TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling wijzigt de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Aanleiding voor
deze wijziging is de ingebrekestelling van 12 februari 20201 die Nederland van de Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft ontvangen. Deze
ingebrekestelling heeft betrekking op de omzetting in genoemde regeling van een richtlijn
van de Commissie, te weten richtlijn (EU) 2015/1480. Deze richtlijn heeft betrekking
op de beoordeling van de luchtkwaliteit2, waarbij twee eerdere Europese richtlijnen werden gewijzigd, te weten de richtlijnen
2004/107/EG en 2008/50/EG.
In de eerste plaats wijst de Commissie in haar ingebrekestelling op enkele kleine
tekortkomingen die volgens haar aan de omzetting van richtlijn (EU) 2015/1480 in de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 kleven. Met de onderhavige regeling wordt
tegemoet gekomen aan de wensen van de Commissie. Vanwege het gedetailleerde karakter
van de wijzigingen wordt hierop ingegaan in de artikelsgewijze toelichting.
In de tweede plaats is de Commissie van mening dat Nederland enkele bepalingen van
richtlijn (EU) 2015/1480 ten onrechte niet in de nationale regelgeving heeft omgezet.
De reden daarvan is dat het richtlijnbepalingen betreft die feitelijk worden uitgevoerd
door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Volgens aanwijzing 9.6 van de Aanwijzingen
voor de Regelgeving worden feitelijke uitvoeringsverplichtingen van de centrale overheid
niet in regelgeving omgezet, behoudens in gevallen waarin derden daarop aanspraak
moeten kunnen maken. In de toelichting bij deze aanwijzing is aangegeven dat de reden
hiervan is dat een feitelijke uitvoeringsverplichting rechtstreeks voortvloeit uit
de desbetreffende EU-rechtshandeling die verbindend is voor de lidstaat.
De Commissie legt in de ingebrekestelling een verband met het belang dat burgers en
bedrijven hebben bij de goede uitvoering van de desbetreffende richtlijnbepalingen.
Burgers moeten doeltreffend kunnen controleren of meetpunten overeenkomstig de richtlijn
zijn gesitueerd. Het is dus volgens de Commissie niet voldoende dat de meetpunten
daadwerkelijk overeenkomstig de richtlijn zijn aangewezen en dat daar metingen van
de luchtkwaliteit plaatsvinden. De burgers moeten volgens haar ook kunnen nagaan welke
overwegingen bij de keuze van de locatie van het meetpunt een rol hebben gespeeld.
Zij moeten eventueel bezwaren kunnen inbrengen dat het meetpunt op een andere locatie
gesitueerd had moeten worden of dat in een beroep bij de rechter bijvoorbeeld naar
voren kunnen brengen. Daartoe moeten zij volgens de Commissie de beschikking kunnen
krijgen over alle relevante informatie. De overwegingen die tot de keuze van een meetpunt
hebben geleid, moeten worden gedocumenteerd, evenals alle andere relevante informatie
over de beoordeling van de luchtkwaliteit.
Daarnaast moet volgens de Commissie in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
ook een uitdrukkelijke bepaling worden opgenomen waarmee een bepaling van de richtlijn
wordt omgezet die bedrijven van meetapparatuur beoogt te beschermen tegen discriminerende
behandeling van meetapparatuur die in de Nederlandse omstandigheden even goed presteert
als de meetapparatuur welke in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is voorgeschreven.
In het licht van aanwijzing 9.6 is het wenselijk dat de verplichtingen in de operationele
sfeer die burgers en bedrijven kunnen raken, overeenkomstig de wens van de Commissie
alsnog in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden omgezet. Vanwege het
gedetailleerde karakter ervan wordt ook op deze wijzigingen nader ingegaan in de artikelsgewijze
toelichting.
De wijzigingen in deze regeling hebben betrekking op de volgende richtlijnbepalingen
(met dien verstande dat het gaat om de bepalingen van de richtlijnen 2004/107/EG3 en 2008/50/EG, zoals deze zijn gewijzigd bij richtlijn (EU) 2015/14804 van de Commissie):
-
− artikel 4, twaalfde en dertiende lid, van richtlijn 2004/107/EG, gelezen in samenhang
met Bijlage IV en de delen I en II van Bijlage V bij die richtlijn;
-
− artikel 6, vijfde lid, onder d, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met
Deel C van Bijlage I bij die richtlijn;
-
− de artikelen 6, eerste lid, en 7, eerste lid, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in
samenhang met de Delen C en D van Bijlage III bij die richtlijn;
-
− de artikelen 6, tweede tot en met vierde lid, en 7, tweede en derde lid, van richtlijn
2008/50/EG, gelezen in samenhang met deel A van Bijlage V bij die richtlijn;
-
− artikel 8, eerste lid, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met Deel E van
Bijlage IV bij die richtlijn; en
-
− artikel 10, tweede lid, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met Deel A
van Bijlage IX bij die richtlijn.
Om te voorkomen dat Nederland op het punt van de beoordeling van de luchtkwaliteit
nogmaals in een ingebrekestelling door de Commissie wordt aangesproken op formele
tekortkomingen bij de omzetting van richtlijn 2004/107/EG, richtlijn 2008/50/EG of
richtlijn (EU) 2015/1480, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een algemene ‘vangnetbepaling’
in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 op te nemen. In het vernieuwde artikel 2
wordt aan de minister de zorg opgedragen voor de volledige nakoming van uit genoemde
richtlijnen voortvloeiende verplichtingen die te maken hebben met de beoordeling van
de luchtkwaliteit in brede zin.
De onderhavige regeling leidt in de praktijk niet tot wijzigingen van de wijze waarop
de beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt, omdat deze nu ook al met inachtneming
van alle uit genoemde richtlijnen voortvloeiende verplichtingen plaatsvindt. Zij leidt
daarom niet tot extra uitvoeringslasten voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
die hiervoor verantwoordelijk is. Overigens worden veel van deze verplichtingen feitelijk
uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
De onderhavige regeling leidt evenmin tot administratieve of andere lasten voor bedrijven
en burgers.
Omdat sprake is van één-op-één implementatie waarbij geen beleidsvrijheid bestaat,
en de praktijk van de beoordeling van de luchtkwaliteit niet zal veranderen en deze
ook niet tot andere uitkomsten zal leiden, heeft over deze regeling geen internetconsultatie
of raadpleging van andere overheden plaatsgevonden. Ook ATR is niet geraadpleegd omdat
er uit deze regeling geen lasten voor burgers, bedrijven of overheden voortvloeien.
Artikelen
Alle artikelen van deze wijzigingsregeling zijn een uitvloeisel van de ingebrekestelling
door de Europese Commissie en in lijn met de opmerkingen die de Europese Commissie
daarin heeft gemaakt, tenzij voor een bepaling een andere aanleiding is vermeld. Het
gaat bij de te wijzigen of in te voegen artikelen steeds om bepalingen van de Regeling
beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Artikel I
A (wijziging artikel 1)
In artikel 1 is in de alfabetische volgorde alsnog een omschrijving van het begrip
‘indicatieve meting’ ingevoegd, met het oog op het opnemen van een bepaling ter implementatie
van de voetnoot onder de tabel in bijlage IV bij richtlijn 2004/107/EG (zie onder
D, wijziging artikel 3). Daarbij is aangesloten bij de omschrijving die van dat begrip
in de richtlijn is opgenomen.
Voorts zijn de begrippen richtlijn 2004/107/EG en richtlijn 2008/50/EG met daarbij
behorende begripsomschrijvingen ingevoegd. Voor deze begripsbepalingen is de ingebrekestelling
niet de directe aanleiding. De reden is dat in de nieuwe bepalingen die via de onderhavige
regeling in de Regeling bemonstering luchtkwaliteit 2007 zijn ingevoegd, enkele malen
naar die richtlijnen (met inbegrip van de wijziging bij richtlijn (EU)2015/1480 is
verwezen. Door het opnemen van de nieuwe begrippen kunnen de verwijzingen worden ingekort.
Omdat richtlijn (EU) 2015/1480 een wijzigingsrichtlijn betreft en daaruit geen zelfstandige
verplichtingen voortvloeien, is het niet nodig om daarvan eveneens een begripsomschrijving
op te nemen.
B (Artikel 2)
Er is een nieuw artikel 2 opgenomen in plaats van het al eerder vervallen artikel
2.
In het eerste lid is de Minister opgedragen om alles te doen wat in verband met de
beoordeling van de luchtkwaliteit volgens de richtlijnen nodig is. Deze zorgplichtbepaling
fungeert als vangnet. Het merendeel van de bepalingen van de beide richtlijnen is
in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 gedetailleerd uitgewerkt om deze in
de Nederlandse situatie te operationaliseren. Deze vangnetbepaling is wenselijk om
te voorkomen dat de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 nogmaals moet worden
gewijzigd omdat er volgens de Commissie onvolkomenheden bij de omzetting van genoemde
richtlijnen zijn opgetreden. Volgens de nieuwe bepaling kan de minister er te allen
tijde op worden aangesproken dat de beoordeling van de luchtkwaliteit volledig in
overeenstemming is met alle uit genoemde richtlijnen voortvloeiende verplichtingen.
In het nieuwe artikel 2, tweede lid, zijn twee onderdelen van bijlage III bij richtlijn
2008/50/EG alsnog in regelgeving omgezet. In de eerste plaats gaat het om verplichtingen
die voortvloeien uit onderdeel D, inzake de documentatie en toetsing van gekozen locaties
voor meetpunten. In de tweede plaats gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit
onderdeel C, inzake de documentatie van afwijkingen van de criteria voor de vormgeving
van het beoordelingsnetwerk en de keuze van de meetpunten. De minister is met de uitvoering
van de verplichtingen belast. In de praktijk worden deze verplichtingen uitgevoerd
door het RIVM.
C (Artikel 2b)
In het nieuwe artikel 2b zijn enkele onderdelen van onderdeel E van bijlage VI bij
richtlijn 2008/50/EG alsnog in regelgeving omgezet. Daarin is nu uitdrukkelijk aangegeven
dat meetapparatuur van een ander type dan genoemd in de normdocumenten waarnaar in
de regeling wordt verwezen, in Nederland eveneens moet kunnen worden gebruikt als
hiermee gelijkwaardige resultaten kunnen worden behaald. Daarbij moet echter wel rekening
worden gehouden met specifieke nationale omstandigheden waarmee bij de goedkeuring
van het type geen rekening is gehouden. Ook typegoedkeuringen die door laboratoria
in een andere lidstaat zijn afgegeven, moeten in Nederland als gelijkwaardig zonder
bijkomende procedures worden aanvaard als de laboratoria aan alle toepasselijke eisen
voor typegoedkeuringen van meetapparatuur voldoen, bijvoorbeeld daarvoor zijn geaccrediteerd.
Dit sluit aan bij de al gangbare praktijk in Nederland. Praktisch gesproken houdt
dit met name in dat in aanbestedingsprocedures voor het verrichten van metingen andere
typen apparatuur of in een andere lidstaat goedgekeurde apparatuur, dezelfde kansen
moet krijgen als de in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voorgeschreven
apparatuur als zij even goed is.
Voor de duidelijkheid is in het tweede lid geregeld dat bij de uitvoering van de regeling
alleen meetresultaten mogen worden gebruikt die zijn verkregen met gebruikmaking van
apparatuur die voldoet aan de vereisten die in het eerste lid zijn gesteld. Hiermee
wordt beoogd te waarborgen dat de meetresultaten de gewenste kwaliteit en betrouwbaarheid
bezitten.
D (wijziging artikel 3)
In artikel 3 zijn een nieuw vierde en zesde lid ingevoegd. In het nieuwe vierde lid
is aangegeven dat de indicatieve metingen van de achtergrondconcentraties in de buitenlucht
van arseen, cadmium, nikkel, benzo(a)pyreen, andere polycyclische aromatische koolwaterstoffen
en totaal gasvormig kwik moeten worden bepaald gedurende ten minste 14% van de tijd.
In het zesde lid is bepaald dat dit voor de totale depositie gedurende ten minste
33% van de tijd moet gebeuren. Tevens is bepaald dat de metingen gelijkmatig over
het kalenderjaar gespreid moeten plaatsvinden.
Hiermee zijn enkele onderdelen van bijlage IV van richtlijn 2004/107/EG alsnog in
regelgeving omgezet.
De nieuwe leden maakten vernummering van enkele bestaande leden nodig.
E (nieuw artikel 9a)
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2009 is een algemene bepaling opgenomen
dat het aantal meetpunten moet worden bepaald met toepassing van de toepasselijke
criteria van bijlage IX, deel A, bij richtlijn 2008/50/EG, met inbegrip van de daarin
opgenomen tabel en de in die tabel opgenomen verwijzing naar plattelandsgemeenten.
Deze criteria zijn in het nieuwe artikel 9a alsnog genoemd.
Tevens is in het nieuwe artikel uitdrukkelijk aangegeven dat ook de voetnoten onder
de tabel in acht moeten worden genomen. Deze verwijzing omvat allereerst voetnoot
1. Hierin is bepaald dat in agglomoraties ten minste 50% van de meetpunten zich in
voorstedelijk gebied moet bevinden.
De meetpunten waren met toepassing van al het bepaalde in de richtlijn al per agglomeratie
en per zone aangewezen in de artikelen 10 tot en met 18 van de Regeling beoordeling
luchtkwaliteit 2007. Hierin brengt de nieuwe bepaling geen verandering.
De verwijzing omvat voorts noot 2. Volgens deze noot moeten extra meetpunten worden
aangewezen als er sprake is van gebieden met een complexe topografie. In Nederland
komen dergelijke gebieden echter niet voor. Er zijn in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit
2009 daarom geen extra meetpunten voor gebieden met een complexe topografie aangewezen.
F (wijziging artikel 11)
Volgens de artikelen 6, tweede tot en met vierde lid, en 7, tweede en derde lid, van
richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met onderdeel A, punt 1, van bijlage V
bij die richtlijn, moeten er, gelet op het aantal inwoners in de agglomeratie Den
Haag/Leiden, in die regio ten minste twee vaste meetpunten voor zwevende deeltjes
(PM2,5) in de buitenlucht zijn. In artikel 11, onderdeel c, van de Regeling beoordeling
luchtkwaliteit 2007 was slechts één vast meetpunt voorgeschreven. Met de onderhavige
wijziging wordt alsnog het vereiste aantal meetpunten voorgeschreven. De wijziging
brengt mee dat er feitelijk ook een extra meetpunt zal moeten worden aangewezen.
G (nieuw artikel 23a)
Het nieuwe artikel 23a voorziet in de omzetting van bijlage I, deel C, bij richtlijn
2008/50/EG inzake kwaliteitsborging voor de beoordeling van luchtkwaliteit en validatie
van gegevens. De Commissie benadrukt in haar ingebrekestelling dat de desbetreffende
voorschriften van essentieel belang zijn voor de mogelijkheid voor bevoegde instanties,
het publiek en belangenorganisaties om te controleren of beoordelingen correct zijn
uitgevoerd.
Mede in het licht van aanwijzing 9.6 en gelet op de overwegingen van de Commissie
is het wenselijk, in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 alsnog een bepaling
op te nemen waarin de feitelijke uitvoeringsverplichtingen uitdrukkelijk worden benoemd.
De minister is met de uitvoering van de verplichtingen belast. Feitelijk is echter
het RIVM hiermee belast. Er worden in beperkte mate ook andere geaccrediteerde laboratoria
ingeschakeld.
H (wijziging artikel 24)
Met de wijzigingen van artikel 24, onderdelen a en b, worden enkele specifieke uitvoeringsbepalingen
van richtlijn (EU) 2015/1480 vollediger in regelgeving omgezet. Dit houdt in dat nu
uitdrukkelijk is bepaald dat de monsternemingspunten zich op voldoende afstand van
gebouwen moeten bevinden, in verband met de representativiteit voor de luchtkwaliteit
die wordt bemonsterd. Bovendien is nu in artikel 24, onder b, bepaald dat de eventuele
keuze van een alternatief meetpunt met het oog op de representativiteit voor de luchtkwaliteit
moet worden gedocumenteerd.
I (wijziging artikel 25)
De onderhavige wijziging voorziet alsnog in de vermelding van zwaveldioxide in artikel 25,
eerste lid, in de opsomming van verontreinigende stoffen die moeten worden gemonitord
op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed, overeenkomstig richtlijn
(EU) 2015/1480.
J (wijziging artikel 52)
In artikel 52, eerste lid, onder a, is verwezen naar het verkeerde normdocument voor
het meten van arseen, cadmium en nikkel in de lucht. De onderhavige wijziging voorziet
alsnog in de juiste verwijzing.
K (nieuw artikel 53)
In het nieuwe artikel 53 is alsnog bijlage IV bij richtlijn 2004/107/EG (zoals gewijzigd
bij richtlijn (EU) 2015/1480) omgezet. Hierin is nu uitdrukkelijk geregeld dat Nederland
gebruik maakt van de mogelijkheid die in artikel 4, negende lid, van richtlijn 2004/107/EG
wordt geboden om onder bepaalde voorwaarden gebruik te maken van metingen die een
andere lidstaat in aangrenzende gebieden verricht, namelijk een meetpunt in België.
L (wijziging artikel 61)
Deze wijziging omvat de correctie van twee verkeerde verwijzingen naar normdocumenten
in artikel 61, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a. De desbetreffende normdocumenten
hebben betrekking op de monsterneming en de meting van concentraties van andere polycyclische
aromatische koolwaterstoffen dan benzo(a)pyreen in de lucht en de analyse van monsters
van andere polycyclische aromatische koolwaterstoffen dan benzo(a)pyreen.
De richtlijn biedt de mogelijkheid om gebruik te maken van een methode die gelijkwaardige
resultaten oplevert als ISO 12884:2000. In het nieuwe derde lid wordt van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt, op voorwaarde dat de Minister voordat van de methode gebruik wordt
gemaakt heeft bevestigd dat is aangetoond dat de alternatieve methode inderdaad gelijkwaardig
is.
De wijzigingen hebben tevens geleid tot vernummeringen van enkele leden van het huidige
artikel.
M (wijziging artikel 64)
Met deze wijziging van artikel 64, eerste lid, onder a, is de mogelijkheid om voor
de meting van de totale depositie van arseen, cadmium en nikkel naast het in richtlijn
2004/107/EG voorgeschreven normdocument een andere methode te gebruiken die gelijkwaardige
resultaten oplevert, geschrapt, omdat richtlijn niet in een dergelijke mogelijkheid
voorziet.
N (wijziging artikel 64a)
In artikel 64a, eerste lid, onder a, is de mogelijkheid om voor de meting van de totale
depositie van kwik naast het in richtlijn 2004/107/EG voorgeschreven normdocument
een andere methode te gebruiken die gelijkwaardige resultaten oplevert, geschrapt,
omdat de richtlijn niet in die mogelijkheid voorziet.
O (wijziging artikel 64b)
In artikel 64b, eerste lid, onder a, is de mogelijkheid om voor de meting van de totale
depositie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen naast het in de richtlijn
2004/107/EG voorgeschreven normdocument een andere methode te gebruiken die gelijkwaardige
resultaten oplevert, geschrapt, omdat de richtlijn niet in die mogelijkheid voorziet.
P (wijziging artikel 65a)
In artikel 65a is, onder aanduiding van de huidige tekst als eerste lid, in een nieuwe
tweede lid alsnog bepaald dat bij de berekening van de totale depositie van arseen,
cadmium, kwik, nikkel, benzo(a)pyreen en andere polycyclische aromatische koolwaterstoffen
ten hoogste 60 procent van de berekende totale depositie van de werkelijke jaargemiddelde
concentraties mag worden afgeweken.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hierbij is afgeweken van de systematiek
van de zogenoemde vaste verandermomenten (Aanwijzingen voor de regelgeving, aanwijzing 4.17,
tweede lid) en is ook niet de minimuminvoeringstermijn van twee maanden aangehouden
(aanwijzing 4.17, vierde lid). Het betreft namelijk reparatiewetgeving (Aanwijzingen
voor de regelgeving, aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder b) en daarnaast is dit nodig
omdat het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen betreft (Aanwijzingen voor
de regelgeving, aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder d), waarover Nederland een ingebrekestelling
van de Commissie ontvangen heeft. De onmiddellijke inwerkingtreding levert geen problemen
op voor de uitvoeringsorganisaties, in dit geval met name het RIVM dat feitelijk met
de beoordeling van de luchtkwaliteit is belast. De wijzigingen van de Regeling beoordeling
luchtkwaliteit 2007 waarin de onderhavige regeling voorziet, sluiten aan bij wat in
de praktijk al gebeurt. De reden van de bezwaren van de Commissie is dat de burgers
er baat bij kunnen hebben dat tekortkomingen in de omzetting van de toepasselijke
EU-regelgeving worden opgeheven, wat ook een reden is om gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheden
die aanwijzing 4.17 biedt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer