Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 3 maart 2021, kenmerk 1833083-218732-PG, houdende wijziging van de Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorsemen in verband met een aanpassing in de wijze van verantwoording

De Minister voor Medische Zorg,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies en artikel 1.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

ARTIKEL I

Onder vernummering van het derde lid van artikel 9 van de Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorsemen, tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, legt de subsidieontvanger in afwijking van artikel 7.5, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS tevens verantwoording af door het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 7.5, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS in plaats van een assurancerapport.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

TOELICHTING

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorsemen (hierna: de Subsidieregeling). Het doel van de Subsidieregeling is het bekostigen van behandelingen door middel van kunstmatige inseminatie met donorsemen (KID-behandelingen) inclusief het basis oriënterend fertiliteitsonderzoek als eerste stap in het zorgtraject, voor vrouwen zonder mannelijke partner. De subsidie wordt verleend aan instellingen die de KID-behandeling kunnen uitvoeren in Nederland.

Met onderhavige regeling wordt de verplichting opgelegd aan de subsidieontvanger, zijnde de instellingen, de aanvraag tot vaststelling vergezeld te doen gaan van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger in plaats van een assurancerapport, indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt. Dat heeft te maken met het volgende.

De aanvraag tot vaststelling van subsidies die in het kader van de Subsidieregeling zijn verleend, gaat vergezeld van een opgave van het aantal in het subsidiejaar verrichte basis oriënterende fertiliteitsonderzoeken en KID-behandelingen en het aantal vrouwen bij wie deze behandelingen in dat jaar zijn uitgevoerd. Hoewel het aantal benodigde KID-behandelingen per vrouw kan verschillen, zal het gemiddelde aantal per vrouw tussen de klinieken niet veel verschillen.

Op basis van artikel 7.5, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS dient normaliter bij de vaststelling van subsidies boven de € 125.000 een assurancerapport te worden overlegd, om zekerheid te vragen over het bij de vaststelling van de subsidie opgegeven aantal prestatie-eenheden. De accountant kan echter met een assurancerapport in dit geval geen adequate controle uitoefenen. Dat heeft te maken met het feit dat een accountant geen toegang heeft tot de medische gegevens van de behandelde vrouwen. Het opvragen van een assurancerapport zou derhalve onvoldoende informatie opleveren, wat niet in verhouding zou staan tot de administratieve lasten die ermee gepaard zouden gaan.

Op basis van artikel 7.5, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS kan bij de vaststelling van subsidies boven de € 125.000 de verplichting worden opgelegd de verantwoording vergezeld te doen gaan van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger. Bij de controle van een rapport van feitelijke bevindingen onderzoekt de accountant of door de instelling adequate procedures zijn opgezet met het oog op het naleven van de subsidievoorwaarden. Subsidievoorwaarden zijn bijvoorbeeld het voeren van een gescheiden boekhouding, een ordentelijke administratie bijhouden en het innen van een eigen betaling. De controle aan de hand van het rapport van feitelijke bevindingen bestaat dus uit onderzoek naar de wijze van administreren waarvoor geen inzicht nodig is in medische gegevens. Deze controle levert voldoende informatie op en staat in verhouding tot de administratieve lasten die ermee gepaard gaan. Ten behoeve van het toezicht van de minister op de naleving van de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen wordt daarom bij de verantwoording over de gerealiseerde prestatie-eenheden het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen verplicht gesteld.

Deze wijziging is besproken met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De NBA beschouwt het controleren aan de hand van een rapport van feitelijke bevindingen als een adequate manier om toezicht te kunnen houden op de naleving van de subsidievoorwaarden.

Voorgaande maakt dat het afwijken van de verplichting neergelegd in artikel 7.5, tweede lid van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en het opleggen van de verplichting op grond van artikel 7.5, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS in dit geval noodzakelijk is geacht.

Een model van het rapport van feitelijke bevindingen zal tezamen met het accountantsprotocol worden opgesteld en bekendgemaakt door de minister.

In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving treedt deze wijziging van de Subsidieregeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2021. Dat hangt samen met de louter begunstigende werking van de aanpassing van artikel 9 van de Subsidieregeling en het belang dat dit nog toegepast kan worden bij de verantwoording over het jaar 2020.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

Naar boven