TOELICHTING
Algemeen
Achtergrond
In het Convenant bodem en ondergrond 2016–2020 hebben de toenmalige Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu en de decentrale overheden bestuurlijke afspraken gemaakt
over samenwerking en de inzet van rijksbodemmiddelen voor taken van decentrale overheden
op het gebied van bodem- en grondwaterkwaliteit. Dit convenant is eind 2020 ten einde
gekomen. Het beheer van bodem- en grondwaterkwaliteit gericht op een evenwicht tussen
benutten en beschermen is daarmee echter niet afgerond.
In het Bestuurlijk Overleg (BO) Bodem is tussen de Staatssecretaris van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen afgesproken
om nieuwe afspraken te maken voor de periode vanaf 2021. De overkoepelende ambitie
van deze bestuurlijke afspraken is het realiseren van een passend beheer en goede
kwaliteit van het bodem- en grondwatersysteem in relatie tot maatschappelijke opgaven,
vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De beschikbare rijksmiddelen zijn –
naar aanleiding van een gezamenlijke intentieverklaring van de genoemde vier instanties
– voor bodemkwaliteit op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
(verder: IenW) meerjarig gereserveerd.
Door vertraging bij het uitwerken van nieuwe gezamenlijke afspraken, dreigde er in
2021 een financieel gat te vallen bij de decentrale overheden bij de uitvoering van
de bodemtaken waardoor de gewenste bodemaanpak zou stagneren.
In het BO Bodem van 10 februari 2021 is besloten om de afspraken voor het overbruggingsjaar
2021 te financieren via een combinatie van een Decentralisatie-Uitkering (DU) en een
Specifieke uitkering (SPUK). De financiering van de apparaatskosten en de afronding
van de spoedsaneringen worden geregeld met een DU via het Provinciefonds en het Gemeentefonds.
Het oppakken van buitenproportionele opgaven en het invulling kunnen geven aan oude
afspraken zijn in de onderhavige SPUK opgenomen. Over een subsidie voor de kosten
van de kennisinfrastructuur zijn aparte afspraken gemaakt tussen IenW en de IPO en
de VNG.
Specifieke uitkering (SPUK)
Een specifieke uitkering1 is een uitkering van financiële middelen aan provincies dan wel gemeenten waaraan
voorwaarden ten behoeve van een algemeen belang verbonden zijn. Bij een SPUK houdt
de bewindspersoon de verantwoordelijkheid over het doelmatig besteden van middelen.
De verantwoording van de besteding van de middelen door de provincies en de gemeenten
gebeurt éénmaal per jaar in het jaarverslag en de jaarrekening en een verslag van
bevindingen en een accountantsverklaring via de SISA-systematiek, bedoeld in de Financiële-verhoudingswet
(verder: Fvw).
Een provincie of gemeente die een bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet bodembescherming
dan wel het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming (verder:
bevoegd gezag) doet binnen de in deze regeling bepaalde periode een aanvraag voor
benodigde middelen (conform de eisen die aan de aanvraag gesteld worden in de regeling).
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verder: minister) beslist of een aanvraag
toegekend wordt waarna een beschikking tot subsidieverlening volgt waarin budget,
beleidsdoel en uitbetaling van voorschotten worden opgenomen. Na ontvangst van die
beschikking kan het desbetreffende bevoegde gezag starten met de activiteiten.
Jaarlijks verantwoordt de provincie dan wel de gemeente de bestede middelen via de
SiSa-systematiek. De verantwoording wordt gecontroleerd door de accountant die de
jaarrekening controleert en controleert of het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening,
dit is dus de eigen accountant.
Buitenproportionele opgaven
De afgelopen jaren hebben aangetoond dat er in het bodem- en grondwaterbeheer buitenproportionele
opgaven ontstaan. Dit zijn bodem- of grondwater(kwaliteit)opgaven die veel vragen
op het gebied van kennis, capaciteit en middelen en waarvoor op dit moment nog niet
voorzien is in voldoende financiële middelen en een adequate aanpak. De verwachting
is dat er in de komende jaren nog diverse (nu nog onbekende) buitenproportionele opgaven
zullen zijn. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet vindt een verdergaande decentralisatie
van taken plaats. Dit betekent dat nieuwe spelers aan de slag gaan met complexe bodemopgaven.
Deze ontwikkelingen maken dat er behoefte is aan een adequate regionale of landelijke
aanpak die ervoor zorgt dat beschikbare middelen efficiënt worden ingezet ten behoeve
van de meest prioritaire opgaven.
Bij de afbakening of iets een buitenproportionele opgave is, spelen in ieder geval
de volgende criteria een rol:
-
• de opgave heeft betrekking op het beschermen en beheren en benutten van het bodem-
en grondwatersysteem. Het gaat niet om opgaven (zoals de energietransitie) die al in andere programma’s of bestuurlijke
samenwerkingen zijn belegd of opgaven gericht op bescherming van landschappelijke,
archeologische en aardkundige waarden van de bodem;
-
• de opgave maakt geen onderdeel uit van de ‘spoedlocaties’ of van de oude afspraken,
bedoeld in deze regeling;
-
• de opgave laat zich niet zonder meer oplossen binnen de reguliere taken en verantwoordelijkheden
van de betrokken bevoegde gezagen.
Voor het overbruggingsjaar 2021 is de scope beperkt tot diffuus verspreid lood en
tot PFAS en andere niet genormeerde stoffen. Deze regeling heeft tot doel om al in
2021 een begin te maken met de aanpak van deze buitenproportionele opgaven en daarmee
ervaring op te doen voor de jaren 2022 en volgende.
Oude afspraken
In het verleden zijn toezeggingen gedaan door het Rijk aan provincies en gemeenten
vanuit hun taken in het kader van de Wet bodembescherming (verder: Wbb) die doorlopen
in de toekomst. Hieronder vallen gereserveerde bedragen voortkomende uit in het verleden
gemaakte afspraken en daaruit voortvloeiende toezeggingen. Deels zijn het omvangrijke
gevallen van bodemverontreiniging (de zogenaamde 10 miljoen gulden plus gevallen)
en deels overige projecten waarvan financiële consequenties doorlopen in de toekomst.2
De minister kan een SPUK verlenen aan een bevoegd gezag voor de aanpak van een geval
van bodemverontreiniging waarover in het verleden een afspraak is gemaakt met het
Rijk om financiële middelen beschikbaar te stellen. Tot nu toe werd een uitkering
op basis van oude afspraken via een individuele SPUK geregeld. Het gebruik van individuele
SPUK’s is echter aan grenzen gebonden. De lijn is dat een SPUK wordt opgesteld om
een uitkering aan meerdere projecten per jaar mogelijk te maken. Deze regeling voorziet
daarin.
Overleg en consultatie
Over de in deze regeling geregelde onderwerpen is regelmatig overleg geweest met de
IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau.
Uitvoeringslasten
Het indienen van een aanvraag brengt uitvoeringslasten voor decentrale overheden (bevoegd
gezag) met zich mee. Die lasten zijn zo laag mogelijk gehouden. Voor de aanpak van
een buitenproportionele opgave of van een oude afspraak, zal beleidsmatige en bestuurlijke
besluitvorming binnen de provincie dan wel de gemeente hebben plaatsgevonden. Die
informatie kan worden gebruikt voor het doen van de aanvraag voor een SPUK. De over
te leggen gegevens zijn derhalve zo beperkt mogelijk gehouden.
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 april 2021. De regeling vervalt met ingang van
1 april 2025. De regeling blijft van toepassing op aanvragen voor een SPUK die voor
de van toepassing zijnde vervaldatum zijn verleend dan wel zijn aangevraagd. Er wordt
afgeweken van de vaste publicatietermijnen, dit wordt niet bezwaarlijk geacht omdat
de desbetreffende decentrale overheden, via IPO en VNG, betrokken zijn bij de voorbereiding
van deze regeling en ze er belang bij hebben zo snel als mogelijk in 2021 te kunnen
starten met saneringsactiviteiten voor buitenproportionele opgaven.
Indien de regeling na 31 maart in de Staatscourant wordt gepubliceerd, werkt deze
regeling terug tot en met 1 april 2021.
Artikelsgewijs
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Een buitenproportionele opgave als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 is een
opgave in het bodem- en grondwaterbeheer die zich niet zonder meer laat oplossen binnen
de reguliere taken en verantwoordelijkheden van de betrokken bevoegde gezagen. In
de afgelopen jaren is gebleken dat er zich met betrekking tot het beschermen/beheren
en benutten van het bodem- en grondwatersysteem opgaven kunnen voordoen die op korte
termijn moeten worden opgepakt, die veel vragen op het gebied van kennis, capaciteit
en middelen maar waarvoor op dit moment nog niet is voorzien in een adequate aanpak.
Een buitenproportionele opgave voor het bevoegd gezag houdt in dat er sprake moet
zijn van een noodzaak dat de overheid deze opgave oppakt en niet een terreineigenaar,
initiatiefnemer, drinkwaterbedrijf of een andere maatschappelijke partij. De noodzaak
voor een bijdrage van de overheid in de aanpak kan voortvloeien uit het feit dat:
-
• er door de bodemverontreiniging bij het huidige gebruik sprake is van onaanvaardbare
risico’s voor mens of ecologie of voor verspreiding van de verontreiniging;
-
• er redelijkerwijs van maatschappelijke partijen niet kan worden gevraagd dat zij zelf
deze risico’s tot een aanvaardbaar niveau terugdringen;
-
• er zich risico’s voordoen door het voorgenomen gebruik van een locatie waardoor een
noodzakelijke woningbouw niet tot stand kan komen.
Dringende noodzaak houdt ook in dat uitstel van concrete stappen ongewenst is.
De aanpak van buitenproportionele opgaven wordt ingericht via maatwerk per opgave
en daarvoor is het nodig dat er al voldoende duidelijkheid is over de beleidsdoelen
die met de aanpak worden nagestreefd. Die duidelijkheid is naar verwachting binnen
de looptijd van deze SPUK alleen te geven voor de opgave met betrekking tot diffuus
verspreid lood en tot niet genormeerde stoffen waaronder PFAS. Voor dit overgangsjaar
is het begrip buitenproportioneel daarom beperkt tot deze opgaven.
De grote vraag naar kennis, capaciteit en middelen hangt onder meer samen met de omvang
van de opgave, het schaalniveau waarop de opgave zich afspeelt, de potentieel grote
directe effecten voor het bodem- en grondwatersysteem of de consequenties (economisch,
sociaal-maatschappelijk, financieel).
Dat de opgave nog niet ergens is belegd, vloeit voort uit het feit dat de opgave geen
onderdeel uit maakt van de afspraken rondom de aanpak ‘spoedlocaties’ of vloeit voort
uit zogeheten ‘oude afspraken’ zoals bedoeld in artikel 1. Ook zijn deze opgaven niet
meegenomen in andere programma’s of bestuurlijke samenwerkingen.
Voor een aantal belangrijke begrippen in het bodem- en grondwaterbeheer wordt verwezen
naar de definities die worden gehanteerd in de Wbb. Als belangrijke definities en
begrippen vanuit de Wbb kunnen worden genoemd:
- • bodem:
-
het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige
bestanddelen en organismen;
- • belang van de bescherming van de bodem:
-
het belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden
van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen
die de bodem voor mens, plant of dier heeft;
- • geval van verontreiniging:
-
geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking
heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen
daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen;
- • saneren:
-
het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen
daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem;
- • geval van ernstige verontreiniging:
-
geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd,
dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig
zijn of dreigen te worden verminderd;
- • gebiedsgerichte aanpak:
-
aanpak die is gericht op de sanering van meerdere verontreinigingen van het diepere
grondwater in een daartoe aangewezen gebied.
Op de datum waarop de Omgevingswet c.q. de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van kracht
wordt, komt de Wbb te vervallen.3 De genoemde definities en begrippen worden in deze regeling echter ook gehanteerd
nadat de Wbb is vervallen. Dat is geregeld in artikel 17.
Artikel 2 Kaderbesluit subsidies I en M
In dit artikel is geregeld welke artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M (verder:
Kaderbesluit) van overeenkomstige toepassing zijn. Het betreft de artikelen met betrekking
tot de subsidiabele kosten, het subsidieplafond en de verdelingswijze, de afwijzingsgronden,
de subsidieverstrekking, de verplichtingen van de subsidieontvanger, de bevoorschotting
en de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Artikel 3 Doel
De afronding van buitenproportionele opgaven vergt veel van het bevoegd gezag; die
kan de lasten daarvan niet alleen dragen. Dit geldt ook voor de aanpak van de oude
afspraken. Het is wenselijk dat deze activiteiten nog dit jaar worden opgepakt en
dat daar niet mee wordt gewacht totdat er nieuwe afspraken zijn gemaakt tussen IenW
en het IPO en de VNG. Deze regeling heeft tot doel dit te stimuleren.
Artikel 4 Plafonds
De budgetten die beschikbaar zijn voor deze regeling, zijn vastgelegd in artikel 4.
Het plafond voor de aanpak van de buitenproportionele opgaven is maximaal € 40.000.000,–
en voor de aanpak van de oude afspraken is het plafond maximaal € 23.000.000,–, zij
het dat daar een begrotingsvoorbehoud voor geldt. Dat voorbehoud wordt ook in de beschikking
tot verlening van de SPUK opgenomen. De verdelingswijzen zijn geregeld in artikel
7 respectievelijk artikel 12.
§ 2 Buitenproportionele opgaven
Artikel 5 Verlening specifieke uitkering voor buitenproportionele opgaven
Een bevoegd gezag mag voor een of meerdere buitenproportionele opgaven een aanvraag
doen. De beschikbare kennis, capaciteit en middelen moeten efficiënt worden ingezet
ten behoeve van de meest prioritaire opgaven. Voor 2021 is de problematiek van bodem-
en grondwaterverontreiniging met diffuus verspreid lood en de problematiek van PFAS
en andere niet genormeerde stoffen benoemd.
Artikel 6 Aanvraag specifieke uitkering voor buitenproportionele opgaven
Eerste lid
In het projectplan is een beschrijving opgenomen van het beoogde resultaat en van
de activiteiten waarmee dit doel wordt bereikt. Voor de activiteiten moet kort toegelicht
worden in welke mate daarmee het beoogde doel wordt bereikt (doeltreffendheid) en
is toegelicht waarom deze aanpak de meest efficiënte manier is om het doel te realiseren
(doelmatigheid).
Daarbij is van belang dat zowel de dringende noodzaak van ingrijpen door de overheid
als de proportionaliteit van de voorgestelde aanpak wordt onderbouwd. Het moet duidelijk
worden gemaakt dat de voorgestelde aanpak een realistische maar ook kosteneffectieve
oplossing is voor de problematiek. Voor de problematiek van diffuus verspreid lood
kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de adviezen van het RIVM en de GGD om
te onderbouwen boven welk gehalte lood een bodemsanering de enige realistische oplossing
is. Voor de problematiek van PFAS kan gebruik worden gemaakt van de gezondheidskundige
en ecologische risicogrenzen die door het RIVM zijn afgeleid en kan worden voortgebouwd
op de eerste analyse van potentiële aandachtlocaties voor PFAS die in 2020 en 2021
in het kader van of als vervolg op het Uitvoeringsprogramma bodemconvenant wordt uitgevoerd.
De eis dat de doelmatigheid en doeltreffendheid moet worden toegelicht, komt grotendeels
overeen met artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit. Het gaat hier
echter om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de aanpak van in concreto de desbetreffende
buitenproportionele opgave. Daarom wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel
10, vierde lid, aanhef, van het Kaderbesluit om van – i.c. – dat vierde lid, onderdeel
b af te wijken.
Om de beschikbare kennis, capaciteit en middelen efficiënt in te zetten, kan het wenselijk
zijn dat de aanvraag is gebaseerd op een landelijk afgestemde aanpak. De aanpak van
buitenproportionele opgaven moet echter wel kunnen worden ingericht via maatwerk per
opgave en per regio. Dat betekent dat in de praktijk per aanvraag zowel de inhoudelijke
werkwijze als de rollen en taken in de aanpak kunnen verschillen.
Tweede lid
Een aanvraag moet door één bevoegd gezag in de zin van de Wbb worden ingediend. Het
is wel mogelijk (en vanuit een gezamenlijke aanpak misschien wel wenselijk) dat een
aantal overheden samenwerken aan de aanpak van een buitenproportionele aanvraag. In
dat geval is het de bedoeling dat één bevoegd gezag in de zin van de Wbb optreedt
als coördinerende overheid die de aanvraag indient en verantwoordelijk is voor de
uitvoering van de aanpak en de SISA-verantwoording aan IenW. Veelal zullen de betrokken
overheden afspraken hebben gemaakt over de aanpak, de taken en verantwoordelijkheden
en de financiën. In dat geval zijn in het projectplan de rol en verantwoordelijkheden
van de betrokken overheden uitgewerkt. Hieruit moet blijken dat het bevoegd gezag
de activiteiten uit het projectplan kan realiseren binnen de maximale looptijd van
drie jaar.
Derde lid
Indien de activiteiten door verschillende decentrale overheden tezamen worden uitgevoerd,
geschiedt de verantwoording tussen hen via de SiSa-systematiek.
Vierde lid
Hierin is de aanvraagperiode vastgelegd. De aanvraag voor een SPUK voor buitenproportionele
opgaven kan in de maand april 2021 worden ingediend. Zo wordt bewerkstelligd dat dit
jaar een start gemaakt kan worden met de aanpak van de buitenproportionele opgaven.
De aanvraag wordt ingediend bij het volgende e-mailadres: aanvraagbodem2021@minienw.nl.
Artikel 7 Verdelingsregime buitenproportionele opgaven
De beslissing over de toekenning van een SPUK voor de aanpak van buitenproportionele
opgaven wordt genomen na de sluiting van de aanvraagperiode. Indien het totaal van
die aanvragen het beschikbare plafond overstijgt, wordt het beschikbare bedrag naar
evenredigheid over de aanvragen verdeeld, uiteraard voor zover ze voor toewijzing
in aanmerking komen De verdelingssystematiek van artikel 7 wordt ook toegepast indien
de minister een tweede indieningstermijn heeft opengesteld. Een tweede indieningstermijn
is alleen mogelijk indien er na de verdeling in de eerste aanvraagperiode middelen
over zijn.
Artikel 8 Voorwaarden specifieke uitkering voor buitenproportionele opgaven
Dit artikel geeft aan waaraan de SPUK kan worden besteed, te weten de voorbereiding,
begeleiding en uitvoering van de activiteiten zoals opgenomen in het projectplan.
Artikel 9 Verplichting ontvanger specifieke uitkering voor buitenproportionele opgaven
Dit artikel biedt de grondslag voor het jaarlijks verstrekken van informatie op basis
waarvan de minister zicht kan houden op de voortgang van de aanpak van de opgaven
en op basis waarvan de regeling kan worden geëvalueerd. Het gaat hier niet om financiële
informatie of een beoordeling.
Jaarlijkse informatie over de voortgang is alleen aan de orde bij een looptijd van
meer dan een jaar. Dit is van belang in verband met mogelijke risico’s voor mens,
ecologie of verspreiding of van dreigende stagnatie van belangrijke maatschappelijke
ontwikkelingen die samenhangen met de opgaven. De minister moet in staat zijn de Tweede
Kamer te informeren over de aanpak.
§ 3 Oude afspraken
Artikel 10 Verlening specifieke uitkering voor oude afspraken
Dit artikel heeft betrekking op de aanpak van een geval van bodemverontreiniging waarvoor
in het verleden tussen een individueel bevoegd gezag en de (toenmalige) Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een afspraak is gemaakt over
de mogelijkheid om in latere jaren een bijdrage in de kosten te verlenen in de vorm
van een projectfinanciering. Bepalend voor een dergelijke afspraak zijn in de meeste
gevallen de risico’s in financiële en technische zin die voor het geval worden geconstateerd.
Voorbeelden van projecten waarvoor dergelijke afspraken zijn gemaakt, zijn de aanpak
van het griftpark in Utrecht en het gasfabrieksterrein Rotterdam.
Artikel 11 Aanvraag specifieke uitkering voor oude afspraken
In het projectplan is een beschrijving opgenomen van het beoogde resultaat en van
de activiteiten waarmee dit doel wordt bereikt. Voor de activiteiten is kort toegelicht
in welke mate daarmee het beoogde doel wordt bereikt (doeltreffendheid) en is toegelicht
waarom deze aanpak de meest efficiënte manier is om het doel te realiseren (doelmatigheid).
Artikel 12 Verdelingsregime oude afspraken
De toekenning van de aanvragen voor een SPUK voor de aanpak van oude afspraken geschiedt
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Indien het plafond voor het einde van
de aanvraagperiode bereikt is, zal de minister dat in de Staatscourant bekend maken.
Artikel 13 Voorwaarden specifieke uitkering voor oude afspraken
Dit artikel geeft aan waaraan de SPUK kan worden besteed. Dat betreft:
-
a. de instandhouding of voortzetting van een reeds tussen de toenmalige Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het desbetreffende bevoegd
gezag overeengekomen gevalsgerichte aanpak van ernstige bodemverontreiniging;
-
b. het nemen van maatregelen die tot doel hebben om te komen tot afbouw van isoleren,
beheer- en controlemaatregelen als bedoeld in het convenant bodem en ondergrond 2015–2020,
zoals dat luidde op 31 december 2020; of
-
c. het wegnemen van onvoorziene milieu-hygiënische risico’s bij de reeds overeengekomen
gevalsgerichte aanpak van ernstige verontreiniging.
§ 4 Verstrekken specifieke uitkering
Artikel 14 Periode
Een SPUK kan worden verleend voor de aanpak van een buitenproportionele opgave die
voor 1 april 2021 is gestart. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die
artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit biedt. Het moet dan wel om
werkzaamheden voor de aanpak van buitenproportionele opgaven gaan als bedoeld in deze
regeling. In de aanvraag moet worden opgenomen dat een SPUK voor die werkzaamheden
wordt gedaan en de uitkering moet worden besteed conform de voorwaarden van artikel
13. Tevens moet worden voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 9.
§ 5 Bevoorschotting
Artikel 15 Voorschotverstrekking
Ingevolge dit artikel verstrekt de minister een voorschot van 100%. In de beschikking
tot verlening van de desbetreffende SPUK wordt opgenomen wanneer het voorschot wordt
betaald.
§ 6 Vaststelling specifieke uitkering
Artikel 16 Vaststelling specifieke uitkering
De verantwoording over de SPUK loopt via de SISA-systematiek. Dit is geregeld in artikel
2 van de regeling waarin artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit van overeenkomstige
toepassing is verklaard. Daarin is – kort samengevat – bepaald dat de vaststelling
op basis van de SISA-verantwoording plaatsvindt. De verantwoording via SISA vindt
op grond van artikel 17a van de Fvw uiterlijk plaats op 15 juli van het jaar volgend
op het begrotingsjaar. De eindverantwoording voor buitenproportionele opgaven zal
in 2025 plaatsvinden. Het kan echter zijn dat de eindverantwoording in geval van buitenproportionele
opgaven daarna plaatsvindt. Dat is aan de orde indien bij project twee of meer decentrale
overheden zijn betrokken. In dat geval zal het bevoegd gezag dat de SPUK heeft aangevraagd
een doorbeschikking nemen. De verantwoording, via SiSa, door de andere overheden is
dan een jaar later beschikbaar voor het bevoegd gezag en weer een jaar daarna voor
de minister (ook via SiSa). Of er sprake zal zijn van een doorbeschikking is niet
bekend. Daarom is in artikel 16 geregeld dat de minister de SPUK uiterlijk vaststelt
op 31 december van het jaar waarin de desbetreffende eindverantwoording, via SiSa,
is ontvangen. De hoogte van de SPUK wordt vastgesteld op het bedrag dat is toegekend
in de verlening van die desbetreffende uitkering indien aan de voorwaarden en verplichtingen
is voldaan. Indien daaraan geheel of gedeeltelijk niet is voldaan, kan het bedrag
lager worden vastgesteld. Indien de SPUK op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan
het te veel betaalde op basis van artikel 4:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(verder: Awb) worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de beschikking tot verlening
wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de uitkering wordt gewijzigd
(artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling
van de SPUK (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).
§ 7 Slotbepalingen
Artikel 17 Wijziging regeling
Na de inwerkingtreding van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet gaan de bodemregels
op in de Omgevingswet. Voor de toepassing van deze regeling zijn het begrip ‘bevoegd
gezag’ en de definities en begrippen van de Wbb nog steeds relevant. Dat is geborgd
in artikel 17.
Artikel 18 Inwerkingtreding en horizonbepalingen
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de paragraaf ‘Inwerkingtreding’
van het algemeen deel.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer