geologische context. Zo werd van veen het geschat organische stofgehalte vastgelegd en van löss het geschat siltgehalte. De beschikbare gegevens zijn in de basisregistratie ondergrond opgenomen om verlies van informatie te voorkomen. Vanwege dat uitzonderlijke karakter, zijn de gegevens niet authentiek. |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan organische stof. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Onvolledige fractiespecificatie |
Definitie |
Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 en 2.000 µm. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kleur volgens het Munsell-systeem voor grond. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. |
Toelichting |
Het Munsell-systeem baseert zich op een bij benadering bolvormige kleurenruimte en classificeert kleur aan de hand van drie aspecten. Dat zijn in het Engels hue (hoofdkleur), chroma (zuiverheid) en value (witheid). De hue geeft de plaats van de kleur op een cirkel die de kleuren van de regenboog beschrijft. De chroma geeft de zuiverheid van de kleur en is de afstand in het horizontale vlak van de plaats op de cirkel tot het middelpunt, en de value geeft de mate van witheid en wordt bepaald langs de verticale as. De systematiek is ontworpen door Albert H. Munsell en dateert uit het begin van de 20ste eeuw. Sinds de jaren 1930 is het bij het United States Department of Agriculture (USDA) als standaard in gebruik. In de jaren 1950 is het geleidelijk ingevoerd in de bodemkunde in Nederland. Voor de toepassing worden kleurkaarten gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De kleur uitgedrukt in de code die de plaats op de kleurcirkel aangeeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellHoofdkleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De munsell hoofdkleur is een samengesteld gegeven: een of meer letters geven de globale plaats op de cirkel, een getal geeft een nadere precisering van de plaats. |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De mate van witheid uitgedrukt in een getal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellWitheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Munsellkleur |
Definitie |
De mate van zuiverheid uitgedrukt in een getal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MunsellZuiverheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut munsell hoofdkleur gelijk is aan N. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens van de vlekken die een bepaalde kleur hebben. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gevlekt van de entiteit Grond gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de entiteit ontbreken. |
Toelichting |
Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment. Er kunnen binnen de entiteit Grond maximaal 3 verschillende kleuren vlekken voorkomen. Voor historische gegevens is tenminste de kleur van de vlekken benoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Vlek |
Definitie |
De kleur van de vlekken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vlekkleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Vlek |
Definitie |
Het deel van het oppervlak dat door de vlekken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse. Het deel van het oppervlak dat door de vlekken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BedekkingsgraadVlek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De bedekkingsgraad wordt ook wel het bedekkingspercentage genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Vlek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de vlekken gelijkmatig over het oppervlak van de wand zijn verdeeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de aggregaten waaruit grond met een bepaalde structuur is opgebouwd, beschrijven. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut structuurtype van de entiteit Grond gelijk is aan aggregaatZwak, aggregaatMatig of aggregaatSterk. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De vorm van het aggregaat ingedeeld naar de verhouding tussen de drie dimensies. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
VormAggregaat |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De hoekigheid van het aggregaat uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
HoekigheidAggregaat |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vorm aggregaat gelijk is aan blok of prisma. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De ruwheid van het oppervlak van het aggregaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Ruwheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vorm aggregaat gelijk is aan prisma. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De lengte van de verticale as van het aggregaat. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
LengteklasseAggregaat |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor aggregaten met een prismavorm geldt de langste as als verticale as, voor aggregaten met een plaatvorm is dat de kortste as. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De hoeveelheid poriën die na doorbreken van het aggregaat zichtbaar is op het vlak dat loodrecht staat op de verticale as, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
HoeveelheidsklassePorien |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor aggregaten met een prismavorm geldt de langste as als verticale as, voor aggregaten met een plaatvorm is dat de kortste as. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de aggregaten langs horizontale lijnen in het profiel zijn gerangschikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemaggregaat |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de aggregaten uiteen beginnen te vallen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een qua grondsoort en horizontcode homogeen deel van een gekeerde laag. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gekeerd van de entiteit Bodemlaag gelijk is aan ja. Het aantal laagcomponenten is minimaal 2 wanneer de entiteit aanwezig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan: Of, Oh, Ol, Ou, O of Ru. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
Het geschatte aandeel van de component in het volume van de laag. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
1 tot 99 |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Afzettingskarakteristiek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek. |
Type gegeven |
Attribuut van Laagcomponent |
Definitie |
De geschatte snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m/dag (meters per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 15 |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of wanneer de uitvoerder dat op eigen initiatief heeft vastgelegd. De waarde wordt op basis van expertkennis en op het oog geschat aan de hand van met name de grondsoort. Een waarde groter dan 0,49 wordt als een veelvoud van 0,10 genoteerd om schijnnauwkeurigheid te vermijden. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De zuurgraad op een bepaalde diepte bepaald in het veld. |
Toelichting |
In het veld kan de zuurgraad op bepaalde dieptes worden bepaald met een indicatorpapiertje. Met een mes wordt een inkeping in de wand gemaakt op de beschrijflijn en daar wordt het pH-indicatorpapier in de wand gestoken. Eventueel wordt het pH-indicator papier bevochtigd met demi-water als de veldmedewerker dat nodig vindt. Het pH-indicator papier wordt na 5 minuten afgelezen. In het veld kan de pH van 2 tot 9 betrouwbaar worden afgelezen. De zuurgraad wordt vaak bepaald bij natuuronderzoek, bijvoorbeeld om een kwelprofiel of een inzijgingsprofiel te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad bodemlaag |
Definitie |
De diepte waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Type gegeven |
Attribuut van Zuurgraad bodemlaag |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
2 tot 9 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval waarin de laagopbouw over de gehele breedte van het profiel verstoord is. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut opbouw verstoord van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verstoord interval |
Definitie |
De diepte waarop het verstoord interval begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden de begindiepte vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Verstoord interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de einddiepte van het verstoorde interval in de wand zichtbaar is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Verstoord interval |
Definitie |
De diepte waarop het verstoord interval eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bereikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn In andere gevallen. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Verstoord interval |
Definitie |
Het type van verstoring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Verstoring |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een diepte-interval waarin de ondergrond door menselijk ingrijpen is verdicht. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut verdichting aanwezig van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdicht interval |
Definitie |
De diepte waarop de verdichting begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden de begindiepte vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Verdicht interval |
Definitie |
De diepte waarop de verdichting eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0 tot 6 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De einddiepte van verdichting is altijd zichtbaar in de wand. De diepte is bepaald op de beschrijflijn. Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden de einddiepte vastgelegd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De karakteristiek van de bodem volgens de systematiek van de standaardpuntencode. |
Toelichting |
Het begrip bodem wordt hier gebuikt in engere zin voor het interval tussen maaiveld en 120 cm diepte. De standaardpuntencode is ontwikkeld voor bodemgeografisch onderzoek in Nederland. Het is een uit letters en cijfers opgebouwde code waarin de voor bodemkundigen relevante aspecten van een bodem worden samengevat. Sommige aspecten gelden voor alle soorten bodems, andere zijn specifiek voor een bepaalde categorie bodems. De variabiliteit van de bodem in Nederland is zo groot dat de code tienduizenden verschillende waarden kent. Voor de bodemkundige is het voldoende de code te kennen, maar voor de niet-deskundige heeft dat gegeven geen betekenis. Om de informatie die in de standaardpuntencode opgesloten ligt beter te ontsluiten voor niet-specialisten, is de informatie-inhoud vertaald naar gegevens die een meer algemeen begrijpelijke waarde hebben. In de codelijsten die bij de gegevens horen is steeds een verwijzing naar de waarde in de standaardpuntencode opgenomen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Handleiding bodemgeografisch onderzoek (1995), uitgegeven door DLO Staring Centrum als technisch document 19A. De classificatie is gebaseerd op het profiel en sluit aanvullende observaties gedaan op de locatie van onderzoek in. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De categorie die in de systematiek de bodem op het hoogste niveau typeert en de opbouw van de standaardpuntencode bepaalt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Codegroep |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De bodemkundige karakteristiek vastgelegd als code. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
De standaardpuntencode is opgenomen om specialistische gebruikers direct te kunnen bedienen. De code bestaat uit zeven onderdelen, achtereenvolgens zijn dat de toevoegingen vooraan, het subgroepdeel, het cijferdeel, het kalkverloop, de toevoegingen achteraan, de vergravingen en de grondwatertrap. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Een bijzonder aspect van het bovenste deel van de bodem of het ontbreken ervan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidBovenin |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het bovenste deel van de bodem omvat het interval tussen 0 en 40 cm diepte; alleen voor de bijzonderheid ijzerrijk wordt ook wat dieper gekeken. Het gegeven is als toevoegingen vooraan in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De subgroep waartoe de bodem behoort volgens het Nederlands systeem van bodemclassificatie, zo nodig aangevuld met informatie over de bovengrond en de herkomst van zavel- en kleigronden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bodemklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De term bovengrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het bovenste deel van de bodem of meer in het bijzonder naar de bouwvoor of de A-horizont. Het gegeven is als subgroepdeel in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De klasse waartoe de bodem op grond van de korrelgrootteverdeling van het minerale deel van de grond in een bepaald diepte-interval behoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Textuurklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het diepte-interval verschilt per codegroep, en soms ook daarbinnen. Voor details wordt naar TD19A verwezen. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de veensoort die het meest voorkomt in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Veenklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het attribuut ondergrond veen ontbreekt. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De indeling van soorten veen is betrekkelijk globaal. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de nadere omschrijving van de minerale ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrondVeen |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het attribuut veenklasse ontbreekt. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat onder het veen ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de diepte van de grens tussen het veen en de minerale ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.4 tot 1.2 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut ondergrond veen aanwezig is. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van zandgronden die geclassificeerd zijn als duinvaaggrond, de nadere omschrijving van de grond onder het stuifzand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
OndergrondDuinvaaggrond |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemklasse gelijk is aan duinvaaggrond, duinvaaggrondMatigHumusarm, duinvaaggrondUiterstHumusarm of duinvaaggrondZeerHumusarm. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Duinvaaggronden komen voor in holoceen stuifzand. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat direct onder het stuifzand ligt. Dat is veelal pleistoceen zand en daarin kan een podzolprofiel aanwezig zijn. Ook kan er onder het stuifzand een moerige laag voorkomen. De aard van de ondergrond is van invloed op de vochtvoorziening van diep wortelende begroeiing, zoals bomen. De duinvaaggronden vallen of onder de codegroep van de kalkhoudende zandgronden of onder die van de kalkloze zandgronden. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van kleigronden, de opeenvolging van de lagen in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Profielverloop |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan kleigrond. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Er wordt gekeken naar de bovenste 120 cm onder maaiveld. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
Van kalkhoudende zandgronden en kleigronden, de klasse die het verloop van het kalkgehalte in het bovenste deel van de bodem aangeeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kalkverloopklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan zandgrondKalkhoudend of kleigrond. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is als kalkverloop in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De klasse die aangeeft of de bodem ingrijpend door de mens verstoord is en wat de aard van de verstoring is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Vergravingsklasse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Een verstoring is ingrijpend wanneer bodemlagen met elkaar vermengd zijn of wanneer bodemlagen zijn verwijderd of opgebracht. Het gegeven is als vergravingsdeel in de standaardpuntencode opgenomen. Er is een directe relatie tussen de vergravingsklasse en het attribuut maaiveld veranderd van de entiteit Terreintoestand. Deze relatie is als volgt: Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan geegaliseerd, is de waarde van het gegeven gelijk aan geegaliseerd. Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan opgehoogd, is de waarde van het gegeven gelijk aan opgehoogd. Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan geen, is de waarde van het gegeven gelijk aan geen. Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan afgegraven, is de waarde van het gegeven gelijk aan afgegraven. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De mate waarin de stand van het grondwater fluctueert, uitgedrukt in een klasse. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Grondwatertrap |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De grondwatertrap is een afgeleide van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Het gegeven is van belang voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor bepaalde vormen van landgebruik. Het gegeven is als grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft dat er ter plaatse omstandigheden zijn die het meer regionaal bepaalde gedrag van de grondwaterspiegel beïnvloeden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
AfwijkendGrondwaterRegime |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondwatertrap gelijk is aan onbekend. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer er bijzondere omstandigheden zijn geconstateerd. Het gegeven is als toevoeging aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bodemclassificatie |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bodem op een plaats in het landschap ligt die van bodemkundige betekenis is en wat de ligging dan is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidLocatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven heeft alleen betekenis in Zuid-Limburg. Het gegeven is in toevoeging achteraan van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het onderste deel van de bodem een bijzonder kenmerk heeft en wat dat dan is. |
Toelichting |
Het onderste deel van de bodem begint bij een diepte van 40 cm. Het gegeven, of de reeks van gegevens, is in toevoegingen achteraan van de standaardpuntencode opgenomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonderheid onderin |
Definitie |
De omschrijving van de bijzonderheid in het onderste deel van het profiel. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bijzonderheid |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Bijzonderheid onderin |
Definitie |
De diepte waarop de bijzonderheid begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.4 tot 1.8 |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bijzonderheid gelijk is aan bolster, spalterveen of geen. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De diepte is bepaald op de beschrijflijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het wandonderzoek dat betrekking heeft op uitvoeren van metingen aan monsters. |
Toelichting |
De analyse richt zich in de huidige praktijk alleen op het analyseren van monsters die uit de strooisellaag of de lagen die uit grond bestaan zijn genomen. Lagen die uit bijzonder materiaal of uit gesteente bestaan worden niet onderzocht. Het op basis van hydrofysische metingen modelleren van eigenschappen zoals de waterretentiekarakteristiek, is onderdeel van de wandmonsteranalyse. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandmonsteranalyse |
Definitie |
De datum waarop de uitvoerder van de analyse alle gegevens van de wandmonsteranalyse aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1950 tot heden |
Toelichting |
Voor hydrofysisch onderzoek dateren de oudste bepalingen in het archief van Wageningen Environmental Research uit 1970 en voor de andere bepalingen is dat 1950. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandmonsteranalyse |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft tot welke categorie de analyse hoort. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
SoortAnalyse |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het soort analyse geeft globaal aan welk soort bepalingen er zijn uitgevoerd en of er naast het meten van eigenschappen ook sprake kan zijn van het modelleren van eigenschappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Wandmonsteranalyse |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de wandmonsteranalyse, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het diepte-interval waarop de bepalingen betrekking hebben. |
Toelichting |
Het diepte-interval heeft altijd betrekking op het wandprofiel van het onderzoek. De bodemkundige monsteranalyse kan erop gericht zijn monsters te analyseren die van een bepaalde diepte komen ongeacht de horizont die op die diepte ligt. Het doel kan ook zijn een bepaalde horizont te onderzoeken. Bij uitzondering worden de beide doelen in de monsteranalyse gecombineerd en heeft een deel van de onderzochte intervallen betrekking op een bepaalde horizont. Aan een interval kunnen verschillende bepalingen zijn gedaan en onderzochte intervallen kunnen elkaar overlappen. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht begint. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-0.5 tot 6 |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De diepte waarop het interval dat is onderzocht eindigt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-0.5 tot 6 |
Regels |
De einddiepte moet groter zijn dan de begindiepte van het Onderzocht interval. De einddiepte van het onderste interval mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De code van de horizont die door het onderzochte interval wordt vertegenwoordigd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..* |
Domein |
|
– Naam |
Horizontcode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaUitgebreid, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd. |
Toelichting |
De horizontcode wordt gegeven wanneer het bepalen van eigenschappen van een bepaalde horizont de doelstelling is geweest. Mocht het niet zijn gelukt monsters uit die bepaalde horizont te analyseren, dan omvat het interval meer dan een horizont. Voor hydrofysische bepalingen is het doel altijd het onderzoeken van bepaalde horizonten en wordt de horizontcode altijd vastgelegd. Voor chemisch onderzoek is dat betrekkelijk bijzonder. |
Type gegeven |
Attribuut van Onderzocht interval |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of ook het modelleren van eigenschappen is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaUitgebreid, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Een karakteristiek is een functie die het resultaat is van het modelleren van meetgegevens. Het modelleren van een karakteristiek vereist dat er bepaalde metingen beschikbaar zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de zuurgraad. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieBodemkartering, chemieKlimaat of chemieNatuur. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan chemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. De zuurgraad wordt potentiometrisch bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De manier waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO10390v2005. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De manier waarop de zuurgraad is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan zuurgraadKCl, zuurgraadH2O of zuurgraadCaCl2. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
De zuurgraad wordt potentiometrisch bepaald van een mengsel van grond of strooisel met water waaraan een bepaalde reagent is toegevoegd. De zuurgraad wordt uitgedrukt in pH. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling zuurgraad |
Definitie |
De zuurgraad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 14 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel van bepaalde korrelgroottefracties in de droge massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieBodemkartering, chemieKlimaat, chemieNatuur, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Voor de korrelgrootteverdeling wordt grond gezien als een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte. De minerale deeltjes noemen we korrels. Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, materiaal groter dan 2 millimeter wordt eruit gezeefd en wordt verder buiten beschouwing gelaten. Carbonaten en organische stof worden verwijderd en samengeklonterde korreltjes worden van elkaar los gemaakt (dispersie). Het materiaal wordt vervolgens op een bepaalde manier verdeeld in fracties. De droge massa van iedere fractie wordt bepaald en het resultaat wordt omgerekend naar een percentage van de totale massa van alle deeltjes kleiner dan 2 millimeter. De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan alle soorten monsters. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NEN5753v2018plusWENR of ISO11277v2009. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop de korrelgrootteverdeling is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan natDroogZevenPipet. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan natDroogZeven of onbekend. |
Toelichting |
Afhankelijk van de opdracht en de aard van het materiaal wordt vooraf bepaald welke methode of combinatie van methoden wordt gebruikt. Bij de methode natDroogZevenPipet wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 50µm-zeef en de 63µm-zeef. Hiermee worden de korrels kleiner dan 50 µm, gescheiden van de korrels van 50 µm tot 63 µm en van de korrels van 63 µm tot 2.000 µm. Van oudsher is voor bodemkunde de grens van 50 µm belangrijk om de zandmediaan te kunnen bepalen. Om aan te sluiten bij internationale standaarden wordt sinds 2012 standaard de fractie van 50 µm tot 63 µm bepaald. De fractie van 63 µm tot 2.000 µm wordt verder onderverdeeld. Dit gebeurt door het droge materiaal te zeven. De fijne fractie wordt normaliter ook verder onderverdeeld. De verdeling van de fijne fractie wordt bepaald op basis van de bezinksnelheid van de korrels en die wordt bepaald met behulp van een pipet. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de korrelgrootteverdeling een voorgeschreven indeling in fracties heeft. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan nee. |
Toelichting |
Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is het resultaat veelal niet gestandaardiseerd. Bij Wageningen Environmental Research bijvoorbeeld wordt pas vanaf 2012 gewerkt met een aantal vaste indelingen. Voor oudere archiefgegevens is dat bijna nooit het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De fractieverdeling die is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
FractieverdelingLab |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij Wageningen Environmental Research wordt er sinds 2012 altijd eerst een verdeling in drie klassen bepaald: het aandeel van de korrels kleiner dan 50 µm, het aandeel tussen de 50 µm en de 63 µm en het aandeel van de korrels van 63 µm tot 2.000µm. Vervolgens wordt de fractie kleiner dan 50 µm en/of de fractie van 63 µm tot 2.000 µm nader onderverdeeld. De fractie kleiner dan 50 µm kan worden onderverdeeld in een minimum, standaard of eventueel een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties. De fractie van 63 µm tot 2.000 µm kan worden onderverdeeld in een standaard of eventueel een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
De manier waarop samengeklonterde korrels van elkaar zijn losgemaakt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Dispersiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZeven. Het attribuut moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Bij de methode natDroogZevenPipet wordt standaard gedispergeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het kan voorkomen dat bij de voorbehandeling van het materiaal niet alle organische stof is verwijderd. Als dat het geval is, legt de uitvoerder dit vast. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verdeling in 3 fracties die de basis voor iedere verdere indeling is. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan nee. De entiteit moet aanwezig zijn in alle andere gevallen. De som van de fracties moet gelijk zijn aan 100. |
Toelichting |
De fijne fractie (< 50 µm) en de fractie van 63 µm tot 2.000 µm kan verder worden onderverdeeld. Voor de IMBRO/A gegevens die worden aangeleverd bij de methode natDroogZeven wordt de fijne fractie nooit nader onderverdeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Basis korrelgrootteverdeling |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 2.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die minimaal worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan minimaalBasis, minimaalStandaard of minimaalUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. De minimale verdeling wordt gekozen wanneer het voor het onderzoek volstaat het aandeel van de lutumfractie (fractie 0 tot 2 um) te bepalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Minimale verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Minimale verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardBasis, standaardStandaard of standaardUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 16 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie kleiner dan 50 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan uitgebreidStandaard of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 50 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 25 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 25 tot 35 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie kleiner50um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 35 tot 50 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie van 63 tot 2.000 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardStandaard of uitgebreidStandaard. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 105 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 105 tot 210 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 210 tot 420 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Standaard verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 420 tot 2000µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De fractie van 63 µm tot 2.000 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling worden onderscheiden. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardUitgebreid of uitgebreidUitgebreid. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 105 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 105 tot 210 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 210 tot 300 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 300 tot 420 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 420 tot 600 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 600 tot 850 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 850 tot 1.200 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.200 tot 1.700 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Attribuut van Uitgebreide verdeling fractie 63tot2000um |
Definitie |
Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.700 tot 2.000 µm in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een fractie in de niet gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling. |
Regels |
De entiteit mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdelinggelijk is aan ja en dat is onder IMBRO altijd het geval. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit moet aanwezig wanneer de waarde van het attribuut korrelgrootteverdeling gestandaardiseerd van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan nee. |
Toelichting |
In het verleden zijn fractieverdelingen in vele verschillende reeksen gemeten met verschillende grenzen van de fracties. Ook is niet altijd de gehele reeks vastgelegd, maar bijvoorbeeld alleen de fractie van 0 tot 2 µm omdat dat het lutumgehalte vertegenwoordigt. Dit impliceert dat de rest van de fractie 2 tot 2.000 µm is. In principe geldt dat alle ontbrekende fracties samen met de bekende fractie 100% voorstelt. De fracties die bij archiefgegevens van Wageningen Environmental Research voorkomen zijn: 0 µm tot 2 µm, 0 µm tot 50 µm, 0 µm tot 150 µm, 0 µm tot 210 µm, 0 µm tot 300 µm, 2 µm tot 4 µm, 2 µm tot 16 µm, 2 µm tot 50 µm, 2 µm tot 2.000 µm, 4 µm tot 8 µm, 8 µm tot 16 µm, 16 µm tot 25 µm, 16 µm tot 35 µm, 16 µm tot 50 µm, 25 µm tot 35 µm, 35 µm tot 50 µm, 75 µm tot 105 µm, 105 µm tot 150 µm, 125 µm tot 180 µm, 150 µm tot 210 µm, 150 µm tot 2.000 µm, 180 µm tot 250 µm, 210 µm tot 300 µm, 210 µm tot 420 µm, 210 µm tot 2.000 µm, 250 µm tot 355 µm, 300 µm tot 420 µm, 300 µm tot 2.000 µm, 355 µm tot 500 µm, 420 µm tot 50 µm tot 63 µm, 50 µm tot 75 µm, 50 µm tot 105 µm, 50 µm tot 2.000 µm, 63 µm tot 75 µm, 63 µm tot 105 µm, 63 µm tot 125 µm, 75 µm tot 105 µm, 105 µm tot 150 µm, 125 µm tot 180 µm, 150 µm tot 210 µm, 150 µm tot 2.000 µm, 180 µm tot 250 µm, 210 µm tot 300 µm, 210 µm tot 420 µm, 210 µm tot 2.000 µm, 250 µm tot 355 µm, 300 µm tot 420 µm, 300 µm tot 2.000 µm, 355 µm tot 500 µm, 420 µm tot 600 µm, 420 µm tot 2.000 µm, 500 µm tot 1.000 µm, 600 µm tot 850 µm, 600 µm tot 2.000 µm, 850 µm tot 1.200 µm, 1.000 µm tot 2.000 µm, 1.200 µm tot 1.700 µm en 1.700 µm tot 2.000 µm. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
De minimale diameter van de korrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
De maximale diameter van de korrels. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
µm (micrometer) |
– Waardebereik |
0 tot 2.000 |
Regels |
De bovengrens moet groter zijn dan de ondergrens van de fractie. |
Type gegeven |
Attribuut van Niet gestandaardiseerde fractie |
Definitie |
Het aandeel van de korrels in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
0 tot 100 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan basis, chemieBodemkartering, chemieNatuur, hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. Het gehalte aan organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof uit het materiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan NEN5754v2014 of NEN5754v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
Als de bepaling uitgevoerd wordt volgens NEN5754v2014plusWENR, gebruikelijk voor chemisch onderzoek, is de voorbehandeling als volgt: de grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De manier waarop het organischestofgehalte bepaald is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhitten550. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan verhitten600, natOxiderenH2O2 of onbekend. |
Toelichting |
De meest gangbare methode voor het bepalen van het gehalte aan organische stof is verhitten bij een temperatuur van 550 graden Celsius. Het organische stofgehalte dat op die manier bepaald wordt, wordt in de bodemkundige praktijk veelal het gloeiverlies (Eng.: loss on ignition, LOI) genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De laagste waarde die gerapporteerd wordt aan de opdrachtgever. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De rapportagegrens wordt vastgesteld in overleg met de opdrachtgever en is nooit lager dan de bepaalbaarheidsgrens. Als de bepaling uitgevoerd wordt voor chemisch onderzoek ligt een rapportagegrens nooit onder 0.6% gebruikt. Als de bepaling uitgevoerd wordt voor hydrofysisch onderzoek kan de rapportagegrens lager zijn. De rapportagegrens is van historische gegevens niet in alle gevallen te achterhalen. Dat is de enige reden waarom de waarde mag ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het meetresultaat is gecorrigeerd voor het verlies van water dat aan korrels kleiner dan 2 µm gebonden is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het organischestofgehalte kan gecorrigeerd zijn voor het verlies van water dat door kleideeltjes wordt vastgehouden. De correctie is gebaseerd op het aandeel van de fractie 0-2 µm (de lutumfractie) zoals bepaald in de korrelgrootteverdeling. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Aanduiding die aangeeft of het meetresultaat is gecorrigeerd voor het verlies aan water dat aan vrij ijzer is gebonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het organischestofgehalte kan gecorrigeerd zijn voor de hoeveelheid ijzer die in de vorm van ijzeroxiden in de grond voorkomt. Dat is zelden nodig en gebeurt alleen wanneer vermoed wordt dat de grond meer dan 5% vrij ijzer bevat. Het voorkomen van veel vrij ijzer betekent dat het uitgangsmateriaal een niet te verwaarlozen hoeveelheid water bevat die pas tijdens het verhitten verdampt. De correctie is gebaseerd op de bepaling van het gehalte aan vrij ijzer in lijn met NEN 5739:1996 nl. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organischestofgehalte |
Definitie |
Het aandeel organische stof in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de waarde van het gegeven kleiner is dan de rapportagegrens, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische koolstof in de massa van het materiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan chemieKlimaat, chemieNatuur. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan chemieBodemkartering, chemieNietGespecificeerd, hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De grond of het strooisel wordt vooraf gedroogd bij 40 graden Celsius, grote brokken klei en veen worden gebroken en vervolgens wordt het materiaal op 2 mm gezeefd. De bepaling wordt uitgevoerd op het materiaal dat kleiner is dan 2 mm. Het organische koolstofgehalte wordt bepaald door koolstofverbindingen door oxidatie om te zetten in CO2. Er wordt onderscheid worden gemaakt tussen natte en droge oxidatiemethoden. Bij de natte oxidatiemethoden vindt de oxidatie plaats in een waterig millieu en gebruik makend van kaliumdichromaat of kaliumpermanganaat en zwavelzuur. Bij de droge oxidatiemethode wordt het anorganisch koolstof verwijderd en wordt het monster verhit tot een temperatuur hoger dan 900 °C. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan EN15936v2012. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut gelijk zijn aan ISO14235v1998. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De manier waarop het organische koolstofgehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verhittenCO2meten of natOxiderenDichromaatKurmies. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waardes mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan natOxiderenDichromaatWalkleyBlack, natOxiderenDichromaatNietKurmies of natOxiderenKMnO4. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
De laagste waarde die gerapporteerd wordt aan de opdrachtgever. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/kg (gram per kilogram) |
– Waardebereik |
vanaf 6 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De rapportagegrens wordt vastgesteld in overleg met de opdrachtgever en is nooit lager dan de bepaalbaarheidsgrens. Als de bepaling uitgevoerd wordt voor chemisch onderzoek ligt een rapportagegrens nooit onder 6 g/kg gebruikt. De rapportagegrens is van historische gegevens niet in alle gevallen te achterhalen. Dat is de enige reden waarom de waarde mag ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling organisch koolstofgehalte |
Definitie |
Het aandeel organische koolstof in de massa van het materiaal. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/kg (gram per kilogram) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
De waarde van het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het gegeven kleiner is dan de rapportagegrens. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van droge grond per eenheid volume. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De bepaling wordt altijd gedaan aan een monster met een bekend volume. In de huidige praktijk wordt het monster eerst met water verzadigd, dan in de oven gedroogd en ten slotte gewogen. De droge bulkdichtheid wordt berekend uit het massaverlies. Het gegeven is een basisparameter in hydrofysisch onderzoek die gebruikt wordt om het massa watergehalte om te rekenen naar het volumetrisch watergehalte. Het gegeven wordt ook als zodanig gebruikt, met name in verdichtingsonderzoek. Gewoonlijk wordt de bepaling op verschillende monsters uitgevoerd om een beeld te krijgen van de mate van de variatie in het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11272v2017plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
In de huidige praktijk wordt het monster in de oven gedroogd totdat het gewicht minder dan 0.6% afneemt per 24 uur. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over de bepalingsprocedure vastgelegd. In dat geval is deze waarde onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De manier waarop de droge bulkdichtheid is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan drogenOven. |
Toelichting |
De methode drogenOven wordt in de ISO11272 omschreven als de core methode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 5 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 5 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De temperatuur waarop het materiaal is gedroogd, in dit geval de temperatuur van de oven. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtemperatuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de huidige praktijk wordt er altijd gedroogd bij 105 graden Celsius. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht kan de droogtemperatuur ook 40 of 60 °C zijn. De temperatuur is van historische gegevens echter niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het volume betrekking heeft op waterverzadigde grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht kan de bepaling zijn uitgevoerd aan grond die veldvochtig is of aan grond waarvan de mate van verzadiging niet is vastgelegd. Daarmee is de beginconditie van het volume van zwellende gronden minder goed gedefinieerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling is het relevant te weten of er insluitsels, scheuren of wormgangen in het monster voorkomen. In het verleden is dit niet altijd vastgelegd. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven daarom geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling droge bulkdichtheid |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Toelichting |
In de geotechniek wordt voor het begrip droge bulkdichtheid het begrip droge volumieke massa gebruikt. De twee termen zijn synoniem. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de afname van de massa en het volume van de grond bij uitdroging. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het krimpverloop wordt bepaald door de massa en het volume van het monster in een steeds drogere toestand te bepalen. De massa wordt bepaald met een balans en voor het bepalen van het volume bestaan verschillende methodes. Het monster wordt voor de eerste meting in de reeks verzadigd met water en de laatste meting wordt gedaan aan een volledig uitgedroogd monster. De uitvoerder bepaalt hoeveel metingen daartussen worden gedaan. De factor tijd is als zodanig niet belangrijk, maar in het begin van de bepaling wordt wel vaak frequenter gemeten dan aan het einde. In manier waarop het volume wordt bepaald vindt veel ontwikkeling plaats, en in de nabije toekomst zullen laseropstellingen en cameraopstellingen worden gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan bronswijk1986, cameraprocedureWENRv1 of laserprocedureWENRv1. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Toelichting |
Met het oog op de nabije toekomst heeft Wageningen Environmental Research procedures benoemd voor de toepassing van laser- en cameramethoden. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De manier waarop het krimpverloop is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan archimedes, camera, laser, aantalD1 of aantalD2. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan aantalDOnbekend of onbekend. |
Toelichting |
De methoden verschillen alleen in de manier waarop het volume van het monster wordt bepaald. Traditioneel wordt het volume bepaald op basis van de wet van Archimedes of door de afmetingen van het monster in een of meer richtingen te meten en het resultaat om te rekenen. De methodes met betrekking tot het toepassen van laser en camera zijn in ontwikkeling voor de nabije toekomst. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verstoord monster is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling van het krimpverloop wordt over het algemeen uitgegaan van ongeroerde monsters, monsters die in hun geheel uit de bodem zijn genomen. Het kan voorkomen dat het monster dat wordt onderzocht al eerder in het laboratorium voor bepalingen die het krimpproces kunnen beïnvloeden is gebruikt en in dat geval wordt het als verstoord beschouwd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
4 tot 40 |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling krimpverloop |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..2 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Voor de bepaling van het krimpverloop is het relevant te weten of er insluitsels, scheuren of wormgangen in het monster voorkomen. In het verleden is dit niet altijd vastgelegd. Voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven daarom geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De afname in de massa en het volume van het monster bij uitdroging. |
Toelichting |
Er worden minimaal 2 metingen uitgevoerd, namelijk aan een verzadigd monster en aan een volledig uitgedroogd monster. Het aantal metingen ertussenin hangt af van de grondsoort en de aard van de opdracht waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. Bij traditionele methodes worden er zelden meer dan 30 toestanden bepaald. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De massa en het volume van het monster bij een bepaald watergehalte. |
Toelichting |
Afhankelijk van de bepalingsmethode worden ook de hoogte en/of de diameter van het monster vastgelegd. Het watergehalte op het moment van meten wordt niet als zodanig vastgelegd omdat het af te leiden is uit het massaverlies. |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De massa van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g (gram) |
– Waardebereik |
0 tot 3.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
Het volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 4.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3 (kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1.000 |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De gemiddelde hoogte van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD2. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD1. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd voor de traditionele bepalingsmethoden waarbij het monster wordt opgemeten. De dimensies van een monster worden beschreven met de termen die ook voor het beschrijven van een monsterring worden gebruikt omdat de monsters bij deze methoden meestal ringmonsters zijn. |
Type gegeven |
Attribuut van Krimptoestand |
Definitie |
De gemiddelde diameter van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 50 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD2. Het attribuut mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling krimpverloop gelijk is aan aantalD1. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen vastgelegd voor de traditionele bepalingsmethoden waarbij het monster wordt opgemeten. De dimensies van een monster worden beschreven met de termen die ook voor het beschrijven van een monsterring worden gebruikt omdat de monsters bij deze methoden meestal ringmonsters zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van de snelheid waarmee water door de grond stroomt. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid wordt gemeten door water door de grond te laten stromen tot de hoeveelheid water die per eenheid van tijd en per eenheid van oppervlak door de grond stroomt niet meer verandert. Gewoonlijk meet men eerst de doorlatendheid van de met water verzadigde grond, en vervolgens het verloop in doorlatendheid bij stapsgewijs droger wordende grond. De manier waarop de waterstroom in gang wordt gehouden is voor niet-verzadigde grond anders dan voor verzadigde grond. De waterdoorlatendheid wordt standaard bepaald aan verticaal en soms aan horizontaal gestoken monsters. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WDHNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WDH) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan bakker2021 of NEN5789plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De manier waarop de waterdoorlatendheid is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan k50, constantHead of constantHeadEnK50. |
Toelichting |
Wanneer de methode constanthead en k50 is gebruikt, wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald met de constanthead methode en het verdere verloop met de k50 methode. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd aan een monster dat verticaal uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid van de bodem is meestal niet in alle richtingen hetzelfde (anisotropie). In de bodemkunde is met name de verticale waterdoorlatendheid van belang en die wordt bepaald aan ringmonsters die verticaal uit de bodem zijn genomen. Bij uitzondering wordt de horizontale waterdoorlatendheid bepaald. Voor verticaal gestoken monsters wordt de grond in de wand eerst tot de bovenkant van het gewenste diepte-interval verwijderd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 19.1 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 10 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de stroming van boven naar onder is gericht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het water stroomt meestal van boven door het monster. In de geotechniek is de stroming juist meestal opwaarts. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De vloeistof die of het gas dat in de bepaling is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GebruiktMedium |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In deze bepaling gaat het om het soort water dat men door de grond laat stromen. In de bodemkunde wordt standaard leidingwater gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het gebruikte water ontgast is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bodemkunde is het water dat in de bepaling wordt gebruikt standaard niet ontgast. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De waterdoorlatendheid varieert met de viscositeit van het water en die is weer afhankelijk van de temperatuur. In het hydrofysisch laboratorium van Wageningen Environmental Research wordt de temperatuur zo gereguleerd dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidUitvoering |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In de bepaling van de waterdoorlatendheid kan er voor gekozen worden om eventuele wormgaten op te vullen met materiaal van eenzelfde samenstelling als de rest van het monster. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterdoorlatendheid |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het met water verzadigde monster stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan constantHead. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De uitvoerder van de bepaling bepaalt wanneer er een constante hoeveelheid water door het monster stroomt. Op dat moment wordt de meting gestart en worden er achtereenvolgens 3 metingen gedaan. Het gemiddelde van 3 metingen wordt vastgelegd. Het symbool voor de verzadigde waterdoorlatendheid is ksat. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De verandering in de snelheid waarmee water door het monster stroomt bij een stapsgewijs veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan k50 of constantHeadEnK50. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het stapsgewijs droger worden van de grond wordt bepaald door de bodemvochtpotentiaal te meten uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte). De mogelijkheid bestaat daarnaast het volumetrisch watergehalte te bepalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het monster stroomt bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal met eventueel een bepaald watergehalte. |
Toelichting |
In sommige gevallen wordt ook het volumetrisch watergehalte bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
-107 tot 0 |
Toelichting |
De bodemvochtpotentiaal (Eng. soil water potential) geeft aan hoe sterk de zuigende kracht is die de grond op het water in de onverzadigde zone en de capillair verzadigde zone van de bodem uitoefent. De potentiaal is 0 op het freatisch vlak en wordt daarboven steeds negatiever. Het begrip potentiaal wordt gebruikt voor een potentiële energie per eenheid van massa, oftewel N.m.kg-1. In de laboratoriumpraktijk meet men een druk uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte h, Eng. pressure head) en stelt men N. m-2 (druk) gelijk aan N.m.m-3 (potentiaal). De bodemvochtpotentiaal heeft eigenlijk het symbool ψ, maar omdat die uitgedrukt wordt in drukhoogte is het symbool h. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De snelheid waarmee water door het monster stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per dag) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Toelichting |
Wat bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal gemeten wordt, is het volume water dat per eenheid van tijd per eenheid oppervlak loodrecht op de stromingsrichting door het monster stroomt. De doorlatendheid wordt vervolgens berekend uit de wet van Darcy. Het symbool voor waterdoorlatendheid is k. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidstoestand |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het watergehalte van de grond bij discrete waarden van de bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Veranderingen in de bodemvochtpotentiaal leiden tot veranderingen in de hoeveelheid water in de bodem: hoe kleiner (meer negatief) de potentiaal des te droger de grond. Het bepalen van het watergehalte van grond bij een af- of toenemende bodemvochtpotentiaal, wordt het bepalen van de waterretentie genoemd. De geproduceerde gegevens worden gebruikt voor het modelleren van een van de belangrijkste hydrofysische karakteristieken van de bodem, de waterretentiekarakteristiek. De waterretentie kan in het laboratorium stapsgewijs of meer continu worden bepaald. Bij de stapsgewijze bepaling wordt de bodemvochtpotentiaal stapsgewijs veranderd. In een stap wordt het monster een bepaalde bodemvochtpotentiaal opgelegd en die wordt gemeten in centimeters waterkolom (drukhoogte, h). Na bereiken van evenwicht wordt het watergehalte bepaald. Afhankelijk van de methode levert de bepaling een kleine serie gegevens of een enkel gegeven. De methode bepaalt ook welk deel van het bereik van de bodemvochtpotentiaal wordt bemeten. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WRSNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WRS) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11274v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De manier waarop de waterretentie is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan zandbak, zandbakDrukplaat, drukplaat of luchtdroog. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een niet verstoord monster is gebruikt dat met een ring uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De bepaling wordt voor een bodemvochtpotentiaal van 0 tot circa –1.000 cm waterkolom uitgevoerd aan ringmonsters met een bekend volume. Bij de drukplaat methode wordt voor kleinere waarden van de bodemvochtpotentiaal volstaan met verstoorde monsters. Dat kan omdat bij dergelijk kleine potentialen de binding van water nauwelijks nog door de structuur van de grond wordt bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ringmonster gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 5 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut ringmonster gebruikt gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 5 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid waterdamp die de lucht in het laboratorium bevat en de hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal kan bevatten tijdens de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
30 tot 80 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan zandbak of zandbakdrukplaat. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Voor de bepaling met de zandbakmethode is het goede praktijk de luchtvochtigheid zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan vijf procent absoluut afwijkt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd terwijl de grond stapsgewijs natter wordt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan zandbak of zandbakDrukplaat. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Gewoonlijk wordt verdrogend (of desorptief) gemeten en dat betekent dat het monster vooraf verzadigd wordt, waarna steeds drogere omstandigheden worden gerealiseerd (de bodemvochtpotentiaal krijgt een steeds kleinere (meer negatieve) waarde). Alleen bij toepassing van de zandbakmethode kan de bepaling ook vernattend (adsorptief) worden uitgevoerd en dan start men met een monster dat relatief droog is, maar voldoende nat om waterafstotendheid uit te sluiten. Het watergehalte van een monster dat met de zandbak methode vernattend is bepaald zal afwijken van het watergehalte van een monster dat verdrogend is bepaald bij dezelfde bodemvochtpotentiaal. Dit fenomeen wordt hysterese genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De temperatuur waarop het materiaal aan het eind van de bepaling is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtemperatuur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Aan het eind van de bepaling wordt het monster op een bepaalde temperatuur in de oven gedroogd. Standaard is dat bij 105 graden Celsius. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen wat de droogtijd is geweest. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De lengte van de periode gedurende welke het materiaal aan het eind van de bepaling is gedroogd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Droogtijd |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Aan het eind van de bepaling wordt het monster gedurende een bepaalde tijd in de oven gedroogd. Standaard is dat tot de massa stabiel is (en dat is wanneer de afname van de massa minder is dan 0.6% per 24 uur). In het verleden is de droogtijd niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het volumetrische watergehalte is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
In het laboratorium wordt eerst het massa watergehalte (gram water per gram droge grond) berekend en die wordt omgerekend naar het volumetrisch watergehalte (cm3 water per cm3 verzadigde grond) door het massa watergehalte te vermenigvuldigen met de droge bulkdichtheid (aanname: de dichtheid van water is 1 g/cm3). De droge bulkdichtheid kan niet worden bepaald wanneer er alleen verstoorde monsters voorhanden zijn en dan wordt volstaan met het massa watergehalte. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het gegeven is opgenomen om inzichtelijk te maken wat de droge bulkdichtheid is die gebruikt is om het volumetrisch watergehalte te berekenen. Wanneer er voor de droge bulkdichtheid van het onderzochte interval meer dan een waarde is bepaald, beslist de uitvoerder welke waarde voor de berekening moet worden gebruikt. Dit kan een specifieke waarde zijn of het gemiddelde van de waarden. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen welke waarde voor de berekening is gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Zoutcorrectiemethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Poriënwater kan zouten bevatten. Bij het bepalen van het watergehalte wordt het water verdampt en gaan de opgeloste zouten deel uitmaken van de massa van de droge stof. Voor het juiste gebruik van het gegeven is het van belang te weten of het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten en of dat is gebeurd op basis van een aanname of op basis van een gemeten zoutgehalte. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling waterretentie stapsgewijs |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte van een monster bij discrete waarden van de bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
Het watergehalte wordt bij de zandbakmethode een aantal keren bepaald en steeds bij een andere bodemvochtpotentiaal. Bij de methode luchtdroog wordt er maar één gegeven geproduceerd en dat is het watergehalte bij een bodemvochtpotentiaal van -106 cm waterkolom. Bij de drukplaat methode kunnen er in het natte bereik (tot minus 1.000 cm waterkolom) meerdere meetresultaten zijn, in het droge bereik levert de bepaling altijd maar één resultaat. Standaard wordt het massa watergehalte omgerekend naar het volumetrisch watergehalte, maar wanneer de droge bulkdichtheid niet is bepaald, wordt het massa watergehalte, gegeven. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte bij een bepaalde waarde van de bodemvochtpotentiaal. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
-107 tot – 0.1 |
Toelichting |
De bodemvochtpotentiaal (Eng. soil water potential) geeft aan hoe sterk de zuigende kracht is die de grond op het water in de onverzadigde zone en de capillair verzadigde zone van de bodem uitoefent. De potentiaal is 0 op het freatisch vlak en wordt daarboven steeds negatiever. Het begrip potentiaal wordt gebruikt voor een potentiële energie per eenheid van massa, oftewel N.m.kg-1. In de laboratoriumpraktijk meet men een druk uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte h, Eng. pressure head) en stelt men N. m-2 (druk) gelijk aan N.m.m-3 (potentiaal). De bodemvochtpotentiaal heeft eigenlijk het symbool ψ, maar omdat die uitgedrukt wordt in drukhoogte is het symbool h. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde |
Definitie |
De verhouding tussen de massa van het water en de massa van het ovendroge monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/g (gram/gram) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut volumetrisch watergehalte bepaald niet gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het symbool voor het massa watergehalte is w. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid van de grond bij een veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaStandaard, hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaUitgebreid of hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd. De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut soort analyse van de entiteit Wandmonsteranalyse gelijk is aan hydrofysicaChemieNietGespecificeerd, hydrofysicaNietGespecificeerd of nietGespecificeerd. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Veranderingen in de bodemvochtpotentiaal van de bodem leiden tot veranderingen in de hoeveelheid water in de grond en in de snelheid waarmee water door de grond stroomt: hoe kleiner (d.w.z. meer negatief) de potentiaal, des te droger de grond en des te lager de snelheid. Voor de bepaling wordt in de huidige laboratoriumpraktijk eerst de waterretentie bepaald volgens de verdampingsmethode. Een monster wordt voorzien van 2 tot 4 tensiometers en blootgesteld aan verdamping. Aan de hand van de afname in het gewicht wordt eerst berekend wat de watergehalten zijn corresponderend met de gemeten bodemvochtpotentialen op de gemeten dieptes. Vervolgens wordt op basis van de zogenaamde Instantaneous Profile methode (IPM-methode) berekend wat de doorlatendheid is geweest. Uiteindelijk levert deze methode een tabel met waarden voor bodemvochtpotentiaal als drukhoogte (h), volumetrisch watergehalte (θ) en doorlatendheid (k). De tabel omvat maximaal 10.000 k-h-θ rijen en dekt een potentiaalbereik van 0 tot minus 1.000 cm waterkolom. Dat resultaat kan vervolgens gebruikt worden om waterretentie- en/of doorlatendheidskarakteristieken af te leiden. Van resultaten die uit de archieven van Wageningen Environmental Research afkomstig zijn, is de methode van bepalen niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
WGDNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (WGD) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ISO11275v2014plusWENR. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De manier waarop het watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal is bepaald. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
Naast de IMBRO waarden mag de waarde van het attribuut ook gelijk zijn aan onbekend of onbekendBeuving. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de bepaling is uitgevoerd aan een monster dat verticaal uit de bodem is gestoken. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Omdat de waterdoorlatendheid van de bodem meestal niet in alle richtingen hetzelfde is (anisotropie), is het van belang te weten in welke richting de monsterring in de bodem is gestoken. In de bodemkunde wordt meestal de verticale waterdoorlatendheid bepaald. Dat gebeurt aan een monster dat verticaal uit de bodem genomen is, na verwijdering van de grond die op het te onderzoeken diepte-interval ligt. Bij uitzondering wordt de horizontale waterdoorlatendheid bepaald. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De inwendige diameter van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een diameter van 10 centimeter; van historische gegevens is de diameter niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De hoogte van de monsterring. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De ringen waarmee monsters worden uitgestoken hebben in de huidige praktijk meestal een hoogte van 8 centimeter; van historische gegevens is de hoogte niet altijd bekend en dat is de reden waarom de waarde mag ontbreken. De afmetingen van een ring bepalen het volume grond dat geanalyseerd is en dat volume geeft een indruk van de mate waarin het monster representatief geacht kan worden voor de eigenschappen van het onderzochte interval. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het monster bij aanvang van de metingen in folie is gewikkeld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij potentieel krimpende gronden wordt het monster uit de ring gehaald en aan de zij- en onderkant omwikkeld met folie. Het is aan de uitvoerder van de analyse om te bepalen wanneer dit nodig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
°C (graden Celsius) |
– Waardebereik |
10 tot 40 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De snelheid van de verdamping wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Het is goede praktijk de temperatuur zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan een graad afwijkt van de ingestelde waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De verhouding tussen de hoeveelheid waterdamp die de lucht in het laboratorium bevat en de hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal kan bevatten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
% (procent) |
– Waardebereik |
30 tot 80 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
De snelheid van de verdamping wordt beïnvloed door de luchtvochtigheid van de omgeving. Het is goede praktijk de luchtvochtigheid zo te reguleren dat de waarde tijdens de bepaling niet meer dan vijf procent absoluut afwijkt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De massa van het ovendroge materiaal per eenheid van volume. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
g/cm3 (gram/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 5 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Toelichting |
Het volume grond wordt altijd bepaald bij waterverzadiging. Het gegeven is opgenomen om inzichtelijk te maken wat de droge bulkdichtheid is die gebruikt is om het volumetrisch watergehalte te berekenen. Wanneer er voor de droge bulkdichtheid van het onderzochte interval meer dan een waarde is bepaald, beslist de uitvoerder welke waarde voor de berekening moet worden gebruikt. Dit kan een specifieke waarde zijn of het gemiddelde van de waarden. Bij gegevens die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is niet altijd te achterhalen welke waarde voor de berekening is gebruikt. |
Type gegeven |
Attribuut van Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
Een bijzonderheid die tijdens de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..3 |
Domein |
|
– Naam |
BijzonderheidMateriaal |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Tijdens de uitvoering kunnen er bijzonderheden worden geconstateerd die extra informatie over de aard van het onderzochte materiaal geven. In de huidige praktijk legt de uitvoerder eventuele bijzonderheden altijd vast. In het verleden was dat niet altijd het geval en voor historische gegevens kan aan het ontbreken van dit gegeven geen betekenis worden toegekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens over de gebruikte tensiometers en hun plaats in het monster. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan onbekend of onbekendBeuving. |
Toelichting |
De tensiometers zijn altijd van hetzelfde type. Bij Wageningen Environmental Research worden in de huidige praktijk de tensiometers vanaf de zijkant in het monster gestoken tot aan het midden van de ring. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, zijn de gegevens over de tensiometers niet altijd meer te achterhalen. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
Het aantal tensiometers dat is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer |
Toelichting |
Maximaal worden er 4 tensiometers gebruikt. Het minimum aantal tensiometers is 2. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De lengte van het gebruikte type tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De uitwendige diameter van het gebruikte type tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de eerste tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De tensiometers worden op verschillende diepten in het monster gestoken. De diepte wordt gemeten ten opzichte van de bovenkant van het monster. De tensiometers worden van boven naar onder genummerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de tweede tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de derde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal groter is dan 2. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Overzicht tensiometergegevens |
Definitie |
De diepte van de vierde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 2.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm (centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal gelijk is aan 4. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het watergehalte van een monster bij een door verdamping geleidelijk veranderende bodemvochtpotentiaal. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan verdampingsmethodeStandaardIPM. |
Regels IMBRO/A |
De entiteit mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaalgelijk gelijk is aan onbekend of onbekendBeuving. |
Toelichting |
De waterretentie wordt in de huidige praktijk bepaald volgens de verdampingsmethode. Daarbij laat de uitvoerder het water in een bij aanvang verzadigd monster geleidelijk verdampen en wordt het massaverlies frequent gemeten. De bodemvochtpotentiaal wordt tegelijkertijd op verschillende posities in het monster gemeten (drukhoogte h in centimeters waterkolom). Het massa watergehalte wordt aan het einde bepaald en dat wordt met de droge bulkdichtheid omgerekend naar het volumetrisch watergehalte. Op basis van de geregistreerde gewichtsafnamen kan vervolgens het watergehalte voor alle meettijdstippen worden berekend. Tijdens het meten kunnen tensiometers stuk gaan. Voor een bruikbaar resultaat moeten in ieder geval 2 tensiometers goed hebben gefunctioneerd. Het aantal tijdstippen waarop wordt gemeten is zeer groot en de uitvoerder reduceert dat tot een reeks van niet meer dan 1.000 tijdstippen. In bepalingen van Wageningen Environmental Research die aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, kan het gegeven ontbreken. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De waarden van de bodemvochtpotentiaal voor iedere meetpositie in het monster en van het volumetrisch watergehalte van het hele monster op het moment van de meting. |
Toelichting |
Van alle metingen die worden gedaan, worden er normaal gesproken circa 300 gebruikt. Er kunnen maximaal 1.000 metingen worden vastgelegd. Voor archiefgegevens is dit aantal vaak kleiner. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment waarop de meting is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 7.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
s (seconde) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De proef duurt 1 tot 4 weken. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de eerste tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot -107 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de tweede tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot -107 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de derde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot -107 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal van de entiteit Overzicht tensiometergegevens groter is dan 2. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De bodemvochtpotentiaal uitgedrukt als drukhoogte op de diepte van de vierde tensiometer. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot -107 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut aantal van de entiteit Overzicht tensiometergegevens gelijk is aan 4. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de tensiometer stuk is gegaan, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiewaarde verdamping |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van het monster. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het watergehalte van het monster op het moment van meten wordt altijd omgerekend naar het aandeel in het volume van het met water verzadigde monster. Het symbool voor het volumetrisch watergehalte is θ. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De tabel met de berekende waarden voor het watergehalte, de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
De waarden worden in de huidige praktijk altijd berekend uit de gegevens van de waterretentie bij verdamping en daarbij beoordeelt de uitvoerder welke gegevens er als input worden gebruikt. De eerste stap in de verwerking (prefit) heeft tot doel uit de gegevens het volumetrisch watergehalte op de diepte van de tensiometers af te leiden. Daartoe wordt volgens de methode van Van Genuchten de waterretentiekarakteristiek gemodelleerd die de gemeten waarden het best beschrijft. In de tweede stap wordt een berekening uitgevoerd volgens de Instantaneous Profile-methode. Daarin wordt volgens de wet van Darcy het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en de waterdoorlatendheid berekend voor elk paar opeenvolgende tensiometers. Voor archiefgegevens is de methode die gevolgd is om het resultaat te produceren niet altijd te achterhalen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volumetrisch watergehalte en de waterdoorlatendheid bij een bepaalde bodemvochtpotentiaal. |
Toelichting |
De waarde van de waterdoorlatendheid kan ontbreken en dat betekent dat de berekende waarde als fysisch niet reëel is beoordeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De zuigende kracht die de grond per eenheid van lengte en per eenheid van massa op het water uitoefent, uitgedrukt als drukhoogte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 8.0 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm H2O (centimeter waterkolom) |
– Waardebereik |
0 tot -107 |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De verhouding tussen het volume van het water en het waterverzadigde volume van de grond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Type gegeven |
Attribuut van Watergehalte en doorlatendheid bij bepaalde bodemvochtpotentiaal |
Definitie |
De snelheid waarmee water door de grond stroomt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 5.1 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per 24 uur) |
– Waardebereik |
0 tot 10.000 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het volgens een bepaalde methode modelleren van het verband tussen het volumetrisch watergehalte en de bodemvochtpotentiaal, of tussen het volumetrisch watergehalte, de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal, voor een of meer monsters uit het onderzochte interval. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut karakteristiek gemodelleerd gelijk is aan ja. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
De gegevens uit de bepalingen van de waterretentie stapsgewijs, van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal, en van het waterdoorlatendheidsverloop worden gebruikt om hydrofysische karakteristieken te modelleren. Er bestaan twee typen: de waterretentiekarakteristiek en de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Om de waterdoorlatendheidskarakteristiek te kunnen modelleren moet wel het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal bepaald zijn. De twee karakteristieken worden onder meer gebruikt als input voor modellen waarmee de waterbeweging in de bodem wordt gesimuleerd. Een meetreeks met alleen de meetresultaten uit de bepalingen voldoet daarvoor niet omdat een glad verloop van de curve en extrapolatie van de metingen buiten het meetbereik veelal wenselijk zijn. In de hydrofysische praktijk worden de metingen daarom samengevat door deze te beschrijven via een analytische oplossing waarin een beperkt aantal parameters voorkomen (curve fitting). De uitvoerder kan van een onderzocht interval één of meerdere karakteristieken maken door steeds een andere keuze te maken uit de beschikbare input. Vaak worden meer monsters per onderzocht interval genomen waarvoor aparte modellen worden gemaakt om inzicht te krijgen in de spreiding van de resultaten. De beschikbare input bepaalt of alleen de waterretentiekarakteristiek kan worden gemodelleerd of ook de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Voor de toekomst is de wens om met dezelfde input verschillende modelleringsmethoden te kunnen gebruiken. Omdat de uitvoerder vrij kan kiezen welke resultaten hij als input gebruikt, wordt die voor ieder model vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De binnen het onderzochte interval unieke identificatie van de bepaling. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1..* |
Domein |
|
– Naam |
Bepalingscode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
CCCNN |
Toelichting |
Het gegeven wordt gebruikt om binnen het onderzoek aan te kunnen geven welke bepalingen als input voor het modelleren van karakteristieken is gebruikt. De opbouw van het gegeven bestaat uit drie letters voor de naam van de bepaling (CCC) en een volgnummer dat uit 2 cijfers (NN) bestaat. |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de modellering is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Modelleringsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Modellering van hydrofysische karakteristieken |
Definitie |
De manier waarop de modellering is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Modelleringsmethode |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De modellering van alleen de waterretentiekarakteristiek is gebaseerd op de methode van Van Genuchten (1980), en die van de waterretentiekarakteristiek en de doorlatendheidskarakteristiek op de methode van Mualem (1976) – Van Genuchten (1980). Beide methoden kennen multimodale varianten volgens de beschrijving van Durner (1994) en Priesack-Durner (2006) en die gelden voor het geval de poriën niet homogeen maar heterogeen verdeeld zijn. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De variabelen die de curve definiëren die het verband tussen het watergehalte en de bodemvochtpotentiaal voor een of meer monsters uit het onderzochte interval beschrijft. |
Regels |
De som van alle wegingsfactoren van de entiteit Vorm retentiecurve moet gelijk zijn aan 1 wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig gelijk is aan ja. |
Toelichting |
Het verband tussen het watergehalte en de bodemvochtpotentiaal wordt beschreven als een curve en die wordt in de bodemkunde de waterretentiekarakteristiek genoemd. De curve kan enkelvoudig of samengesteld zijn. De curve wordt gedefinieerd door het bereik van het volumetrisch watergehalte en één of meer sets vormparameters. Het bereik van het volumetrisch watergehalte wordt gegeven door de waarde bij verzadiging en een asymptotische residuele waarde. Voor de definitie van een enkelvoudige curve is daarnaast een set van drie vormparameters voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De gemodelleerde waarde voor het volumetrisch watergehalte bij verzadiging. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
Het symbool voor verzadigd volumetrisch watergehalte is θs (in het Engels: volumetric water content at saturation). |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De asymptotische waarde voor het laagste volumetrisch watergehalte. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm3/cm3 (kubieke centimeter/kubieke centimeter) |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Toelichting |
In het model van Van Genuchten nadert het volumetrisch watergehalte asymptotisch een minimale waarde wanneer de bodemvochtpotentiaal oneindig klein wordt. In de praktijk wordt veelal aangenomen dat die waarde geldt bij een bodemvochtpotentiaal van minus 107 cm waterkolom. Het symbool voor residueel volumetrisch watergehalte is θr (in het Engels: residual volumetric water content). |
Type gegeven |
Attribuut van Waterretentiekarakteristiek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de curve enkelvoudig is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan vanGenuchten of mualemVanGenuchten. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan vanGenuchtenDurner of mualemVanGenuchtenDurner. |
Toelichting |
Standaard wordt gekozen voor toepassing van de methode volgens Van Genuchten of volgens Mualem en Van Genuchten en het resultaat daarvan is een enkelvoudige curve. Een enkelvoudige curve beschrijft de karakteristiek van grond met een homogene (unimodale) poriënverdeling. Wanneer blijkt dat een enkelvoudige curve de meetgegevens niet voldoende kan beschrijven, wordt gekozen voor de meer uitgebreide methode volgens Van Genuchten en Durner of volgens Mualem, Van Genuchten en Durner, en dan is het resultaat een multimodale curve, feitelijk een aantal curven die tezamen een samengestelde curve definiëren. Dit wordt toegepast bij gronden met een heterogene poriënverdeling. Het aantal curven wordt de modaliteit van de karakteristiek genoemd. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De factoren die samen de vorm van de retentiecurve beschrijven. |
Toelichting |
De analytische beschrijving volgens Van Genuchten kent drie vormparameters: α, n en m. Voor multimodale varianten worden meerdere sets waarden voor de laatste drie parameters gegeven met een wegingsfactor. De som van alle wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor α in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm-1 (per centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Het gegeven heeft geen exacte fysische betekenis; wel is factor α omgekeerd evenredig met een karakteristieke of kritieke drukhoogte, vandaar ook dat de eenheid cm-1 is. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor n in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 1 |
Toelichting |
Het gegeven bepaalt onder meer de steilheid van de waterretentiekarakteristiek bij kleine waardes van het volumetrisch watergehalte. Een grotere n geeft een steilere grafiek bij kleinere watergehalten. De vormfactor n wordt verondersteld te correleren met de poriëngrootteverdeling van de grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
De factor m in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Wanneer de waterretentiekarakteristiek samen met de doorlatendheidskarakteristiek is bepaald volgens Mualem geldt m = 1-1/n. Wanneer de waterretentiekarakteristiek alleen is bepaald is dat vaak maar niet altijd het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm retentiecurve |
Definitie |
Het aandeel van de curve in de vorm van de samengestelde curve. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig van de entiteit Waterretentiekarakteristiek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan in welke mate een samenstellende curve bijdraagt aan de vorm van de samengestelde curve. Het symbool voor de wegingsfactor is ω. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De variabelen die de curve definiëren die het verband tussen de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal voor een of meer monsters uit het onderzochte interval beschrijft. |
Regels |
De entiteit moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut modelleringsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchten of mualemVanGenuchtenDurner. De entiteit mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het verband tussen de waterdoorlatendheid en de bodemvochtpotentiaal wordt beschreven als een curve en die wordt in de bodemkunde de waterdoorlatendheidskarakteristiek genoemd. De curve kan enkelvoudig of samengesteld zijn. De curve wordt gedefinieerd door een waarde voor de verzadigde waterdoorlatendheid en een of meer sets vormparameters. Voor de definitie van een enkelvoudige curve is een set van vier vormparameters voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de curve enkelvoudig is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan ja, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchten. De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan nee, wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode van de entiteit Modellering van hydrofysische karakteristieken gelijk is aan mualemVanGenuchtenDurner. |
Toelichting |
Standaard wordt gekozen voor toepassing van de methode volgens Mualem en Van Genuchten en het resultaat daarvan is een enkelvoudige curve. Een enkelvoudige curve beschrijft de karakteristiek van grond met een unimodale poriënverdeling. Wanneer blijkt dat een enkelvoudige curve de meetgegevens niet voldoende kan beschrijven, wordt gekozen voor de meer uitgebreide methode volgens Mualem, VanGenuchten en Durner dan is het resultaat een multimodale curve, feitelijk een aantal curven die tezamen een samengestelde curve definiëren. Dit wordt toegepast bij gronden met een heterogene poriënverdeling. Het aantal curven wordt de modaliteit van de karakteristiek genoemd. |
Type gegeven |
Attribuut van Waterdoorlatendheidskarakteristiek |
Definitie |
De gemodelleerde waarde voor de doorlatendheid bij verzadiging. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm/dag (centimeter per dag) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
De gemodelleerde doorlatendheid bij verzadiging wordt aangeduid met het symbool ksf (s = verzadigd (Engels: saturated); f = fitted). Het is een parameter in de analytische vergelijking van Mualem, en de waarde wordt bepaald door enerzijds de ligging van alle meetwaarden en anderzijds door de gewogen koppeling met de Van Genuchten vergelijking voor de retentiekarakteristiek. De waarde voor de gemodelleerde verzadigde waterdoorlatendheid is in veel gevallen kleiner dan de gemeten waarde van de verzadigde waterdoorlatendheid van hetzelfde onderzochte interval. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De factoren die samen de vorm van de doorlatendheidscurve beschrijven. |
Toelichting |
De analytische beschrijving volgens van Mualem en Van Genuchten bestaat uit vier vormparameters: α, n, m en λ. Voor multimodale varianten worden meerdere sets waarden voor de laatste vier parameters gegeven met een wegingsfactor. De som van alle wegingsfactoren is gelijk aan 1. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor α in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
cm-1 (per centimeter) |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Het gegeven heeft geen exacte fysische betekenis; wel is factor α omgekeerd evenredig met een karakteristieke of kritieke drukhoogte, vandaar ook dat de eenheid cm-1 is. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor n in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 1 |
Toelichting |
Het gegeven bepaalt onder meer de steilheid van de waterretentiekarakteristiek bij kleine waardes van het volumetrisch watergehalte. Een grotere n geeft een steilere grafiek bij kleinere watergehalten. De vormfactor n wordt verondersteld te correleren met de poriëngrootteverdeling van de grond. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor m in de analytische beschrijving volgens Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
vanaf 0 |
Toelichting |
Wanneer de waterretentiekarakteristiek samen met de doorlatendheidskarakteristiek is bepaald volgens het model van Mualem geldt m = 1-1/n. Wanneer de waterretentiekarakteristiek alleen is bepaald is dat vaak maar niet altijd het geval. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
De factor λ in de analytische beschrijving volgens Mualem en Van Genuchten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.4 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
Toelichting |
Vormparameter λ is een maat voor de kronkeligheid van het poriënstelsel, ofwel een maat voor de connectiviteit van de poriën. Voor een monotone, concave vorm van de doorlatendheidscurve geldt λ > 1-2/m. De waarde voor l mag negatief zijn, maar niet te negatief op basis van m. |
Type gegeven |
Attribuut van Vorm doorlatendheidscurve |
Definitie |
Het aandeel van de curve in de vorm van de samengestelde curve. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 1.2 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
dimensieloos |
– Waardebereik |
0 tot 1 |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut curve enkelvoudig van de entiteit Waterdoorlatendheidskarakteristiek gelijk is aan ja. Het attribuut mag niet aanwezig zijn in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft aan in welke mate een samenstellende curve bijdraagt aan de vorm van de samengestelde curve. Het symbool voor de wegingsfactor is ω. |
De lijst met de exogene processen die in het terrein actief zijn. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geulverlegging |
✓ |
✓ |
Er komen lateraal migrerende geulen voor. |
geulvorming |
✓ |
✓ |
Er vindt vorming of verdieping van geulen plaats door uitschuring van de waterbodem. |
piping |
✓ |
✓ |
Water stroomt onder een dijk of ander grondlichaam door om binnendijks aan het oppervlak te komen. |
verstuiving |
✓ |
✓ |
Er vindt verstuiving plaats wanneer het hard waait (levend stuifzand). |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend of er exogene processen actief zijn. |
De lijst voor de classificatie van een afwijkend grondwater regime. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
buitenHoofdkering |
✓ |
✓ |
Buiten de hoofdwaterkering gelegen gronden; periodiek overstroomd. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code ‘b’. |
overstroomdWinter |
✓ |
✓ |
Water boven maaiveld gedurende een aaneengesloten periode van meer dan 1 maand tijdens de winterperiode (alleen bij binnen de hoofdwaterkering gelegen gronden). De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code ‘w’. |
schijnspiegels |
✓ |
✓ |
Schijnspiegels; het niveau van de GHG wordt bepaald door periodiek optredende grondwaterstanden boven een slecht doorlatende laag, waaronder weer een onverzadigde zone voorkomt. Deze kwalitatieve toevoeging geven we alleen aan bij gronden met een grondwaterfluctuatie (GLG-GHG) van meer dan 120 cm. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code ‘s’. |
De lijst met de afzettingskarakteristieken vanuit bodemkundig perspectief. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
dekzandFluvioperiglaciaal |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom, in de warmere periode tussen de ijstijden met water meegevoerd. |
dekzandLaatWeichselien |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van laat-Weichselien ouderdom. |
dekzandMiddenWeichselien |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van midden-Weichselien ouderdom. |
dekzandPremorenaal |
✓ |
✓ |
Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom. |
duinKustLaatHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van laat-holocene ouderdom. |
duinKustVroegHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van vroeg-holocene ouderdom. |
duinLandHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen aan land, van holocene ouderdom. |
duinRivierHoloceen |
✓ |
✓ |
Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren, van holocene ouderdom. |
eolischZand |
✓ |
✓ |
Eolische of fluvioperiglaciale afzetting van zand, anders dan dekzand, stuifzand en löss. |
fluviatielBeekHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd door beken of kleine rivieren. |
fluviatielMaasHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Maas, van holocene ouderdom. |
fluviatielMaasRijnLaatPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van laat-pleistocene ouderdom. |
fluviatielMaasRijnVroegMiddenPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van vroeg- of midden-pleistocene ouderdom. |
fluviatielOostelijkeRivieren |
✓ |
✓ |
Afzetting van het systeem van oostelijke rivieren dat het Eridanos riviersysteem wordt genoemd en in het Neogeen en Pleistoceen actief was. |
fluviatielRijnHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn, van holocene ouderdom. |
fluviatielUiterwaardHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, vanaf het moment van het bouwen van dijken. |
gebrokenDek |
✓ |
✓ |
Zandbijmening in klei. |
gestuwdMaasRijnPleistoceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom, in gestuwde positie. |
gestuwdOostelijkeRivieren |
✓ |
✓ |
Afzetting van het Eridanos riviersysteem in gestuwde positie. |
gestuwdTertiair |
✓ |
✓ |
Afzetting van tertiaire ouderdom in gestuwde positie. |
glaciaalKeileem |
✓ |
✓ |
Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten. |
glaciaalKeizand |
✓ |
✓ |
Keizand. |
glaciaalPotklei |
✓ |
✓ |
Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven. Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die volledig uit vettig klei bestaat. |
glaciaalWarvenklei |
✓ |
✓ |
Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker). Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die uit laagjes potklei afgewisseld met laagjes zand bestaat. |
glaciaalZand |
✓ |
✓ |
Afzetting van zand door smeltwater in pleistoceen, meestal in de vorm van waaiers (sandrs). |
hellingGrof |
✓ |
✓ |
Hellingafzetting van grof materiaal, meestal vermengd met fijner materiaal, van pleistocene ouderdom. |
hellingLoess |
✓ |
✓ |
Hellingafzetting van holocene ouderdom die uit in pleistoceen op de helling afgezette löss bestaat. |
loessdek |
✓ |
✓ |
Afzetting van löss op heuvels, op een groot aaneengesloten areaal. |
loessinsluiting |
✓ |
✓ |
Afzetting van löss in kleine, versnipperde, lager liggende, natte gebieden. |
marienFluviatielHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in het overgangsbereik tussen rivier en zee. |
marienLagunairHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in de lagunen. |
marienLaatHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van laat-holocene ouderdom gevormd in zee. |
marienVroegHoloceen |
✓ |
✓ |
Afzetting van vroeg-holocene ouderdom gevormd in zee. |
tertiair |
✓ |
✓ |
Afzetting van tertiaire ouderdom. |
dekzandPleistoceen |
✓ |
Afzetting van dekzand van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
duinKustHoloceen |
✓ |
Zandafzetting in de vorm van duinen aan de kust, van holocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
fluviatielMaasRijnHoloceen |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van holocene ouderdom. |
|
fluviatielMaasRijnPleistoceen |
✓ |
Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
gestuwd |
✓ |
Afzetting in gestuwde positie, de afkomst en ouderdom niet gespecificeerd. |
|
glaciaal |
✓ |
Afzetting van ongespecificeerd materiaal door smeltwater, van pleistoceen ouderdom. |
|
loess |
✓ |
Lössafzetting van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie. |
|
marienHoloceen |
✓ |
Afzetting van holocene ouderdom gevormd in zee, zonder nadere specificatie. |
De lijst met de methoden die voor de bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aantaID1 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de gemiddelde hoogte of de gemiddelde diameter te meten. |
aantaID2 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de gemiddelde hoogte en de gemiddelde diameter te meten. |
archimedes |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Een verzadigd monster is gecoated en ondergedompeld in een bak met water. Uit de hoeveelheid verplaatst water is het volume van het monster berekend met behulp van de wet van Archimedes. De massa is bepaald met een balans. Deze methode wordt toegepast op kluiten die met een schop uit de bodem worden gestoken. |
camera |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Met behulp van cameraopnames is het volume van het monster bepaald op basis van het aantal pixels. De massa is bepaald met een balans. |
constantHead |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de verzadigde waterdoorlatendheid. Er wordt een hydraulische gradiënt aangelegd tussen de boven- en onderkant van het monster en die wordt tijdens de proef constant gehouden. Zodra het debiet niet meer verandert, wordt de meting uitgevoerd. De verzadigde waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy. |
constantHeadEnK50 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het waterdoorlatendheidsverloop. Eerst wordt de verzadigde waterdoorlatendheid bepaald met de constant head methode, waarna aan hetzelfde monster het verloop in de onverzadigde grond wordt bepaald met de k50-methode. |
drogenOven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de droge bulkdichtheid. De waterverzadigde grond wordt getrimd tot het volume van de ring. Het materiaal wordt gedroogd in een oven, waardoor het water verdampt, en vervolgens gewogen. Uit de massa en het bekend volume wordt de droge bulkdichtheid berekend. |
drukplaat |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Een monster wordt op een poreuze, keramische plaat geplaatst en er wordt een bodemvochtpotentiaal aangebracht. Zodra het monster in evenwicht is met de ingestelde bodemvochtpotentiaal, wordt het monster gewogen. Bij waarden groter dan minus 1.000 cm H2O kan de meting een aantal keren worden herhaald aan hetzelfde monster, steeds bij een lagere potentiaal. Bij waarden kleiner dan minus 1.000 cm H2O is er maar een meting per monster. Aan het eind wordt het monster gedroogd in de oven en wordt het watergehalte voor iedere stap in de bepaling berekend. Deze methode kan meten van een bodemvochtpotentiaal tussen 0 en minus 15.000 cm H2O. |
k50 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het waterdoorlatendheidsverloop. De methode wordt gebruikt voor het natte bereik (tot minus 1.000 cm H2O). De waterdoorlatendheid wordt bepaald bij een stapsgewijs afnemende bodemvochtpotentiaal. In iedere stap wordt een drukgradiënt aangelegd tussen de bovenkant en onderkant door het monster te benevelen met een constante hoeveelheid water en aan de onderkant een kleine zuigspanning aan te leggen. Zodra het debiet constant is, wordt de meting uitgevoerd en daarbij wordt de bodemvochtpotentiaal gemeten met een tensiometer. De optie bestaat om het volumetrisch watergehalte te bepalen. De waterdoorlatendheid wordt berekend met de wet van Darcy bij de bodemvochtpotentiaal in het midden van het monster. |
laserVolume |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. Met behulp van laser van het monster is het volume van het monster bepaald. De berekening van het volume is geautomatiseerd uitgevoerd. De massa is bepaald met een balans. |
luchtdroog |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Een monster wordt in een droogbak zonder deksel in een stellingkast geplaatst tot de massa niet meer verandert. Daarna wordt het monster gewogen en na drogen in de oven nogmaals gewogen. Uit het massaverlies wordt het watergehalte berekend. |
natDroogZeven |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van grond. Het materiaal is nat gezeefd over de 50 µm-zeef en de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels groter dan 50 µm is bepaald door middel van droge zeving. |
natDroogZevenPipet |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van grond. Het materiaal is nat gezeefd over de 50 µm-zeef en de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 50 µm is bepaald door middel van pipetteren. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald, is dit gebeurd door middel van droge zeving. |
natOxiderenDichromaatKurmies |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in een sterk zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat en gedurende anderhalf uur verhit op 100 °C. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
verdampingsmethodeStandaardIPM |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. De methode beschrijft het bepalen van de waterretentie volgens de verdampingsmethode, de reductie van het aantal metingen tot een verwerkbaar resultaat, het modelleren van de waterretentiekarakteristiek die de waterretentie bij verdamping het best beschrijft (prefit) en de berekening van de waterdoorlatendheden volgens de Instantaneous Profile Method (IPM- methode). |
verhitten550 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 550 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
verhittenCO2meten |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. Voorafgaand aan de bepaling wordt de anorganische koolstof verwijderd met fosforzuur. Het materiaal wordt vervolgens bij een temperatuur van ten minste 900 °C verbrand waarbij de aanwezige organische koolstof wordt omgezet in CO2. De hoeveelheid CO2 wordt gemeten en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
zandbak |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Het monster wordt op een bak geplaatst gevuld met grond die een hoge doorlatendheid combineert met een kleine poriëndiameter. Er wordt een bepaalde bodemvochtpotentiaal aangebracht. Zodra het monster in evenwicht is met de ingestelde potentiaal, wordt het monster gewogen. Dit proces wordt een aantal keren herhaald steeds bij een andere potentiaal. De potentiaal neemt stapsgewijs toe (vernattend) of stapsgewijs af. Aan het eind wordt het monster gedroogd in de oven en wordt het watergehalte voor iedere stap in de bepaling berekend. Met deze methode kan het watergehalte bij een drukhoogte van 0 tot minus 100 cm H2O en voor archiefgegevens tot minus 200 cm worden gemeten. |
zandbakDrukplaat |
✓ |
✓ |
Methode voor de stapsgewijze bepaling van de waterretentie. Bij deze methode wordt eerst de zandbakmethode gevolgd. Vervolgens wordt hetzelfde monster gebruikt voor metingen met de drukplaat methode. |
zuurgraadCaCl2 |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in 0,01 mol/l CaCl2. |
zuurgraadH2O |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling gebruik makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in water. |
zuurgraadKCl |
✓ |
✓ |
Methode voor het bepalen van de zuurgraad. Potentiometrische bepaling gebruik makend van een glaselektrode in een 1:5 volumetrische oplossing van grond in 1 mol/l KCl. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend welke methode is gehanteerd. |
|
aantal1DOnbekend |
✓ |
Methode voor het bepalen van het krimpverloop. De massa is bepaald met een balans. Het volume is bepaald door de afmeting van het monster op een niet nader bepaalde manier te meten. |
|
natOxiderenDichromaatNietKurmies |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat. Verhitting vindt niet plaats of is anders dan gedurende anderhalf uur op 100 °C. De organische koolstof wordt omgezet in kooldioxide en het dichromaat in Cr3+. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
|
natOxiderenDichromaatWalkleyBlack |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische stof wordt in zuur milieu geoxideerd met kaliumdichromaat zonder toegevoegde warmte. De organische koolstof wordt omgezet in kooldioxide en het dichromaat in Cr3+. De hoeveelheid Cr3+ wordt bepaald en daaruit wordt het gehalte aan organische koolstof berekend. |
|
natOxiderenH2O2 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. De organische stof is verwijderd met H2O2 (30%). Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
|
natOxiderenKMnO4 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organische koolstofgehalte. De organische koolstof is verwijderd met KMnO4 en zwavelzuur. Uit de verbruikte hoeveelheid KMnO4, wordt de hoeveelheid zuurstof berekend die voor oxidatie nodig is geweest en daaruit leidt men het gehalte aan organische koolstof af. De methode is ook bekend als organisch koolstofbepaling volgens Istscherekow. |
|
onbekendBeuving |
✓ |
Methode voor het bepalen van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal. De methode is voor eigen gebruik opgesteld door het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, een van de voorgangers van Wageningen Environmental Research en ligt ten grondslag aan de gegevens in Beuving 1986: Vocht- en doorlatendheidskarakteristieken, dichtheid en samenstelling van bodemprofielen in zand-, zavel-, klei- en veengronden. |
|
verhitten600 |
✓ |
Methode voor het bepalen van het organischestofgehalte. Het materiaal wordt verhit tot 600 °C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies is het gehalte berekend. |
De lijst met de procedures die voor de bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse worden toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bronswijk1986 |
✓ |
✓ |
Bronswijk 1986: Handleiding voor het bepalen van het zwel- en krimpvermogen van een bodem voor eigen gebruik opgesteld door het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, een van de voorgangers van WENR, beschrijft de procedure voor het bepalen van het krimpverloop van grond. |
cameraprocedureWENRv1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het volume van krimpende grond met behulp van een camera. In de procedure staat opgenomen welke bewerkingsstappen er zijn om het volume te bepalen. |
laserprocedureWENRv1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het volume van krimpende grond met behulp van een laser. In de procedure staat opgenomen welke bewerkingsstappen er zijn om het volume te bepalen. |
bakker2021 |
✓ |
✓ |
Een door WENR in 2021 voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van het verloop van de waterdoorlatendheid volgens de k50-methode en waarbij voor de verzadigde waterdoorlatendheid verwezen wordt naar de NEN5789plusWENR. |
EN15936v2012 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 15936:2012 Bepaling van de totale organische koolstof door droge verbranding. |
ISO10390v2005 |
✓ |
✓ |
ISO 10390:2005 Bodem – Bepaling van de pH waarde en beschrijft de procedure voor het bepalen van de zuurgraad. |
ISO11272v2017plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de droge bulkdichtheid die zich conformeert aan ISO 11272:2017 Soil quality -Determination of dry bulk density en op onderdelen wat specifieker is. |
ISO11274v2014plusWENR2020 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de waterretentie en die zich conformeert aan NEN-EN-ISO 11274:2014 Bodem – Bepaling van eigenschappen van waterretentie – Laboratoriummethoden en op onderdelen wat specifieker is. De procedure dekt sinds 2020 ook de methode luchtdroog. |
ISO11275v2014plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het bepalen van de waterretentie en de snelheid waarmee water door de grond stroomt die zich conformeert aan NEN-EN-ISO 11275:2014 Bodem – Bepaling van onverzadigde hydraulische conductiviteit en waterretentie karakteristieken – Indamprestmethode van wind en op onderdelen wat specifieker is. |
ISO11277v2009 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 11277:2009 Bodem – Bepaling van de deeltjesgrootteverdeling in minerale bodemmaterialen – Methode door zeven en sedimentering beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling door middel van zeven en pipetteren. Een internationale norm geaccepteerd door Nederland. |
NEN5753v2018plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van de korrelgrootteverdeling die zich conformeert aan NEN 5753:2018 Bodem – Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet. Deze beschrijft de procedure voor de bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem na verwijdering van organische stof en koolzure kalk. Bij WENR wordt ijzer nooit verwijderd in de voorbehandeling. Bij het pipetteren wordt door WENR gecorrigeerd voor het kalkgehalte en de indampresten van de peptisator volgens de methode van Huba. |
NEN5754v2014 |
✓ |
✓ |
NEN 5754:2014 Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode |
NEN5754v2014plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de chemie voor het bepalen van het organische koolstofgehalte die zich conformeert aan NEN 5754:2014 Bodem – Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode en op onderdelen wat specifieker is. |
NEN5789plusWENR |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor de bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid bij constante gradiënt die zich conformeert aan NEN 5789:1991 Onverzadigde zone – Bepaling van de verzadigde waterdoorlatendheid, en op onderdelen wat specifieker is. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen bepalingsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend volgens welke procedure de bepaling is uitgevoerd. |
|
ISO14235v1998 |
✓ |
ISO 14235:1998 Bodem – Bepaling van organisch koolstof met sulfachrome oxidatie beschrijft de procedure voor het bepalen van het organisch koolstofgehalte. |
De lijst met de kwaliteitsniveaus van bodemkundige wandprofielen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
standaard |
✓ |
✓ |
De beschrijving van de opbouw van de bodem voldoet aan de minimum eisen. Deze kwaliteit dekt alle historische beschrijvingen en volstaat ook na 2019 voor veel projectkarteringen. |
hoog |
✓ |
✓ |
De beschrijving van de opbouw van de bodem voldoet aan de eisen die vanaf 2019 gelden voor het definiëren van nieuwe kaarteenheden. Dit type onderzoek impliceert veelal het graven van een profielkuil. |
De lijst met de procedures voor bodemkundige monsterbeschrijving. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AlterraTD19Av1995 |
✓ |
✓ |
Technisch Document 19 A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research (WENR). Deze versie is sinds 1995 in gebruik. |
AlterraTD19Av2020 |
✓ |
✓ |
Technisch Document 19 A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research (WENR) met de geüpdate versie die ingaat in het jaar 2020. |
AlterraK85-PB1 |
✓ |
K85-PB1 is de technische code van een standaard invulformulier gebruikt voor 1995. Dit is de voorloper van de TD19A. Alle wandbeschrijvingen voor 1995 zijn met behulp van deze formulieren gemaakt. Dit document heeft geen officiële bijgaande literatuur, maar Invulinstructies van dit formulier zaten in een veldboekje (later ringbandmapje) voor karteerders. |
De lijst voor de classificatie van het deel van het oppervlak dat door vlekken van een bepaalde kleur in beslag wordt genomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
weinigTot2 |
✓ |
✓ |
De vlekken beslaan tussen de 0 tot 2% van het oppervlak. |
matig2tot20 |
✓ |
✓ |
De vlekken beslaan tussen de 2 tot 20% van het oppervlak. |
veel20tot50 |
✓ |
✓ |
De vlekken beslaan meer dan 20% tot maximaal 50% van het oppervlak. |
onbekend |
✓ |
De hoeveelheid vlekken is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de bijzonderheden in het onderste deel van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden in het onderste deel van het profiel geconstateerd. |
bolster |
✓ |
✓ |
Bolster, beginnend binnen 40 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘j’). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
glauconietklei |
✓ |
✓ |
Glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘a’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
grofZandGrind |
✓ |
✓ |
Grof zand en/of grind, beginnend tussen 40 en 80 cm en ten minste 40 cm dik of beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code ‘g’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
kalksteenKleefaarde |
✓ |
✓ |
Kalksteen of kleefaarde, beginnend tussen 40 en 120 cm (code ‘k’). Van toepassing bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
katteklei |
✓ |
✓ |
Katteklei, beginnend binnen 80 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘l’). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden en kleigronden. |
keileemPotklei |
✓ |
✓ |
Keileem of potklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘x’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij brikgronden, kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
moerigeLaag |
✓ |
✓ |
Moerige laag beginnend binnen 80 cm en tenminste 40 cm dik (code ‘m’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
moerigMateriaalDiep |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code ‘v’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij veengronden, brikgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
moerigMateriaalOndiep |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm en 15 à 40 cm dik (code ‘w’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
oudeKlei |
✓ |
✓ |
Oude klei, anders dan keileem, potklei of glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘t’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
spalterveen |
✓ |
✓ |
Spalterveen, ten minste 5 cm dik en direct onder de A-horizont beginnend (code ‘q’). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
vuursteeneluvium |
✓ |
✓ |
Vuursteeneluvium, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘s’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
zandHoloceen |
✓ |
✓ |
Holoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code ‘z’). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden. |
zandPleistoceen |
✓ |
✓ |
Pleistoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm (code ‘p’). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden en kleigronden. |
zavelKleiHalfGerijpt |
✓ |
✓ |
Meestal niet geheel gerijpte zavel of klei, beginnend tussen 40 en 120 cm; zepige zavel of klei (code ‘r’). Van toepassing bij moerige gronden, podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
De lijst voor de classificatie van de bijzonderheden in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden in het bovendeel van het profiel. |
colluviaalDek |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld (code ‘c’). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekGrind |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘cg’). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘cf’). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
colluviaalDekStenen |
✓ |
✓ |
Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘cm’). Van toepassing alleen bij brikgronden. |
getijdeInvloed |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei (code ‘e’). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden. |
getijdeInvloedGrind |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘eg’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘ef’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedStenen |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en stenen in de bovenste 80 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘em’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
getijdeInvloedZouthoudend |
✓ |
✓ |
Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘en’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
grind |
✓ |
✓ |
Grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘g’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijk |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik. De waarde is in toevoeging vooraan in de standaardpuntencode opgenomen met code ‘f’. Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijkGrind |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘fg’). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden. |
ijzerrijkStenen |
✓ |
✓ |
IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘fm’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
kolenslik |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code ‘h’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kolenslikGrind |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘hg’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kolenslikStenen |
✓ |
✓ |
Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘hm’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelen |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen (code ‘b’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenGrind |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘bg’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘bf’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
kruinigePercelenStenen |
✓ |
✓ |
Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘bm’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
loessdek |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code ‘l’). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekGrind |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘lg’). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘lf’). Van toepassing bij veengronden en kleigronden. |
loessdekStenen |
✓ |
✓ |
Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘lm’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
opgebrachtHumusrijkDek |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik; toemaakdek (code ‘o’). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekGrind |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘og’). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘of’). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
opgebrachtHumusrijkDekVerdrogendeLagen |
✓ |
✓ |
Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en verdrogende lagen in de bovenste 80 cm van het profiel (code ‘od’). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden. |
siltZanddek |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code ‘u’). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekGrind |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘ug’). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘uf’). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
siltZanddekStenen |
✓ |
✓ |
Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘um’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
stenen |
✓ |
✓ |
Stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘m’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
verdrogendeLagen |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘d’). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
verdrogendeLagenGrind |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘dg’). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
verdrogendeLagenIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘df’). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden. |
zanddek |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code ‘z’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekGrind |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘zg’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘zf’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekKolenslik |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en kolenslik in de bovenste 40 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code ‘zh’). Van toepassing alleen bij kleigronden. |
zanddekStenen |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘zm’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden. |
zanddekZouthoudend |
✓ |
✓ |
Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘zn’). Van toepassing bij kleigronden. |
zanddekDun |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik (code ‘s’). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunGrind |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘sg’). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘sf’). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zanddekDunStenen |
✓ |
✓ |
Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘sm’). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidek |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code ‘k’). Van toepassing bij kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekGrind |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘kg’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘kf’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zavelKleidekStenen |
✓ |
✓ |
Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘km’). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden. |
zouthoudend |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘n’). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendGrind |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code ‘ng’). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendIJzerrijk |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code ‘nf’). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
zouthoudendStenen |
✓ |
✓ |
Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code ‘nm’). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden. |
De lijst voor de classificatie van de bijzonderheden over de ligging van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
dal |
✓ |
✓ |
Bodem in een dal, in de nabijheid van een helling (code ‘d’). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
helling |
✓ |
✓ |
Bodem op een helling (code ‘h’). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
hellingvoet |
✓ |
✓ |
Bodem aan de voet van een helling (code ‘c’). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij, leemgronden, brikgronden en kleigronden. |
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzonderheden. |
De lijst met de bijzonderheden van het onderzochte materiaal die tijdens bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse zijn geconstateerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geaggregeerd |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt geaggregeerd. Er zijn brokjes aanwezig. |
scheur |
✓ |
✓ |
Het onderzochte materiaal blijkt gescheurd. |
wormgat |
✓ |
✓ |
In het onderzochte materiaal komen een of meer wormgaten voor. |
De lijst met de bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering van bepalingen in de bodemkundige monsteranalyse hebben voorgedaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gatOpgevuld |
✓ |
✓ |
Een gat in het monster ontstaan door wormen of door in het lab verwijderen van materiaal, is opgevuld met materiaal met dezelfde samenstelling als de rest van het monster. |
organischestofAanwezig |
✓ |
✓ |
Na de voorbehandeling van het materiaal is er nog organische stof aanwezig. |
De lijst met de materialen waaruit een laag die geen grond- of gesteentelaag is bestaat. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
huisvuil |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval. |
oer |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: IJzerverkitting die op natuurlijke wijze door inspoeling is gevormd. |
puin |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. |
verbrandingsresten |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die varieert van kleiner dan 63 µm tot groter dan 2 mm. |
vivianiet |
✓ |
✓ |
Natuurlijk materiaal: Het kleurloze, blauwe of groene vivianiet heeft een parel- tot glasglans, een blauwwitte streepkleur en een perfecte splijting volgens kristalvlak [010]. De gemiddelde dichtheid is 2,65 en de hardheid is 1,5 tot 2. Het kristalstelsel is monoklien en het mineraal is niet radioactief. Vivianiet komt veel voor als secundair mineraal in metallische erts afzettingen, pegmatieten en in door organisch materiaal gedomineerde fosfaatgesteenten. |
De lijst met de waarden voor bodemgebruik. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
akkerAardappelen |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor aardappelen. |
akkerBieten |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor bieten. |
akkerBollen |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor bloembollen. |
akkerGewas |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw, maar niet voor aardappelen, bieten, granen of mais. |
akkerGranen |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor granen. |
akkerKaal |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw waarvan niet bepaald kan worden welk gewas gezaaid of gepoot is, of welk gewas er heeft gestaan (zoals bij geploegd land). |
akkerMais |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor mais. |
boomkwekerij |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomkwekerij. |
boomgaardGeenOndergroei |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard zonder ondergroei. |
boomgaardOndergroei |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard met ondergroei (veelal gras). |
gebruikInTransitie |
✓ |
✓ |
Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik is omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is. |
gemengdBos |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos, zijnde gemengd bos. |
graslandBlijvend |
✓ |
✓ |
Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor lange tijd met gras begroeid is. |
graslandNietblijvend |
✓ |
✓ |
Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat tijdelijk met gras begroeid is. |
loofbos |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met loofbos, zijnde meer dan 80% loofbomen. |
naaldbos |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met naaldbos, zijnde meer dan 80% naaldbomen. |
natuurGeenVegetatie |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden. |
natuurKorteVegetatieDroog |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie dat een droge groeiplaats vraagt en geen heide is (zoals de natuur in de duinen langs de kust en op de Veluwe). |
natuurKorteVegetatieHeide |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide. |
natuurKorteVegetatieNat |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie, dat een natte groeiplaats vraagt (kwelders en slikken langs de kust, gebieden in de Biesbosch, blauwgraslanden). |
natuurKorteVegetatieVochtig |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie dat een groeiplaats vraagt die niet droog en niet nat is. |
nietLandelijkGras |
✓ |
✓ |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden). |
nietLandelijkBomen |
✓ |
✓ |
Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singeld, begraafplaatsen, volkstuinenen campings). |
glastuinbouw |
✓ |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas. |
akker |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw, niet nader gespecificeerd. |
|
bos |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos, niet nader gespecificeerd. |
|
fruitteelt |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard, niet nader gespecificeerd. |
|
grasland |
✓ |
Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is, niet nader gespecificeerd. |
|
natuur |
✓ |
Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein, niet nader gespecificeerd. |
|
tuinbouw |
✓ |
Terrein in landelijk gebied in gebruik als vollegrondtuinbouw of tuinbouw onder glas, niet nader gespecificeerd. |
|
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend wat het bodemgebruik was ten tijde van het onderzoek. |
De lijst voor de classificatie van de bodem in een profiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aarveengrond |
✓ |
✓ |
Aarveengrond (code ‘1c’). |
akkereerdgrond |
✓ |
✓ |
Akkereerdgrond (code ‘4t’). |
beekvaaggrond |
✓ |
✓ |
Beekvaaggrond (code ‘5h’). |
beemdbrikgrond |
✓ |
✓ |
Beemdbrikgrond (code ‘3b’). |
bergbrikgrond |
✓ |
✓ |
Bergbrikgrond (code ‘3d’). |
boveengrond |
✓ |
✓ |
Boveengrond (code ‘1g’). |
broekeerdgrondMoerig |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond moerige bovengrond (code ‘v4d’). |
broekeerdgrondSiltZanddek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek (code ‘u4d’). |
broekeerdgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code ‘z4d’). |
broekeerdgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Broekeerdgrond zavel- of kleidek (code ‘k4d’). |
bruineBeekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Bruine beekeerdgrond (code ‘4h’). |
bruineBeekeerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Bruine beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code ‘c4h’). |
bruineEnkeerdgrond |
✓ |
✓ |
Bruine enkeerdgrond (code ‘4r’). |
daalbrikgrond |
✓ |
✓ |
Daalbrikgrond (code ‘3h’). |
dampodzolgrond |
✓ |
✓ |
Dampodzolgrond (code ‘2m’). |
delbrikgrond |
✓ |
✓ |
Delbrikgrond (code ‘3f’). |
drechtvaaggrond |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond (code ‘5m’). |
drechtvaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond beekklei (code ‘B5m’). |
drechtvaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB5m’). |
drechtvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond oude klei (code ‘K5m’). |
drechtvaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK5m’). |
drechtvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei (code ‘R5m’). |
drechtvaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei bruine kom (code ‘bR5m’). |
drechtvaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR5m’). |
drechtvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei (code ‘M5m’). |
drechtvaaggrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM5m’). |
drechtvaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, knipklei (code ‘kM5m’). |
drechtvaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Drechtvaaggrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM5m’). |
duinvaaggrond |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond (code ‘5t’). |
duinvaaggrondMatigHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond matig humusarm stuifzand (code ‘c5t’). |
duinvaaggrondUiterstHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond uiterst humusarm stuifzand (code ‘a5t’). |
duinvaaggrondZeerHumusarm |
✓ |
✓ |
Duinvaaggrond zeer humusarm stuifzand (code ‘b5t’). |
gooreerdgrond |
✓ |
✓ |
Gooreerdgrond (code ‘4i’). |
gooreerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Gooreerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code ‘c4i’). |
gorsvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Gorsvaaggrond rivierklei (code ‘R5d’). |
gorsvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Gorsvaaggrond zeeklei (code ‘M5d’). |
haarpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Haarpodzolgrond (code ‘2z’). |
haarpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Haarpodzolgrond met een zanddek (code ‘2v’). |
heuvelpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Heuvelpodzolgrond (code ‘2x’). |
hoekpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Hoekpodzolgrond (code ‘2g’). |
hofeerdgrond |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond (code ‘4x’). |
hofeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond beekklei (code ‘B4x’). |
hofeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4x’). |
hofeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond oude klei (code ‘K4x’). |
hofeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond rivierklei (code ‘R4x’). |
hofeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR4x’). |
hofeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei (code ‘M4x’). |
hofeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4x’). |
hofeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei knipklei (code ‘kM4x’). |
hofeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Hofeerdgrond zeeklei knippige klei (code ‘gM4x’). |
holtpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Holtpodzolgrond (code ‘2i’). |
holtpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Holtpodzolgrond met een zanddek (code ‘2c’). |
horstpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Horstpodzolgrond (code ‘2h’). |
kamppodzolgrond |
✓ |
✓ |
Kamppodzolgrond (code ‘2w’). |
kanteerdgrond |
✓ |
✓ |
Kanteerdgrond (code ‘4v’). |
koopveengrond |
✓ |
✓ |
Koopveengrond (code ‘1d’). |
krijteerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Krijteerdgrond oude klei (code ‘K4q’). |
krijtvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Krijtvaaggrond oude klei (code ‘K5q’). |
kuilbrikgrond |
✓ |
✓ |
Kuilbrikgrond (code ‘3c’). |
laarpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Laarpodzolgrond (code ‘2q’). |
leekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond (code ‘4p’). |
leekeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond beekklei (code ‘B4p’). |
leekeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4p’). |
leekeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond oude klei (code ‘K4p’). |
leekeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK4p’). |
leekeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei (code ‘R4p’). |
leekeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei bruine kom (code ‘bR4p’). |
leekeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR4p’). |
leekeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei (code ‘M4p’). |
leekeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4p’). |
leekeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, knipklei (code ‘kM4p’). |
leekeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Leekeerdgrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM4p’). |
liedeerdgrond |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond (code ‘4m’). |
liedeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond beekklei (code ‘B4m’). |
liedeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4m’). |
liedeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond oude klei (code ‘K4m’). |
liedeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK4m’). |
liedeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei (code ‘R4m’). |
liedeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei bruine kom (code ‘bR4m’). |
liedeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR4m’). |
liedeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei (code ‘M4m’). |
liedeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4m’). |
liedeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, knipklei (code ‘kM4m’). |
liedeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Liedeerdgrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM4m’). |
loopodzolgrond |
✓ |
✓ |
Loopodzolgrond (code ‘2d’). |
madeveengrond |
✓ |
✓ |
Madeveengrond (code ‘1h’). |
meerveengrond |
✓ |
✓ |
Meerveengrond (code ‘1t’). |
moerpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond (code ‘2n’). |
moerpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond met een zanddek (code ‘2l’). |
moerpodzolgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Moerpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code ‘2k’). |
nesvaaggrond |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond (code ‘5n’). |
nesvaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond beekklei (code ‘B5n’). |
nesvaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB5n’). |
nesvaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond oude klei (code ‘K5n’). |
nesvaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK5n’). |
nesvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei (code ‘R5n’). |
nesvaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei bruine kom (code ‘bR5n’). |
nesvaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR5n’). |
nesvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei (code ‘M5n’). |
nesvaaggrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM5n’). |
nesvaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, knipklei (code ‘kM5n’). |
nesvaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Nesvaaggrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM5n’). |
ooivaaggrond |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond (code ‘5x’). |
ooivaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond beekklei (code ‘B5x’). |
ooivaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB5x’). |
ooivaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond oude klei (code ‘K5x’). |
ooivaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK5x’). |
ooivaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei (code ‘R5x’). |
ooivaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei bruine kom (code ‘bR5x’). |
ooivaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR5x’). |
ooivaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei (code ‘M5x’). |
ooivaagrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM5x’). |
ooivaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei knipklei (code ‘kM5x’). |
ooivaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Ooivaaggrond zeeklei knippige klei (code ‘gM5x’). |
plaseerdgrondMoerig |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond moerige bovengrond (code ‘v4c’). |
plaseerdgrondUiterstFijnZanddek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond met dek van uiterst fijn zand (code ‘u4c’). |
plaseerdgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code ‘z4c’). |
plaseerdgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Plaseerdgrond zavel- of kleidek, 15 à 40 cm dik (code ‘k4c’). |
poldervaaggrond |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond (code ‘5p’). |
poldervaaggrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond beekklei (code ‘B5p’). |
poldervaaggrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB5p’). |
poldervaaggrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond oude klei (code ‘K5p’). |
poldervaaggrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK5p’). |
poldervaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Poldervaagrond rivierklei (code ‘R5p’). |
poldervaaggrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond rivierklei, bruine kom (code ‘bR5p’). |
poldervaaggrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR5p’). |
poldervaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei (code ‘M5p’). |
poldervaagrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM5p’). |
poldervaaggrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, knipklei (code ‘kM5p’). |
poldervaaggrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Poldervaaggrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM5p’). |
radebrikgrond |
✓ |
✓ |
Radebrikgrond (code ‘3i’). |
rooibrikgrond |
✓ |
✓ |
Rooibrikgrond (code ‘3g’). |
slikvaaggrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Slikvaaggrond rivierklei (code ‘R5f’). |
slikvaaggrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Slikvaaggrond zeeklei (code ‘M5f’). |
tochteerdgrond |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond (code ‘4n’). |
tochteerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond beekklei (code ‘B4n’). |
tochteerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4n’). |
tochteerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond oude klei (code ‘K4n’). |
tochteerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK4n’). |
tochteerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei (code ‘R4n’). |
tochteerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei bruine kom (code ‘bR4n’). |
tochteerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond rivierklei gebroken dek (code ‘oR4n’). |
tochteerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei (code ‘M4n’). |
tochteerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4n’). |
tochteerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei knipklei (code ‘kM4n’). |
tochteerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Tochteerdgrond zeeklei knippige klei (code ‘gM4n’). |
tuineerdgrond |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond (code ‘4w’). |
tuineerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond beekklei (code ‘B4w’). |
tuineerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4w’). |
tuineerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond oude klei (code ‘R4w’). |
tuineerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK4w’). |
tuineerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei (code ‘R4w’). |
tuineerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei bruine kom (code ‘bR4w’). |
tuineerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR4w’). |
tuineerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei (code ‘M4w’). |
tuineerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4w’). |
tuineerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei knipklei (code ‘kM4w’). |
tuineerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Tuineerdgrond zeeklei knippige klei (code ‘gM4w’). |
veldpodzolgrond |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond (code ‘2r’). |
veldpodzolgrondZanddek |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond met een zanddek (code ‘2p’). |
veldpodzolgrondZavelKleidek |
✓ |
✓ |
Veldpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code ‘2o’). |
vlakvaaggrond |
✓ |
✓ |
Vlakvaaggrond (code ‘5k’). |
vlierveengrond |
✓ |
✓ |
Vlierveengrond (code ‘1v’). |
vlietveengrond |
✓ |
✓ |
Vlietveengrond (code ‘1k’). |
vorstvaaggrond |
✓ |
✓ |
Vorstvaaggrond (code ‘5v’). |
waardveengrond |
✓ |
✓ |
Waardveengrond (code ‘1s’). |
weideveengrond |
✓ |
✓ |
Weideveengrond (code ‘1r’). |
woudeerdgrond |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond (code ‘4o’). |
woudeerdgrondBeekklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond beekklei (code ‘B4o’). |
woudeerdgrondBeekkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond beekklei, gebroken dek (code ‘oB4o’). |
woudeerdgrondOudeklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond oude klei (code ‘K4o’). |
woudeerdgrondOudekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond oude klei, gebroken dek (code ‘oK4o’). |
woudeerdgrondRivierklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei (code ‘R4o’). |
woudeerdgrondRivierkleiBruineKom |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei bruine kom (code ‘bR4o’). |
woudeerdgrondRivierkleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code ‘oR4o’). |
woudeerdgrondZeeklei |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei (code ‘M4o’). |
woudeerdgrondZeekleiGebrokenDek |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code ‘oM4o’). |
woudeerdgrondZeekleiKnip |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, knipklei (code ‘kM4o’). |
woudeerdgrondZeekleiKnippig |
✓ |
✓ |
Woudeerdgrond zeeklei, knippige klei (code ‘gM4o’). |
zwarteBeekeerdgrond |
✓ |
✓ |
Zwarte beekeerdgrond (code ‘4k’). |
zwarteBeekeerdgrondCultuurdek |
✓ |
✓ |
Zwarte beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code ‘c4k’). |
zwarteEnkeerdgrond |
✓ |
✓ |
Zwarte enkeerdgrond (code ‘4s’). |
De lijst met de grondsoorten vanuit bodemkundig perspectief. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
grind |
✓ |
✓ |
Grind, grindgehalte is gelijk aan of groter dan 30%. |
kleiarmSilt |
✓ |
✓ |
Kleiarm silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50%. |
kleiarmZand |
✓ |
✓ |
Kleiarm zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
kleiigeLeem |
✓ |
✓ |
Kleiige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 17,5% à 30%. |
kleiigSilt |
✓ |
✓ |
Kleiig silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50%. |
kleiigVeen |
✓ |
✓ |
Kleiig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
kleiigZand |
✓ |
✓ |
Kleiig zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
leemarmZand |
✓ |
✓ |
Leemarm zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10%. |
lichteKlei |
✓ |
✓ |
Lichte klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 25% tot 35%. |
matigLichteZavel |
✓ |
✓ |
Matig lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
matigZwareKlei |
✓ |
✓ |
Matig zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 35% tot 50%. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal, schelpmateriaalgehalte is gelijk aan of groter dan 30%. |
siltigeLeem |
✓ |
✓ |
Siltige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte tussen 8% en 30% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 85%. |
sterkLemigZand |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5%. |
veen |
✓ |
✓ |
Veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte is groter dan 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
venigeKlei |
✓ |
✓ |
Venige klei, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
venigZand |
✓ |
✓ |
Venig zand, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
zandigeLeem |
✓ |
✓ |
Zandige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte tussen 8% en 22% en leemgehalte is gelijk aan of kleiner dan 85%. |
zandigVeen |
✓ |
✓ |
Zandig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek. |
zeerLichteZavel |
✓ |
✓ |
Zeer lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 8% tot 12% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
zeerSterkLemigZand |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50%. |
zeerZwareKlei |
✓ |
✓ |
Zeer zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte is gelijk aan of groter dan 50%. |
zwakLemigZand |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte is kleiner dan 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 1 0% tot 17,5%. |
zwareZavel |
✓ |
✓ |
Zware zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50%. |
nietBepaald |
✓ |
De bodemkundige grondsoort is niet bepaald. |
De lijst met soorten van bodemleven die zijn waargenomen in het wandprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er zijn geen (sporen van) organismen waargenomen. |
insecten |
✓ |
✓ |
Er zijn larven of volwassen insecten waargenomen. |
schimmeldraden |
✓ |
✓ |
Er zijn schimmeldraden waargenomen. |
wormen |
✓ |
✓ |
Er zijn (sporen van) wormen waargenomen. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend of er (sporen van) organismen zijn waargenomen. |
De lijst met de omschrijving van de brokjes van gesteenten en afwijkende grondsoorten die in grond voorkomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De grond bevat geen brokjes van en andere grondsoort of van gesteente. |
gipsbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes gips. |
kalksteenbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes kalksteen. |
kleibrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes klei. |
kleisteenbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes kleisteen. |
leembrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes leem. |
steenkoolbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes steenkool. |
veenbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes veen. |
zandsteenbrokjes |
✓ |
✓ |
De grond bevat brokjes zandsteen of verkit zand. |
De lijst met de codegroepen die de bodem op het hoogste niveau typeren en de opbouw van de standaardpuntencode bepalen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
brikgrond |
✓ |
✓ |
Minerale gronden met een inspoelingslaag van lutum en ijzer beginnend binnen 80 cm diepte. De inspoelingslaag, de zgn. briklaag, ontstaat door kleiverplaatsing en komt voor in kalkloze lutumrijke afzettingen van ten minste laat-pleistocene ouderdom. |
kleigrond |
✓ |
✓ |
Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit gerijpte zavel of klei bestaan. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in klei en de kalksteen verweringsgronden. De gronden zijn tot tenminste 40 cm diepte gerijpt. Op basis van de herkomst worden gronden verder onderverdeeld in zeeklei, rivierklei, oude klei en beekklei. |
leemgrond |
✓ |
✓ |
Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit eolisch materiaal bestaan met meer dan 50% leem en/of meer dan 8% lutum. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Leem- of lössgronden komen vooral voor in Zuid-Limburg. |
moerigeGrond |
✓ |
✓ |
Gronden, waar binnen de eerste 40 cm een moerige laag begint, die minimaal 15 en maximaal 40 dik is. Een moerige bovengrond is minimaal 20 cm dik en ligt binnen 40 cm op een minerale ondergrond. Een moerige tussenlaag begint binnen 40 cm en is 5 á 40 cm dik en wordt afgedekt door een zand- of kleidek. |
nietGerijpteMineraleGrond |
✓ |
✓ |
Minerale gronden die binnen 20 cm diepte hoogstens bijna gerijpt of nog slapper zijn. Deze gronden liggen overwegend in de schorren en slikken langs de kust en verspreid in lage terreindelen langs de rivieren. Het recent gesedimenteerde materiaal moet het rijpingsproces nog geheel of gedeeltelijk doorlopen. Naar de aard van het afzettingsmilieu worden ze onderverdeeld in zeeklei en rivierklei. |
podzolgrond |
✓ |
✓ |
Gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan 50 cm. Podzolgronden hebben een veelal bruin gekleurde inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer- en aluminiumverbindingen is opgehoopt. Indien tevens een 'dikke eerdlaag', moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is behoren ze tot een andere codegroep. |
veengrond |
✓ |
✓ |
Gronden, die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van deze dikte uit 'moerig' materiaal bestaan. |
zandgrondKalkhoudend |
✓ |
✓ |
Gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte bestaan uit zand dat jonger is dan dekzand en waarbij een duidelijke podzol-horizont en briklaag ontbreken en waarbij ook geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkhoudend zand. Kalkhoudende zanden zijn overwegend onder mariene omstandigheden afgezet. Andere zandgronden in deze codegroep zijn jonge stuifzandgronden en zanden die zijn afgezet onder fluviatiele omstandigheden. Het zand in deze codegroep is kalkrijk én relatief recent afgezet. |
zandgrondKalkloos |
✓ |
✓ |
Minerale gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit kalkloos zand bestaan. Een duidelijke podzol-horizont ontbreekt of deze komt voor onder een meer dan 50 cm dikke humeuze bovengrond. Ook is er geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkloos zand. |
De lijst met de methoden waarmee de coördinaten zijn omgezet. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
RDNAPTRANS2008 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
nietGetransformeerd |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
De lijst met de methoden voor het losmaken van samengeklonterde korrels. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
roerenDispersiemiddel |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water met een dispersiemiddel los te roeren. |
metUltrasoonbad |
✓ |
✓ |
Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in een ultrasoonbad gevuld met water en een dispersiemiddel los te trillen. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen dispersiemethode gebruikt. |
onbekend |
✓ |
De dispersiemethode is onbekend. |
De lijst met de temperaturen waarbij het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
105graden |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 105 °C. |
40graden |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 40 °C. |
|
60graden |
✓ |
Het materiaal is gedroogd bij een temperatuur van 60 °C. |
|
onbekend |
✓ |
De temperatuur waarbij het materiaal is gedroogd is niet bekend. |
De lijst met de duur van de periode waarin het materiaal is gedroogd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
stabieleMassa |
✓ |
✓ |
Het materiaal is gedroogd tot het materiaal een stabiele massa heeft en dat is wanneer de afname van de massa minder is dan 0.6% per 24 uur. |
24uur |
✓ |
✓ |
Het materiaal is 24 uur gedroogd. |
onbekend |
✓ |
✓ |
De droogtijd van het materiaal is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de fracties die voor de bepaling van korrelgrootteverdeling in de bodemkunde is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
minimaalBasis |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is niet onderverdeeld. |
minimaalStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-420µm, 420–2.000µm). |
minimaalUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de minimale manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-300µm, 300-420µm, 420-600µm, 600-850µm, 850–1.200µm, 1.200–1.700µm, 1.700–2.000µm). |
standaardBasis |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-16µm, 16-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is niet onderverdeeld. |
standaardStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de standaard manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-16µm, 16-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-420µm, 420–2.000µm). |
standaardUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de standaard manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-16µm, 16-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-300µm, 300-420µm, 420-600µm, 600-850µm, 850–1.200µm, 1.200–1.700µm, 1.700–2.000µm). |
uitgebreidStandaard |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-4µm, 4-8µm, 8-16µm, 16-25µm, 25-35µm, 35-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-420µm, 420–2.000µm). |
uitgebreidUitgebreid |
✓ |
✓ |
De fractie < 50µm is op uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-4µm, 4-8µm, 8-16µm, 16-25µm, 25-35µm, 35-50µm); fractie 50-63; de fractie > 63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 63-105µm, 105-210µm, 210-300µm, 300-420µm, 420-600µm, 600-850µm, 850–1.200µm, 1.200–1.700µm, 1.700–2.000µm). |
De lijst met de vloeistoffen en de gassen die in bepalingen zijn gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
demiwater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is gedemineraliseerd water gebruikt. Dat is water waaruit alle zouten die doorgaans in leidingwater in vrij kleine hoeveelheden aanwezig zijn, verwijderd zijn. Dit wordt ook wel osmosewater genoemd. |
gezuiverdWater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is leidingwater gebruikt dat door destillatie, demineralisatie of ionisatie gezuiverd is van alle zouten en mineralen. In de geotechniek maakt ieder lab zelf zijn gezuiverd water. |
grondwaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is grondwater gebruikt. Het grondwater komt uit het boorgat. |
leidingwater |
✓ |
✓ |
In de bepaling is water gebruikt dat bestemd is voor menselijke consumptie en via leidingen wordt getransporteerd. |
oppervlaktewaterLokaal |
✓ |
✓ |
In de bepaling is oppervlaktewater gebruikt. Het water komt uit de nabijheid van de locatie van het onderzoek. |
zoutwater1000tot10000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 1.000 en 10.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater10000tot25000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 10.000 en 25.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwater25000tot50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid die ligt tussen 25.000 en 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
zoutwaterMinstens50000 |
✓ |
✓ |
In de bepaling is zoutwater gebruikt met een elektrische geleidbaarheid groter dan 50.000 µS/cm. De geleidbaarheid is een maat voor het zoutgehalte. |
De lijst met de grondsoorten en soorten gesteenten die in laagjes in grond voorkomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen afwijkende laagjes. |
detritusLaagjes |
✓ |
✓ |
Detritus maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
grindLaagjes |
✓ |
✓ |
Grind maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
gyttjaLaagjes |
✓ |
✓ |
Gyttja maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
humusLaagjes |
✓ |
✓ |
Humus maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
kalkLaagjes |
✓ |
✓ |
Kalk maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
kleiLaagjes |
✓ |
✓ |
Klei maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
leemLaagjes |
✓ |
✓ |
Leem maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
oerLaagjes |
✓ |
✓ |
Oer maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
schelpmateriaalLaagjes |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
veenLaagjes |
✓ |
✓ |
Veen maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
vuursteenLaagjes |
✓ |
✓ |
Vuursteen maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
zandLaagjes |
✓ |
✓ |
Zand maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laagjes. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de grenzen van lagen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
waargenomenScherpTot2cm |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 0 en 2 cm ligt. |
waargenomenDuidelijk2tot10cm |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 2 en 10 cm ligt. |
waargenomenGeleidelijkMinstens10cm |
✓ |
✓ |
De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich in een bereik dat groter is dan 10 cm. |
voorbepaald |
✓ |
✓ |
De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend op welke manier de grens is bepaald. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel grind in niet-grindige grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zwakGrindig |
✓ |
✓ |
Grind is aanwezig en maakt minder dan 5% van de massa uit. |
matigGrindig |
✓ |
✓ |
Grind maakt tussen 5 en 15% van de massa uit. |
sterkGrindig |
✓ |
✓ |
Grind maakt tussen 15 en 30% van de massa uit. |
onbekend |
✓ |
De grindgehalteklasse is niet bekend. |
De lijst met de grondsoorten volgens de NEN5104 in de bodemkunde. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
grind |
✓ |
✓ |
Grind. |
kleiigZand |
✓ |
✓ |
Zand kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor minimaal 82,5% van de massa uit zand, voor 5 tot 8% uit lutum, voor maximaal 12,5% uit silt bestaat en minder dan 1 6% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
matigSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104. Grond die voor 35 tot 50% van de massa uit lutum, voor 50 tot 6 5% uit silt en voor maximaal 65% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
matigSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand matig Siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 82,5 tot 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor 10 tot 17,5% uit silt bestaat en minder dan 16% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
matigZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei matig zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 12 tot 17,5% van de massa uit lutum, voor 32,5 tot 38% uit silt en voor 50 tot 88% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
mineraalarmVeen |
✓ |
✓ |
Veen mineraal arm, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor meer dan 35% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30% uit lutum en voor maximaal 65% uit silt plus zand. |
schelpmateriaal |
✓ |
✓ |
Schelpmateriaal. |
sterkKleiigVeen |
✓ |
✓ |
Veen sterk kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 15 tot 30% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor 8 tot 70% uit lutum en voor de rest uit silt plus zand. |
sterkSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 25 tot 35% van de massa uit lutum, voor 65 tot 75% uit silt en voor maximaal 75% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
sterkSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 67,5 tot 82,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor 17,5 tot 32,5% uit silt bestaat en minder dan 16% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
sterkZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 8 tot 12% van de massa uit lutum, voor 38 tot 42% uit silt en voor 50 tot 92% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof bevat. |
sterkZandigeLeem |
✓ |
✓ |
Leem sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor maximaal 17,5% van de massa uit lutum, voor minimaal 50% uit silt en voor 15 tot 50% uit zand bestaat en minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat. |
sterkZandigVeen |
✓ |
✓ |
Veen sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 22,5 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor minder dan 8% uit lutum en voor de rest uit silt plus zand. |
uiterstSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 8 tot 25% van de massa uit lutum, voor 25 tot 75% uit silt en voor 50 tot 92% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
uiterstSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 50 tot 67,5% van de massa uit zand, voor maximaal 8% uit lutum en voor 32,5 tot 50% uit silt bestaat en minder dan 16% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
zwakKleiigVeen |
✓ |
✓ |
Veen zwak kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 22,5 tot 45% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat en voor 8 tot 55% uit lutum en voor de rest uit silt plus zand. |
zwakSiltigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor meer dan 50% van de massa uit lutum en voor minder dan 50% uit silt en zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
zwakSiltigZand |
✓ |
✓ |
Zand zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor minimaal 90% van de massa uit zand, voor maximaal 5% uit lutum en voor maximaal 10% uit silt bestaat en minder dan 16% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
zwakZandigeKlei |
✓ |
✓ |
Klei matig zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 12 tot 17,5% van de massa uit lutum, voor 32,5 tot 38% uit silt en voor 50 tot 88% uit zand bestaat en minder dan 30% organische stof en minder dan 30% grind bevat. |
zwakZandigeLeem |
✓ |
✓ |
Leem zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor maximaal 25% van de massa uit lutum, voor minimaal 65% uit silt en voor maximaal 15% uit zand bestaat en minder dan 30% grind en minder dan 30% organische stof bevat. |
zwakZandigVeen |
✓ |
✓ |
Veen zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 15 tot 30% van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor minder dan 8% uit lutum en voor de rest uit silt plus zand. |
nietBepaald |
✓ |
De naam van de grondsoort NEN 5104 is niet bepaald. |
De lijst voor de classificatie van grondwatertrappen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
Ia |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 0 en 50 cm. |
Ic |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 50 cm, GLG ligt tussen 25 en 50 cm. |
IIa |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIb |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIc |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm. |
IIIa |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IIIb |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IVc |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 120 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
IVu |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm. |
Vad |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
Vao |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
Vbd |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
Vbo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VId |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VIId |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm. |
VIIId |
✓ |
✓ |
GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 180 cm of dieper. |
VIIIo |
✓ |
✓ |
GHG ligt tussen 140 en 180 cm, GLG ligt tussen 140 en 180 cm. |
Va |
✓ |
GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
Vb |
✓ |
GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VI |
✓ |
GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VII |
✓ |
GHG ligt op 80 cm of dieper, GLG ligt op 120 cm of dieper. |
|
VIII |
✓ |
GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 140 cm of dieper. |
|
onbekend |
✓ |
De grondwatertrap is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van hoekigheid van aggregaten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgerond |
✓ |
✓ |
De aggregaten hebben geen scherpe hoeken. |
scherp |
✓ |
✓ |
De aggregaten hebben scherpe hoeken. |
De hoeveelheid poriën in aggregaten uitgedrukt in een klasse. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er zijn geen poriën zichtbaar. |
weinigTot0.5 |
✓ |
✓ |
Poriën zijn aanwezig en beslaan minder dan 0.5% van het oppervlak. |
matig0.5tot5 |
✓ |
✓ |
Poriën beslaan tussen 0.5 en 5% van het oppervlak. |
veelMinstens5 |
✓ |
✓ |
Poriën beslaan meer dan 5% van het oppervlak. |
De hoeveelheid wortels in een laag uitgedrukt in een klasse. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeerWeinig1tot5 |
✓ |
✓ |
Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 1 en 5. |
weinig5tot10 |
✓ |
✓ |
Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 5 en 10. |
veel10tot15 |
✓ |
✓ |
Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 10 en 15. |
zeerVeelMinstens15 |
✓ |
✓ |
Het aantal wortels per vierkante decimeter is groter dan 15. |
onbekend |
✓ |
De hoeveelheidsklasse van wortels is niet bekend. |
De lijst met de horizontcodes. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
Of |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met omgezette plantenresten, maar met nog herkenbare fragmenten. |
Oh |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), een compacte laag omgezette organische stof, die van het bodemoppervlak los getrokken kan worden. |
Ol |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met verse, nauwelijks aangetaste bladeren. |
Ou |
✓ |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), hoofd- en overgangshorizont die geen andere kleine-letter-toevoeging heeft, maar die wel onderverdeeld wordt. Zonder specifieke kenmerken. |
Aa |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal. |
Aab |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Aag |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, met roestvlekken. |
Aagb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken. |
Aap |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Aapg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken. |
Ah |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt. |
Ahb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Ahg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, met roestvlekken. |
Ahgb |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken. |
Ahgc |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet, niet bewerkt, met roestvlekken, extreem ijzerrijk. |
Ap |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet(niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Apg |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken. |
Apgc |
✓ |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken, extreem ijzerrijk. |
ABh |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale (soms moerige) samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van ingespoelde humus. |
ABt |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum. |
ABtg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum en roestvlekken. |
ABu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Zonder specifieke kenmerken. |
ABw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie. |
ABwg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie en roestvlekken. |
ACe |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale samenstelling en met kenmerken van ontijzering. |
ACg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken. |
ACgc |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken en extreem ijzerrijk. |
ACu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Zonder specifieke kenmerken. |
ACw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie. |
ACwg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie en roestvlekken. |
AEg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. |
AEu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken. |
Bh |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus. |
Bhe |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering. |
Bheb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bhg |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken. |
Bhgb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bhs |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bhsb |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bhsc |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), extreem ijzerrijk. |
Bs |
✓ |
✓ |
Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bt |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont met ingespoelde lutum. |
Btb |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont met ingespoelde lutum, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Btg |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont, met ingespoelde lutum en roestvlekken. |
Bw |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur. Dit laatste alleen bij kleilagen. |
Bwb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bwg |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken. |
Bwgb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Bws |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen). |
Bwsb |
✓ |
✓ |
Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
BCe |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van ontijzering. |
BCg |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en roestvlekken. |
BCu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Zonder specifieke kenmerken. |
BCw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van homogenisatie. |
Cc |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk. |
Ce |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering. |
Cer |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering en geheel gereduceerd. |
Cg |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken. |
Cgc |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk. |
Cgcp |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Cgi |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en half of minder gerijpt materiaal. |
Cgr |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en geheel gereduceerd. |
Cgri |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd. |
Ci |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal. |
Cj |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, gele kattekleivlekken (jarosiet). |
Cp |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Cr |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, geheel gereduceerd. |
Crc |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk en geheel gereduceerd. |
Cri |
✓ |
✓ |
Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd. |
Cu |
✓ |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, zonder specifieke kenmerken. |
Cw |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd. |
Cwg |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken. |
Cwgp |
✓ |
✓ |
Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor). |
Cy |
✓ |
✓ |
Een zandige laag, die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met ijzerhuidjes. |
Eb |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (dikker dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'. |
Eg |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. |
Eu |
✓ |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, zonder specifieke kenmerken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Zonder specifieke kenmerken. |
EBh |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde humus. |
EBt |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde lutum. |
EBu |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken. |
EBw |
✓ |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en deels met kenmerken van ingespoelde lutum. |
Ru |
✓ |
✓ |
Vast gesteente. |
O |
✓ |
Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag). Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
A |
✓ |
Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren). Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
AB |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
AC |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
AE |
✓ |
Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
B |
✓ |
Een minerale (soms moerige) inspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
BC |
✓ |
Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
C |
✓ |
Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen die een O-, A-, E- en B-horizont zouden kunnen doen ontstaan. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
E |
✓ |
Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
|
EB |
✓ |
Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd. |
De lijst met de hydrologische omstandigheden van het terrein. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kwelBrak |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat brak grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken. |
kwelZoetNormaal |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat zoet grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken en er gelden geen bijzondere omstandigheden. |
kwelZoetWijst |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat zoet grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken. Het omhoogkomen van zoet grondwater is direct geassocieerd met een breuk in de ondergrond. |
kwelZoetSpreng |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat plaatselijk zoet grondwater wordt afgetapt en in een speciaal aangelegde beek kan vloeien doordat de mens ter plaatse de afdekkende grondlaag heeft verwijderd. |
inundatieZoetGrondwater |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water staat door het omhoogkomen van zoet grondwater (kwel). |
inundatieZeewater |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van zeewater. |
inundatieRivierwater |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van rivierwater. |
inundatieRegenwater |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan doordat de afvoer van regenwater stagneert. |
regenwaterOppervlakkigeAfvoer |
✓ |
✓ |
Het terrein is zo gelegen dat het regenwater vooral oppervlakkig wordt afgevoerd. |
regenwaterInfiltratieAfvoer |
✓ |
✓ |
Het terrein is in een wegzijgingsgebied gelegen, waar de neerslag makkelijk infiltreert en snel naar de diepte wordt afgevoerd. |
nietBijzonder |
✓ |
✓ |
Er gelden geen bijzondere hydrologische omstandigheden. |
onbekend |
✓ |
De vochtigheidstoestand van het terrein is niet bekend. |
De lijst met de redenen waarom het registratieobject aan de basisregistratie ondergrond is aangeleverd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
publiekeTaak |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
De lijst met de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bodemchemischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de chemische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
bodemfysischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de fysische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
bodemkaartNederland |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de Bodemkaart van Nederland op te stellen. |
bodemkaartNederlandEenheidType |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de kaarteenheden van de Bodemkaart van Nederland te definieren. Dit doel is binnen de basisregistratieondergrond specifiek voor het registratie object bodemkundig Wandonderzoek. |
bodemopbouwNatuurterreinen |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de inrichting, het beheer en onderhoud van natuurgebieden te verkennen. |
delfstofwinning |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de inwinnen van oppervlaktedelftstoffen te verkennen. |
gebiedsinrichting |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek in verband met de herinrichting van een gebied (o.a. landinrichting). |
hydrologischOnderzoek |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel de hydrologische eigenschappen van de ondergrond te verkennen. |
educatie |
✓ |
✓ |
Bodemkundig onderzoek met als doel educatie. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend voor welk doel het onderzoek is uitgevoerd. |
De lijst voor de classificatie van het kalkgehalte van de grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalkloosNEN5104 |
✓ |
✓ |
Geeft geen zichtbare of hoorbare opbruising bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
kalkhoudend |
✓ |
✓ |
Bruist waarneembaar, maar niet aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCI). Een klasse onder de NEN-EN-ISO 14688 procedure. |
kalkrijkNEN5104 |
✓ |
✓ |
Bruist sterk en aanhoudend op bij het toevoegen van verdund zoutzuur (10% HCl). Een klasse onder de NEN 5104 procedure. |
onbekend |
✓ |
De kalkgehalteklasse is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van het verloop van het kalkgehalte in het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalkloos |
✓ |
✓ |
Kalkloos (code ‘c’) zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkloos zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm. |
kalkarm |
✓ |
✓ |
Kalkarm (code ‘b’) zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkarm zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos. |
kalkrijk |
✓ |
✓ |
Kalkrijk (code ‘a’) zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkrijk zijn; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm; – tot ten hoogste 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk. |
onbekend |
✓ |
De kalkverloopklasse is niet bekend. |
De lijst met de kleuren van de grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
blauwGrijs |
✓ |
✓ |
BlauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 of 5B 5/1 (medium bluish gray). |
blauwZwart |
✓ |
✓ |
BlauwZwart omvat de Munsellkleuren 10B 2.5/1, 5B 2.5/1 of 5PB 2.5/1 (bluish black). |
bruin |
✓ |
✓ |
Bruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3 of 7.5YR 5/4 (brown). |
bruinGeel |
✓ |
✓ |
BruinGeel omvat de Munsellkleuren 10YR 6/6 of 10YR 6/8 (brownish yellow). |
bruinRood |
✓ |
✓ |
BruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3 of 7.5R 3/4 (dusky red). |
donkerblauwGrijs |
✓ |
✓ |
DonkerblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 4/1, 5B 4/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 5B 3/1 of 5PB 3/1 (very dark bluish gray). |
donkerbruin |
✓ |
✓ |
Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3 of 7.5YR 3/4 (dark brown). |
donkergeelBruin |
✓ |
✓ |
DonkergeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4 of 10YR 4/6 (dark yellowish brown). |
donkergrijs |
✓ |
✓ |
Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 5Y 4/1, 5YR 4/1, 7.5YR 4/1 of N 4/ (dark gray). |
donkergrijsBruin |
✓ |
✓ |
DonkergrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/2 of 2.5Y 4/2 (dark grayish brown). |
donkergrijsGroen |
✓ |
✓ |
DonkergrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/2 (very dark grayish green) of 5GY 4/2 (dark grayish green). |
donkergroenGrijs |
✓ |
✓ |
DonkergroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10GY 4/1 (dark greenish black), 10BG 4/1, 10G 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray) of 5G 3/1 (very dark greenish gray). |
donkerolijf |
✓ |
✓ |
Donkerolijf omvat de Munsellkleur 10Y 3/4 (dark olive). |
donkerrood |
✓ |
✓ |
Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6 of 7.5R 3/8 (dark red). |
geelBruin |
✓ |
✓ |
GeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/4, 10YR 5/6 of 10YR 5/8 (yellowish brown). |
grijsBruin |
✓ |
✓ |
GrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/2 of 2.5Y 5/2 (grayish brown). |
geel |
✓ |
✓ |
Geel omvat de Munsellkleuren 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6 of 5Y 8/8 (yellow). |
grijsGroen |
✓ |
✓ |
GrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 4/2, 5G 5/2, 5GY 5/2 of 5GY 5/2 (grayish green). |
grijsRood |
✓ |
✓ |
GrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 4/2, 10R 4/3, 10R 4/4, 10R 5/2, 10R 5/3, 10R 5/4, 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3 of 7.5R 5/4 (weak red). |
grijs |
✓ |
✓ |
Grijs omvat de Munsellkleuren 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5Y 6/1, 5YR 5/1, 5YR 6/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/ of N 6/ (gray). |
groenGrijs |
✓ |
✓ |
GroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1 of 5GY 6/1 (greenish gray). |
groenZwart |
✓ |
✓ |
GroenZwart omvat de Munsellkleuren 10BG 2.5/1, 10G 2.5/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1 of 5GY 2.5/1 (greenish black). |
lichtblauwGrijs |
✓ |
✓ |
LichtblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1 of 5PB 8/1 (light bluish gray). |
lichtbruin |
✓ |
✓ |
Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3 of 7.5YR 6/4 (light brown). |
lichtbruinGrijs |
✓ |
✓ |
LichtbruinGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 6/2 of 2.5Y 6/2 (light brownish gray). |
lichtgeelBruin |
✓ |
✓ |
LichtgeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/4, 2.5Y 6/3 of 2.5Y 6/4 (light yellowish brown). |
lichtgrijs |
✓ |
✓ |
Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5Y 7/2, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1 of N 7/ (light gray). |
lichtgrijsBruin |
✓ |
✓ |
LichtgrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/3, 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3 of 2.5Y 8/4 (pale brown). |
lichtgrijsGeel |
✓ |
✓ |
LichtgrijsGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 8.5/2, 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3 of 5Y 8/4 (pale yellow). |
lichtgrijsGroen |
✓ |
✓ |
LichtgrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2 (pale green) of 5GY 6/2 (light grayish green). |
lichtgroenGrijs |
✓ |
✓ |
LichtgroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1 of 5GY 8/1 (light greenish gray). |
lichtolijf |
✓ |
✓ |
Lichtolijf omvat de Munsellkleur 10Y 5/4 (light olive). |
lichtolijfBruin |
✓ |
✓ |
LichtolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6 of 2.5Y 5/8 (light olive brown). |
lichtolijfGrijs |
✓ |
✓ |
LichtolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 6/2 (light olive gray). |
lichtrood |
✓ |
✓ |
Lichtrood omvat de Munsellkleuren 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6 of 7.5R 7/8 (light red). |
olijfGrijs |
✓ |
✓ |
OlijfGrijs omvat de Munsellkleuren 5Y 4/2 of 5Y 5/2 (olive gray). |
oranjeBruin |
✓ |
✓ |
OranjeBruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6 of 7.5YR 5/8 (strong brown). |
roodBruin |
✓ |
✓ |
RoodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3 of 5YR 5/4 (reddish brown). |
roodGrijs |
✓ |
✓ |
RoodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 5YR 5/2, 7.5R 5/1 of 7.5R 6/1 (reddish gray). |
donkerbruinRood |
✓ |
✓ |
DonkerbruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3 of 7.5R 2.5/4 (very dusky red). |
donkergrijsOlijf |
✓ |
✓ |
DonkergrijsOlijf omvat de Munsellkleuren of 10Y 4/2 (dark grayish olive). |
donkergroenZwart |
✓ |
✓ |
DonkergroenZwart omvat de Munsellkleuren 10Y 3/1 of 5GY 3/1 (very dark greenish gray). |
donkerolijfBruin |
✓ |
✓ |
DonkerolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 3/3 (dark olive brown). |
donkerolijfGrijs |
✓ |
✓ |
DonkerolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 3/2 (dark olive gray). |
donkerolijfGroen |
✓ |
✓ |
DonkerolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/4 (dark olive green). |
donkerroodBruin |
✓ |
✓ |
DonkerroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/2, 5YR 3/3 of 5YR 3/4 (dark reddish brown). |
donkerroodGrijs |
✓ |
✓ |
DonkerroodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1 of 7.5R 4/1 (dark reddish gray). |
olijf |
✓ |
✓ |
Olijf omvat de Munsellkleuren 10Y 4/4, 5Y 4/3, 5Y 4/4, 5Y 5/3, 5Y 5/4 of 5Y 5/6 (olive). |
geelRood |
✓ |
✓ |
GeelRood omvat de Munsellkleuren 5YR 4/6, 5YR 5/6 of 5YR 5/8 (yellowish red). |
grijsOlijf |
✓ |
✓ |
grijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive). |
rood |
✓ |
✓ |
Rood omvat de Munsellkleuren 10R 4/6, 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6 of 7.5R 5/8 (red). |
lichtgeelGroen |
✓ |
✓ |
LichtgeelGroen omvat de Munsellkleur 5GY 6/4 (pale yellowish green). |
lichtgeelRoze |
✓ |
✓ |
LichtgeelRoze omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2 of 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink). |
roze |
✓ |
✓ |
Roze omvat de Munsellkleuren 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 5YR 8/4, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3 of 7.5YR 8/4 (pink). |
wit |
✓ |
✓ |
Wit omvat de Munsellkleuren 10R 8/1, 10YR 8.5/1, 10YR 8/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 8/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5Y 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 8/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/, N 8/ of N 9/ (white). |
witGeel |
✓ |
✓ |
WitGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 9.5/2 of 2.5Y 9/2 (very pale yellow). |
lichtgrijsOlijf |
✓ |
✓ |
LichtgrijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 6/2 (light grayish olive), 10Y 6/4, 5Y 6/3 of 5Y 6/4 (pale olive). |
zwart |
✓ |
✓ |
Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1 of 7.5YR 2.5/1 (black). |
lichtgrijsRood |
✓ |
✓ |
LichtgrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 10R 7/4, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3 of 7.5R 7/4 (pale red). |
zwartBruin |
✓ |
✓ |
ZwartBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 2/2 (very dark brown), 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 very dark grayish brown, 7.5YR 2.5/2 of 7.5YR 2.5/3 (very dark brown). |
lichtolijfGroen |
✓ |
✓ |
LichtolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 5/4 (light olive green). |
zwartGrijs |
✓ |
✓ |
ZwartGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1 of N 3/ (very dark gray). |
lichtoranjegeel |
✓ |
✓ |
Lichtoranjegeel omvat de Munsellkleuren 10YR 9.5/2 of 10YR 9/2 (pale orange yellow). |
lichtroodBruin |
✓ |
✓ |
LichtroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3 of 5YR 6/4 (light reddish brown). |
lichtroodGrijs |
✓ |
✓ |
LichtroodGrijs omvat de Munsellkleuren 2.5YR 7/1 (light reddish gray). |
lichtroze |
✓ |
✓ |
Lichtroze omvat de Munsellkleuren 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3 of 7.5R 8/4 (light pink). |
olijfBruin |
✓ |
✓ |
OlijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4 of 2.5Y 4/6 (olive brown). |
olijfGeel |
✓ |
✓ |
OlijfGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6 of 5Y 6/8 (olive yellow). |
olijfGroen |
✓ |
✓ |
olijfGroen omvat de Munsellkleur 5GY 4/4 (olive green). |
roodGeel |
✓ |
✓ |
RoodGeel omvat de Munsellkleuren 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8 of 7.5YR 8/6 (reddish yellow). |
roodZwart |
✓ |
✓ |
RoodZwart omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/1 of 2.5YR 2.5/1 (reddish black). |
rozeGrijs |
✓ |
✓ |
RozeGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 7/1, 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) of 5YR 8/1 (pinkish gray). |
rozeWit |
✓ |
✓ |
RozeWit omvat de Munsellkleuren 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 of 7.5YR 8/2 (pinkish white). |
witBruin |
✓ |
✓ |
WitBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8.5/2, 10YR 8/2, 10YR 8/3, of 10YR 8/4 (very pale brown). |
zwartGroen |
✓ |
✓ |
ZwartGroen omvat de Munsellkleuren 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5G 2.5/2 of 5G 3/2 (very dark grayish green). |
zwartOlijf |
✓ |
✓ |
ZwartOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/2 (very dark grayish olive). |
zwartRood |
✓ |
✓ |
ZwartRood omvat de Munsellkleuren 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), 5R 2/2 (blackish red) of 5R 2/6 (very dark red). |
De lijst met de waarden voor de kunstmatige drainage. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
drainageAanwezig |
✓ |
✓ |
Er is een drainagesysteem aangebracht. |
drainageAfwezig |
✓ |
✓ |
Er is geen drainagesysteem aangebracht. |
drainageNietBepaald |
✓ |
✓ |
Het kan niet worden vastgesteld of er een drainagesysteem is aangebracht. |
drainageOnbekend |
✓ |
Het is niet bekend of men op de aanwezigheid van een drainagesysteem heeft gelet. |
De lijst met de landschapselementen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
berm |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Strook grond langs een weg die onder meer steun geeft aan het weglichaam. |
daliegat |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Cirkelvormige depressie van twee á vijf meter doorsnede waar kalkrijke klei is gewonnen die gebruikt werd voor de verbetering van (nu verdwenen) veenland. |
dekzandrug |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Terreinverheffing met flauwe helling, die grotendeels onder arctische omstandigheden in het Weichselien door de wind zijn gevormd. |
dobbe |
✓ |
✓ |
Natuurlijk of menselijk landschapselement. Poel zonder aan- of afvoer van water. |
eenmanses |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Veelal bolgelegen akker, vanaf de middeleeuwen ontstaan op zandgronden door toebrengen mengsel van plaggen en mest. |
esker |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Heuvelrug gevormd door het smeltwater van landijs. Deze rug kan zowel in een tunnel onder het landijs tot afzetting zijn gekomen als tussen afsmeltende landijsblokken. |
gemoerneerdTerrein |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Onregelmatig hobbelig, terrein onstaan door delving van zout veen. De ontstane putten werden daarna gedempt met uitgegraven klei. |
getijdeplaat |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Bij laagwater droogvallende plaat in een getijdengebied. |
greppel |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Niet watervoerende, smalle en ondiepe gegraven geul voor waterafvoer vanuit de kavel naar de sloot. |
houtwal |
✓ |
✓ |
Menselijk of halfnatuurlijk landschapselement. Natuurlijk begroeide wal met bomen en struiken als erfafscheiding en scheiding tussen weilanden en akkers. |
koebosje |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Klein, met bomen begroeid en vaak met een ringsloot omzoomd stuk land waar in het verleden ziek vee begraven werd. Meestal gelegen aan de rand van een weide. |
kreekrug |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Zandige rug in het zeekleilandschap ontstaan door inversie van het landschap. |
kwelder |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. |
laagteNietPannig |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Het tegenovergestelde van laagtePannig. |
laagtePannig |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Hol gelegen perceel in het veengebied door versterkte maaivelddaling als gevolg van verschillen in grondwaterstand. |
oeverwal |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Een langgerekte hoogte langs een (voormalige) rivier. |
oudeBewoningsplaats |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Plaats waar vroegere bewoning heeft plaatsgevonden. |
pingoruine |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Cirkel- tot ovaalvormige depressies, omgeven door een vrijwel gesloten walletje. Ontstaan onder arctische omstandigheden, onder invloed van bodemijs. |
rabat |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Opgehoogde plantstroken voor bomen in natte gebieden. Het ophogen van het rabat gebeurt met de grond die vrij komt bij het graven van waterafvoerende greppels. |
restgeulDroog |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Lijnvormige laagte ontstaan door opvulling van een kreekrug of rivier. |
restRandNietVerveend |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Hoogveenrand die niet verveend is. |
rivierduinBegraven |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Voormalig rivierduin dat overdekt is door later gevormde grond en uitsteekt boven de omgeving. |
rivierduinNietBegraven |
✓ |
✓ |
Natuurlijk landschapselement. Rivierduin dat niet overdekt is en waarvan de vorming nog niet voltooid hoeft te zijn. |
vlakte |
✓ |
✓ |
Natuurlijk of menselijk landschapselement. Een zichtbare vlakte in het landschap. |
zetwal |
✓ |
✓ |
Menselijk landschapselement. Vaak smalle, langerekte strook grond in het veengebied, waar het uitgebaggerde veen op te drogen werd gelegd om er turven van te maken. |
De lijst voor de classificatie van de lengte van aggregaten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
uiterstKortTot2mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is kleiner dan 2 mm. |
zeerKort2tot5mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 2 en 5 mm. |
kort5tot10mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 5 en 10 mm. |
matigKort10tot20mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 10 en 20 mm. |
matigLang20tot50mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 20 en 50 mm. |
lang50tot200mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 50 en 200 mm. |
zeerLang200tot500mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is tussen de 200 en 500 mm. |
uiterstLangMinstens500mm |
✓ |
✓ |
De verticale as is groter dan 500 mm. |
De lijst met de plekken op een grondlichaam waar het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De locatie van het onderzoek ligt niet op een grondlichaam. |
kruin |
✓ |
✓ |
De top of het hoogste vlak van het grondlichaam. |
talud |
✓ |
✓ |
De zijwand van het grondlichaam. |
teen |
✓ |
✓ |
De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend of het object op een grondlichaam ligt. |
De lijst met de referentiepunten voor de verticale positie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
maaiveld |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond. |
De lijst met de omschrijvingen van de wijze waarop de mens de positie van het maaiveld heeft veranderd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De positie van het maaiveld is niet zichtbaar veranderd. |
afgegraven |
✓ |
✓ |
Het maaiveld is door afgraving verlaagd. |
geegaliseerd |
✓ |
✓ |
Het natuurlijke reliëf is door egalisatie verdwenen. |
opgehoogd |
✓ |
✓ |
Het maaiveld is opgehoogd met materiaal van elders. |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de locatie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
GPS200tot1000cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter. |
kaartGrootschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000). |
|
kaartKleinschalig |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000). |
De lijst met de methoden voor het bepalen van de verticale positie van het onderzoek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AHN2 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007–2012. |
AHN3 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014–2019. |
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996–2003. |
|
geen |
✓ |
Er is geen positie bepaald. |
De lijst met de methoden voor de manier waarop de modellering in de bodemkundige monsteranalyse is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
mualemVanGenuchten |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentie- en de waterdoorlatendheidskarakteristiek volgens Mualem (1976: A new model for predicting the hydraulic conductivity of unsaturated porous media. Water Resources Research 12: 513-522) en Van Genuchten (1980: A closed-form equation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892-898). |
mualemVanGenuchtenDurner |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentie- en de waterdoorlatendheidskarakteristiek volgens Mualem (1976: A new model for predicting the hydraulic conductivity of unsaturated porous media. Water Resources Research 12: 513-522) en Van Genuchten (1980: A closed-form equation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892-898) en Durner (1994: Hydraulic conductivity estimation for soils with heterogeneous pore structure. Water Resources Research 30: 211-223) en Priesack & Durner (2006: Closed-form expression for the multi-modal unsaturated conductivity function, Vadose Zone Journal 5: 121-124). |
vanGenuchten |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentiekarakteristiek volgens Van Genuchten (1980: A closed-form quation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892-898). |
vanGenuchtenDurner |
✓ |
✓ |
Methode voor het modelleren van de waterretentiekarakteristiek volgens Van Genuchten (1980: A closed-form quation for Predicting the Hydraulic Conductivity of Unsaturated Soils. Soil Sci. Soc. Am. J. 44: 892-898) en Durner (1994: Hydraulic conductivity estimation for soils with heterogeneous pore structure. Water Resources Research 30: 211-223) en Priesack & Durner (2006: Closed-form expression for the multi-modal unsaturated conductivity function, Vadose Zone Journal 5: 121-124). |
De lijst met de procedures die in de modellering in de bodemkundige monsteranalyse zijn toegepast. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
WENRHydrofysicav1 |
✓ |
✓ |
Een door WENR voor eigen gebruik opgestelde procedure voor het modelleren van de bodemvochtpotentiaal, volumetrisch watergehalte en waterdoorlatendheid voor de hydrofysische karakteristieken. |
De lijst voor de codes van de hoofdkleur in het Munsellsysteem. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
5B |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5B. De B staat voor de kleur blauw (Blue). |
10B |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10B. De B staat voor de kleur blauw (Blue). |
5BG |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5BG. Dit staat voor de kleur blauw groen (Blue Green). |
10BG |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10BG. Dit staat voor de kleur blauw groen (Blue Green). |
5G |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5G. Dit staat voor de kleur groen (Green). |
10G |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10G. Dit staat voor de kleur groen (Green). |
5GY |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5GY. Dit staat voor de kleur groen geel (Green Yellow). |
10GY |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10GY. Dit staat voor de kleur groen geel (Green Yellow). |
N |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is N. Dit staat voor de kleur neutraal (Neutral). |
5PB |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5PB. Dit staat voor kleur paars blauw (Purple Blue). |
5R |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
7.5R |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 7,5R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
10R |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10R. Dit staat voor de kleur rood (Red). |
2.5Y |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 2,5Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
5Y |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
10Y |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10Y. Dit staat voor de kleur geel (Yellow). |
2.5YR |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 2,5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
5YR |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
7.5YR |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 7,5YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
10YR |
✓ |
✓ |
De waarde van de hoofdkleur is 10YR. Dit staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red). |
De lijst voor de codes van de witheid in het Munsellsysteem. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
1 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 1. |
2 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 2. |
2.5 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 2,5. |
3 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 3. |
4 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 4. |
5 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 5. |
6 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 6. |
7 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 7. |
8 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 8. |
8.5 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 8,5. |
9 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 9. |
9.5 |
✓ |
✓ |
De waarde van de witheid is 9,5. |
De lijst voor de codes van de zuiverheid in het Munsellsysteem. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
1 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 1. |
2 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 2. |
3 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 3. |
4 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 4. |
6 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 6. |
8 |
✓ |
✓ |
De waarde van de zuiverheid is 8. |
De lijst met de tussentijdse gebeurtenissen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
vervolgGerapporteerd |
✓ |
✓ |
Er is na de eerste rapportage een volgend rapport overgedragen, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd. |
De lijst met de waarden voor de ondergrens van de zandfractie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
50 |
✓ |
✓ |
De zandfractie omvat korrels met een grootte van 50 tot 2.000 µm. |
De lijst voor de classificatie van de grond onder een duinvaaggrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
moerigMateriaal |
✓ |
✓ |
Moerig materiaal (code ‘v’). |
nietBereikt |
✓ |
✓ |
De ondergrond van de duinvaaggrond is met beschrijven niet bereikt (geen code). |
zand |
✓ |
✓ |
Zand zonder podzol (code ‘z’). |
zandHumuspodzol |
✓ |
✓ |
Zand met humuspodzol (code ‘p’). |
zandModerpodzol |
✓ |
✓ |
Zand met moderpodzol (code ‘m’). |
nietBepaald |
✓ |
De aard van de ondergrond van de duinvaaggrond is niet bepaald (geen code). |
De lijst voor de classificatie van de grond onder een veengrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kleiZavelLeem |
✓ |
✓ |
Klei (zavel) of leem (code ‘k’). |
zand |
✓ |
✓ |
Zand zonder humuspodzol (code ‘z’). |
zandHumuspodzol |
✓ |
✓ |
Zand met humuspodzol (code ‘p’). |
De lijst voor de classificatie van het aandeel organische stof in grond volgens NEN 5104. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietHumeus |
✓ |
✓ |
Organische stof is niet aanwezig. |
zwakHumeus |
✓ |
✓ |
Organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5% bedragen. |
matigHumeus |
✓ |
✓ |
Organische stof maakt tussen 2,5 en 8% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16% bedragen. |
sterkHumeus |
✓ |
✓ |
Organische stof maakt tussen 8 en 16% van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30% bedragen. |
De lijst met de plaatselijke fenomenen die in een wand voorkomen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er komen geen fenomenen voor die de laagopbouw plaatselijk verstoren. |
gang |
✓ |
✓ |
Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een biologisch proces: gewervelde dieren hebben gangen gemaakt in de bodem en die zijn later grotendeels weer met grond opgevuld. De gangen strekken zich in alle richtingen uit. |
hol |
✓ |
✓ |
Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een biologisch proces: gewervelde dieren hebben holen gemaakt in de bodem. Deze kunnen in alle richtingen van de wand voorkomen en zijn niet opgevuld. |
krimpscheur |
✓ |
✓ |
Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een fysisch proces. de grond is vanaf het maaiveld uitgedroogd en er hebben zich tot een zekere diepte scheuren gevormd die later grotendeels met grond en ander materiaal zijn opgevuld. Dit komt voor op klei- en zavelgronden. |
orgelpijp |
✓ |
✓ |
Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een chemisch proces: Zuur van regenwater of van plantenwortels lost kalk op en activeert de vorming van orgelpijpen Dit komt alleen voor op kalkrijke gronden. |
vorstwig |
✓ |
✓ |
Een natuurlijke fenomeen veroorzaakt door een fysisch proces: een scheur in de grond die is gevormd door langdurige bevriezing. Dit is een bijzonder vorm van kryoturbatie. |
woelspoor |
✓ |
✓ |
Een antropogeen fenomeen veroorzaakt door de mens: Een verticale strook van verstoring die onderin wat breder is en die herkend wordt als het gevolg is van het met de beitel van een cultivator lostrekken van de grond; door zijn specifieke vorm ook wel ganzevoet genoemd. |
onbekend |
✓ |
Het is niet bekend of er storende fenomenen zijn waargenomen. |
De lijst voor de classificatie van de waarden voor het verloop van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
homogeen |
✓ |
✓ |
Zavel of klei met homogene, aflopende of oplopende profielopbouw (code ‘5’). |
opKleiOndergrond |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke zware klei, doorlopend tot dieper dan 120 cm (code ‘4’). |
opKleiTussenlaag |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, eindigend binnen 120 cm (code ‘3’). |
opVeen |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op veen, kleigronden met meer dan 40 cm moerig materiaal vanaf 40 à 80 cm (code ‘1’). |
opZand |
✓ |
✓ |
Zavel of klei op zand, kleigronden met een zandlaag van meer dan 20 cm dikte vanaf 25 à 80 cm (code ‘2’). |
onbekend |
✓ |
Het profielverloop is niet bekend (code ‘0’). |
De lijst met de referentiestelsels waarin de coördinaten zijn gedefinieerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ETRS89 |
✓ |
✓ |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
✓ |
✓ |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
De lijst met de statussen waarin het registratieobject zich bevindt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
De lijst met de waarden voor de graad van rijping van klei- en leemhoudende gronden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geheelOngerijpt |
✓ |
✓ |
Geheel ongerijpt, zeer slap, loopt bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door. |
bijnaOngerijpt |
✓ |
✓ |
Bijna ongerijpt, slap, loopt bij knijpen gemakkelijk tussen de vingers door. |
halfGerijpt |
✓ |
✓ |
Half gerijpt, matig slap, kan met knijpen nog goed tussen de vingers door worden geperst. |
bijnaGerijpt |
✓ |
✓ |
Bijna gerijpt, matig stevig, kan met stevig knijpen nog juist tussen de vingers geperst worden. |
geheelGerijpt |
✓ |
✓ |
Gerijpt, stevig, kan niet meer tussen de vingers geperst worden. |
geheelGerijptZeerStevig |
✓ |
✓ |
Zeer stevig, kan met duimnagel ingedrukt worden. |
geheelGerijptHard |
✓ |
✓ |
Hard, kan met mes nog worden gesneden. |
geheelGerijptZeerHard |
✓ |
✓ |
Zeer hard, kan met mes niet meer worden gesneden. |
onbekend |
✓ |
De rijpingsklasse is niet bekend. |
De lijst met de omschrijvingen van de ruwheid van het oppervlak. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
glad |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van een gebroken aggregaat is glad. |
ruw |
✓ |
✓ |
Het oppervlak van een gebroken aggregaat is ruw. |
De lijst voor de classificatie van het aandeel schelpmateriaal in de grond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zwakSchelphoudend |
✓ |
✓ |
Zwak schelphoudend, schelpen maken tussen de 0 en 1% van de massa uit. |
schelphoudend |
✓ |
✓ |
Schelphoudend, schelpen maken tussen de 1 en 10% van de massa uit. |
sterkSchelphoudend |
✓ |
✓ |
Sterk schelphoudend, schelpen maken tussen de 10 en 30% van de massa uit. |
onbekend |
✓ |
De schelpmateriaalgehalteklasse is niet bekend. |
De lijst met de categorieën voor de bodemkundige monsteranalyse. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
basis |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse beperkt zich tot de bepaling van een of meer basisparameters en dat zijn de korrelgrootteverdeling, de zuurgraad en het organischestofgehalte. |
chemieBodemkartering |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat ten minste alle chemische bepalingen voor het thema bodemkartering die vereist zijn en dat betekent dat in ieder geval de korrelgrootte, de zuurgraad, het organische stofgehalte, de CEC, de basenbezetting en de gehalten aan Fe- en Al-oxalaten zijn bepaald. |
chemieKlimaat |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat ten minste alle chemische bepalingen die voor het thema klimaat vereist zijn en dat betekent dat in ieder geval de korrelgrootte, de zuurgraad, het organische koolstofgehalte en de CN-ratio zijn bepaald. |
chemieNatuur |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat ten minste alle chemische bepalingen die voor het thema natuur vereist zijn en dat betekent dat in ieder geval de korrelgrootte, de zuurgraad, het organische stofgehalte, het organische koolstofgehalte, de CEC en de basenbezetting zijn bepaald. |
chemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat een of meer chemische bepalingen, maar het geheel van bepalingen is niet nader gespecificeerd. |
hydrofysicaChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat zowel hydrofysische als chemische bepalingen zonder nadere specificatie. |
hydrofysicaNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat hydrofysische bepalingen, maar het geheel van bepalingen is niet nader gespecificeerd. |
hydrofysicaStandaard |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en dat betekent dat de korrelgrootte, het organische stofgehalte, de droge bulkdichtheid, waterdoorlatendheid, waterretentie stapsgewijs en de bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal zijn bepaald en dat er een karakteristiek is gemodelleerd. |
hydrofysicaStandaardChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor standaard hydrofysisch onderzoek vereist zijn en niet gespecificeerde chemische bepalingen. |
hydrofysicaUitgebreid |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor uitgebreid hydrofysisch onderzoek vereist zijn en dat betekent dat de korrelgrootte, het organische stofgehalte, de droge bulkdichtheid, krimpverloop, waterdoorlatendheid, waterretentie stapsgewijs en de bepaling watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal zijn bepaald en dat er een karakteristiek is gemodelleerd. |
hydrofysicaUitgebreidChemieNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De bodemkundige monsteranalyse omvat alle bepalingen die voor uitgebreid hydrofysisch onderzoek vereist zijn en niet gespecificeerde chemische bepalingen. |
nietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De categorie van bodemkundige monsteranalyse is niet gespecificeerd. |
De lijst met de bestanddelen van grond die niet tot een grondsoort worden gerekend. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Geen bijzondere bestanddelen. |
artefact |
✓ |
✓ |
Een antropogeen bestanddeel: de niet nader omschreven (resten van) voorwerpen die door de mens gemaakt zijn. |
botresten |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: botten of resten daarvan, afkomstig van gewervelde dieren of mensen. Uitgesloten hiervan zijn resten van vissen. De botresten zijn vaak wit tot grijs van kleur en hebben een grootte van enkele milimeters tot decimeters. |
glauconiet |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen. |
glimmer |
✓ |
✓ |
Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muscoviet of biotiet bestaan. Synoniem is mica. |
houtskool |
✓ |
✓ |
Antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout. Het materiaal is zwart, vaak gebroken en heeft meestal een grootte van milimeters tot enkele decimeters. |
huisvuil |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: huishoudelijk afval, bestaat vaak uit verpakkingsmateriaal (papier, plastic), plastic, metaal, klein aardewerk en eventueel etensresten. |
ijzeroer |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: korrels of brokken samengesteld materiaal van neergeslagen ijzerverbindingen in een matrix van zand en/of grind, klei of silt. Het is meestal geel-bruin, rood-bruin of donker-bruin van kleur (roestig) maar kan als het opengebroken wordt van binnen donkergrijs tot bijna zwart zijn. De grootte van de brokken is meestal 0,5 tot 50 mm, maar grotere brokken zijn mogelijk. De concreties komen soms in laagjes voor. |
kalkconcreties |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door calciumcarbonaat tot een geheel zijn samengekit. Omvat een scala aan verschijningsvormen, van lösspoppetjes tot septariën. Lössafzettingen daargelaten, komen de concreties overwegend voor in Tertiare kleilagen. De grootte ligt meestal tussen enkele centimeters en enkele decimeters. |
plantenrestenHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de houtige delen (stammen, takken, houtige wortels en zaden) van planten. Deze resten kunnen bestaan uit de gebroken fragmenten of uit doorsnedes van de houtige delen. De grootte varieert van millimeters tot enkele decimeters. Het materiaal kan zeer zacht tot zeer hard zijn. |
plantenrestenNietHoutig |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: onverteerde resten van de niet-houtige delen van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren. |
puin |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend. |
stenen |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw. |
toemaak |
✓ |
✓ |
Antropogeen bestanddeel: mengsel van aangevoerd stadsvuil en duinzand, vaak gemengd met lokaal aanwezige slootbagger. |
vivianiet |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: mineraal (gehydrateerd ferrofosfaat) dat meestal in de vorm van kleine brokjes voorkomt in (organisch rijke) klei of leem. Meest herkenbare eigenschap is dat het verse witte mineraal binnen korte tijd verkleurd naar fel blauw bij blootstelling aan de lucht. De brokjes hebben meestal een grootte van o,5 tot 10 mm. Komt incidenteel ook voor in combinatie met ijzeroer en kan dan als brokjes en/of huidjes voorkomen. |
vuursteen |
✓ |
✓ |
Natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd. |
wegverhardingsmateriaal |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels. Hieronder valt ook halfverharding in de vorm van lavagruis, schelpengruis, en andere verharde opgebrachte grondmengsels. |
verbrandingsresten |
✓ |
✓ |
Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter die varieert van kleiner dan 63 µm tot groter dan 22 mm. |
De lijst met de soorten gesteente. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kalksteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat voornamelijk uit calciumcarbonaat (CaCO3, kalk). Hieronder vallen alle kalkstenen met uitzondering van mergel, dat apart onderscheiden wordt. |
schalie |
✓ |
✓ |
Sedimentair gesteente dat bestaat uit geharde, geconsolideerde klei. |
zandsteen |
✓ |
✓ |
Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt. |
onbekend |
✓ |
De gesteentesoort is niet bekend. |
De lijst met de soorten strooisel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
loofstrooisel |
✓ |
✓ |
Het strooisel bestaat voornamelijk uit de resten van de bovengrondse delen van de planten van loofbossen en gemengde bossen met meer loofbomen dan naaldbomen. |
naaldstrooisel |
✓ |
✓ |
Het strooisel bestaat voornamelijk uit de resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in naaldbos en gemengd bos met meer naaldbomen dan loofbomen. |
onbekend |
✓ |
De soort strooisel is niet bekend. |
De lijst met de soorten veen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bagger |
✓ |
✓ |
Mengsel van gedeeltelijk vergane, van organismen overgebleven stoffen en oeverafslag, dat als een slappe laag de bodem van stilstaande of langzaam stromende wateren bedekt. |
bolster |
✓ |
✓ |
Zwak gehumificeerd jong veenmos-veen. De net afgestorven veenmosplantjes hebben een vuilwitte kleur. |
bosveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit een matrix die weinig samenhang vertoont met daarin resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
broekveenEutroof |
✓ |
✓ |
Veen gevormd in broekbossen in een voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet. |
broekveenMesotroof |
✓ |
✓ |
Veen gevormd in broekbossen in een matig voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet. |
gliede |
✓ |
✓ |
Zwarte vervloeide humus die wordt aangetroffen in humeuze inspoelingshorizonten aan de basis van veenpakketten. |
gyttja |
✓ |
✓ |
Modderige humusvorm, afgezet op de bodem van voedselrijke wateren, bestaande uit micro-organismen, plantenresten en de resten van excrementen van waterdieren. |
heideveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit een samenhangende matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare resten van worteltjes en takjes van heide. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
rietveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit resten van riet. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben. |
rietzeggeveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van zegge en een kleinere hoeveelheid riet. |
spalterveen |
✓ |
✓ |
Gelaagd mosveen. |
veenmosveen |
✓ |
✓ |
Veen bestaande uit resten van veenmos, veelal met een zeer hoog organischestofgehalte. |
verslagen |
✓ |
✓ |
Afgeslagen veen dat elders is gesedimenteerd op veelal meerbodems. |
verweerdKleirijk |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan klei. |
verweerdMineraalarm |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en weinig minerale delen bevat. |
verweerdZandrijk |
✓ |
✓ |
Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan zand. |
wollegrasveen |
✓ |
✓ |
Veen, voornamemelijk bestaande uit resten van wollegras. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm. |
zeggerietveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van riet en een kleinere hoeveelheid zegge. |
zeggeveen |
✓ |
✓ |
Veen voornamelijk bestaande uit zegge. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben. |
nietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
Het soort veen is onderzocht maar niet nader gespecificeerd. Het gaat om een soort veen die niet in de classificate is opgenomen, zoals scheuchzeriaveen. |
nietBepaald |
✓ |
Het soort veen is niet bepaald. |
De lijst met de typen vegetatie op het terrein. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afwezig |
✓ |
✓ |
Er is geen spontane vegetatie in het bos aanwezig. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code 0. |
donkerBosKantmosKlauwtjesmos |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kantmos en Klauwtjesmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code I. |
donkerBosKronkelsteeltjeGewoonSterremos |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kronkelsteeltje en Gewoon sterremos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code II. |
donkerBosKronkelsteeltjeWildeLijsterbesKnikkendWilgeroosje |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kronkelsteeltje, Wilde lijsterbes en Knikkend wilgeroosje. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code III. |
donkerBosStekelvarenLiggendWalstro |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Stekelvaren en Liggend walstro. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code IV. |
donkerBosWildeKamperfoelieStekelvarenDrienerfmuur |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Wilde kamperfoelie, Stekelvaren en Drienerfmuur. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code V. |
donkerBosRankendeHelmbloemWitteKlaverzuringStekelvarenBraam |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Rankende helmbloem, Witte klaverzuring, Stekelvaren en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code VI. |
donkerBosWitteKlaverzuringDauwbraamRobertskruidSpeenkruid |
✓ |
✓ |
Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Witte klaverzuring, Dauwbraam, Robertskruid en Speenkruid. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de waarde VII. |
lichtBosZandzeggeRuigHaarmos |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Zandzegge en Ruig Haarmos (veel open zand). In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A0. |
lichtBosRendiermosZandGaffeltand |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Rendiermos en Zand-Gaffeltand. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A1. |
lichtBosRendiermosKlauwtjesmos |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Rendiermos en Klauwtjesmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A2. |
lichtBosBronsmosKlauwtjesmosGewoonGaffeltandmos |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos, Klauwtjesmos en Gewoon Gaffeltandmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code H1. |
lichtBosBronsmosGrootLaddermos |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos en Groot Laddermos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code H2. |
lichtBosBronsmosBochtigeSmeleStruisgrassen |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos, Bochtige smele en Struisgrassen. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R1.1. |
lichtBosBronsmosWildeLijsterbes |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos en Wilde lijsterbes. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R1.2. |
lichtBosBraamStekelvarenGrootLaddermos |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Braam, Stekelvaren en Groot Laddermos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de waarde R2. |
lichtBosGladdeWitbolValseSalieBraam |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Gladde witbol, Valse salie en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R3. |
lichtBosFramboosBraam |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Framboos en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R4. |
lichtBosDuinrietZandzegge |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Duinriet en Zandzegge (veel open zand). In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K0. |
lichtBosWitteKlaverzuringHazelaarDrienerfmuur |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Witte Klaverzuring, Hazelaar en Drienerfmuur. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code Z. |
lichtBosGroteBrandnetelStekelvaren |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Grote brandnetel en Stekelvaren. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K1. |
lichtBosDauwbraamVlasbekjeHondstong |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Dauwbraam, Vlasbekje en Hondstong. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K2. |
lichtBosDauwbraamRobertskruid |
✓ |
✓ |
Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Dauwbraam en Robertskruid. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K3. |
De lijst met de redenen waarom met de activiteit in het veld is opgehouden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
einddoel |
✓ |
✓ |
Het vooraf gestelde doel van de veldactiviteit is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte. |
obstakelGrindStenen |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit. |
obstakelIJzervloer |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer, ofwel een laag ijzeroer, is gestuit. |
obstakelPuin |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit. |
obstakelVastGesteente |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt. |
storing |
✓ |
✓ |
Voortijdig gestopt omdat er bij de graafwerkzaamheden een probleem is opgetreden, materieel of procesmatig. |
grondwaterdruk |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen werken. |
risico |
✓ |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder gewerkt kan worden vanwege een niet nader omschreven risico. |
onbekend |
✓ |
De veldactiviteit is voortijdig gestopt. De reden is niet bekend. |
De lijst met de typering van de structuur van grond in de bodem. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
aggregaatZwak |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een zwak ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken minder dan 30% van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich alleen wanneer de grond wordt opengebroken. |
aggregaatMatig |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een matig ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken voor 30 tot 70% van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich wanneer de grond wordt opengebroken of gedeeltelijk wordt losgestoken. |
aggregaatSterk |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een zwak ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken meer dan 70% van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich wanneer de grond wordt losgestoken. |
enkelkorrel |
✓ |
✓ |
De grond bestaat uit korrels en vertoont geen gelaagdheid. |
gangenstructuur |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid, maar een gatenstructuur; de gaten (poriën)verlopen verticaal en zijn onderling niet of zelden verbonden. |
massief |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid, aggregaten of gaten (poriën). |
sedimentairGelaagdWeinigVerstoord |
✓ |
✓ |
De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor minder dan 10% verstoord. |
sedimentairGelaagdMatigVerstoord |
✓ |
✓ |
De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor 10 tot 70% verstoord. |
sedimentairGelaagdSterkVerstoord |
✓ |
✓ |
De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor meer dan 70% verstoord. |
sponsstructuur |
✓ |
✓ |
De grond vertoont geen gelaagdheid, maar een gatenstructuur; de gaten (poriën) lopen in alle richtingen en zijn onderling verbonden. |
onbekend |
✓ |
Het structuurtype is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de textuur van een bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kleiLicht |
✓ |
✓ |
Lichte klei, lutumgehalte vanaf 25% tot 35% (code ‘31’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
kleiMatigZwaar |
✓ |
✓ |
Matig zware klei, lutumgehalte vanaf 35% tot 50% (code ‘32’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
kleiZeerZwaar |
✓ |
✓ |
Zeer zware klei, lutumgehalte is gelijk aan of groter dan 50% (code ‘33’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
leemSiltig |
✓ |
✓ |
Siltige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 85% (code ‘82’). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is. |
leemZandig |
✓ |
✓ |
Zandige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85% (code ‘81’). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is. |
siltKleiarm |
✓ |
✓ |
Kleiarm silt, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50% (code ‘13’, lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
siltKleiig |
✓ |
✓ |
Kleiig silt, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is gelijk aan of groter dan 50% (code ‘14’, lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmMatigFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm matig fijn zand, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘4311’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmMatigGrof |
✓ |
✓ |
Kleiarm matig grof zand, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘5111’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm uiterst fijn zand, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘4111’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmZeerFijn |
✓ |
✓ |
Kleiarm zeer fijn zand, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘4211’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiarmZeerGrof |
✓ |
✓ |
Kleiarm zeer grof zand, lutumgehalte is kleiner dan 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘5211’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig matig fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘4312’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Kleiig matig grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘5112’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig uiterst fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘4112’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Kleiig zeer fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘4212’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandKleiigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Kleiig zeer grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘5212’, zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden. |
zandLeemarmMatigFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘431’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmMatigGrof |
✓ |
✓ |
Leemarm matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘511’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘411’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmZeerFijn |
✓ |
✓ |
Leemarm zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘421’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandLeemarmZeerGrof |
✓ |
✓ |
Leemarm zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) is kleiner dan 10% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘521’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘433’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘513’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘413’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘423’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandSterkLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘523’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘434’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘514’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘414’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘424’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZeerSterkLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Zeer sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘524’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigMatigFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code ‘432’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigMatigGrof |
✓ |
✓ |
Zwak lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code ‘512’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigUiterstFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code ‘412’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigZeerFijn |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code ‘422’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zandZwakLemigZeerGrof |
✓ |
✓ |
Zwak lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2.000 µm (code ‘522’, zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is. |
zavelMatigLicht |
✓ |
✓ |
Matig lichte zavel, lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% (code ‘22’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
zavelZeerLicht |
✓ |
✓ |
Zeer lichte zavel, lutumgehalte vanaf 8% tot 12% (code ‘21’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
zavelZwaar |
✓ |
✓ |
Zware zavel, lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% (code ‘23’, kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden. |
De lijst met de omschrijvingen van de manier waarop de ondergrond is ontsloten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgraving |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten doordat er grond was weggegraven voor de start van het onderzoek en voor een ander doel. |
bouwput |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten doordat er grond was uitgegraven ten behoeve van bouwwerkzaamheden. |
groeve |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten doordat er een groeve was gemaakt om delfstoffen te winnen. |
profielkuil |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten doordat er ten behoeve van het doen van wandonderzoek een kuil is gegraven. |
sleuf |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten doordat de grond over een aanzienlijke lengte is weggehaald, bijvoorbeeld ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen. |
slootwand |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten in de wand van een sloot. |
weginsnijding |
✓ |
✓ |
De bodem is ontsloten in de kant van een weg. |
onbekend |
✓ |
De wijze waarop de ondergrond is ontsloten is niet bekend. |
De lijst met de vakgebieden waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bodemkunde |
✓ |
✓ |
Onderzoek uitgevoerd vanuit bodemkundige expertise. |
De lijst voor de classificatie van de veensoorten in het bovenste deel van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bosveen |
✓ |
✓ |
Bosveen of eutroof broekveen (code ‘b’). |
onherkenbaar |
✓ |
✓ |
Bagger, verslagen veen, gyttja of andere veensoorten (code ‘d’). |
rietveen |
✓ |
✓ |
Rietveen of zeggerietveen (code ‘r’). |
veenmosveen |
✓ |
✓ |
Veenmosveen (code ‘s’). |
zeggeveen |
✓ |
✓ |
Zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen (code ‘c’). |
De lijst voor de classificatie van de vergraving van het bodemprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgegraven |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij door afgraving een deel van het oorspronkelijke bodemprofiel is verwijderd (code ‘G’). |
geegaliseerd |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij door een cultuurtechnische ingreep het natuurlijke reliëf is genivelleerd, vereffend (code ‘E’). |
geen |
✓ |
✓ |
Geen vergravingen geconstateerd. |
opgehoogd |
✓ |
✓ |
Gronden die door de aanvoer van bodemmateriaal van elders zijn opgehoogd (code ‘H’). |
vergraven |
✓ |
✓ |
Gronden waarbij als gevolg van een grondbewerking een heterogene laag voorkomt die tussen 0 en 40 cm-mv. begint, tot grotere diepte dan 40 cm doorloopt en dikker is dan 20 cm (code ‘F’). |
De lijst met de omschrijvingen van de verstoringen in wandprofielen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kryoturbatie |
✓ |
✓ |
Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: de vervorming van bodemlagen door bevriezen en ontdooien van de grond. |
wortelzakvorming |
✓ |
✓ |
Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een biologisch proces: wortels doen de podzol-B-horizont profiel uitzakken. |
doorgraving |
✓ |
✓ |
Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: gewervelde dieren hebben gangen gemaakt in de bodem en die zijn later grotendeels weer met grond opgevuld. De gangen strekken zich in alle richtingen uit. |
kering |
✓ |
✓ |
Een antropogene verstoring: de mens heeft door bewerking de natuurlijke samenhang van de grond veranderd en materiaal van diepte naar boven gebracht. De bewerking is niet zo intensief geweest dat het interval volledig gehomogeniseerd is. |
scheurvorming |
✓ |
✓ |
Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: de grond is vanaf het maaiveld uitgedroogd en er hebben zich tot een zeker diepte scheuren gevormd die later grotendeels met grond en ander materiaal zijn opgevuld. Dit vind vooral plaats in klei en zavel gronden. |
De lijst met de referentievlakken waarin de verticale positie is gedefinieerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil. |
De lijst met de kleuren van vlekken. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bruinTotBijnaZwart |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn bruin tot bijna zwart. Bruine tot bijna zwarte vlekken wijzen op concentraties van humus. Een voorbeeld zijn de zgn. Molinia-spikkels. |
donkerbruinTotPaars |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn donkerbruin tot paars. Donkerbruin tot paarse vlekken wijzen op concentraties van mangaanverbindingen. |
donkergeelTotOkergeel |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn donkergeel tot okergeel. Donker- tot okergele vlekken wijzen op concentraties van fosforverbindingen die het gevolg zijn van de omzetting van botresten. |
geelTotLichtgeel |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn geel tot lichtgeel. Gelige vlekken wijzen op concentraties op sulfaten, zoals in kattenklei. |
grijs |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn grijs. Grijze vlekken wijzen op reducerende omstandigheden. |
oranjeroodTotRoodbruin |
✓ |
✓ |
De vlekken zijn oranjerood tot roodbruin, roestkleurig. Roestkleurige vlekken wijzen op oxiderende omstandigheden. |
onbekend |
✓ |
De kleur is niet bekend. |
De lijst voor de omschrijvingen van de vochtigheidstoestand van de grond op het moment van beschrijven. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
droog |
✓ |
✓ |
De grond blijft na kneden droog aanvoelen. |
vochtig |
✓ |
✓ |
De grond voelt na kneden vochtig aan. |
nat |
✓ |
✓ |
Na kneden van de grond ontstaat knijpvocht. |
onbekend |
✓ |
De vochtigheidstoestand is niet bekend. |
De lijst met de vormen van aggregaten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
blok |
✓ |
✓ |
Het gemiddelde aggregaat is in alle richtingen ongeveer even lang. |
plaat |
✓ |
✓ |
Het gemiddelde aggregaat is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter. |
prisma |
✓ |
✓ |
Het gemiddelde aggregaat is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel langer. |
De lijst met de omschrijvingen van de vorm van de grenzen in het wandprofiel. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
onregelmatig |
✓ |
✓ |
De grens is grillig en vertoont uitstulpingen naar beneden, zakken; de breedte van de zakken is kleiner dan de dikte van de laag. |
regelmatigGolvend |
✓ |
✓ |
De grens toont zich als een golvende lijn. Deze waarde geldt alleen voor de bovengrens van het profiel. |
regelmatigRecht |
✓ |
✓ |
De grens toont zich als een min of meer rechte lijn; deze waarde geldt alleen voor de bovengrens van het profiel. |
regelmatigNietGespecificeerd |
✓ |
✓ |
De grens is niet grillig en toont zich als een lijn zonder uitstulpingen; de afstand tussen twee toppen is groter dan het verschil in hoogte over die afstand; deze waarde geldt alleen voor de ondergrens. |
zeerOnregelmatig |
✓ |
✓ |
De grens is grillig en vertoont grote uitstulpingen naar beneden, zakken; de breedte van de zakken is groter dan de dikte van de laag. |
onbekend |
✓ |
De vorm van de grens is niet bekend. |
De lijst voor de classificatie van de mate van zandverkitting. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
onverkit |
✓ |
✓ |
De grond is niet verkit. |
matigVerkit |
✓ |
✓ |
De grond is verkit en gemakkelijk met de hand te breken. |
sterkVerkit |
✓ |
✓ |
De grond is verkit en moeilijk met de hand te breken. |
zeerSterkVerkit |
✓ |
✓ |
De grond is verkit en niet met de hand te breken. |
onbekend |
✓ |
De mate waarin het zand verkit is, is niet bekend. |
De lijst met de methoden voor het corrigeren voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietToegepast |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is niet gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. |
zoutgehalteAangenomen |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het water is een aangenomen waarde. |
zoutgehalteBepaald |
✓ |
✓ |
Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het water is bepaald. |
De catalogus voor het bodemkundig wandonderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het wandonderzoek dat vanuit het vakgebied van de bodemkunde is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit wandonderzoek samen met de gegevens van de wandmonsterbeschrijving en de wandmonsteranalyse.
Wandonderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek wandonderzoek dat op een specifiek moment gekoppeld aan een specifieke locatie in Nederland onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.
Wandonderzoek kan vanuit verschillende vakgebieden worden uitgevoerd, maar in de basisregistratie ondergrond omvat het alleen het vakgebied van de bodemkunde. De reden is dat wandonderzoek van oudsher een prominente plaats in de bodemkunde inneemt en dat de gegevens digitaal en systematisch worden vastgelegd. In andere vakgebieden, zoals de geologie en geotechniek, is dat niet het geval.
Bodemkundig wandonderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van het bovenste deel van de ondergrond te onderzoeken. Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de landbouw, de landinrichting, het natuurbeheer of de winning van oppervlaktedelfstoffen. Bij uitzondering is het doel er een van meer wetenschappelijke of educatieve aard.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten die zich richten op een bepaalde locatie of een bepaald gebied. Het overgrote deel van het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de landelijke bodemkartering 1:50.000. Voor die kartering levert het wandonderzoek de referentie voor de te onderscheiden bodemeenheden.
Bodemkundig wandonderzoek vereist dat er op de plaats van het onderzoek een verticale wand is blootgelegd die het bovenste deel van de ondergrond, de bodem, met het eventueel daarop aanwezige strooisel ontsluit. Plaatsen waar de bodem van nature is ontsloten zijn in Nederland zeldzaam. Soms is er voor onderzoek een wand voorhanden die door de mens is gemaakt, bijvoorbeeld in een groeve, aan de rand van een weg- of leidingtracé of in een slootkant, maar in bijna alle gevallen moet er eerst worden gegraven.
Wandonderzoek wordt gewoonlijk en ongeacht de aard van een project gecombineerd met booronderzoek. Boren is snel en goedkoop, maar levert eigenlijk slechts indirecte gegevens omdat men zich moet baseren op bodemmonsters die uit het geboorde gat zijn verkregen. In de bodemkundige praktijk zijn dat altijd geroerde monsters, monsters waarin de oorspronkelijke opbouw van de bodem niet meer te zien is. Onderzoek aan een wand vraagt meer tijd en is daardoor duurder. Een wand geeft echter direct zicht op de bodem en levert een betrouwbaarder en meer gedetailleerd beeld van de opbouw van de bodem, het verloop en de samenstelling van de lagen, en de structuur van de grond. Ook aspecten als beworteling en de invloed van de mens laten zich veel beter zien.
Bodemkundig wandonderzoek omvat gewoonlijk twee deelonderzoeken, de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse. Soms wordt alleen de wandbeschrijving uitgevoerd, soms alleen de wandmonsteranalyse. Daarnaast wordt het maken van foto’s meer en meer gebruikelijk.
Van de drie deelonderzoeken zijn de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse in deze versie van de catalogus opgenomen.
Monsters kunnen in de bodemkunde vanuit een veelheid aan disciplines worden onderzocht, maar in de basisregistratie ondergrond beperkt het bereik zich tot het bodemhydrofysische en bodemchemische bepalingen.
Deze versie van de catalogus dekt alleen de bodemhydrofysische bepalingen en enkele bepalingen van algemene aard. Chemische analyse wordt in een volgende versie van de catalogus meegenomen.
Figuur 5: Het bodemkundig wandonderzoek in deze versie van de catalogus; wandfotografie is nog buiten scope.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Bodemkundig wandonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Soil, en om die reden moeten de gegevens van het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het Bodemkundig wandonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het wandonderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).
Wandonderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld, het veldwerk, en dat wordt in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer wandonderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd5.
De registratiegeschiedenis van een wandonderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.
De bronhouder beslist of hij de resultaten van een wandonderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object wandonderzoek.
Om een beschrijving van de bodemopbouw in een wand te kunnen maken of een wand te bemonsteren, is er een wand nodig waarin de bodem ontsloten is. In de meeste gevallen graaft men daartoe een kuil, een profielkuil. Vervolgens kiest men een van de wanden en prepareert die. Wanneer de bodem al ontsloten is, bijvoorbeeld doordat er een weg wordt aangelegd, dan wordt een deel van een bestaande wand geprepareerd. Prepareren houdt in dat de wand verticaal, vlak en schoon wordt gemaakt en daarvoor wordt een schop, en eventueel een troffel of een mes gebruikt. De wand is schoon wanneer al het rulle, droge materiaal verwijderd is en de details van de bodemopbouw zichtbaar zijn.
De diepte tot waar de wand geprepareerd wordt, ligt normaliter tussen 1,20 en 1,50 meter, de breedte van de geprepareerde wand is typisch een meter. In al bestaande ontsluitingen kan de bodem over een veel grotere afstand zijn ontsloten. Voor de opdracht kan het wenselijk zijn de wand op verschillende plekken te prepareren en op iedere plek een beschrijving te maken. In de registratie telt iedere beschrijving als deel van een op zichzelf staand wandonderzoek.
Voor, tijdens of direct na het maken en prepareren van de wand kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het onderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. En omdat bodemvorming een doorlopend proces is waarin de actuele omstandigheden een rol spelen, wordt ook vanuit dat perspectief goed naar het terrein gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor onderzoek dat in het kader van natuurbeheer wordt uitgevoerd.
Wandbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de wand met als doel een wandprofiel te maken. De wand wordt beschreven over een bepaalde breedte (beschreven breedte) en tot de einddiepte. Op een bepaalde plaats wordt een meetlint naar beneden gehangen. Het meetlint markeert de positie van de beschrijflijn en dat is de lijn waarop de verticale posities van de lagen in het wandprofiel zijn bepaald. De plaats van de beschrijflijn wordt zo gekozen dat de wand voor het doel van het onderzoek zo goed mogelijk kan worden beschreven. Wanneer de wand snel uitdroogt, kan bevochtiging nodig zijn.
Figuur 6: De wand wordt tot een bepaalde diepte geprepareerd en over een bepaalde breedte beschreven. De beschrijflijn definieert de locatie van het onderzoek.
De wandbeschrijving levert twee resultaten, het wandprofiel en de bodemclassificatie.
Het wandprofiel beschrijft de opbouw van de bodem in de wand.
Een wandprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit en die geeft aan tot in welk detail de wand is beschreven. De bovenkant van het profiel, de doorsnijding van het maaiveld of de bovenkant van het daarop liggende strooisel, is niet altijd vlak omdat de hoogte binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven sterk kan variëren (vorm bovengrens).
De opbouw van de bodem wordt beschreven als een opeenvolging van lagen en er wordt onderscheid gemaakt tussen strooisel- en bodemlagen. Op bepaalde plaatsen in de wand kan de laagopbouw verstoord zijn. Wanneer er lokaal buiten de beschrijflijn een verstoring optreedt wordt dat als plaatselijk fenomeen beschreven (figuur 7).
Figuur 7: Op enkele plaatsen in de wand is de opbouw verstoord door krimpscheuren, een van de zgn. plaatselijke fenomenen.
Maar wanneer verstoringen over de hele breedte van de wand voorkomen, wordt het interval waarin ze optreden als een Verstoord interval beschreven (figuur 8).
In het profiel worden verder een aantal algemene kenmerken van de wand vastgelegd, zoals het niveau van de gemiddelde grondwaterstand, de diepte tot waar beworteling mogelijk is (bewortelbare diepte), en de aanwezigheid van een interval dat door toedoen van de mens verdicht is.
Figuur 8: Over de hele beschreven breedte van de wand is de opbouw verstoord doordat zich wortelzakken hebben gevormd.
Bovenop de eigenlijke bodem liggen lokaal, met name in bossen, laagjes die uit onverteerde plantenresten zoals afgevallen blad bestaan. Dit zgn. strooisel wordt, als de opdracht daarom vraagt, beschreven als deel van het profiel. De bovengrens en de ondergrens worden op dezelfde manier beschreven als de eigenlijke bodemlagen (zie 2.9).
De bodemlagen zijn de belangrijkste entiteiten van een wandprofiel. Iedereen die de ondergrond beschrijft, beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. Een laag heeft een boven- en ondergrens en een bepaalde inhoud. Iedere grens wordt op een bepaalde manier bepaald (bepaling bovengrens en bepaling ondergrens). Meestal markeert een grens een diepte waarop een verandering in inhoud wordt waargenomen en dan is het van belang te weten hoe scherp de grens kan worden getrokken. In oorsprong zijn de grenzen in een verticale doorsnede van de ondergrond vrijwel recht, maar in de bodem is dat lang niet altijd het geval omdat de diepte tot waar bodemvormende processen reiken binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven kan variëren. De vorm van de ondergrens van een laag wordt daarom vastgelegd (vorm ondergrens).
Lagen liggen normaliter (sub)horizontaal en lopen over de hele wand door. Maar een laag kan scheefstaan (scheefstaand), bijvoorbeeld in het geval de wand gemaakt is in een stuwwal, en het komt voor dat een laag terzijde van de beschrijflijn op zekere plaatsen ontbreekt (laag discontinu).
Het kenmerkende van een laag is haar inhoud. Om de inhoud goed te kunnen beschrijven is het van belang te weten of de laag helemaal natuurlijk is of dat mens de samenstelling heeft beïnvloed (antropogeen). Dat laatste betekent meestal dat de mens de bodem ter plaatse bewerkt heeft. Door bewerking worden lagen verbroken en als gevolg daarvan kan een nieuwe laag ontstaan die uit het materiaal van oudere lagen bestaat. Wanneer zo’n laag helemaal uit brokstukken bestaat waarin de oorspronkelijke eigenschappen nog te zien zijn, spreekt men van een gekeerde laag.
Figuur 9: Over de hele beschreven breedte van de wand is door bewerking een gekeerde laag ontstaan. De brokstukken bestaan uit verschillende soorten grond en die kunnen volledig worden beschreven.
Een gekeerde laag wordt beschreven als een samenstel van delen, ieder deel heet een Laagcomponent.
Wanneer de bewerking zo intensief is geweest dat dat de herkomst van de bestanddelen van een antropogene laag niet meer herkenbaar is, is de laag gemengd en wordt zij, net als een laag van natuurlijke oorsprong, beschreven als een geheel (Homogeen materiaal).
Wat de inhoud van een laag ook is, er kunnen altijd sporen van bodemorganismen (bodemleven) en wortels zichtbaar zijn (beworteld).
Een bodemlaag die beschreven wordt als een geheel, bestaat soms uit bijzonder materiaal, soms uit gesteente en meestal uit grond. In het eerste geval is het voldoende alleen het materiaal te specificeren. Een laag die uit gesteente bestaat krijgt een horizontcode – die overigens een vaste waarde heeft- en verder wordt alleen het soort gesteente nader omschreven. Lagen die uit grond bestaan krijgen een horizontcode en de samenstelling van de grond wordt uitgebreid beschreven (Grond). Verder kan het bij grond wenselijk zijn iets vast te leggen over de omstandigheden waaronder de laag gevormd is (afzettingskarakteristiek) en de verzadigde doorlatendheid te schatten.
Van een bodemlaag die heterogeen is wordt iedere component apart beschreven. Het aandeel van een component in de laag wordt altijd geschat. Verder worden dezelfde gegevens vastgelegd als wanneer de inhoud van een laag als een geheel wordt geschreven, zij het dat de inhoud altijd uit grond bestaat.
Van grond kan een grote verscheidenheid aan gegevens worden beschreven. In alle gevallen worden de volgende gegevens vastgelegd: de bodemkundige grondsoort, of voor het bepalen van de grondsoortnaam de leemdriehoek is gebruikt, de bijzondere bestanddelen, de kalkgehalteklasse en de kleur.
Veel van de andere gegevens worden alleen voor bepaalde grondsoorten vastgelegd. Zo wordt van klei- en leemhoudende grond de rijpingsklasse vastgelegd, van grond waarvan de naam aangeeft dat er veen in voorkomt, de veensoort, en van grond waarvan de naam aangeeft dat er zand in voorkomt, de zandmediaanklasse. Afhankelijk van de grondsoort wordt ook een schatting gegeven van het aandeel van de verschillende fracties waaruit de grond bestaat (Fractieverdeling). Voor historische gegevens (kwaliteitsregime IMBRO/A) is dat overigens niet altijd het geval en soms ook is de fractieverdeling niet volledig beschreven (Onvolledige fractiespecificatie).
Een aantal gegevens wordt alleen vastgelegd wanneer de opdracht een hoge kwaliteit van beschrijven vraagt. Voorbeelden daarvan zijn de structuur van de grond (structuurtype) en de geschatte dichtheid. Voor een bepaald type structuur worden de kenmerken van de structuurelementen in detail beschreven (Bodemaggregaat; zie figuur 10).
Figuur 10: Wanneer grond een aggregaatstructuur heeft, is de vorm van de aggregaten een van de aspecten die beschreven worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen prima’s (a), platen (b) en blokken (c).
De kleur van de grond wordt bij een hoge kwaliteit altijd aan de hand van de Munsell Soil Colour Chart bepaald (Munsellkleur). Komen er vlekken voor, dan worden daarvan allerlei details beschreven (Vlek).
De bodemclassificatie is het tweede resultaat van de wandbeschrijving. Het is in essentie een samenvatting van de informatie die in het wandprofiel is vastgelegd en is vooral bedoeld is als input voor bodemkundige modellen. Het geeft specialisten direct inzicht in het type bodem ter plaatse.
Wandmonsteranalyse is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het in een laboratorium analyseren van monsters die uit een wand zijn genomen. Het soort analyse geeft globaal aan welke bepalingen er zijn uitgevoerd. In (bodem)hydrofysisch onderzoek wordt ernaar gestreefd de reeks van bepalingen volledig uit te voeren om de resultaten in samenhang te verwerken en de focus ligt daarbij op het onderzoek van de fysische relatie tussen het water en de vaste bestanddelen van de bodem. Standaard omvat dit onderzoek de bepaling van basiseigenschappen (met name korrelgrootteverdelingen en organischestofgehalte), van de droge bulkdichtheid, waterdoorlatendheid en waterretentie.
Bodemchemisch onderzoek kent een grote variatie doordat het volledig van de opdracht afhangt welke bepalingen er worden uitgevoerd. In deze versie van de catalogus zijn alleen de bepalingen van basiseigenschappen opgenomen en dat zijn, naast de korrelgrootteverdeling en het organische stofgehalte, de zuurgraad en het organische koolstofgehalte.
De monsters die geanalyseerd zijn afkomstig uit een bepaald interval dat in het wandprofiel is gedefinieerd. In hydrofysisch onderzoek is het gebruikelijk in het veld een groot aantal monsters te nemen en die afzonderlijk te onderzoeken; voor de verschillende bepalingen gelden daarbij veelal specifieke eisen. Voor bodemchemisch onderzoek is het daarentegen gebruikelijk een groot monster te nemen; na voorbehandeling worden daaruit in het laboratorium kleinere monsters genomen.
Wanneer het doel van de analyse het onderzoeken van een bepaalde horizont is, wordt de code van de horizont (horizontcode) vermeld. Aan een onderzocht interval worden altijd een of meer bepalingen gedaan. In de context van de basisregistratie ondergrond worden dat basisgegevens genoemd en dat zijn waarnemingen of metingen die door iedere vakbekwame persoon gedaan kunnen worden. Een bijzonderheid van het hydrofysisch onderzoek is dat er ook ruimte is het resultaat van modelleren vast te leggen (karakteristiek gemodelleerd). Het proces van modelleren is in hoge mate gestandaardiseerd. Het modelleren van karakteristieken is een vast onderdeel van standaard hydrofysisch onderzoek.
De zuurgraad (pH) wordt potentiometrisch bepaald van een mengsel van grond of strooisel met water waaraan een bepaalde reagent is toegevoegd. De zuurgraad is een basisgegeven dat altijd wordt bepaald in bodemchemisch onderzoek. Het is een van de kenmerken van het chemisch bodemmilieu en stelt bijvoorbeeld grenzen aan de beschikbaarheid van voor plantengroei essentiële voedingsstoffen.
Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel van alle deeltjes kleiner dan 2 millimeter bepaald. Materiaal groter dan 2 millimeter wordt vooraf uitgezeefd en verder buiten beschouwing gelaten. Koolzure kalk en organische stof worden voorafgaand aan de bepaling verwijderd. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie). De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa tot 2 millimeter.
In het verleden is een grote verscheidenheid aan fracties onderscheiden. Sinds het begin van de jaren 2010 bestaat de tendens de keuze te beperken, en vanaf 2020 is de keuze beperkt tot acht varianten. Het resultaat van een historische bepaling die zich niet voegt in de systematiek van de acht varianten wordt als niet gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling vastgelegd. Bij een gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling wordt altijd onderscheid gemaakt tussen de fractie 63 tot 2.000 µm, de fractie 50 tot 63 µm en de fractie kleiner dan 50 µm. De indelingen van de fractie 63 tot 2.000 µm en de fractie kleiner dan 50 µm kennen varianten en de meest toegepaste onderverdeling van een fractie wordt de standaard genoemd.
Organisch materiaal speelt een hoofdrol in de goede werking en de vruchtbaarheid van de bodem. Het verbetert de structuur, bevordert de bewerkbaarheid en verhoogt het vermogen van de bodem om water vast te houden.
Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (lutumcorrectie) of aan ijzeroxiden (vrij ijzercorrectie).
Het organischestofgehalte is een basisgegeven in het hydrofysisch onderzoek en bepaalde vormen van bodemchemisch onderzoek.
Het gehalte aan organische koolstof wordt bepaald door het organisch materiaal volgens een bepaalde methode te oxideren. Het gehalte aan organische koolstof kan worden berekend door de hoeveelheid CO2 die vrijkomt te bepalen, door de vrijgekomen hoeveelheid van een ander reactieproduct te bepalen of door te bepalen hoeveel oxidant er verbruikt is.
Het organische koolstofgehalte is een basisgegeven in de meeste vormen van bodemchemisch onderzoek.
De droge bulkdichtheid is gedefinieerd als de droge massa in een bekend volume. In de huidige praktijk wordt uitgegaan van een waterverzadigd volume en daartoe wordt een monster eerst met water verzadigd voordat het volume wordt bepaald. De reden daarvoor is dat het volume van zwellende en krimpende grond afhangt van de vochttoestand tijdens bemonsteren.
Het verloop van de krimp van grond wordt bepaald door een waterverzadigd monster in stappen droger te laten worden en de massa en het volume bij iedere stap te bepalen tot het helemaal droog is. De massa wordt altijd met een balans bepaald en voor het berekenen van het volume bestaan verschillende methoden.
De waterdoorlatendheid van grond is de snelheid waarmee water erdoorheen stroomt. De waarde wordt in de bodemkunde bepaald door de hoeveelheid water te meten die per eenheid van tijd door een bepaalde oppervlakte stroomt bij een bekende gradiënt van de bodemvochtpotentiaal. De meting wordt uitgevoerd onder de conditie dat de doorstroomsnelheid niet of nauwelijks verandert.
De waterdoorlatendheid is het grootst wanneer de grond verzadigd is met water (verzadigde waterdoorlatendheid) en neemt af wanneer de grond droger wordt (onverzadigde waterdoorlatendheid). De waterdoorlatendheid wordt bepaald bij een bepaalde waarde van de bodemvochtpotentiaal. De bodemvochtpotentiaal is gelijk aan 0 wanneer de grond met water verzadigd is, en is negatief in onverzadigde grond. Aansluitend bij de praktijk van het laboratorium en de wijze waarop de meetopstelling is ingericht, wordt de bodemvochtpotentiaal uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte). Het verloop van de doorlatendheid wordt in de huidige praktijk bepaald voor het bereik van 0 tot minus 1.000 cm waterkolom. De bepaling van een enkele waarde van de waterdoorlatendheid kan enige dagen tot enige weken in beslag nemen. In de meeste gevallen wordt de doorlatendheid bepaald aan verticaal gestoken monsters (verticaal bemonsterd). In sommige gevallen gebeurt dit ook aan horizontaal gestoken monsters en dan kan worden vastgesteld of er sprake is van anisotropie in de doorlatendheid.
De resultaten van de bepaling worden tegenwoordig eigenlijk altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren. Het modelleren is een aparte activiteit in de monsteranalyse en de resultaten daarvan worden ook vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. Omdat de uitvoerder op basis van de eigen expertise beoordeelt welke gegevens hij gebruikt als input voor het modelleren, wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid) zodat de resultaten van het modelleren teruggevoerd kunnen voeren op de metingen.
Hoeveel water de grond kan vasthouden wordt bepaald door de aard en de structuur van het materiaal. De hoeveelheid water die de grond werkelijk vasthoudt varieert met de bodemvochtpotentiaal. Door de bodemvochtpotentiaal van een grondmonster in het laboratorium te veranderen, en de hoeveelheid water die het bevat bij iedere toestand te meten, bepaalt men de waterretentie. De bodemvochtpotentiaal wordt uitgedrukt als drukhoogte in de eenheid centimeters waterkolom.
De bodemvochtpotentiaal kan in stappen worden veranderd, maar ook geleidelijk door verdamping van water uit het monster. De bepaling die op verdamping is gebaseerd staat op zichzelf en is de basis van wat de bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderde bodemvochtpotentiaal wordt genoemd.
Bij een stapsgewijze bepaling weegt men het monster na het bereiken van een evenwichtssituatie met de ingestelde bodemvochtpotentiaal. Het watergehalte wordt berekend uit het massaverlies en wordt uitgedrukt in volumeprocenten (volumetrisch watergehalte) of in massaprocenten (massa watergehalte). Voor het laatste wordt alleen gekozen bij monsters waarvan de droge bulkdichtheid niet bekend is. Men heeft de keuze uit verschillende methoden. Bepaalde methoden leveren een kleine reeks van metingen, andere leveren een enkele meting per monster. De monsters die uit een interval onderzocht worden, zijn bijna altijd monsters die met een ring zijn uitgestoken(ringmonster gebruikt). De dimensies van de monsterring (ringdiameter, ringhoogte) worden dan vastgelegd omdat die bepalen hoe groot het volume grond is waaraan de bepaling is uitgevoerd.
De resultaten van dit soort bepalingen worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid).
De bepaling van het watergehalte en de doorlatendheid bij een veranderende bodemvochtpotentiaal is een bepaling die een aantal stappen kent. Als eerste stap wordt de waterretentie bepaald bij een bodemvochtpotentiaal die door verdamping geleidelijk verandert. Bij deze verdampingsmethode laat de uitvoerder het water in een bij aanvang verzadigd monster geleidelijk verdampen en wordt het massaverlies frequent gemeten. De bodemvochtpotentiaal wordt tegelijkertijd op verschillende posities in het monster gemeten (drukhoogte h in centimeters waterkolom). Het massa watergehalte wordt aan het einde bepaald en dat wordt met de droge bulkdichtheid omgerekend naar het volumetrisch watergehalte. Op basis van de geregistreerde gewichtsafnamen kan vervolgens het watergehalte voor alle meettijdstippen worden berekend. De bepaling levert een te groot aantal metingen voor verdere verwerking en de uitvoerder selecteert volgens een vast protocol een deelverzameling van metingen die als eerste resultaat worden vastgelegd (Waterretentie verdamping). De gegevens over de gebruikte tensiometers (aantal, lengte, diameter, meetpositie in het monster) worden daarbij ook vastgelegd (Overzicht tensiometergegevens).
In de resultaat van de verdampingsmethode wordt voor ieder tijdstip het volumetrisch watergehalte van het hele monster gegeven bij de bodemvochtpotentiaal op de meetpunten in het monster. In een volgende stap wordt het volumetrisch watergehalte op de meetpunten zelf bepaald. Die stap wordt de prefit genoemd en daarin maakt met gebruik van het model van Van Genuchten om de curve te definiëren die het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en het volumetrisch watergehalte op de meetpunten het best beschrijft. Het resultaat van deze stap wordt niet als zodanig vastgelegd, het wordt gebruikt om de doorlatendheden te berekenen op de grensvlakken die precies tussen ieder paar opeenvolgende meetpunten inliggen. Voor de berekening wordt in de huidige praktijk de zgn. IPM-methode (Instantaneous Profile-methode) gevolgd. Daarmee wordt volgens de wet van Darcy het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en de waterdoorlatendheid berekend voor elk paar opeenvolgende tensiometers. Het eindresultaat van de bepaling is een tabel met voor iedere gemeten bodemvochtpotentiaal de berekende waarden voor het watergehalte en de waterdoorlatendheid en die wordt vastgelegd (Watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal).
De resultaten van dit soort bepalingen worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (bepalingsid).
De gegevens uit de bepalingen van de waterretentie stapsgewijs, van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal, en van de waterdoorlatendheid worden gebruikt om hydrofysische karakteristieken te modelleren. Daarvan bestaan twee typen: de waterretentiekarakteristiek en de waterdoorlatendheidskarakteristiek.
De uitvoerder heeft de keuze of alleen de waterretentiekarakteristiek te modelleren of de waterretentiekarakteristiek samen met de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Die tweede mogelijkheid bestaat overigens alleen wanneer het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal bepaald zijn.
Een tweede keuze betreft het aantal karakteristieken van een type. De uitvoerder kan er voor kiezen meer dan een karakteristiek van hetzelfde type te maken door een deel van de beschikbare bepalingen als input te nemen. Door meer modellen te maken wordt inzicht verkregen in de spreiding van de resultaten. Welke bepalingen de uitvoerder heeft gekozen wordt altijd vastgelegd (bepalingsid).
De modellering van alleen de waterretentiekarakteristiek berust in de huidige praktijk op de methode van Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is een curve die het werkelijk verband tussen watergehalte en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk beschrijft. De curve is enkelvoudig bij een homogene poriënverdeling en samengesteld bij een heterogene poriënverdeling. De curve wordt gedefinieerd door het bereik van het volumetrisch watergehalte en een of meer sets vormparameters. Het bereik van het volumetrisch watergehalte wordt gegeven door de waarde bij verzadiging (verzadigd volumetrisch watergehalte) en een asymptotische residuele waarde (residueel volumetrisch watergehalte). Voor de definitie van een enkelvoudige curve is daarnaast een set van drie vormparameters (Vorm retentiecurve) voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde wegingsfactor en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1.
De modellering van de waterretentiekarakteristiek en de doorlatendheidskarakteristiek is in de huidige praktijk gebaseerd op de methode van Mualem en Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt ook hier een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is hierboven al beschreven. De waterdoorlatendheidskarakteristiek is een vergelijkbare curve maar om de vorm ervan te beschrijven is een parameter meer nodig, de vormfactor lambda. De curve beschrijft het werkelijk verband tussen waterdoorlatendheid en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk.
De twee karakteristieken worden onder meer gebruikt als input voor modellen waarmee de waterbeweging in de bodem wordt gesimuleerd.
Aanpak: (1) open het document met de naam [afkorting]-cat.msword.html in MsWord. (2) Selecteer alles. (3) Kopieer naar clipboard. (4) Ga naar dit document. (5) Paste vanaf clipboard (6) Verwijder wat boven de horizontale streep staat.
Hierna dit document gereed maken: (1) Verwijder eventuele de onderdelen die je niet wilt opnemen in je documentatie. (2) Trek de tabel kolommen die de maten 4.2x12.3 moeten hebben recht met macro AutoFitWindowForSelectedTables. (3) maak de figuren in de laatste sectie op maat (met de hand) (4) Pas de pagina header aan. (5) Ververs de table of contents.
Speciaal voor de BRO (1) hyperlinks verwijderen: Ctrl+a om alle tekst te selecteren en dan op Ctrl+shift+F9 (2) Herhaalde tabelkoppen zijn alleen zichtbaar in de Afdrukweergave, of als u het document afdrukt. Selecteer de rij of rijen met koppen. De eerste rij van de tabel moet in deze selectie worden opgenomen. Klik onder Hulpmiddelen voor tabellen op het tabblad Indeling, in de groep Gegevens, op Koptekstrijen herhalen
Toevoegingen op bovenstaande instructie
Handmatig de bijschriften bij figuren toevoegen en daarbij gebruik maken van Verdana 8 cursief voor de gehele tekst.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject grondwatermonitoringput en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum: 10 september 2019
Versie: 1.01
Inhoudsopgave
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1.1 |
Registratieobject |
|
1.2 |
Entiteiten en attributen |
|
1 |
Grondwatermonitoringput |
|
2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.0 |
Putgeschiedenis |
|
3.1 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
4 |
Aangeleverde locatie |
|
5 |
Aangeleverde verticale positie |
|
6 |
Gestandaardiseerde locatie |
|
7.0 |
Monitoringbuis |
|
7.1 |
Toegepast materiaal |
|
7.2 |
Filter |
|
7.3 |
Stijgbuisdeel |
|
7.4 |
Zandvang |
|
7.5 |
Geo-ohmkabel |
|
7.6 |
Elektrode |
|
7.7 |
Ingeplaatst deel |
|
Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten |
||
2.1 |
Enumeraties |
|
2.2 |
Codelijsten |
|
1. |
AanvulmateriaalBuis |
|
2. |
AanvulmateriaalElectrode |
|
3. |
Beschermconstructie |
|
Buismateriaal |
||
Toelichting |
||
1. |
Inleiding |
|
1.1 |
Grondwatermonitoringput |
|
1.2 |
Put met voorgeschiedenis |
|
2. |
Belangrijkste entiteiten |
|
2.1 |
Grondwatermonitoringput |
|
2.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
2.3 |
Monitoringbuis |
|
2.4 |
Geo-ohmkabel |
|
2.5 |
Ingeplaatst deel |
|
2.6 |
Putgeschiedenis |
|
3. |
Het domeinmodel |
Naam |
Grondwatermonitoringput |
Code |
GMW |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een put die op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland is ingericht om gedurende langere tijd waarnemingen aan het grondwater te kunnen doen. |
Unieke aanduiding |
BRO-ID |
Populatie |
De populatie grondwatermonitoringputten in de registratie ondergrond omvat de putten die gebruikt worden of gaan worden in grondwatermonitoringnetten die door of in opdracht van een bestuursorgaan zijn ingesteld en die voldoen aan de criteria die in het besluit basisregistratie ondergrond zijn vastgelegd, alsook de putten die in soortgelijke historische netten zijn gebruikt. |
Naam entiteit |
Grondwatermonitoringput |
Definitie |
De gegevens die de grondwatermonitoringput identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond, met een aantal eigenschappen die de put als geheel karakteriseren. |
Toelichting |
De gegevens die alle registratieobjecten gemeenschappelijk hebben zijn in het domeinmodel gegroepeerd in de entiteit Registratieobject. |
Naam attribuut |
BRO-ID |
Definitie |
De identificatie van de grondwatermonitoringput in de registratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMWNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe. |
Naam attribuut |
bronhouder |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De organisatie moet binnen de BRO als bronhouder van grondwatermonitoringputten bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. Voor historische grondwatermonitoringputten die afkomstig zijn uit DINO, is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bronhouder. |
Naam attribuut |
object-ID bronhouder |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden, voordat het was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Nee |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Tekst |
– Maximale lengte |
200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Naam attribuut |
dataleverancier |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die gegevens van het object aan de basisregistratie ondergrond levert, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Nee |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van grondwatermonitoringputten bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Naam attribuut |
kwaliteitsregime |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier meegegeven met het brondocument dat hij bij het starten van de registratie heeft overgedragen. |
Naam attribuut |
met voorgeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of alle datums in de putgeschiedenis tot op de dag nauwkeurig bekend zijn. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent bij het starten van de registratie automatisch de juiste waarde toe. Sturend daarbij is het bijzondere recht dat een dataleverancier gedurende beperkte tijd kan hebben om putten met voorgeschiedenis aan te bieden. Dat recht is gekoppeld aan conversietrajecten die doorlopen moeten worden om putten met al bestaande geschiedenis aan te leveren. Een put met voorgeschiedenis heeft als bijzonderheid dat de datums in Putgeschiedenis het domein OnvolledigeDatum mogen hebben. |
Naam attribuut |
kader aanlevering |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het object is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
KaderAanlevering |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de plaats die het object heeft in de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. |
Naam attribuut |
kwaliteitsnorm inrichting |
Definitie |
De norm of verzameling normen die omschrijft volgens welke afspraken of specificaties de grondwatermonitoringput is ingericht. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
KwaliteitsnormInrichting |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Het inrichten van grondwatermonitoringputten is in het algemeen nog weinig geformaliseerd. Er bestaan voorschriften en richtlijnen gebruikt, maar het gebruik ervan is niet of alleen binnen de eigen organisatie verplicht. Het werkveld wil toewerken naar een meer gestandaardiseerde werkwijze. Om dat streven te ondersteunen is het gegeven opgenomen. De codelijst is echter nog toegespitst op de huidige situatie. |
Naam attribuut |
initiële functie |
Definitie |
De functie van de grondwatermonitoringput op de datum van inrichting. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
InitiëleFunctie |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Niet alle grondwatermonitoringputten zijn als zodanig ontworpen. Een put kan ook pas na verloop van tijd voor monitoring in gebruik zijn genomen. Dit geldt met name voor putten met een inrichtingsdatum in een ver verleden. Bij de inrichting van de put kunnen buizen of materialen gebruikt zijn die de put minder geschikt maken voor bepaalde vormen van monitoring. |
Naam attribuut |
opgeruimd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grondwatermonitoringput geheel of gedeeltelijk uit de ondergrond is verwijderd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe op basis van het type brondocument. Bij het starten van de registratie (GMW-Inrichten) krijgt het de waarde nee, bij het beëindigen (GMW-Opruimen) de waarde ja. Vaak wordt de put in zijn geheel uit de ondergrond verwijderd, maar niet altijd. Bij diepe putten kan het opruimen zich beperken tot het verwijderen van de beschermconstructie en het bovenste deel van de buizen en worden de achterblijvende delen volgestort. Wanneer het om een put met voorgeschiedenis gaat die niet meer gebruikt wordt voor monitoring, zal niet altijd bekend zijn of de put is opgeruimd. Zolang er geen duidelijkheid bestaat, wordt er in de registratie vanuit gegaan dat de put niet is opgeruimd. |
Naam attribuut |
aantal monitoringbuizen |
Definitie |
Het aantal monitoringbuizen dat de grondwatermonitoringput heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Aantal |
– Maximale lengte |
2 |
– Waardebereik |
1 tot 50 |
Naam attribuut |
maaiveld stabiel |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grondwatermonitoringput, naar het oordeel van de bronhouder, in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld veranderlijk is. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Nee |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Een verandering in de positie van het maaiveld kan gevolgen hebben voor de positie van de meetpunten in een grondwatermonitoringput. Het gegeven is niet authentiek, omdat de bronhouder een zekere vrijheid heeft te bepalen of hij de positie van het maaiveld als veranderlijk wil beschouwen. Die vrijheid valt pas weg wanneer de bronhouder nieuwe gegevens over de positie van het maaiveld moet (doen) registreren, omdat hij geconstateerd heeft dat de positie is veranderd. |
Naam attribuut |
putstabiliteit |
Kardinaliteit |
0..1 |
Definitie |
Aanduiding van de stabiliteit van de put bij maaiveldveranderingen die het gevolg zijn van processen in de ondergrond. |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Putstabiliteit |
– Type |
Codelijst |
Regels |
Wanneer het attribuut maaiveld stabiel de waarde nee heeft, is het gegeven aanwezig; in het andere geval ontbreekt het. |
Regels IMBRO/A |
Wanneer het attribuut maaiveld stabiel de waarde onbekend heeft, is het gegeven aanwezig en heeft het de waarde onbekend. |
Toelichting |
In gebieden waar de positie van het maaiveld, door ingrijpen van de mens of als direct gevolg van natuurlijke processen, onderhevig is aan veranderingen, is het van belang te weten in hoeverre de put met het maaiveld meebeweegt. Er zijn organisaties die in dergelijke gebieden de putten laten verankeren zodat zij niet meebewegen wanneer het maaiveld daalt of stijgt. Daling komt het meest voor en de oorzaak van daling is divers. Men kan denken aan natuurlijke zetting, veenoxidatie, zetting als gevolg van de verlaging van het polderpeil en compactie van gesteente op grote diepte als gevolg van delfstofwinning. Stijging is uitzonderlijk en meestal een gevolg van wateropname door veen. |
Naam attribuut |
NITG-code |
Definitie |
De identificatie die de put in de registratie DINO had. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
NITGCode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
CNNCNNNN |
Regels |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de put geregistreerd was in de registratie DINO. |
Toelichting |
Het NITG-nummer is de algemeen gebruikte identificatie die een put voor invoering van de basisregisitratie ondergrond had. De eerste letter is een B, dan volgt het nummer van het kaartblad waarop de locatie ligt gevolgd door de letter die het kaartblad nader specificeert, en dan een volgnummer voor de locatie op het kaartblad. De gebruikte kaartbladindeling is die van de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000, versie 1961. De NITG-code kan gelijk zijn aan het object-ID bronhouder. Anders dan het object-ID bronhouder wordt de NITG-code standaard uitgeleverd. |
Naam attribuut |
putcode |
Definitie |
De voor de gemiddelde gebruiker gemakkelijk herkenbare aanduiding van de put die geen NITG-code heeft. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Putcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
CCCNNCNNNNNN |
Regels |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de put geen NITG-code heeft. |
Toelichting |
De putcode wordt samengesteld uit de drie letters die het type registratieobject aangeven (GMW), dan volgt het nummer van het kaartblad waarop de locatie ligt gevolgd door de letter die het kaartbladonderdeel specificeert, en dan een volgnummer. De gebruikte kaartbladindeling is die van de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000, versie juni 2016. De code wordt door de basisregistratie ondergrond gegenereerd op basis van het bij inname aangeleverde kaartbladnummer (NNC). |
Naam attribuut |
eigenaar |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die eigenaar is van de grondwatermonitoringput, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
In het geval de eigenaar geen identificatie als onderneming in het Handelsregister heeft, heeft het gegeven geen waarde. De organisatie moet binnen de BRO als eigenaar van grondwatermonitoringputten bekend zijn. |
Regels IMBRO /A |
Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bekend is; ook in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Toelichting |
In het uitzonderlijke geval dat de eigenaar van een grondwatermonitoringput een persoon is en geen onderneming, wordt de eigenaar niet in de BRO vastgelegd. |
Naam attribuut |
onderhoudende instantie |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die verantwoordelijk is voor het onderhoud van de grondwatermonitoringput, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Nee |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
KvK-nummer |
– Type |
Code |
– Opbouw |
NNNNNNNN |
Regels |
De organisatie moet binnen de BRO als onderhoudende instantie van grondwatermonitoringputten bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Naam attribuut |
beschermconstructie |
Definitie |
De typering van het onderdeel dat de constructie aan de bovenkant afsluit om de buis of buizen te beschermen tegen invloeden van buitenaf. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Beschermconstructie |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Een beschermconstructie kan om uiteenlopende redenen worden aangebracht. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat er water of vuil van bovenaf in de put terechtkomt, maar ook om de put te beschermen tegen beschadiging. Soms wordt een beschermconstructie aangebracht om de put makkelijk te kunnen vinden. Het gegeven is voor afnemers van belang om te bepalen of de put voor hen geschikt is voor monitoring. |
Naam entiteit |
Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Naam attribuut |
tijdstip registratie object |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
DatumTijd |
Naam attribuut |
registratiestatus |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Registratiestatus |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
tijdstip laatste aanvulling |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de start van de registratie van de grondwatermonitoringput aanvullende gegevens zijn vastgelegd. |
Naam attribuut |
tijdstip voltooiing registratie |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Naam attribuut |
gecorrigeerd |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Naam attribuut |
tijdstip laatste correctie |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd. |
Naam attribuut |
in onderzoek |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Naam attribuut |
in onderzoek sinds |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek. |
Naam attribuut |
uit registratie genomen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Naam attribuut |
tijdstip uit registratie genomen |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen. |
Naam attribuut |
weer in registratie genomen |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Naam attribuut |
tijdstip weer in registratie genomen |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Domein |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen. |
Naam entiteit |
Putgeschiedenis |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van de grondwatermonitoringput in de werkelijkheid beschrijft. |
Kardinaliteit |
1 |
Naam attribuut |
inrichtingsdatum put |
Definitie |
De datum waarop de inrichting van de grondwatermonitoringput is voltooid. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Datum of OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1889 tot heden |
Regels |
Als het gegeven met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, mag een waarde uit het domein OnvolledigeDatum worden aangeleverd. De datum ligt niet na het tijdstip registratie object. |
Toelichting |
Het gegeven komt uit het brondocument dat bij het starten van de registratie is aangeleverd (GMW-Inrichten). |
Naam attribuut |
opruimingsdatum put |
Definitie |
De datum waarop de grondwatermonitoringput geheel of gedeeltelijk uit de ondergrond is verwijderd. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Datum of OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1889 tot heden |
Regels |
Alleen wanneer het attribuut met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, kan het domein OnvolledigeDatum worden gebruikt. De datum ligt na de inrichtingsdatum put. De datum ligt niet na het tijdstip voltooiing registratie. |
Toelichting |
Het gegeven komt uit het brondocument dat bij het beëindigen van de registratie is aangeleverd (GMW-Opruimen). |
Naam entiteit |
Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
Een gebeurtenis die na inrichting maar voor opruiming van de grondwatermonitoringput heeft plaatsgevonden. |
Kardinaliteit |
0..* |
Toelichting |
Het gegeven komt uit een brondocument dat bij het aanvullen van de registratie is aangeleverd (zie paragraaf 3.4 en het innamehandboek). |
Naam attribuut |
naam gebeurtenis |
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
NaamGebeurtenis |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
datum gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Datum of OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1 januari 1889 tot heden |
Regels |
Alleen wanneer het attribuut met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, mag het domein OnvolledigeDatum worden gebruikt, maar de waarde mag niet gelijk zijn aan onbekend. De datum ligt niet voor de inrichtingsdatum put en niet na de opruimingsdatum put. De datum ligt niet na het tijdstip laatste aanvulling. |
Naam entiteit |
Aangeleverde locatie |
Definitie |
De gegevens over de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de registratie ondergrond. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De locatie van een grondwatermonitoringput is gedefinieerd als een punt. |
Naam attribuut |
coördinaten |
Definitie |
De coördinaten die zijn aangeleverd. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Coördinatenpaar |
Regels |
De locatie ligt in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn. |
Naam attribuut |
referentiestelsel |
Definitie |
Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Referentiestelsel |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Omdat de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt zijn de coördinaten gedefinieerd in RD of ETRS89. |
Naam attribuut |
methode locatiebepaling |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats op het aardoppervlak. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
MethodeLocatiebepaling |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Het gegeven geeft enig inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak is bepaald. Aan de waarden in de codelijst is een nauwkeurigheidsklasse gekoppeld die aangeeft binnen welke marges de bepaalde waarde hoort te vallen. De koppeling tussen methode en klasse is gebaseerd op de praktijk die binnen het werkveld geldt. |
Naam entiteit |
Aangeleverde verticale positie |
Definitie |
De gegevens over de verticale positie van de grondwatermonitoringput. |
Kardinaliteit |
1 |
Naam attribuut |
lokaal verticaal referentiepunt |
Definitie |
Het punt dat voor de grondwatermonitoringput gebruikt is als nulpunt voor verticale posities. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
LokaalVerticaalReferentiepunt = NAP |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Binnen het werkveld is er niet voor gekozen het maaiveld of een vast punt in de constructie te gebruiken als nulpunt voor de verticale positie. In plaats daarvan wordt de positie in het verticale vlak gestandaardiseerd op NAP. Vanuit pragmatisch gezichtspunt zou het gegeven als overbodig kunnen worden ervaren. De reden het op te nemen komt voort uit de overweging in de basisregistratie ondergrond te streven naar een uniforme benadering van verticale posities. |
Naam attribuut |
verschuiving |
Definitie |
De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Rationaal getal= 0.000 |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
Naam attribuut |
verticaal referentievlak |
Definitie |
Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
VerticaalReferentievlak= NAP |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
maaiveldpositie |
Definitie |
De positie van het maaiveld ten opzichte van het verticaal referentievlak. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–10 tot 325 |
Regels IMBRO /A |
Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Toelichting |
De positie van het maaiveld is van belang om de meetpunten in de grondwatermonitoringput in de juiste ruimtelijke context te kunnen plaatsen. |
Naam attribuut |
methode positiebepaling maaiveld |
Definitie |
De werkwijze die is gevolgd bij de bepaling van de positie van het maaiveld. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
MethodePositiebepalingMaaiveld |
– Type |
Codelijst |
Regels IMBRO /A |
Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de maaiveldpositie niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft dit gegeven de waarde geen. |
Toelichting |
Het gegeven geeft niet meer dan een globaal inzicht in de nauwkeurigheid van de maaiveldpositie. De reden is dat in de huidige praktijk niet is vastgelegd waar de positie bepaald hoort te worden. Sommige uitvoerders meten op één punt direct naast de put, anderen doen een aantal metingen rond de put en bepalen het gemiddelde. |
Naam entiteit |
Gestandaardiseerde locatie |
Definitie |
De gegevens over de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van de grondwatermonitoringput is gedefinieerd als een punt. |
Naam attribuut |
coördinaten |
Definitie |
De coördinaten in het standaard referentiestelsel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Coördinatenpaar |
Naam attribuut |
referentiestelsel |
Definitie |
Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Referentiestelsel= ETRS89 |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
coördinaattransformatie |
Definitie |
De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Coördinaattransformatie |
– Type |
Codelijst |
Naam entiteit |
Monitoringbuis |
Definitie |
Een buis die is aangebracht om het grondwater uit een specifiek deel van de ondergrond te ontsluiten. |
Kardinaliteit |
1..* |
Regels |
Het aantal keren dat de entiteit voorkomt wordt bepaald door het gegeven aantal monitoringbuizen. |
Toelichting |
In het geval monitoring zich richt op het meest ondiepe, het freatische grondwater, bevat een put over het algemeen maar één buis. |
Naam attribuut |
buisnummer |
Definitie |
Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput te identificeren. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Nummer |
– Maximale lengte |
3 |
Regels |
Het buisnummer is uniek binnen de grondwatermonitoringput. |
Toelichting |
Binnen het werkveld is het gebruikelijk het buisnummer te laten oplopen met de verticale positie van het filter: hoe dieper het filter des te hoger het nummer. Afwijkingen op de regel komen voor, bijvoorbeeld wanneer bepaalde nummers toegewezen zijn aan reservebuizen. |
Naam attribuut |
buistype |
Definitie |
De binnen het werkveld gebruikelijke naam voor de categorie waartoe de buis op grond van zijn eigenschappen hoort. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Buistype |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Een buis van het type minifilter wordt alleen gebruikt voor grondwater-samenstellingsonderzoek. Zo′n minifilter heeft een zeer kort filterdeel en een flexibele slang als stijgbuisdeel. |
Naam attribuut |
voorzien van drukdop |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de monitoringbuis voorzien is van een drukdop. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Een drukdop sluit de monitoringbuis aan de bovenkant af en wordt gebruikt bij buizen die geplaatst zijn in watervoerende pakketten die onder druk staan (artesisch grondwater). Zonder dop zou de buis kunnen overstromen. Bij het uitvoeren van grondwaterstandmetingen wordt vaak een opzetstuk gebruikt. Het opzetstuk vormt geen onderdeel van de monitoringbuis. |
Naam attribuut |
voorzien van zandvang |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de monitoringbuis voorzien is van een zandvang. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De zandvang bevindt zich onder het filter en dient als opvang voor het sediment dat via het filter de buis in komt. |
Naam attribuut |
aantal geo-ohmkabels |
Definitie |
Het aantal geo-ohmkabels dat aan de buis bevestigd is |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Aantal |
– Maximale lengte |
2 |
– Waardebereik |
0 tot 10 |
Naam attribuut |
buisdeel ingeplaatst |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er in de monitoringbuis een nieuw stijgbuisdeel is geplaatst. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
IndicatieJaNee |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe. Bij het starten van de registratie krijgt het gegeven de waarde nee. Wanneer later het brondocument GMW-Inplaatsen wordt aangeleverd verandert de waarde in ja. Het inplaatsen van een nieuw stijgbuisdeel is de enige gebeurtenis die tot een verandering in de constructie van een grondwatermonitoringput leidt. De ingreep wordt gedaan wanneer het bestaande stijgbuisdeel lekkage vertoont. Men plaatst een nieuw stijgbuisdeel in de monitoringbuis dat aansluit op het bestaande filter. De ruimte tussen het oude en het nieuwe stijgbuisdeel wordt vlak boven het filter afgedicht. |
Naam attribuut |
diameter bovenkant buis |
Definitie |
De binnendiameter van de bovenkant van de monitoringbuis. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Natuurlijk getal |
– Maximale lengte |
4 |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
3 tot 1.000 |
Regels IMBRO/A |
Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde. |
Toelichting |
De diameter van een monitoringbuis is het grootst aan de bovenkant. Het gegeven vertelt of er een drukopnemer in de buis kan worden geplaatst. Ook geeft het enige informatie over de toestroomsnelheid van het grondwater, omdat het de bovengrens bepaalt voor de diameter van het filter. |
Naam attribuut |
variabele diameter |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de diameter van de monitoringbuis over de gehele lengte hetzelfde is. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNee |
Domein IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
De meeste buizen hebben over de hele lengte dezelfde diameter. Wanneer dat niet het geval is, is het niet nodig gevonden de variatie in diameter in detail vast te leggen, maar volstaat het aan te geven dat de diameter varieert. |
Naam attribuut |
buisstatus |
Definitie |
De toestand die aangeeft of de buis gebruikt kan worden voor grondwatermonitoring. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Buisstatus |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
positie bovenkant buis |
Definitie |
De verticale positie van de bovenkant van de monitoringbuis. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–10 tot 325 |
Naam attribuut |
methode positiebepaling bovenkant buis |
Definitie |
De methode die gebruikt is om de positie van de bovenkant buis te bepalen. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
MethodePositiebepalingBovenkantBuis |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Het gegeven geeft enig inzicht in de nauwkeurigheid van de bepaling. |
Naam attribuut |
buis in gebruik |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het filter van de monitoringbuis een actueel meetpunt vormt in een grondwatermonitoringnet. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent de juiste waarde automatisch toe. Bij het starten van de registratie wordt de waarde onbekend toegekend. Een verandering in de waarde wordt gestuurd vanuit het registratieobject grondwatermonitoringnet. Zolang er geen grondwatermonitoringnetten in de registratie ondergrond zijn opgenomen, houdt het gegeven de waarde onbekend. |
Naam entiteit |
Toegepast materiaal |
Definitie |
De materialen die gebruikt zijn voor de monitoringbuis en de vulling van de ruimte in de put rond de buis. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
De gebruikte materialen kunnen invloed hebben op de samenstelling van het bemonsterde grondwater. |
Naam attribuut |
aanvulmateriaal buis |
Definitie |
Het materiaal waarmee de ruimte in de put rond de monitoringbuis is opgevuld. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
AanvulmateriaalBuis |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
buismateriaal |
Definitie |
De materialen waaruit de monitoringbuis bestaat. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Buismateriaal |
– Type |
Codelijst |
Naam attribuut |
lijm |
Definitie |
De lijm die gebruikt is om de delen van de monitoringbuis met elkaar te verbinden. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Lijm |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Lange monitoringbuizen bestaan uit delen die op verschillende manieren met elkaar worden verbonden. Verlijming is een van de manieren. |
Naam entiteit |
Filter |
Definitie |
Het deel van de monitoringbuis dat voorzien is van openingen waardoor het grondwater kan binnenstromen. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
Het filter kan over zijn gehele lengte van openingen zijn voorzien, maar ook over bepaalde intervallen. In het laatste geval wordt in het werkveld gesproken over geperforeerde en blinde delen. Monitoringbuizen die van een filter met blinde delen zijn voorzien komen vooral voor in putten die ontworpen zijn als brand- of onttrekkingsput en pas na verloop van tijd voor grondwatermonitoring in gebruik zijn genomen. In de werkelijkheid kwamen er vroeger ook buizen zonder filter voor. Die zijn gemodelleerd als een buis met een filter met lengte 0. |
Naam attribuut |
filterlengte |
Definitie |
De lengte van het deel van de monitoringbuis dat als filter dient. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.1 tot 100 |
Regels IMBRO/A |
In het geval het attribuut buistype de waarde filterlozeBuis heeft, is de waarde van het gegeven 0. |
Toelichting |
In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting berust. In het systeem DINO bijvoorbeeld was de filterlengte niet consequent vastgelegd. |
Naam attribuut |
kousmateriaal |
Definitie |
Het materiaal waaruit de filterkous bestaat. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Kousmateriaal |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De filterkous is de naam voor de fijnmazige bekleding die aan de buitenzijde van het filter wordt aangebracht om de instroom van fijnkorrelig sediment te voorkomen. |
Naam attribuut |
positie bovenkant filter |
Definitie |
De verticale positie van de bovenkant van het filter. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–750 tot 325 |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond berekent de waarde aan de hand van de volgende formule: positie bovenkant filter= positie bovenkant buis – lengte stijgbuisdeel. In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting achteraf berust. In de registratie DINO bijvoorbeeld was de positie van de bovenkant van het filter t.o.v. NAP niet consequent vastgelegd. |
Naam attribuut |
positie onderkant filter |
Definitie |
De verticale positie van de onderkant van het filter. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
-750 tot 325 |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond berekent de waarde aan de hand van de volgende formule: positie onderkant filter= positie bovenkant buis – (lengte stijgbuisdeel + filterlengte). In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting achteraf berust. In de registratie DINO bijvoorbeeld was de positie van de onderkant van het filter t.o.v. NAP niet consequent vastgelegd. |
Naam entiteit |
Stijgbuisdeel |
Definitie |
Het deel van de monitoringbuis dat dient om het grondwater op te vangen dat via het filter binnenstroomt. |
Kardinaliteit |
1 |
Toelichting |
Het stijgbuisgedeelte is het deel van de monitoringbuis boven het filter. Dit deel ontleent zijn naam aan het verschijnsel dat het water boven het filter uitstijgt totdat de waterdruk en de luchtdruk met elkaar in evenwicht zijn. Soms is de waterdruk zo hoog dat het gevaar bestaat dat het water de buis uitstroomt en om dat te voorkomen wordt de buis voorzien van een drukdop. De stijgbuis kan uit delen zijn opgebouwd, maar die details worden niet vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. In de werkelijkheid komen er ook buizen zonder stijgbuisdeel voor. Die zijn gemodelleerd als een buis met een stijgbuisdeel met lengte 0. |
Naam attribuut |
lengte stijgbuisdeel |
|
Definitie |
De lengte van het stijgbuisdeel van de monitoringbuis |
|
Kardinaliteit |
1 |
|
Authentiek |
Ja |
|
Dynamisch |
Ja |
|
Domein |
Rationaal getal |
|
– Maximale lengte |
3.3 |
|
– Eenheid |
m (meter) |
|
– Waardebereik |
0.1 tot 750 |
|
Regels |
In het geval het attribuut buistype de waarde volledigFilter heeft, is de waarde van het gegeven 0. |
|
Toelichting |
De lengte van een stijgbuisdeel kan tijdens de levensduur van een put veranderen, doordat de buis opgelengd of ingekort wordt. |
Naam entiteit |
Zandvang |
Definitie |
Het deel van de monitoringbuis dat dient om het sediment op te vangen dat via het filter de buis in komt. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Regels |
Het al dan niet voorkomen van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut voorzien van zandvang van de entiteit Monitoringbuis. |
Toelichting |
Een monitoringbuis die voorzien is van een zandvang vergt minder onderhoud. De lengte van de zandvang is van belang om te bepalen hoe vaak onderhoud nodig is. |
Naam attribuut |
zandvanglengte |
Definitie |
De lengte van de zandvang. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
0.05 tot niet-gespecificeerd |
Naam entiteit |
Geo-ohmkabel |
Definitie |
Het instrument dat aan een monitoringbuis is bevestigd om de elektrische geleidbaarheid van het grondwater te kunnen bepalen. |
Kardinaliteit |
0..* |
Regels |
Het aantal keren dat de entiteit voorkomt wordt bepaald door het gegeven aantal geo-ohmkabels. |
Toelichting |
Een geo-ohmkabel wordt bij inrichting van de put op een aantal punten aan een monitoringbuis bevestigd. De posities van de elektrodes ten opzichte van de buis zijn daarmee gefixeerd. |
Naam attribuut |
kabelnummer |
Definitie |
Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de geo-ohmkabel van een monitoringbuis te identificeren. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Nummer |
– Maximale lengte |
2 |
Regels |
Het kabelnummer is uniek voor de monitoringbuis. |
Toelichting |
Gewoonlijk volstaat één geo-ohmkabel voor het bepalen van de geleidbaarheid van het grondwater dat in de put ontsloten is. In de volgende gevallen wordt een put van meer kabels voorzien: (1) de afstand tussen de elektrodes is groter dan gewenst; door twee kabels verspringend op te hangen wordt de juiste onderlinge afstand verkregen; (2) het aantal elektrodes bepaalt de dikte van een kabel; wanneer het aantal elektrodes te groot is voor een acceptabele dikte, verdeelt men de elektrodes over meer kabels. |
Naam attribuut |
kabel in gebruik |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de geo-ohmkabel een of meer actuele meetpunten levert in een grondwatermonitoringnet. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Enumeratie |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent de juiste waarde automatisch toe. Bij het starten van de registratie wordt de waarde onbekend toegekend. Een verandering in de waarde wordt gestuurd vanuit het registratieobject grondwatermonitoringnet. Zolang er geen grondwatermonitoringnetten in de registratie ondergrond zijn opgenomen, houdt het gegeven de waarde onbekend. |
Naam entiteit |
Elektrode |
Definitie |
Een geleider die in het stroomcircuit ter bepaling van de elektrische geleidbaarheid gebruikt wordt om contact te maken met het grondwater. |
Kardinaliteit |
2..* |
Toelichting |
In oudere typen geo-ohmkabels vormen twee elektrodes een vast paar met een relatief kleine onderlinge afstand (enkele dm). Meer moderne kabels kennen deze beperking niet, doordat over elke combinatie van twee elektroden gemeten kan worden. |
Naam attribuut |
elektrodenummer |
Definitie |
Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de elektrode in de geo-ohmkabel te identificeren. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Nummer |
– Maximale lengte |
3 |
Regels |
Het elektrodenummer is uniek binnen de geo-ohmkabel. |
Toelichting |
Bij aanwezigheid van meerdere geo-ohmkabels worden elektrodes soms doorgenummerd, zodat deze uniek binnen een put zijn. |
Naam attribuut |
aanvulmateriaal elektrode |
Definitie |
Het materiaal waarmee de ruimte in de put ter plaatse van de elektrode is opgevuld. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
AanvulmateriaalElektrode |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
De codelijst voor het domein is nog niet stabiel en moet uiteindelijk zijn toegespitst op de relevantie voor het meten van de geleidbaarheid. |
Naam attribuut |
elektrodestatus |
Definitie |
De toestand die aangeeft of de elektrode gebruikt kan worden voor grondwatermonitoring. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
StatusElektrode |
– Type |
Codelijst |
Toelichting |
Anders dan bij monitoringbuizen komt het niet voor dat een kabel buiten gebruik wordt gesteld. |
Naam attribuut |
elektrodepositie |
Definitie |
De verticale positie van de elektrode. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Ja |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
–200 tot 50 |
Toelichting |
De positie van een elektrode wordt nooit direct bepaald. Bij inrichting van de grondwatermonitoringput wordt de positie afgeleid van de positie van de bovenkant van de buis. De positie verandert als de verticale positie van de monitoringbuis als geheel verandert. Bij het aanleveren van een nieuw ingemeten positie voor de bovenkant van een monitoringbuis, wordt de nieuwe waarde voor de elektrodepositie door de BRO berekend. |
Naam entiteit |
Ingeplaatst deel |
Definitie |
Een stijgbuis die in de monitoringbuis is geplaatst en de functie van het oorspronkelijke stijgbuisdeel overneemt. |
Kardinaliteit |
0..1 |
Regels |
Het al dan niet voorkomen van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut buisdeel ingeplaatst van de entiteit Monitoringbuis. |
Toelichting |
Het inplaatsen van een buisdeel gebeurt altijd na inrichting van een grondwatermonitoringput. De gegevens staan in het brondocument GMW-Inplaatsen. |
Naam attribuut |
lengte ingeplaatst deel |
Definitie |
De lengte van het ingeplaatste stijgbuisdeel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Rationaal getal |
– Maximale lengte |
3.3 |
– Eenheid |
m (meter) |
– Waardebereik |
50 tot 200 |
Toelichting |
De lengte is niet als een dynamisch gegeven gedefinieerd, hoewel het theoretisch mogelijk is dat de lengte in de loop van de tijd verandert. De keuze is ingegeven door de overweging dat de kans dat een ingeplaatste buis verlengd of ingekort wordt miniem is, omdat het inplaatsen zelf al een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is. |
Naam attribuut |
diameter bovenkant ingeplaatst deel |
Definitie |
De binnendiameter van de bovenkant van het ingeplaatste stijgbuisdeel. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Natuurlijk getal |
– Maximale lengte |
2 |
– Eenheid |
mm (millimeter) |
– Waardebereik |
20 tot 50 |
Regels |
De waarde van het gegeven is kleiner dan de diameter bovenkant buis. |
Toelichting |
De diameter van het ingeplaatste buisdeel heeft geen invloed op de toestroomsnelheid van het grondwater omdat de oorspronkelijke diameter van het filter niet verandert. |
Naam attribuut |
Materiaal ingeplaatst deel |
Definitie |
Het materiaal waaruit de ingeplaatste stijgbuis bestaat. |
Kardinaliteit |
1 |
Authentiek |
Ja |
Dynamisch |
Nee |
Domein |
Buismateriaal |
– Type |
Codelijst |
IndicatieJaNee
Waarde |
---|
ja |
nee |
IndicatieJaNeeOnbekend
Waarde |
---|
ja |
nee |
onbekend |
Kwaliteitsregime
Waarde |
---|
IMBRO |
IMBRO/A |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
bentoniet |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is bentoniet gebruikt. |
bentonietFiltergrind |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is bentoniet en filtergrind gebruikt. |
boorgatmateriaal |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is opgeboord materiaal gebruikt. |
filtergrind |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is filtergrind gebruikt. |
grind |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is grind gebruikt, waarbij onbekend is welk type grind het betreft. |
grout |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is grout gebruikt. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend welk type aanvulmateriaal is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
filtergrind |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is filtergrind gebruikt. |
klei |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is klei gebruikt. |
zand |
✓ |
✓ |
Als aanvulmateriaal is zand gebruikt. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend welk type aanvulmateriaal is gebruikt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
De put is niet voorzien van een beschermconstructie. |
kokerMetaal |
✓ |
✓ |
De put is voorzien van een uitstekende beschermkoker die van metaal is, waardoor de put niet bruikbaar is voor telemetrie. |
kokerNietMetaal |
✓ |
✓ |
De put is voorzien van een uitstekende beschermkoker die niet van metaal is, waardoor de put in dat opzicht bruikbaar is voor telemetrie. |
potNietWaterdicht |
✓ |
✓ |
De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld en die niet water- of algemener gesteld vloeistofdicht is. |
potWaterdicht |
✓ |
✓ |
De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld en die water- of algemener gesteld vloeistofdicht is. |
koker |
✓ |
De put is voorzien van een beschermkoker, waarbij onbekend is of deze van metaal is of niet. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of de put voorzien is van een beschermconstructie. |
|
pot |
✓ |
De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld, waarbij onbekend is of deze waterdicht is of niet. |
Buismateriaal
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
beton |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit beton. |
gres |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit gres. |
hout |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit hout. |
ijzer |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit ijzer. |
koper |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit koper. |
messing |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit messing. |
pe |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
peHighDensity |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit high density polyethyleen. |
peLowDensity |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit low density polyethyleen. |
pePvc |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft. |
pvc |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit polyvinylchloride. |
staal |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft. |
staalGegalvaniseerd |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal. |
staalRoestvrij |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit roestvrij staal. |
teflon |
✓ |
✓ |
De buis bestaat uit teflon. |
asbest |
✓ |
De buis bestaat uit asbest. |
|
houtStaal |
✓ |
De buis bestaat uit hout en staal. |
|
koperStaal |
✓ |
De buis bestaat uit koper en staal. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend uit welk type materiaal de buis bestaat. |
|
pvcStaal |
✓ |
De buis bestaat uit pvc en staal. |
Buisstatus
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
onbruikbaar |
✓ |
✓ |
De buis is nooit meer bruikbaar voor grondwatermonitoring. |
gebruiksklaar |
✓ |
✓ |
De buis is klaar voor grondwatermonitoring. |
nietGebruiksklaar |
✓ |
✓ |
De buis is niet klaar voor grondwatermonitoring. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend wat de status van de buis is. |
Buistype
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
minifilter |
✓ |
✓ |
De monitoringbuis bestaat uit een zeer kort filterdeel en een stijgbuisdeel dat uit een flexibele slang bestaat. Het minifilter is daarom uitsluitend geschikt voor grondwatersamenstellingsonderzoek. |
standaardbuis |
✓ |
✓ |
De monitoringbuis heeft de standaardopbouw van stijgbuisdeel, filterdeel en eventueel een zandvang. |
volledigFilter |
✓ |
✓ |
De monitoringbuis is in zijn geheel een filter. |
filterlozeBuis |
✓ |
De monitoringbuis is in zijn geheel een stijgbuisdeel, met een open onderkant. |
CoördinaatTransformatie
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
nietGetransformeerd |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig. |
RDNAPTRANS2008 |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
RDNAPTRANS2008MV0 |
✓ |
De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster. |
Elektrodestatus
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
gebruiksklaar |
✓ |
✓ |
De elektrode is klaar voor het doen van metingen. |
nietGebruiksklaar |
✓ |
✓ |
De elektrode is niet klaar voor het doen van metingen. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend wat de status van de elektrode is. |
InitiëleFunctie
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
brandput |
✓ |
✓ |
De put is initiëel ingericht voor het onttrekken van bluswater. |
kwaliteit |
✓ |
✓ |
De put is initiëel ingericht voor het monitoring van de grondwatersamenstelling. |
kwaliteitStand |
✓ |
✓ |
|
stand |
✓ |
✓ |
De put is initiëel ingericht voor het monitoring van de grondwaterstand. |
onttrekking |
✓ |
✓ |
De put is initiëel ingericht voor grondwateronttrekking. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend voor welke functie de put initiëel is ingericht. |
KaderAanlevering
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
publiekeTaak |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering. |
GBM |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet gewasbeschermings-middelen en biociden |
KRW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de kaderrichtlijn water. |
NBW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet natuurbescherming. |
NR |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de nitraatrichtlijn. |
OGW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de ontgrondingenwet |
OW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de omgevingswet. |
WW |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de waterwet. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
Kousmateriaal
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen filterkous aanwezig. |
nylon |
✓ |
✓ |
Het filter is voorzien van een filterkous van nylon. |
pp |
✓ |
✓ |
Het filter is voorzien van een filterkous van polypropyleen. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of een filterkous is gebruikt. |
KwaliteitsnormInrichting
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
IBR |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform de richtlijnen van het Ingenieursbureau Rotterdam. |
NEN5104 |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform NEN5104. |
NEN5744 |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform NEN5744. |
NEN5766 |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform NEN5766. |
RWSgwmon |
✓ |
✓ |
De put is ingericht volgens de richtlijn Rijkswaterstaat Normen voor grondwatermonitoring. |
BWsb |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform de richtlijnen in het standaardbestek van Brabant Water. |
VKB2001 |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform VKB protocol 2001. |
STOWAgwst |
✓ |
✓ |
De put is ingericht conform het STOWA Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen. |
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen kwaliteitsnorm gebruikt. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of een kwaliteitsnorm is gebruikt bij inrichting van de put. |
Lijm
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geen |
✓ |
✓ |
Er is geen verlijming toegepast in de buis. |
ongespecificeerd |
✓ |
✓ |
Er is verlijming toegepast in de buis maar de gebruikte lijmsoort is niet gespecificeerd. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of verlijming is toegepast. |
LokaalVerticaalReferentiepunt
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil |
MethodeLocatiebepaling
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
DGPS50tot200cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 50 en 200 centimeter. |
GPS200tot1000cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter. |
RTKGPS0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 2 centimeter. |
RTKGPS2tot5cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 2 en 5 centimeter. |
RTKGPS5tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 5 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
GBKNOnbekend |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend. |
|
GPSOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartOnbekend |
✓ |
Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de locatie bepaald is. |
MethodePositiebepalingBovenkantBuis
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgeleidSbl |
✓ |
✓ |
De positie bovenkant buis is afgeleid van de lengtewijziging van het stijgbuisdeel. |
AHN2 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007–2012. |
AHN3 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014–2019. |
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
waterpassing0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter. |
waterpassing2tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter. |
waterpassing4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996–2003. |
|
GPSOnbekend |
✓ |
Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartOnbekend |
✓ |
Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de positie bovenkant buis bepaald is. |
MethodePositiebepalingMaaiveld
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AHN2 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007–2012. |
AHN3 |
✓ |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014–2019. |
RTKGPS0tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter. |
RTKGPS4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
RTKGPS10tot20cm |
✓ |
✓ |
Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter. |
RTKGPS20tot100cm |
✓ |
✓ |
Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter. |
tachymetrie0tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter. |
tachymetrie10tot50cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter. |
waterpassing0tot2cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter. |
waterpassing2tot4cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter. |
waterpassing4tot10cm |
✓ |
✓ |
Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter. |
AHN1 |
✓ |
Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996–2003. |
|
geen |
✓ |
Er is geen maaiveldpositie bepaald. |
|
GPSOnbekend |
✓ |
Meting dmv Global Positioning System, afwijking onbekend. |
|
kaartOnbekend |
✓ |
Maaiveldpositie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. |
|
onbekend |
✓ |
Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de maaiveldpositie bepaald is. |
NaamGebeurtenis
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
beschermconstructieVeranderd |
✓ |
✓ |
Het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type. |
buisdeelIngeplaatst |
✓ |
✓ |
Het repareren van een specifieke monitoringbuis door het inplaatsen van een stijgbuisdeel met een kleinere diameter. |
buisIngekort |
✓ |
✓ |
De lengte van het stijgbuisdeel van één of meer monitoringbuizen is gewijzigd door het inkorten ervan, eventueel in combinatie met het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type. |
buisOpgelengd |
✓ |
✓ |
De lengte van het stijgbuisdeel van één of meer monitoringbuizen is gewijzigd door het oplengen ervan, eventueel in combinatie met het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type. |
buisstatusVeranderd |
✓ |
✓ |
Van één of meer buizen in een grondwatermonitoringput is vastgesteld dat de (fysieke) status veranderd is. |
eigenaarVeranderd |
✓ |
✓ |
De eigenaar van de grondwatermonitoringput is veranderd. |
elektrodestatusVeranderd |
✓ |
✓ |
Van één of meer elektrodes is vastgesteld dat de (fysieke) status veranderd is. |
maaiveldVerlegd |
✓ |
✓ |
Het maaiveld bij de put is gewijzigd door ophoging of afgraving, en is daarom opnieuw vastgesteld. |
nieuweBepalingMaaiveld |
✓ |
✓ |
De maaiveldpositie bij de put is mogelijk veranderd door een natuurlijk proces en is daarom opnieuw vastgesteld. |
nieuweBepalingPosities |
✓ |
✓ |
De posities van de put en het maaiveld zijn mogelijk veranderd door een natuurlijk proces en zijn daarom opnieuw vastgesteld. |
onderhouderVeranderd |
✓ |
✓ |
De onderhoudende instantie van de grondwatermonitoringput is gewijzigd. |
Putstabiliteit
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
instabiel |
✓ |
✓ |
De put beweegt in gelijke of ongelijke mate mee met het maaiveld. |
stabielNAP |
✓ |
✓ |
De put beweegt niet mee met een veranderend maaiveld. |
onbekend |
✓ |
Of en hoe de put beweegt met een verandering van de maaiveldpositie is onbekend. |
Referentiestelsel
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
ETRS89 |
✓ |
✓ |
European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258). |
RD |
✓ |
✓ |
Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992). |
Registratiestatus
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
VerticaalReferentievlak
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NAP |
✓ |
✓ |
Normaal Amsterdams Peil |
De catalogus voor de grondwatermonitoringsput beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van putten die in het publieke domein worden gebruikt voor het monitoren van de hoeveelheid grondwater en de kwaliteit ervan.
Een grondwatermonitoringput is een constructie die op een specifieke locatie in Nederland is ingericht en die in een monitoringnet wordt gebruikt. De constructie wordt gewoonlijk gerealiseerd in een gat dat gemaakt is door in de ondergrond te boren. Veelal bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf (figuur 1). Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Een filter fungeert als meetpunt in een grondwatermonitoringnet. Aan een buis kunnen een of meer geo-ohmkabels zijn bevestigd. Dat zijn kabels die voorzien zijn van elektroden die gebruikt worden om bijvoorbeeld het zoutgehalte van het water te kunnen bepalen.
Figuur 1: Schematische weergave van een grondwatermonitoringput met twee monitoringbuizen; de verticaal gearceerde delen zijn de filters.
De opbouw van een put varieert en de monitoringdiepte is daarbij een factor van belang. Wordt de put gebruikt voor de monitoring van het grondwater in het bovenste deel van de ondergrond, dan bestaat hij vaak uit niet meer dan een buis die aan de bovenzijde met een dop is afgesloten.
Voor het ontsluiten van diep grondwater worden soms honderden meters diepe gaten geboord en dat is een relatief kostbare operatie. Dergelijke putten kunnen tientallen monitoringbuizen bevatten. Elk van die buizen ontsluit grondwater op een andere diepte. De ruimte tussen de buizen is met een bepaald materiaal opgevuld om het geheel te verstevigen en aan de bovenzijde wordt de put afgesloten met een beschermconstructie. Zoals de naam al aangeeft dient de beschermconstructie om de put te beschermen tegen beschadiging of andere ongewenste invloeden. De constructie is kan boven het maaiveld uitsteken, zoals in figuur 1, maar ook min of meer samenvallen met het maaiveld. Voor het laatste wordt in de gebouwde omgeving vaak gekozen.
Een grondwatermonitoringput is in de basisregistratie ondergrond opgenomen wanneer ten minste een van de filters of elektroden een meetpunt is in een grondwatermonitoringnet dat onder de basisregistratie ondergrond valt.
De grondwatermonitoringput is een registratieobject met materiële geschiedenis. Voordat de put in de registratie ondergrond is opgenomen kan hij al een zekere geschiedenis achter de rug hebben. Een dergelijke grondwatermonitoringput wordt een put met voorgeschiedenis genoemd.
Er gelden bijzondere regels voor een put met voorgeschiedenis.
De bijzondere regels hebben betrekking op de opbouw van de materiële geschiedenis. De geschiedenis van een grondwater-monitoringput is een reeks van gebeurtenissen die elkaar netjes moeten opvolgen in de tijd. In principe geldt de eis dat de precieze datum van een gebeurtenis moet worden vastgelegd, maar die eis kan niet met terugwerkende kracht gelden voor putten die al voor de invoering van de BRO bestonden. Wanneer een gebeurtenis in het verleden ligt, moet de basisregistratie er rekening mee houden dat de datum niet precies is vastgelegd en bijvoorbeeld alleen het jaar bekend is. Het deel van de geschiedenis die dateert van voor de registratie, de voorgeschiedenis, mag daarom een zekere onvolledigheid kennen.
Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat onder meer de gegevens die de grondwatermonitoringsput identificeren, allerlei administratieve gegevens, gegevens die de constructie globaal karakteriseren (aantal buizen, beschermconstructie) en gegevens die nodig zijn om de gevolgen van eventuele maaiveldveranderingen goed te kunnen vastleggen (maaiveld stabiel, putstabiliteit).
De registratiegeschiedenis van een grondwatermonitoringput geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na de start van de registratie correcties zijn doorgevoerd.
De constructie van een put is in de basisregistratie ondergrond teruggebracht tot haar essentie, en dat geldt ook voor de monitoringbuis. In werkelijkheid kan een buis bestaan uit een heleboel delen die wat materiaal, diameter en functie betreft verschillen. Het model dat de basisregistratie hanteert is simpel en beschrijft de buis als opgebouwd uit maximaal drie functionele delen (figuur 2).
Figuur 2: Voorbeeld van een put met één buis in het veld (links) en hoe die in de BRO (rechts) wordt vastgelegd.
In de meeste gevallen bestaat een buis uit een filter met daarboven een stijgbuisdeel; in sommige gevallen zit onder het filter nog een derde deel, de zandvang. Ieder deel van de buis heeft een bepaalde lengte.
Het filter is het belangrijkste onderdeel van de buis en fungeert als meetpunt in een grondwatermonitoringnet. Via het filter kan het grondwater de buis in stromen. In het stijgbuisdeel kan het grondwater vrijelijk bewegen tenzij de buis is afgesloten met een drukdop (figuur 3). Een drukdop wordt gebruikt wanneer de buis zou kunnen overstromen doordat het water onder druk staat. Wanneer de grondwaterstand bepaald moet worden, wordt in die gevallen vaak een opzetstuk gebruikt.
De zandvang dient om sediment op te vangen dat door het filter naar binnen komt.
Figuur 3: Monitoringbuis voorzien van een drukdop (links), en gebruik van een opzetstuk voor het uitvoeren van een grondwaterstandmeting (rechts).
Voor de monitoring van ondiep grondwater zijn buizen met een afwijkende opbouw in gebruik, en in gebruik geweest.
In het verleden zijn monitoringbuizen gebruikt die uit beton bestonden en geen filteropeningen hadden. Een dergelijke buis was eigenlijk alleen een stijgbuis en werd zo in het boorgat gehangen dat het water aan de onderzijde kon instromen. Zulke buizen zijn niet meer in gebruik. Ook waren er buizen in gebruik die over de gehele lengte uit filter bestaan. Dergelijke buizen worden nog steeds gebruikt.
Om de twee afwijkende buizen in het model te passen wordt toegestaan dat het filter, resp. de stijgbuis de lengte nul heeft.
De aard van het materiaal waaruit een buis bestaat en het materiaal dat gebruikt is om de buis in de put op zijn plaats te houden, het toegepast materiaal, worden vastgelegd omdat het van belang kan zijn bij het beoordelen van de bruikbaarheid van de meetpunten in de put voor de monitoring van de kwaliteit van het grondwater.
In bepaalde delen van Nederland worden bij inrichting van de put soms geo-ohmkabels aan een buis bevestigd. Dat zijn kabels die voorzien zijn van elektroden en een meetkastje. De kabels worden traditioneel gebruikt om het zoutgehalte van het water te kunnen monitoren. Vroeger werden zij daarom wel zoutwachters genoemd. De elektroden vormen per paar een meetpunt.
Wanneer een stijgbuisdeel lekkage vertoont kan de eigenaar van de put ervoor kiezen een nieuw stijgbuisdeel in de bestaande buis te plaatsen; dat nieuwe deel wordt kortweg ingeplaatst deel genoemd.
Figuur 4: Inplaatsen van een stijgbuisdeel.
De putgeschiedenis geeft aan wanneer de put is ingericht, wanneer die is opgeruimd en welke gebeurtenissen er tussentijds hebben plaatsgevonden. Er zijn elf gebeurtenissen geïdentificeerd die van belang zijn voor het registratieobject en dat zijn:
• Het eigendom van de put is op een andere organisatie overgegaan.
• Het uitvoeren van het onderhoud van de put is op een andere organisatie overgegaan.
• In een bestaande monitoringbuis is een nieuw stijgbuisdeel geplaatst (figuur 4).
• De put wordt voorzien van een beschermconstructie of de bestaande beschermconstructie wordt vervangen door een ander type.
• De toestand die aangeeft of de monitoringbuis gebruikt kan worden voor monitoring, is veranderd.
• De toestand die aangeeft of de elektrode gebruikt kan worden voor monitoring, is veranderd.
• Een monitoringbuis is korter gemaakt (figuur 5); deze verandering kan gepaard gaan met het aanbrengen of vervangen van een beschermconstructie.
• Een monitoringbuis is langer gemaakt (figuur 5); deze verandering kan gepaard gaan met het aanbrengen of vervangen van een beschermconstructie.
Figuur 5: Het oplengen (links) en inkorten (rechts) van een monitoringbuis.
• De positie van het maaiveld is opnieuw bepaald omdat de mens ter plekke heeft ingegrepen (figuur 6), bijvoorbeeld door het bovenste deel van de bodem weg te graven.
Figuur 6: Verandering van maaiveldpositie door direct ingrijpen van de mens.
• De positie van het maaiveld is opnieuw bepaald, omdat de put in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld aan verandering onderhevig is; het is echter niet nodig de posities van de buizen opnieuw te bepalen omdat de put is verankerd (figuur 7).
Figuur 7: Het maaiveld in het gebied daalt, maar de positie van de put t.o.v. NAP verandert niet.
• De posities van het maaiveld en de posities van de buizen zijn opnieuw bepaald, omdat de put in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld veranderlijk is en de put meebeweegt (figuur 8).
Figuur 8: Het maaiveld in het gebied daalt en de positie van de put t.o.v. NAP daalt mee.
Figuur 9: Domeinmodel Grondwatermonitoringput
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject grondwatermonitoringnet en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum: 31 december 2019
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Het domeinmodel |
|
2 |
Registratieobject |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Grondwatermonitoringnet |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Monitoringnetgeschiedenis |
|
3.4 |
Tussentijdse gebeurtenis |
|
3.5 |
Meetpunt |
|
3.6 |
GMW-monitoringbuis |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
GrondwaterAspect |
|
1.2 |
KaderAanlevering |
|
1.3 |
Monitoringdoel |
|
1.4 |
Registratiestatus |
|
1.5 |
NaamGebeurtenis |
|
Toelichting |
||
1 |
Grondwatermonitoringnet |
|
1.1 |
Grondwatermonitoring |
|
1.2 |
Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond |
|
1.3 |
Wettelijk kader en monitoringdoel |
|
1.4 |
Meetpunten |
|
1.5 |
Object met een levensloop |
|
1.6 |
Kwaliteit en kwantiteit |
|
1.7 |
Kwaliteitsregime IMBRO/A |
|
1.8 |
Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein |
|
1.9 |
INSPIRE |
|
1.10 |
Bijlage: Wettelijk kader en monitoringdoel |
Domeinmodel
Naam |
Grondwatermonitoringnet |
Code |
GMN |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwatermonitoringnet: een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een of meerdere bepaalde dieptes wordt gedaan om de toestand van het grondwater in het gebied vanuit een perspectief te bepalen, om de eventuele veranderingen daarin te kunnen volgen. |
Populatie |
Zie scope document. |
Grondwatermonitoringnet
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het grondwatermonitoringnet identificeren. |
Regels |
Gedurende de periode waarin monitoring plaatsvindt moet er altijd minstens één GMW-monitoringbuis zijn die een meetpunt vormt in het grondwatermonitoringnet. Er moet minstens één GMW-monitoringbuis zijn die geen einddatum heeft wanneer het grondwatermonitoringnet geen einddatum heeft. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatermonitoringnet monitoringnetgeschiedenis 1 Monitoringnetgeschiedenis Grondwatermonitoringnet registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis Grondwatermonitoringnet bestaat uit 1..* Meetpunt Grondwatermonitoringnet is specialisatie van Registratieobject |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De identificatie van een grondwatermonitoringnet in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMNNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatermonitoringnet bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De identificatie die de organisatie die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, als onderneming in het Handelsregister heeft. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De naam waaronder het monitoringnet bekend is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Dit is een naam die binnen het werkveld herkenbaar is. De identificatie die de bronhouder in zijn eigen administratie gebruikt, voordat het grondwatermonitoringnet was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond, ligt vast in object-ID bronhouder. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
KaderAanlevering |
Toelichting |
De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. Het betreft hier de huidige rechtsgrond op basis waarvan de monitoring plaatsvindt. Aangezien de wetgeving kan veranderen gedurende de periode van monitoren, terwijl het monitoringdoel gelijk kan blijven, geldt dat de rechtsgrond gedurende de levensduur van het grondwatermonitoringnet kan veranderen. Het kader aanlevering van een grondwatermonitoringnet kan anders zijn dan het kader aanlevering van een grondwatermonitoringput waarnaar vanuit een meetpunt in het grondwatermonitoringnet wordt verwezen. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
Het doel waarvoor de monitoring in het grondwatermonitoringnet plaatsvindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Monitoringdoel |
Toelichting |
Voor de aspecten kwaliteit en kwantiteit zijn er verschillende monitoringdoelen. In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt het monitoringdoel bij het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
Het aspect van grondwater dat wordt gemonitord in het grondwatermonitoringnet. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
GrondwaterAspect |
Toelichting |
In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt in dit attribuut het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatermonitoringnet registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop er voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het registratieobject zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de start van de registratie van een grondwatermonitoringnet aanvullende gegevens zijn vastgelegd. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
De tijdstip voltooiing registratie moet aanwezig zijn wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste correctie in de gegevens van het registratieobject is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het registratieobject door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een registratieobject in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het registratieobject in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het registratieobject door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een registratieobject uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een registratieobject alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een registratieobject slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het registratieobject uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een registratieobject eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Monitoringnetgeschiedenis
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van het grondwatermonitoringnet in de werkelijkheid beschrijft. |
Relaties met andere entiteiten |
Monitoringnetgeschiedenis tussentijdse gebeurtenis 0..* Tussentijdse gebeurtenis Grondwatermonitoringnet monitoringnetgeschiedenis 1 Monitoringnetgeschiedenis |
Type gegeven |
Attribuut van Monitoringnetgeschiedenis |
Definitie |
De datum die het begin aangeeft van de periode waarin het monitoren van het grondwater plaatsvindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1-1-1800 tot heden |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Monitoringnetgeschiedenis |
Definitie |
De datum die het einde aangeeft van de periode waarin de grondwatermonitoring plaatsvindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
Regels |
De waarde van het attribuut moet liggen na de waarde begindatum monitoring. De waarde van het attribuut moet liggen voor het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis. |
Regels IMBRO/A |
Onder kwaliteitsregime IMBRO/A moet dit gegeven aanwezig. |
Toelichting |
De bronhouder geeft de einddatum op wanneer het monitoren in het kader van het monitoringnet eindigt. Tot die tijd blijft de einddatum leeg. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Tussentijdse gebeurtenis
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een gebeurtenis die na het starten van het grondwatermonitoringnet maar voor het beëindigen ervan heeft plaatsgevonden. |
Relaties met andere entiteiten |
Monitoringnetgeschiedenis tussentijdse gebeurtenis 0..* Tussentijdse gebeurtenis |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De benaming van de tussentijdse gebeurtenis. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
NaamGebeurtenis |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument. In de basisregistratie ondergrond wordt het gegeven afgeleid op het moment dat het betreffende brondocument (voor het toevoegen van een meetpunt, het beëindigen van een meetpunt of het vervangen van de verwijzing naar een monitoringbuis) wordt aangeleverd. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis |
Definitie |
De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
– Waardebereik |
1-1-1800 tot heden |
Regels |
De datum mag niet voor begindatum monitoring en niet na einddatum monitoring van entiteit Monitoringnetgeschiedenis liggen. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Meetpunt
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Een locatie waar ten behoeve van het grondwatermonitoringnet metingen aan grondwater op een bepaalde diepte gedaan worden. |
Relaties met andere entiteiten |
Meetpunt gevormd door 1 GMW-monitoringbuis Grondwatermonitoringnet bestaat uit 1..* Meetpunt |
Type gegeven |
Attribuut van Meetpunt |
Definitie |
Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van het meetpunt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 40 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwatermonitoringnet. |
Materiële geschiedenis |
Nee |
GMW-monitoringbuis
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke buis in een grondwatermonitoringput. |
Toelichting |
Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke buis in de put. |
Relaties met andere entiteiten |
Meetpunt gevormd door 1 GMW-monitoringbuis |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMWNNNNNNNNNNNN |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer 3 |
Materiële geschiedenis |
Nee |
Definitie |
De lijst met de aspecten van grondwater die worden gemonitord in het grondwatermonitoringnet. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
kwaliteit |
✓ |
✓ |
De samenstelling van het grondwater. |
kwantiteit |
✓ |
✓ |
De stand of hoeveelheid van het grondwater. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend welk aspect van grondwater is gemonitord. |
Definitie |
De lijst met de rechtsgronden op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven wordt aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
drinkwaterwet |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de drinkwaterwet. |
kaderrichtlijnWater |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de kaderrichtlijn water. |
ontgrondingenwet |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de ontgrondingenwet. |
waterschapswet |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de waterschapswet. |
waterwetGrondwaterzorgplicht |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de grondwaterzorgplicht volgens de waterwet. |
waterwetOnttrekkingInfiltratie |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van meldingen en/of vergunningen met betrekking tot grondwateronttrekking en/of waterinfiltratie volgens de waterwet. |
waterwetPeilbeheer |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van peilbeheer volgens de waterwet. |
waterwetStrategischGrondwaterbeheer |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van strategisch grondwaterbeheer volgens de waterwet. |
waterwetWaterstaatswerkAanlegWijziging |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van door de bronhouder uitgevoerde aanleg of wijziging van waterstaatswerken volgens de waterwet. |
waterwetWaterstaatswerkBeheer |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van het beheer van waterstaatswerken door de bronhouder volgens de waterwet. |
waterwetWaterstaatswerkIngreep |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van een vergunning voor een ingreep aan waterstaatswerken volgens de waterwet. |
wetNatuurbescherming |
✓ |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van wet natuurbescherming. |
archiefoverdracht |
✓ |
De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht. |
Definitie |
De lijst met doelen waarvoor de monitoring in het grondwatermonitoringnet plaatsvindt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
strategischBeheerKwaliteitLandelijk |
✓ |
✓ |
Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
strategischBeheerKwantiteitLandelijk |
✓ |
✓ |
Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
strategischBeheerKwaliteitRegionaal |
✓ |
✓ |
Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
strategischBeheerKwantiteitRegionaal |
✓ |
✓ |
Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
beheersingStedelijkGebied |
✓ |
✓ |
Kennis over de stand van het ondiepe grondwater om die in stedelijke omgeving te kunnen beheersen. |
gevolgenOnttrekkingKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de chemische samenstelling (verontreiniging) van het grondwater. |
gevolgenOnttrekkingKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de omvang van de voorraad grondwater die de mens ter beschikking staat. |
gevolgenPeilbeheer |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van maatregelen/ingrepen in het kader van peilbeheer voor de stand van het grondwater. |
gevolgenWaterstaatswerkKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de kwaliteit van het grondwater. |
gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater. |
waterstaatswerkBeheerKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken. |
waterstaatswerkBeheerKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de stand van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken. |
veiligstellingGrondwaterKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over grondwaterverontreinigingen op de schaal van een grondwaterlichaam die de bruikbaarheid ten behoeve van mens en natuur bedreigen, met als doel het borgen van een goede chemische toestand en het signaleren van stijgende trends. |
veiligstellingGrondwaterKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de omvang van de voorraad grondwater die beschikbaar is voor de mens op de schaal van een grondwaterlichaam, met als doel de veiligstelling hiervan. |
waterstaatkundigeVerzorgingKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied. |
waterstaatkundigeVerzorgingKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de omvang en/of peil van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied. |
veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwaliteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening. |
veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwantiteit |
✓ |
✓ |
Kennis over de voorraad van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening. |
gevolgenOntgronding |
✓ |
✓ |
Kennis over de gevolgen van ontgronding voor de grondwaterhuishouding. |
natuurbescherming |
✓ |
✓ |
Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van de instandhouding/bescherming van de natuur. |
natuurbeheer |
✓ |
✓ |
Kennis over de stand van het grondwater om die te beheersen ten behoeve van natuurbeheer. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend ten behoeve van welk doel de monitoring heeft plaatsgevonden. |
Definitie |
De lijst met de actuele fasen van registratie waarin het registratieobject zich kan bevinden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
Definitie |
De lijst van mogelijke gebeurtenissen die na het starten van het grondwatermonitoringnet maar voor het beëindigen ervan hebben plaatsgevonden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
meetpuntToevoegen |
✓ |
✓ |
Het toevoegen van een aanvullend meetpunt aan het grondwatermonitoringnet. |
meetpuntBeeindigen |
✓ |
✓ |
Het verwijderen van een meetpunt uit het grondwatermonitoringnet waarbij er minimaal één ander meetpunt moet blijven bestaan. |
monitoringbuisVervangen |
✓ |
✓ |
Het vervangen van de verwijzing van een meetpunt, van de ene grondwatermonitoringput (GMW) – monitoringbuis combinatie naar een andere GMW-monitoringbuis combinatie waarbij er altijd één GMW-monitoringbuis combinatie is gekoppeld aan een meetpunt. |
Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid bruikbaar grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd.
In het domein grondwatermonitoring van de basisregistratie ondergrond staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.
Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.
In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld anders dan geldt voor de gehele basisregistratie ondergrond, namelijk dat die gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.
In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de basisregistratie ondergrond vooralsnog geen milieukwaliteitinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn monitoringnetten rondom milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede Kamer een motie (Kamerstuk 34864-19) aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’. Op het moment van publiceren van deze catalogus is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van het registratieobject Grondwatermonitoringnet.
De monitoring van de kwaliteit van de ondiepe bodem met het daarin aanwezige grondwater (bodemvocht), zoals dat gedaan wordt om de gevolgen van met name landbouwactiviteiten te kunnen volgen, valt buiten de scope van het registratieobject Grondwatermonitoringnet. De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument grondwatermonitoringnet GMN.
Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond omvat de volgende vier registratieobjecten:
• Grondwatermonitoringnet;
• Grondwatermonitoringput;
• Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);
• Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).
In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject Grondwatermonitoringnet.
In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen Engelstalige afkortingen en de Nederlandstalige termen gebruiken.
• Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);
• Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);
• Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);
• Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).
Figuur 1 De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het domein grondwatermonitoring.
Een grondwatermonitoringput betreft de putconstructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput.
Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringsput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.
Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater vanuit een perspectief te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet faciliteert daardoor de groepering van onderzoeksgegevens door bronhouder op basis van het doel van monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond.
Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellings- of grondwaterstandonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat een grondwatersamenstellings- of grondwaterstandonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.
Een grondwatersamenstellings- en grondwaterstandonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het onderzoek. Deze bronhouder levert het onderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het onderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan.
Op de website basisregistratie ondergrond is meer informatie te vinden over grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek.
Met het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt de groepering van samenhangende onderzoeksgegevens, namelijk van onderzoeken die vanuit hetzelfde bepaalde doel zijn uitgevoerd, tot een gegevensset gefaciliteerd. Naast de (her)gebruikswaarde van de afzonderlijke onderzoeksgegevens, ontstaat hiermee toegevoegde (her)gebruikswaarde door groepering in een gegevensset. Bestuursorganen en andere gebruikers worden met deze gegevenssets in staat gesteld om huidige en toekomstige geohydrologische vraagstukken beter en efficiënter te beantwoorden.
Een grondwateronderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel uitgevoerd worden: een onderzoek kan in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk zijn uitgevoerd, en dus deel uitmaken van meerdere gegevenssets. In het registratieobject Grondwatermonitoringnet worden daartoe het doel van de monitoring (monitoringdoel) vastgelegd en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering). In de bijlage is een overzicht opgenomen van de wettelijke kaders en de daarbij behorende monitoringdoelen.
Bij de registratieobjecten Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek wordt vastgelegd ten behoeve van welk(e) monitoringnet(ten) het onderzoek is uitgevoerd. Het kader aanlevering van een grondwatermonitoringnet geldt daarmee ook voor de aan het monitoringnet gekoppelde onderzoeken.
De wettelijke kaders waarbinnen grondwatermonitoring plaatsvindt, staan in de codelijst KaderAanlevering. In deze codelijst zijn alleen wetten opgenomen die op dit moment in werking zijn. Er wordt op dit moment gewerkt aan de Omgevingswet. Het is de ambitie om verschillende wetten die in de codelijst KaderAanlevering staan, waaronder de Waterwet, de Wet natuurbescherming en de Ontgrondingenwet, te laten opgaan in de Omgevingswet. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, en is daarom niet opgenomen in de codelijst KaderAanlevering.
In de basisregistratie ondergrond ligt alleen de huidige rechtsgrond vast op basis waarvan de monitoring plaatsvindt. Aangezien de wetgeving kan veranderen gedurende de periode van monitoren, terwijl het monitoringdoel gelijk kan blijven, geldt dat de rechtsgrond gedurende de levensduur van het grondwatermonitoringnet kan veranderen. In dat geval geeft de bronhouder de nieuwe waarde voor kader aanlevering door, en vervangt dit de waarde die op dat moment vastligt. In de basisregistratie ondergrond ligt van kader aanlevering alleen de huidige waarde vast, er wordt van dit gegeven geen materiële geschiedenis bijgehouden.
Om aan te geven op welke locaties er onderzoek wordt gedaan ten behoeve van het monitoringdoel, ligt bij een grondwatermonitoringnet vast welke meetpunten onderdeel zijn van het net. Een meetpunt wordt gevormd door een filter dat zich in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput bevindt. In de basisregistratie ondergrond wordt de verwijzing naar deze monitoringbuis vastgelegd door middel van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput en het buisnummer. Het grondwatermonitoringnet en de grondwatermonitoringputten kunnen overigens verschillende bronhouders hebben.
Het meetpunt wordt binnen de basisregistratie ondergrond geïdentificeerd door de meetpuntcode. Deze code is uniek binnen het grondwatermonitoringnet en wordt door de bronhouder bepaald en aangeleverd.
De verzameling meetpunten geeft de samenstelling van het grondwatermonitoringnet weer, en geeft inzicht in het gebied waarin wordt gemonitord. De verzameling meetpunten waaruit het monitoringnet bestaat, kan veranderen in de tijd: de verzameling meetpunten kan worden uitgebreid en/of ingekrompen. In de tijd kunnen ook meetpunten zelf veranderen: een meetpunt kan opeenvolgend gevormd worden door verschillende, in buizen aanwezige filters. Deze filters kunnen onderdeel zijn van verschillende grondwatermonitoringputten. Bijvoorbeeld wanneer een filter verstopt raakt of de put kapot gaat en vervangen wordt door een nieuwe put. Als de bronhouder van een grondwatermonitoringnet de vervangende put en de daarin aanwezige buis met filter met het oog op het monitoringdoel van het monitoringnet beschouwt als voldoende vergelijkbaar met het oude filter (in de voorgaande put), dan kan hij ervoor kiezen om het meetpunt voort te zetten met het vervangende filter in de buis van de (vervangende) put.
Om de geohydrologische context te kunnen begrijpen, moet de gebruiker van de basisregistratie ondergrond de volledige, door de bronhouder gedefinieerde, gegevensset van een grondwatermonitoringnet kunnen raadplegen. Voor optimale herbruikbaarheid is het daarom nodig dat deze verzameling van meetpunten volledig en juist in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd. Om het aanleveren van gegevens van de verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein gemakkelijker te maken is het is niet verplicht om deze gegevens meteen bij registratie volledig aan te leveren. Bij een grondwatermonitoringnet moet wel altijd minstens één koppeling zijn met een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput als meetpunt, zodat het grondwatermonitoringnet op elk moment in de tijd via een gekoppelde grondwatermonitoringput gerelateerd kan worden aan een locatie. De verzameling van meetpunten kan eventueel na registratie van het grondwatermonitoringnet op een later moment compleet gemaakt worden.
In het registratieobject Grondwatermonitoringput ligt voor elke buis in de put vast of het filter in die buis in gebruik is (attribuut buis in gebruik). Deze aanduiding geeft aan of het filter van de monitoringbuis een actueel meetpunt vormt in een grondwatermonitoringnet. Een filter vormt een actueel meetpunt als er binnen één of meerdere grondwatermonitoringnetten op de huidige datum een meetpunt is dat naar de betreffende buis in de put verwijst. Het al dan niet gekoppeld zijn van grondwatersamenstellingsonderzoeken of grondwaterstandonderzoeken aan de betreffende buis van de put is niet van invloed op de waarde van buis in gebruik.
De waarde van het attribuut buis in gebruik wordt door de basisregistratie ondergrond afgeleid. Dit wordt niet door een bronhouder aangeleverd. Wanneer de gegevens van de buis worden aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond in het registratieobject Grondwatermonitoringput, krijgt buis in gebruik initieel de waarde 'onbekend'. Wanneer een bronhouder een verandering doorgeeft in een meetpunt van een monitoringnet, dan past de basisregistratie ondergrond, als dat nodig is, ook de waarde van buis in gebruik aan voor de betreffende buis in de grondwatermonitoringput. Dit zorgt ervoor dat buis in gebruik op 'ja' staat wanneer er binnen één of meerdere grondwatermonitoringnetten op de huidige datum een meetpunt is dat naar de betreffende buis in de put verwijst. Het staat op 'nee' wanneer dit niet het geval is.
Het grondwatermonitoringnet is een object met een levensloop. Een grondwatermonitoringnet bestaat voor langere tijd, en tijdens zijn bestaan kunnen veranderingen optreden die geregistreerd moeten worden in de basisregistratie ondergrond. Registratie van gegevens van een grondwatermonitoringnet is dus geen eenmalige gebeurtenis, maar een proces dat zo lang duurt als het grondwatermonitoringnet bestaat. De levensloop van een grondwatermonitoringnet heeft een begin en een eind, en loopt gelijk met de periode waarin wordt gemonitord.
De monitoringnetgeschiedenis bevat het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van het monitoringnet in de werkelijkheid beschrijft: de monitoringgeschiedenis geeft aan wat de begindatum van monitoring is, wat de einddatum van monitoring is en welke gebeurtenissen er tussentijds hebben plaatsgevonden.
Bij het registreren van het grondwatermonitoringnet geeft de bronhouder de begindatum monitoring op. Wanneer de reeds bestaande monitoringnetten voor het eerst in de basisregistratie ondergrond geregistreerd worden, zal de begindatum voor deze monitoringnetten in het verleden liggen.
Tot het moment van beëindigen blijft een grondwatermonitoringnet vanuit het oogpunt van de basisregistratie ondergrond actief. Ook als er gedurende enige of langere tijd geen grondwatersamenstellingsonderzoeken aan gekoppeld worden, of lopende grondwaterstandonderzoeken aan gekoppeld zijn. Bij het eindigen van het monitoren binnen een bepaald grondwatermonitoringnet geeft de bronhouder de einddatum monitoring op. De gegevens van het grondwatermonitoringnet en de onderzoeken die eraan gekoppeld zijn blijven na die einddatum opvraagbaar voor gebruikers.
Wanneer zich gedurende de levensloop van een grondwatermonitoringnet een relevante verandering voordoet, worden de nieuwe gegevens aangeboden aan de basisregistratie ondergrond. Deze veranderingen worden vastgelegd als Tussentijdse gebeurtenis. Van elke tussentijdse gebeurtenis wordt de naam gebeurtenis en de datum gebeurtenis vastgelegd. Tussentijds kan de verzameling meetpunten veranderen; er kunnen meetpunten bijkomen (meetpuntToevoegen) en afvallen (meetpuntBeëindigen). Dit betekent dat van elk meetpunt de begin- en de einddatum wordt vastgelegd. Deze informatie is ook opvraagbaar voor gebruikers.
Bij een meetpunt kan tevens de verwijzing naar de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput wijzigen (monitoringbuisVervangen) zie paragraaf 1.4, Meetpunten. De vervangingsdatum van de, aan het meetpunt gekoppelde monitoringbuis in een put, wordt vastgelegd en is daarmee door gebruikers opvraagbaar. Een meetpunt moet altijd een verwijzing naar een monitoringbuis in een put bevatten. De registratie van de tussentijdse gebeurtenis monitoringbuisVervangen kan daarom pas plaatsvinden nadat de grondwatermonitoringput en de monitoringbuis zijn geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
In de registratiegeschiedenis van elk registratieobject ligt vast sinds wanneer het is geregistreerd in de basisregistratie ondergrond (tijdstip registratie object) en wanneer de registratie is voltooid (tijdstip voltooiing registratie). Dit is onderdeel van de formele geschiedenis van het registratieobject. De begindatum en einddatum monitoring van het monitoringnet kunnen andere datums zijn dan de datums in de formele geschiedenis. De begin- en einddatum monitoring zijn onderdeel van de Monitoringnetgeschiedenis. De monitoringnetgeschiedenis vormt de materiële geschiedenis van het registratieobject. Voor uitleg over materiële en formele geschiedenis van objecten: zie de inleidende tekst in het begeleidende document.
In het kader van een grondwatermonitoringnet wordt onderzoek gedaan naar de kwaliteit of kwantiteit van het grondwater. Het komt ook voor dat er onderzoeken worden uitgevoerd naar beide grondwateraspecten: zowel de kwaliteit als de kwantiteit. In dat geval is wel altijd één van beide grondwateraspecten primair, en vinden er ondersteunend ook onderzoeken aan het andere aspect plaats. Bijvoorbeeld: in sommige monitoringnetten voor kwantiteit worden ook chloridegehaltes gemeten ten behoeve van eventuele correcties (‘zoutcorrecties’).
Voor de aspecten kwaliteit en kwantiteit zijn er afzonderlijke monitoringdoelen. In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt het monitoringdoel bij het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. Naast onderzoeken aan het primaire grondwateraspect, kunnen er ook onderzoeken aan het andere aspect gekoppeld zijn aan het grondwatermonitoringnet. Bijvoorbeeld: aan een grondwatermonitoringnet waarin primair het aspect kwantiteit wordt gemonitord, kunnen naast grondwaterstandonderzoeken ook grondwatersamenstellingsonderzoeken gekoppeld worden.
In de basisregistratie ondergrond wordt, naast het monitoringdoel, het grondwateraspect ook in een eigen attribuut vastgelegd. De gebruiker kan hierdoor grondwatermonitoringnetten selecteren op basis van het aspect dat gemonitord wordt: kwaliteit of kwantiteit.
Een belangrijk aandachtspunt in het domein grondwatermonitoring is het in de basisregistratie ondergrond registreren van historische onderzoeksgegevens van grondwaterkwaliteit en grondwaterstanden. Deze zijn mogelijk niet onder te brengen in een scherp gedefinieerd monitoringnet met bijbehorend wettelijk kader conform de eisen van kwaliteitsregime IMBRO.
Voor historische onderzoeksgegevens zijn het wettelijk kader en het monitoringdoel niet altijd bekend. Deze historische gegevens kunnen aan een grondwatermonitoringnet gekoppeld worden met kwaliteitsregime IMBRO/A. Grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO/A zijn bedoeld als administratieve oplossing om in de basisregistratie ondergrond historische onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld uit archiefoverdracht, te kunnen registreren waarvan niet (meer) bekend is binnen welk(e) monitoringnet(ten) deze tot stand zijn gekomen. Onder kwaliteitsregime IMBRO/A is het daarom mogelijk om grondwatermonitoringnetten te definiëren zonder specifiek wettelijk kader (kader aanlevering 'archiefoverdracht') en zonder specifiek monitoringdoel (monitoringdoel 'onbekend'). Wanneer het monitoringdoel 'onbekend' opgegeven is, kan de bronhouder er daarnaast voor kiezen om het grondwateraspect 'onbekend' vast te leggen, in plaats van specifiek 'kwaliteit' of 'kwantiteit'.
Grondwatermonitoringnetten onder IMBRO/A moeten altijd betrekking hebben op een periode in het verleden: bij registratie geeft de bronhouder een einddatum monitoring in het verleden op, of anders een einddatum monitoring met de waarde 'onbekend'.
De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf ‘Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond’, en de beschrijving over het gegeven buis in gebruik in paragraaf ‘Aanduiding buis in gebruik in Grondwatermonitoringput’.
Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af, behalve op het gebied van verwijzingen zoals hieronder beschreven.
De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf ‘Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond’):
• Vanuit Grondwatermonitoringnet, Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput.
• Vanuit Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar Grondwatermonitoringnet.
Daarnaast wordt op de volgende punten consistentie verwacht:
• De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek vormt de monitoringbuis in de put waarin het onderzoek plaatsvindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.
Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.
• Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen alleen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen. Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd. Daarom kunnen ze alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO zijn geregistreerd. Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.
• Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft.
Binnen het geheel van grondwatersamenstellingsonderzoeken die gekoppeld zijn aan een grondwatermonitoringnet, wordt soms nog een verdere groepering onderkend in meetrondes. In een meetronde wordt samenhang aangebracht tussen grondwatersamenstellingsonderzoeken die in dezelfde periode zijn uitgevoerd in verschillende meetpunten. Deze zijn door de bronhouder bedoeld om een samenhangende gegevensset te vormen. Het concept meetronde is niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond, en maakt dus geen deel uit van het registratieobject Grondwatermonitoringnet.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Grondwatermonitoringnet valt onder het INSPIRE-thema Environmental monitoring facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject Grondwatermonitoringnet op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
In onderstaande overzicht is aangegeven:
• op welk(e) wetsartikel(en) een kader aanlevering betrekking heeft;
• welke monitoringdoelen kunnen voorkomen per kader aanlevering;
• op welk(e) grondwatermonitoringaspect(en) een monitoringdoel betrekking heeft.
Kader aanlevering |
Wetsartikelen |
Aspect |
Monitoringdoel |
---|---|---|---|
Waterwet – strategisch grondwaterbeheer |
Waterwet: art 4.1, art 4.3 |
kwaliteit |
strategischBeheerKwaliteitLandelijk – Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
kwantiteit |
strategischBeheerKwantiteitLandelijk – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
||
Waterwet: art 4.4, art 4.5 |
kwaliteit |
strategischBeheerKwaliteitRegionaal – Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
|
kwantiteit |
strategischBeheerKwantiteitRegionaal – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders. |
||
Waterwet – grondwaterzorgplicht |
Waterwet: art 3.6 (lid 1) |
kwantiteit |
beheersingStedelijkGebied – Kennis over de stand van het ondiepe grondwater om die in stedelijke omgeving te kunnen beheersen. |
Waterwet – onttrekking en infiltratie |
Waterwet: art 6.4 (lid 1), art 6.5b, art 6.10a, art 6.26 (lid 3 en 4) |
kwaliteit |
gevolgenOnttrekkingKwaliteit – Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de chemische samenstelling (verontreiniging) van het grondwater. |
kwantiteit |
gevolgenOnttrekkingKwantiteit – Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de omvang van de voorraad grondwater die de mens ter beschikking staat. |
||
Waterwet – peilbeheer |
Waterwet: art 5.2 (lid 1 en 2) |
kwantiteit |
gevolgenPeilbeheer – Kennis over de gevolgen van maatregelen/ingrepen in het kader van peilbeheer voor de stand van het grondwater. |
Waterwet – waterstaatswerk aanleg en wijziging |
Waterwet: art 5.4 (lid 1) |
kwaliteit |
gevolgenWaterstaatswerkKwaliteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de kwaliteit van het grondwater. |
kwantiteit |
gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater.1 |
||
Waterwet – waterstaatswerk ingreep (vergunning) |
Waterwet: art 6.5c |
kwantiteit |
gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater.1 |
Waterwet – waterstaatswerk beheer |
Waterwet: art 5.3 |
kwaliteit |
waterstaatswerkBeheerKwaliteit – Kennis over de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken. |
kwantiteit |
waterstaatswerkBeheerKwantiteit – Kennis over de stand van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken. |
||
Kaderrichtlijn water |
Richtlijn 2000/60/EG: art 1 |
kwaliteit |
veiligstellingGrondwaterKwaliteit – Kennis over grondwaterverontreinigingen op de schaal van een grondwaterlichaam die de bruikbaarheid ten behoeve van mens en natuur bedreigen, met als doel het borgen van een goede chemische toestand en het signaleren van stijgende trends. |
kwantiteit |
veiligstellingGrondwaterKwantiteit – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater die beschikbaar is voor de mens op de schaal van een grondwaterlichaam, met als doel de veiligstelling hiervan. |
||
Waterschapswet |
Waterschapswet: art 1 |
kwaliteit |
waterstaatkundigeVerzorgingKwaliteit – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied. |
kwantiteit |
waterstaatkundigeVerzorgingKwantiteit – Kennis over de omvang en/of peil van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied. |
||
Drinkwaterwet |
Drinkwaterwet: art 2 (lid 1) |
kwaliteit |
veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwaliteit – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening. |
kwantiteit |
veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwantiteit – Kennis over de voorraad van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening. |
||
Ontgrondingenwet |
Ontgrondingenwet: art 3 (lid 4), art 8 |
kwantiteit |
gevolgenOntgronding – Kennis over de gevolgen van ontgronding voor de grondwaterhuishouding. |
Wet natuurbescherming |
Wet natuurbescherming: art 2.6 (lid 1) |
kwaliteit |
natuurbescherming – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van de instandhouding/bescherming van de natuur. |
kwantiteit |
natuurbeheer – Kennis over de stand van het grondwater om die te beheersen ten behoeve van natuurbeheer. |
||
Archiefoverdracht (alleen onder kwaliteitsregime IMBRO/A) |
– |
kwaliteit, kwantiteit, onbekend |
onbekend – Het is onbekend ten behoeve van welk doel de monitoring heeft plaatsgevonden. |
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 15 november 2019
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
||
1 |
Het domeinmodel |
|
2 |
Registratieobject |
|
3 |
Entiteiten en attributen |
|
3.1 |
Grondwatersamenstellingsonderzoek |
|
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
|
3.3 |
Grondwatermonitoringnet |
|
3.4 |
GMW-monitoringbuis |
|
3.5 |
Veldonderzoek |
|
3.6 |
Bemonsteringsapparaat |
|
3.7 |
Veldwaarneming |
|
3.8 |
Veldmeting |
|
3.9 |
Laboratoriumonderzoek |
|
3.10 |
Analyseproces |
|
3.11 |
Analyse |
|
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
||
1.1 |
Parameterlijst |
|
1.2 |
Bemonsteringsprocedure |
|
1.3 |
Beoordelingsprocedure |
|
1.4 |
Kleur |
|
1.5 |
Kleursterkte |
|
1.6 |
LimietSymbool |
|
1.7 |
Pomptype |
|
1.8 |
Registratiestatus |
|
1.9 |
StatusKwaliteitscontrole |
|
1.10 |
Waardebepalingsprocedure |
|
1.11 |
Waardebepalingstechniek |
|
Toelichting |
||
1 |
Grondwatersamenstellingsonderzoek |
|
1.1 |
Grondwatermonitoring |
|
1.2 |
Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond |
|
1.3 |
Het grondwatersamenstellingsonderzoek |
|
1.4 |
Belangrijkste entiteiten |
|
1.5 |
Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein |
|
1.6 |
INSPIRE |
Domeinmodel
Naam |
Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Code |
GAR |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwatersamenstellingsonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland metingen aan het grondwater uit te voeren en/of grondwatermonsters te nemen voor onderzoek in het laboratorium. |
Populatie |
Grondwatersamenstellingsonderzoek
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het grondwatersamenstellingsonderzoek identificeren en inzicht gegeven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten ten behoeve van 1..* Grondwatermonitoringnet Grondwatersamenstellingsonderzoek registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten in 1 GMW-monitoringbuis Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 1 Veldonderzoek Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 0..* Laboratoriumonderzoek Grondwatersamenstellingsonderzoek is specialisatie van Registratieobject |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
De identificatie van een grondwatersamenstellingsonderzoek in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GARNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst200 |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van het registratieobject bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek |
Definitie |
Het protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of het laboratorium gemeten zijn. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beoordelingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatersamenstellingsonderzoek registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste correctie in de gegevens van het registratieobject is doorgevoerd. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het registratieobject door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een registratieobject in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het registratieobject in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het registratieobject door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een registratieobject uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een registratieobject alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een registratieobject slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het registratieobject uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een registratieobject eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Overig |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen. |
Grondwatermonitoringnet
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het grondwatermonitoringnet waarin het grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd. |
Toelichting |
Het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt in een aparte BRO gegevenscatalogus gedefinieerd. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten ten behoeve van 1..* Grondwatermonitoringnet |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De identificatie van het grondwatermonitoringnet in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMNNNNNNNNNNNNN |
GMW-monitoringbuis
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke buis in een grondwatermonitoringput. |
Toelichting |
Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke buis in de put. |
Relaties met andere entiteiten |
Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten in 1 GMW-monitoringbuis |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMWNNNNNNNNNNNN |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer 3 |
Veldonderzoek
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het onderzoek dat betrekking heeft op het bemonsteren van het grondwater en het in het veld uitvoeren van metingen die de toestand van het grondwater en de samenstelling ervan globaal karakteriseren. |
Toelichting |
Slechts enkele gegevens over de bemonstering zijn relevant voor de basisregistratie ondergrond. |
Relaties met andere entiteiten |
Veldonderzoek bemonsterd met 1 Bemonsteringsapparaat Veldonderzoek leidt tot 1 Veldwaarneming Veldonderzoek leidt tot 0..* Veldmeting Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 1 Veldonderzoek |
Type gegeven |
Attribuut van Veldonderzoek |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het veldonderzoek is uitgevoerd en het grondwatermonster is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Deze datum met het tijdstip is voor gebruikers de belangrijkste datum, omdat dit de datum is waarop meetwaarden betrekking hebben. Ook voor het laboratoriumonderzoek is deze datum belangrijk omdat tussen de bemonsteringsdatum en laboratoriumanalyse slechts een beperkte periode mag liggen. Het tijdstip kan van belang zijn, bijvoorbeeld bij monitoringbuizen die onder invloed staan van eb en vloed of omdat een monitoringbuis soms meer keer per dag bemonsterd wordt. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het veldonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldonderzoek |
Definitie |
De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bemonstering en de andere activiteiten binnen het veldonderzoek zijn uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Bemonsteringsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering van de bemonstering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. |
Bemonsteringsapparaat
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het bemonsteren van het grondwater. |
Relaties met andere entiteiten |
Veldonderzoek bemonsterd met 1 Bemonsteringsapparaat |
Type gegeven |
Attribuut van Bemonsteringsapparaat |
Definitie |
Het type pomp dat is gebruikt voor het bemonsteren van het grondwater. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Pomptype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan vacuümpomp wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsprocedure van de entiteit Veldonderzoek gelijk is aan NEN5744v2011-A1v2013, aan NTA8017v2016 of aan SIKBProtocol2002vanafV4. De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan anders wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsprocedure van de entiteit Veldonderzoek gelijk is aan NEN5744v2011-A1v2013, aan NTA8017v2016 of aan SIKBProtocol2002vanafV4. |
Veldwaarneming
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De uitkomsten van de waarnemingen, niet zijnde metingen, die in het veld aan het grondwater zijn uitgevoerd. |
Relaties met andere entiteiten |
Veldonderzoek leidt tot 1 Veldwaarneming |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De primaire kleur van het grondwater. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De secundaire ofwel bijkleur van het grondwater. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleur |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De sterkte van de kleur van het grondwater. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Kleursterkte |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het monster tijdens het transport afwijkt van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsnorm worden gesteld. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gebruikte meetapparatuur een te groot verloop had. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De meetapparatuur wordt dagelijks in ieder geval een keer gekalibreerd. In de loop van de dag kan de meetapparatuur een groeiende afwijking gaan vertonen. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de genomen monsters mogelijk gecontamineerd zijn door vluchtige verbindingen, door aanwezige verbrandingsmotoren. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Dit kan gebeuren als een verbrandingsmotor wordt gebruikt tijdens het bemonsteren. Men wordt geacht bovenwinds te gaan staan van deze motor. Mocht het echter windstil zijn of de wind tijdens het bemonsteren gedraaid zijn, dan kan er toch contaminatie van het monster ontstaan. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het filter is drooggevallen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Dit kan zich voor doen wanneer de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep. Er is geen lucht in het monster terechtgekomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de grondwaterstand tijdens en na het voorpompen met meer dan 50 centimeter verlaagd is. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of tijdens monstername een type inline filter gebruikt is dat afwijkt van de eisen in de gebruikte bemonsteringsnorm. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het monster is belucht. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Dit kan zich voor doen wanneer de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de slang die gebruikt is voor het oppompen van het grondwater nieuw is dan wel al eerder is gebruikt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Volgens de eisen in de gebruikte bemonsteringsnorm is dit meestal niet toegestaan. In de praktijk zal een slang alleen worden hergebruikt als het geen gevolgen voor het monster heeft, dat wil zeggen, wanneer de vorige bemonsteringen plaats vonden in schoon grondwater. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldwaarneming |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het grondwater tijdens de bemonstering moeilijk te bepalen was. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Naam IMBRO/A |
IndicatieJaNeeOnbekend |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Dit kan voorkomen bij een temperatuurmeting in de doorstroomcel, bijvoorbeeld door extreem warm weer in combinatie met een slechtlopende peilbuis. De gemeten temperatuur wijkt dan af van de temperatuur van het grondwater in de put. |
Veldmeting
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De uitkomsten van de metingen die in het veld aan het grondwater zijn uitgevoerd. |
Relaties met andere entiteiten |
Veldonderzoek leidt tot 0..* Veldmeting |
Type gegeven |
Attribuut van Veldmeting |
Definitie |
Het ID van de in het veld gemeten parameter. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Parameterlijst |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In het veld wordt vaak gemeten: zuurstofgehalte, zuurgraad, temperatuur, troebelheid, elektrisch geleidingsvermogen en waterstofcarbonaatgehalte. Indien de parameter gemeten is in het veld, moet de gemeten waarde opgenomen worden in de basisregistratie ondergrond. Het ID is het identificerend gegeven van de parameter en staat in de referentielijst Parameterlijst. ID's worden beheerd door SIKB en het Informatiehuis Water (IHW). In de basisregistratie ondergrond is het ID, samen met de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid opgenomen in de Parameterlijst. |
Type gegeven |
Attribuut van Veldmeting |
Definitie |
De in het veld gemeten waarde van de parameter. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
Regels |
De meeteenheid bij het attribuut mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix van de eenheid afwijkt. In alle andere gevallen is de meeteenheid gelijk aan de eenheid in de parameterlijst. |
Toelichting |
De veldmeetwaarde wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen de prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan. Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1). |
Type gegeven |
Attribuut van Veldmeting |
Definitie |
Het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van een individuele meting van het grondwatersamenstellingsonderzoek op basis van een, voor het hele onderzoek gebruikte, beoordelingsprocedure. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StatusKwaliteitscontrole |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij gegevens met het IMBRO/A kwaliteitsregime kan het voorkomen dat de beoordelingsprocedure onbekend is of dat het niet mogelijk is de volledige procedure uit te voeren omdat daarvoor gegevens ontbreken. |
Laboratoriumonderzoek
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het deel van het grondwatersamenstellingsonderzoek dat betrekking heeft op het uitvoeren van metingen aan grondwater in het laboratorium. |
Toelichting |
Het kan voorkomen dat in het veld genomen monsters door verschillende laboratoria op verschillende stoffen geanalyseerd worden (bijvoorbeeld: bestrijdingsmiddelen bij een ander laboratorium dan de overige stoffen). |
Relaties met andere entiteiten |
Laboratoriumonderzoek heeft 1..* Analyseproces Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 0..* Laboratoriumonderzoek |
Type gegeven |
Attribuut van Laboratoriumonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het laboratoriumonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Analyseproce
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kenmerken van de in het laboratorium uitgevoerde activiteiten ten behoeve van de bepaling van de waarde van parameters in het grondwatermonster. |
Relaties met andere entiteiten |
Analyseproces leidt tot 1..* Analyse Laboratoriumonderzoek heeft 1..* Analyseproces |
Type gegeven |
Attribuut van Analyseproces |
Definitie |
De datum waarop de analyse wordt uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet liggen voor de waarde van het attribuut datum veldonderzoek van de entiteit Veldonderzoek. |
Toelichting |
Wanneer de analyse, de bepalingstechniek, zich uitstrekt over meer dagen, wordt de datum vastgelegd waarop de bepalingstechniek is afgerond. Bij historische gegevens kan het voorkomen dat de analysedatum niet bekend is. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Analyseproces |
Definitie |
De analysetechniek die gebruikt is bij het bepalen van het gehalte van parameters. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Waardebepalingstechniek |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Analyseproces |
Definitie |
De norm of het voorschrift dat beschrijft hoe het onderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Waardebepalingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Analys
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De uitkomsten van de metingen van stoffen die in het laboratorium aan het grondwatermonster zijn uitgevoerd. |
Relaties met andere entiteiten |
Analyseproces leidt tot 1..* Analyse |
Type gegeven |
Attribuut van Analyse |
Definitie |
Het ID van de, in het laboratorium bepaalde parameter. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Parameterlijst |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het ID is het identificerend gegeven van de parameter en staat in de referentielijst Parameterlijst. ID's worden beheerd door SIKB en het Informatiehuis Water (IHW). In de basisregistratie ondergrond is het ID, samen met de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid opgenomen in de Parameterlijst. |
Type gegeven |
Attribuut van Analyse |
Definitie |
Het in het laboratorium gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter. Wanneer het limietsymbool aanwezig is, mag hier de rapportagegrens geregistreerd worden in plaats van de gemeten waarde. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
Regels |
De meeteenheid bij het attribuut mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix van de eenheid afwijkt. In alle andere gevallen is de meeteenheid gelijk aan de eenheid in de parameterlijst. |
Toelichting |
De bronhouder mag bij een gemeten waarde die kleiner is dan de waarde van het attribuut rapportagegrens of bij een waarde die groter is dan de hoogste grenswaarde besluiten of hij de gemeten waarde aanlevert of niet. Wanneer de bronhouder de gemeten waarde niet aanlevert, wordt in dit attribuut de rapportagegrens geregistreerd. De analysemeetwaarde wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen de prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan. Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1). Voor IMBRO/A gegevens kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven ontbreekt. In dat geval is er wel een limietsymbool aanwezig dat aangeeft dat er gemeten is en dat de gemeten waarde lager (of hoger) is dan de grenswaarde. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer het attribuut limietsymbool aanwezig is. |
Type gegeven |
Attribuut van Analyse |
Definitie |
Symbool dat aangeeft of de gemeten waarde kleiner is dan de rapportagegrens, ofwel groter is dan de hoogste grenswaarde die gerapporteerd wordt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
LimietSymbool |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer bij het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde is opgegeven maar in plaats daarvan de rapportagegrens. |
Type gegeven |
Attribuut van Analyse |
Definitie |
De door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken kleinste waarde van het gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter in een monster, die wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde |
– Type |
Getal |
Regels |
De meeteenheid bij het gegeven mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix afwijkt. Bijvoorbeeld mS/m staat in de parameterlijst, uS/cm is ook toegestaan. |
Toelichting |
Als de rapportagegrens, samen met het limietsymbool, al bji het gegeven analysemeetwaarde is opgenomen, hoeft het hier niet te worden herhaald. Afhankelijk van de afspraak tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever kan de rapportagegrens gelijk zijn aan de detectiegrens. In andere gevallen is de rapportagegrens hoger dan de detectiegrens. Waarden boven de rapportagegrens worden gerapporteerd aan de opdrachtgever. Bij een gemeten gehalte onder deze grenswaarde wordt de grenswaarde gerapporteerd aan de opdrachtgever. De rapportagegrens wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen een veelvoud of een deel van de eenheid mag voorkomen. De prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag dus afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan. Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1). |
Type gegeven |
Attribuut van Analyse |
Definitie |
Het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van een individuele meting van het grondwatersamenstellingsonderzoek op basis van een, voor het hele onderzoek gebruikte, beoordelingsprocedure. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StatusKwaliteitscontrole |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Bij gegevens met het IMBRO/A kwaliteitsregime kan het voorkomen dat de beoordelingsprocedure onbekend is of dat het niet mogelijk is de volledige procedure uit te voeren omdat daarvoor gegevens ontbreken. |
Definitie |
De lijst met stoffen en andere eigenschappen die in een grondwatersamenstellingsonderzoek bepaald worden. |
ID |
aquocode |
CASnummer |
omschrijving |
eenheid |
hoedanigheid |
---|---|---|---|---|---|
2818 |
134DClFyurum |
2327-02-8 |
1-(3,4-dichloorfenyl)ureum |
ug/l |
NVT |
4944 |
14iC3yFyurum |
56046-17-4 |
1-(4-isopropylfenyl)ureum |
ug/l |
NVT |
4 |
111TClC2a |
71-55-6 |
1,1,1-trichloorethaan |
ug/l |
NVT |
5 |
1122T4ClC2a |
79-34-5 |
1,1,2,2-tetrachloorethaan |
ug/l |
NVT |
6 |
112TClC2a |
79-00-5 |
1,1,2-trichloorethaan |
ug/l |
NVT |
8 |
11DClC2a |
75-34-3 |
1,1-dichloorethaan |
ug/l |
NVT |
9 |
11DClC2e |
75-35-4 |
1,1-dichlooretheen |
ug/l |
NVT |
10 |
11DClC3a |
78-99-9 |
1,1-dichloorpropaan |
ug/l |
NVT |
1290 |
PCDF135 |
39001-02-0 |
1,2,3,4,6,7,8,9-octachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
1289 |
PCDD75 |
3268-87-9 |
1,2,3,4,6,7,8,9-octachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
12 |
PCDF131 |
67562-39-4 |
1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
11 |
PCDD73 |
35822-46-9 |
1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
13 |
PCDF134 |
55673-89-7 |
1,2,3,4,7,8,9-heptachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
15 |
PCDF118 |
70648-26-9 |
1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
14 |
PCDD66 |
39227-28-6 |
1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
16 |
1234T4ClBen |
634-66-2 |
1,2,3,4-tetrachloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
18 |
1235T4ClBen |
634-90-2 |
1,2,3,5-tetrachloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
21 |
PCDF121 |
57117-44-9 |
1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
20 |
PCDD67 |
57653-85-7 |
1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
23 |
PCDF124 |
72918-21-9 |
1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
22 |
PCDD70 |
19408-74-3 |
1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
25 |
PCDF94 |
57117-41-6 |
1,2,3,7,8-pentachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
24 |
PCDD54 |
40321-76-4 |
1,2,3,7,8-pentachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
26 |
123TClBen |
87-61-6 |
1,2,3-trichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
29 |
123TC1yBen |
526-73-8 |
1,2,3-trimethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
30 |
1245T4ClBen |
95-94-3 |
1,2,4,5-tetrachloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
32 |
124TClBen |
120-82-1 |
1,2,4-trichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
33 |
124TC1yBen |
95-63-6 |
1,2,4-trimethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
35 |
12DClBen |
95-50-1 |
1,2-dichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
36 |
12DClC2a |
107-06-2 |
1,2-dichloorethaan |
ug/l |
NVT |
38 |
12DClC3a |
78-87-5 |
1,2-dichloorpropaan |
ug/l |
NVT |
466 |
12DHOxBen |
120-80-9 |
1,2-dihydroxybenzeen |
ug/l |
NVT |
1341 |
12xyln |
95-47-6 |
1,2-xyleen |
ug/l |
NVT |
44 |
135TClBen |
108-70-3 |
1,3,5-trichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
45 |
135TC1yBen |
108-67-8 |
1,3,5-trimethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
47 |
13DClBen |
541-73-1 |
1,3-dichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
48 |
13DClC3a |
142-28-9 |
1,3-dichloorpropaan |
ug/l |
NVT |
5260 |
13DC2yBen |
141-93-5 |
1,3-diethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
5258 |
13DFygandne |
102-06-7 |
1,3-difenylguanidine |
ug/l |
NVT |
1460 |
13DHOxBen |
108-46-3 |
1,3-dihydroxybenzeen |
ug/l |
NVT |
1147 |
13xyln |
108-38-3 |
1,3-xyleen |
ug/l |
NVT |
54 |
14DClBen |
106-46-7 |
1,4-dichloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
5261 |
14DC2yBen |
105-05-5 |
1,4-diethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
875 |
14DHOxBen |
123-31-9 |
1,4-dihydroxybenzeen |
ug/l |
NVT |
2841 |
14DOxan |
123-91-1 |
1,4-dioxaan |
mg/l |
NVT |
1362 |
14xyln |
106-42-3 |
1,4-xyleen |
ug/l |
NVT |
5832 |
1011tDolcarb |
35079-97-1 |
10,11-transdiol carbamazepine |
ug/l |
NVT |
2314 |
17bestDol |
50-28-2 |
17beta-estradiol |
ug/l |
NVT |
62 |
1ClNaf |
90-13-1 |
1-chloornaftaleen |
ug/l |
NVT |
2856 |
1C3ol2ClPO4 |
6145-73-9 |
1-propanol-2-chloorfosfaat |
ug/l |
NVT |
1434 |
1C3yBen |
103-65-1 |
1-propylbenzeen |
ug/l |
NVT |
1380 |
PCB180 |
35065-29-3 |
2,2',3,4,4',5,5'-heptachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1376 |
PCB138 |
35065-28-2 |
2,2',3,4,4',5'-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1377 |
PCB153 |
35065-27-1 |
2,2',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1372 |
PCB101 |
37680-73-2 |
2,2',4,5,5'-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1382 |
PCB52 |
35693-99-3 |
2,2',5,5'-tetrachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
5742 |
FRD-ai902903 |
NVT |
2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propanoaat (anion) |
ug/l |
NVT |
5741 |
FRD-903 |
13252-13-6 |
2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propionzuur |
ug/l |
NVT |
2721 |
PCB189 |
39635-31-9 |
2,3,3',4,4',5,5 '-heptachlorobifenyl |
ug/l |
NVT |
2712 |
PCB157 |
69782-90-7 |
2,3,3',4,4',5'-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1378 |
PCB156 |
38380-08-4 |
2,3,3',4,4',5-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1373 |
PCB105 |
32598-14-4 |
2,3,3',4,4'-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
2710 |
PCB167 |
52663-72-6 |
2,3',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
2714 |
PCB114 |
74472-37-0 |
2,3,4,4',5-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
2711 |
PCB123 |
65510-44-3 |
2,3',4,4',5'-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1374 |
PCB118 |
31508-00-6 |
2,3',4,4',5-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
2882 |
2345T4ClAn |
634-83-3 |
2,3,4,5-tetrachlooraniline |
ug/l |
NVT |
78 |
2345T4ClFol |
4901-51-3 |
2,3,4,5-tetrachloorfenol |
ug/l |
NVT |
79 |
PCDF130 |
60851-34-5 |
2,3,4,6,7,8-hexachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
80 |
2346T4ClFol |
58-90-2 |
2,3,4,6-tetrachloorfenol |
ug/l |
NVT |
81 |
PCDF114 |
57117-31-4 |
2,3,4,7,8-pentachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
82 |
234TClAn |
634-67-3 |
2,3,4-trichlooraniline |
ug/l |
NVT |
83 |
234TClFol |
15950-66-0 |
2,3,4-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
2885 |
2356T4ClAn |
3481-20-7 |
2,3,5,6-tetrachlooraniline |
ug/l |
NVT |
84 |
2356T4ClFol |
935-95-5 |
2,3,5,6-tetrachloorfenol |
ug/l |
NVT |
2886 |
235TClAn |
18487-39-3 |
2,3,5-trichlooraniline |
ug/l |
NVT |
86 |
235TClFol |
933-78-8 |
2,3,5-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
89 |
236TClFol |
933-75-5 |
2,3,6-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
2228 |
PCDF83 |
51207-31-9 |
2,3,7,8-tetrachloordibenzofuraan |
ug/l |
NVT |
90 |
PCDD48 |
1746-01-6 |
2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine |
ug/l |
NVT |
93 |
23DClAn |
608-27-5 |
2,3-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
94 |
23DClFol |
576-24-9 |
2,3-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
1381 |
PCB28 |
7012-37-5 |
2,4,4'-trichloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
100 |
245TClAn |
636-30-6 |
2,4,5-trichlooraniline |
ug/l |
NVT |
101 |
245TClFol |
95-95-4 |
2,4,5-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
102 |
245T |
93-76-5 |
2,4,5-trichloorfenoxyazijnzuur |
ug/l |
NVT |
104 |
246TClAn |
634-93-5 |
2,4,6-trichlooraniline |
ug/l |
NVT |
106 |
246TClFol |
88-06-2 |
2,4,6-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
114 |
24DClAn |
554-00-7 |
2,4-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
111 |
24DDD |
53-19-0 |
2,4'-dichloordifenyldichloorethaan |
ug/l |
NVT |
112 |
24DDE |
3424-82-6 |
2,4'-dichloordifenyldichlooretheen |
ug/l |
NVT |
113 |
24DDT |
789-02-6 |
2,4'-dichloordifenyltrichloorethaan |
ug/l |
NVT |
115 |
24DClFol |
120-83-2 |
2,4-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
116 |
24D |
94-75-7 |
2,4-dichloorfenoxyazijnzuur |
ug/l |
NVT |
140 |
24DP |
120-36-5 |
2,4-dichloorfenoxypropionzuur (dichloorprop) |
ug/l |
NVT |
124 |
24DC1yFol |
105-67-9 |
2,4-dimethylfenol |
ug/l |
NVT |
669 |
24DNO2Fol |
51-28-5 |
2,4-dinitrofenol |
ug/l |
NVT |
126 |
25DClAn |
95-82-9 |
2,5-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
127 |
25DClFol |
583-78-8 |
2,5-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
625 |
26DCl4NO2An |
99-30-9 |
2,6-dichloor-4-nitroaniline |
ug/l |
NVT |
134 |
26DClAn |
608-31-1 |
2,6-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
135 |
26DClBenAd |
2008-58-4 |
2,6-dichloorbenzamide (BAM) |
ug/l |
NVT |
136 |
26DClFol |
87-65-0 |
2,6-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
2944 |
26xyldne |
87-62-7 |
2,6-xylidine |
ug/l |
NVT |
1171 |
2C4on |
78-93-3 |
2-butanon (MEK) |
ug/l |
NVT |
145 |
2ClAn |
95-51-2 |
2-chlooraniline |
ug/l |
NVT |
146 |
2ClFol |
95-57-8 |
2-chloorfenol |
ug/l |
NVT |
147 |
2ClNaf |
91-58-7 |
2-chloornaftaleen |
ug/l |
NVT |
1852 |
2C2ox2C1yC3a |
637-92-3 |
2-ethoxy-2-methylpropaan (ETBW) |
ug/l |
NVT |
154 |
2C2yTol |
611-14-3 |
2-ethyltolueen |
ug/l |
NVT |
2999 |
2HOxatzne |
2163-68-0 |
2-hydroxyatrazine |
ug/l |
NVT |
5071 |
2HOxibpfn |
51146-55-5 |
2-hydroxyibuprofen |
ug/l |
NVT |
225 |
MCPA |
94-74-6 |
2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur |
ug/l |
NVT |
226 |
MCPB |
94-81-5 |
2-methyl-4-chloorfenoxyboterzuur |
ug/l |
NVT |
170 |
2NO2Fol |
88-75-5 |
2-nitrofenol |
ug/l |
NVT |
174 |
2C3ol |
67-63-0 |
2-propanol |
ug/l |
NVT |
1968 |
PCB169 |
32774-16-6 |
3,3',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1967 |
PCB126 |
57465-28-8 |
3,3',4,4',5-pentachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
1969 |
PCB77 |
32598-13-3 |
3,3',4,4'-tetrachloorbifenyl |
ug/l |
NVT |
2713 |
PCB81 |
70362-50-4 |
3,4,4',5-tetrachlorobifenyl |
ug/l |
NVT |
176 |
345TClAn |
634-91-3 |
3,4,5-trichlooraniline |
ug/l |
NVT |
177 |
345TClFol |
609-19-8 |
3,4,5-trichloorfenol |
ug/l |
NVT |
178 |
34DClAn |
95-76-1 |
3,4-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
179 |
34DClFol |
95-77-2 |
3,4-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
185 |
35DClAn |
626-43-7 |
3,5-dichlooraniline |
ug/l |
NVT |
186 |
35DClFol |
591-35-5 |
3,5-dichloorfenol |
ug/l |
NVT |
197 |
3ClAn |
108-42-9 |
3-chlooraniline |
ug/l |
NVT |
198 |
3ClFol |
108-43-0 |
3-chloorfenol |
ug/l |
NVT |
202 |
3C2yTol |
620-14-4 |
3-ethyltolueen |
ug/l |
NVT |
215 |
44DDD |
72-54-8 |
4,4'-dichloordifenyldichloorethaan |
ug/l |
NVT |
216 |
44DDE |
72-55-9 |
4,4'-dichloordifenyldichlooretheen |
ug/l |
NVT |
217 |
44DDT |
50-29-3 |
4,4'-dichloordifenyltrichloorethaan |
ug/l |
NVT |
224 |
4Cl2C1yFol |
1570-64-5 |
4-chloor-2-methylfenol |
ug/l |
NVT |
227 |
4Cl3C1yFol |
59-50-7 |
4-chloor-3-methylfenol |
ug/l |
NVT |
228 |
4ClAn |
106-47-8 |
4-chlooraniline |
ug/l |
NVT |
229 |
4ClFol |
106-48-9 |
4-chloorfenol |
ug/l |
NVT |
2412 |
4CPA |
122-88-3 |
4-chloorfenoxyazijnzuur |
ug/l |
NVT |
3650 |
DMST |
66840-71-9 |
4-dimethylaminosulfotoluidide |
ug/l |
NVT |
232 |
4C2yTol |
622-96-8 |
4-ethyltolueen |
ug/l |
NVT |
1175 |
4C1y2C5on |
108-10-1 |
4-methyl-2-pentanon (MIBK) |
ug/l |
NVT |
247 |
AcNe |
83-32-9 |
acenafteen |
ug/l |
NVT |
248 |
AcNy |
208-96-8 |
acenaftyleen |
ug/l |
NVT |
3135 |
actmpd |
135410-20-7 |
acetamiprid |
ug/l |
NVT |
251 |
actntl |
75-05-8 |
acetonitril |
mg/l |
NVT |
3136 |
actsfmtozl |
21312-10-7 |
acetylsulfamethoxazol |
ug/l |
NVT |
3127 |
acnfn |
74070-46-5 |
aclonifen |
ug/l |
NVT |
254 |
aclntl |
107-13-1 |
acrylonitril |
ug/l |
NVT |
264 |
alCl |
15972-60-8 |
alachloor |
ug/l |
NVT |
265 |
alDcb |
116-06-3 |
aldicarb |
ug/l |
NVT |
266 |
alDcsfn |
1646-88-4 |
aldicarbsulfon |
ug/l |
NVT |
267 |
alDcSO |
1646-87-3 |
aldicarbsulfoxide |
ug/l |
NVT |
268 |
aldn |
309-00-2 |
aldrin |
ug/l |
NVT |
269 |
aedsfn |
959-98-8 |
alfa-endosulfan |
ug/l |
NVT |
271 |
aHCH |
319-84-6 |
alfa-hexachloorcyclohexaan |
ug/l |
NVT |
273 |
aC1ysrn |
98-83-9 |
alfa-methylstyreen |
ug/l |
NVT |
374 |
HCO3 |
71-52-3 |
alkaliteit uitgedrukt in waterstofcarbonaat |
mg/l |
NVT |
284 |
Al |
7429-90-5 |
aluminium |
ug/l |
nf |
5242 |
amttdn |
865318-97-4 |
ametoctradin |
ug/l |
NVT |
285 |
amtn |
834-12-8 |
ametryn |
ug/l |
NVT |
3164 |
amdsfrn |
120923-37-7 |
amidosulfuron |
ug/l |
NVT |
3165 |
amdTzinzr |
117-96-4 |
amidotrizoïnezuur |
ug/l |
NVT |
3175 |
Aocb |
2032-59-9 |
aminocarb |
ug/l |
NVT |
2499 |
Aofnzn |
58-15-1 |
aminofenazon |
ug/l |
NVT |
292 |
AMPA |
1066-51-9 |
aminomethylfosfonzuur |
ug/l |
NVT |
287 |
amtl |
61-82-5 |
amitrol |
ug/l |
NVT |
289 |
NH4 |
14798-03-9 |
ammonium |
mg/l |
Nnf |
5740 |
FRD-902 |
62037-80-3 |
ammonium 2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)-propanoaat |
ug/l |
NVT |
301 |
Sb |
7440-36-0 |
antimoon |
ug/l |
nf |
299 |
Ant |
120-12-7 |
antraceen |
ug/l |
NVT |
300 |
antcnn |
84-65-1 |
antrachinon |
ug/l |
NVT |
5253 |
armt |
140-57-8 |
aramit |
ug/l |
NVT |
310 |
As |
7440-38-2 |
arseen |
ug/l |
nf |
323 |
aslm |
3337-71-1 |
asulam |
ug/l |
NVT |
3186 |
atnll |
29122-68-7 |
atenolol |
ug/l |
NVT |
3189 |
atvttne |
134523-00-5 |
atorvastatine |
ug/l |
NVT |
324 |
attn |
1610-17-9 |
atraton |
ug/l |
NVT |
325 |
atzne |
1912-24-9 |
atrazine |
ug/l |
NVT |
3192 |
azacnzl |
60207-31-0 |
azaconazool |
ug/l |
NVT |
3195 |
azmtfs |
35575-96-3 |
azamethifos |
ug/l |
NVT |
3198 |
aztmcne |
83905-01-5 |
azitromycine |
ug/l |
NVT |
3196 |
azoxsbn |
131860-33-8 |
azoxystrobin |
ug/l |
NVT |
333 |
Ba |
7440-39-3 |
barium |
ug/l |
nf |
3209 |
befbtAd |
113614-08-7 |
beflubutamide |
ug/l |
NVT |
336 |
benlxl |
71626-11-4 |
benalaxyl |
ug/l |
NVT |
340 |
bentzn |
25057-89-0 |
bentazon |
ug/l |
NVT |
342 |
Ben |
71-43-2 |
benzeen |
ug/l |
NVT |
345 |
BaA |
56-55-3 |
benzo(a)antraceen |
ug/l |
NVT |
346 |
BaP |
50-32-8 |
benzo(a)pyreen |
ug/l |
NVT |
348 |
BbF |
205-99-2 |
benzo(b)fluorantheen |
ug/l |
NVT |
351 |
BghiPe |
191-24-2 |
benzo(ghi)peryleen |
ug/l |
NVT |
353 |
BkF |
207-08-9 |
benzo(k)fluorantheen |
ug/l |
NVT |
5255 |
benzcine |
94-09-7 |
benzocaine |
ug/l |
NVT |
361 |
benzC4yFt |
85-68-7 |
benzylbutylftalaat |
ug/l |
NVT |
362 |
Be |
7440-41-7 |
beryllium |
ug/l |
nf |
365 |
bedsfn |
33213-65-9 |
beta-endosulfan |
ug/l |
NVT |
366 |
bHCH |
319-85-7 |
beta-hexachloorcyclohexaan |
ug/l |
NVT |
2463 |
bezafbt |
41859-67-0 |
bezafibraat |
ug/l |
NVT |
375 |
bfnx |
42576-02-3 |
bifenox |
ug/l |
NVT |
376 |
biftn |
82657-04-3 |
bifenthrin |
ug/l |
NVT |
382 |
DEHP |
117-81-7 |
bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) |
ug/l |
NVT |
76 |
bisFolA |
80-05-7 |
bisfenol-A |
ug/l |
NVT |
3266 |
bispll |
66722-44-9 |
bisoprolol |
ug/l |
NVT |
386 |
B |
7440-42-8 |
boor |
ug/l |
nf |
3272 |
boscld |
188425-85-6 |
boscalid |
ug/l |
NVT |
390 |
bromcl |
314-40-9 |
bromacil |
ug/l |
NVT |
391 |
Br |
24959-67-9 |
bromide |
mg/l |
nf |
394 |
BrOxnl |
1689-84-5 |
broomoxynil |
ug/l |
NVT |
400 |
Brpplt |
18181-80-1 |
broompropylaat |
ug/l |
NVT |
406 |
C4ol |
71-36-3 |
butanol |
ug/l |
NVT |
409 |
butcbOxmSO |
34681-24-8 |
butocarboximsulfoxide |
ug/l |
NVT |
412 |
C4yactt |
123-86-4 |
butylacetaat |
ug/l |
NVT |
441 |
Cd |
7440-43-9 |
cadmium |
ug/l |
nf |
442 |
caffine |
58-08-2 |
caffeine |
ug/l |
NVT |
447 |
Ca |
7440-70-2 |
calcium |
mg/l |
nf |
456 |
captn |
133-06-2 |
captan |
ug/l |
NVT |
5256 |
carbdx |
6804-07-5 |
carbadox |
ug/l |
NVT |
3380 |
carbmzpne |
298-46-4 |
carbamazepine |
ug/l |
NVT |
458 |
carbrl |
63-25-2 |
carbaryl |
ug/l |
NVT |
460 |
carbdzm |
10605-21-7 |
carbendazim |
ug/l |
NVT |
3384 |
carbtAd |
16118-49-3 |
carbetamide |
ug/l |
NVT |
462 |
carbfrn |
1563-66-2 |
carbofuran |
ug/l |
NVT |
464 |
CO3 |
3812-32-6 |
carbonaat |
mg/l |
NVT |
3386 |
carftznC2y |
128639-02-1 |
carfentrazon-ethyl |
ug/l |
NVT |
3398 |
cefrxm |
55268-75-2 |
cefuroxim |
ug/l |
NVT |
2497 |
Clafncl |
56-75-7 |
chlooramfenicol |
ug/l |
NVT |
1246 |
ClBen |
108-90-7 |
chloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
478 |
Clbmrn |
13360-45-7 |
chloorbromuron |
ug/l |
NVT |
1247 |
ClC2a |
75-00-3 |
chloorethaan |
ug/l |
NVT |
1654 |
ClC2e |
75-01-4 |
chlooretheen (vinylchloride) |
ug/l |
NVT |
487 |
Clfvfs |
470-90-6 |
chloorfenvinfos |
ug/l |
NVT |
492 |
Clpfm |
101-21-3 |
chloorprofam |
ug/l |
NVT |
503 |
Cltlrn |
15545-48-9 |
chloortoluron |
ug/l |
NVT |
4994 |
ClO3 |
14866-68-3 |
chloraat |
ug/l |
NVT |
5175 |
chloratnlpl |
500008-45-7 |
chlorantraniliprole |
ug/l |
NVT |
507 |
Clidzn |
1698-60-8 |
chloridazon |
ug/l |
NVT |
508 |
Cl |
16887-00-6 |
chloride |
mg/l |
NVT |
517 |
Cr |
7440-47-3 |
chroom |
ug/l |
nf |
518 |
Chr |
218-01-9 |
chryseen |
ug/l |
NVT |
3436 |
cipfxcne |
85721-33-1 |
ciprofloxacine |
ug/l |
NVT |
520 |
c12DClC2e |
156-59-2 |
cis-1,2-dichlooretheen |
ug/l |
NVT |
522 |
cCldn |
5103-71-9 |
cis-chloordaan |
ug/l |
NVT |
272 |
cHpClepO |
1024-57-3 |
cis-heptachloorepoxide |
ug/l |
NVT |
3448 |
clartmcne |
81103-11-9 |
claritromycine |
ug/l |
NVT |
3463 |
clindmcne |
18323-44-9 |
clindamycine |
ug/l |
NVT |
2477 |
clofbt |
637-07-0 |
clofibraat |
ug/l |
NVT |
2464 |
clofbnzr |
882-09-7 |
clofibrinezuur |
ug/l |
NVT |
526 |
cloprld |
1702-17-6 |
clopyralid |
ug/l |
NVT |
3472 |
clotandne |
210880-92-5 |
clothianidine |
ug/l |
NVT |
2465 |
cloxclne |
61-72-3 |
cloxacilline |
ug/l |
NVT |
3474 |
clozpne |
5786-21-0 |
clozapine |
ug/l |
NVT |
3504 |
cortsn |
53-06-5 |
cortison |
ug/l |
NVT |
903 |
cumn |
98-82-8 |
cumeen |
ug/l |
NVT |
534 |
CNazne |
21725-46-2 |
cyanazine |
ug/l |
NVT |
2478 |
cycffAd |
50-18-0 |
cyclofosfamide |
ug/l |
NVT |
540 |
cycC6a |
110-82-7 |
cyclohexaan |
ug/l |
NVT |
542 |
cycC6on |
108-94-1 |
cyclohexanon |
ug/l |
NVT |
5259 |
cycC6e |
110-83-8 |
cyclohexeen |
ug/l |
NVT |
3538 |
cypdnl |
121552-61-2 |
cyprodinil |
ug/l |
NVT |
3551 |
damnzde |
1596-84-5 |
daminozide |
ug/l |
NVT |
2479 |
dapsn |
80-08-0 |
dapson |
ug/l |
NVT |
558 |
C10a |
124-18-5 |
decaan |
ug/l |
NVT |
562 |
dHCH |
319-86-8 |
delta-hexachloorcyclohexaan |
ug/l |
NVT |
571 |
desC2yatzne |
6190-65-4 |
desethylatrazine |
ug/l |
NVT |
3614 |
desC2ytC4yaz |
30125-63-4 |
desethylterbutylazine |
ug/l |
NVT |
573 |
desiC3yatzne |
1007-28-9 |
desisopropylatrazine |
ug/l |
NVT |
574 |
desmtn |
1014-69-3 |
desmetryn |
ug/l |
NVT |
6024 |
D2O |
7789-20-0 |
deuterium oxide (zwaar water) |
10^-3 |
V-SMOW |
3622 |
dexmtsn |
50-02-2 |
dexamethason |
ug/l |
NVT |
593 |
DBahAnt |
53-70-3 |
dibenzo(a,h)antraceen |
ug/l |
NVT |
600 |
DC4yFt |
84-74-2 |
dibutylftalaat |
ug/l |
NVT |
602 |
Dcba |
1918-00-9 |
dicamba |
ug/l |
NVT |
603 |
Dcbnl |
1194-65-6 |
dichlobenil |
ug/l |
NVT |
605 |
Dcfande |
1085-98-9 |
dichlofluanide |
ug/l |
NVT |
619 |
DClC1a |
75-09-2 |
dichloormethaan |
ug/l |
NVT |
2466 |
Dclofnc |
15307-86-5 |
diclofenac |
ug/l |
NVT |
2467 |
Dcloxclne |
3116-76-5 |
dicloxacilline |
ug/l |
NVT |
629 |
Dcfl |
115-32-2 |
dicofol |
ug/l |
NVT |
3586 |
DccC6yFt |
84-61-7 |
dicyclohexylftalaat |
ug/l |
NVT |
632 |
DccPeDen |
77-73-6 |
dicyclopentadieen |
ug/l |
NVT |
633 |
dieldn |
60-57-1 |
dieldrin |
ug/l |
NVT |
641 |
DC2yEtr |
60-29-7 |
diethylether |
mg/l |
NVT |
642 |
DC2yFt |
84-66-2 |
diethylftalaat |
ug/l |
NVT |
2308 |
DEET |
134-62-3 |
diethyltoluamide |
ug/l |
NVT |
3627 |
Dfncnzl |
119446-68-3 |
difenoconazool |
ug/l |
NVT |
648 |
Dfbzrn |
35367-38-5 |
diflubenzuron |
ug/l |
NVT |
3624 |
Dffncn |
83164-33-4 |
diflufenican |
ug/l |
NVT |
649 |
DC7yFt |
3648-21-3 |
diheptylftalaat |
ug/l |
NVT |
650 |
DC6yFt |
84-75-3 |
dihexylftalaat |
ug/l |
NVT |
577 |
DiC4yFt |
84-69-5 |
diisobutylftalaat |
ug/l |
NVT |
583 |
DiC3yEtr |
108-20-3 |
diisopropylether |
ug/l |
NVT |
3644 |
Dikglc |
18467-77-1 |
dikegulac |
ug/l |
NVT |
651 |
Dmfrn |
34205-21-5 |
dimefuron |
ug/l |
NVT |
3652 |
DmtCl |
50563-36-5 |
dimethachloor |
ug/l |
NVT |
3651 |
DmtAd |
87674-68-8 |
dimethenamide |
ug/l |
NVT |
653 |
Dmtat |
60-51-5 |
dimethoaat |
ug/l |
NVT |
658 |
DC1yDS |
624-92-0 |
dimethyldisulfide |
ug/l |
NVT |
660 |
DC1yfAd |
68-12-2 |
dimethylformamide |
ug/l |
NVT |
661 |
DC1yFt |
131-11-3 |
dimethylftalaat |
ug/l |
NVT |
663 |
DC1yS |
75-18-3 |
dimethylsulfide |
ug/l |
NVT |
3653 |
DmTdzl |
551-92-8 |
dimetridazol |
ug/l |
NVT |
671 |
Dnsb |
88-85-7 |
dinoseb |
ug/l |
NVT |
672 |
Dntb |
1420-07-1 |
dinoterb |
ug/l |
NVT |
674 |
DC8yFt |
117-84-0 |
dioctylftalaat |
ug/l |
NVT |
677 |
DC5yFt |
131-18-0 |
dipentylftalaat |
ug/l |
NVT |
679 |
DC3yFt |
131-16-8 |
dipropylftalaat |
ug/l |
NVT |
3675 |
Dpyrdml |
58-32-2 |
dipyridamol |
ug/l |
NVT |
683 |
Durn |
330-54-1 |
diuron |
ug/l |
NVT |
2159 |
dodcBen |
123-01-3 |
dodecylbenzeen |
ug/l |
NVT |
3712 |
enlpl |
75847-73-3 |
enalapril |
ug/l |
NVT |
2161 |
endsfn |
115-29-7 |
endosulfan (som alfa- en beta-isomeer) |
ug/l |
NVT |
703 |
endsfSO4 |
1031-07-8 |
endosulfansulfaat |
ug/l |
NVT |
704 |
endn |
72-20-8 |
endrin |
ug/l |
NVT |
3718 |
epxcnzl |
133855-98-8 |
epoxiconazool |
ug/l |
NVT |
2480 |
ertmcne |
114-07-8 |
erytromycine |
ug/l |
NVT |
3727 |
etdmrn |
30043-49-3 |
ethidimuron |
ug/l |
NVT |
2294 |
etnetDol |
57-63-6 |
ethinylestradiol |
ug/l |
NVT |
719 |
eton |
563-12-2 |
ethion |
ug/l |
NVT |
721 |
etfmst |
26225-79-6 |
ethofumesaat |
ug/l |
NVT |
722 |
etpfs |
13194-48-4 |
ethoprofos |
ug/l |
NVT |
725 |
C2yactt |
131-11-3 |
ethylacetaat |
ug/l |
NVT |
728 |
C2yBen |
100-41-4 |
ethylbenzeen |
ug/l |
NVT |
494 |
C2yClprfs |
2921-88-2 |
ethylchloorpyrifos |
ug/l |
NVT |
730 |
EDTA |
60-00-4 |
ethyleendiaminetetraethaanzuur (EDTA) |
ug/l |
NVT |
1407 |
C2yprmfs |
23505-41-1 |
ethylpirimifos |
ug/l |
NVT |
745 |
fenamfs |
22224-92-6 |
fenamifos |
ug/l |
NVT |
746 |
Fen |
85-01-8 |
fenantreen |
ug/l |
NVT |
2481 |
fenzn |
60-80-0 |
fenazon (antipyrine) |
ug/l |
NVT |
750 |
feNO2ton |
122-14-5 |
fenitrothion |
ug/l |
NVT |
2482 |
fenfbt |
49562-28-9 |
fenofibraat |
ug/l |
NVT |
3762 |
fenfbnzr |
42017-89-0 |
fenofibrinezuur |
ug/l |
NVT |
751 |
Fol |
108-95-2 |
fenol |
ug/l |
NVT |
2468 |
fenpfn |
31879-05-7 |
fenoprofen |
ug/l |
NVT |
2483 |
fentrl |
13392-18-2 |
fenoterol |
ug/l |
NVT |
3768 |
fenOxcb |
72490-01-8 |
fenoxycarb |
ug/l |
NVT |
760 |
fenton |
55-38-9 |
fenthion |
ug/l |
NVT |
2451 |
fenrn |
101-42-8 |
fenuron |
ug/l |
NVT |
3786 |
fipnl |
120068-37-3 |
fipronil |
ug/l |
NVT |
3829 |
flurslm |
145701-23-1 |
florasulam |
ug/l |
NVT |
3794 |
florfncl |
76639-94-6 |
florfenicol |
ug/l |
NVT |
3798 |
fluazfPC4y |
79241-46-6 |
fluazifop-P-butyl |
ug/l |
NVT |
3808 |
fludoxnl |
131341-86-1 |
fludioxonil |
ug/l |
NVT |
5245 |
fluoprm |
658066-35-4 |
fluopyram |
ug/l |
NVT |
775 |
Flu |
206-44-0 |
fluorantheen |
ug/l |
NVT |
777 |
Fle |
86-73-7 |
fluoreen |
ug/l |
NVT |
1853 |
F |
16984-48-8 |
fluoride |
mg/l |
nf |
3819 |
fluoxtne |
54910-89-3 |
fluoxetine |
ug/l |
NVT |
2363 |
flurOxpr |
69377-81-7 |
fluroxypyr |
ug/l |
NVT |
2305 |
flutlnl |
66332-96-5 |
flutolanil |
ug/l |
NVT |
3836 |
forasfrn |
173159-57-4 |
foramsulfuron |
ug/l |
NVT |
4188 |
Ptot |
NVT |
fosfor totaal |
mg/l |
Pnf |
3855 |
furzldn |
67-45-8 |
furazolidon |
ug/l |
NVT |
3854 |
fursmde |
54-31-9 |
furosemide |
ug/l |
NVT |
3857 |
gabptne |
60142-96-3 |
gabapentine |
ug/l |
NVT |
816 |
cHCH |
58-89-9 |
gamma-hexachloorcyclohexaan (lindaan) |
ug/l |
NVT |
3548 |
GELDHD |
NVT |
Geleidendheid |
mS/m |
25oC |
2469 |
gemfbzl |
25812-30-0 |
gemfibrozil |
ug/l |
NVT |
3877 |
glufsnt |
51276-47-2 |
glufosinaat |
ug/l |
NVT |
732 |
glycl |
107-21-1 |
glycol (monoethyleenglycol) |
ug/l |
NVT |
840 |
glyfst |
1071-83-6 |
glyfosaat |
ug/l |
NVT |
5279 |
guanurum |
141-83-3 |
guanylureum |
ug/l |
NVT |
6027 |
He3 |
12596-21-3 |
helium 3 |
1 |
TU |
853 |
HpCl |
76-44-8 |
heptachloor |
ug/l |
NVT |
861 |
HCB |
118-74-1 |
hexachloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
865 |
HxClC2a |
67-72-1 |
hexachloorethaan |
ug/l |
NVT |
871 |
Hxznn |
51235-04-2 |
hexazinon |
ug/l |
NVT |
3928 |
HCltazde |
58-93-5 |
hydrochloorthiazide |
ug/l |
NVT |
2470 |
ibpfn |
15687-27-1 |
ibuprofen |
ug/l |
NVT |
3984 |
iffAd |
3778-73-2 |
ifosfamide |
ug/l |
NVT |
879 |
Fe |
7439-89-6 |
ijzer |
ug/l |
nf |
2306 |
imdcpd |
138261-41-3 |
imidacloprid |
ug/l |
NVT |
880 |
inda |
496-11-7 |
indaan |
ug/l |
NVT |
882 |
InP |
193-39-5 |
indeno(1,2,3-cd)pyreen |
ug/l |
NVT |
2471 |
indmtcne |
53-86-1 |
indometacine |
ug/l |
NVT |
4023 |
irbstan |
138402-11-6 |
irbesartan |
ug/l |
NVT |
907 |
idn |
465-73-6 |
isodrin |
ug/l |
NVT |
3976 |
iC3yantnlAd |
30391-89-0 |
isopropylanthranilamide |
ug/l |
NVT |
913 |
iptrn |
34123-59-6 |
isoproturon |
ug/l |
NVT |
4010 |
iOaftl |
141112-29-0 |
isoxaflutool |
ug/l |
NVT |
4040 |
johxl |
66108-95-0 |
johexol |
ug/l |
NVT |
4041 |
jompl |
78649-41-9 |
jomeprol |
ug/l |
NVT |
4043 |
jopmdl |
62883-00-5 |
jopamidol |
ug/l |
NVT |
4042 |
jopmde |
73334-07-3 |
jopromide |
ug/l |
NVT |
4045 |
jotlmnzr |
2276-90-6 |
jotalaminezuur |
ug/l |
NVT |
4047 |
joxtlmnzr |
28179-44-4 |
joxitalaminezuur |
ug/l |
NVT |
920 |
K |
7440-09-7 |
kalium |
mg/l |
nf |
2472 |
ketpfn |
22071-15-4 |
ketoprofen |
ug/l |
NVT |
527 |
Co |
7440-48-4 |
kobalt |
ug/l |
nf |
6025 |
C13 |
14762-74-4 |
koolstof 13 |
10^-3 |
V-PDB in Canorg |
6026 |
C14 |
14762-75-5 |
koolstof 14 |
% |
MC |
1318 |
Corg |
NVT |
koolstof organisch |
mg/l |
Cnf |
971 |
Cu |
7440-50-8 |
koper |
ug/l |
nf |
4063 |
kresOxmC1y |
143390-89-0 |
kresoxim-methyl |
ug/l |
NVT |
1097 |
Hg |
7439-97-6 |
kwik |
ug/l |
nf |
1898 |
lencl |
2164-08-1 |
lenacil |
ug/l |
NVT |
4088 |
levtrctm |
102767-28-2 |
levetiracetam |
ug/l |
NVT |
4093 |
lidcine |
137-58-6 |
lidocaïne |
ug/l |
NVT |
2484 |
lincmcne |
154-21-2 |
lincomycine |
ug/l |
NVT |
1114 |
linrn |
330-55-2 |
linuron |
ug/l |
NVT |
1115 |
Li |
7439-93-2 |
lithium |
ug/l |
nf |
1116 |
Pb |
7439-92-1 |
lood |
ug/l |
nf |
4096 |
lostan |
114798-26-4 |
losartan |
ug/l |
NVT |
1125 |
Mg |
7439-95-4 |
magnesium |
mg/l |
nf |
4112 |
malinhdzde |
123-33-1 |
maleinehydrazide |
ug/l |
NVT |
1714 |
manb |
12427-38-2 |
maneb |
ug/l |
NVT |
1128 |
Mn |
7439-96-5 |
mangaan |
ug/l |
nf |
1145 |
mcresl |
108-39-4 |
m-cresol |
ug/l |
NVT |
4133 |
mebdzl |
31431-39-7 |
mebendazol |
ug/l |
NVT |
73 |
MCPP |
93-65-2 |
mecoprop |
ug/l |
NVT |
4137 |
mecppP |
16484-77-8 |
mecoprop-P |
ug/l |
NVT |
1148 |
metbtazrn |
18691-97-9 |
metabenzthiazuron |
ug/l |
NVT |
5254 |
mfmzn |
139968-49-3 |
metaflumizon |
ug/l |
NVT |
1149 |
mlxl |
57837-19-1 |
metalaxyl |
ug/l |
NVT |
4110 |
mAh |
9002-91-9 |
metaldehyde |
ug/l |
NVT |
1152 |
mzCl |
67129-08-2 |
metazachloor |
ug/l |
NVT |
4157 |
metfmne |
657-24-9 |
metformine |
ug/l |
NVT |
785 |
C1al |
50-00-0 |
methanal (formaldehyde) |
ug/l |
NVT |
1154 |
C1ol |
67-56-1 |
methanol |
ug/l |
NVT |
1155 |
metdton |
950-37-8 |
methidathion |
ug/l |
NVT |
2307 |
metocb |
2032-65-7 |
methiocarb |
ug/l |
NVT |
1159 |
C1oxCl |
72-43-5 |
methoxychloor |
ug/l |
NVT |
3318 |
C1oxfnzde |
161050-58-4 |
methoxyfenozide |
ug/l |
NVT |
328 |
C1yazfs |
86-50-0 |
methylazinfos |
ug/l |
NVT |
1177 |
C1ymtclt |
80-62-6 |
methylmethacrylaat |
ug/l |
NVT |
2453 |
C1ymsfrn |
74223-64-6 |
methyl-metsulfuron |
ug/l |
NVT |
1408 |
C1yprmfs |
29232-93-7 |
methylpirimifos |
ug/l |
NVT |
1163 |
C1yttC4yEtr |
1634-04-4 |
methyl-tertiair-butylether (MTBE) |
ug/l |
NVT |
4162 |
metrm |
9006-42-2 |
metiram |
ug/l |
NVT |
1185 |
metlCl |
51218-45-2 |
metolachloor |
ug/l |
NVT |
2485 |
metpll |
37350-58-6 |
metoprolol |
ug/l |
NVT |
1187 |
metxrn |
19937-59-8 |
metoxuron |
ug/l |
NVT |
1188 |
metbzn |
21087-64-9 |
metribuzin |
ug/l |
NVT |
4160 |
metndzl |
443-48-1 |
metronidazol |
ug/l |
NVT |
1191 |
mevfs |
7786-34-7 |
mevinfos |
ug/l |
NVT |
1243 |
Mo |
7439-98-7 |
molybdeen |
ug/l |
nf |
1253 |
Mlnrn |
1746-81-2 |
monolinuron |
ug/l |
NVT |
1254 |
monrn |
150-68-5 |
monuron |
ug/l |
NVT |
2473 |
nafclne |
147-52-4 |
nafcilline |
ug/l |
NVT |
1259 |
Naf |
91-20-3 |
naftaleen |
ug/l |
NVT |
2474 |
napxn |
22204-53-1 |
naproxen |
ug/l |
NVT |
1262 |
Na |
7440-23-5 |
natrium |
mg/l |
nf |
4254 |
nicsfrn |
111991-09-4 |
nicosulfuron |
ug/l |
NVT |
1267 |
Ni |
7440-02-0 |
nikkel |
ug/l |
nf |
1270 |
NO3 |
14797-55-8 |
nitraat |
mg/l |
Nnf |
1273 |
NO2 |
14797-65-0 |
nitriet |
mg/l |
Nnf |
1331 |
ocresl |
95-48-7 |
o-cresol |
ug/l |
NVT |
5257 |
oladmcn |
3922-90-5 |
oleandomycin |
ug/l |
NVT |
1334 |
PO4 |
14265-44-2 |
orthofosfaat |
mg/l |
Pnf |
2498 |
Oaclne |
66-79-5 |
oxacilline |
ug/l |
NVT |
1343 |
Oaml |
23135-22-0 |
oxamyl |
ug/l |
NVT |
4337 |
oxzpm |
604-75-1 |
oxazepam |
ug/l |
NVT |
5124 |
OxT4ccnHCl |
2058-46-0 |
oxytetracycline hydrochloride |
ug/l |
NVT |
4347 |
parctml |
103-90-2 |
paracetamol |
ug/l |
NVT |
4351 |
paroonC2y |
311-45-5 |
paraoxon-ethyl |
ug/l |
NVT |
4350 |
paroonC1y |
950-35-6 |
paraoxon-methyl |
ug/l |
NVT |
4349 |
paroetne |
61869-08-7 |
paroxetine |
ug/l |
NVT |
1359 |
pcresl |
106-44-5 |
p-cresol |
ug/l |
NVT |
2301 |
penccrn |
66063-05-6 |
pencycuron |
ug/l |
NVT |
1385 |
PeClAn |
527-20-8 |
pentachlooraniline |
ug/l |
NVT |
1387 |
PeClBen |
608-93-5 |
pentachloorbenzeen |
ug/l |
NVT |
1390 |
PeClFol |
87-86-5 |
pentachloorfenol |
ug/l |
NVT |
1455 |
PeClNO2Ben |
82-68-8 |
pentachloornitrobenzeen (quintozeen) |
ug/l |
NVT |
2488 |
poxflne |
6493-05-6 |
pentoxifylline |
ug/l |
NVT |
4445 |
PFOS |
1763-23-1 |
perfluoroctaansulfonaat |
ug/l |
NVT |
4443 |
PFOA |
335-67-1 |
perfluoroctaanzuur |
ug/l |
NVT |
4461 |
pipprn |
1893-33-0 |
pipamperon |
ug/l |
NVT |
1406 |
pirmcb |
23103-98-2 |
pirimicarb |
ug/l |
NVT |
4485 |
pravstne |
81093-37-0 |
pravastatine |
ug/l |
NVT |
2489 |
primdn |
125-33-7 |
primidon |
ug/l |
NVT |
1417 |
procmdn |
32809-16-8 |
procymidon |
ug/l |
NVT |
1418 |
profm |
122-42-9 |
profam |
ug/l |
NVT |
2490 |
progtrn |
57-83-0 |
progesteron |
ug/l |
NVT |
1421 |
promtne |
7287-19-6 |
prometryne |
ug/l |
NVT |
1422 |
propCl |
1918-16-7 |
propachloor |
ug/l |
NVT |
1432 |
propxr |
114-26-1 |
propoxur |
ug/l |
NVT |
2491 |
propnll |
525-66-6 |
propranolol |
ug/l |
NVT |
1438 |
propAd |
23950-58-5 |
propyzamide |
ug/l |
NVT |
2361 |
prosfcb |
52888-80-9 |
prosulfocarb |
ug/l |
NVT |
5252 |
protocnzdto |
120983-64-4 |
prothioconazol-desthio |
ug/l |
NVT |
4524 |
pyrcsbn |
175013-18-0 |
pyraclostrobin |
ug/l |
NVT |
1444 |
pyrazfs |
13457-18-6 |
pyrazofos |
ug/l |
NVT |
1445 |
Pyr |
129-00-0 |
pyreen |
ug/l |
NVT |
1451 |
pyrdne |
110-86-1 |
pyridine |
ug/l |
NVT |
2303 |
pyrmtnl |
53112-28-0 |
pyrimethanil |
ug/l |
NVT |
4539 |
quetpne |
111974-69-7 |
quetiapine |
ug/l |
NVT |
4543 |
quinmrc |
90717-03-6 |
quinmerac |
ug/l |
NVT |
1456 |
REDPTTAL |
NVT |
Redoxpotentiaal |
mV |
NVT |
4570 |
rimsfrn |
122931-48-0 |
rimsulfuron |
ug/l |
NVT |
4574 |
rondzl |
7681-76-7 |
ronidazol |
ug/l |
NVT |
2492 |
roxtmcne |
80214-83-1 |
roxitromycine |
ug/l |
NVT |
1987 |
Rb |
7440-17-7 |
rubidium |
ug/l |
nf |
4589 |
salbtml |
18559-94-9 |
salbutamol |
ug/l |
NVT |
4590 |
salczr |
69-72-7 |
salicylzuur |
ug/l |
NVT |
1473 |
seC4yazne |
7286-69-3 |
sebutylazine |
ug/l |
NVT |
1476 |
Se |
7782-49-2 |
seleen |
ug/l |
nf |
4656 |
SiO2 |
14808-60-7 |
siliciumdioxide |
mg/l |
NVT |
1480 |
simzne |
122-34-9 |
simazine |
ug/l |
NVT |
4667 |
SmtlCl |
87392-12-9 |
S-metolachloor |
ug/l |
NVT |
615 |
sDClFol6 |
NVT |
som 6 dichloorfenolen |
ug/l |
NVT |
681 |
sDtocbmt |
NVT |
som dithiocarbamaten |
ug/l |
CS2 |
1248 |
sMClFol |
NVT |
som monochloorfenol-isomeren |
ug/l |
NVT |
1600 |
sTClFol |
NVT |
som trichloorfenol-isomeren |
ug/l |
NVT |
4675 |
sotll |
3930-20-9 |
sotalol |
ug/l |
NVT |
1496 |
Ntot |
NVT |
stikstof totaal |
mg/l |
Nnf |
1501 |
Sr |
7440-24-6 |
strontium |
ug/l |
nf |
1503 |
styrn |
100-42-5 |
styreen |
ug/l |
NVT |
4735 |
sulcton |
99105-77-8 |
sulcotrion |
ug/l |
NVT |
1508 |
SO4 |
14808-79-8 |
sulfaat |
mg/l |
NVT |
4736 |
sulfClprdzne |
80-32-0 |
sulfachloorpyridazine |
ug/l |
NVT |
4737 |
sulfdazne |
68-35-9 |
sulfadiazine |
ug/l |
NVT |
4738 |
sulfdmtoxne |
122-11-2 |
sulfadimethoxine |
ug/l |
NVT |
2494 |
sulfdmdne |
57-68-1 |
sulfadimidine |
ug/l |
NVT |
4740 |
sulfmrzn |
127-79-7 |
sulfamerazin |
ug/l |
NVT |
2475 |
sulfmtoazl |
723-46-6 |
sulfamethoxazol |
ug/l |
NVT |
4742 |
sulfprdne |
144-83-2 |
sulfapyridine |
ug/l |
NVT |
4743 |
sulfqoxlne |
59-40-5 |
sulfaquinoxaline |
ug/l |
NVT |
4775 |
tamxfn |
10540-29-1 |
tamoxifen |
ug/l |
NVT |
2298 |
tebcnzl |
107534-96-3 |
tebuconazol |
ug/l |
NVT |
4825 |
teftn |
79538-32-2 |
tefluthrin |
ug/l |
NVT |
1520 |
Te |
13494-80-9 |
telluur |
ug/l |
nf |
4830 |
temzpm |
846-50-4 |
temazepam |
ug/l |
NVT |
1522 |
T |
NVT |
Temperatuur |
Cel |
NVT |
4831 |
teplxdm |
149979-41-9 |
tepraloxydim |
ug/l |
NVT |
4835 |
terbtlne |
23031-25-6 |
terbutaline |
ug/l |
NVT |
1525 |
terC4yazne |
5915-41-3 |
terbutylazine |
ug/l |
NVT |
1536 |
T4ClC2e |
127-18-4 |
tetrachlooretheen (per) |
ug/l |
NVT |
1538 |
T4ClC1a |
56-23-5 |
tetrachloormethaan (tetra) |
ug/l |
NVT |
1544 |
T4Hfrn |
109-99-9 |
tetrahydrofuraan |
ug/l |
NVT |
1546 |
T4Htofn |
110-01-0 |
tetrahydrothiofeen |
ug/l |
NVT |
1553 |
Tl |
7440-28-0 |
thallium |
ug/l |
nf |
4861 |
theoplne |
58-55-9 |
theophylline |
ug/l |
NVT |
4770 |
tabdzl |
148-79-8 |
thiabendazol |
ug/l |
NVT |
4863 |
thiacpd |
111988-49-9 |
thiacloprid |
ug/l |
NVT |
4864 |
thiamtxm |
153719-23-4 |
thiamethoxam |
ug/l |
NVT |
1556 |
toCN |
463-56-9 |
thiocyanaat (anion) |
ug/l |
nf |
4882 |
tofnC1y |
23564-05-8 |
thiofanaat-methyl |
ug/l |
NVT |
1561 |
tomtn |
640-15-3 |
thiometon |
ug/l |
NVT |
2012 |
thirm |
137-26-8 |
thiram |
ug/l |
NVT |
1563 |
Th |
7440-29-1 |
thorium |
ug/l |
nf |
2495 |
tiamlne |
55297-95-5 |
tiamuline |
ug/l |
NVT |
1564 |
Sn |
7440-31-5 |
tin |
ug/l |
nf |
1565 |
Ti |
7440-32-6 |
titaan |
ug/l |
nf |
1567 |
tolcfsC1y |
57018-04-9 |
tolclofos-methyl |
ug/l |
NVT |
2476 |
tolfAezr |
13710-19-5 |
tolfenaminezuur |
ug/l |
NVT |
1568 |
Tol |
108-88-3 |
tolueen |
ug/l |
NVT |
2235 |
tolfande |
731-27-1 |
tolylfluanide |
ug/l |
NVT |
4891 |
tramdl |
27203-92-5 |
tramadol |
ug/l |
NVT |
1578 |
t12DClC2e |
156-60-5 |
trans-1,2-dichlooretheen |
ug/l |
NVT |
1580 |
tCldn |
5103-74-2 |
trans-chloordaan |
ug/l |
NVT |
1581 |
tHpClepO |
28044-83-9 |
trans-heptachloorepoxide |
ug/l |
NVT |
1599 |
T2ClC2yPO4 |
115-96-8 |
tri(2-chloorethyl)fosfaat |
ug/l |
NVT |
1586 |
Tadmfn |
43121-43-3 |
triadimefon |
ug/l |
NVT |
2297 |
Tadmnl |
55219-65-3 |
triadimenol |
ug/l |
NVT |
1590 |
TBrC1a |
75-25-2 |
tribroommethaan |
ug/l |
NVT |
1591 |
TC4yPO4 |
126-73-8 |
tributylfosfaat |
ug/l |
NVT |
1712 |
TC4ySn |
36643-28-4 |
tributyltin (kation) |
ug/l |
Sn |
1598 |
TClC2e |
79-01-6 |
trichlooretheen (tri) |
ug/l |
NVT |
1711 |
TClC1a |
67-66-3 |
trichloormethaan (chloroform) |
ug/l |
NVT |
1603 |
TClC3yPO4 |
13674-84-5 |
trichloorpropylfosfaat |
ug/l |
NVT |
5189 |
Tccbn |
101-20-2 |
triclocarban |
ug/l |
NVT |
2450 |
Tcpr |
55335-06-3 |
triclopyr |
ug/l |
NVT |
1609 |
TC2yPO4 |
78-40-0 |
triethylfosfaat |
ug/l |
NVT |
4848 |
TFyPO4 |
115-86-6 |
trifenylfosfaat |
ug/l |
NVT |
1612 |
Tfrlne |
1582-09-8 |
trifluraline |
ug/l |
NVT |
4844 |
TfsfrnC1y |
126535-15-7 |
triflusulfuron-methyl |
ug/l |
NVT |
1585 |
TiC4yPO4 |
126-71-6 |
triisobutylfosfaat |
ug/l |
NVT |
4876 |
Tmtcb |
2686-99-9 |
trimethacarb |
ug/l |
NVT |
2496 |
Tmtpm |
738-70-5 |
trimethoprim |
ug/l |
NVT |
4790 |
TC1yPO4 |
512-56-1 |
trimethylfosfaat |
ug/l |
NVT |
4894 |
tris2C4oxC2y |
78-51-3 |
tris(2-butoxyethyl)fosfaat |
ug/l |
NVT |
4893 |
tris2C2yC6yP |
78-42-2 |
tris(2-ethylhexyl)fosfaat |
ug/l |
NVT |
3896 |
H3 |
10028-17-8 |
tritium |
1 |
TU |
2031 |
TROEBHD |
NVT |
Troebelheid |
[NTU] |
NVT |
4902 |
tylsne |
1401-69-0 |
tylosine |
ug/l |
NVT |
1637 |
U |
7440-61-1 |
uranium |
ug/l |
nf |
4913 |
valum |
439-14-5 |
valium (diazepam) |
ug/l |
NVT |
1642 |
V |
7440-62-2 |
vanadium |
ug/l |
nf |
1652 |
vinczln |
50471-44-8 |
vinclozolin |
ug/l |
NVT |
4923 |
warfrn |
81-81-2 |
warfarin |
ug/l |
NVT |
1685 |
W |
7440-33-7 |
wolfraam |
ug/l |
nf |
1692 |
Ag |
7440-22-4 |
zilver |
ug/l |
nf |
1693 |
Zn |
7440-66-6 |
zink |
ug/l |
nf |
1695 |
Zr |
7440-67-7 |
zirkonium |
ug/l |
nf |
1398 |
pH |
NVT |
Zuurgraad |
1 |
NVT |
1701 |
O2 |
7782-44-7 |
zuurstof |
mg/l |
NVT |
6023 |
O18-H2O |
14314-42-2 |
zuurstof18 water |
10^-3 |
V-SMOW |
Definitie |
De lijst met procedures die gehanteerd worden bij de uitvoering van de bemonstering van grondwater. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NEN5744v1991 |
✓ |
Nederlandse norm NEN 5744 Bodem – Monsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische eigenschappen, 1991 Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN 5744, 2011. |
|
NEN5744v2011-A1v2013 |
✓ |
✓ |
Nederlandse norm NEN 5744 Bodem – Monsterneming van grondwater, maart 2011 met aanvulling april 2013. |
NEN5745v1997 |
✓ |
Nederlandse norm NEN 5745 Bodem – Monsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van vluchtige verbindingen, 1997 Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN 5744, 2011. |
|
NTA8017v2008 |
✓ |
Nederlandse technische afspraak NTA 8017, Monsterneming van grondwater ten behoeve van de monitoring van grondwaterkwaliteit, februari 2008. Deze norm is ingetrokken en vervangen door NTA 8017, 2016. |
|
NTA8017v2016 |
✓ |
✓ |
Nederlandse technische afspraak NTA 8017, Monsterneming van grondwater ten behoeve van de monitoring van grondwaterkwaliteit, november 2016. Dit is een bijlage uit het Handboek Monitoring Grondwaterkwaliteit KRW provincies en RIVM. |
SIKBProtocol2002vanafV4 |
✓ |
✓ |
Protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters. Versie 4 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het grondwatersamenstellingsonderzoek bevatten. Dit protocol is onderdeel van SIKB 2000 (certificatieschema of accreditatieschema) dat van toepassing is op het nemen van grondwatermonsters bij milieuhygiënisch bodemonderzoek. |
onbekend |
✓ |
Het gegeven is onbekend. Dit kan het geval zijn bij historische gegevens (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
Definitie |
De lijst met protocollen en werkwijzen die worden toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of het laboratorium gemeten zijn. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
handboekProvinciesRIVMv2017 |
✓ |
✓ |
Het Handboek Platform Meetnetbeheerders Monitoring Bodem- en Grondwaterkwaliteit Deel 1 – Handboek Monitoring Grondwaterkwaliteit KRW provincies en RIVM, Vastgesteld door Platform Meetnetbeheerders 06/04/2017. |
oordeelDeskundige |
✓ |
✓ |
De beoordeling is gedaan door een expert, niet volgens een expliciet protocol of werkvoorschrift. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend volgens welke procedure de beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
Definitie |
De lijst met hoofd- en bijkleuren die zijn waargenomen in het grondwatermonster. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
wit |
✓ |
✓ |
wit |
grijs |
✓ |
✓ |
grijs |
zwart |
✓ |
✓ |
zwart |
rood |
✓ |
✓ |
rood |
oranje |
✓ |
✓ |
oranje |
geel |
✓ |
✓ |
geel |
groen |
✓ |
✓ |
groen |
blauw |
✓ |
✓ |
blauw |
paars |
✓ |
✓ |
paars |
bruin |
✓ |
✓ |
bruin |
roestbruin |
✓ |
✓ |
roestbruin |
beige |
✓ |
✓ |
beige |
creme |
✓ |
✓ |
creme |
kleurloos |
✓ |
✓ |
kleurloos |
Definitie |
De lijst met de kleursterktes die zijn waargenomen in het grondwatermonster. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
zeer licht |
✓ |
✓ |
zeer licht |
licht |
✓ |
✓ |
licht |
neutraal |
✓ |
✓ |
neutraal |
donker |
✓ |
✓ |
donker |
zeer donker |
✓ |
✓ |
zeer donker |
Definitie |
De lijst van symbolen die aangeven of de gemeten waarde kleiner dan de laagste rapportagegrens of groter dan de hoogste rapportagegrens is. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
GT |
✓ |
✓ |
De gemeten waarde is groter dan de hoogste rapportagegrens welke is ingevuld bij het attribuut waarde. |
LT |
✓ |
✓ |
De gemeten waarde is kleiner dan de laagste rapportagegrens welke is ingevuld bij het attribuut waarde. |
Definitie |
De lijst met pompen die gebruikt worden voor het bemonsteren van het grondwater. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
onderwaterpomp |
✓ |
✓ |
Een apparaat dat geheel in de te verpompen vloeistof wordt ondergedompeld en waarmee vloeistoffen door een slang worden geperst. Deze pomp wordt ook wel dompelpomp genoemd. |
peristaltischePomp |
✓ |
✓ |
Een apparaat waarmee door het aanleggen van onderdruk vloeistoffen door een slang worden gepompt. Deze pomp wordt ook wel slangenpomp genoemd. |
vacuümpomp |
✓ |
✓ |
Een eenvoudige zuigpomp. |
anders |
✓ |
✓ |
Een ander pomptype zoals dat is beschreven in de bemonsteringsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Het gegeven is onbekend. Dit kan het geval zijn bij historische gegevens (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
Definitie |
De lijst van fasen van registratie waarin het object zich kan bevinden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
Definitie |
De lijst met de mogelijke uitkomsten van het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van individuele metingen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgekeurd |
✓ |
✓ |
Er is reden om dit gegeven als onjuist te beschouwen. De waarde kon niet geverifieerd worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. |
goedgekeurd |
✓ |
✓ |
Er is geen reden om aan de juistheid van dit gegeven te twijfelen op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Er is geen beoordeling gedaan van de kwaliteit, of het is onbekend of er een beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
|
onbeslist |
✓ |
✓ |
Er zijn twijfels over de juistheid van dit gegeven, maar uitsluitsel kon niet gegeven worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. |
Definitie |
De lijst met normen en voorschriften die beschrijven hoe het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd. De inhoud van deze lijst is gebaseerd op de Aquo tabel ‘Waardebepalingsmethode’. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AQUOKIT |
✓ |
✓ |
Met Aquo-kit berekend oordeel of toetsresultaat |
AUTOMATISCH |
✓ |
✓ |
Niet genormaliseerde automatische waardebepaling |
BLAUWAP:2012 |
✓ |
✓ |
Blauwalgenprotocol 2012 |
CIW |
✓ |
✓ |
Bepaling klasse (1-5) volgens CIW-methodiek |
D1485.96 |
✓ |
✓ |
DIN EN 1485:1996-11 |
D38405-26.89 |
✓ |
✓ |
DIN 38405-26:1989-04 |
D38405-27.92 |
✓ |
✓ |
DIN 38405-27:1992-07 |
D38406-29.99 |
✓ |
✓ |
DIN 38406-29:1999-05 |
D38407-30.07 |
✓ |
✓ |
DIN 38407-30:2007-12 |
D38407-42.11 |
✓ |
✓ |
DIN 38407-42:2011-03 |
D38409-23.10 |
✓ |
✓ |
DIN 38409-23:2010-12 |
D4030-2.08 |
✓ |
✓ |
DIN 4030-2:2008-06 |
D51577-1.82 |
✓ |
✓ |
DIN 51577-1:1982-11 |
DESK |
✓ |
✓ |
Bepaling klasse door deskundige |
EBEO |
✓ |
✓ |
Bepaling waarde / EBEO-klasse (1-5) volgens EBEO-systematiek |
EPA8270CD |
✓ |
✓ |
US EPA Method 8270D/8270C |
GWPROTEU.13 |
✓ |
✓ |
Oordeel deskundige o.b.v. protocol toetsen grondw. 2013 EU |
GWPROTNL.13 |
✓ |
✓ |
Oordeel deskundige o.b.v. protocol toetsen grondw. 2013 NL |
HH-W10B:2010 |
✓ |
✓ |
HH-10B Analyse van zoöplankton voor EBeo |
HH-W11A:2010 |
✓ |
✓ |
HH-11A Inventarisatie van vegetatie |
HH-W12B:2010 |
✓ |
✓ |
HH-12B Analyse van macrofauna |
HH-W13A:2010 |
✓ |
✓ |
HH-13A Bestandsopname van vis voor de KRW |
HH-W7B:2010 |
✓ |
✓ |
HH-7B Analyse van fytoplankton in oppervlaktewater |
HH-W8B:2010 |
✓ |
✓ |
HH-8B Analyse van sieralgen in opp.w. met een omkeermicrosc. |
HH-W8C:2010 |
✓ |
✓ |
HH-8C Analyse van sieralgen in opp.w. met staande microsc. |
HH-W9B:2010 |
✓ |
✓ |
HH-9B Analyse van kiezelwieren in oppervlaktewater |
I10048.91 |
✓ |
✓ |
ISO 10048:1991 en |
I10260.92 |
✓ |
✓ |
ISO 10260:1992 en |
I10301.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10301:1997 en |
I10304-1.09 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10304-1:2009 en |
I10304-1.95 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10304-1:1995 en |
I10304-2.96 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10304-2:1996 en |
I10304-3.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10304-3:1997 en |
I10304-4.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10304-4:1999 en |
I10359-1.92 |
✓ |
✓ |
ISO 10359-1:1992 en |
I10359-2.94 |
✓ |
✓ |
ISO 10359-2:1994 en |
I10382.03 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 10382:2003 en |
I10523.08 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 10523:2008 en |
I10523.12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10523:2012 en |
I10523.94 |
✓ |
✓ |
ISO 10523:1994 en |
I10530.92 |
✓ |
✓ |
ISO 10530:1992 en |
I10566.94 |
✓ |
✓ |
ISO 10566:1994 en |
I10695.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 10695:2000 en |
I10704.12 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 10704:2012 en |
I11083.06 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 11083:2006 en |
I11083.94 |
✓ |
✓ |
ISO 11083:1994 en |
I11369.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11369:1997 en |
I11423-1.97 |
✓ |
✓ |
ISO 11423-1:1997 en |
I11423-2.97 |
✓ |
✓ |
ISO 11423-2:1997 en |
I11731-2.08 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11731-2:2008 en |
I11731.98 |
✓ |
✓ |
ISO 11731:1998 en |
I11732.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11732:2005 en |
I11885.07 |
✓ |
✓ |
ISO 11885:2007 en |
I11885.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11885:1998 en |
I11905-1.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11905-1:1998 nl |
I11923.97 |
✓ |
✓ |
ISO 11923:1997 en |
I11969.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 11969:1997 nl |
I12010.14 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 12010:2014 en |
I12020.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 12020:2000 en |
I12846.12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 12846:2012 en |
I13358.97 |
✓ |
✓ |
ISO 13358:1997 en |
I13395.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 13395:1997 nl |
I14402.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14402:1999 en |
I14403-2.09 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14403-2:2009 Ontw. en |
I14403-2.12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14403-2:2012 en |
I14403.02 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14403:2002 en |
I14911.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 14911:1999 en |
I15061.01 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15061:2001 en |
I15089.00 |
✓ |
✓ |
ISO 15089:2000 en |
I15586.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15586:2003 en |
I15587-1.02 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en |
I15587-2.02 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en |
I15680.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15680:2003 en |
I15681-1.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en |
I15681-2.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15681-2:2005 en |
I15682.01 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15682:2001 en |
I15705.03 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 15705:2003 en |
I15913.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 15913:2003 en |
I15923-1.13 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 15923-1:2013 en |
I16264.02 |
✓ |
✓ |
ISO 16264:2002 en |
I16264.04 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 16264:2004 en |
I16588.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 16588:2003 en |
I16590.00 |
✓ |
✓ |
ISO 16590:2000 en |
I17294-1.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17294-1:2006 en |
I17294-2.04 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17294-2:2004 en |
I17294-2.16 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en |
I17353.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17353:2005 en |
I17380.06 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 17380:2006 en |
I17495.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17495:2003 en |
I17852.06 |
✓ |
✓ |
ISO 17852:2006 en |
I17852.08 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17852:2008 en |
I17858.07 |
✓ |
✓ |
ISO 17858:2007 en |
I17993.04 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 17993:2004 en |
I18073.04 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 18073:2004 en |
I18412.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 18412:2006 en |
I18856.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 18856:2005 en |
I18857-1.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 18857-1:2006 en |
I20179.05 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 20179:2005 en |
I22032.06 |
✓ |
✓ |
ISO 22032:2006 en |
I22155.05 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 22155:2005 en |
I22478.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 22478:2006 en |
I22743.06 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 22743:2006 en |
I23631.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 23631:2006 en |
I23913.06 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 23913:2006 en |
I25101.09 |
✓ |
✓ |
ISO 25101:2009 en |
I5663.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5663:1993 en |
I5664.04 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5664:2004 en |
I5666.99 |
✓ |
✓ |
ISO 5666:1999 en |
I5667-1.94 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5667-1:1994 en |
I5667-11.09 |
✓ |
✓ |
ISO 5667-11:2009 en |
I5667-11.93 |
✓ |
✓ |
ISO 5667-11:1993 en |
I5667-2.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5667-2:1993 en |
I5667-3.12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 5667-3:2012 en |
I5813.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5813:1993 en |
I5814.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 5814:1993 en |
I5815-1.03 |
✓ |
✓ |
ISO 5815-1:2003 en |
I5815-2.03 |
✓ |
✓ |
ISO 5815-2:2003 en |
I5961.95 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 5961:1995 nl |
I6058.84 |
✓ |
✓ |
ISO 6058:1984 en |
I6059.05 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 6059:2005 en |
I6060.89 |
✓ |
✓ |
ISO 6060:1989 en |
I6332.04 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 6332:2004 en |
I6333.88 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 6333:1988 nl |
I6340.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 6340:1993 en |
I6439.90 |
✓ |
✓ |
ISO 6439:1990 en |
I6468.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 6468:1997 en |
I6595.93 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 6595:1993 en |
I6703-1.84 |
✓ |
✓ |
ISO 6703-1:1984 en |
I6703-2.84 |
✓ |
✓ |
ISO 6703-2:1984 en |
I6703-3.84 |
✓ |
✓ |
ISO 6703-3:1984 en |
I6777.93 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 6777:1993 en |
I6778.84 |
✓ |
✓ |
ISO 6778:1984 en |
I6878.04 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 6878:2004 en |
I7027.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7027:2000 en |
I7027.16 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7027-1:2016 en |
I7027.94 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7027:1994 en |
I7150-1.02 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7150-1:2002 en |
I7393-1.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7393-1:2000 en |
I7393-2.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7393-2:2000 en |
I7393-3.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7393-3:2000 en |
I7875-1.96 |
✓ |
✓ |
ISO 7875-1:1996 en |
I7875-2.84 |
✓ |
✓ |
ISO 7875-2:1984 en |
I7887.12 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7887:2012 en |
I7887.94 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7887:1994 en |
I7888.94 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7888:1994 en |
I7890-3.99 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7890-3:1999 en |
I7899-1.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7899-1:1998 en |
I7980.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 7980:2000 en |
I7981-1.05 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7981-1:2005 en |
I7981-2.05 |
✓ |
✓ |
NEN-ISO 7981-2:2005 en |
I8165-1.92 |
✓ |
✓ |
ISO 8165-1:1992 en |
I8165-2.99 |
✓ |
✓ |
ISO 8165-2:1999 en |
I8245.99 |
✓ |
✓ |
ISO 8245:1999 en |
I8288.86 |
✓ |
✓ |
ISO 8288:1986 en |
I8467.95 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 8467:1995 en |
I9174.98 |
✓ |
✓ |
ISO 9174:1998 en |
I9297.89 |
✓ |
✓ |
ISO 9297:1989 en |
I9308-3.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9308-3:1999 en |
I9377-1.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9377-1:2000 Ontw. en |
I9377-2.00 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en |
I9377-4.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9377-4:1999 Ontw. en |
I9390.90 |
✓ |
✓ |
ISO 9390:1990 en |
I9562.04 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9562:2004 en |
I9697.92 |
✓ |
✓ |
ISO 9697:1992 en |
I9698.89 |
✓ |
✓ |
ISO 9698:1989 en |
I9963-1.94 |
✓ |
✓ |
ISO 9963-1:1994 en |
I9963-1.96 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9963-1:1996 en |
I9963-2.94 |
✓ |
✓ |
ISO 9963-2:1994 en |
I9963-2.96 |
✓ |
✓ |
NEN-EN-ISO 9963-2:1996 en |
I9964-1.93 |
✓ |
✓ |
ISO 9964-1:1993 en |
I9964-2.93 |
✓ |
✓ |
ISO 9964-2:1993 en |
I9964-3.93 |
✓ |
✓ |
ISO 9964-3:1993 en |
I9965.93 |
✓ |
✓ |
ISO 9965:1993 en |
KNMI5WIND.01 |
✓ |
✓ |
KNMI Handboek Waarnemingen, Hoofdstuk 5. Wind, maart 2001 |
KRW |
✓ |
✓ |
Bepaling afgeleide waarde volgens KRW-methodiek |
LEIDDPS:2012 |
✓ |
✓ |
Leidraad voor passive sampling 2012 |
MODEL |
✓ |
✓ |
Waarde is bepaald/berekend volgens model |
N12260.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 12260:2003 en |
N1233.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1233:1997 en,nl |
N12338.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 12338:1998 en |
N12673.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 12673:1999 en |
N12880.01 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 12880:2001 en |
N12918.99 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 12918:1999 en |
N13506.01 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 13506:2001 en |
N13577.07 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 13577:2007 en |
N14207.03 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 14207:2003 en |
N14486.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 14486:2005 en |
N1483.07 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1483:2007 en |
N1484.97 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1484:1997 en,nl |
N15216.07 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 15216:2007 en |
N1622.06 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1622:2006 en |
N1899-1.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1899-1:1998 en,nl |
N1899-2.98 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 1899-2:1998 en,nl |
N3106.86 |
✓ |
✓ |
NEN 3106:1986 nl |
N5622.06 |
✓ |
✓ |
NEN 5622: 2006 nl |
N5623.02 |
✓ |
✓ |
NEN 5623:2002 nl |
N5627.06 |
✓ |
✓ |
NEN 5627: 2006 nl |
N5694+C1.11 |
✓ |
✓ |
NEN 5694:2007+C1:2011 nl |
N5707+C1.06 |
✓ |
✓ |
NEN 5707:2003+C1:2006 nl |
N5731.94 |
✓ |
✓ |
NEN 5731:1994 2e Ontw. nl |
N5734.95 |
✓ |
✓ |
NEN 5734:1995 2e Ontw. nl |
N5734.99 |
✓ |
✓ |
NEN 5734:1999 |
N5735.94 |
✓ |
✓ |
NEN 5735:1994 2e Ontw. nl |
N5742.00 |
✓ |
✓ |
NEN 5742:2000 Ontw. nl |
N5742.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5742:1991 nl |
N5747.90 |
✓ |
✓ |
NEN 5747:1990 nl |
N5748.90 |
✓ |
✓ |
NEN 5748:1990 nl |
N5750.89 |
✓ |
✓ |
NEN 5750:1989 nl |
N5751.89 |
✓ |
✓ |
NEN 5751:1989 nl |
N5753.06 |
✓ |
✓ |
NEN 5753:2006 nl |
N5754.05 |
✓ |
✓ |
NEN 5754:2005 nl |
N5757.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5757:1991 nl |
N5758.90 |
✓ |
✓ |
NEN 5758:1990 nl |
N5759.90 |
✓ |
✓ |
NEN 5759:1990 nl |
N5761.90 |
✓ |
✓ |
NEN 5761:1990 nl |
N5762.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5762:1991 nl |
N5763.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5763:1991 nl |
N5764.89 |
✓ |
✓ |
NEN 5764:1989 nl |
N5765.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5765:1991 nl |
N5767.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5767:1991 nl |
N5769.91 |
✓ |
✓ |
NEN 5769:1991 nl |
N5777.94 |
✓ |
✓ |
NEN 5777:1994 nl |
N5779.94 |
✓ |
✓ |
NEN 5779:1994 nl |
N5897.14 |
✓ |
✓ |
NEN 5897:2014 Ontw. Nl |
N6265.07 |
✓ |
✓ |
NEN 6265:2007 nl |
N6274.95 |
✓ |
✓ |
NEN 6274:1995 nl |
N6401.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6401:1991 nl |
N6402.10 |
✓ |
✓ |
NEN 6402:2010 nl |
N6402.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6402:1991 nl |
N6403.98 |
✓ |
✓ |
NEN 6403:1998 nl |
N6407.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6407:1997 nl |
N6408.99 |
✓ |
✓ |
NEN 6408:1999 nl |
N6411.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6411:2006 Ontw. nl |
N6411.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6411:1981 nl |
N6412.79 |
✓ |
✓ |
NEN 6412:1979 nl |
N6414.07 |
✓ |
✓ |
NEN 6414:2007 Ontw. nl |
N6414.08 |
✓ |
✓ |
NEN 6414:2008 nl |
N6414.88 |
✓ |
✓ |
NEN 6414:1988 nl |
N6415.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6415:1982 nl |
N6420.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6420:1986 nl |
N6421.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6421:2006 nl |
N6424.88 |
✓ |
✓ |
NEN 6424:1988 nl |
N6426.95 |
✓ |
✓ |
NEN 6426:1995 nl |
N6427.99 |
✓ |
✓ |
NEN 6427:1999 nl |
N6429.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6429:1994 nl |
N6430.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6430:1994 nl |
N6432.93 |
✓ |
✓ |
NEN 6432:1993 nl |
N6433.93 |
✓ |
✓ |
NEN 6433:1993 nl |
N6434.93 |
✓ |
✓ |
NEN 6434:1993 nl |
N6435.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6435:1997 nl |
N6436.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6436:1997 nl |
N6437.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6437:1982 nl |
N6441.79 |
✓ |
✓ |
NEN 6441:1979 nl |
N6442.79 |
✓ |
✓ |
NEN 6442:1979 nl |
N6443.77 |
✓ |
✓ |
NEN 6443:1977 nl |
N6444.77 |
✓ |
✓ |
NEN 6444:1977 nl |
N6445.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6445:1997 nl |
N6448.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6448:1981 nl |
N6449.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6449:1981 nl |
N6451.80 |
✓ |
✓ |
NEN 6451:1980 nl |
N6452.80 |
✓ |
✓ |
NEN 6452:1980 nl |
N6453.80 |
✓ |
✓ |
NEN 6453:1980 nl |
N6454.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6454:1994 nl |
N6455.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6455:1981 nl |
N6456.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6456:1981 nl |
N6457.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6457:1994 nl |
N6458.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6458:1983 nl |
N6460.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6460:1981 nl |
N6461.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6443:1981 nl |
N6462.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6462:1982 nl |
N6463.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6463:1997 nl |
N6465.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6465:1992 nl |
N6467.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6467:1982 nl |
N6468.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6468:1994 nl |
N6470.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6470:1997 nl |
N6471.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6471:1981 nl |
N6472.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6472:1983 nl |
N6476.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6476:1981 nl |
N6480.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6480:1982 nl |
N6481.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6481:1983 nl |
N6482.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6482:1982 nl |
N6483.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6483:1982 nl |
N6484.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6484:2006 Ontw. nl |
N6484.07 |
✓ |
✓ |
NEN 6484:2007 nl |
N6484.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6484:1982 nl |
N6485.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6485:1983 nl |
N6486.84 |
✓ |
✓ |
NEN 6486:1984 nl |
N6487.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6487:1997 nl |
N6490.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6490:1982 nl |
N6493.87 |
✓ |
✓ |
NEN 6493:1987 nl |
N6494.84 |
✓ |
✓ |
NEN 6494:1984 nl |
N6495.84 |
✓ |
✓ |
NEN 6495:1984 nl |
N6499.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6499:2005 nl |
N6499.10 |
✓ |
✓ |
NEN 6499:2010 nl |
N6520.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6520:2006 nl |
N6521.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6521:1991 nl |
N6523.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6523:1990 nl |
N6524.84 |
✓ |
✓ |
NEN 6524:1984 nl |
N6526.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6526:2006 nl |
N6527.00 |
✓ |
✓ |
NEN 6527:2000 nl |
N6530.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6530:1986 nl |
N6531.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6531:1986 nl |
N6532.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6532:1986 nl |
N6533.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6533:1990 nl |
N6535.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6535:1986 nl |
N6536.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6536:1990 nl |
N6539.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6539:1991 nl |
N6541.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6541:1991 nl |
N6542.96 |
✓ |
✓ |
NEN 6542:1996 nl |
N6544.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6544:1990 nl |
N6545.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6545:1985 nl |
N6547.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6547:1986 nl |
N6548.88 |
✓ |
✓ |
NEN 6548:1988 nl |
N6549.88 |
✓ |
✓ |
NEN 6549:1988 nl |
N6563.82 |
✓ |
✓ |
NEN 6563:1982 nl |
N6567.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6567:1985 nl |
N6576.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6576:1985 nl |
N6577.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6577:1985 nl |
N6578.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6578:1985 nl |
N6579.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6579:1985 nl |
N6580.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6580:1985 nl |
N6581.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6581:1985 nl |
N6582.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6582:1985 nl |
N6587.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6587:1990 nl |
N6589.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6589:2005 nl |
N6591.90 |
✓ |
✓ |
NEN 6591:1990 nl |
N6594.93 |
✓ |
✓ |
NEN 6594:1993 nl |
N6604.07 |
✓ |
✓ |
NEN 6604:2007 nl |
N6606.07 |
✓ |
✓ |
NEN 6606:2007 Ontw. nl |
N6606.09 |
✓ |
✓ |
NEN 6606:2009 nl |
N6606.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6606:1992 nl |
N6608.96 |
✓ |
✓ |
NEN 6608:1996 nl |
N6609.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6609:1997 nl |
N6611.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6611:1997 nl |
N6612.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6612:1997 nl |
N6619.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6619:1992 nl |
N6620.86 |
✓ |
✓ |
NEN 6620:1986 nl |
N6621.88 |
✓ |
✓ |
NEN 6621:1988 nl |
N6623.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6623:2005 nl |
N6633.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6633:2006/A1:2007 nl |
N6633.98 |
✓ |
✓ |
NEN 6633:1998 nl |
N6634.91 |
✓ |
✓ |
NEN 6634:1991 nl |
N6641.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6641:1983 nl |
N6642.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6642:1992 nl |
N6643.03 |
✓ |
✓ |
NEN 6643:2003 nl |
N6644.83 |
✓ |
✓ |
NEN 6644:1983 nl |
N6645.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6645:2005 nl |
N6646+C1.15 |
✓ |
✓ |
NEN 6646+C1:2015 nl |
N6646.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6646:2006 nl |
N6646.15 |
✓ |
✓ |
NEN 6646:2015 nl |
N6651.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6651:1992 nl |
N6652.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6652:1992 nl |
N6653.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6653:1992 nl |
N6654.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6654:2005 nl |
N6655.92 |
✓ |
✓ |
NEN 6655:1992 Ontw. nl |
N6655.97 |
✓ |
✓ |
NEN 6655:1997 nl |
N6662.85 |
✓ |
✓ |
NEN 6662:1985 nl |
N6663.87 |
✓ |
✓ |
NEN 6663:1987 nl |
N6669.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6669:1981 nl |
N6670.03 |
✓ |
✓ |
NEN 6670:2003 nl |
N6671.13 |
✓ |
✓ |
NEN 6671:2013 nl |
N6671.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6671:1994 nl |
N6672.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6672:1994 nl |
N6674.81 |
✓ |
✓ |
NEN 6674:1981 nl |
N6675.89 |
✓ |
✓ |
NEN 6675:1989 nl |
N6676.94 |
✓ |
✓ |
NEN 6676:1994 nl |
N6953.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6953:2005 nl |
N6953.17 |
✓ |
✓ |
NEN 6953:2017 nl |
N6961.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6961:2005 nl |
N6961.13 |
✓ |
✓ |
NEN 6961:2013 Ontw. Nl |
N6963.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6963:2005 nl |
N6964+C1.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6964:2005+C1:2006 nl |
N6964.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6964:2005 nl |
N6965+C1.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6965:2005+C1:2006 nl |
N6965.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6965:2005 nl |
N6966+C1.06 |
✓ |
✓ |
NEN 6966:2005+C1:2006 nl |
N6966.05 |
✓ |
✓ |
NEN 6966:2005 nl |
N6970.08 |
✓ |
✓ |
NEN 6970:2008 nl |
N6975.08 |
✓ |
✓ |
NEN 6975:2008 nl |
N6978.08 |
✓ |
✓ |
NEN 6978:2008 nl |
N6980+C1.10 |
✓ |
✓ |
NEN 6980:2008+C1:2010 nl |
N7341.95 |
✓ |
✓ |
NEN 7341:1995 nl |
N7343.95 |
✓ |
✓ |
NEN 7343:1995 nl |
N7345.95 |
✓ |
✓ |
NEN 7345:1995 nl |
N7349.95 |
✓ |
✓ |
NEN 7349:1995 nl |
N872.05 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 872:2005 en |
N903.94 |
✓ |
✓ |
NEN-EN 903:1994 en |
Notove |
✓ |
✓ |
Bepaling toetsoordeel (+ of -) met/volgens Notove-methodiek |
OVAM2IB1 |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 2/I/B.1 |
OVAM2IC2.3 |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 2/I/C.2.3 |
OVAM2IIA3 |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 2/II/A.3 |
OVAM2IIA6 |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 2/II/A.6 |
OVAM3B |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 3/B |
OVAM3I |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 3/I |
OVAM3N |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 3/N |
OVAM3R1 |
✓ |
✓ |
OVAM afvalstoffencompendium 3/R1 |
P3210-1.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-1, 23-06-2016 (droge stof) |
P3210-2.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-2, 23-06-2016 (organische stof) |
P3210-3.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-3, 23-06-2016 (korrelgroottefractie) |
P3210-4.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-4, 23-06-2016 (metalen) |
P3210-5.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-5, 23-06-2016 (PAK) |
P3210-6.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-6, 23-06-2016 (minerale olie) |
P3210-7.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3210-7, 23-06-2016 (PCB) |
P3220-1.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3220-1, 23-06-2016 (OCB) |
P3220-2.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3220-2, 23-06-2016 (OCB overig) |
P3250-1.16 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3250-1, 23-06-2016 (metalen) |
P3260-1.11 |
✓ |
✓ |
prestatieblad 3260-1, 10-2-2011 (pentachloorfenol) |
P5637.06 |
✓ |
✓ |
NPR 5637:2006 nl |
P5638.06 |
✓ |
✓ |
NPR 5638:2006 nl |
P6266.14 |
✓ |
✓ |
NPR 6266:2014 nl |
P6266.91 |
✓ |
✓ |
NPR 6266:1991 nl |
P6400.88 |
✓ |
✓ |
NPR 6400:1988 nl |
P6416.95 |
✓ |
✓ |
NPR 6416:1995 nl |
P6417.97 |
✓ |
✓ |
NPR 6417:1997 nl |
P6425.95 |
✓ |
✓ |
NPR 6425:1995 nl |
P6537.88 |
✓ |
✓ |
NPR 6537:1988 nl |
P6538.90 |
✓ |
✓ |
NPR 6538:1990 nl |
P6546.88 |
✓ |
✓ |
NPR 6546:1988 nl |
P6600.93 |
✓ |
✓ |
NPR 6600:1993 nl |
P6616.82 |
✓ |
✓ |
NPR 6616:1982 nl |
PZMJK-A |
✓ |
✓ |
Protocol Zwemmersjeuk 2011 – A diagnose aandoening |
PZMJK-C |
✓ |
✓ |
Protocol Zwemmersjeuk 2011 – C slakken met Trichobilharzia |
PZMJK-D |
✓ |
✓ |
Protocol Zwemmersjeuk 2011 – D DNA Trichobilharzia in water |
RWS-RMI.10 |
✓ |
✓ |
RWS Standaard voor inwinning hydrol. en meteo. gegevens 2010 |
RWSV-A1.002 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.002 |
RWSV-A1.019 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.019 |
RWSV-A1.032 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.032 |
RWSV-A1.033 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.033 |
RWSV-A1.035 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.035 |
RWSV-A1.040 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.040 |
RWSV-A1.072 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.072 |
RWSV-A1.085 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.085 |
RWSV-A1.086 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A1.086 |
RWSV-A3.010 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A3.010 |
RWSV-A4.411 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A4.411 |
RWSV-A5.380 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A5.380 |
RWSV-A5.390 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A5.390 |
RWSV-A5.393 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A5.393 |
RWSV-A5.398 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A5.398 |
RWSV-A5.427 |
✓ |
✓ |
RWS Analysevoorschrift-A5.427 |
RWSV-W006 |
✓ |
✓ |
RWSV 913.00.W006 |
RWSV-W007 |
✓ |
✓ |
RWSV 913.00.W007 |
RWSV-W008 |
✓ |
✓ |
RWSV 913.00.W008 |
RWSV-W009 |
✓ |
✓ |
RWSV 913.00.W009 |
RWSV-W012 |
✓ |
✓ |
RWSV 913.00.W012 |
T11370.00 |
✓ |
✓ |
ISO/TS 11370:2000 en |
T11905-2.97 |
✓ |
✓ |
ISO/TR 11905-2:1997 en |
T8200.02 |
✓ |
✓ |
NTA 8200:2002 en |
T8204.03 |
✓ |
✓ |
NTA 8204:2003 nl |
Towabo |
✓ |
✓ |
Bepaling waterbodemklasse volgens Towabo-methodiek |
V2946.89 |
✓ |
✓ |
NVN 2946:1989 nl |
V5694.96 |
✓ |
✓ |
NVN 5694:1996 nl (vervallen) |
V5718.94 |
✓ |
✓ |
NVN 5718:1994 nl |
V5730.91 |
✓ |
✓ |
NVN 5730:1991 nl |
V5732.99 |
✓ |
✓ |
NVN 5732:1999 nl |
V5770.93 |
✓ |
✓ |
NVN 5770:1993 nl |
V6404.00 |
✓ |
✓ |
NVN 6404:2000 nl |
V6409.97 |
✓ |
✓ |
NVN 6409:1997 nl |
V6419.06 |
✓ |
✓ |
NVN 6419:2006 Ontw. nl |
V6590.90 |
✓ |
✓ |
NVN 6590:1990 nl |
V6592.90 |
✓ |
✓ |
NVN 6592:1990 nl |
V6678.97 |
✓ |
✓ |
NVN 6678:1997 nl |
V6982.06 |
✓ |
✓ |
NVN 6982:2006 Ontw. nl |
V6983.06 |
✓ |
✓ |
NVN 6983:2006 Ontw. nl |
V6984.06 |
✓ |
✓ |
NVN 6984:2006 Ontw. nl |
V7321.97 |
✓ |
✓ |
NVN 7321:1997 nl |
V7322.97 |
✓ |
✓ |
NVN 7322:1997 nl |
V7324.97 |
✓ |
✓ |
NVN 7324:1997 nl |
V7350.95 |
✓ |
✓ |
NVN 7350:1995 Ontw. Nl |
VOORLOPIG |
✓ |
✓ |
Voorlopige bepaling klasse door deskundige |
ZINTUIGLIJK |
✓ |
✓ |
Niet genormaliseerde zintuiglijke waardebepaling |
iWSR |
✓ |
✓ |
Bepaling waarde / waterindex (0-100) volgens iWSR-methodiek |
Definitie |
De lijst met laboratoriumtechnieken die gebruikt zijn bij het bepalen van het gehalte van chemische parameters. De inhoud van deze lijst is gebaseerd op de Aquo tabel Waardebepalingstechniek. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
AA |
✓ |
✓ |
Autoanalyser |
AA-FOTM |
✓ |
✓ |
Autoanalyser – fotometrie |
AAS |
✓ |
✓ |
Atomaire absorptie spectrometrie |
AAS-F |
✓ |
✓ |
Atomaire absorptie spectrometrie – flame |
AAS-GF |
✓ |
✓ |
Atomaire absorptie spectrometrie – grafietoven |
AAS-HG |
✓ |
✓ |
Atomaire absorptie spectrometrie – hydride generatie |
AAS-KD |
✓ |
✓ |
Atomaire absorptie spectrometrie – koude-damptechniek |
AERO |
✓ |
✓ |
Aerometrie |
AES-F |
✓ |
✓ |
Atomaire emissie spectrometrie – vlam |
AES-KD |
✓ |
✓ |
Atomaire emissie spectrometrie – koude-damptechniek |
AF |
✓ |
✓ |
Atomaire fluorescentie |
AF-KD |
✓ |
✓ |
Atomaire fluorescentie – koude-damptechniek |
BACT |
✓ |
✓ |
Bacteriologie |
CALO |
✓ |
✓ |
Calorimetrie |
COND |
✓ |
✓ |
Conductometrie |
COUL |
✓ |
✓ |
Coulometrie |
CUVT |
✓ |
✓ |
Cuvettentest |
DA |
✓ |
✓ |
Discreetanalyser |
DA-S |
✓ |
✓ |
Discreetanalyser – spectrometrie |
ELCH |
✓ |
✓ |
Electrochemie |
ELMSR |
✓ |
✓ |
Electromagnetische sensor |
FL |
✓ |
✓ |
Fluorescentie |
FOTM |
✓ |
✓ |
Fotometrie |
GAMMAS |
✓ |
✓ |
Gammaspectrometrie |
GC |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie |
GC-ECD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – electron capture detector |
GC-ECD/ECD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – electron capture detector / el.capt.det. |
GC-ECD/MS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – electron capture detector / massaspect. |
GC-FID |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – flame ionisation detector |
GC-FID/ECD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – flame ionisation detector / el.capt.det. |
GC-FID/IR |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – flame ionisation detector / infrarood |
GC-FPD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – flame photometric detector |
GC-HRMS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – hoge resolutie massaspectrometrie |
GC-LRMS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – lage resolutie massaspectrometrie |
GC-MS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie |
GC-MS-HS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – headspace |
GC-MS-LV-PTV |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – groot volume – PTV |
GC-MS-MS |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – massaspectrometrie |
GC-MS-PT |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – purge-and-trap |
GC-MS-PTV |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – PTV |
GC-MS-TD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – massaspectrometrie – thermal desorption |
GC-NPD |
✓ |
✓ |
Gaschromatografie – stikstof-fosfor detector |
GENEPSLCFRSE |
✓ |
✓ |
Genexpressie – luciferase |
GRAV |
✓ |
✓ |
Gravimetrie |
HPLC |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie |
HPLC-APCI-MS |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – atm.press.chem.ion. – MS |
HPLC-DAD |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – diode array detector |
HPLC-FL |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – fluorescentiedetector |
HPLC-MS-ESI |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – electrospray – massasp. |
HPLC-UV |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – UV-detector |
HPLC-UV-FL |
✓ |
✓ |
Hoge druk vloeistofchromatografie – UV- en fluoresc.detector |
IC |
✓ |
✓ |
Ionchromatografie |
ICP-AES |
✓ |
✓ |
Inductie gekoppeld plasma – atomaire emissie spectrometrie |
ICP-HRMS |
✓ |
✓ |
Inductie gekoppeld plasma – hoge resolutie massaspect. |
ICP-MS |
✓ |
✓ |
Inductie gekoppeld plasma – massaspectrometrie |
IR |
✓ |
✓ |
Infrarooddetectie |
IR-FT |
✓ |
✓ |
Infrarood – fourier transmission |
JODM |
✓ |
✓ |
Jodometrie |
LC-FL |
✓ |
✓ |
Vloeistofchromatografie – fluorescentie |
LC-GC-MS |
✓ |
✓ |
Vloeistofchromatografie – gaschromatografie – massaspect. |
LC-MS |
✓ |
✓ |
Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie |
LC-MS-MS |
✓ |
✓ |
Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie – massaspect. |
LC-TQMS |
✓ |
✓ |
Vloeistofchromatografie – tandem quadrupool massaspect. |
LDO |
✓ |
✓ |
Luminescentie opgelost zuurstof sensor |
LSC |
✓ |
✓ |
vloeistofscintillatie |
MEMBF |
✓ |
✓ |
Membraanfiltratie |
MICCOUL |
✓ |
✓ |
Microcoulometrie |
MICCOUL-PT |
✓ |
✓ |
Microcoulometrie – purge-and-trap |
MICSCOP |
✓ |
✓ |
Microscopie |
MICTTPT |
✓ |
✓ |
Microtiter-plaat |
NEFLMTE |
✓ |
✓ |
Nefelometrie |
ORGNLTSCH |
✓ |
✓ |
Organoleptisch |
POTM |
✓ |
✓ |
Potentiometrie |
POTM_TITM |
✓ |
✓ |
Potentiometrische titratie |
RADOMT-BWHH |
✓ |
✓ |
Radiometrie, boven water – hand-held |
RADOMT-BWHHG |
✓ |
✓ |
Radiometrie, boven water – hand-held met gyroscoop |
RADOMT-BWVO |
✓ |
✓ |
Radiometrie, boven water – vaste opstelling |
RONTGDF |
✓ |
✓ |
Röntgendiffractie |
RONTGTM |
✓ |
✓ |
Röntgentransmissie |
RONTGTM_GRAV |
✓ |
✓ |
Röntgentransmissie en gravimetrie (met zeef) |
SEDI |
✓ |
✓ |
Sedigraaf |
STER/POLMIC |
✓ |
✓ |
Stereo- en polarisatiemicrosopie |
THERMG |
✓ |
✓ |
Thermografie |
THERMM |
✓ |
✓ |
Thermometrie |
TITM |
✓ |
✓ |
Titrimetrie |
UV/VIS |
✓ |
✓ |
Spectrofotometrie |
VISL |
✓ |
✓ |
Visueel |
VOL |
✓ |
✓ |
Volumetrie |
qPCR |
✓ |
✓ |
Kwantitatieve polymerase-kettingreactie |
Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid bruikbaar grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd.
In het domein grondwatermonitoring van de basisregistratie ondergrond staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.
Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.
In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld anders dan geldt voor de gehele basisregistratie ondergrond namelijk dat het gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.
In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de basisregistratie ondergrond vooralsnog geen milieukwaliteitinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn monitoringnetten rondom milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede Kamer een motie (Kamerstuk 34864-19) aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’. Op het moment van publiceren van deze catalogus is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek.
De bestuursorganen die langdurig het grondwater (laten) monitoren op grondwatersamenstelling, omdat zij daarin een wettelijke taak hebben zijn RIVM, Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, gemeentes en bestuurlijke samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn er private organisaties die vanuit vergunningsplicht het grondwater langdurig monitoren op grondwatersamenstelling, in opdracht van bevoegd gezag. Dit zijn bijvoorbeeld drinkwaterbedrijven, grondwateronttrekkende industrie, (ondiepe)bodemenergie-exploitanten (bedrijven, ziekenhuizen, overige instellingen) en natuurterreinbeheerorganisaties. Deze organisaties doen periodiek grondwatersamenstellingsonderzoek en hebben daarvoor grondwatermonitoringnetten. Het bestuursorgaan dat optreedt als bevoegd gezag kan het registreren van deze gegevens als voorwaarde opnemen in de beschikking van de betreffende vergunningsaanvragen.
De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument grondwatersamenstellings-onderzoek GAR.
Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond omvat de volgende vier registratieobjecten:
• Grondwatermonitoringnet;
• Grondwatermonitoringput;
• Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);
• Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).
In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek.
In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen Engelstalige afkortingen en de Nederlandstalige termen gebruiken.
• Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);
• Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);
• Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);
• Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).
Figuur 1 De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het domein grondwatermonitoring.
Een grondwatermonitoringput betreft de putconstructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond.
Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput. Naast putten kunnen ook bronnen gebruikt worden in grondwatersamenstellingsmonitoring. Een bron is een locatie waar het grondwater uittreedt aan het maaiveld. Op dit moment voorziet de basisregistratie het registreren van bronnen niet. Voorzien wordt dat de gegevensdefinitie van de grondwatermonitoringput aangepast wordt, zodat het mogelijk wordt om bronnen te registreren.
Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.
Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater vanuit een perspectief te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet faciliteert daardoor de groepering van onderzoeksgegevens door bronhouder op basis van het doel van monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringnet is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringnet.
Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellingsonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat een grondwatersamenstellingsonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.
Een grondwatersamenstellingsonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het grondwatersamenstellingsonderzoek. Deze bronhouder levert het grondwatersamenstellingsonderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het grondwatersamenstellingsonderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan. Hierover dienen beide partijen onderlinge afspraken te maken.
Een grondwatersamenstellingsonderzoek is een monitoringactiviteit gericht op het onderzoeken van de samenstelling van een grondwatermonster uit een bepaald meetpunt in de ondergrond. In plaats van samenstelling van het grondwater wordt ook wel gesproken over kwaliteit van het grondwater. In deze catalogus doelen we met beide op hetzelfde. Een meetpunt wordt gevormd door een filter van een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting). Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd door of in opdracht van een bronhouder en wordt gedaan in het kader van een of meerdere monitoringdoelen.
Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd in meerdere delen. Het eerste deel van het onderzoek wordt in het veld verricht. Het tweede deel vindt plaats in het laboratorium. In enkele gevallen vindt er geen laboratoriumonderzoek plaats en bestaat het grondwatersamenstellingsonderzoek uit uitsluitend veldmetingen. Het kan ook voorkomen dat het laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd in meer dan één laboratorium. De resultaten van de verschillende delen van het onderzoek worden, na beoordeling door de bronhouder, samen geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
In tegenstelling tot de relatief snel variërende stand van het grondwater (grondwaterstanden veranderen binnen een dag), verandert de samenstelling van het grondwater relatief langzaam. Dit komt doordat grondwater zich langzaam verplaatst door de ondergrond. Grondwatersamenstellingsonderzoeken worden daarom doorgaans maar één keer of hooguit een paar keer per jaar uitgevoerd op een locatie. In de meetpunten in het landelijke monitoringnet en in de meetpunten in de provinciale monitoringnetten wordt er bijvoorbeeld jaarlijks één grondwatersamenstellingsonderzoek uitgevoerd. Als er lokaal reden is om de grondwatersamenstelling beter in de gaten te houden, omdat daar bijvoorbeeld drinkwater onttrokken wordt of er activiteiten plaatsvinden die invloed kunnen hebben op de grondwatersamenstelling, kan er besloten worden om de onderzoeksfrequentie te verhogen.
Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van verschillende protocollen. Zowel bij het veldonderzoekdeel als bij het laboratoriumdeel als bij de beoordeling wordt gewerkt volgens vastgestelde voorschriften, normen en richtlijnen.
Het verloop van het proces is schematisch weergegeven in de onderstaande figuur en daaronder beschreven. De figuur geeft het volledige proces, van vaststellen van de doelstelling tot en met registratie in de basisregistratie ondergrond. De eerste drie stappen van het proces zijn kort beschreven in paragraaf 1.1 en 1.2 van deze toelichting en uitgebreider in het Scopedocument grondwatersamenstellingsonderzoek GAR. Een handboek voor inname beschrijft het proces dat bij het leveren van gegevens aan de basisregistratie ondergrond wordt doorlopen. In deze catalogus beschrijven we alleen de onderdelen veldonderzoek, labonderzoek en controleren en beoordelen.
Figuur 2 Het proces van de monitoring van grondwatersamenstelling: het grondwatersamenstellingsonderzoek.
1. Veldonderzoek is het proces dat loopt vanaf het oppompen van grondwater tot de aanlevering van de laboratoriummonsters aan het laboratorium. Tijdens het veldonderzoek wordt door gespecialiseerde medewerker, bij een grondwatermonitoringput, in een filter water afgenomen door het op te pompen.
○ Op het opgepompte water worden ter plekke veldanalyses gedaan. Hierbij wordt een klein aantal parameters, ofwel eigenschappen van het grondwatermonster, meteen gemeten. Dit zijn gegevens die op zichzelf al gebruikswaarde hebben en die tevens ondersteunend zijn voor de verdere laboratoriumanalyse en het beoordelen van de resultaten van het grondwatersamenstellingsonderzoek als geheel.
○ Vervolgens worden een of meerdere monsters genomen van het grondwater voor het doen van verdere analyses in het laboratorium. In de praktijk worden er vaak meer en verschillende soorten flessen met grondwater gevuld omdat in het laboratorium verschillende analyses zullen worden uitgevoerd die vragen om specifieke behandeling van het monster. Het water moet bijvoorbeeld al dan niet eerst gefiltreerd worden, de fles moet van glas dan wel kunststof zijn, de fles moet wel of niet volledig gevuld zijn en er moet wel of geen bepaalde conserveringsstof in zitten.
2. Het laboratoriumonderzoek is het proces dat start bij de overdracht van de laboratoriummonsters door de uitvoerder van het veldonderzoek of een koerier aan het laboratorium of aan meerdere laboratoria. Met behulp van verschillende analyseprocessen wordt de waarde bepaald van de verschillende parameters. Het proces eindigt bij de rapportage van de onderzoeksresultaten aan de bronhouder.
3. De veld- en laboratoriumanalyseresultaten worden, na ontvangst door de bronhouder, door de bronhouder en/of een adviesbureau gecontroleerd en beoordeeld. De beoordeling leidt tot een kwaliteitsstatus per parameter. Deze kwaliteitsstatus geeft aan wat het eindoordeel van de bronhouder is over de kwaliteit van de gemeten waarde van de parameter. Het protocol dat gebruikt wordt bij het beoordelen bevat richtlijnen voor zowel het uitvoeren van de controles als een onderbouwing van de mogelijke uitkomsten van de kwaliteitsstatus.
In deze paragraaf wordt een beschrijvende toelichting geven op de gegevensinhoud. De expliciete definities zijn te vinden in de tabellen van de gegevensdefinitie. Als eerst wordt de hoofdentiteit beschreven, daarna de entiteiten van het veldonderzoek en de entiteiten van het laboratoriumonderzoek. Het resultaat van de beoordeling, de kwaliteitsstatus van de gegevens, is onderdeel van zowel het veldonderzoek als het laboratoriumonderzoek.
Informatie uit de periodieke grondwatersamenstellingsonderzoeken wordt in de basisregistratie ondergrond geregistreerd als het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek. Dit registratieobject omvat de, van een beoordelingsresultaat voorziene, definitieve meetwaarden van een op grondwatersamenstelling gericht onderzoek dat aan een grondwatermonster uit een bepaald meetpunt is verricht. Daarbij is een uitgangspunt dat een grondwatersamenstellingsonderzoek één bronhouder heeft, maar wel uitgevoerd kan zijn ten behoeve van meerdere grondwatermonitoringnetten die van één of meerdere bronhouders kunnen zijn. Daarnaast is een uitgangspunt dat alle gegevens van het grondwatersamenstellingsonderzoek tegelijk worden aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. De resultaten van het veldonderzoekdeel en het laboratoriumonderzoekdeel binnen één grondwatersamenstellingsonderzoek worden dus samen aangeleverd.
Een grondwatersamenstellingsonderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel uitgevoerd worden. Dit betekent dat een onderzoek in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk uitgevoerd kan zijn. In het registratieobject Grondwatermonitoringnet worden het doel van de monitoring (monitoringdoel) geregistreerd en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering). In het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek wordt het monitoringdoel en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt niet geregistreerd. Met de verwijzing van het grondwatersamenstellingsonderzoek naar één of meer grondwatermonitoringnetten (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting) is het doel en het wettelijk kader van het grondwatersamenstellingsonderzoek indirect geregistreerd. De verwijzing naar het grondwatermonitoringnet wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van het grondwatermonitoringnet.
Bij een grondwatersamenstellingsonderzoek ligt de verwijzing vast naar de monitoringbuis van de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting). De verwijzing wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput in combinatie met het buisnummer van de buis waarin de bemonstering heeft plaatsgehad. Met deze buisverwijzing is via de filterdiepte ook de diepte geregistreerd waarop de grondwatermonsters zijn genomen.
De veld- en laboratoriumanalyseresultaten van een grondwatersamenstellingsonderzoek worden door de bronhouder en/of een derde partij in opdracht van een bronhouder gecontroleerd en beoordeeld. Bij het beoordelen van gegevens wordt gekeken naar de resultaten van het grondwatersamenstellingsonderzoek als geheel. Bijvoorbeeld wordt de consistentie beoordeeld tussen de chemische veld- en laboratoriumresultaten met behulp van verschillende chemische relaties. Daarnaast worden meetresultaten beoordeeld binnen de tijdreeks, indien aanwezig, van het betreffende filter. De beoordeling vindt plaats aan de hand van een beoordelingsprocedure. Dit is een protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij het beoordelen van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of in het laboratorium gemeten zijn. De procedure beschrijft hoe de beoordeling wordt gedaan en op welke manier de beoordeling leidt tot het eindoordeel over de kwaliteit van een individuele meting.
Elk grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens afspraak tussen opdrachtgever (de bronhouder die in de basisregistratie ondergrond voor elk registratieobject wordt geregistreerd) en opdrachtnemer(s). Bij elk grondwatersamenstellingsonderzoek wordt een hoeveelheid parameters, ofwel eigenschappen van het grondwatermonster, gemeten. Het resultaat van deze metingen wordt geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
Zowel in het veldonderzoek als in het laboratoriumonderzoek worden parameters, eigenschappen, van het grondwater bepaald. Bij de registratie van de meetresultaten van het veldonderzoek en het laboratoriumonderzoek wordt gebruik gemaakt van de Parameterlijst (zie Artikel 1, 1.1 Parameterlijst, voor de inhoud van de lijst). Elke parameter in deze lijst wordt geïdentificeerd door het ID van de parameter. Het ID wordt gebruikt om de parameter aan te duiden, dit is een persistent, identificerend volgnummer binnen de referentielijst zoals dat uitgegeven wordt door het SIKB. Het ID van een parameter zal in de loop der tijd dus niet veranderen. Voor nieuwe stoffen kan een nieuw ID met een nieuwe Aquocode aangevraagd worden.
In de Parameterlijst is voor elke parameter naast het ID ook vastgelegd: de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid waarin de parameter wordt geregistreerd.
De Aquocode is een codering voor een stof die afgeleid is van de naam van de stof. De Aquocode maakt onderdeel uit van de Aquo-standaard. Dit is een open standaard en uniforme taal voor de uitwisseling van gegevens binnen de watersector.
Het CASnummer is het Chemical Abstracts Service nummer van de laboratoriumparameter. Dit is een internationaal gebruikte, unieke, numerieke code voor chemische elementen, componenten en polymeren. Er zijn alleen CASnummers voor chemische verbindingen, niet voor parameters die de toestand van het grondwater beschrijven zoals zuurgraad, troebelheid, elektrisch geleidingsvermogen of temperatuur. Ook zijn er geen CASnummers voor som-parameters zoals stikstof-totaal of de som van trichloorfenol-isomeren.
De Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing) en de omschrijving vormen de toelichting op de parameter, deze gegevens zorgen ervoor dat alle gebruikers er zeker van zijn om welke eigenschap of stof het gaat.
Om verschillende grondwatersamenstellingsonderzoeken met elkaar te kunnen vergelijken is de eenheid door de basisregistratie ondergrond voorgeschreven. Alleen een veelvoud of een deel van de voorgeschreven eenheid kan voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld µg/l in de parameterlijst staat is mg/l ook toegestaan als dit beter aansluit bij de hoogte van de gemeten waarde. De prefix, het voorvoegsel van de eenheid mag dus worden aangepast ten opzichte van wat is gedefinieerd in de parameterlijst.
Naast de eenheid is ook de hoedanigheid voorgeschreven. De hoedanigheid is de vorm waarin de eenheid behorend bij een meetwaarde wordt uitgedrukt of de fractie van de parameter waarop de meetwaarde betrekking heeft. De verschillende waarden van de hoedanigheid kenmerken zich door de volgende criteria:
• De waarde betreft een equivalent: een aanduiding voor het equivalent waarin de meetwaarde wordt uitgedrukt, als ware het een andere vergelijkbare parameter (‘vorm’ uit de definitie). In dat geval begint de waarde met de uitdrukking ‘uitgedrukt in’. De hoedanigheid ‘uitgedrukt in stikstof’ bij de parameter nitraat is hiervan een goed voorbeeld.
• De waarde betreft een referentie: een referentie(-kader), de waarde is uitgedrukt ten opzichte van een bepaalde referentiehoogte, referentietemperatuur, referentiegewicht, etcetera. Voorbeelden hiervan zijn ‘ten opzichte van Vienna-Standard Mean Ocean Water’ en ‘ten opzichte van 25 graden Celsius’.
• De waarde betreft een fractie: een aanduiding van een bepaald gestandaardiseerd deel / fractie van de parameter. Analyses (volgens voorschrift) van parameterfracties worden bijvoorbeeld toegepast indien het analyseresultaat over de fractie de kwaliteit van het monster beter weergeeft of als de normering op de fractie gebaseerd is. Voorbeeld van parameterfracties is ‘opgeloste fractie (bijv. na filtratie)’.
De hoedanigheid bevat géén waarden die een nadere aanduiding zijn van methodes, technieken voor behandeling, ontsluiting of analyse van monsters.
De parameterlijst is gebaseerd op de Aquo parameterlijst Grondwaterkwaliteit van het IHW, aangevuld met parameters van de Aquo parameterlijst Bodemkwaliteit – compartiment Grondwater van het SIKB en verder aangevuld met door stakeholders kenbaar gemaakte parameters waar grondwater op bemonsterd wordt.
Tijdens het veldonderzoek wordt in het veld een aantal waarnemingen gedaan en een aantal metingen uitgevoerd die belangrijk zijn om in het veld uit te voeren en het resultaat ervan te registreren. Tevens worden monsters genomen voor analyse in het laboratorium. De uitvoerder veldonderzoek is de partij die voor de bronhouder verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het veldonderzoek.
Het veldonderzoek gebeurt op een bepaald tijdstip, op een bepaalde datum, het tijdstip veldonderzoek. Dit is het tijdstip van monstername. Bij historische gegevens kan het voorkomen dat het tijdstip van monstername niet bekend is, dat alleen de datum van het veldonderzoek bekend is. In deze gevallen kan een fictief tijdstip, 12:00:00, gekozen worden. Bij het veldonderzoek wordt een bepaalde bemonsteringsprocedure gebruikt. Hierin zijn de eisen en de voorgeschreven werkwijze ten aanzien van bemonstering vastgelegd.
Gegevens over het Bemonsteringsapparaat zijn relevant voor de beoordeling van de kwaliteit van het monster. Het pomptype is kenmerkend voor het bemonsteringsapparaat en wordt daarom vastgelegd in de basisregistratie ondergrond.
Een aantal van de metingen die in het veld worden gedaan, wordt in de basisregistratie ondergrond geregistreerd bij Veldmeting. Deze gegevens hebben hergebruikswaarde: ze geven een algemene indruk over het bemonsterde grondwater, de meetwaarden worden gebruikt in bepaalde controles, of de bepaling in het veld levert een betrouwbaarder resultaat op dan een bepaling in het laboratorium. Voor het meten van parameters in het veld zijn meerdere redenen:
• Na de monstername kan de samenstelling van het monster veranderen:
Het gehalte waterstofcarbonaat wordt bijvoorbeeld in het veld gemeten omdat het waterstofcarbonaatgehalte zeer gevoelig is voor invloeden van buitenaf. Het gehalte kan veranderen door bijvoorbeeld ontgassing, door temperatuurverandering, pH-verandering, onder invloed van zuurstof en door het optreden van microbiële activiteit.
• Parameters zijn ondersteunend voor verdere analyse:
Het elektrisch geleidingsvermogen en de zuurgraad worden gebruikt voor controles: als de in het laboratorium gemeten waarde afwijkt van de in het veld gemeten waarde dan kan dit duiden op onregelmatigheden in het veld, aan apparatuur, of tijdens transport, opslag of analyses.
• Parameters zeggen wat over de omstandigheden van de meting:
Bijvoorbeeld omdat deze waarden aangeven of het filter lang genoeg is afgepompt om een laboratoriummonster te gaan nemen. Zuurstofgehalte, elektrisch geleidingsvermogen, zuurgraad en temperatuur worden, terwijl het filter wordt afgepompt, herhaaldelijk gemeten. Nadat het filter voldoende is schoon gepompt en deze waarden constant zijn geworden, worden de laboratoriummonsters genomen. De laatst gemeten, constante waarden van het zuurstofgehalte, elektrisch geleidingsvermogen, zuurgraad en temperatuur worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
Het resultaat van de metingen in het veld wordt geregistreerd bij Veldmeting. Zoals in paragraaf 1.4.2 toegelicht, wordt elke parameter geïdentificeerd door het ID van de parameter. De gemeten waarde van een veldmeting wordt geregistreerd in de basisregistratie ondergrond bij veldmeetwaarde. De veldmeetwaarde heeft het formaat Meetwaarde. Bij de meetwaarde hoort een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de Parameterlijst waarbij de prefix, het voorvoegsel van de eenheid aangepast mag worden(zie paragraaf 1.4.2).
Gewoonlijk wordt bij Meetwaarde de opbouw van het getal voorgeschreven: het aantal cijfers voor en achter het decimaal scheidingsteken ligt vast. Samen met de meeteenheid geeft de opbouw de nauwkeurigheid van de meetwaarde weer. Bij de veldmeetwaarde en de analysemeetwaarde (de in het laboratorium gemeten waarde) kan er geen vaste opbouw worden gegeven omdat het waarden van verschillende parameters kan betreffen die elk een andere opbouw en eventueel een andere meeteenheid hebben. Dit betekent dat bij de resultaten van het veldonderzoek en het laboratoriumonderzoek de nauwkeurigheid (het aantal significante cijfers) niet gedefinieerd wordt door de basisregistratie ondergrond. Bij aanlevering aan de basisregistratie ondergrond vindt geen controle plaats op de opbouw. De bronhouder heeft de verantwoordelijkheid het getal in de juiste nauwkeurigheid aan te leveren. Dat wil zeggen met het juiste aantal significante cijfers, het aantal cijfers dat betekenis heeft voor de nauwkeurigheid van de meting. De bronhouder kan hierbij gebruik maken van de mogelijkheid de prefix van de eenheid aan te passen aan de hoogte van de gemeten waarde.
Bij elke individuele meting van een parameter in het grondwatersamenstellingsonderzoek geeft de bronhouder (of een derde partij in opdracht van een bronhouder) een eindoordeel over de kwaliteit van de meting. Dit eindoordeel wordt gevormd aan de hand van een, voor het hele grondwatersamenstellingsonderzoek gebruikte beoordelingsprocedure. Het eindoordeel wordt geregistreerd in de status kwaliteitscontrole. Het is een oordeel over de kwaliteit van de meting van de parameter, geen oordeel over het grondwatermonster als geheel.
Het resultaat van de waarnemingen in het veld wordt geregistreerd bij Veldwaarneming. Hier worden verschillende waarnemingen vastgelegd die belangrijk kunnen zijn voor hergebruik. De kleur van het grondwater wordt gedefinieerd in drie attributen te weten de hoofdkleur, de bijkleur en de kleursterkte. De uitbreidbare waardelijsten die gebruikt worden om de kleur van het grondwater vast te leggen, Kleur en Kleursterkte, zijn extern. De inhoud is uit de Aquo-standaard overgenomen, uit de gelijknamige Aquo domeintabellen.
Naast de kleur wordt aan de hand van de onderstaande attributen vastgelegd of er bepaalde bijzonderheden zijn geconstateerd die relevant zijn voor het beoordelen of hergebruiken van de resultaten van het onderzoek. Deze attributen worden met ja of met nee gevuld indien dit bekend is. Het attribuut ontbreekt als niet bekend is of het ja of nee is.
• De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het monster tijdens het transport is afgeweken van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsprocedure worden gesteld: afwijkend gekoeld.
• De aanduiding die aangeeft of de gebruikte meetapparatuur een te grote, oplopende afwijking had: afwijking in meetapparatuur.
• De aanduiding die aangeeft of er mogelijk contaminatie door vluchtige verbindingen opgetreden is door een aanwezige verbrandingsmotor: contaminatie door verbrandingsmotor.
• De aanduiding die aangeeft of tijdens de monstername een type inline-filter gebruikt is dat afwijkt van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsnorm worden gesteld: inline filter afwijkend.
• De aanduiding die aangeeft of het filter tijdens de bemonstering drooggevallen is doordat de pijlbuis slecht liep. Er is geen lucht in het monster terechtgekomen: filter belucht.
• De aanduiding die aangeeft of de grondwaterstand tijdens en na het voorpompen met meer dan 50 centimeter verlaagd is: grondwaterstand teveel gedaald.
• De aanduiding die aangeeft of het monster belucht is doordat de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep: monster belucht.
• De aanduiding die aangeeft of de slang die bij het oppompen is van het grondwater is gebruikt is hergebruikt: slang hergebruikt.
• De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het grondwater tijdens de bemonstering moeilijk te bepalen was door zeer warm weer in combinatie met een slechtlopende peilbuis: temperatuur moeilijk te bepalen.
Een laboratoriumonderzoek van een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt door een of meerdere laboratoria verricht. Alle laboratoria die onderzoeken uitvoeren die binnen de scope van de basisregistratie ondergrond vallen, zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Vereist voor de accreditatie is onder andere het volgen van (inter)nationale standaarden (NEN- en/of ISO-normen). Laboratoria werken volgens strikte interne kwaliteitssystemen vastgelegd in handboeken, conform de richtlijnen van de Raad voor Accreditatie. Geaccrediteerde laboratoria zijn daarnaast verplicht om deel te nemen aan ringonderzoeken: onderzoeken waarbij de testresultaten van verschillende laboratoria worden vergeleken. De accreditatie legt op parameter(groep)niveau vast welke bepalingstechnieken en bijbehorende procedures gehanteerd worden door het geaccrediteerde laboratorium. Laboratoria zijn vaak niet voor alle parameters of parametergroepen geaccrediteerd. Met name parameters die zij niet regelmatig meten kunnen accreditaties missen. Wanneer de bronhouder ervoor kiest om alle parameters volgens een geaccrediteerde procedure te laten meten, kan het in enkele gevallen voorkomen dat het laboratoriumonderzoek door meer dan één laboratorium uitgevoerd wordt. Op de website van de Raad van Accreditatie (www.rva.nl) is per laboratorium informatie te vinden over hun huidige accreditatie.
Het laboratoriumonderzoek omvat de resultaten van het onderzoek van één of meer deelmonsters, waarbij doorgaans veel verschillende parameters worden bepaald. Elk laboratoriumonderzoek wordt onder de verantwoordelijkheid van één laboratorium, de uitvoerder laboratoriumonderzoek, uitgevoerd.
In het laboratorium worden een of meer analyseprocessen uitgevoerd. Een analyseproces bevat de kenmerken van de in het laboratorium uitgevoerde activiteiten ten behoeve van de bepaling van de waarde van parameters in het grondwatermonster. Van het analyseproces worden de analysedatum, de bepalingstechniek en de bepalingsprocedure geregistreerd in de Basisregistratie Ondergrond.
De datum waarop een bepalingstechniek wordt uitgevoerd, wordt geregistreerd met de analysedatum. Wanneer de bepalingstechniek zich uitstrekt over meer dagen, wordt de datum geregistreerd waarop de bepalingstechniek is afgerond.
Een parameter kan vaak met verschillende bepalingstechnieken gemeten worden. De bepalingstechniek is van invloed op de gemeten waarde en de nauwkeurigheid van de gemeten waarde. Met één bepalingstechniek worden meestal meerdere parameters gemeten. Verschillende laboratoria kunnen voor dezelfde bepalingstechniek een verschillende norm of voorschrift hanteren. Daarom wordt de door het laboratorium gebruikte norm of het voorschrift geregistreerd, de bepalingsprocedure. In sommige gevallen wordt een procedure gebruikt die niet is gecertificeerd of geaccrediteerd. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de analyse van stoffen waarop recentelijk voor het eerst analyses plaatsvinden. In deze gevallen wordt een eigen methode gebruikt. Dit wordt als niet genormaliseerde automatische waardebepaling aangeduid.
De uitbreidbare waardelijsten Waardebepalingstechniek en Waardebepalingsprocedure zijn extern. De inhoud is uit de Aquo-standaard overgenomen, uit de Aquo-domeintabellen Waardebepalingstechniek respectievelijk Waardebepalingsmethode.
Het analyseproces leidt tot meetresultaten van een of meer parameters. Deze worden geregistreerd in Analyse. Middels het ID wordt de parameter geïdentificeerd (zie paragraaf 1.4.2).
Het gemeten gehalte van de parameter wordt geregistreerd in het attribuut analysemeetwaarde. In sommige gevallen wordt in het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde geregistreerd maar de rapportagegrens: De door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken grensconcentratie waarboven het gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter in een monster wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. Een gemeten waarde kan ook hoger zijn dan de hoogste grenswaarde die nog wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. In dit geval zal het laboratorium het monster verdunnen. Het kan voorkomen dat dit niet meer mogelijk is. In dat geval wordt in het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde geregistreerd maar de hoogste nog gerapporteerde grenswaarde.
Wanneer het attribuut analysemeetwaarde een grenswaarde bevat is er een limietsymbool aanwezig. Het limietsymbool geeft aan dat het, in het grondwater aanwezige gehalte kleiner of groter is dan de grensconcentratie die geregistreerd is bij analysemeetwaarde.
De rapportagegrens is de, door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken, kleinste waarde van een concentratie van een component die door een laboratorium standaard wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. In sommige gevallen hebben de opdrachtnemer en de opdrachtgever de afspraak gemaakt dat de rapportagegrens gelijk is aan de detectiegrens, ofwel aantoonbaarheidsgrens. Dit is de grens waarboven kan worden vastgesteld of de parameter wel of niet aanwezig is. In andere gevallen is de detectiegrens lager dan de rapportagegrens. De rapportagegrens is voor hergebruik een belangrijk gegeven en wordt geregistreerd indien hij bekend is bij de bronhouder. Deze grens is mede afhankelijk van de bepalingstechniek en de eventuele bewerking van het grondwatermonster.
Wanneer het gemeten gehalte lager is dan de rapportagegrens, mag de bronhouder de rapportagegrens in het attribuut analysemeetwaarde registreren. In dit geval wordt eveneens het limietsymbool geregistreerd. De bronhouder mag bij een, door een laboratorium toch gerapporteerd gemeten gehalte dat lager is dan de rapportagegrens, besluiten of hij deze gemeten waarde registreert bij het attribuut analysemeetwaarde in de basisregistratie ondergrond of niet. Is bijvoorbeeld de rapportagegrens 1,0 mg/l en het laboratorium rapporteert 0,95 mg/l, dan mag de bronhouder kiezen. Hij kan 0,95 mg/l opnemen of hij kan 1,0 mg/l opnemen in het veld analysemeetwaarde. Neemt de bronhouder 1,0 mg/l op, dan wordt ook het attribuut limietsymbool gevuld met: <.
Andere soorten grenzen, zoals de detectiegrens: de grens waarboven kan worden vastgesteld of de parameter wel of niet aanwezig is, of de bepaalbaarheidsgrens, die iets zegt over wanneer het gehalte van een parameter betrouwbaar kan worden vastgesteld, worden niet geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
De analysemeetwaarde en de rapportagegrens hebben het formaat Meetwaarde. Gewoonlijk wordt bij Meetwaarde de opbouw van het getal voorgeschreven: het aantal cijfers voor en achter het decimaal scheidingsteken ligt vast. Net als bij de veldmeetwaarde kan er bij de analysemeetwaarde en de rapportagegrens van de in het laboratorium gemeten parameters geen vaste opbouw worden gegeven. Net als bij de resultaten van de veldmetingen heeft de bronhouder de verantwoordelijkheid het getal in de juiste nauwkeurigheid (het aantal significante cijfers) aan te leveren. In de door laboratoria gebruikte bepalingsprocedure is vaak vastgelegd hoe er afgerond moet worden. De bronhouder kan hierbij gebruik maken van de mogelijkheid de prefix van de eenheid aan te passen aan de hoogte van de gemeten waarde.
Net als bij Veldmeting, wordt bij Analyse bij elke individuele meting door de bronhouder (of een derde partij in opdracht van een bronhouder) een eindoordeel over de kwaliteit van de meting aangegeven. Dit eindoordeel wordt gevormd aan de hand van een, voor het hele grondwatersamenstellingsonderzoek gebruikte beoordelingsprocedure. Het eindoordeel wordt geregistreerd in de status kwaliteitscontrole.
De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond. Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af.
De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond):
• Vanuit Grondwatermonitoringnet, Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar een buis in een grondwatermonitoringput.
• Vanuit Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar Grondwatermonitoringnet.
Daarnaast wordt op de volgende punten consistentie verwacht:
• De periode waarin een buis in een grondwatermonitoringput als meetpunt onderdeel is van een grondwatermonitoringnet, valt binnen de periode waarin de betreffende grondwatermonitoringput en de betreffende buis in de put bestaan in de werkelijkheid.
• De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek is het filter in de put waarin het onderzoek plaats vindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.
Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.
• Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen alleen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen. Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd. Daarom kunnen ze alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO zijn geregistreerd. Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.
• Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Environmental Monitoring Facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject grondwaterstandsonderzoek en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Datum 27 maart 2020
Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen |
|||
1 |
Registratieobject |
||
2 |
Het domeinmodel |
||
3 |
Entiteiten en attributen |
||
3.1 |
Grondwaterstandonderzoek |
||
3.2 |
Registratiegeschiedenis |
||
3.3 |
Grondwatermonitoringnet |
||
3.4 |
GMW-monitoringbuis |
||
3.5 |
Observatie |
||
3.6 |
Metadata observatie |
||
3.7 |
Organisatiegegevens |
||
3.8 |
Observatieproces |
||
3.9 |
Tijdmeetwaardereeks |
||
3.10 |
Tijdmeetwaardepaar |
||
3.11 |
Metadata tijdmeetwaardepaar |
||
Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten |
|||
1.1 |
Registratiestatus |
||
1.2 |
Meetprocedure |
||
1.3 |
TypeMeetinstrument |
||
1.4 |
TypeLuchtdrukcompensatie |
||
1.5 |
Procestype |
||
1.6 |
Beoordelingsprocedure |
||
1.7 |
MateBeoordeling |
||
1.8 |
Observatietype |
||
1.9 |
StatusKwaliteitscontrole |
||
1.10 |
Censuurreden |
||
1.11 |
Interpolatietype |
||
Toelichting |
|||
1 |
Grondwaterstandonderzoek |
||
1.1 |
Grondwatermonitoring |
||
1.2 |
Domein grondwatermonitoring in de BRO |
||
1.3 |
Het grondwaterstandonderzoek |
||
1.3.1 |
Inleiding |
||
1.3.2 |
Het proces |
||
1.4 |
WaterML |
||
1.5 |
Belangrijkste entiteiten |
||
1.5.1 |
Grondwaterstandonderzoek |
||
1.5.2 |
Observatie |
||
1.5.3 |
Observatieproces |
||
1.5.4 |
Tijdmeetwaardereeks |
||
1.5.5 |
Tijdmeetwaardepaar |
||
1.6 |
Impact kwaliteitsregime IMBRO/A |
||
1.7 |
Hiërarchie in gebruiksplicht |
||
1.8 |
Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein |
||
1.9 |
INSPIRE |
Naam |
Grondwaterstandonderzoek |
Code |
GLD |
Definitie |
Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwaterstandonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door herhaaldelijk op een bepaalde locatie in Nederland de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput te meten. |
Populatie |
Zie Scopedocument Grondwaterstandonderzoek (GLD) |
Figuur 1: Domeinmodel grondwaterstandonderzoek
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die het grondwaterstandonderzoek identificeren en inzicht gegeven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
De identificatie van een grondwaterstandonderzoek in de registratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GLDNNNNNNNNNNNN |
Toelichting |
De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatersamenstellingsonderzoek. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Toelichting |
Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van het registratieobject bekend zijn. |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Kwaliteitsregime |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
De datum waarop de eerste meting van het grondwaterstandonderzoek is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument, maar wordt automatisch door de basisregistratie ondergrond afgeleid van de begindatum van de observatieperiode van de entiteit Observatie behorende bij de observatie met de oudste begindatum. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwaterstandonderzoek |
Definitie |
De datum van de recentste meting die beschikbaar is van het grondwaterstandonderzoek. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
Toelichting |
Het gegeven staat niet in een brondocument, maar wordt automatisch door de basisregistratie ondergrond afgeleid van de einddatum van de observatieperiode van de entiteit Observatie behorende bij de observatie met de meest recente einddatum. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren. |
Toelichting |
De gegevens staan niet in een brondocument maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratiestatus |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de initiële registratie van het object in de registratie ondergrond er aanvullende gegevens zijn vastgelegd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen. |
Toelichting |
Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
IndicatieJaNee |
– Type |
Waardelijst niet uitbreidbaar |
Toelichting |
De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is. |
Type gegeven |
Attribuut van Registratiegeschiedenis |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
Het grondwatermonitoringnet waarin het grondwaterstandonderzoek wordt uitgevoerd. |
Toelichting |
Het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt in een aparte BRO gegevenscatalogus gedefinieerd. |
Type gegeven |
Attribuut van Grondwatermonitoringnet |
Definitie |
De identificatie van het grondwatermonitoringnet in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMNNNNNNNNNNNNN |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke monitoringbuis in een grondwatermonitoringput. |
Toelichting |
Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke monitoringbuis in de put. |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Registratieobjectcode |
– Type |
Code |
– Opbouw |
GMWNNNNNNNNNNNN |
Type gegeven |
Attribuut van GMW-monitoringbuis |
Definitie |
Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Nummer 3 |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kenmerken van de activiteiten die geleid hebben tot het bepalen van de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput, in een bepaalde periode. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatie |
Definitie |
Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van de observatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 40 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatie |
Definitie |
De periode waarover de tijd-meetwaardereeks, die het resultaat is van de observatie, van toepassing is. Deze periode wordt gevormd door de datum van de eerste meting en de datum van de laatste meting van de reeks. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datuminterval |
Regels |
De observatieperioden mogen elkaar niet overlappen wanneer de waarde van het attribuut type observatie van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan volledigBeoordeeld. |
Toelichting |
Het attribuut heeft als datatype Datuminterval dat bestaat uit een begin- en een einddatum. De bronhouder of dataleverancier kan de begindatum afleiden van de eerste meting uit de reeks en de einddatum van de laatste meting uit de reeks. Het gegeven dient in een brondocument te staan. Het is in WaterML een verplicht attribuut en daarom ook hier opgenomen. Observatieperioden van volledige beoordeelde tijd-meetwaardereeksen mogen niet overlappen, de einddatum van de ene periode mag wel gelijk zijn aan de begindatum van de volgende periode. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatie |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop het eindresultaat van de tijd-meetwaardereeks tot stand is gekomen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
Regels IMBRO/A |
Onder kwaliteitsregime IMBRO/A mag een waarde van het type DatumTijd, of mag een waarde van het type OnvolledigeDatum gebruikt worden. |
Toelichting |
Bij een controlemeting, is dit het tijdstip waarop de meting is uitgevoerd. Bij een reguliere tijd-meetwaardereeks met een mate beoordeling: voorlopig, is dit het tijdstip van de laatste meting van de reeks. Bij een volledig beoordeelde meetreeks is dit het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. Niet bedoeld wordt het tijdstip waarop de resultaten worden aangeboden bij het bronhouderportaal of de LV-BRO. Dit is in WaterML een verplicht attribuut. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De metadata die behoort bij de observatie van de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput, in een bepaalde periode. |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata observatie |
Definitie |
De creatiedatum van de metadata over de observatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Datum |
– Naam IMBRO/A |
OnvolledigeDatum |
Regels |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan het datumdeel van het attribuut tijdstip resultaat van de entiteit Observatie. |
Toelichting |
Dit is in WaterML een verplicht attribuut. |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata observatie |
Definitie |
Het type observatie dat is gedaan. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Observatietype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata observatie |
Definitie |
De mate waarin een beoordeling van de reeks van tijd-meetwaardeparen, die het resultaat zijn van de observatie, heeft plaatsgehad. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
MateBeoordeling |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut observatietype gelijk is aan reguliereMeting. Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut observatietype gelijk is aan controlemeting. |
Toelichting |
Actuele reguliere metingen die in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen zijn vaak nog niet, of nog niet volledig beoordeeld. Afhankelijk van de gevolgde procedure vindt bijvoorbeeld na een jaar een volledige beoordeling plaats. Controlemetingen dienen ter controle van de reguliere metingen. Het onderscheid in de mate van beoordeling is voor controlemetingen daarom niet, of minder van belang. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon, die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de waterstandmeting. |
Toelichting |
Dit is een in WaterML verplicht gegeven dat bestaat uit een aantal verplichte attributen. Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. |
Type gegeven |
Attribuut van Organisatiegegevens |
Definitie |
Het KvK-nummer of het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Organisatie |
– Type |
Keuze |
Regels |
De onderneming moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwaterstandonderzoek. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Attribuut van Organisatiegegevens |
Definitie |
De handelsnaam van de organisatie zoals vermeld in het handelsregister. |
Juridische status |
Niet-authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 200 |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kenmerken van het proces waarmee de waterstand in de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput wordt bepaald en beoordeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van het observatieproces. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 40 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
De procedure of het werkvoorschrift dat aangeeft onder welke afspraken de observatie is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
Het type meetinstrument dat gebruikt is bij het bepalen van de waterstand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeMeetinstrument |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
Methode waarmee druksensormetingen voor luchtdruk gecompenseerd zijn, inclusief oorsprong van de daarbij gebruikte luchtdruk in geval van rekenkundige compensatie. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
TypeLuchtdrukcompensatie |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type meetinstrument gelijk is aan druksensor of stereoDruksensor. In alle andere gevallen mag het attribuut niet aanwezig zijn. |
Toelichting |
Deze compensatie wordt alleen toegepast bij druksensoren. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
Het type proces dat werd gebruikt bij de observatie. Dit is het laatste proces dat bij de bepaling van de waterstand is uitgevoerd. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Procestype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
In alle gevallen is er bij de bepaling van de waterstand ten opzichte van NAP sprake van een berekening. Daarom wordt in dit, in WaterML verplichte attribuut de vaste waarde algoritme ingevuld. |
Type gegeven |
Attribuut van Observatieproces |
Definitie |
Het protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de tijd-meetwaardeparen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Beoordelingsprocedure |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels IMBRO/A |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan onbekend. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kenmerken van de reeks van waterstanden, gemeten in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput. |
Toelichting |
De tijd-meetwaardeparen in de tijd-meetwaardereeks moeten in chronologische volgorde, oplopend in de tijd worden geplaatst. |
Type gegeven |
Attribuut van Tijdmeetwaardereeks |
Definitie |
Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van de reeks van tijd-meetwaardeparen. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Tekst 40 |
Regels |
De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De kenmerken van een tijd-meetwaardepaar. |
Toelichting |
De combinatie van tijdstip meting en waterstand, zoals berekend uit een gemeten waarde in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput. |
Type gegeven |
Attribuut van Tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
De datum en het tijdstip waarop de waterstand is gemeten. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
DatumTijd |
Regels |
Het datumdeel van de waarde van het attribuut van het eerste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan begindatum van het attribuut observatieperiode van de entiteit Observatie. Het datumdeel van de waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan einddatum van het attribuut observatieperiode van de entiteit Observatie. De waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut tijdstip resultaat van de entiteit Observatie wanneer: het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan controlemeting OF het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN het attribuut mate beoordeling gelijk is aan voorlopig. De waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet liggen voor de waarde van het attribuut tijdstip resultaat wanneer het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN het attribuut mate beoordeling gelijk is aan volledigBeoordeeld. |
Type gegeven |
Attribuut van Tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
De omgerekende waterstand in de monitoringbuis in meter, ten opzichte van NAP. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Het kan voorkomen dat de waarde gecensureerd is, alleen in dat geval ontbreekt de waarde. |
Toelichting |
Het apparaat meet een druk, een lengte of een reistijd van een signaal. Dit wordt omgerekend naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van NAP. Een waarde -5.125 is 5 meter en 125 millimeter onder NAP. De waarde mag ontbreken wanneer een limietwaarde wordt onder- of overschreden. Bijvoorbeeld wanneer de peilbuis is overgelopen of de sensor is drooggevallen. |
Type gegeven |
Entiteit |
Definitie |
De metadata die behoort bij het tijd-meetwaardepaar |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
Het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van een individueel tijd-meetwaardepaar van het grondwaterstandonderzoek op basis van een, voor de observatie gebruikte, beoordelingsprocedure. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
StatusKwaliteitscontrole |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan nogNietBeoordeeld wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan volledigBeoordeeld. De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan nogNietBeoordeeld wanneer de waarde van het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan controlemeting. |
Regels IMBRO/A |
De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan onbekend. |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
De reden van het censureren van de meetwaarde van de waterstand. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Censuurreden |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut waterstand van de entiteit Tijdmeetwaardepaar geen waarde heeft. In alle andere gevallen ontbreekt het attribuut. |
Toelichting |
De term gecensureerde waarde heeft in de statistiek een specifieke betekenis. Het geeft aan dat de waarde van een variabele niet exact bekend is of niet exact bepaald kon worden, maar dat wel duidelijk is dat deze zich boven of juist beneden een bepaalde limiet bevindt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de waarde buiten bereik van het meetinstrument of de meetopstelling ligt. |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
De waarde in meter ten opzichte van NAP die de limiet weergeeft waaronder of waarboven de waterstand zich in werkelijkheid zal bevinden. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
0..1 |
Domein |
|
– Naam |
Meetwaarde 3.3 |
– Type |
Getal |
– Eenheid |
m (meter) |
Regels |
Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut censuurreden aanwezig is. In alle andere gevallen ontbreekt het attribuut. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Reden geen waarde |
Voor IMBRO/A gegevens moet de waarde ontbreken wanneer het attribuut censuurreden de waarde onbekend heeft. Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer het attribuut censuurreden de waarde groterDanLimietwaarde of kleinerDanLimietwaarde heeft. |
Toelichting |
Wanneer de waterstand bijvoorbeeld lager is dan de inhangdiepte van de sensor (drooggevallen sensor), wordt hier de inhangdiepte van de sensor in meter ten opzichte van NAP geregistreerd. Het gegeven censuurreden heeft in dit geval de waarde kleinerDanLimietwaarde en het gegeven waterstand van de entiteit Tijdmeetwaardepaar heeft geen waarde. |
Type gegeven |
Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar |
Definitie |
De aard van de relatie tussen het tijdstip en de meetwaarde van het tijd-meetwaardepaar. De relatie wordt bepaald door de procedure die is gebruikt bij het bepalen van de meetwaarde. |
Juridische status |
Authentiek |
Kardinaliteit |
1 |
Domein |
|
– Naam |
Interpolatietype |
– Type |
Waardelijst uitbreidbaar |
Toelichting |
Dit is in WaterML een verplicht attribuut. De feitelijke waarnemingen worden in de basisregistratie ondergrond vastgelegd. Daarom wordt hier de vaste waarde, discontinu ingevuld. Het is aan de gebruiker te beoordelen of er mogelijk sprake is van een continue reeks. |
De lijst met mogelijke actuele fases van registratie waarin het object zich bevindt. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
geregistreerd |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd. |
aangevuld |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens. |
voltooid |
✓ |
✓ |
Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd. |
De lijst van mogelijke normen en voorschriften die beschrijven hoe de observatie is uitgevoerd. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
NEN5120v1991 |
✓ |
Nederlandse norm 5120 Geotechniek – Bepaling van stijghoogten van grondwater door middel van peilbuizen. Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN-EN-ISO22 475, 2006 |
|
NEN_EN_ISO22475v2006_C11v2010 |
✓ |
✓ |
Nederlandse norm 22475 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering, 2006 met correctieblad 2010. |
NEN_ISO21413v2005 |
✓ |
✓ |
Nederlandse norm 21413 Metingen aan grondwater – Handmatig meten van het grondwaterpeil in putten. |
NPR_ISO.TR23211v2009 |
✓ |
✓ |
Nederlandse praktijkrichtlijn 23211 Hydrometrie – Meten van het waterpeil in een put met behulp van geautomatiseerde druktransductor methoden, 2009. |
RWSgwmon |
✓ |
✓ |
RWS informatie – Normen en eisen voor grondwatermonitoring: plaatsen peilbuizen, meten waterstanden, nemen van watermonsters, 2018. |
STOWAgwst |
✓ |
✓ |
Het STOWA Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen (Bouma e.a., 2012). |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend volgens welke procedure de meting is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke meetinstrumenten waarmee de waterstand in de monitoringbuis is bepaald. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
akoestischeSensor |
✓ |
✓ |
Sensor die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van een akoestisch signaal. |
akoestischHandapparaat |
✓ |
✓ |
Handapparaat met geïntegreerde akoestische sensor, die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van het akoestisch signaal. |
analoogPeilklokje |
✓ |
✓ |
Meetlint met een analoog dompelklokje, dat geluid maakt bij het raken van het water. |
druksensor |
✓ |
✓ |
Sensor die in het water in de monitoringbuis hangt en de plaatselijke druk meet. Bij dit type meetinstrument moet het type luchtdrukcompensatie worden vermeld. |
elektronischPeilklokje |
✓ |
✓ |
Meetlint met elektronisch dompelklokje, dat een licht- en/of geluidssignaal afgeeft bij het raken van water. |
opzetStuk |
✓ |
✓ |
Opzetstuk inclusief afleesbare schaalverdeling dat in geval van artesisch grondwater op de bovenkant van de monitoringbuis wordt geplaatst. |
radarsensor |
✓ |
✓ |
Sensor die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van een radarsignaal. |
stereoDruksensor |
✓ |
✓ |
Apparaat of opstelling met twee druksensoren die de druk in tweevoud bepalen, en combineren tot een enkele meetreeks met verhoogde betrouwbaarheid. Bij dit type meetinstrument moet het type luchtdrukcompensatie worden vermeld. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend met welk meetinstrument de meting gedaan is (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
|
onbekendPeilklokje |
✓ |
Meetlint met dompelklokje maar het is onbekend of een analoog of een electronisch dompelklokje is gebruikt (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke methoden waarmee druksensormetingen voor luchtdruk gecompenseerd zijn, inclusief de oorsprong van de daarbij gebruikte luchtdrukreeks in geval van rekenkundige compensatie. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
capillair |
✓ |
✓ |
Fysieke compensatie voor luchtdruk via een capillair waardoor de sensor uitsluitend de waterdruk meet. |
gecorrigeerdLokaleMeting |
✓ |
✓ |
Rekenkundige compensatie, waarbij lokale luchtdrukmetingen gecorrigeerd worden aan de hand van luchtdrukmetingen van het KNMI. |
KNMImeting |
✓ |
✓ |
Rekenkundige compensatie, met behulp van luchtdrukmetingen van het KNMI. |
monitoringnetmeting |
✓ |
✓ |
Rekenkundige compensatie, met behulp van een in het monitoringnet aanwezige druksensor die de luchtdruk meet. |
putlocatiemeting |
✓ |
✓ |
Rekenkundige compensatie, met behulp van een op de putlocatie aanwezige druksensor die de luchtdruk meet. Deze luchtdruksensor kan geïntegreerd zijn in één apparaat met de druksensor, maar dit hoeft niet. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend volgens welke methode de luchtdrukcompensatie heeft plaatsgevonden (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke processen die gebruikt zijn om de observatie te doen, de waterstand te bepalen. Dit is het laatste proces dat bij deze observatie heeft plaatsgevonden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
algoritme |
✓ |
✓ |
Het resultaat van de observatie is door toepassen van een algoritme tot stand gekomen. Bij grondwaterstandonderzoek komt een waterstand t.o.v. NAP (vrijwel altijd) tot stand via een omrekening. |
De lijst van protocollen en werkwijzen die worden toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
brabantWater2013 |
✓ |
✓ |
De validatie- en beoordelingsprocedure van Brabant Water (2013). |
eijkelkampDataValidatiev0.0.9 |
✓ |
✓ |
De validatie- en beoordelingsprocedure die door Wageningen Environmental Research in samenwerking met Eijkelkamp Soil & Water is ontwikkeld voor het valideren van hoogfrequente grondwaterstandsmetingen gebaseerd of de Fuzzy-set-theorie (versie 0.0.9). |
oordeelDeskundige |
✓ |
✓ |
De beoordeling is gedaan door een expert, niet volgens een expliciet protocol of werkvoorschrift. |
PMBProtocolDatakwaliteitscontroleQC2018v2.0 |
✓ |
✓ |
Het protocol voor datakwaliteitscontrole (QC) van het Platform Meetnetbeheerders (versie 2.0, 2018). |
RWSAATGrondwaterv1.0 |
✓ |
✓ |
De procedure, eisen en regels van Rijkswaterstaat (versie 1.0, 2020), met behulp van de Automatische Audit Tool (AAT). |
warecoWaterDataValidatieProtocolv20200219 |
✓ |
✓ |
Het validatieprotocol voor grondwaterstanden en stijghoogten van Wareco Ingenieurs (versie 20200219, 2020), met behulp van Wareco Water Data. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend volgens welke procedure de beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van de mogelijke mate waarin een tijd-meetwaardereeks de desbetreffende beoordelingsprocedure heeft ondergaan. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
volledigBeoordeeld |
✓ |
✓ |
De tijd-meetwaardereeks van deze observatie heeft de volledige beoordeling ondergaan zoals beschreven in de gebruikte beoordelingsprocedure. |
voorlopig |
✓ |
✓ |
De tijd-meetwaardereeks van deze observatie heeft geen of een voorlopige beoordeling ondergaan zoals beschreven in de gebruikte beoordelingsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend of de tijd-meetwaardereeks van deze observatie een beoordeling heeft ondergaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke typen observaties. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
controlemeting |
✓ |
✓ |
De observatie heeft geleid tot een onafhankelijke, veelal handmatige meting, eventueel een reeks metingen, die gebruikt wordt om de reguliere (sensor) metingen te controleren. |
reguliereMeting |
✓ |
✓ |
De observatie heeft geleid tot een (reeks) sensorische of handmatige meting(en) die zijn gedaan conform het doel van de monitoring. |
De lijst van de mogelijke uitkomsten van het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van individuele metingen. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
afgekeurd |
✓ |
✓ |
Er is reden om dit gegeven als onjuist te beschouwen op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. De werkelijke waarde kan niet achterhaald worden |
goedgekeurd |
✓ |
✓ |
Er is geen reden om aan de juistheid van dit gegeven te twijfelen op basis is van de gehanteerde beoordelingsprocedure. |
nogNietBeoordeeld |
✓ |
✓ |
Er is nog geen beoordeling gedaan van de kwaliteit. De beoordeling zal later plaats vinden. |
onbeslist |
✓ |
✓ |
Er zijn twijfels over de juistheid van dit gegeven, maar uitsluitsel kon niet gegeven worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. |
onbekend |
✓ |
Er is geen beoordeling gedaan van de kwaliteit, of het is onbekend of er een beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke redenen voor het censureren van de meetwaarde. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
groterDanLimietwaarde |
✓ |
✓ |
De meetwaarde is gecensureerd omdat de limietwaarde is overschreden. De waterstand is > limietwaarde. |
kleinerDanLimietwaarde |
✓ |
✓ |
De meetwaarde is gecensureerd omdat de limietwaarde is onderschreden. De waterstand is < limietwaarde. |
onbekend |
✓ |
Het is onbekend wat de reden is van het censureren van de waarde van het attribuut waterstand. Het is daarmee ook onbekend of de waterstand groter dan of kleiner dan een limietwaarde is (IMBRO/A kwaliteitsregime). |
De lijst van mogelijke typen van interpolatie die de waarde op het betreffende tijdstip weergeeft. |
Waarde |
IMBRO |
IMBRO/A |
Omschrijving |
---|---|---|---|
discontinu |
✓ |
✓ |
De meting van de waterstand gebeurt zodanig dat het niet mogelijk is om de reeks als continu te beschouwen. Het is aan de gebruiker om interpretaties te maken en conclusies te trekken uit de reeks van metingen. |
Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden periodiek grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd. Door het verzamelen van deze meetgegevens over ons grondwatersysteem kunnen trends worden gesignaleerd en kan getoetst en gerapporteerd worden of we voldoen aan (inter)nationale normen en streefbeelden.
In het domein grondwatermonitoring staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.
Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.
In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld, afgezien van het feit dat voor de gehele basisregistratie ondergrond geldt dat het gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.
In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de BRO ‘voorlopig’ respectievelijk ‘vooralsnog’ geen milieukwaliteitsinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn grondwatersamenstellingsonderzoeksgegevens uit monitoringnetten rondom milieu-hygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’ (Kamerstuk Motie 34864-19). Momenteel is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van grondwaterstandonderzoek.
De bestuursorganen die langdurig het grondwater (laten) monitoren op grondwaterkwantiteit, omdat zij daarin een wettelijke taak hebben, zijn Rijksoverheidsorganisaties (Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie), Provincies, Waterschappen, Gemeentes en bestuurlijke samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn er (semi)private organisaties die vanuit vergunningsplicht het grondwater langdurig monitoren op grondwaterkwantiteit, in opdracht van bevoegd gezag. Dit zijn bijvoorbeeld Gasunie, Prorail, drinkwaterbedrijven, grondwateronttrekkende industrie, (ondiepe) bodemenergie-exploitanten (bedrijven, ziekenhuizen, overige instellingen), natuurterreinbeheerorganisaties en exploitanten van ondiepe minerale delfstoffen. Deze organisaties doen periodiek grondwaterstandonderzoek en hebben daarvoor grondwatermonitoringnetten en meetplannen.
De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument Grondwaterstandonderzoek (GLD).
Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond (BRO) omvat de volgende vier registratieobjecten:
• Grondwatermonitoringnet;
• Grondwatermonitoringput;
• Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);
• Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).
In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject grondwaterstandonderzoek.
In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen de Engelstalige afkortingen en verder de Nederlandstalige termen gebruiken.
• Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);
• Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);
• Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);
• Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).
Figuur 2: De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het grondwatermonitoring domein.
Een grondwatermonitoringput betreft de constructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater de buis binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput.
Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.
Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar, voor een bepaald monitoringdoel met een bepaald wettelijk kader, periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet weerspiegelt de groepering van onderzoeksgegevens door de bronhouder op basis van het doel van de monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringnet is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringnet.
Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwaterstandonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om een grondwaterstandonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat grondwaterstand- en grondwatersamenstellingsonderzoek kunnen toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.
Een grondwaterstandonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het grondwaterstandonderzoek. Deze bronhouder levert het grondwaterstandonderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het grondwaterstandonderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan. Hierover dienen beide partijen onderlinge afspraken te maken.
Een Grondwaterstandonderzoek (GLD) is een monitoringactiviteit, waarbij herhaaldelijk de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput wordt gemeten. Een filter van een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput vormt een meetpunt in registratieobject grondwatermonitoringnet (zie paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de BRO). Het grondwaterstandonderzoek wordt verricht door een bronhouder of door derden, op basis van een opdracht van of afspraak met die bronhouder, en komt voort uit een of meerdere monitoringdoelen. Het resultaat van het grondwaterstandonderzoek omvat de beoordeelde metingen in de tijd-meetwaardereeks die hieruit volgt. De resultaten van het onderzoek worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
In tegenstelling tot de relatief langzame verandering van de samenstelling van het grondwater, kunnen de fluctuaties van de grondwaterstand en/of stijghoogte snel optreden. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door neerslag, invloed van getij, seizoenen en/of menselijk handelen. Van oudsher worden handpeilingen veelal met een frequentie van eens per 14 dagen uitgevoerd. Sinds de intrede van (druk)sensoren kan de waterstand in de monitoringbuis met een aanzienlijk hogere frequentie worden gemeten.
De snelheid waarmee gegevens van grondwaterstanden beschikbaar komen hangt af van de toegepaste systemen. Voor een handpeiling is het duidelijk dat een veldbezoek noodzakelijk is, maar ook voor veel meetsystemen met een (druk)sensor is een veldbezoek noodzakelijk om de aan de (druk)sensor gekoppelde datalogger uit te lezen. Pas na het uitgevoerde veldbezoek komen dan de gegevens beschikbaar voor verdere verwerking.
Steeds vaker worden systemen toegepast waarbij de datalogger gekoppeld is aan een modem, waarbij de gegevens direct aan de dataleverancier of bronhouder worden verstuurd. Dit gebeurt via een draadloos netwerk zoals het GSM- of het LoRa-netwerk. LoRa is een Long Range, Low Power verbinding speciaal ontwikkeld om kleine hoeveelheden informatie uit te wisselen tussen objecten en systemen. Deze wijze van beschikbaar komen van data wordt hieronder als telemetrie beschreven.
Het proces waarin grondwaterstandonderzoeksgegevens in de praktijk ontstaan is schematisch weergegeven in de onderstaande figuur en wordt daaronder beschreven. Daarbij wordt benadrukt dat de precieze invulling van de processtappen in de praktijk vaak afhankelijk is van het gebruiksdoel en het toepassingsgebied van de monitoring. Het komt ook voor dat niet alle beschreven stappen worden doorlopen. De figuur geeft het volledige proces, van vaststellen van de doelstelling tot en met registratie in de basisregistratie ondergrond. In deze catalogus beschrijven we alleen de onderdelen meten, omrekenen, controleren, corrigeren en keuren. Het samenhangend geheel van de processtappen controleren, corrigeren en keuren wordt in dit document ook ‘beoordelen’ genoemd.
Figuur 3: De stappen in het bewerkingsproces, vanaf de originele meting tot aan de definitieve gegevens.
1. Meten
Het meten van de waterstand in de monitoringbuis betreft de wijze waarop de fysieke meting in de grondwatermonitoringput wordt uitgevoerd. De meting kan worden uitgevoerd met bijvoorbeeld een meetlint of een sensor. Er zijn drie mogelijke stromen van grondwaterstandgegevens naar de bronhouder (zie figuur 4). Het onderscheid daartussen wordt gevormd door de meetfrequentie en/of periodiciteit van het beschikbaar komen van de meting. Binnen een grondwaterstandonderzoek kunnen de verschillende gegevensstromen naast elkaar voorkomen.
De drie gegevensstromen die worden onderscheiden zijn afkomstig van (zie onderstaande figuur):
○ relatief laagfrequent uitgevoerde handpeilingen;
○ relatief hoogfrequente sensormetingen, waarbij de meetgegevens opgeslagen worden in een datalogger die in of rond de monitoringbuis aanwezig is;
○ relatief hoogfrequente sensormetingen, waarbij de meetgegevens via telemetrie naar de bronhouder/leverancier worden gestuurd.
Figuur 4: Stroomschema van grondwaterstandgegevens, vanaf de monitoringbuis en meetinstrumenten in het veld, via de database of software van de dataleverancier of bronhouder naar de BRO (naar KWR, 2018).
De handpeiling betreft een meting van de grondwaterstand die tijdens het veldbezoek wordt uitgevoerd. De meting wordt bijvoorbeeld uitgevoerd met een meetlint met analoog of elektronisch peilklokje of met een akoestische sensor. In het laatste geval wordt de reistijd tot de waterspiegel in de monitoringbuis gemeten, die omgerekend dient te worden naar de waterstand in de monitoringbuis (zie stap 2). Per veldbezoek komt hierbij slechts een enkele meetwaarde per monitoringbuis beschikbaar. De handpeiling kan fungeren als controlemeting van sensormetingen, zoals hieronder beschreven.
De grootheid die met sensoren wordt gemeten, is afhankelijk van het type: bij druksensoren wordt de druk van de water- en/of luchtkolom boven de sensor gemeten; bij reflectiesensoren de reistijd tot de waterspiegel. Het meetresultaat wordt door de, in de monitoringbuis aanwezige datalogger opgeslagen. Gedurende een veldbezoek wordt de datalogger uitgelezen met bijvoorbeeld een laptop. Soms wordt daarbij het omrekenen van de meetgegevens naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau (zie stap 2 van het proces) ook uitgevoerd. De (al dan niet omgerekende) meetgegevens komen hierbij beschikbaar vanaf het moment van de voorgaande uitlezing tot aan het moment van uitlezen.
Bij de metingen die via telemetrie vanuit het veld worden verzonden, worden de meetgegevens door middel van een modem draadloos (via bijvoorbeeld het GSM- of LoRa-netwerk) aan de dataleverancier of bronhouder verstuurd. Het omrekenen van de meetgegevens naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau (zie stap 2 van het proces) gebeurt hierbij bijvoorbeeld op het dataportaal waarop de gegevens binnenkomen.
2. Omrekenen
De methodiek van omrekenen van de meetwaarde naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau, NAP, hangt samen met de wijze waarop is gemeten. Bij een meting met een peillint wordt de afstand van een vast punt, waarvan de hoogte ten opzichte van NAP bekend is, tot de grondwaterstand gemeten. Bij een meting met een reflectiesensor wordt de reistijd van een akoestisch of radarsignaal vanaf het nulpunt van de sensor tot aan de waterspiegel gemeten, en vervolgens omgerekend naar een hoogte ten opzichte van NAP. Bij druksensoren wordt de waterdruk boven de sensor gemeten, en omgerekend naar een waterkolom. Hieruit wordt, samen met het niveau van de druksensor ten opzichte van het referentieniveau, de waterstand in de monitoringbuis bepaald. De omrekening gebeurt in sommige gevallen in de software die bij de sensor hoort. In andere gevallen vindt omrekening in een latere fase plaats, bijvoorbeeld in de database bij de dataleverancier of bronhouder.
3. Controleren
De tijdreeks van handmatig dan wel via sensormetingen verkregen waterstanden in de peilbuis wordt, door de bronhouder en/of een derde partij, gecontroleerd op fouten en afwijkingen. Daarbij kunnen controles op integriteit, representativiteit, consistentie en/of plausibiliteit doorlopen worden. Bij metingen uitgevoerd met een sensor wordt in het bijzonder het functioneren van de sensor gecontroleerd, onder andere op nulpunt en drift. Hiervoor wordt doorgaans gebruik gemaakt van specifiek daarvoor uitgevoerde handmatige controlemetingen. Daarnaast kan de samenhang (in tijd en ruimte) met andere reeksen beoordeeld worden, en/of gebruik gemaakt worden van (statistische) modellen of technieken zoals tijdreeksanalyse.
Voor metingen die uit telemetriesystemen beschikbaar komen, kan een belangrijk deel van de controles pas uitgevoerd worden nadat een (periodieke) controlemeting beschikbaar is. Over de periode waarin er nog geen nieuwe of onvoldoende aantal controlemetingen beschikbaar zijn, kunnen de metingen slechts gedeeltelijk worden gecontroleerd.
4. Corrigeren
De bronhouder of derde partij corrigeert indien noodzakelijk de omgerekende meetwaarden op basis van de in stap 3 uitgevoerde controles. Er wordt gecorrigeerd op systematische afwijkingen van bijvoorbeeld de druksensor en/of de klok, of naar aanleiding van fouten zoals filterverwisselingen of een verkeerde inhangdiepte van de sensor. Nadat eventuele correcties zijn doorgevoerd wordt de vorige stap, controleren, veelal opnieuw doorlopen. De controles en correcties zijn beschreven in een procedure of werkvoorschrift, de beoordelingsprocedure. Deze correcties vinden plaats voorafgaand aan de registratie in de basisregistratie ondergrond. De gegevens worden als ‘voorlopig’ of direct als ‘volledig beoordeeld’ geregistreerd (zie stap 5 van het proces). Deze correcties kunnen ook plaatsvinden naar aanleiding van het uitvoeren van de volledige beoordeling. De gegevens worden dan als ‘volledig beoordeeld’ geregistreerd. De voorlopige gegevens blijven ongewijzigd in de basisregistratie ondergrond aanwezig.
Binnen de basisregistratie ondergrond vindt ook een andere vorm van correctie plaats. Dit zijn correcties waarbij middels een correctiebericht, een gegeven dat al in de registratie ondergrond geregistreerd is, wordt overschreven. De oude waarde van het gegeven is in dat geval niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Deze correcties worden in de formele geschiedenis van de basisregistratie ondergrond vastgelegd.
5. Keuren
De controles en correcties leiden tot een keuring of oordeel over de kwaliteit en bruikbaarheid van de gegevens. De uitkomsten van het proces worden vastgelegd en leiden tot een status kwaliteitscontrole die een eindoordeel geeft over de bruikbaarheid van de meting.
De drie verschillende gegevensstromen (handpeilingen, sensormetingen die in het veld uitgelezen worden en telemetrische sensormetingen) zorgen voor een verschillende dynamiek in aanvoer van gegevens. Voor zowel handpeilingen als sensormetingen die in het veld uitgelezen worden, geldt dat ook de metingen daarna nog aanvullende informatie kunnen geven over de interpretatie en kwaliteit ervan. Afhankelijk van de gevolgde procedure wordt het proces van beoordelen pas volledig doorlopen op het moment dat er ook latere metingen beschikbaar zijn, wat kan leiden tot een verschil in de mate van beoordeling.
Bij het snel en automatisch beschikbaar komen van sensormetingen via telemetrie ontbreekt vaak de tijd voor een handmatige beoordeling. Daarnaast ontbreekt (een voldoende aantal) controlemetingen voor het volledig kunnen beoordelen van het functioneren van de sensor. Ook hierdoor kan het proces van beoordelen in eerste instantie slechts gedeeltelijk doorlopen worden, wat kan leiden tot een voorlopige tijd-meetwaarde en voorlopige status kwaliteitscontrole. Pas na enige tijd, bijvoorbeeld nadat (voldoende) handmatige controlemetingen zijn uitgevoerd, wordt het gehele beoordelingsproces doorlopen hetgeen resulteert in de definitieve tijd-meetwaarde en definitieve status kwaliteitscontrole.
De gegevensdefinitie van het grondwaterstandonderzoek, GLD, is gebaseerd op WaterML 2.0, een door het Open Geospatial Consortium (OGC) gepubliceerde internationale, open standaard over waterobservatiegegevens, met als doel de uitwisseling van dergelijke gegevens tussen informatiesystemen mogelijk te maken. De overheid hecht veel waarde aan en stimuleert het gebruik van open standaarden. WaterML maakt weer gebruik van andere, reeds bestaande OGC-standaarden waardoor het een interoperabel uitwisselingsformaat is. Er is voor WaterML 2.0 gekozen boven andere standaarden omdat in WaterML 2.0 reeksen van tijd-meetwaarde paren zijn gemodelleerd. In andere standaarden zijn dergelijke tijdreeksen niet gemodelleerd.
In deze catalogus zijn de Engelse namen van entiteiten en attributen van WaterML vertaald naar het Nederlands waarbij in sommige gevallen de namen en de inhoud meer in detail zijn geformuleerd, gedefinieerd of afgebakend zonder dat dit strijdig is met WaterML. In de uitwisselingsberichten worden (noodzakelijkerwijs) de Engelstalige WaterML namen gebruikt.
De in WaterML verplichte entiteiten en attributen zijn in de gegevensdefinitie van GLD opgenomen. Van de attributen die in WaterML optioneel zijn, zijn alleen diegene opgenomen die een hergebruikswaarde hebben voor de basisregistratie ondergrond. In sommige gevallen is in WaterML geen attribuut gedefinieerd voor een bepaald grondwaterstandgegeven dat in de basisregistratie ondergrond wel opgenomen moet worden. In die gevallen is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘parameter’ uit WaterML die het mogelijk maakt om extra gegevens op te nemen. In de gegevensdefinitie is het verschil tussen verplichte gegevens, optionele gegevens en parameters uit WaterML niet zichtbaar.
De WaterML standaard bevat een aantal verplichte attributen die in de basisregistratie ondergrond een vaste waarde hebben of afleidbaar zijn. Ook deze attributen dienen door de bronhouder of dataleverancier aangeleverd te worden. Deze attributen worden niet afgeleid door de basisregistratie ondergrond. Dit garandeert namelijk dat op WaterML gebaseerde software van dataleveranciers, waarmee grondwaterstandonderzoeken worden aangeleverd, direct gebruikt kan worden, zonder dat deze aangepast moet worden.
In deze paragraaf wordt een beschrijvende toelichting geven op de gegevensinhoud van de belangrijkste entiteiten. De expliciete definities zijn te vinden in de tabellen van de gegevensdefinitie in artikel 1. Als eerste wordt de hoofdentiteit beschreven, daarna de overige entiteiten.
Het registratieobject Grondwaterstandonderzoek bevat de, van een beoordelingsresultaat voorziene, tijd-meetwaardereeks(en) van de berekende waterstand in meter ten opzichte van NAP, in een bepaald filter van een grondwatermonitoringput. Uitgangspunt is dat een grondwaterstandonderzoek één bronhouder heeft, maar wel uitgevoerd kan zijn ten behoeve van meerdere grondwatermonitoringnetten die van één of meerdere bronhouders kunnen zijn.
De gegevens van een grondwaterstandonderzoek ontstaan gedurende de ‘levensduur’ van het onderzoek, dat wil zeggen: gedurende de monitoringsperiode. Een belangrijk uitgangspunt voor dit registratieobject is dat er op min of meer vastomlijnde momenten (deel)gegevens geregistreerd worden als er daartoe ‘aanleidingen’ zijn. Voorbeelden van aanleidingen zijn: het starten van het grondwaterstandonderzoek, het beschikbaar komen van een uitgelezen tijd-meetwaardereeks die voorlopig of volledig is beoordeeld, het wijzigen van het type meetinstrument of de meetprocedure en het beëindigen van het grondwaterstandonderzoek. Het resultaat van een grondwaterstandonderzoek wordt dus niet in één keer geregistreerd, na beëindiging van het monitoren. De complete set van aanleidingen die zich voordoen gedurende de levensduur van het grondwaterstandonderzoek, en de daaruit af te leiden inhoud van berichten, zullen worden beschreven in de berichtencatalogus. In deze berichtencatalogus worden ook de mogelijke correctieberichten beschreven.
Door het werkveld is de wens uitgesproken om (sets van) meetgegevens zo snel mogelijk voor gebruikers beschikbaar te hebben. Afgesproken is daarnaast dat meetgegevens die via telemetrie beschikbaar komen niet frequenter dan dagelijks worden aangeleverd.
De meetgegevens van een bepaalde periode zijn samen gebundeld in een observatie (zie de volgende paragraaf). Een grondwaterstandonderzoek wordt gedurende de levensduur steeds aangevuld met nieuwe observaties.
Een grondwaterstandonderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel worden uitgevoerd. Dit betekent dat een onderzoek in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk uitgevoerd kan zijn. In het registratieobject grondwatermonitoringnet worden het doel van de monitoring (monitoringdoel) en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering) geregistreerd. In het registratieobject grondwaterstandonderzoek wordt het monitoringdoel en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt niet geregistreerd. Met de verwijzing van het grondwaterstandonderzoek naar één of meer grondwatermonitoringnetten (zie paragraaf 1.2 Domein grondwatermonitoring in de BRO) is het doel en het wettelijk kader van het grondwaterstandonderzoek indirect geregistreerd. De verwijzing naar het grondwatermonitoringnet wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van het grondwatermonitoringnet.
Bij een grondwaterstandonderzoek ligt de verwijzing vast naar de monitoringbuis waarin het onderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 1.2 Domein grondwatermonitoring in de BRO). De verwijzing wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput in combinatie met het buisnummer van de monitoringbuis waarin het grondwaterstandonderzoek is uitgevoerd. De diepte van het filter van de monitoringsbuis is geregistreerd via de verwijzing naar de monitoringbuis.
Van elk grondwaterstandonderzoek wordt vastgelegd wat de datum is van de eerste meting (datum eerste meting) en wat de datum is van de meest recente meting (datum recentste meting) van het gehele onderzoek. Beide data worden door de basisregistratie ondergrond afgeleid uit de aangeleverde gegevens. Bij elke aanvullende levering van grondwaterstanden wordt door de basisregistratie ondergrond gecheckt of de begindatum van de observatieperiode van de aanvullende levering vόόr de geregistreerde datum eerste meting ligt. Wanneer dat het geval is, wordt de datum eerste meting vervangen door de begindatum van de observatieperiode van de aanvullende levering. Wanneer dat niet het geval is, blijft de datum eerste meting ongewijzigd. Ook wordt bij elke aanvullende levering van grondwaterstanden door de basisregistratie ondergrond gecheckt of de einddatum van de observatieperiode van de aanvullende levering na de geregistreerde datum recentste meting ligt. Wanneer dat het geval is, wordt de datum recentste meting vervangen door de einddatum van de observatieperiode van de aanvullende levering.
De entiteit observatie omvat het geheel van gegevens en kenmerken van de activiteiten die geleid hebben tot het bepalen van waterstanden in een bepaalde periode. De inhoud van de entiteit observatie wordt hieronder toegelicht. De observatie heeft als resultaat een reeks tijd-meetwaardeparen (Tijdmeetwaardereeks) van de waterstand. Het grondwaterstandonderzoek wordt in de loop der tijd aangevuld met observaties die elk een meetperiode, een observatieperiode, omvatten. Van elke observatie wordt een ID vastgelegd, het observatie ID. Dit is een door de bronhouder te bepalen ID dat de observatie uniek identificeert. Dit unieke ID kan bijvoorbeeld gebruikt worden om in een later stadium een correctie in de observatiegegevens te registreren. Met behulp van het observatie ID kan in dat geval geïdentificeerd worden welke observatie gecorrigeerd moet worden.
Een bronhouder laat bijvoorbeeld eens per kwartaal de datalogger uitlezen. Omdat met het werkveld is afgesproken dat gegevens zo snel mogelijk, na een eventuele eerste beoordeling, in de basisregistratie ondergrond geregistreerd worden, zal de bronhouder de uitgelezen gegevens van één kwartaal als één observatie aanleveren aan de basisregistratie ondergrond. De bronhouder kan er ook voor kiezen de uitgelezen gegevens van een kwartaal op te knippen in bijvoorbeeld drie observaties van elk één maand. In het eerste geval overspant de observatie een periode en een reeks van tijd-meetwaardeparen van drie maanden. In het tweede geval overspant de observatie één maand aan gegevens. Een observatie kan later niet aangevuld worden met additionele tijd-meetwaardeparen. Een aanvullende levering van bijvoorbeeld het volgende kwartaal zal een nieuwe observatie zijn die de nieuwe meetgegevens bevat.
Het observatie ID heeft een domein van het type tekst en mag maximaal 40 tekens bevatten. Dit geeft de bronhouder de mogelijkheid zelf een code of naam aan het ID te geven die herkenbaar is en/of past in de werkwijze van de bronhouder.
Conform WaterML wordt het tijdsvenster waarin de meetwaarden zijn gedaan vastgelegd. Dit is de periode tussen de eerste en de laatste meting van de tijd-meetwaardereeks die het resultaat is van de observatie. Deze observatieperiode wordt gevormd door de begindatum en de einddatum van de tijd-meetwaardereeks. De bronhouder of dataleverancier kan deze data afleiden van het tijdstip van de eerste en de laatste meting uit de reeks.
Elke observatie heeft een aantal metadata gegevens, de Metadata observatie. Deze metadata bevat, conform WaterML, de datum waarop de metadata tot stand zijn gekomen: datum metadata. Deze datum wordt door de bronhouder of dataleverancier afgeleid van het gegeven tijdstip resultaat van de entiteit Observatie.
Het observatietype beschrijft de reden van het plaatsvinden van de observatie. Hier worden twee typen onderscheiden namelijk de reguliere meting en de controlemeting. De controlemeting wordt uitgevoerd ter controle van een reeks van reguliere metingen met een hoge(re) frequentie. De controlemeting is veelal een handpeiling. Alle andere metingen betreffen reguliere metingen. De reguliere meting kan door zowel een sensor als handmatig worden gedaan. De reden van meten ligt bij reguliere metingen vast in het monitoringdoel, een attribuut van het grondwatermonitoringnet waarnaar wordt verwezen.
Onderdeel van de metadata is verder de mate beoordeling waarbij de mate wordt vastgelegd waarin de reeks van tijd-meetwaarden, die het resultaat zijn van de observatie, zijn beoordeeld. Hier zijn twee beoordelingsniveaus gedefinieerd. Naast volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeksen bestaat de mogelijkheid om nog niet volledig, of niet beoordeelde tijd-meetwaardereeksen te registreren in de basisregistratie ondergrond. Zowel bij niet beoordeelde reeksen als bij niet volledig beoordeelde reeksen wordt een mate beoordeling: voorlopig geregistreerd. Of al een voorlopige beoordeling heeft plaatsgevonden hangt af van de gebruikte beoordelingsprocedure. De belangrijkste reden voor het toevoegen van deze voorlopige tijd-meetwaardereeksen is de wens om meetgegevens zo snel mogelijk voor gebruikers beschikbaar te hebben. Onder voorlopige tijd-meetwaardereeksen vallen bijvoorbeeld gegevens die (vrijwel) automatisch, uit telemetriesystemen aan het bronhouderportaal worden doorgezet, bijvoorbeeld binnen één of enkele dagen. Maar ook tijd-meetwaardereeksen waarbij, afhankelijk van de gevolgde beoordelingsprocedure, bijvoorbeeld na een jaar een volledige beoordeling plaats vindt, kunnen als voorlopige tijd-meetwaardereeksen al eerder in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen, eventueel na een eerste, voorlopige beoordeling.
Als een tijdreeks van een grondwaterstandonderzoek zowel voorlopig als volledig wordt beoordeeld dan worden zowel de voorlopig beoordeelde tijd-meetwaardereeks als ook volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks ‘naast elkaar’ in de basisregistratie ondergrond geregistreerd. Beide gegevenssets zijn daarmee beschikbaar voor de gebruiker.
Controlemetingen dienen ter controle van de reguliere metingen. Het onderscheid in de mate van beoordeling is voor controlemetingen daarom niet, of minder van belang en wordt niet in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Voor beide observatietypen dient het attribuut status kwaliteitscontrole (zie paragraaf Metadata tijdmeetwaardepaar) en het attribuut beoordelingsprocedure (zie paragraaf Observatieproces) wel aanwezig te zijn.
De observatieperiode van een reguliere meting met een mate van beoordeling, volledig beoordeeld, mag niet overlappen met de observatieperiode van een andere observatie met hetzelfde observatietype en dezelfde mate van beoordeling. De observatieperiode van een reguliere, voorlopige tijd-meetwaardereeks mag eventueel wel overlappen met de observatieperiode van een andere reguliere, voorlopige tijd-meetwaardereeks. Bij een voorlopige tijd-meetwaardereeks kan het namelijk voorkomen dat de tijdsverschuiving van een niet, of niet goed functionerende klok nog niet is hersteld waardoor er overlap met de observatieperiode van een andere observatie kan voorkomen. Bij controlemetingen mag de observatieperiode van verschillende observaties eventueel ook overlappen.
Het tijdstip resultaat van de entiteit Observatie is, conform WaterML, het tijdstip waarop het laatste proces is afgerond. Het betreft hier het laatste proces dat gebruikt is bij de totstandkoming van de waterstand in meter ten opzichte van NAP. In de praktijk wordt dit tijdstip veelal niet genoteerd. In de basisregistratie ondergrond wordt daarom bij het in WaterML verplichte attribuut tijdstip resultaat het volgende geregistreerd:
• Bij een observatie van het type controlemeting: het tijdstip waarop de meting is gedaan. Dit betekent dat bij een losse controlemeting het tijdstip resultaat gelijk is aan het tijdstip waarop de meting is gedaan, het tijdstip meting.Het kan ook voorkomen dat de controlemeting wordt gevormd door een reeks van metingen. De observatie van het type controlemeting krijgt in dit geval het tijdstip resultaat dat overeenkomt met het tijdstip van de meest recente meting in deze observatie ofwel de laatste meting van de reeks.
• Bij een observatie van het type reguliere meting met een mate van beoordeling, voorlopig: het tijdstip van de laatste meting van de reeks. Bijvoorbeeld: Een observatie met een reeks gegevens die via telemetrie zijn verkregen, zonder te zijn beoordeeld, wordt geregistreerd. Deze observatie heeft mate van beoordeling: voorlopig. De observatie bevat een reeks van tijd-meetwaardeparen. Het tijdstip van de meest recente meting van de reeks wordt gebruikt voor het tijdstip resultaat.
• Bij een observatie van het type reguliere meting met een mate van beoordeling, volledig beoordeeld: het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. Bijvoorbeeld: Een observatie met reeks gegevens die via telemetrie zijn verkregen is definitief beoordeeld en wordt geregistreerd. Deze observatie heeft mate van beoordeling: definitief beoordeeld. De datum en het tijdstip waarop de definitieve beoordeling is afgerond, wordt geregistreerd als tijdstip resultaat.
De uitvoerder is de partij die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de waterstandmeting. In WaterML is het verplicht hier gegevens van een organisatie vast te leggen die bestaan uit een aantal verplichte attributen: de organisatienaam en de rol van deze organisatie in het grondwaterstandonderzoek. De rol ligt opgesloten in de naam van dit attribuut: uitvoerder. In GLD voegen we hier, ten opzicht van WaterML, de identificatie van de uitvoerder aan toe. De identificatie wordt, zoals bij andere registratieobjecten in de basisregistratie ondergrond, vastgelegd middels het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit, of het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.
Een observatie die resulteert in een volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks is (vaak) gebaseerd op één of meer eerder geregistreerde observaties, namelijk de observatie(s) met een voorlopige tijd-meetwaardereeks waarop de observatie is gebaseerd en/of één of meer observaties met een controlemeting die gebruikt zijn tijdens de beoordeling. Bij een observatie met een volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks moet in dat geval geregistreerd worden dat de observatie gerelateerd is aan één of meer andere observaties indien deze gerelateerde observaties aanwezig zijn.
Het kan echter in de praktijk ook voorkomen dat de voorlopig beoordeelde observatie(s) ontbreken. Ook controlemetingen die normaal gesproken gebruikt worden bij de beoordeling kunnen ontbreken. In deze gevallen kunnen gerelateerde observaties ontbreken.
Ook bij een observatie die resulteert in een voorlopige tijd-meetwaardereeks kan gebruik gemaakt zijn van één of meer observaties met een controlemeting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gegevens die zijn uitgelezen uit een datalogger en die een voorlopige beoordeling hebben ondergaan. In dat geval wordt de observaties met een voorlopige tijd-meetwaardereeks gerelateerd aan één of meer observaties met een controlemeting. Indien de controlemetingen ontbreken, worden geen gerelateerde observaties geregistreerd bij een voorlopig beoordeelde observatie.
Observaties die resulteren in een controlemeting zijn zelfstandige waarnemingen en worden niet gerelateerd aan andere observaties.
Bij het registreren van gerelateerde observaties wordt gebruik gemaakt van het observatie ID van deze gerelateerde observaties. Bij de aanlevering zal een check uitgevoerd worden of de aangeleverde observatie ID(s) bij het betreffende grondwaterstandonderzoek in de LV-BRO bekend zijn als observatie ID(s).
In het observatieproces worden de kenmerken van de processen die resulteren in de uiteindelijke meetwaarden vastgelegd. Onderdeel van het observatieproces is het observatieproces ID. Dit is een door de bronhouder of dataleverancier te bepalen tekst van maximaal 40 karakters die de kenmerken van een observatieproces uniek identificeren. Binnen het registratieobject moet dit ID uniek zijn. Het observatieproces ID kan bijvoorbeeld gebruikt worden bij aanvullende leveringen van een Grondwaterstandonderzoek: Wanneer een observatie wordt aangeleverd die dezelfde observatieproceskenmerken heeft als een observatie die al geregistreerd is, kan de bronhouder/ dataleverancier ervoor kiezen om niet alle observatieproceskenmerken opnieuw aan te leveren maar in plaats daarvan te verwijzen naar het reeds geregistreerde observatieproces door alleen het observatieproces ID van het reeds geregistreerde observatieproces aan te leveren. De overige observatieproceskenmerken hoeven in dit geval niet opnieuw aangeleverd te worden.
De meetprocedure is onderdeel van het observatieproces. Het betreft de procedure of het werkvoorschrift dat gehanteerd is bij de observatie voor de grondwatermonitoring. In deze procedure staan de afspraken waaronder de observatie is uitgevoerd. De procedures zijn opgesomd in een waardelijst.
Het type meetinstrument beschrijft het meetinstrument waarmee de metingen in de monitoringbuis zijn uitgevoerd. In het geval van sensoren betreft het hier het type sensor. Wanneer een apparaat uit meerdere sensoren bestaat, wordt het type sensor bedoeld, niet het apparaat.
Bij het type meetinstrument: druksensor, zijn er globaal twee typen te onderscheiden, de relatieve druksensor en de absolute druksensor. Een relatieve druksensor meet de waterdruk met één enkele sensor. De invloed van de luchtdruk wordt door middel van een capillair in de kabel genivelleerd. Bij dit type druksensor wordt bij type luchtdrukcompensatie geregistreerd: capillair.
Bij een absolute druksensor zijn voor het bepalen van uitsluitend de waterdruk twee sensoren noodzakelijk. De absolute druksensor meet de som van de waterdruk en de luchtdruk. Voor luchtdruk moet rekenkundig gecompenseerd worden. Dit betekent dat naast de absolute druksensor een sensor noodzakelijk is die de luchtdruk meet. Er zijn verschillende manieren waarop de rekenkundige gecompenseerd wordt. Dit wordt vastgelegd bij het attribuut type luchtdrukcompensatie. In sommige gevallen zijn de sensor die de absolute druk meet en de sensor die de luchtdruk meet geïntegreerd in één apparaat. In dit geval wordt de rekenkundige compensatie soms al in het apparaat gedaan. Het type luchtdrukcompensatie betreft dan: putlocatiemeting.
Het procestype is in WaterML een attribuut dat verplicht wordt opgenomen. Om die reden is dit attribuut ook in het grondwaterstandonderzoek opgenomen. Het procestype geeft aan wat het laatste type proces is dat is uitgevoerd voor de bepaling van het eindresultaat. WaterML heeft een vaste waardelijst voor het procestype: simulatie, handmatige methode, sensor, algoritme en onbekend. Op dit moment wordt in het grondwaterstandonderzoek alleen de waterstand in meter ten opzichte van NAP vastgelegd en geen ruwe meetwaarden. De bepaling van de waterstand ten opzichte van NAP is altijd een berekening. Daarom wordt hier een vaste waarde ingevuld: algoritme. Indien in de toekomst ook ruwe metingen worden vastgelegd, kan hier ruimte worden gemaakt voor een waardelijst.
De individuele tijd-meetwaardeparen van de reguliere metingen worden onder andere beoordeeld aan de hand van de controlemetingen. Hoe dit proces van beoordelen van de kwaliteit van de tijd-meetwaardeparen verloopt, is beschreven in een werkvoorschrift of procedure, de beoordelingsprocedure. Bij het moment van vaststellen van versie 1.0 van de catalogus is er een aantal procedures beschreven en beschikbaar. Voor de partijen die deze procedures niet gebruiken maar op een andere, niet beschreven wijze beoordelen, is er de mogelijkheid om aan te geven dat beoordeeld is op basis van het oordeel van een deskundige. Omdat het voor een gebruiker waardevol is om te weten op welke wijze er is beoordeeld, is het is de bedoeling dat de waardelijst van beoordelingsprocedures wordt aangevuld ten behoeve van volgende versies van de catalogus.
Tijd-meetwaardeparen worden gegroepeerd in een Tijdmeetwaardereeks. Eén observatie leidt tot één tijd-meetwaardereeks, waarbij alle tijd-meetwaardeparen in de reeks dezelfde observatie-eigenschappen hebben. Het is ook mogelijk dat de tijd-meetwaardereeks uit één tijd-meetwaardepaar bestaat. Het is waarschijnlijk dat dit bijvoorbeeld bij controlemetingen het geval zal zijn.
Van elke tijd-meetwaardereeks wordt een ID vastgelegd, het tijdmeetwaardereeks ID. Dit is een door de bronhouder te bepalen ID dat de tijd-meetwaardereeks uniek identificeert. Binnen het registratieobject moet dit ID uniek zijn.
De tijd-meetwaardeparen in de reeks moeten in oplopende chronologische volgorde in de reeks worden geplaatst.
Het Tijdmeetwaardepaar bevat het tijdstip waarop is gemeten: het tijdstip meting, in combinatie met de waterstand in meter ten opzichte van NAP zoals berekend uit een meting in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput: de waterstand.
Elk tijd-meetwaardepaar heeft een aantal metadata gegevens, Metadata tijdmeetwaardepaar. Deze metadata bevat onder andere het eindresultaat van de beoordeling zoals uitgevoerd conform de beoordelingsprocedure. Deze statuskwaliteitscontrole geeft het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van een individuele meting. Niet alleen bij een volledig beoordeelde observatie maar ook bij observaties van het observatietype controlemeting en observaties met een mate van beoordeling voorlopig, is de statuskwaliteitscontrole aanwezig. In de beoordelingsprocedure is opgenomen welke controles en beoordeling er voor elk observatietype en voor elke mate van beoordeling wordt uitgevoerd. Alleen in het geval de observatie het observatietype reguliere meting heeft en een mate beoordeling: voorlopig, is het mogelijk om bij de status kwaliteitscontrole nogNietBeoordeeld te registreren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gegevens die via telemetrie zijn verkregen en die zonder beoordeeld te zijn, worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.
In WaterML is een attribuut (quality) met een waardelijst (DataQualityCode) gedefinieerd voor de kwaliteit van de resultaten. Voor het grondwaterstandonderzoek is er echter voor gekozen om dit attribuut met waardelijst niet te gebruiken. In plaats daarvan is een eigen parameter met een eigen codelijst opgesteld, de statuskwaliteitscontrole. De reden hiervan is dat er voor het grondwaterstandonderzoek en het grondwaterkwaliteitsonderzoek een uitgebreide analyse is gedaan naar de mogelijke kwaliteit van de resultaten. Dit heeft geresulteerd in een waardelijst voor de status kwaliteitscontrole die geldt voor zowel het grondwaterkwaliteitsonderzoek als het grondwaterstandonderzoek. De waarden en de definities van de waarden op deze waardelijst komen niet geheel overeen en zijn in sommige gevallen niet één-op-één te vertalen in de waarden op de waardelijst van WaterML.
Een waarde (van de waterstand) die buiten het meetbereik van de meetopstelling valt, betreft een gecensureerde waarde. De term gecensureerde waarde heeft in de statistiek een specifieke betekenis. Het geeft aan dat de waarde van een variabele niet exact bekend is of niet exact bepaald kon worden, maar dat wel duidelijk is dat deze zich boven of juist beneden een bepaalde limiet bevindt. Bij een grondwaterstandonderzoek is dit bijvoorbeeld het geval bij een drooggevallen sensor: de waarde van de waterstand kan niet exact worden gegeven maar wel is duidelijk dat de waterstand zich onder het niveau van de inhangdiepte van de sensor bevindt.
Het attribuut waterstand heeft in het geval van een gecensureerde meting geen waarde. Metingen die buiten het meetbereik vallen geven desondanks een waardevol inzicht in de situatie van het grondwater ter plaatse van de monitoringbuis. Daarom zijn in de metadata van het tijd-meetwaardepaar de attributen censuurreden en censuurlimietwaarde opgenomen. Wanneer de waterstand geen waarde heeft, moeten deze attributen gevuld zijn. De censuurreden blijft beperkt tot kleiner dan limietwaarde of groter dan limietwaarde. Het niveau van de limietwaarde die over- of onderschreden wordt, wordt als censuurlimietwaarde opgenomen. Hieronder zijn een aantal voorbeelden gepresenteerd, waarin sprake is van gecensureerde waarden. Daarnaast zijn in figuur 5 een tweetal situaties weergegeven van gecensureerde metingen.
Figuur 5: Gecensureerde waarden in het geval van droogval sensor en overlopen peilbuis.
In het linkerdeel van bovenstaande figuur is het verloop in de tijd van de grondwaterstand/stijghoogte aangegeven zoals in de ondergrond op kan treden. De grondwaterstand/stijghoogte in de ondergrond zal zich niet laten reguleren door de meetopstelling, waarbij de meetopstelling in dit geval de combinatie van de monitoringbuis en de druksensor betreft. Het rechter deel van de figuur geeft de tijd-meetwaardereeks weer van de waterstand in de monitoringbuis. Waterstanden in de monitoringbuis onder het niveau van de druksensor kunnen niet worden gemeten. In dat geval is de censuurreden: kleiner dan limietwaarde en de censuurlimietwaarde is het niveau van de sensor in meter ten opzichte van NAP.
Bij waterstanden in de monitoringbuis hoger dan de bovenkant van de buis zal de monitoringbuis overlopen. Ervan uitgaande dat geen drukdop of kweldop is toegepast, kunnen hogere waterstanden dan bovenkantbuis niet worden gemeten. In dat geval is de censuurreden groter dan limietwaarde en de censuurlimietwaarde is het niveau van bovenkantbuis van de monitoringbuis in meter ten opzichte van NAP.
In het geval dat de waterstand in de monitoringbuis wordt gemeten door middel van handpeilingen (met een meetlint of ander handapparaat), worden gecensureerde metingen veroorzaakt door monitoringbuis gerelateerde aspecten. Dit betreffen bovenkant monitoringsbuis (zie ook figuur 5) en droogval van het filter van de monitoringsbuis: als het grondwaterniveau lager is dan de onderkant van het geperforeerde deel van de monitoringbuis. In dat geval is de censuurreden: kleiner dan limietwaarde en het niveau van de onderkant van het filter is de censuurlimietwaarde.
Bij druksensormetingen gelden aanvullende censuurredenen die samenhangen met het meetbereik van de druksensor. Het sensormaximum kan bijvoorbeeld worden overschreden. Dit doet zich voor wanneer het sensormaximum kleiner is dan bovenkantbuis óf de monitoringbuis aan de bovenkant afgesloten is door een drukdop of kweldop. De censuurreden is: groter dan limietwaarde en het niveau van het sensormaximum is de censuurlimietwaarde. Zoals hierboven reeds genoemd, kan het ook voorkomen dat een druksensor is drooggevallen.
Er is een aantal complicerende factoren waar de dataleverancier of bronhouder alert op dient te zijn. Hieronder worden er een aantal genoemd.
In de praktijk kan er sprake zijn van een combinatie van oorzaken van gecensureerde metingen, namelijk monitoringbuis gerelateerde en sensor gerelateerde oorzaken. Bijvoorbeeld kan zowel het filter als de sensor zijn drooggevallen.
Bij een drooggevallen filter bestaat het risico dat wel een waterstand in de monitoringbuis wordt gemeten, dit kan stagnerend water in een zandvang zijn. Om dit aspect te onderkennen, moeten de metingen en de filterstelling beide worden beschouwd.
Zoals eerder genoemd, bestaan er twee typen druksensoren, namelijk relatieve druksensoren en absolute druksensoren. Ten aanzien van gecensureerde metingen is er een duidelijk verschil tussen beide type sensoren. Het maximale drukbereik van relatieve druksensoren komt overeen met een vaste maximale waterdruk en daarmee een vaste maximale waterstand. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand die kan worden gemeten een constant niveau is. Dit niveau hangt alleen nog af van het niveau (nulpunt) van de druksensor. De absolute druksensor meet de som van lucht- en waterdruk. Hierdoor is de maximale meting van de waterdruk afhankelijk is van de heersende luchtdruk op dat moment. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand die kan worden gemeten geen constant niveau is.
De uiterste grenzen (de censuurlimietwaarden) zijn afhankelijk van de specificaties van de gebruikte sensor. Benadrukt wordt dat deze grenzen niet alleen van toepassing zijn voor druksensoren, maar voor type sensoren zoals de akoestische- en de radarsensor. Van belang is dat gebruiker van sensoren zich hiervan bewust is.
Het interpolatietype is in WaterML een attribuut dat verplicht wordt opgenomen. Om die reden is dit attribuut ook in het grondwaterstandonderzoek opgenomen. Het interpolatietype geeft aan wat de aard is van de relatie tussen het tijdstip en de meetwaarde. Deze relatie en de wijze van interpoleren kan bijvoorbeeld voor visualisatie en/of aggregatie van belang zijn. WaterML heeft een vaste waardelijst voor het interpolatietype. Het kan bijvoorbeeld het maximum of het minimum of het gemiddelde zijn over het gemeten interval. We leggen in de basisregistratie ondergrond de feitelijke waarnemingen vast en daarom wordt hier de vaste waarde: discontinu ingevuld. Het is aan de gebruiker te beoordelen of en hoe hij de meetwaarden eventueel wil interpoleren of aggregeren. Indien in de toekomst ook andere metingen met andere interpolatietypen worden vastgelegd, kan hier ruimte worden gemaakt voor een waardelijst.
In het verleden waren de werkprocessen en middelen rond het grondwaterwaterstandonderzoek anders dan ze nu zijn. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent minder strikte regels. Het betreft authentieke gegevens waarvan de betrouwbaarheid en herkomst eenduidig moet zijn. Daarom is de samenhang tussen de attributen mate beoordeling, de beoordelingsprocedure en de status kwaliteitscontrole bij IMBRO/A gegevens hetzelfde als bij IMBRO gegevens.
Wanneer bij historische gegevens onduidelijk is of de tijd-meetwaardereeks is beoordeeld, krijgen deze gegevens een mate beoordeling waarde ‘onbekend’. In dit geval is het tevens onbekend welke beoordelingsprocedure er is gebruikt. De status kwaliteitscontrole zal in dit geval ook ‘onbekend’ moeten zijn.
Het is mogelijk dat een bronhouder weet dat zijn historische gegevens destijds beoordeeld zijn en hoewel er niet per tijd-meetwaardepaar een uitkomst van de beoordeling is opgeslagen, weet de bronhouder dat de gegevens destijds zijn goedgekeurd, bijvoorbeeld omdat ze anders niet in het gegevensbeheersysteem waren opgeslagen. De bronhouder geeft in dit geval aan dat de mate beoordeling ’volledig beoordeeld’ is. Afhankelijk van wat de bronhouder nog weet van de beoordelingsprocedure kan hij aangeven dat de beoordelingsprocedure ‘oordeel deskundige’ is, maar ook ‘onbekend’ is mogelijk. Daarnaast geeft de bronhouder in dit geval aan dat de tijd-meetwaardeparen een status kwaliteit controle ‘goedgekeurd’ hebben. Wanneer de bronhouder onzeker is over de uitkomst van de beoordeling van destijds, kan hij ook aangeven dat de status kwaliteitscontrole ‘onbekend’ is. Het tijdstip resultaat wordt bij een volledig beoordeelde meetreeks gedefinieerd als het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. In dit geval gaat het om de beoordeling van destijds en kan, afhankelijk van de beschikbaarheid van dit gegeven, een voor IMBRO/A geldende OnvolledigeDatum worden ingevuld.
Het kan ook voorkomen dat historische gegevens voorafgaand aan registratie in de basisregistratie ondergrond nog in retroperspectief worden beoordeeld met het doel de tijd-meetwaardeparen een status kwaliteitscontrole te geven. In dit geval heeft dat ook consequenties voor de mate beoordeling, die wordt daarmee volledig beoordeeld. Het is mogelijk dat geen ‘huidige’ beoordelingsprocedure gevolgd kan worden maar dat er een alternatieve beoordeling van deze historische gegevens zal plaats vinden. Er dient in dat geval te worden gekozen voor ‘oordeel deskundige’. Het tijdstip resultaat is in dit geval het tijdstip waarop de beoordeling die achteraf wordt gedaan, is afgerond.
Er worden in het grondwaterstandonderzoek verschillende stadia van de gegevens over de waterstand vastgelegd. Op dit moment zijn dat volledig beoordeelde gegevens en voorlopige gegevens. Dit betekent dat er van een meting op een bepaalde datum, op een bepaald tijdstip verschillende meetwaarden geregistreerd kunnen zijn in de basisregistratie ondergrond, een voorlopige meetwaarde en een volledig beoordeelde meetwaarde. De volledig beoordeelde meetwaarde heeft alle in het beoordelingsprocedure vermelde controles ondergaan en is daardoor, in samenhang met het attribuut status kwaliteitscontrole, betrouwbaarder dan de voorlopige meetwaarde die geen of niet alle controles heeft ondergaan. De hiërarchie van de juridische gebruiksplicht is daarom als volgt:
1. Volledig beoordeelde gegevens. Indien deze er (nog) niet zijn:
2. Voorlopige gegevens. Indien deze er (nog) niet zijn:
3. Ruwe meetgegevens (maken nu geen deel uit van de basisregistratie ondergrond).
De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf 1.2,Domein grondwatermonitoring in de BRO. Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af.
De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf 1.2,Domein grondwatermonitoring in de BRO):
• Vanuit grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek naar een buis in grondwatermonitoringput.
• Vanuit grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek naar grondwatermonitoringnet.
Daarnaast wordt op het volgende punt consistentie verwacht:
• De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek is het filter in de put waarin het onderzoek plaats vindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.
Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.
• Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen.
• Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd, wat het doel van monitoren is en welk aspect van grondwater wordt gemonitord (kwaliteit of kwantiteit). Daarom kunnen onderzoeksgegevens onder kwaliteitsregime IMBRO alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO/A zijn geregistreerd wanneer de attributen kader aanlevering, monitoringdoel en grondwateraspect van het grondwatermonitoringnet niet de waarde ‘onbekend’ hebben.
• Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.
• Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft.
Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject grondwaterstandonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Environmental Monitoring Facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject grondwaterstandonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject bodemkaart en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Versie: 0.99
Datum: 8 mei 2019
Artikel 1 Definities |
|
1.1 |
Objecttypen |
1.2 |
Primitieve datatypen |
1.3 |
Codelijsten |
1.4 |
Attribuut- en relatiesoort details |
Toelichting |
|
2.1 |
Bodem en bodemkartering |
2.2 |
Gebruikersperspectief Bodemkaart |
2.3 |
Domeinmodel Bodemkaart |
Bodemkaart 1 op 50.000 – overzicht
Naam |
Kaartvlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Herkomst definitie |
BRO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De geometrie bepaald voor het Kaartvlak. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Bodemkaart [ 1 ] bestaat uit: kaartvlak Kaartvlak [ 1 .. * ] |
Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Naam |
Bodemkaart |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een bodemkundig model van de Nederlandse bodem, bestaande uit een verzameling bij elkaar horende bodemvlakken, met een bodemkundige beschrijving, en vlakken van bodemkundig belang, zonder een bodemkundige beschrijving. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Een collectie is een logische verzameling bodemkaartvlakken die als een geheel zijn gedocumenteerd. Als voorbeeld is dit de bodemkaart 1:50.000 of de oorspronkelijke kaartbladen die met de gele boekjes die bij kaartbladen horen of de beschrijvende rapportages bij actualisaties |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De naam van de deelverzameling. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
De soort deelverzameling van het model. |
1 |
||
CI_Citation wordt gebruikt voor het verschaffen van informatie over een publicatie (wetenschappelijk, handleiding,...) of citeerbare informatie te verschaffen over een bron (gegevensverzameling, dienst,...). |
0 .. * |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Bodemkaart is specialisatie van Registratieobject |
Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Bodemkaart [ 1 ] bestaat uit: kaartvlak Kaartvlak [ 1 .. * ] |
Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Naam |
Bodemvlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een begrensd gebied met overeenkomstige bodemkundige kenmerken. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De begrenzing is de 2D afbeelding van het 3D bodemlichaam (soil body in INSPIRE) op het aardoppervlak (maaiveld), zodat het als kaart is te gebruiken |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
1 |
|||
De geometrie, als een begrensd 3D-object, bepaald voor het bodemobject met gelijke bodemkenmerken. |
1 |
||
De bodemkundige typering van de bodem. |
1 .. * |
||
De indeling van de bodemtypen op specifiek niveau. |
1 |
||
indeling van bodemtypen op generiek niveau |
1 |
||
De bodem specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel. |
0 .. * |
||
De bodem specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm. |
0 .. * |
||
De registratieobjectcode van het standaard bodemprofiel waarmee de kenmekerken van de bodemeenheid het beste overeenkomen. |
0 .. * |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Bodemvlak is specialisatie van Kaartvlak |
Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Naam |
Vlak van bodemkundig belang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vlak dat relevant is voor de interpretatie van de bodem in de directe omgeving, maar waarvoor geen bodemkundige beschrijving mogelijk is (stedelijk gebied, water, etc). |
Herkomst definitie |
BRO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Aanduiding van het type vlak waarmee aangegeven wordt wat mogelijk het belang ervan is voor omliggende bodemvlakken |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Vlak van bodemkundig belang is specialisatie van Kaartvlak |
Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Naam |
GM_Solid |
Definitie |
Volume. 3-dimensionaal geometrietype. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Surface |
Definitie |
Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
De indeling voor de overheersende helling in het Bodemvlak in procenten |
|
Generalisatie van bodemtypen op basis van grondsoort en bodemvorming. |
|
Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel. |
|
Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm. |
|
Aanduiding van de bodemtypen. |
|
Typen van bodemkundig belang. |
|
Aanduiding van de soorten Bodemvlakcollecties. |
Naam |
geometrie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De geometrie bepaald voor het Kaartvlak. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De naam van de deelverzameling. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Bijvoorbeeld het kaartbladnummer of naam van het project. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
soort |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De soort deelverzameling van het model. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Biijvoorbeeld kaartbladnummer of actualisatieproject |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
BodemvlakcollectieSoort |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bestaat uit |
Definitie |
Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
bodemHelling |
Herkomst |
BRO |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Bodemhelling |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Meeteenheid |
BRO |
Naam |
gerelateerdBodemlichaam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De geometrie, als een begrensd 3D-object, bepaald voor het bodemobject met gelijke bodemkenmerken. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Solid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Meeteenheid |
BRO |
Naam |
BodemEenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De bodemkundige typering van de bodem. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Een bodemeenheid wordt geïdentificeerd door de waarde van het gegeven bodemklasse. |
Attribuutsoort bodemklasse BodemEenheid
Naam |
bodemklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De indeling van de bodemtypen op specifiek niveau. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Bodemklasse |
Attribuutsoort bodemhoofdklasse BodemEenheid
Naam |
bodemhoofdklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
indeling van bodemtypen op generiek niveau |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Bodemhoofdklasse |
Attribuutsoort kenmerken bovenlaag BodemEenheid
Naam |
kenmerken bovenlaag |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De bodem specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
BodemkenmerkenBovenlaag |
Attribuutsoort kenmerken onderlaag BodemEenheid
Naam |
kenmerken onderlaag |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De bodem specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
BodemkenmerkenOnderlaag |
Attribuutsoort standaardprofielverwijzing BodemEenheid
Naam |
standaardprofielverwijzing |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De registratieobjectcode van het standaard bodemprofiel waarmee de kenmekerken van de bodemeenheid het beste overeenkomen. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Voorlopig kan het voorkomen dat een bodemeenheid niet is gerelateerd aan een standaard bodemprofiel. Doorgaans wordt een bodemeenheid gerelateerd aan één standaard bodemprofiel, maar in uitzonderlijke gevallen kunnen dit er twee of meer zijn. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Registratieobjectcode |
Naam |
bodemkundig belang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding van het type vlak waarmee aangegeven wordt wat mogelijk het belang ervan is voor omliggende bodemvlakken |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
BodemkundigBelang |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Definitie |
De indeling voor de overheersende helling in het Bodemvlak in procenten |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Generalisatie van bodemtypen op basis van grondsoort en bodemvorming. |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel. |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm. |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Aanduiding van de bodemtypen. |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Typen van bodemkundig belang. |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Aanduiding van de soorten Bodemvlakcollecties. |
Code |
Naam |
Definitie |
De Bodemkaart is een van de registratieobjecten in de BRO, en wordt aangeduid als een ‘model’. Voor de bodemkaart betekent dit dat de kaart zelf het ‘model’ is dat tot stand gekomen is via de bodemkundige kartering. De kaart is een resultaat van de interpretatie van data die in het veld zijn ingewonnen door experts, de ‘veldbodemkundigen’. Dit is Informatie die ook in de BRO is opgenomen, met name de registratieobjecten boor- en profielkuilonderzoek, grondwaterdynamiek zijn hiervoor van belang. In deze objecten is profielopbouw met fysische en chemische analyses geregistreerd.
De bodem is het buitenste deel van de aarde. Het materiaal waaruit de bodem bestaat (het moedermateriaal of uitgangsmateriaal) is in ons land grotendeels van elders aangevoerd, o.a. door de wind (löss, dekzand, stuifzand, duinzand), de rivieren (rivierklei en -zand), de zee (zeeklei en -zand) en door het landijs (smeltwaterafzettingen, keileem), soms is het ter plaatse ontstaan (veen).
Figuur 3 Drie bodemeenheden in hun landschappelijk verband. De eenheden op de rug, op de helling en in het dal zijn verschillend. Elke eenheid (I, II en III) wordt op de bodemkaart onderscheiden met een eigen code en kleur. Onder het diagram een schematische voorstelling van de bodemprofielen van de drie eenheden.
Door veranderingen in de sedimentatie vertoont het moedermateriaal vaak een zekere gelaagdheid. Onder invloed van uitwendige omstandigheden treedt bodemvorming op, waarbij veranderingen in het moedermateriaal ontstaan door omzetting, uitspoeling en ophoping van minerale en organische stoffen. Elke grond heeft dus als gevolg van de afzetting en van de bodemvorming een opeenvolging van min of meer horizontale lagen, die verschillen in samenstelling en eigenschappen. Deze lagen heten horizonten. Samenstelling, dikte en opeenvolging van horizonten -het bodemprofiel- verschillen per grond. Gronden met een ongeveer gelijk bodemprofiel beschouwt men als een eenheid [Simonson1968]. Bij de bodemkartering stelt men door boringen de bodemeenheden vast en bepaalt op basis van overeenkomsten en verschillen tussen (groepen van) bodemprofielen de grenzen van die eenheden. Verschillen in bodemgesteldheid en landschap gaan vaak samen, omdat beide zijn ontstaan onder invloed van dezelfde uitwendige omstandigheden (figuur 3). Dit is bij de bodemkartering van groot belang, omdat het daardoor mogelijk is met betrekkelijk weinig boringen de grenzen tussen de verschillende gronden op te sporen en in kaart te brengen [Schelling-etal1975].
De bodemkundige informatie op de Bodemkaart van Nederland 1: 50 000, die de basis vormt voor het bodemkundig model in de Basisregistratie Ondergrond, heeft betrekking op de aard en samenstelling van de bovengrond (grondsoort) met een verdere onderverdeling naar bodemvorming, veensoort, afwijkende lagen in het profiel, aanwezigheid van kalk en verstoringen door vergraving en egalisatie. De kaart geeft bodemkundige informatie over de stedelijke gebieden op het moment van de kartering. De bodemkaart is bedoeld voor nationale, regionale en lokale studies op het gebied van hydrologie, bodemgeschiktheid, bodemkwetsbaarheid, natuurontwikkeling, landschapsplanning en ruimtelijke planvorming.
Omdat informatie in het stedelijk gebied ontbreekt is de bodemkaart niet geschikt is voor het oplossen van stedelijke vraagstukken. Op locaties waar na de kartering stedelijk gebied is ontstaan kan de bodemopbouw op die locatie gewijzigd zijn. De beoordeling of het geleverde informatieniveau nog bruikbaar is voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.
Het bodemkundig model is geschikt voor het afleiden van thematische kaarten. Deze thematische kaarten vallen echter niet binnen de verantwoordelijkheid van de Basisregistratie Ondergrond. In het gebruik voor nationale, regionale en lokale toepassingen geldt dat de informatiebehoefte per oppervlakte-eenheid toeneemt naarmate het probleem grootschaliger (‘lokaler’) wordt. De opnameschaal van de data is 1:50.000 en geeft op dat schaalniveau het bijbehorende detail (1 cm2 op de kaart = 25 ha in het terrein). De beoordeling of het geleverde informatieniveau overeenkomt met de informatiebehoefte voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.
In het model is het deel dat gerelateerd is aan het registratieobject Boormonsterprofiel in de catalogus nu niet meegenomen. In dit model volgen we internationale standaard van INSPIRE zoals beschreven in de ‘technical guideline’, omdat dat aansluit op het model ‘bodemkaart’ zoals deze in Nederland wordt gebruikt. Pas als de samenhang op basis van het Metamodel voor informatiemodellen, MIM (KKG metamodel) verder duidelijk is geworden kunnen we die relaties leggen en het model daarop laten aansluiten.
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
De Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000 vormt de basis voor het bodemkundig model in de Basisregistratie Ondergrond. De kaart geeft voor het landelijk gebied door middel van kaartvlakken informatie over de bodemopbouw en bodemkenmerken tot een diepte van ca. 1,2 m-mv. [Steur-Heijink1991]. Elk kaartvlak of object bevat een code voor de bodemeenheid. De bodemkaart is een 2-dimensionaal model dat de bodem als profile tot 1,2 m -mv beschrijft, waarmee het impliciet voor een deel 3D eigenschappen meekrijgt.
Een bodemeenheid verstrekt informatie over belangrijke kenmerken van het bodemprofiel tot een diepte van ca. 1,2 m-mv. De hoofdindeling van de bodemeenheden is in hoofdlijnen een indeling naar grondsoort. De verdere onderverdeling in hoofdklassen sluit nauw aan bij die van het Systeem van Bodemclassificatie voor Nederland [Bakker-Schelling1989] tot en met het niveau van de subgroep. Dit niveau is in de legenda naamgevend. De hoofdklassen worden op de bodemkaart gecodeerd met één of twee hoofdletters. De volgende hoofdklassen worden onderscheiden:
• Veengronden (code V);
• Moerige gronden (code W);
• Podzolgronden (codes Y en H);
• Brikgronden (code B);
• Dikke eerdgronden (codes EZ, EL en EK);
• Kalkloze zandgronden (code Z...);
• Kalkhoudende zandgronden (code Z...A);
• Kalkhoudende bijzonder lutumarme gronden (code S...A);
• Niet-gerijpte minerale gronden (code MO-zeeklei; RO-rivierklei);
• Zeekleigronden (code M);
• Rivierkleigronden (code R);
• Oude rivierkleigronden (code KR);
• Leemgronden (code L);
• Mariene afzettingen ouder dan pleistoceen (code MA, MK, MZ);
• Fluviatiele afzettingen ouder dan pleistoceen (code FG, FK);
• Kalksteenverweringsgronden (code KM, KK, KS);
• Ondiepe keileemgronden (code KX);
• Overige oude kleigronden (code KT);
• Grindgronden (code G).
De gronden worden in de legenda verder onderverdeeld naar o.a. aard en textuur van de bovengrond, de gelaagdheid in het bodemprofiel, veensoort bij veengronden, voorkomen van hydromorfe kenmerken en de aanwezigheid van kalk in het profiel. Deze onderverdeling wordt in de code aangegeven met letters en cijfers (bijvoorbeeld Hn21: veldpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand, of Zn23: vlakvaaggronden in lemig fijn zand). Met lettertoevoegingen aan het begin en aan het eind van de code worden specifieke kenmerken van de bovengrond en ondergrond aangeduid (bijvoorbeeld kHn21: veldpodzolgronden met een kleidek (k...) of Hn21x: veldpodzolgronden met keileem in de ondergrond, beginnend tussen 40 en 120 cm (...x).
Rond 1960 is Stiboka in Zeeland gestart met de landelijke kartering van de bodem op schaal 1 : 50 000. De kaart is uitgegeven per kaartblad van de topografische kaart, schaal 1 : 50 000, met daarbij een toelichting in boekvorm. Door de aanpak per kaartblad verschilt de periode van opname van blad tot blad (fig. 2). Het veldwerk voor het laatste kaartblad is in 1995 afgerond. De bodemkaart is als GIS-bestand beschikbaar (versie 1). Hiervoor zijn de analoge kaarten gedigitaliseerd. Na de eerste opname zijn vanaf 2010 fragmenten van de kaart geactualiseerd. De inventarisatiemethode bij de actualisatie wijkt af van de methode die bij de eerste opname is gehanteerd.
Voor de eerste opname van de bodemkaart (zie figuur 4) is een uitgebreide veldverkenning uitgevoerd. Afhankelijk van de ingewikkeldheid van het bodempatroon, zijn voor de kaartschaal 1 : 50 000 10 tot 25 grondboringen per 100 ha verricht. Bij elke boring is een zgn. boormonsterbeschrijving opgesteld. Daarbij beschrijft de karteerder kenmerken die ontstaan zijn door bodemvorming en schat hij van elke laag o.a. het gehalte aan organische stof en koolzure kalk, het lutumgehalte en leemgehalte en de grofheid van het zand. De schattingen worden geijkt en gevalideerd door grondmonsteronderzoek. Aan de hand van deze boormonsterbeschrijvingen en allerlei landschappelijke kenmerken (o.a. reliëf en verschillen in vegetatie) zijn de eenheden op kaart ingetekend. De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. Om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid van de kaart zijn de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden. Voor de kaartschaal 1 : 50 000 gold bij de eerste uitgave ca. 10 ha aanvankelijk als kleinste afmeting (1 cm2 op de kaart = 25 ha in het terrein). Later is de minimum oppervlakte verminderd naar ca. 5 ha. De beschrijving van de eenheden op de bodemkaart, schaal 1 : 50 000, is daarom ruim van inhoud.
In de BRO is grondwater als een ander registratieobject opgenomen. In de veldeverkenning werden bij de eerste opname van de bodemeenheden ook gelijktijdig de grondwatertrappen in kaart gebracht.
De basis waarop het kaartbeeld is vastgelegd werd gevormd door de topografische kaart, schaal 1 : 50 000, verstrekt door de Topografische Dienst. Voor de eerste uitgave is deze basiskaart vereenvoudigd. Rond 1980 is gestart met proeven voor het digitaliseren van de kaartbeelden. Er was toen nog geen GIS-bestand met de topografische kaart beschikbaar, zodat bij het digitaliseren niet gecontroleerd kon worden op de juiste afstemming met de topografie, zoals die later in GIS-bestanden beschikbaar kwam. Hierdoor kan de aansluiting van de begrenzing van oppervlaktewater in het bodemkundige model lokaal afwijken van de begrenzing in GIS-bestanden met de topografie.
Figuur 4 Overzicht van jaar van opname eerste uitgave van de bodemkaart en van de actualisaties
In 2010 is gestart met de actualisatie van de informatie op de bodemkaart. Deze activiteit richt zich vooral op bodemtypen en gegevens die door het landgebruik en de daarbij behorende ontwatering aan verandering onderhevig zijn. Bij veengronden bijvoorbeeld is sprake van geleidelijke oxidatie en afbraak van het organische materiaal, waardoor de veenlagen slinken of zelfs geheel verdwijnen. De actualisatie richt zich daarom op specifieke bodemtypen.
In de periode 2010 – 2014 is de bodemkaart van de gebieden met veengronden geactualiseerd [Vries-etal2014] en in 2016 in Noord- en Zuid-Holland de bodemkaart van de gebieden met kleigronden die een slappe, ongerijpte ondergrond hebben (fig. 2). De actualisatie wordt steeds uitgevoerd met behulp van ‘Digitale Bodemkartering’ (DBK). Dit is een methode waarin met statistische modellen bodemkaarten worden gemaakt, gebruikmakend van veldwaarnemingen van de bodem op punten en gebied dekkende kaarten van hulpvariabelen, zoals reliëf, grondwaterstanddiepte en landgebruik. Vanwege de kosten en de doorlooptijd is voor deze methode gekozen in plaats van de karteringsmethode die gehanteerd is bij de eerste opname van de bodemkaart. Bij DBK is het benodigde aantal boringen per oppervlakte-eenheid geringer en worden de patronen via ruimtelijke interpolatie verkregen. Dit bespaart tijd en kosten.
Op hoofdlijnen omvat de werkwijze bij DBK de volgende onderdelen:
• Analyse van de beschikbare gegevens in het Bodemkundig InformatieSysteem (BIS) van WenR (Alterra). Hierbij gaat het vooral om recente boorbeschrijvingen. In de toekomst worden de boorbeschrijvingen beschikbaar in de BRO hier eveneens bij betrokken;
• Dataverzameling. Na het opstellen van een dataverzamelingsplan worden in het veld aanvullende grondboringen verricht voor het opstellen van boorbeschrijvingen;
• Creëren GIS-bestanden met hulpvariabelen. Om met behulp van DBK bodemkaarten te vervaardigen, zijn GIS-bestanden nodig met gebiedskenmerken die gerelateerd kunnen zijn aan de bodemkenmerken die in kaart gebracht worden;
• Fitten model voor de ruimtelijke voorspelling van bodemkenmerken. Hierbij wordt naar de beste relatie gezocht tussen kenmerken ter plekke van de boorlocaties en één of meer hulpvariabelen;
• Creëren ruimtelijke verbreiding van de kenmerken;
• Valideren voorspellingen;
• Toekennen bodemtype op basis van de ruimtelijke voorspellingen van bodemkenmerken;
• Geactualiseerde fragmenten toevoegen aan het landelijke bestand van de bodemkaart.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject geomorfologische kaart en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Versie: 0.99
Datum: 10 mei 2019
Artikel 1 Definities |
|
1.1 |
Objecttypen |
1.2 |
Referentielijsten |
1.3 |
Unions |
1.4 |
Gestruktureerde datatypen |
1.5 |
Primitieve datatypen |
1.6 |
Codelijsten |
1.7 |
Enumeraties |
1.8 |
Attribuut- en relatiesoort details |
Toelichting |
|
2.1 |
Geomorfologisch onderzoek en -kartering |
2.2 |
Gebruikersperspectief |
2.3 |
Classificatie, legenda en geomorfologische karteringen |
2.4 |
Dijken van geomorfologisch belang |
2.5 |
Inventarisatiemethoden |
Geomorfologische Kaart 1:50.000 – overzicht – Ontwerp conceptueel model voor de Geomorfologische kaart, ten behoeve van de Basisregistratie Ondergrond (BRO).
Naam |
Geomorfologische kaart |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Model (kaart) met informatie over de geomorfologie in Nederland op schaal 1:50.000. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De website met de toelichting bij de geomorfologische kaart en de beschrijvende rapportages bij actualisaties. |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie. |
1 |
||
De naam van de verzameling. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
De soort verzameling van het model. |
1 |
||
De typering van de hoogte informatie. |
1 |
||
De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt. |
1 |
||
De inventarisatiemethode die is gebruikt. |
1 |
||
De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen. |
Integer |
1 |
|
Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set. |
DatumTijd |
1 |
|
Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set. |
DatumTijd |
0 .. 1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geomorfologische kaart is specialisatie van Registratieobject |
Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Geomorfologische kaart [ 1 ] is gedocumenteerd in: gerelateerdeCitation CI_Citation [ 1 ] |
De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd. |
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Naam |
Dijk van geomorfologisch belang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Dijk van geomorfologisch belang. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Primaire waterkerende dijken en dijken (bijvoorbeeld in Zeeland) die van belang/invloed zijn (geweest) op de vorming van landvormen. Scheiding tussen landvormen die wel en niet onderhevig zijn aan dynamische -> rivier- en getijde-invloeden. |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Dijk van geomorfologisch belang is specialisatie vanMappedFeature |
A spatial representation of a GeologicFeature. |
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Naam |
Geomorfologisch vlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een begrensd gebied met overeenkomstige geomorfologische kenmerken |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
de begrenzing is de 2D afbeelding van het 3D lichaam (landvorm) op het aardoppervlak (maaiveld), zodat het als kaart is te gebruiken |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak. |
1 |
||
Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geomorfologisch vlak is specialisatie vanMappedFeature |
A spatial representation of a GeologicFeature. |
Geomorfologische kaart [ 1 ] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Naam |
ToevoegingRelief |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort ToevoegingRelief. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Code van toevoeging relief. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Omschrijving van toevoeging relief. |
CHARACTERSTRING |
1 |
Naam |
ToevoegingBedekking |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort ToevoegingBedekking. |
Toelichting |
Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvormsubgroep. |
Naam |
Genese |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort Genese. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Code van genese. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Vormbepalende factoren van genese. |
CHARACTERSTRING |
1 |
Naam |
ReliefCodeDal |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort ReliefCodeDal. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Diepte t.o.v. omgeving in meter. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Steilste verhang |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Maximaal verval in meters. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Code van relief dal. |
CHARACTERSTRING |
1 |
Naam |
ReliefCodeNietDal |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort ReliefCodeNietDal. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Relief. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Helling. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Lokaal maximaal hoogteverschil in meters. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Code van relief niet-dal. |
CHARACTERSTRING |
1 |
Naam |
Landvormgroep |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Aanduiding voor soort Landvormgroep. |
Toelichting |
Landvormgroepen worden op basis van genese en vormkenmerken verder onderverdeeld in landvormsubgroepen. |
Naam |
Reliefcode |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een samengestelde waardes voor reliefcode waarbij een gekeuze gemaakt moet worden tussen dalwaarde (ReliefCodeDalWaarde) en niet-dalwaarde (ReliefCodeNietDalWaarde). |
Union element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
1 |
|||
1 |
Naam |
Landvormeenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken. |
Toelichting |
Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit object. EXAMPLE 22R21dl De reliëfcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1°) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm (¼ tot ½m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)löss. Er is bij deze landvorm geen morfologisch proces actief. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid. |
1 |
||
Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid. |
0 .. 2 |
||
Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven. |
Boolean |
1 |
|
Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. |
1 |
||
Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag. |
0 .. 3 |
Naam |
LandvormSubgroepType |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. Landvormgroepen worden op basis van genese onderverdeeld. Er zijn 10 genetische processen die van invloed kunnen zijn op de landvorm. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De unieke aanduiding van een landvormsubgroep. |
1 |
||
Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben. |
1 |
||
De ontstaanswijze van landvormen. |
1 |
Naam |
ReliefType |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
1 |
|||
1 |
Naam |
Bestand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De typering van de hoogte informatie. |
Toelichting |
De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een GeomorfologischVlakCollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de GeomorfologischeVlakken. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie. |
1 |
||
De versie van het bestand met hoogte informatie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
Naam |
Identifier |
Definitie |
Externe unieke object-identifier gepubliceerd door de verantwoordelijke instantie, die kan worden gebruikt door externe toepassingen om te verwijzen naar het ruimtelijke object. (bron: INSPIRE) |
Naam |
EX_Extent |
Definitie |
Information about spatial, vertical, and temporal extent. (bron: ISO 19115:2006) |
Naam |
GM_MultiSolid |
Definitie |
Multivolume. Verzameling van volumes die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Solid). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_MultiSurface |
Definitie |
Multivlak. Verzameling van vlakken die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Surface). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Aanduiding voor soort ReliefKlasse. |
|
Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode |
Aanduiding voor naam van een bestand. |
|
Aanduiding voor soort Bestand. |
Naam |
identificatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Identifier |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De naam van de verzameling. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
de unieke identificatie van een deelverzameling van het model (kaart) bijvoorbeeld het kaartbladnummer of de naam van het project. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
soort |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De soort verzameling van het model. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
de documentatie van een verzameling bij elkaar horende geomorfologische kaartvlakken. Bijvoorbeeld in de vorm van beschrijvende rapportage bij actualisaties |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Soort |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bron |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De typering van de hoogte informatie. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de geomorfologische vlakken. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Ja |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Bestand |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bereik |
Herkomst |
ISO 19115:2006 Metadata (Corrigendum) |
Definitie |
De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt. |
Herkomst definitie |
ISO 19115:2006 |
Toelichting |
De begrenzing is aangegeven door een rechthoek met de linker bovenhoek en rechter onderhoek. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
EX_Extent |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
inventarisatiemethode |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De inventarisatiemethode die is gebruikt. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Als kartering oude stijl is dan is de hoogtepunten kaart (schaal 1:10 000) gebruikt niet vastgelegd is welke versie, dus het attribuut versie is voidable. De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de Geomorfologische vlakken. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Inventarisatiemethode |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
schaal |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De kaartschaal van de geomorfologische kaart is 1:50.000, waarop de karteermethode en nauwkeurigheid (detaillering van de gebruikte classificatie) is afgestemd |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
beginLifespanVersion |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
DatumTijd |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
endLifespanVersion |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
DatumTijd |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bestaat uit |
Definitie |
De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
is gedocumenteerd in |
Definitie |
De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
bestaat uit |
Definitie |
De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
identificatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Identifier |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
identificatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Identifier |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
landvormeenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit object. EXAMPLE 22R21dl De reliëfcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1°) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm (¼ tot ½m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)löss. Er is bij deze landvorm geen morfologische proces actief. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Ja |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Landvormeenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
Code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code van toevoeging relief. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
Omschrijving |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Omschrijving van toevoeging relief. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
Code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code van genese. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
Vormbepalende factoren |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vormbepalende factoren van genese. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
diepte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Diepte t.o.v. omgeving in meter. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
steilste verhang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Steilste verhang |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
maximaal hoogteverschil |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
maximaal verval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Maximaal verval in meters. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code van relief dal. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
reliëf |
Herkomst |
Referentie element |
Definitie |
Relief. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
helling |
Herkomst |
Referentie element |
Definitie |
Helling. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
lokaal maximaal hoogteverschil |
Herkomst |
Referentie element |
Definitie |
Lokaal maximaal hoogteverschil in meters. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
code |
Herkomst |
Referentie element |
Definitie |
Code van relief niet-dal. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
reliefCodeDalWaarde |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
ReliefCodeDal |
Naam |
reliefCodeNietDalWaarde |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
ReliefCodeNietDal |
Naam |
relief |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
ReliefType |
Naam |
toevoeging relief |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 2 |
Formaat |
ToevoegingRelief |
Naam |
actief proces |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Boolean |
Naam |
landvorm subgroep |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
LandvormSubgroepType |
Naam |
toevoeging bedekking |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag. |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 3 |
Formaat |
ToevoegingBedekking |
Naam |
identificatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van een landvormsubgroep. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Identifier |
Naam |
landvormgroep |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Landvormgroep |
Naam |
genese |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ontstaanswijze van landvormen. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Genese |
Naam |
reliefCode |
Herkomst |
BRO |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Reliefcode |
Naam |
reliefKlasse |
Herkomst |
BRO |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
ReliefKlasse |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
NaamBestand |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De versie van het bestand met hoogte informatie. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Definitie |
Aanduiding voor soort ReliefKlasse. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
Kartering oude stijl |
||
Kartering nieuwe stijl |
Definitie |
Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode |
Code |
Naam |
Definitie |
Definitie |
Aanduiding voor naam van een bestand. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
AHN |
||
Topografische hoogtelijnenkaart |
Definitie |
Aanduiding voor soort Bestand. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
kaartblad |
||
onderzoeksgebied |
Het Model geomorfologie is een van de registratieobjecten in het domein van bodem- en grondonderzoek. Het is erop gericht om gegevens te produceren over de vorm van het aardoppervlak. Het is nodig de vormen en eigenschappen van het aardoppervlak te kennen voor ruimtelijke planvorming, voor realisatie en onderhoud van infrastructuur, voor onderwijs, onderzoek en advies m.b.t. natuur, landschap en archeologie.
De Geomorfologische kaart is een van de registratieobjecten in de BRO, en wordt aangeduid als een ‘model’. Voor de Geomorfologische kaart betekent dit dat de kaart zelf het ‘model’ is dat tot stand gekomen is via een interpretatie van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) en de Bodemkaart 1: 50:000. Deze laatste is ook als registratieobject in de BRO is opgenomen.
Geomorfologie is de wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de vormen van het aardoppervlak en de processen die bij het ontstaan daarvan een rol spelen of hebben gespeeld. De geomorfologische kaart (het ‘model’) is het product van een kartering van reliefpatronen op basis van hoogtegegevens van het aardoppervlak, gecombineerd met hulpinformatie over de opbouw en samenstelling van de bodem en de ondergrond en actuele- en historische landgebruiksdata. Daarnaast vindt in het veld een controle van de kartering plaats waarbij op basis van visuele waarnemingen waar nodig wijzigingen in de begrenzing landvorm worden aangebracht.
Geomorfologisch onderzoek is gericht op het produceren van gegevens over de vormen en patronen van het aardoppervlak en de invloed daarvan op het landgebruik en de ruimtelijke inrichting. Vaak wordt het onderzoek uitgevoerd omdat men de opbouw van het landschap moet kennen voor:
• Beheer en ontwikkeling van natuur en landschap (Kwakernaak et al., 2015)
• Ruimtelijk planning en duurzame ruimtelijke ontwikkeling ten behoeve van grootschalige infrastructurele projecten en ruimtelijke klimaatadaptatie ()
• Aardkundige waarden; waarbij het landschap van een waardering wordt voorzien [Koomen-Maas2004].
• Monitoring; het volgen van veranderingen van het landschap en het reliëf [Koomen-Maas2004].
• Archeologie; de gaafheid van de geomorfologie speelt mee bij het bepalen de archeologische verwachting [Koomen-Maas2004].
Onderzoek en educatie; de geomorfologische kaart en kennis van de geomorfologie is belangrijk bij environmental science studies en onderzoeken in dat vakgebied [Koomen-Maas2004].
De informatie op de Geomorfologische Kaart van Nederland 1 : 50.000, die de basis vormt voor het geomorfologisch model in de Basisregistratie Ondergrond, heeft betrekking op reliëf, genese en ouderdom van het landschap. Er wordt continu gewerkt aan actualisatie en verdere detaillering. De kaart geeft veelal nog geen informatie over de stedelijke gebieden. De geomorfologische kaart is geschikt voor het vaststellen van aardkundige waarden, monitoring van veranderingen in het landschap, het maken van Omdat informatie in het stedelijk gebied ontbreekt is de geomorfologische kaart niet geschikt is voor het oplossen van stedelijke vraagstukken. De beoordeling of het geleverde informatieniveau nog bruikbaar is voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.
De geomorfologische kaart is geschikt voor het afleiden van thematische kaarten ten behoeve van bovengenoemde toepassingen. Deze thematische kaarten vallen echter niet binnen de verantwoordelijkheid van de Basisregistratie Ondergrond. In het gebruik voor nationale, regionale en lokale toepassingen geldt dat de informatiebehoefte per oppervlakte-eenheid toeneemt naarmate het probleem grootschaliger (lokaler) wordt. De opnameschaal van de data is 1:50.000 en geeft op dat schaalniveau het bijbehorende detail. De beoordeling of het geleverde informatieniveau overeenkomt met de informatiebehoefte voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.
Met ingang van 2017 heeft de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 een nieuwe opzet, is de terminologie aangepast en is de gebruikte classificatie herzien.
De klassen die we op de geomorfologische kaart onderscheiden noemen we landvormen. Voor de classificatie van de landvormen worden drie niveaus gehanteerd. Op het hoogste niveau worden 11 landvormgroepen onderscheiden die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben zoals bijvoorbeeld terrassen, dalen en vlakten. Landvormgroepen worden op basis van hun genese verder onderverdeeld in subgroepen voor de landvorm; de landvormgroep ‘vlakte’ wordt onderverdeeld in bijvoorbeeld dekzandvlakten, vlakten van getij-afzettingen en rivierkomvlakten. Het laagste indelingsniveau is dat van de ‘landvormeenheid’, waarbij de subgroepen worden onderverdeeld naar reliëf, de aanwezigheid van afwijkende geologische afzettingen in de bovengrond en of sprake is van een actief morfologisch proces.
De klassen voor geomorfologische eenheden vormen de brug tussen waarneming en model. Het is een in klasse gevatte karakteristiek van de landvorm. Bestond de oude classificatie nog uit drie onderdelen, in de nieuwe opzet bestaat deze voor een geomorfologische eenheid uit 7 onderdelen:
• reliëf
• Toevoeging lokale reliëfaspecten
• Toevoeging dynamiek
NOOT
Een uitgebreide toelichting op de legenda van de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 is online beschikbaar [Maas2017].
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
Tot een vormgroep behoren landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben. Binnen de landvormen worden 11 vormgroepen onderscheiden. De vormgroepen zijn individueel te onderscheiden landvormen en gerangschikt naar de sterkte van het reliëf. Van (sterk) boven hun omgeving uitstekend naar (sterk) beneden hun omgeving liggend. Niet alle landvormen Als zijn als gevolg van de kaartschaal 1:50.000 zijn niet overal alle landvormen overal individueel te karteren. In die gevallen zijn de Geomorfologische patronen die meerdere landvormen omvatten worden landvormen die er voorkomen samengevoegd in de zogenaamde worden tot de vormgroep complexe landvormen in één vormgroep gerekend. Voor elke landvormgroep gelden specifieke reliëfklassen. [Maas2017]
Reliëf is de verticale dimensie van het landschap; het geheel van hoogtes en laagtes in het landschap. De reliëfcode die gebruikt wordt in de codering van de geomorfologische eenheden is een classificatie op basis van een aantal reliëfkenmerken. Voor de niet-dalvormige landvormgroepen geldt de indeling waarbij het reliëf uit twee onderscheidende kenmerken bestaat:
• het lokaal maximaal hoogteverschil
• de hoek van de steilste helling van de vorm.
Alleen voor de vormgroep dalvormige laagten (dalen) geldt een classificatie, waarbij vier reliëfkenmerken onderscheidend zijn:
• diepte van de dalinsnijding,
• het maximaal verhang,
• het lokaal maximaal reliëfverschil binnen de vormeenheid
• het maximaal verval.
Relief in de geomorfologische kaart is een relatieve maat. De hoogteklassen geven de hoogte van de landvorm weer ten opzichte van de voor die specifieke landvorm relevante omgeving. De afstand tot het referentiepunt is afhankelijk van de grootte van de geomorfologische eenheid.
De toevoeging reliëf geeft aanvullende informatie over het reliëf. Er zijn 5 verschillende reliëf-toevoegingen onderscheiden. In een aantal gevallen komen reliëfverschillen voor die niet onderscheidend zijn qua vormgroep en reliëfklasse, maar wel relevante informatie bevatten voor het kaartbeeld. [Maas2017]
Het buitenste deel van het de aardkorst is onderhevig aan de inwerking van allerlei fysische, chemische en biologische processen. Door deze processen, waarvan sommige nauwelijks waarneembaar zijn, en andere zich catastrofaal snel voltrekken, verandert de vorm van het aardoppervlak en ontstaan de landvormen.
De landschapsvormen in Nederland zijn vooral ontstaan onder invloed van landijs (stuwwallen en smeltwaterdalen), wind (dekzandruggen, dekzandvlaktes, zandduinen en lössvlaktes), rivieren (stroomruggen en kommen), de zee (op- en aanwasvlaktes en geulen) en veenvorming (veenvlaktes). In Zuid-Nederland is tektoniek van invloed geweest op het ontstaan van hoogtes en laagtes. En in de recente tijd is door allerlei ingrepen van de mens het reliëf vervlakt of juist versterkt. Er zijn 10 vormbepalende factoren onderscheiden. [Maas2017]
Vormen binnen de vormgroep en met dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. [Maas2017]
Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvorm. Alleen in die gevallen waar de landvorm qua reliëf afwijkt door een min of meer lokaal voorkomende bedekking met een afwijkend sediment (textuur) wordt deze toevoeging toegepast. Niet bij alle landvormen wordt informatie gegeven over afdekkende lagen, omdat die niet van invloed is op het reliëf. Daarvoor is de Bodemkaart van Nederland 1:50.000 beschikbaar.
Omdat tijdens het karteren niet altijd duidelijk was of de toevoeging van toepassing was op het gehele kaartvlak is de indicatie 'al dan niet' (y) geïntroduceerd. Deze indicatie kan in combinatie met alle toevoegingen worden gebruikt. Bijvoorbeeld de toevoeging 'ya' betekent: al dan niet met oud-bouwlanddek. Oude-bouwlanddekken komen op bepaalde landvormsubgroepen veelvuldig voor, maar het is onzeker of dit fenomeen op alle onderscheiden kaarteenheden van deze landvormsubgroep in een bepaalde regio voorkomt. Is het zeker dat een oud-bouwlanddek op een bepaalde kaarteenheid voorkomt, dan wordt de toevoeging 'a' zonder 'y' weergegeven. Voor de codering van de toevoegingen wordt een kleine letter gebruikt. [Maas2017]
Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken krijgt de landvorm de aanduiding dynamiek. De aanduiding dynamiek is een aanvulling op het onderdeel genese van de vormeenheid en sluit aan bij de vormbepalende factor die van toepassing is. Er zijn 5 vormbepalende factoren die in combinatie met de aanduiding dynamiek kunnen voorkomen.
1. Fluviatiel – buitendijks rivierengebied en beekdalen
2. Marien – buitendijks kustgebied onder invloed van getij
3. Eolisch – kustduinen en stuifzandduinen
4. Denudatie – hellingerosie stuwwallen, wanden en dalen
5. Organogeen – veengroei in dalen en terreindepressies
Overige processen zoals glaciale-, en periglaciale processen komen in Nederland onder de huidige klimatologische omstandigheden niet voor. Tectonische en lacustriene processen doen zich wel actief voor in Nederland, maar deze leiden niet tot karteerbare 'nieuwe' vormeenheden op de kaart. Bij landvormen die door de mens gevormd zijn wordt niet aangegeven of het vormbepalend proces nog gaande is of niet. Actieve antropogene processen spelen zich af op een andere tijdschaal dan de Geomofologische kaart van Nederland omvat.
Of een landvorm onderhevig is aan actieve fluviatiele of mariene processen is afhankelijk van het feit of de vormen binnen- of buitendijks liggen. Voor de karakterisering van de landvorm is dat essentieel. (Primaire) dijken vormen de scheiding tussen actieve en niet-actieve landvormen.
Het proces van opnemen en vervaardigen van de geomorfologische kaart bestond uit verschillende stappen. Eerst werd hulpinformatie aangemaakt. Dit gebeurde per deelgebied, een zogenaamd kaartblad. Op basis van de hoogtepunten kaart (schaal 1:10.000) werd een gedetailleerde hoogtelijnenkaart vervaardigd, met een minimaal hoogteverschil van 0,25 meter. Op basis van deze hoogtelijnenkaart en indien beschikbaar de bodemkaart en geologische informatie werd een eerste zogenaamde geomorfologische ‘schetskaart’ (schaal 1:25.000) vervaardigd. Met deze ‘schetskaart’ gingen karteerders het veld in. Deze ‘schetskaart’ werd in het veld gecontroleerd, aangepast en aangevuld. Indien nodig voerden karteerders aanvullend booronderzoek van het type bodemkundig boormonster beschrijving en bodemkundig boormonsteronderzoek uit.
Deze verbeterde ‘schetskaarten’ werden op de topografische kaart (1:50.000) gelegd waaruit infrastructuur werd overgenomen en werden de vlakken voorzien van de codes voor reliëf en de geomorfologische subgroep en eventuele toevoegingen. Vervolgens vond op het resultaat (kaartblad) een eindcontrole plaats waarbij het gehele blad met verschillende inhoudelijk deskundigen werd bekeken, besproken en eventueel nog werd aangepast. Daarna werd het geomorfologische kaartblad (schaal 1:50.000) in kleur afgedrukt en de toelichting op het kaartblad uitgegeven. De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail en minimale grote van landvormen die op de kaart kan worden weergegeven. Om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid waren de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden.Voor die delen van Nederland die volgens deze methode zijn gekarteerd geldt een kaartschaal van 1 : 50.000 en daarvoor geldt dat de afmeting van de kleinst weergegeven landvormen ca. 10 ha. is (1 cm2 op de kaart = 25 ha. in het terrein).
Tussen 1990 en 1998 vonden geen karteringen plaats.
Inmiddels is er meer c.q. gedetailleerdere (hulp)informatie beschikbaar, zoals het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), luchtfoto’s, de bodemkaart van Nederland 1:50.000 en bodemkundige detailkarteringen. Het AHN vormt de basis van de digitale kartering van aardvormen en patronen. In combinatie met de (hulp)informatie worden landvormen geclassificeerd en definitief begrensd. Daarnaast vindt onderzoek in het veld plaats. Een veldonderzoek bestaat uit controle van de ‘digitale’ kartering, het inwinnen van aanvullende informatie en op basis daarvan en van waarnemingen in het veld het opnemen en/of wijzigen van landvormgrenzen.
De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. In het verleden waren, om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid van de analoge kaart, de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden. Voor de kaartschaal 1:50.000 waren de kleinste vlakken die werden opgenomen, vlakken die ca. 10 ha. representeerden (1 cm2 op de kaart = 25 ha. in het terrein). Tegenwoordig worden veel kleinere kaartvlakken gekarteerd. De mate van detail van de huidige geomorfologische kaart komt dichterbij de 1 : 25.000 en voor sommige gebieden zelfs 1 : 10.000.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject hydrogeologisch model en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Versie: 0.99
Datum: 07 mei 2019
Artikel 1 Definities |
|
1.1 |
Objecttypen |
1.2 |
Referentielijsten |
1.3 |
Gestruktureerde datatypen |
1.4 |
Primitieve datatypen |
1.5 |
Enumeraties |
1.6 |
Attribuut- en relatiesoort details |
Toelichting |
|
2.1 |
Beschrijving |
2.2 |
Versiebeheer |
2.3 |
Modelonzekerheden |
2.4 |
Doel en gebruik |
2.5 |
Kwaliteitsaspecten |
2.6 |
Metadata |
Naam |
Model |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van het ondergrondmodel REGIS, bestaande uit één of meer modelgebieden. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van de modelversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
0 .. 1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model is specialisatie van Registratieobject |
Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Naam |
Modelgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van een modelgebied. |
Herkomst definitie |
BRO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van een modelgebiedversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
0 .. 1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
||
Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
1 |
||
Het freatische vlak is de bovenkant van de grondwaterspiegel, het vlak waar de druk in het grondwater gelijk is aan de atmosferische druk. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een in een modelgebied gebruikt boormonsterbeschrijving waarbij een interpretatie in hydrogeologische eenheden is gemaakt. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
Bij het construeren van een modelgebiedversie wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de bron-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie. |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke aanduiding van het boormonsterbeschrijving. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort. |
Naam |
Boorbeschrijvingsinterval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
BRO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De hydrogeologische eenheid waartoe het interval behoort |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. |
1 |
||
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag. |
REAL |
1 |
|
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag. |
REAL |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort. |
Naam |
Laag |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een volume van een hydrogeologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken. |
Herkomst definitie |
BRO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. |
1 |
||
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. |
1 |
||
Dikte van de laag. |
1 |
||
Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. |
1 |
||
De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. |
0 .. * |
||
Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. |
1 .. * |
||
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag. |
0 .. 1 |
||
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag. |
0 .. 1 |
||
Doorlaatvermogen; maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten in vierkante meters per dag (m2/d). |
0 .. 1 |
||
Weerstand die een bepaalde laag biedt tegen een verticale grondwaterstroming in dagen. |
0 .. 1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam |
Hydrogeologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke, identificerende code van de hydrogeologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Naam van de hydrogeologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Volgnummer van de preferente volgorde waarin de hydrogeologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de hydrogeologische eenheden in een legenda. |
Integer |
1 |
|
RGB-waarden van de kleur waarmee de hydrogeologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
1 |
Naam |
Interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
|
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
Naam |
Grensvlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
1 |
||
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
0 |
Naam |
Dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De dikte van de laag. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
1 |
Naam |
Doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Een maat voor het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten, gelijk te stellen aan de volumestroom door een eenheid van oppervlakte als de stijghoogtegradiënt loodrecht op het oppervlak gelijk is aan één, in meter per dag. |
1 |
||
Standaarddeviatie van de doorlatendheid in meter per dag. |
0 .. 1 |
Naam |
Kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Integer |
1 |
Naam |
GM_Surface |
Definitie |
Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Point |
Definitie |
Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_MultiCurve |
Definitie |
Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
CV_Coverage |
Definitie |
Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages) |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de modelversie. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
is samengesteld uit |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van een modelgebiedversie. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
freatisch vlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het freatische vlak is de bovenkant van de grondwaterspiegel, het vlak waar de druk in het grondwater gelijk is aan de atmosferische druk. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
boornummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke aanduiding van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geometrie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Toelichting |
Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterbeschrijving en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterbeschrijving in mm ten opzichte va |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
GM_Point |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
einddiepte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
lithologie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
zandmediaanklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grindmediaanklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging klei |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging silt |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging grind |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Patroon |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging humus |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
hydrogeologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Hydrogeologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
horizontale doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
verticale doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Dikte van de laag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Dikte |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
hydrogeologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Hydrogeologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
breuk |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_MultiCurve |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
karteergebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
horizontale doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De horizontale doorlatendheid wordt berekend voor goed en matig goed doorlatende hydrogeologische lagen. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Doorlatendheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
verticale doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De verticale doorlatendheid wordt berekend voor slecht en minder goed doorlatende en complexe hydrogeologische lagen. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Doorlatendheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
transmissiviteit |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Doorlaatvermogen; maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten in vierkante meters per dag (m2/d). |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De transmissiviteit wordt berekend voor goed en matig goed doorlatende hydrogeologische lagen. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
verticale weerstand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Weerstand die een bepaalde laag biedt tegen een verticale grondwaterstroming in dagen. |
Herkomst definitie |
BRO |
Toelichting |
De verticale weerstand wordt berekend voor slecht en minder goed doorlatende hydrogeologische lagen. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
BRO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, identificerende code van de hydrogeologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de hydrogeologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
volgnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Volgnummer van de preferente volgorde waarin de hydrogeologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de hydrogeologische eenheden in een legenda. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
RGB-waarden van de kleur waarmee de hydrogeologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Kleur |
Naam |
top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
hoogteligging |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
standaardeviatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
Indicatie kardinaliteit |
0 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
doorlatendheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een maat voor het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten, gelijk te stellen aan de volumestroom door een eenheid van oppervlakte als de stijghoogtegradiënt loodrecht op het oppervlak gelijk is aan één, in meter per dag. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
standaarddeviatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Standaarddeviatie van de doorlatendheid in meter per dag. |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
rood |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
groen |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
blauw |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Definitie |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
J |
Ja |
|
N |
Nee |
REGIS II is een registratieobject in het domein modellen Het gaat in dit domein om schattingen of voorspellingen van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond in twee of drie dimensies.. Deze schematische weergaven geven een schatting of voorspelling van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.
REGIS II is een driedimensionaal hydrogeologisch model van de laagopbouw en hydraulische eigenschappen van de matig diepe ondergrond van Nederland tot een gemiddelde diepte van ongeveer 500 meter onder NAP, met een maximum diepte van 1.200 m onder NAP. REGIS II is gebaseerd op de interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen en het lagenmodel van DGM. In REGIS II zijn de lithostratigrafische eenheden van DGM verder onderverdeeld in hydrogeologische eenheden.
De termen hydrogeologische eenheid en lithostratigrafische eenheid worden hieronder toegelicht:
• Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.
• Een hydrogeologische eenheid is gedefinieerd als een gesteentelichaam dat op grond van petrografie (gesteentesamenstelling en -eigenschappen), textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. Binnen REGIS II worden hydrogeologische eenheden onderscheiden op grond van lithostratigrafische eenheid en lithologische klasse.
Een hydrogeologische eenheid maakt onderdeel uit van een lithostratigrafische eenheid of valt daar mee samen. Een hydrogeologische eenheid kan derhalve niet uit meerdere lithostratigrafische eenheden zijn opgebouwd. Door het hanteren van dit criterium wordt de consistentie tussen het geologische model DGM en het hydrogeologische model REGIS II gewaarborgd.
REGIS II bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:
• De interpretaties van de geselecteerde boormonsterbeschrijvingen in hydrogeologische eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is binnen het voor REGIS II relevante dieptetraject onderverdeeld in dieptetrajecten behorende bij een hydrogeologische eenheid.
• De schattingen van de doorlatendheid van de hydrogeologische eenheden op de boorpunten voor de hydrogeologische eenheden.
• Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.
• Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van hydrogeologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken zijn weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100 meter, waarbij elke rastercel de hoogteligging van top en basis in meter ten opzichte van NAP geeft en daarvan afgeleid de dikte in meters. Naast rasters die de geometrie beschrijven omvat het lagenmodel ook rasters van hydraulische eigenschappen van de hydrogeologische eenheden, zoals de horizontale en verticale doorlatendheid, de transmissiviteit en de hydraulische weerstand. Welke rasters beschikbaar zijn verschilt per hydrogeologische eenheid. Voor de doorlatendheden zijn ook rasters beschikbaar die de modelonzekerheid representeren.
Op REGIS II is versiebeheer van toepassing. De in de BRO uitgeleverde versie van REGIS II bevat altijd het meest actuele model.
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
De belangrijkste gegevensbron voor REGIS II zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft vaak gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:
• de hydrogeologische complexiteit (een homogeen samengestelde eenheid is beter te classificeren dan een heterogeen samengestelde eenheid);
• de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen in de omgeving van de gridcel;
• de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van hydrogeologische eenheden;
• het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.
Alle maatstaven van onzekerheid in REGIS II zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In REGIS II spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.
Van de meeste hydrogeologische eenheden is van de doorlatendheid een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid van de doorlatendheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m/d) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke doorlatendheid. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de doorlatendheid een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.
REGIS II is een regionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op landelijk en provinciaal niveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:100.000. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (subregionaal) kan REGIS II dienen als raamwerk waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.
De kwaliteit van REGIS II is onder andere afhankelijk van de volgende factoren: de kwaliteit van het geologische model DGM, de hoeveelheid, diepte, ruimtelijke verdeling en kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen, de verbreiding van een geologische eenheid, de breukwerking in deze eenheid en het modelleren van de eenheden.
Deze en andere kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen verder besproken.
Een hydrogeologische eenheid maakt onderdeel uit van een lithostratigrafische eenheid of valt daar mee samen. Hierdoor bestaat er een zeer nauwe samenhang tussen het geologische model DGM, dat de opbouw van de ondergrond in geologische (lithostratigrafische) eenheden beschrijft, en REGIS II. Om de consistentie tussen geologische en hydrogeologische informatie te kunnen waarborgen, zijn de lithostratigrafische interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen van de subset van DGM, en de geometrie van de geologische eenheden van dit model een randvoorwaarde voor REGIS II. Hydrogeologische interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen en ruimtelijke interpretaties van de hydrogeologische eenheden dienen gebaseerd te zijn op de informatie van DGM. De kwaliteit van DGM is daardoor mede bepalend voor de kwaliteit van REGIS II.
Voor REGIS II wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Dit is dezelfde subset als voor DGM gebruikt wordt. Er wordt gestreefd naar een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van boormonsterbeschrijvingen per geologische eenheid, maar dit kan niet altijd gerealiseerd worden. Er zijn gebieden met een hogere boordichtheid (in onderzoeksgebieden, drinkwateronttrekkingsgebieden) en gebieden met een veel lagere boordichtheid (Waddenzee, IJsselmeer). Daarnaast kan de boordichtheid per eenheid per regio variëren. Tot slot varieert de kwaliteit van de boorbeschrijvingen binnen deze subset. De gebruikte boormethode, de daaraan gekoppelde manier van monstername en de methode waarmee de monsters zijn beschreven beïnvloeden de kwaliteit van laagbeschrijvingen.
Binnen REGIS II wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Deze initiële subset is identiek aan de subset van de corresponderende versie van DGM. De boormonsterbeschrijvingen kunnen echter soms te weinig lithologische kenmerken bevatten of uit te grote diepte-intervallen bestaan om een hydrogeologische eenheid te kunnen interpreteren. Indien ook aanvullende informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een geofysische boorgatmeting, die ondersteunend kan zijn bij de interpretatie, ontbreekt, kan besloten worden om dergelijke boormonsterbeschrijvingen niet bij de modellering van de top en/of basis van de betreffende hydrogeologische eenheid mee te nemen. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een hydrogeologische eenheid wordt handmatig uitgevoerd.
De lithologische informatie van de boormonsterbeschrijvingen wordt ook gebruikt bij het schatten van de doorlatendheid van een deel van de hydrogeologische eenheden. De mate van detail en representativiteit van de boormonsterbeschrijvingen zijn bepalend of de informatie van een boormonsterbeschrijving wel/niet wordt gebruikt bij het samenstellen van de rasters van de doorlatendheid. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een hydrogeologische eenheid wordt deels automatisch, deels handmatig uitgevoerd.
Boormonsterbeschrijvingen zijn een momentopname van de beschreven ondergrond. De opbouw van de ondergrond ter plaatse van de boormonsterbeschrijving kan in de tijd die verstreken is tussen het maken van de beschrijving en het construeren van het model veranderd zijn. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd en vergravingen (havens, vaargeulen).
Bij het actualiseren van het model wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname aan deze boormonsterbeschrijvingen worden aangebracht, zullen niet zichtbaar in de momentopname zijn en zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende model.
Alle in de subset aanwezige boormonsterbeschrijvingen worden voorzien van een hydrogeologische indeling. Op automatische wijze wordt een voorzet voor deze interpretatie gedaan, waarna de uiteindelijke interpretatie handmatig geschiedt. Bij deze handmatige interpretatie kan additionele informatie worden gebruikt, zoals geofysische boorgatmetingen, zware mineralen diagrammen, pollenonderzoek en in de omgeving opgenomen sonderingen.
Na het in hydrogeologische eenheden interpreteren van de boormonsterbeschrijvingen worden de interpretaties middels een aantal plausibiliteitscontroles gecontroleerd.
Voor elke kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid wordt een verbreiding vastgesteld. Deze verbreiding bakent het gebied af waarbinnen de eenheid binnen het model gemodelleerd wordt. De verbreiding is de maximale of potentiële verbreiding van de eenheid binnen het lagenmodel: buiten de potentiële verbreiding komt de eenheid niet voor, binnen de verbreiding kan de eenheid voorkomen.
Bij het construeren van verbreidingsgrenzen wordt een kaartschaal van circa 1:100.000 gehanteerd. Kleine voorkomens van de hydrogeologische eenheid die buiten de resolutie van deze kaartschaal vallen, worden niet in de verbreiding opgenomen.
Binnen de modellering van REGIS II wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de hydrogeologische eenheden van REGIS II de breuken verondersteld verticaal te zijn.
Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele hydrogeologische eenheid bevindt.
REGIS II verschaft, afhankelijk van de hydrogeologische eenheid, schattingen van de hydraulische eigenschappen van de hydrogeologische eenheden. De kwaliteit van deze schattingen hangt samen met de hoeveelheid, diepte en ruimtelijke verdeling van geschikte boormonsterbeschrijvingen, de kwaliteit van deze boormonsterbeschrijvingen, de heterogeniteit van de hydrogeologische eenheid, de hoeveelheid, kwaliteit en ruimtelijke spreiding van bepalingen van deze hydraulische eigenschappen door middel van proeven en de bestaande kennis van de hydraulische eigenschappen van de eenheden en de gebruikte methodiek om deze schattingen te maken.
Geostatistische procedures worden gebruikt om op basis van geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen hydraulische parameters van een deel van de hydrogeologische eenheden te schatten. Daarbij wordt tevens de standaarddeviatie van de doorlatendheid als maat van modelonzekerheid uitgeleverd.
Indien er onvoldoende geschikte boormonsterbeschrijvingen zijn, is het niet mogelijk om de ruimtelijke variatie in de hydraulische eigenschappen aan te geven. In dat geval is een constante waarde gegeven voor het hele verbreidingsgebied van de eenheid.
Een boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de hoogteligging van geologische eenheden op één specifieke locatie. In het lagenmodel wordt middels geostatistische technieken een schatting gegeven van de hoogteligging van de geologische eenheden per rastercel. Deze is daarmee representatief voor een gebied van 100 bij 100 m (10.000 m2). De diepteligging van de geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de voorspelde diepte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de opeenvolging van hydrogeologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden, dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden moet voor de modellering vereenvoudigd worden.
In de modellering van REGIS II worden de kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheden gemodelleerd, de geometrie van de zandige eenheden wordt hiervan afgeleid.
De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het construeren van het model heeft plaatsgevonden. Verder geldt dat de maaiveldhoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 bij 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke puntlocatie.
Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 bij 100 m.
In het ondiepe bereik van REGIS II is de gebruiksschaal circa 1:100.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op groterere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.
De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.
Coördinaat |
Rijksdriehoekstelsel (m) |
WGS84 (graden) |
WGS84 (decimale graden) |
---|---|---|---|
Minimale X- coördinaat |
0 |
E 003 11 40.7450 |
3.19465 |
Minimale Y- coördinaat |
300.000 |
N 50 40 09.1109 |
50.66920 |
Maximale X- coördinaat |
280.000 |
E 007 16 30.7336 |
7.27520 |
Maximale Y-coördinaat |
625.000 |
N 53 35 46.3216 |
53.59620 |
De horizontale begrenzing van het model is vastgelegd in een polygoon.
Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de bovenkant bepaald wordt door de top van de ondiepst gelegen geologische eenheid van het DGM dat aan REGIS II ten grondslag ligt. De verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen geologische eenheid van dit DGM.
Alle coördinaten in REGIS II zijn gegeven in meter in het Rijksdriehoekstelsel (RD).
Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Indien een boormonsterbeschrijving zich binnen een straal van 150 meter van een breukvlak bevindt, wordt deze locatie 150 meter loodrecht van het breukvlak verschoven. Hiermee wordt voorkomen dat boormonsterbeschrijvingen gelegen in rastercellen die door breukvlakken worden doorsneden, een foutieve invloed op het modelresultaat kunnen hebben.
Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (‘lower left corner’).
Alle hoogten in het lagenmodel van REGIS II zijn gegeven in meter ten opzichte van NAP.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject GeoTop en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Versie: 0.99
Datum: 21 juni 2019
Artikel 1 Definities |
|
1.1 |
Objecttypen |
1.2 |
Referentielijsten |
1.3 |
Gestruktureerde datatypen |
1.4 |
Primitieve datatypen |
1.5 |
Enumeraties |
1.6 |
Attribuut- en relatiesoort details |
Toelichting |
|
2.1 |
Beschrijving |
2.2 |
Dekkingsgebied en modelgebieden |
2.3 |
Modelonzekerheden |
2.4 |
Doel en gebruik |
2.5 |
Kwaliteitsaspecten |
2.6 |
Metadata |
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen met beschrijvings- en interpretatie-intervallen – overzicht
Voxelmodel – overzicht
Lagenmodel – overzicht
Naam |
Model |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van het ondergrondmodel GeoTOP, bestaande uit één of meer modelgebieden. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van de modelversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
0 .. 1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model is specialisatie van Registratieobject |
Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Naam |
Modelgebied |
---|---|
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van een modelgebied. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van een modelgebiedversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
0 .. 1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
||
Raster met de beschrijving van maaiveld- en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model [ 1 ] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 .. * ] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt. |
Voxel [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een in een modelgebied gebruikt boormonsterbeschrijving waarbij een interpretatie in geologische eenheden en in lithoklassen is gemaakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
Bij het construeren van een modelgebiedversie wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de DINO-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie. |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
NITG-nummer van het boormonsterbeschrijving. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijvingGeïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Geinterpreteerd lithoklasse-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort. |
Naam |
Boorbeschrijvingsinterval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
De korrelgrootte in µm, waarbij de zandfractie op basis van gewicht in twee delen van 50% is verdeeld. Bij het beschrijven wordt dit kenmerk als zandmediaan (getal) en als klasse waarin deze mediaan valt (zandmediaanklasse) vastgelegd. |
Integer |
0 .. 1 |
|
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Geschatte gewichtspercentage van de schelpenfractie (schelpen = 2 mm). |
Integer |
0 .. 1 |
|
Code die het volume-aandeel van schelpmateriaal (inclusief schelpgruis) aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die het volume-aandeel van het plantenmateriaal aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die het percentage glimmer aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die het percentage glauconiet aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Geschatte gewichtspercentage van het percentage organische stof. |
Integer |
0 .. 1 |
|
Code die het kalkgehalte aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Code die de consistentie van klei aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Overheersende kleur. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
|
Geschatte gewichtspercentage van de minerale delen, voornamelijk kleimineralen, met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Integer |
0 .. 1 |
|
Indicatie of er plantenresten aanwezig zijn. |
0 .. 1 |
||
Indicatie of er schelpen aanwezig zijn. |
0 .. 1 |
||
Indicatie of er kleibrokjes aanwezig zijn. |
0 .. 1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Boorbeschrijvingsinterval [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De geologische eenheid waartoe het interval behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
1 |
||
Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. |
0 .. 1 |
||
Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. |
CHARACTERSTRING |
0 .. 1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [ 1 .. * ]behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Naam |
Geinterpreteerd lithoklasse-interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Interpretatie van een in GeoTOP gebruikt boormonsterbeschrijving als opeenvolging van boorbeschrijvingsintervallen van gelijke lithoklasse. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
1 |
||
Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten. |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geinterpreteerd lithoklasse-interval [ 1 .. * ] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort. |
Naam |
Laag |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een volume van een geologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
Een niet in het gegevensmodel weergegeven relatie is dat een voxel zich binnen de grensvlakken van een modellaag bevindt. |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een laag. |
1 |
||
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een laag. |
1 |
||
Dikte in m. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
1 |
||
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
1 |
||
Een breuk is een zone in de basis van de Laag waarin breukwerking heeft plaatsgevonden. |
0 .. * |
||
Het gebied waar binnen de laag is gekarteerd. |
1 .. * |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Laag [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt. |
Naam |
Voxel |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een voxel is een blokvormig volume in de ondergrond met uniforme eigenschappen. Een voxel heeft een locatie, vastgelegd door de (x,y,z)-coördinaten van het middelpunt van de voxel, en een aantal attributen. De attribuutwaarden zijn representatief voor de hele voxel, niet alleen voor het middelpunt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Overzicht attributen
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De geologische eenheid waar de voxel onderdeel van uitmaakt. |
1 |
||
De meest waarschijnlijke lithoklasse die representatief is voor de voxel. |
1 |
||
Geometrie van Voxel. |
1 |
||
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?organisch materiaal (veen)?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?klei?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?kleiig zand, zandige klei en leem?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?fijn zand?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?matig grof zand?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grof zand?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grind?. |
REAL |
1 |
|
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?schelpen?. |
REAL |
1 |
|
De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort. |
REAL |
1 |
|
De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse. |
REAL |
1 |
Overzicht relaties
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Voxel [ 1 .. * ] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [ 1 ] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt. |
Naam |
Lithoklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke, identificerende code van de lithoklasse. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Naam van de lithoklasse. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Unieke, numerieke code van de lithoklasse die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt. |
Integer |
1 |
|
Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de lithoklasse-eenheden in een legenda. |
Integer |
1 |
|
RGB-waarde van de kleur waarmee de lithoklasse in visualisaties wordt weergegeven. |
1 |
Naam |
Geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Naam van de geologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Unieke, numerieke code van de geologische eenheid die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt. |
Integer |
1 |
|
Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. |
Integer |
1 |
|
RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
1 |
Naam |
Interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
|
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Integer |
1 |
Naam |
Grensvlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
1 |
||
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
1 |
Naam |
Kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Integer |
1 |
Naam |
CV_Coverage |
Definitie |
Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages) |
Naam |
GM_Point |
Definitie |
Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_MultiCurve |
Definitie |
Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Solid |
Definitie |
Volume. 3-dimensionaal geometrietype. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Surface |
Definitie |
Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de modelversie. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De huidige versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
is samengesteld uit |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van een modelgebiedversie. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De huidige versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Raster met de beschrijving van maaiveld- en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
boornummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
NITG-nummer van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geometrie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Toelichting |
Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterbeschrijving en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterbeschrijving in mm ten opzichte va |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
GM_Point |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
einddiepte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
lithologie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
zandmediaan |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De korrelgrootte in µm, waarbij de zandfractie op basis van gewicht in twee delen van 50% is verdeeld. Bij het beschrijven wordt dit kenmerk als zandmediaan (getal) en als klasse waarin deze mediaan valt (zandmediaanklasse) vastgelegd. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
zandmediaanklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging klei |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging silt |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging grind |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Patroon |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging humus |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
schelpenpercentage |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Geschatte gewichtspercentage van de schelpenfractie (schelpen = 2 mm). |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
schelpenfractie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die het volume-aandeel van schelpmateriaal (inclusief schelpgruis) aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
plantenresten |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die het volume-aandeel van het plantenmateriaal aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
micafractie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die het percentage glimmer aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
glauconietfractie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die het percentage glauconiet aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
percentage organisch materiaal |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Geschatte gewichtspercentage van het percentage organische stof. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kalkgehalte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die het kalkgehalte aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
consistentie klei |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de consistentie van klei aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
hoofdkleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Overheersende kleur. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
lutumpercentage |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Geschatte gewichtspercentage van de minerale delen, voornamelijk kleimineralen, met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
indicatie planten aanwezig |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Indicatie of er plantenresten aanwezig zijn. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Indicatie |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
indicatie schelpen aanwezig |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Indicatie of er schelpen aanwezig zijn. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Indicatie |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
indicatie kleibrokjes aanwezig |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Indicatie of er kleibrokjes aanwezig zijn. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Indicatie |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
indicatie gestuwd |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Indicatie |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geulgeneratie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. 1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
lithoklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Lithoklasse |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een laag. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een laag. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Dikte in m. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
breuk |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een breuk is een zone in de basis van de Laag waarin breukwerking heeft plaatsgevonden. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_MultiCurve |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
karteergebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het gebied waar binnen de laag is gekarteerd. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 .. * |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De geologische eenheid waar de voxel onderdeel van uitmaakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
meest waarschijnlijke lithoklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De meest waarschijnlijke lithoklasse die representatief is voor de voxel. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Lithoklasse |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geometrie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Geometrie van Voxel. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Solid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op organisch materiaal (veen) |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?organisch materiaal (veen)?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op klei |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?klei?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op kleiig zand, zandige klei en leem |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?kleiig zand, zandige klei en leem?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op fijn zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?fijn zand?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op matig grof zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?matig grof zand?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op grof zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grof zand?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op grind |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grind?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans op schelpen |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?schelpen?. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
modelonzekerheid gelogische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De modelonzekerheid is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine modelonzekerheid en 1 een zeer hoge modelonzekerheid aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
modelonzekerheid lithoklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De modelonzekerheid is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine modelonzekerheid en 1 een zeer hoge modelonzekerheid aangeeft. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
REAL |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, identificerende code van de lithoklasse. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de lithoklasse. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
voxelnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, numerieke code van de lithoklasse die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
volgnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de lithoklasse-eenheden in een legenda. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
RGB-waarde van de kleur waarmee de lithoklasse in visualisaties wordt weergegeven. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Kleur |
Naam |
code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
voxelnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, numerieke code van de geologische eenheid die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
volgnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Kleur |
Naam |
top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
hoogteligging |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
standaarddeviatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
rood |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
groen |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
blauw |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Definitie |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
J |
Ja |
|
N |
Nee |
GeoTOP is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schattingen of voorspellingen van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond in twee of drie dimensies. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.
GeoTOP is een driedimensionaal geologisch model van de laagopbouw en grondsoort (bijvoorbeeld klei, zand, veen) van de ondiepe ondergrond van Nederland tot een diepte van maximaal 50 m onder NAP. In GeoTOP is de ondergrond onderverdeeld in een regelmatig driedimensionaal grid (raster) van aaneengesloten voxels (volumecellen) van 100 x 100 m in de horizontale richtingen en 0,5 m in de verticaal. Aan elke voxel zijn eigenschappen gekoppeld. Dit zijn de lithostratigrafische c.q. geologische eenheid (laag) waartoe een voxel behoort, de lithoklasse (grondsoort) die representatief is voor de voxel en een aantal attributen die tezamen een maat van modelonzekerheid vormen. Behalve voxels bevat GeoTOP ook een gedetailleerd lagenmodel en de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen die bij het maken van het model gebruikt zijn.
De termen lithostratigrafie, geologische eenheid en lithoklasse worden hieronder toegelicht:
• Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.
• In GeoTOP wordt de term geologische eenheid gebruikt in plaats van lithostratigrafische eenheid omdat niet elke eenheid in het model één-op-één overeenkomt met een lithostratigrafische eenheid volgens de Nomenclator. Het kan namelijk voor de modellering nodig zijn om twee of meer lithostratigrafische eenheden samen te nemen tot één geologische eenheid. De tegenovergestelde situatie, waar een lithostratigrafische eenheid wordt gesplitst in een of meerdere geologische eenheden komt ook voor.
• Lithologische kenmerken worden in GeoTOP weergegeven door middel van lithoklassen, waarin lithologie (grondsoort) en zandkorrelgrootteklassen zijn gecombineerd in één classificatie.
• GeoTOP bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:
• De interpretatie van de boormonsterprofielen in geologische eenheden en in lithoklasse-eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is onderverdeeld in intervallen van gelijke geologische eenheid. Daarbinnen zijn de intervallen verder opgedeeld in intervallen van een gelijke lithoklasse.
• Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.
• Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van geologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken worden weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100
• Elke rastercel heeft de diepteligging van top respectievelijk basis in m onder NAP als attribuut. Uit de top- en basisrasters is een dikteraster afgeleid met de dikte van de geologische eenheid in m. Tot slot zijn er voor zowel top als basis standaarddeviatierasters beschikbaar die de modelonzekerheid van het lagenmodel representeren.
• Een voxelmodel waarbij de ondergrond in voxels van 100 x 100 x 0,5 m ingedeeld is. Elke voxel heeft een aantal attributen, namelijk de geologische eenheid, de meest waarschijnlijke lithoklasse en een aantal attributen die tezamen een maat van modelonzekerheid vormen.
De onderlinge samenhang van de in de BRO opgenomen geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen, lagenmodel en voxelmodel is geïllustreerd in Figuur 3.1 – 3.3.
Figuur 3.1: 3D weergave van boormonsterbeschrijvingen waarbij de kleuren verschillende geologische eenheden weergeven.
Figuur 3.2: 3D weergave van een lagenmodel gebaseerd op de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen van Figuur 3.1. Van het lagenmodel zijn alleen de basisvlakken weergegeven. Elk basisvlak is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de in de boormonsterbeschrijvingen aangetroffen basissen van de betreffende geologische eenheid.
Figuur 3.3: 3D weergave van het lagenmodel van Figuur 3.3 waarbij de kleuren in de boormonsterbeschrijvingen nu de lithoklasse weergeven.
Figuur 3.4: 3D weergave van een voxelmodel waarbij de kleuren van de voxels de lithoklasse weergeven. De lithoklasse indeling in de voxels is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de lithoklassen in de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen binnen de verschillende geologische eenheden.
Een belangrijk aspect van GeoTOP is dat het is opgedeeld in modelgebieden. GeoTOP wordt niet in één keer landelijk samengesteld maar regio-gewijs ontwikkeld. De prioriteitstelling vindt plaats in samenspraak tussen de Geologische Dienst Nederland en de gebruikers, onder auspiciën van de bronhouder (het Ministerie van BZK). Historische modelgebieden, die nog niet gemodelleerd zijn onder het kwaliteitsregime van de BRO (zoals vastgelegd in het Totstandkomingsrapport) worden in de BRO opgenomen als zijnde ‘in onderzoek’.
Op GeoTOP is versiebeheer van toepassing. Het versiebeheer geldt zowel voor individuele modelgebieden als voor GeoTOP als geheel. De in de BRO uitgeleverde actuele versie van GeoTOP omvat alle op dat moment actuele modelgebieden.
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk viawww.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
De belangrijkste gegevensbron voor GeoTOP zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft vaak gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen en voxels geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel of voxel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:
• de geologische complexiteit (de lithoklasse van een homogeen samengestelde eenheid is beter te schatten dan die van een heterogeen samengestelde eenheid);
• de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterprofielen in de omgeving van de gridcel of voxel;
• de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van geologische eenheden;
• het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.
Alle maatstaven van onzekerheid in GeoTOP zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In GeoTOP spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.
Van elke gemodelleerde geologische eenheid in het lagenmodel is van zowel de top als de basis een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke diepteligging van de gemodelleerde top en basis van de geologische eenheid. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de diepteligging van de top of basis een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid en per modelgebied verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.
In het voxelmodel wordt de lithoklasse met behulp van stochastische interpolatietechnieken geschat. Deze technieken komen er in essentie op neer dat het model een groot aantal (bijvoorbeeld 100) keer wordt doorgerekend met telkens een andere, maar statistisch gezien even waarschijnlijke, uitkomst. Voor de lithoklasse van een voxel wordt dan bijvoorbeeld 80 keer klei geschat, 10 keer veen en 10 keer kleiig zand. Uit de verschillende schattingen wordt voor elke lithoklasse de kans op voorkomen berekend door het aantal keren dat de lithoklasse is geschat te delen door het aantal modelberekeningen (bijvoorbeeld 100). In het eerder beschreven voorbeeld is de kans op klei dan 0,8, de kans op veen 0,1 en de kans op kleiig zand eveneens 0,1.
De verschillende uitkomsten van de modelberekeningen geven aan hoe goed het model in staat is om een eenduidige schatting te geven: in het beste geval leidt elke modelberekening tot dezelfde uitkomst, in het slechtste geval komen alle mogelijke uitkomsten even vaak voor.
Voor individuele voxels kan de kansverdeling worden weergegeven in een histogram, waarmee een visualisatie van de modelonzekerheid in de betreffende voxel wordt verkregen (Figuur 3.5).
Figuur 1 Modelonzekerheid individuele voxel. Figuur 3.5: Visualisatie van modelonzekerheid van een individuele voxel door het weergeven van de kans op lithoklasse in een histogram. In dit voorbeeld is de meest waarschijnlijke lithoklasse klei, met een kans van ruim 50%. Er is ook een vrij grote kans op kleiig zand (~30%), de kans dat de voxel zand of veen bevat is echter klein.
Naast de kans op lithoklasse bevat het voxelmodel een maat van modelonzekerheid die in één getalswaarde wordt uitgedrukt in plaats van een reeks afzonderlijke kansen voor elke mogelijke lithoklasse of geologische eenheid. Deze maat is afgeleid van het concept van informatie-entropie. In plaats van de term informatie-entropie wordt in GeoTOP de term modelonzekerheid gebruikt.
De modelonzekerheid van lithoklasse is de mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse en heeft de volgende eigenschappen:
1. Modelonzekerheid is 0 als elke modelberekening tot dezelfde geschatte lithoklasse leidt, ofwel er is één lithoklasse met kans 1, en alle andere lithoklassen hebben kans 0.
2. Modelonzekerheid is 1 (maximale waarde) als alle mogelijke lithoklassen met dezelfde kans voorkomen. Het model kan dan geen eenduidige schatting geven van de lithoklasse van de voxel.
3. Hoe meer mogelijke lithoklassen met een kans groter dan 0, hoe groter de modelonzekerheid.
4. Hoe groter de verschillen tussen de kansen, hoe kleiner de modelonzekerheid.
Voorbeelduitwerking
In onderstaande tabel is de modelonzekerheid (H) uitgewerkt voor een model met drie mogelijke lithoklassen (bijvoorbeeld zand, klei, veen, met kansen p1, p2, p3).
In de eerste situatie is de kans op de eerste lithoklasse 1, en hebben de beide andere lithoklassen een kans 0. Hieruit volgt dat het model zeer goed in staat is om een schatting te geven en de modelonzekerheid is daarom 0.
In de tweede situatie zijn de kansen op de drie lithoklassen aan elkaar gelijk. Het model is niet in staat om een eenduidige schatting te geven en de modelonzekerheid is daarom 1.
In de derde situatie zijn er twee lithoklassen met gelijke kansen. Het model kan geen eenduidige schatting geven van de eerste twee lithoklassen, maar lithoklasse 3 komt zeker niet voor.
In de laatste situatie wordt een kleine kans op lithoklasse 3 (p3 = 0.02 of 2%) geïntroduceerd waardoor de modelonzekerheid relatief sterk toeneemt.
De modelonzekerheid van geologische eenheid is de mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort. Net als de modelonzekerheid op lithoklasse is deze onzekerheid afgeleid van het concept van informatie-entropie en heeft vergelijkbare eigenschappen. Bij de berekening van de modelonzekerheid wordt gebruik gemaakt van de standaarddeviaties van de top en de basis van de verschillende geologische eenheden uit het lagenmodel.
GeoTOP is een subregionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op provinciaal, gemeentelijk of wijkniveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:50.000 die bij Geologische Kaart van Nederland, een voorloper van GeoTOP, gehanteerd werd. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (straatniveau of individuele gebouwen) kan GeoTOP dienen als raamwerk waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.
De kwaliteit van GeoTOP is sterk afhankelijk van de volgende factoren:
De hoeveelheid beschikbare boormonsterbeschrijvingen. De gebruikte boormonsterbeschrijvingen zijn niet gelijkmatig over Nederland verdeeld. Er zijn gebieden met een zeer hoge boordichtheid, bijvoorbeeld Zuid-Holland en grote delen van Midden-Nederland. Andere delen van het land, zoals de Veluwe, hebben een veel lagere boordichtheid. Bovendien geldt dat de boordichtheid snel met de diepte afneemt. In het algemeen kan gesteld worden dat de afnemende datadichtheid dieper dan 30 m onder maaiveld leidt tot een sterk verminderde kwaliteit van de schatting van de lithoklasse.
De kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen. De gebruikte boormonsterbeschrijvingen zijn niet specifiek voor GeoTOP verzameld en de kwaliteit loopt, afhankelijk van het doel en de methode waarmee ze gezet zijn, sterk uiteen.
De ouderdom van de brongegevens. De te modelleren werkelijkheid zoals die in boormonsterbeschrijvingen en op geologisch en bodemkundig kaartmateriaal is weergegeven kan intussen zijn veranderd. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd, vergravingen (havens, vaargeulen), of zich verleggende geulsystemen in de Waddenzee.
De complexiteit van de geologie. Een eenvoudige, homogene ondergrond is eenvoudiger en met minder boormonsterbeschrijvingen te modelleren dan een complexe, heterogene ondergrond. Complexiteit kan regionaal verschillen, daarnaast bestaan binnen een regio ook verschillen in de complexiteit van de geologische eenheden die in de regio worden onderscheiden.
De toepassing waarin GeoTOP gebruikt wordt. Verschillende toepassingen stellen verschillende kwaliteitseisen.
Deze en andere kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen verder besproken.
Zowel bij het construeren van nieuwe modelgebieden als bij het plegen van onderhoud aan bestaande modelgebieden wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke onderlinge aansluiting van de modelgebieden. Desondanks kunnen zich op de overgang van het ene modelgebied naar het andere aansluitingsproblemen voordoen. Dit heeft te maken met de tijd die verstrijkt tussen het opleveren van het ene en het andere modelgebied. In de verstreken tijd zijn meer boormonsterbeschrijvingen verzameld, kan er een nieuwe versie van een brongegeven beschikbaar zijn gekomen of zijn de geologische inzichten gewijzigd. Ook kan de te modelleren werkelijkheid zijn gewijzigd, bijvoorbeeld het effect van een zandwinning die in het ene modelgebied al zichtbaar is maar in het andere, oudere modelgebied nog niet.
Aansluitingsproblemen zijn te herkennen aan onrealistische sprongen in de diepteligging van de top of basis van een geologische eenheid en abrupte overgangen in lithoklasse precies op de modelgebiedgrens. Het verdient daarom aanbeveling om in de nabijheid van een modelgebiedgrens niet alleen het model zelf, maar ook de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen aan weerszijden van de grens te raadplegen. De grenzen van de modelgebieden zijn opgenomen in de BRO.
De inhoudelijke kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen is zeer wisselend. De gebruikte boormethode en de daaraan gekoppelde manier van monstername oefent invloed uit op de inhoudelijke kwaliteit van laagbeschrijvingen. Booractiviteiten verstoren de aanwezige opbouw van de bodemlagen. Afhankelijk van de boormethode treedt in grote of kleine mate vermenging op van de verschillende grondsoorten. In een gestoken boring, waarbij een ongeroerd bodemmonster voor iedere meter wordt genomen, gebeurt dit alleen bij de overgang van de kernen. Maar tijdens een spoelboring vindt een sterke vermenging van de lagen plaats. Bovendien kan de aan het boorwater toegevoegde boorspoeling de kwaliteit van het monster nog verder doen dalen.
Ook de manier waarop de monsters zijn beschreven en de vakkundigheid van de beschrijver spelen een belangrijke rol. Het besluit om de laagopbouw van een boring al dan niet uitgebreid te beschrijven, hangt o.a. af van het doel van de boring en de daarvoor beschikbare financiële middelen.
Uitgangspunt voor GeoTOP is dat alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen worden meegenomen in de modellering. Voor een deel van de boormonsterbeschrijvingen geldt echter dat de kwaliteit zodanig laag is, dat GeoTOP er niet beter maar slechter door zou worden. Om deze boormonsterbeschrijvingen te traceren en uit te sluiten wordt een kwaliteitsfilter toegepast. Een eerste filter sluit boormonsterbeschrijvingen uit waarvan alleen kopgegevens bekend zijn of waarvan de kopgegevens maaiveldhoogte, einddiepte of locatie (x- en y-coördinaat) ontbreken.
Vervolgens worden alle boormonsterbeschrijvingen onderworpen aan een geautomatiseerd uitgevoerde kwaliteitscontrole. Dit gebeurt door te kijken naar de dikte van de intervallen in de eerste 30 m van de boormonsterbeschrijving. (Een interval bevindt zich in de eerste 30 m als de top zich niet meer dan 30 m onder het maaiveld van het boormonsterbeschrijving bevindt.) Van deze intervallen wordt de maximale dikte en de gemiddelde dikte bepaald. Op basis van ervaringscijfers worden boormonsterbeschrijvingen met een te groot maximaal dikte-interval en/of een te groot gemiddeld dikte-interval uitgesloten. De waarden van de maximaal toelaatbare dikte kan per modelgebied of geologische regio verschillen.
Boormonsterbeschrijvingen die worden uitgesloten worden vastgelegd in een lijst met uit te sluiten boornummers, met een (korte) omschrijving van de reden waarom ze uitgesloten zijn. Deze lijst wordt in latere modelleerstappen op basis van controles van het lagenmodel nog handmatig aangevuld. Afhankelijk van het modelgebied wordt in het algemeen maximaal 10% van de boormonsterbeschrijvingen op basis van het automatische kwaliteitsfilter uitgesloten.
Boormonsterbeschrijvingen zijn een momentopname van de beschreven ondergrond. De opbouw van de ondergrond ter plaatse van de boormonsterbeschrijving kan in de tijd die verstreken is tussen het maken van de beschrijving en het construeren van het model veranderd zijn. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd, vergravingen (havens, vaargeulen), of zich verleggende geulsystemen in de Waddenzee.
Bij het construeren van een modelgebied wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de brondatabase met boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boormonsterbeschrijvingsintervallen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die in de brondatabase na de momentopname worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende modelgebied.
Door de omvang van de dataset is het ondoenlijk alle boormonsterbeschrijvingen handmatig te voorzien van een indeling in geologische eenheden. Bovendien bestaat bij handmatige werkzaamheden het gevaar van inconsistentie waarbij vergelijkbare boormonsterbeschrijvingen verschillend worden geïnterpreteerd. GeoTOP voorziet daarom in geautomatiseerde procedures om de boormonsterbeschrijving in geologische eenheden te interpreteren.
De interpretatie in geologische eenheden wordt door gebiedsdeskundige geologen getoetst aan de hand van geologische dwarsdoorsneden en eerder met de hand geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen. Ook wordt een aantal plausibiliteitscontroles uitgevoerd om een stratigrafisch correcte opeenvolging van eenheden te waarborgen. Het is echter niet mogelijk om alle individuele interpretaties handmatig te controleren.
De lithoklasse-interpretatie van boormonsterbeschrijvingsintervallen is een geautomatiseerd proces met relatief eenvoudige en eenduidige rekenregels.
Voorafgaand aan de stratigrafische interpretatie van de boormonsterbeschrijvingen wordt van elke geologische eenheid een verbreiding vastgesteld. Deze verbreiding bakent het gebied af waarbinnen in het constructieproces van GeoTOP de boormonsterbeschrijvingen onderzocht worden op het voorkomen van de geologische eenheid. Tevens fungeert de verbreiding als de maximale of potentiële verbreiding van het lagenmodel: buiten de potentiële verbreiding komt de eenheid niet voor, binnen de verbreiding kan de eenheid voorkomen.
Bij het construeren van verbreidingsgrenzen wordt een kaartschaal van circa 1:50.000 gehanteerd. Kleine voorkomens van de geologische eenheid die buiten de resolutie van deze kaartschaal vallen, worden daardoor mogelijk niet in de verbreiding opgenomen.
Ten behoeve van de lagenmodellering worden de verbreidingsgrenzen (polygonen) verrasterd naar rasters met rastercellen van 100 x 100 m.
Binnen de modellering van GeoTOP wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de geologische eenheden van GeoTOP de breuken verondersteld verticaal te zijn.
De mate van detaillering van het lagenmodel in het ondiepe bereik is in het algemeen groter dan in de diepere delen. Dit heeft de maken met de datadichtheid, die in het ondiepe bereik hoger is dan in het diepe deel.
In het constructieproces van GeoTOP worden geostatistische procedures gebruikt om de diepteligging van de basis van elke geologische eenheid te schatten. Daarnaast wordt de standaarddeviatie van de basis als maat van modelonzekerheid uitgeleverd. Het geostatistische karakter van het lagenmodel is terug te zien in lokale variaties gesuperponeerd op een regionale trend.
Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele geologische eenheid bevindt. Deze gevolgtrekking gebruiken we om van (de middelpunten van) voxels te bepalen tot welke eenheid ze behoren.
Voor de consistentie geldt een uitzondering voor eenheden die een onderdeel vormen van een andere, omhullende ‘moedereenheid’. Een punt in de ruimte ligt dan zowel tussen de top en basis van die eenheid als tussen de top en basis van de omhullende moedereenheid. In het voxelmodel geldt deze uitzondering niet: een voxel krijgt altijd 1 geologische eenheid toegekend.
Een geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de diepteligging en dikte van geologische eenheden op één specifieke puntlocatie. In het lagenmodel wordt een schatting gegeven van de diepteligging en dikte van geologische eenheden die representatief is voor een gebied van 100 x 100 m (10.000 m2) en die past bij een (sub)regionale schaal. De diepteligging en dikte van geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de diepteligging en dikte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de stratigrafische opeenvolging van eenheden in een boormonsterprofiel kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden: dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden kan voor de modellering zijn vereenvoudigd.
De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals kleine hoogteverschillen ter plaatse van het boormonsterbeschrijving, fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het construeren van het model heeft plaatsgevonden. Verder geldt ook bij maaiveldhoogte dat de hoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 x 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke puntlocatie.
Bij het construeren van het voxelmodel wordt een stochastische interpolatietechniek gebruikt om de lithoklasse van de voxels te schatten. De procedure leidt tot een set van bijvoorbeeld 100 verschillende, maar statistisch gezien even waarschijnlijke schattingen. Via een speciaal daarvoor ontwikkelde methode worden de lithoklassen gemiddeld tot de ‘meest waarschijnlijke lithoklasse’. Daarnaast wordt voor elke lithoklasse de kans op voorkomen berekend door het aantal keer dat in een voxel de lithoklasse geschat is te delen door het aantal schattingen.
Het voxelmodel heeft in de horizontale richtingen dezelfde dimensies als het lagenmodel. In de verticale richting heeft het voxelmodel echter een maximale resolutie van 0,5 m. Dit betekent dat waarden van top, basis en dikte van de geologische eenheden in het voxelmodel altijd veelvouden van 0,5 m zijn.
Bij het vertalen van het lagenmodel naar het voxelmodel wordt voor het middelpunt van de voxel bepaald in welke geologische eenheid hij valt. Deze eenheid wordt vervolgens aan de voxel toegewezen. Op plaatsen waar een eenheid in het lagenmodel dunner is dan 0,5 m, en er geen voxel-middelpunt tussen top en basis ligt, zal de eenheid niet in het voxelmodel voorkomen. Als er juist wel een voxel-middelpunt tussen top en basis ligt, zal de eenheid een overdreven dikte krijgen van 0,5 m.
In uitzonderingsgevallen wordt ervoor gekozen om een eenheid in het lagenmodel een minimale dikte van 0,5 m te geven. Daarmee wordt gewaarborgd dat de eenheid, daar waar die in het lagenmodel voorkomt, ook in het voxelmodel wordt gerepresenteerd.
Net als bij het lagenmodel kunnen er verschillen bestaan tussen de lithoklassen in het boormonsterbeschrijving en die in het voxelmodel. De lithoklassen in het voxelmodel zijn een schatting die representatief is voor een volume van 100 x 100 bij 0,5 m (5.000 m3) en die past bij een (sub)regionale schaal.
Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 x 100 m. Voxels in het voxelmodel meten 100 x 100 m in de horizontale richtingen en 0,5 m in de verticale richting.
Nabij het aardoppervlak heeft GeoTOP een gebruiksschaal van circa 1:50.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op grotere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.
De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.
Coördinaat |
Rijksdriehoekstelsel (m) |
WGS84 (graden) |
WGS84 (decimale graden) |
---|---|---|---|
Minimale X- coördinaat |
0 |
E 003 11 40.7450 |
3.19465 |
Minimale Y- coördinaat |
300.000 |
N 50 40 09.1109 |
50.66920 |
Maximale X- coördinaat |
280.000 |
E 007 16 30.7336 |
7.27520 |
Maximale Y-coördinaat |
625.000 |
N 53 35 46.3216 |
53.59620 |
De horizontale begrenzing is zowel voor het model als geheel als voor elk modelgebied afzonderlijk vastgelegd in een polygoon.
De verticale begrenzing aan de bovenkant wordt bepaald door het maaiveld- en waterbodemhoogtebestand. Dit bestand is een raster met cellen van 100 x 100 m en vormt een onderdeel van het modelgebied. Elke rastercel geeft de hoogteligging van het maaiveld resp. de waterbodem ten opzichte van NAP weer.
Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen eenheden. Voor het voxelmodel geldt dat de onderkant van de diepst gelegen voxel nooit dieper ligt dan 50 m onder NAP.
Alle coördinaten in GeoTOP zijn gegeven in m in het Rijksdriehoekstelsel (RD).
Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (“lower left corner”). Voor het voxelmodel geldt de conventie dat de horizontale ligging van een voxel wordt beschreven door de coördinaten van het middelpunt (“cell center”) van de voxel.
Alle hoogten in het lagenmodel en voxelmodel van GeoTOP zijn gegeven in m ten opzichte van NAP. Voor het voxelmodel geldt de conventie dat de verticale ligging van een voxel wordt beschreven door de coördinaten van het middelpunt (“cell center”) van de voxel.
Deze bijlage betreft de catalogus van het registratieobject digitaal geologisch model en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.
Versie: 0.99
Datum: 07 mei 2019
Artikel 1 Definities |
|
1.1 |
Objecttypen |
1.2 |
Referentielijsten |
1.3 |
Gestruktureerde datatypen |
1.4 |
Primitieve datatypen |
1.5 |
Enumeraties |
1.6 |
Attribuut- en relatiesoort details |
Toelichting |
|
2.1 |
Beschrijving |
2.2 |
Versiebeheer |
2.3 |
Modelonzekerheden |
2.4 |
Doel en gebruik |
2.5 |
Kwaliteitsaspecten |
2.6 |
Metadata |
DGM (Digitaal Geologisch Model) – overzicht
Naam |
Model |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van het ondergrondmodel DGM, bestaande uit één of meer modelgebieden. |
Herkomst definitie |
TNO |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van de modelversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Datum |
0..1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model is specialisatie van Registratieobject |
Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO). |
Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 ..*] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Naam |
Modelgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een versie van een modelgebied. |
Herkomst definitie |
TNO |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Naam van een modelgebiedversie. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Versienummer. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
1 |
|
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Datum |
0..1 |
|
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
1 |
||
Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
1 |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1..*] |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1..*] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Laag [1..*] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerd boormonsterprofiel |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een in een modelgebied gebruikt boormonsterprofiel waarbij een interpretatie in geologische eenheden is gemaakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
Bij het construeren van een modelgebied wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterprofielen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterprofielen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de bron-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie. |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel. |
1 |
||
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Integer |
1 |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1..*] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Boorbeschrijvingsinterval [1..*] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1..*]behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofielGeïnterpreteerd boormonsterprofiel [1] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Naam |
Boorbeschrijvingsinterval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied geïnterpreteerd boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
TNO |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
1 |
||
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
|
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Boorbeschrijvingsinterval [1..*] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Naam |
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Interpretatie van een in DGM gebruikt boormonsterprofiel als opeenvolging van boorbeschrijvingsintervallen van gelijke geologische eenheid. |
Herkomst definitie |
TNO |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
1 |
||
De geologische eenheid waartoe het interval behoort |
1 |
||
Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. |
0..1 |
||
Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. |
CHARACTERSTRING |
0..1 |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1..*]behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1] |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Naam |
Laag |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een volume van een geologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken. |
Herkomst definitie |
TNO |
Attribuutnaam |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. |
1 |
||
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. |
1 |
||
Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag. |
1 |
||
De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied. |
1 |
||
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
1 |
||
De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. |
0..* |
||
Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. |
1..* |
Rol naam met kardinaliteiten |
Definitie |
---|---|
Laag [1..*] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1] |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Naam |
Geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Referentie element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Naam van de geologische eenheid. |
CHARACTERSTRING |
1 |
|
Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. |
Integer |
1 |
|
RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
1 |
Naam |
Interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Integer |
1 |
|
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Integer |
1 |
Naam |
Grensvlak |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Ruimtelijke begrenzing en standaarddeviatie. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
1 |
||
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
1 |
Naam |
Dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De dikte van de laag. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
1 |
||
Standaarddeviatie van de dikte in m. |
1 |
Naam |
Kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging. |
Data element |
Definitie |
Formaat |
Card |
---|---|---|---|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Integer |
1 |
|
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Integer |
1 |
Naam |
GM_MultiCurve |
Definitie |
Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Point |
Definitie |
Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
GM_Surface |
Definitie |
Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema) |
Naam |
CV_Coverage |
Definitie |
Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages) |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de modelversie. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop de modelversie actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
is samengesteld uit |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1..* |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van een modelgebiedversie. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
versie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Versienummer. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum ingang |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Eerste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
datum einde |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Laatste dag waarop het modelgebied actueel is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Toelichting |
De actuele versie heeft (nog) geen einddatum. |
Mogelijk geen waarde |
Ja |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Ja |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Datum |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dekkingsgebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarvoor het model geldig is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
boornummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geometrie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Toelichting |
Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterprofiel en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterprofiel in mm ten opzichte van NAP. |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
GM_Point |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
einddiepte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Integer |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
lithologie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de lithologie van het interval aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
zandmediaanklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grindmediaanklasse |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging klei |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging silt |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging zand |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging grind |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Patroon |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
bijmenging humus |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft. |
Herkomst definitie |
NEN:5104 |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Basisgegeven |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
interval |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Interval |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De geologische eenheid waartoe het interval behoort |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
indicatie gestuwd |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Indicatie of het interval door landijs gestuwd is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Indicatie |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geulgeneratie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
behoort tot |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
grensvlak top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
grensvlak basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Grensvlak |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Dikte |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
kans geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Patroon |
De kans wordt uigedrukt met waarden tussen 0 en 1. |
Formaat |
CV_Coverage |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
geologische eenheid |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
Geologische eenheid |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
breuk |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
0..* |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_MultiCurve |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
karteergebied |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1..* |
Indicatie authentiek |
Authentiek |
Formaat |
GM_Surface |
Indicatie afleidbaar |
Nee |
Naam |
maakt deel uit van |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt. |
Herkomst definitie |
TNO |
Mogelijk geen waarde |
Nee |
Indicatie materiële historie |
Nee |
Indicatie formele historie |
Nee |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Gerelateerd objecttype |
Naam |
code |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Unieke, identificerende code van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
naam |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Naam van de geologische eenheid. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CHARACTERSTRING |
Naam |
volgnummer |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
kleur |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Kleur |
Naam |
top |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
basis |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
hoogteligging |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoogteligging in m ten opzichte van NAP. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
standaardeviatie |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Standaarddeviatie van de hoogteligging in m. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
dikte |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
standaardeviate |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Standaarddeviatie van de dikte in m. |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
CV_Coverage |
Naam |
rood |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
groen |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Naam |
blauw |
Herkomst |
BRO |
Definitie |
Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw |
Indicatie kardinaliteit |
1 |
Formaat |
Integer |
Definitie |
Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is. |
Code |
Naam |
Definitie |
---|---|---|
J |
Ja |
|
N |
Nee |
Digitaal Geologisch Model (DGM) is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schematische weergaven van de werkelijkheid in twee of drie dimensies. Deze schematische weergaven geven een schatting of voorspelling van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.
DGM is een driedimensionaal geologisch model van de laagopbouw van de matig diepe ondergrond van Nederland tot een gemiddelde diepte van ongeveer 500 m onder NAP, met een maximum diepte van 1.200 m onder NAP. De basisbouwstenen van DGM zijn lithostratigrafische c.q. geologische eenheden. Deze termen worden hieronder toegelicht:
• Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.
• In DGM wordt de term geologische eenheid gebruikt in plaats van lithostratigrafische eenheid omdat niet elke eenheid in het model één-op-één overeenkomt met een lithostratigrafische eenheid volgens de Nomenclator. Het kan namelijk voor de modellering nodig zijn om twee of meer lithostratigrafische eenheden samen te nemen tot één geologische eenheid. De tegenovergestelde situatie, waar een lithostratigrafische eenheid wordt gesplitst in een of meerdere geologische eenheden komt ook voor.
DGM bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:
• De interpretaties van de geselecteerde boormonsterbeschrijvingen in geologische eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is onderverdeeld in dieptetrajecten behorende bij een geologische eenheid.
• Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.
• Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van geologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken zijn weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100 meter, waarbij elke rastercel de hoogteligging van top en basis in meter ten opzichte van NAP geeft en daarvan afgeleid de dikte in meters. Zowel voor de top, dikte als basis zijn rasters beschikbaar die de modelonzekerheid van het lagenmodel representeren. Ook is er een kans op voorkomen per geologische eenheid beschikbaar.
De onderlinge samenhang van de in de BRO opgenomen geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen en het lagenmodel is geïllustreerd in Figuur 3.1 – 3.2.
Figuur 3.1: 3D weergave van boormonsterbeschrijvingen waarbij de kleuren verschillende geologische eenheden weergeven.
Figuur 3.2: 3D weergave van een lagenmodel gebaseerd op de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen van Figuur 3.1. Van het lagenmodel zijn alleen de basisvlakken weergegeven. Elk basisvlak is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de in de boormonsterbeschrijvingen aangetroffen basissen van de betreffende geologische eenheid.
Op DGM is versiebeheer van toepassing. De in de BRO uitgeleverde versie van DGM bevat altijd het meest actuele model.
De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.
Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.
De belangrijkste gegevensbron voor DGM zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:
• de geologische complexiteit (een homogeen samengestelde eenheid is beter te classificeren dan een heterogeen samengestelde eenheid);
• de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen in de omgeving van de gridcel;
• de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van geologische eenheden;
• het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.
Alle maatstaven van onzekerheid in DGM zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In DGM spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.
Van elke gemodelleerde geologische eenheid van het lagenmodel is van zowel de top, basis als de dikte een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke diepteligging van de gemodelleerde top en basis van de geologische eenheid en de daaruit afgeleide dikte. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de dikte of de diepteligging van de top of basis een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.
Voor iedere rastercel per geologische eenheid is een kans op voorkomen van deze geologische eenheid berekend.
DGM is een regionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op landelijk en provinciaal niveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:100.000. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (subregionaal) kan DGM als raamwerk dienen waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.
De kwaliteit van DGM is onder andere afhankelijk van de volgende factoren, de hoeveelheid, diepte, ruimtelijke verdeling en kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen, de verbreiding van een geologische eenheid, de breukwerking in deze eenheid en het modelleren van de eenheden.
Deze kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen nader besproken.
Voor DGM wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Er wordt gestreefd naar een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van boormonsterbeschrijvingen per geologische eenheid, maar dit kan niet altijd gerealiseerd worden. Er zijn gebieden met een hogere boordichtheid (in onderzoeksgebieden, drinkwateronttrekkingsgebieden) en gebieden met een veel lagere boordichtheid (Waddenzee, IJsselmeer). Daarnaast kan de boordichtheid per eenheid per regio variëren. Tot slot varieert de kwaliteit van de boorbeschrijvingen binnen deze subset. De gebruikte boormethode, de daaraan gekoppelde manier van monstername en de methode waarmee de monsters zijn beschreven beïnvloeden de kwaliteit van laagbeschrijvingen.
Binnen de subset van DGM kunnen de boormonsterbeschrijvingen soms te weinig lithologische kenmerken bevatten of uit te grote diepte-intervallen bestaan om een geologische eenheid te kunnen interpreteren. Indien ook aanvullende informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een geofysische boorgatmeting, die ondersteunend kan zijn bij de interpretatie, ontbreekt, kan besloten worden om dergelijke boormonsterbeschrijvingen niet bij de modellering van de top en/of basis van de betreffende eenheid mee te nemen. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een geologische eenheid wordt handmatig uitgevoerd.
Daarnaast wordt de DGM subset onderworpen aan een geautomatiseerde kwaliteitscontrole. Hierbij worden plausibiliteitstesten uitgevoerd
Bij het actualiseren van het model wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname aan deze boormonsterbeschrijvingen worden aangebracht, zullen niet zichtbaar in de momentopname zijn en zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende model.
Alle in de subset geselecteerde boormonsterbeschrijvingen worden handmatig voorzien van een lithostratigrafische indeling. Bij deze handmatige interpretatie kan additionele informatie worden gebruikt, zoals geofysische boorgatmetingen, zware mineralen diagrammen, pollenonderzoek en in de omgeving opgenomen sonderingen.
Na het in geologische eenheden interpreteren van de boormonsterbeschrijvingen worden de interpretaties middels een aantal plausibiliteitscontroles gecontroleerd.
Binnen de modellering van DGM wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de geologische eenheden van DGM deze breuken verondersteld verticaal te zijn.
Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele geologische eenheid bevindt.
Een boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de hoogteligging van geologische eenheden op één specifieke locatie. In het lagenmodel wordt middels geostatistische technieken een schatting gegeven van de hoogteligging van de geologische eenheden per rastercel. Deze is daarmee representatief voor een gebied van 100 bij 100 m (10.000 m2). De diepteligging van de geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de voorspelde diepte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de stratigrafische opeenvolging van eenheden in een boormonsterbeschrijving kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden, dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden moet voor de modellering vereenvoudigd worden.
De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het modelleren heeft plaatsgevonden. Verder geldt dat de maaiveldhoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 bij 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke locatie.
Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 bij 100 m.
In het ondiepe bereik van DGM is de gebruiksschaal circa 1:100.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op groterere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.
De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.
Coördinaat |
Rijksdriehoekstelsel (m) |
WGS84 (graden) |
WGS84 (decimale graden) |
---|---|---|---|
Minimale X- coördinaat |
0 |
E 003 11 40.7450 |
3.19465 |
Minimale Y- coördinaat |
300.000 |
N 50 40 09.1109 |
50.66920 |
Maximale X- coördinaat |
280.000 |
E 007 16 30.7336 |
7.27520 |
Maximale Y-coördinaat |
625.000 |
N 53 35 46.3216 |
53.59620 |
De horizontale begrenzing is voor het model vastgelegd in een polygoon.
De verticale begrenzing aan de bovenkant wordt bepaald door het maaiveld- en waterbodemhoogtebestand. Dit bestand is een raster met cellen van 100 x 100 m. Elke rastercel geeft de hoogteligging van het maaiveld resp. de waterbodem ten opzichte van NAP weer.
Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen gemodelleerde geologische eenheden.
Alle coördinaten in DGM zijn gegeven in meter in het Rijksdriehoekstelsel (RD).
Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (“lower left corner”).
Alle hoogten in het lagenmodel van DGM zijn gegeven in meter ten opzichte van NAP.
De Wet basisregistratie ondergrond (hierna: Wet Bro) is op 1 januari 2018 in werking getreden. In de basisregistratie ondergrond (hierna: BRO) worden gegevens opgenomen over de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond die voortvloeien uit verkenningen, over ondergrondse constructies, over gebruiksrechten en over authentieke modellen in relatie tot de ondergrond. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister van BZK) is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer en ziet toe op het gebruik van de BRO. De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna: TNO) verricht in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de inrichting en het beheer van de BRO.
De BRO is een onderdeel van het stelsel van basisregistraties. Bestuursorganen die bij de uitvoering van een wettelijke taak of bij het verrichten van werkzaamheden een in het Besluit Basisregistratie ondergrond (hierna: Besluit Bro) aangewezen brondocument ontvangen met betrekking tot de ondergrond van Nederland met inbegrip van het continentaal plat, leveren dat brondocument aan via het bronhouderportaal. Bestuursorganen zijn vervolgens verplicht om de BRO te raadplegen wanneer zij gegevens over de ondergrond nodig hebben. Burgers, bedrijven en overheden kunnen de BRO kosteloos raadplegen.
In de Regeling basisregistratie ondergrond (hierna: Regeling Bro) zijn de technische aspecten van de BRO uitgewerkt. Dit betreft de levering van brondocumenten (via het bronhouderportaal Landelijke Voorziening BRO) en de eisen aan de aan te leveren gegevens (catalogus met gegevensstandaarden), maar heeft ook betrekking op eisen rondom de technische en administratieve inrichting van de BRO, en de inzage in en verstrekking van gegevens.
De Basisregistratie Ondergrond Catalogus, definieert per registratieobject waar in de BRO de in hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de Wet Bro genoemde gegevens moeten worden opgenomen en stelt de kwaliteitseisen waaraan deze gegevens moeten voldoen. In de catalogi worden per registratieobject de gegevensdefinitie, de mogelijke waarden en de nauwkeurigheid van de te leveren gegevens en de eventuele standaarden waaraan de gegevens moeten voldoen, beschreven.
Registratieobjecten worden in het Besluit Bro aangewezen, hetgeen in tranches verloopt.
Door de wijziging van het Besluit Bro in verband met de derde tranche (Staatsblad 2020, 365) zijn zes registratieobjecten aan de BRO toegevoegd. Het gaat om drie verkenningen en drie constructies:
I. Booronderzoek bodemkundige boormonsteranalyse;
II. Booronderzoek geologische boormonsterbeschrijving;
III. Wandonderzoek bodemkundige wandmonsteranalyse;
IV. Grondwatermonitoringnet;
V. Grondwatersamenstellingsonderzoek;
VI. Grondwaterstandsonderzoek.
De catalogi voor de registratieobjecten grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandsonderzoek zijn eerder toegevoegd aan de Regeling Bro en met ingang van 1 januari 2021 in werking getreden (Staatscourant 2020, 64837).
Deze regeling voegt de catalogi voor de overige drie registratieobjecten uit de derde tranche toe aan de Regeling Bro, te weten de registratieobjecten bodemkundige boormonsteranalyse, geologische boormonsterbeschrijving en bodemkundige wandmonsteranalyse. Vanwege vertraging rondom de technische implementatie in de Landelijke Voorziening BRO was het niet mogelijk om deze catalogi tegelijk in werking te laten treden met het eerste deel van de derde tranche.
Daarnaast kende de Regeling Bro voor inwerkingtreding van deze regeling één integrale bijlage die alle catalogi van de aangewezen registratieobjecten bevatte. Aangezien bij nieuwe registratieobjecten in de BRO ook de bijbehorende catalogi aan de bijlage bij de Regeling Bro worden toegevoegd, werd de bijlage onbeheersbaar groot. Derhalve zijn de catalogi van de verschillende registratieobjecten als gevolg van deze wijziging niet meer in één integrale bijlage opgenomen, maar in individuele bijlagen. Hierdoor kunnen de catalogi afzonderlijk worden ontsloten en geraadpleegd. Daarnaast zijn vanwege de nauwe samenhang tussen zes registratieobjecten deze per paar ondergebracht in één catalogus in één bijlage. Het betreft de registratieobjecten booronderzoek – bodemkundige boormonsterbeschrijving en bodemkundige boormonsteranalyse, opgenomen in bijlage III. In bijlage IV zijn de catalogi voor de registratieobjecten booronderzoek – geotechnische boormonsterbeschrijving en geotechnische boormonsteranalyse vastgesteld en in bijlage V is hetzelfde gebeurd voor de registratieobjecten wandonderzoek – wandbeschrijving en wandmonsteranalyse. Als gevolg van deze wijziging zijn de catalogi derhalve niet in één, maar in veertien bijlagen opgenomen; de bijlagen II tot en met XV.
De catalogi zijn tot stand gekomen door samenwerking tussen alle partijen die betrokken zijn bij de desbetreffende informatieketen – alle stappen tussen het produceren en hergebruiken van de gegevens. Pas op het moment dat er een – door alle partijen – breed gedragen standaard was ontwikkeld, is dat deel van de catalogus met betrekking tot een bepaald registratieobject vastgesteld.
In verband met de wijziging van het Besluit Bro en deze regeling in het kader van de derde tranche heeft een toetsing van de gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven plaatsgevonden. In de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit Bro (Staatsblad 2020, 365) zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven. De kern ervan is dat de regeldrukeffecten van deze tranche acceptabel worden geacht door de stakeholders. Voor nadere uitwerking hiervan wordt verwezen naar de genoemde nota van toelichting.
Het ontwerp van de regeling is bestuurlijk geconsulteerd bij de leden van de Programmastuurgroep BRO en met hen afgestemd. De inhoud van deze regeling, de uitbreiding van de catalogus, is met de betrokken overheden, bedrijven en andere stakeholders afgestemd. Daarbij is een afzonderlijk consultatieproces doorlopen voor de catalogus. De onderdelen daarvan voor de zes registratieobjecten zijn in de periode december 2019 tot en met april 2020 afzonderlijk via internet geconsulteerd. Om die reden is afgezien van (nadere) internetconsultatie voor de regeling als geheel. Dat is in lijn met het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie.6 Voor burgers, bedrijven, provincies en gemeenten vloeien uit deze regeling geen belangrijke gevolgen voort, anders dan de eisen en standaarden voor de registratie van gegevens die de catalogus met zich meebrengt. De regeling brengt evenmin ingrijpende veranderingen teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
De ontwerpregeling is op 26 augustus 2020 voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer 2020/524/NL) ingevolge artikel 5, eerste lid, van richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241). Van de Commissie is geen reactie ontvangen.
De inwerkingtreding van deze regeling is gerelateerd aan de inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit Bro in verband met de derde tranche (Staatsblad 2020, 365). Deze regeling werkt de technische eisen van de registratieobjecten die in dat besluit worden aangewezen, namelijk nader uit. De registratieobjecten bodemkundige boormonsteranalyse, geologische boormonsterbeschrijving en bodemkundige wandmonsteranalyse treden in werking met ingang van 1 juli 2021, daarom treedt deze regeling ook met ingang van 1 juli 2021 in werking. De catalogi voor de registratieobjecten grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandsonderzoek die ook in de wijziging van het Besluit Bro (Staatsblad 2020, 365) zijn aangewezen in verband met de derde tranche, zijn eerder toegevoegd aan de Regeling Bro en met ingang van 1 januari 2021 in werking getreden (Staatscourant 2020, 64837).
Dit onderdeel wijzigt artikel 11 van de Regeling Bro, dat de vaststelling van de catalogus van de BRO regelt. Allereerst zijn als gevolg van deze wijziging de drie registratieobjecten die in het tweede deel van deze derde tranche aan de BRO worden toegevoegd, opgenomen in artikel 11. Dat betreft de registratieobjecten bodemkundige boormonsteranalyse, geologische boormonsterbeschrijving en bodemkundige wandmonsteranalyse.
Aangezien de catalogi van de registratieobjecten door deze wijziging niet meer in één bijlage, maar in veertien afzonderlijke bijlagen zijn opgenomen, is in artikel 11 is per onderdeel aangegeven in welke bijlage de catalogus is opgenomen.
Ook zijn de onderdelen in een logischere volgorde geplaatst, hetgeen het raadplegen van de catalogi vergemakkelijkt. Tot slot was vóór inwerkingtreding van deze regeling het registratieobject ´booronderzoek – bodemkundige boormonsterbeschrijving’ in artikel 11 opgenomen als ‘boormonsterprofiel’, wat afwijkt van de gebruikte terminologie in artikel 2.1.3 van het Besluit Bro. Met deze wijziging is dat hersteld, zodat de Regeling Bro beter aansluit op het Besluit Bro.
Deze onderdelen zien op de toevoeging van de catalogi in de bijlagen voor de drie nieuwe registratieobjecten uit de derde tranche aan de Regeling Bro en de wijziging met betrekking tot de indeling van de catalogi in afzonderlijke bijlagen in plaats van één integrale bijlage. Ook zijn vanwege de nauwe samenhang tussen zes registratieobjecten deze per paar ondergebracht in afzonderlijke catalogi. Voor een verdere beschouwing van deze paren wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. De catalogi zijn ook gepubliceerd op de website www.basisregistratieondergrond.nl.
De inwerkingtreding van deze regeling is gerelateerd aan de inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit Bro (Staatsblad 2020, 365). Hierbij is rekening gehouden met de vaste verandermomenten voor regelgeving. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2021. Hierbij is rekening gehouden met de vaste verandermomenten voor wetgeving, maar niet met de minimuminvoeringstermijn van drie maanden tussen publicatie en inwerkingtreding vanwege vertraging bij de technische implementatie in de Landelijke Voorziening BRO. De inhoud van deze regeling is echter afgestemd met overheden, bedrijven en stakeholders. Bovendien zijn de onderdelen van de registratieobjecten gedurende vijf maanden geconsulteerd via internet.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
De eisen die voor de gegevens van deze vorm van booronderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld.
De eisen die voor de gegevens van deze vorm van booronderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld.
De eisen die voor de gegevens van deze vorm van booronderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld.
De eisen die voor de gegevens van dat wandonderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-18223.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.