Besluit van 23 januari 2020, nr. 2020000115 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Deventer en Lochem krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (2e verzoek om onteigening voor de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1), met bijkomende werken in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt mede begrepen werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 15 april 2019, kenmerk RWS-2019/14424, voor de tweede keer verzocht, om ten name van de Staat over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeenten Deventer en Lochem. De onteigening wordt verzocht om de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1) in de gedeelten vanaf 150 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N791/Fliertweg tot 700 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N348/Deventerweg (A1 km. 95.500 – km. 105.400) en vanaf 600 meter ten oosten van de kruising A1 – Siemelinksweg tot 300 meter ten westen van de kruising A1 – Oxersteeg (A1 km. 107.300 – km. 108.300), met bijkomende werken, in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden mogelijk te maken. De onroerende zaken zoals vermeld op de bij dit besluit behorende lijst, zijn eerder betrokken geweest in een onteigeningsverzoek van 17 september 2018, kenmerk RWS-2018/36086. Verzoeker heeft deze onroerende zaken in dat verzoek om hem op dat moment moverende redenen ingetrokken.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Deventer en Lochem. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het Tracébesluit A1 Apeldoorn – Azelo, dat is vastgesteld op 12 juni 2018 en is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 oktober 2018, kenmerk 201806463/1/R3, onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 11 juli 2019 tot en met 21 augustus 2019 in de gemeenten Deventer en Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Deventer Post en de Berkelbode en in de Staatscourant van 10 juli 2019, nr. 37723.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Rijksweg A1 vormt een belangrijke verbinding tussen de economische gebieden in de Randstad, de Stedendriehoek en Twente en het Noord- en Oost-Europese achterland en heeft meerdere functies. De Stedendriehoek is het bestuurlijke samenwerkingsverband tussen de Gelderse gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de Overijsselse gemeente Deventer. In de Stedendriehoek vormt de A1 een cruciale schakel vanwege het beperkte aantal IJsselpassages. Op regionaal niveau vormt de weg een belangrijke verbinding binnen en tussen de regio’s Stedendriehoek (hierna: Stedendriehoek) en Twente.

Op nationaal niveau verbindt de A1 economische gebieden in de Randstad, de Stedendriehoek en Twente. Door de aansluiting op de A50 bij het knooppunt Beekbergen vormt de A1 voor de aangrenzende gebieden bovendien de belangrijkste verbinding van en naar Noord- en Zuid-Nederland.

Internationaal gezien is de A1 onderdeel van de achterlandverbinding E30 die de mainports Schiphol en Rotterdam verbindt met Twente, Duitsland, Polen en de Baltische republieken. De A1 is een van de belangrijkste corridors in het Trans European Network for Transport (TEN-T) en vormt met de rijkswegen A12/A15 en A67/A74 één van de drie hoofdverbindingsassen voor goederenvervoer tussen Nederland en Duitsland. Dit (internationale) vervoer neemt nog steeds toe.

De A1 bestaat tussen de knooppunten Beekbergen en Azelo uit 2x2 rijstroken. De verkeersdruk op dit weggedeelte is groot, waardoor het verkeer vaak niet goed doorstroomt. Ter verbetering van de doorstroming zijn enkele jaren geleden tussen het knooppunt Beekbergen en de afrit Deventer-oost in beide richtingen spitsstroken aangelegd, maar deze hebben onvoldoende effect. Er zijn daardoor wegvakken op de A1 waar de verkeersafwikkeling matig of slecht is en waar structureel files optreden. De filevorming en de inrichting van de A1 op deze wegvakken leiden tot verkeersveiligheidsproblemen.

De filevorming op de A1 heeft ook een negatief effect op de robuustheid van de verbinding A1. Dit wordt nog versterkt doordat de A1 via de IJsselpassage (de IJsselbrug) bij Deventer een van de weinige oost-westverbindingen over de IJssel is. Het netwerk is kwetsbaar vanwege het ontbreken van goede parallelle routes nabij de A1. De impact op de doorstroming is groot bij een volledige afsluiting van de rijbaan.

Zonder (verdere) maatregelen blijft de A1 tussen Apeldoorn en het knooppunt Azelo een knelpunt in de verbinding op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Uitbreiding van de wegcapaciteit is daarom noodzakelijk om het functioneren van de A1 als onderdeel van het hoofdwegennet en het onderliggend regionale wegennet te waarborgen.

Om de zojuist beschreven knelpunten op te lossen heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat besloten om de A1 te reconstrueren en te verbreden. In dat kader wordt aan de weg in elke rijrichting een extra rijstrook toegevoegd. Hiermee wordt de capaciteit van de A1 vergroot en neemt de robuustheid van het netwerk toe. Het netwerk wordt minder kwetsbaar als het over voldoende rijstroken beschikt voor het verkeersaanbod. Tot slot leidt de uitbreiding van de capaciteit tot een verbetering van de verkeersveiligheid doordat het aantal files afneemt en de spreiding van het verkeer toeneemt. De verbreding van de A1 van km. 81.520 tot aan km. 141.040 zal in twee fasen worden uitgevoerd. Dit houdt verband met de financiering van de verbreding. Fase 1 ziet op die delen van de A1 waar het verkeerskundige knelpunt het grootst is. In de andere delen is de verbreding van de A1, op basis van het beschikbare rijksbudget, voorzien voor het jaar 2024. Dit betreft dan fase 2 van het project. De in deze onteigening betrokken zaken zijn nodig voor het realiseren van fase 1 van de wegverbreding.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Staat de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de Staat een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de feitelijke werkzaamheden voor de verbreding in april 2019 zijn gestart. Openstelling van de verbrede A1 in fase 1 is voorzien voor september 2020. Mocht onteigening van de in dit besluit betrokken gronden nodig zijn, dan zal de openstelling van een deel van het werk halverwege 2021 plaatsvinden. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. Gemeente Deventer, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 2.43, 2.47, 2.48, 2.50, 2.53, 2.55, 2.83, 2.85, 2.87, 2.89, 2.91, 2.108, 2.109, 52.3, 52.23, 52.27, 52.28, 52.31, 52.32, 52.33, 284.5 en 52.25, verder te noemen: reclamante.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 28 augustus 2019 te Deventer te houden hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid gebruik geen gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamante in haar zienswijzen naar voren brengt samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven

De zienswijze van reclamante 1

Wij merken vooreerst op dat de onroerende zaken van reclamante zoals vermeld op de bij dit besluit behorende lijst, eerder betrokken zijn geweest in een onteigeningsverzoek van 17 september 2018, kenmerk RWS-2018/36086. Reclamante heeft in die procedure bij brief van 18 december 2018 een zienswijze ingediend. Verzoeker heeft deze onroerende zaken in dat verzoek om hem op dat moment moverende redenen ingetrokken. De zienswijze van reclamante is daarom niet besproken.

Bij brief van 15 april 2019, heeft verzoeker nogmaals verzocht, om ten name van de Staat over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de benodigde onroerende zaken in de gemeenten Deventer en Lochem.

1.1

Reclamante stelt zich op het standpunt dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt, omdat er geen reële invulling is gegeven aan het vereiste minnelijk overleg zoals bedoeld in artikel 17 van de Onteigeningswet. Op het voorstel van reclamante om in gesprek te gaan over de totaalschade die reclamante leidt wordt door verzoeker niet ingegaan. Ten opzichte van haar vorige zienswijze van 18 december 2018 op de vorige procedure is er derhalve niets veranderd. Reclamante heeft onlangs opnieuw naar voren gebracht met verzoeker in gesprek te willen gaan over de totaalschade en deze door een onafhankelijke commissie te willen laten beoordelen.

Ad 1.1

Het betoog van reclamante wordt ingegeven door een verschil van inzicht tussen partijen over de uitgangspunten, de samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard. Reclamante is onder andere van oordeel dat op basis van de systematiek van de onteigeningswet de toekomstige inkomsten in de vorm van een exploitatiebijdrage in de schadeloosstelling dient te worden opgenomen. Verzoeker meent dat dit geen onderdeel uitmaakt van een schadeloosstelling op basis van de systematiek van de onteigeningswet.

Wij merken hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Anders dan reclamante stelt, zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen serieuze onderhandelingen met haar heeft gevoerd. Uit de stukken en verstrekte informatie blijkt dat partijen vanaf november 2016 regelmatig en uitvoerig met elkaar in overleg zijn. Verzoeker heeft voorafgaand aan het verzoek op 28 februari 2018, 30 mei 2018, 25 juli 2018, en 12 februari 2019 schriftelijke biedingen tot volledige schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet uitgebracht. In laatstgenoemde brief is verzoeker, op basis van nader juridisch advies, ingegaan op de vragen van reclamante over onder andere de uitgangspunten van de schadeloosstelling. Uit de overgelegde stukken blijkt tevens dat verzoeker zich heeft laten bijstaan door een taxatiecommissie bestaande uit onafhankelijke taxateurs, wat in het kader van de grondverwerving en ter bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling doorgaans een gebruikelijke gang van zaken is. Verzoeker heeft de door hem gedane aanbiedingen gebaseerd op een taxatie van deze onafhankelijke taxateurs. Verzoeker heeft het verschil van inzicht over de exploitatiekosten meerdere malen onder de aandacht van de taxiecommissie gebracht. Bij het opstellen van haar adviezen heeft de taxatiecommissie zich gebaseerd op de systematiek van de onteigeningswet. Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat verzoeker serieus heeft onderzocht of de aangedragen schadeposten in de schadeloosstelling moeten worden betrokken. Dat verzoeker niet meegaat in het standpunt van de reclamante terzake maakt dit niet anders.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat de vraag waarover partijen van meet af aan verdeeld blijven, namelijk of bepaalde schadeposten al dan niet in de berekening van de schadeloosstelling moeten worden betrokken, Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat. Dit komt bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat de verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg met reclamante is voortgezet. Verzoeker heeft op 12 juli 2019 een voorstel gedaan. Reclamante heeft op 13 augustus 2019 het voorstel van verzoeker gedeeltelijk afgewezen en een tegenvoorstel gedaan. Partijen hebben op 28 augustus de tijd die was gereserveerd voor de hoorzitting benut om elkaars standpunten over de invulling van de schadeloosstelling nogmaals uiteen te zetten. Partijen blijven echter van mening verschillen over de vraag of de exploitatieschade al dan niet vergoed moet worden. Verder is afgesproken dat verzoeker zal reageren op de brief van reclamante van 13 augustus 2019. Verzoeker heeft bij brief van 19 september 2019 hierop gereageerd.

Gelet op het bovenstaande heeft het voortgezette overleg nog niet tot overeenstemming met reclamante geleid. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

1.2

Reclamante attendeert op een omissie in de ter inzage gelegde stukken. In de lijst van de te onteigenen onroerende zaken staat het perceelnummer D 3126 (grondplan nr. 2.43) genoemd. Hiervan ontbreekt echter de kadastrale eigendomsinformatie. Het is voor reclamante onduidelijk of het perceel abuis is opgenomen in de lijst van te onteigenen onroerende zaken of dat er per abuis geen kadastrale eigendomsinformatie is opgenomen in de documenten. Het is voor reclamante dan ook niet goed kenbaar voor welke percelen om een onteigeningstitel wordt verzocht. Reclamant vraagt zich af hoe zich dat verhoudt met het bepaalde in paragraaf 5.1.6 van de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure.

Ad 1.2

Ten aanzien van dit onderdeel van de zienswijze overwegen Wij dat wij hebben geconstateerd dat de kadastrale eigendomsinformatie van de onroerende zaak met grondplannummer 2.43 die in eigendom is bij reclamante inderdaad ontbrak bij de stukken die ter inzage hebben gelegen. Verzoeker heeft bij het tweede verzoek de kadastrale berichten geactualiseerd en abusievelijk het bericht van grondplannummer 2.43 niet bijgevoegd

Wij zijn echter van oordeel dat reclamante door deze fout, niet in haar belangen is geschaad. Hierbij nemen Wij het volgende in aanmerking.

De eigendomsinformatie afkomstig uit de basisregistratie van het kadaster omvat openbare gegevens die voor iedereen opvraagbaar zijn. De gegevens afkomstig uit de basisregistratie kadaster maken niet slechts deel uit van de ter inzage te leggen onteigeningsbescheiden, maar hebben een verstrekkender betekenis. Deze gegevens liggen bijvoorbeeld ten grondslag aan de door verzoeker te maken grondtekeningen en vormen de basis voor het toekennen van grondplannummers en het opstellen van de lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken. De informatie in de kadastrale eigendomsinformatie (grootte perceel en namen eigenaren en eventuele beperkt zakelijke gerechtigden) wordt door Ons gebruikt om de juistheid van de op de onteigeningslijst vermelde informatie te verifiëren. Verzoeker heeft het kadastrale bericht van de omroerende zaak met grondplannummer 2.43 alsnog overgelegd en Wij hebben geconstateerd dat de lijst met de te onteigenen onroerende zaken en de grondtekening overeenstemt met de gegevens van het kadaster.

Wij kunnen reclamante niet volgen in haar betoog dat voor haar niet goed kenbaar is of de onroerende zaak met grondplannummer 2.43 in de onteigening is betrokken. De grondtekeningen alsmede de lijst van de te onteigenen onroerende zaken hebben samen met de andere onteigeningsstukken ter inzage gelegen. In de grondtekeningen is met een arcering aangegeven welke gedeelten van de onroerende zaken van reclamante onteigend moeten worden omdat ze nodig zijn voor het werk. Alle gearceerde gedeelten hebben unieke grondplannummers gekregen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken die ook met het ontwerpbesluit aan belanghebbenden is toegezonden is per grondplannummer de totale oppervlakte van de betrokken onroerende zaak aangegeven alsmede de ter onteigening aan te wijzen oppervlakte. In combinatie met de grondtekening is naar Ons oordeel voldoende duidelijk voor welke onroerende zaken onteigening is verzocht en welke omvang ter de te onteigenen perceelsgedeelten hebben. Verzoeker heeft daarnaast bij de aanbiedingsbrief van 28 februari 2018 onder andere een grensovereenstemmingsformulier gevoegd met een kaart van de onroerende zaak met grondplannummer 2.43, waarop de x en y coördinaten van de benodigde gedeeltes van het perceel met de kadastrale aanduiding D 3126 zijn vermeld. Verzoeker heeft verder in nagenoeg alle biedingen een tabel opgenomen met de benodigde percelen waaronder de onroerende zaak met grondplannummer 2.43 en hiervoor een bieding uitgebracht. Daarnaast heeft reclamante bij brief van 19 april 2018 gereageerd op de bieding van 28 februari 2018 en hierin de tabel van de benodigde percelen waaronder grondplannummer 2.43 opgenomen.

Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat reclamante door het ontbreken van de kadastrale eigendomsinformatie van de onroerende zaak met grondplannummer 2.43 niet in haar belangen is geschaad en dat voor haar voldoende duidelijk was dat deze in de onderhavige onteigening is betrokken. Wij zien dan ook geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing van de onroerende zaken ter onteigening ten aanzien van de onroerende zaak met grondplannummer 2.43 af te wijzen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht dat de Staat de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 29 oktober 2019, nr. RWS-2019/36527, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij brief van 15 april 2019, kenmerk RWS-2019/14424;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 18 december 2019, no. W17.19.0343/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 16 januari 2020, nr. RWS-2019/44951, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de reconstructie van de rijksweg A1 Apeldoorn – knooppunt Azelo (fase 1) in de gedeelten vanaf 150 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N791/Fliertweg tot 700 meter ten oosten van de kruising A1 – provinciale weg N348/Deventerweg (A1 km. 95.500 – km. 105.400) en vanaf 600 meter ten oosten van de kruising A1 – Siemelinksweg tot 300 meter ten westen van de kruising A1 – Oxersteeg (A1 km. 107.300 – km. 108.300), met bijkomende werken, in de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Deventer, Hof van Twente, Lochem, Rijssen-Holten, Voorst en Wierden, ten name van de Staat ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeenten Deventer en Lochem aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Deventer en Lochem en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 23 januari 2020

Willem-Alexander

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: A1 APELDOORN – AZELO

VERZOEKENDE INSTANTIE: MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

 

Kadastraal bekend als gemeente Deventer

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

2.43

6.230

Wegen

6.325

D 3126

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.47

2.826

Terrein (grasland)

4.180

N 77

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.48

613

Terrein (nieuwbouw – bedrijvigheid)

1.150

N 97

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.50

1.103

Wonen Erf – tuin

1.200

N 41

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.53

Geheel

Wegen

1.138

N 237

Gemeente Deventer, Deventer.

     

Voorlopig

   
           

2.55

3.474

Wegen

6.341

N 233

Gemeente Deventer, Deventer.

     

Voorlopig

   
           

2.83

10

Erf – tuin

21

N 129

Gemeente Deventer, Deventer.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: gemeente Deventer, Deventer.

           

2.85

73

Wonen

721

N 132

Gemeente Deventer, Deventer.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: gemeente Deventer, Deventer.

           

2.87

110

Wegen

2.010

N 14

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.89

86

Wonen

810

N 175

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.91

71

Wonen

783

N 176

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.108

10.529

Terrein (grasland)

13.600

I 1596

Gemeente Deventer, Deventer.

           

2.109

7.712

Terrein (grasland)

17.740

I 1602

Gemeente Deventer, Deventer.

           
     

Voorlopig

 
           

52.3

Geheel

Wegen

185

N 99

Gemeente Deventer, Deventer.

           

52.22

2

Bedrijvigheid (detailhandel) Wegen

20.091

C 2335

Gemeente Deventer, Deventer.

           

52.23

256

Water

1.350

N 170

Gemeente Deventer, Deventer.

           

52.27

401

Wegen

6.626

N 179

Gemeente Deventer, Deventer.

           

52.28

Geheel

Terrein (grasland)

1.190

N 133

Gemeente Deventer, Deventer.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

De Staat (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),

’s-Gravenhage (3x).

           

52.31

Geheel

Wegen

433

N 243

Gemeente Deventer, Deventer.

     

Voorlopig

   
           

52.32

956

Wonen Erf – tuin

1.743

N 44

Gemeente Deventer, Deventer.

           

52.33

2.630

Wegen

4.394

N 246

Gemeente Deventer, Deventer.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Deventer, Deventer.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: gemeente Deventer, Deventer.

 

Kadastraal bekend als gemeente Gorssel

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

52.25

157

Terrein (akkerbouw)

3.305

A 3014

Gemeente Deventer, Deventer.

Naar boven