De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op verordening (EG) nr. Verordening (EU) 2020/1579 van de Raad van 29 oktober
2020 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden
en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123
wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PbEU 2020, L362), de Verordening
van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor sommige
visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen
van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, de Verordening
van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021 en 2022, van de vangstmogelijkheden
voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen, de Verordening
van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde
visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, en de
Verordening PM van het Europees Parlement en de Raad van PM tot wijziging van Verordening
(EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren
van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het
Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie;
Gelet op de artikelen 17 en 19 van de Landbouwwet en de artikelen 3 en 4 van het Reglement
zee- en kustvisserij 1977;
Besluit:
ARTIKEL I
De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de omschrijving van het begrip ‘Europees quotum’ te luiden:
totaal voor de gezamenlijke vissers van de lidstaten van de Europese Unie in het kalenderjaar
waarop een verordening over vangstmogelijkheden betrekking heeft te vangen hoeveelheden
vis die niet in de vorm van quota over de lidstaten zijn verdeeld zoals deze per vissoort
en per deelgebied, sector of deelsector voor het desbetreffende kalenderjaar, uitgedrukt
in kilogrammen levend gewicht, onder de beschrijving ‘overig’, ‘andere’ of ‘andere
lidstaten’ zijn vermeld in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden, in deel
2 van de bijlage van de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden, in de
bijlage bij de verordening vangstmogelijkheden Oostzee, in bijlage II, V, VII of in
bijlage VIII bij de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee.
2. In het eerste lid komt de omschrijving van het begrip ‘deelgebied, sector of deelsector’
te luiden:
zeegebied als omschreven in artikel 4 van de verordening vangstmogelijkheden en artikel
3 van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee.
3. In het tweede lid komt de omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden’
te luiden:
Verordening (EU) PM van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden
voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie
en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing
zijn.
4. In het tweede lid komt de omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden
diepzeevisbestanden’ te luiden:
Verordening (EU) PM van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021 en 2022, van de
vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van
diepzeevissen.
5. In het tweede lid komt de omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden
Oostzee’ te luiden:
Verordening (EU) 2020/1579 van de Raad van 29 oktober 2020 tot vaststelling, voor
2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden
in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde
vangstmogelijkheden in andere wateren (PbEU 2020, L362).
6. In het tweede lid komt de omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden
Middellandse Zee en Zwarte Zee’ te luiden:
Verordening (EU) PM van de Raad van PM tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden
voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte
Zee.
B
In artikel 8, zesde lid, wordt de zinsnede ‘in deel 1 van bijlage II of in bijlage
III bij de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee’ vervangen
door ‘in bijlage II, V, VII of in bijlage VIII bij de verordening vangstmogelijkheden
Middellandse Zee en Zwarte Zee’.
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘in deel 1 van bijlage II of in bijlage III bij
de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee’ vervangen door
‘in bijlage II, V, VII of in bijlage VIII bij de verordening vangstmogelijkheden Middellandse
Zee en Zwarte Zee’.
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘artikel 12, eerste lid, van de
verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel 11, eerste lid, van de verordening
vangstmogelijkheden’.
3. In het derde lid, onderdeel c, wordt de zinsnede ‘de artikelen 47 en 48 van de verordening
vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘de artikelen 44, 44a en 45 van de verordening
vangstmogelijkheden’.
D
Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13. Overige verboden
-
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 6a, tweede lid, 7, eerste
lid, 9, eerste lid, 10, 11a, 11ba, eerste en derde lid, 11bb, 11bc, 11c, tweede lid,
12, 13, 16a, 19, 21, tweede lid, en vierde lid, tweede zin, 24, eerste, tweede, derde,
vierde en vijfde lid, 25, 26, 29, tweede lid en derde lid, tweede en derde zin, 30,
eerste lid, tweede lid, tweede zin, en derde lid, 31, eerste en tweede lid, 33, 34,
35, 36, tweede lid, 37, eerste, tweede en vijfde lid, 40, 41, 42 en 48 van de verordening
vangstmogelijkheden.
-
2. Het is verboden visserijactiviteiten uit te oefenen in strijd met de artikelen 9,
eerste lid, 11c, eerste lid, 17, 21, eerste, derde en vierde lid, eerste zin, 23,
eerste, tweede en vijfde lid, 27, 28, 29, derde lid, eerste zin, 32, 36, eerste en
derde lid, 37, vierde lid, 38, 39, 43 en 50 van de verordening vangstmogelijkheden.
-
3. De voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de
verordening vangstmogelijkheden, gelden uitsluitend voor vissersvaartuigen ten behoeve
waarvan een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening
is verleend voor de in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c onderscheidenlijk
d, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde visserijactiviteiten.
E
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede ‘de artikelen 6 en 7 van de verordening
vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden’ vervangen door ‘de artikelen 6, 6a, tweede
lid, en 7 van de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden’.
F
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 16. Vangstmogelijkheden Oostzee
Het is verboden in strijd te handelen met artikel 7, eerste, derde en vijfde lid,
en artikel 9, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee.
G
Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17. Vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee
-
1. Het is verboden te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, 6, derde lid, 10,
derde lid, 17 en 18 van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte
Zee.
-
2. Het is verboden visserijactiviteiten uit te oefenen in strijd met artikel 5, derde
lid, en 6, tweede lid, 10, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse
Zee en Zwarte Zee.
H
In artikel 18 wordt de zinsnede ‘artikel 14 van de verordening vangstmogelijkheden’
vervangen door ‘artikel 11c van de verordening vangstmogelijkheden’.
I
In artikel 20 wordt de zinsnede ‘onderdeel 1 van bijlage IIA van de verordening vangstmogelijkheden,
in het gebied, bedoeld in onderdeel 1 van die bijlage’ vervangen door ‘hoofdstuk III
van bijlage II van de verordening vangstmogelijkheden, in het gebied, bedoeld in hoofdstuk
I van die bijlage’.
J
In artikel 29, vijfde lid, wordt de zinsnede ‘artikel 12, eerste lid, van de verordening
vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel 11, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden’.
K
Artikel 84a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en in het derde lid wordt de zinsnede ‘artikel 10, tweede
lid, aanhef en onder c, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel
9, tweede lid, aanhef en onder c, van de verordening vangstmogelijkheden’.
2. In het eerste lid, onderdeel a, en het derde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede
‘artikel 10, tweede lid, tweede alinea, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen
door ‘artikel 9, tweede lid, tweede alinea, van de verordening vangstmogelijkheden’.
L
In artikel 98, derde lid, wordt de zinsnede ‘artikel 10, tweede lid, aanhef en onder
c of d, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel 9, tweede
lid, aanhef en onder c of d, van de verordening vangstmogelijkheden’.
M
Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 55, tweede lid, van de controleverordening,
artikel 9, vijfde en zesde lid, van de verordening vangstmogelijkheden, artikel 29,
vierde lid, van verordening 2017/2107, de artikelen 7, 10, 11 en 12 van verordening
2019/1241 en artikel 8, eerste en tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden
Oostzee.
2. In het tweede lid, onderdeel a, onder (i), wordt de zinsnede ‘artikel 10, vijfde
lid, onderdeel a, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel
9, vijfde lid, onderdeel a, van de verordening vangstmogelijkheden’, en wordt de zinsnede
‘artikel 10, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen
door ‘artikel 9, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden’.
3. In het tweede lid, onderdeel a, onder (ii) wordt de zinsnede ‘artikel 10, vijfde
lid, onderdeel b, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel
9, vijfde lid, onderdeel b, van de verordening vangstmogelijkheden’, en wordt de zinsnede
‘artikel 10, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen
door ‘artikel 9, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden’.
4. In het tweede lid, onderdeel a, onder (iii) wordt de zinsnede ‘artikel 10, zesde
lid, van de verordening vangstmogelijkheden’ steeds vervangen door ‘artikel 9, zesde
lid, van de verordening vangstmogelijkheden’.
N
In artikel 131, eerste lid, wordt de zinsnede ‘en 38, eerste, tweede lid en vierde
lid, van verordening 2017/2403’ vervangen door ‘38, eerste, tweede lid en vierde lid,
38 ter, 38 quater, eerste en derde lid, 38 septies, tweede lid, en 38 nonies, eerste,
tweede en vierde lid, van verordening 2017/2403’.
O
De bijlagen 8, 9 en 11 worden vervangen door de bij deze regeling gevoegde bijlagen
A, B respectievelijk C.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van:
-
a. artikel I, onderdeel I, dat in werking treedt met ingang van 1 februari 2021, en
-
b. artikel I, onderdeel N, dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van
Verordening PM van het Europees Parlement en de Raad van PM tot wijziging van Verordening
(EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren
van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het
Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie.
TOELICHTING
1. Algemeen
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: Uitvoeringsregeling) bevat de voorschriften
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Europese verordeningen op het gebied
van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit betreft onder meer de verordeningen vangstmogelijkheden,
alsmede de verordeningen waarin specifieke beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden
voor meerdere jaren zijn vastgelegd, de zogenoemde meerjarenplannen. In de verordeningen
vangstmogelijkheden zijn onder meer de maximaal toegestane vangstmogelijkheden in
de wateren van de Unie voor vissersvaartuigen van de Unie opgenomen, alsmede een aantal
daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften.
Door middel van deze wijzigingsregeling is een aantal aanpassingen in de Uitvoeringsregeling
doorgevoerd die samenhangen met een drietal in 2020 vastgestelde verordeningen tot
vaststelling, voor (geheel of een deel van) 2021, van de vangstmogelijkheden. Dit
betreft de verordening vangstmogelijkheden1, verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en de Zwarte Zee2 en verordening vangstmogelijkheden Oostzee3.
Daarnaast zijn aanpassingen in de Uitvoeringsregeling doorgevoerd die samenhangen
met de in december 2020 vastgestelde verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden4. Deze verordening strekt tot (voorlopige) vaststelling, voor 2021 en 2022, van de
vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van
diepzeevissen.
Wat betreft de inhoud en strekking van de verordening vangstmogelijkheden en de verordening
vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden, is de toekomstige relatie met het Verenigd
Koninkrijk (VK) van belang.
Op 29 maart 2017 heeft het VK kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie
terug te trekken op grond van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie
(VEU). Het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië
en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(terugtrekkingsakkoord) voorziet in regelingen op grond waarvan bepalingen van het
Unierecht op en in het VK van toepassing blijven tot na de datum waarop de Verdragen
ophouden van toepassing te zijn op en in het VK. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
(GVB) zal gedurende de overgangsperiode overeenkomstig het terugtrekkingsakkoord van
toepassing zijn op en in het VK en zal ophouden van toepassing te zijn op 31 december
2020. Per 1 januari 2021 zal het VK dan ook niet langer gebonden zijn aan EU wet-
en regelgeving en geldt vanuit EU-perspectief bezien als derde land. Wanneer het GVB
niet langer van toepassing is op en in het VK, maken de wateren van het VK (de territoriale
wateren en de aangrenzende exclusieve economische zone) geen deel meer uit van de
wateren van de Unie. Dit is van invloed op onder meer de toegang tot de wateren van
het VK voor Unie-vissersvaartuigen, de toegang tot de Uniewateren voor vissersvaartuigen
van het VK, en de vast te stellen vangstmogelijkheden.
Ten tijde van het opstellen van deze regeling en toelichting, in december 2020, zijn
de onderhandelingen tussen de Unie met het VK nog gaande over een visserijovereenkomst
met bepalingen over visserij (waaronder toegang tot elkaars wateren). Bij gebrek aan
een dergelijke visserijovereenkomst, lopen vissersvaartuigen van de Unie en van het
VK het risico de eventueel voor 2021 beschikbare vangstmogelijkheden niet of niet
ten volle te kunnen benutten. Om te voorkomen dat Unievaartuigen per 1 januari 2021
niet kunnen vissen vanwege het ontbreken van vastgestelde vangstmogelijkheden in het
licht van de nog lopende onderhandelingen, zijn in de verordening vangstmogelijkheden
en de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden voorlopige vangstmogelijkheden vastgesteld. Deze zijn vastgesteld op 25% van de vangstmogelijkheden
van dit jaar (2020). Ten aanzien van een aantal pelagische visbestanden gaat het om
65% van de vangstmogelijkheden van dit jaar, in verband met seizoensvisserij. Het
uitgangspunt is dat in het begin van 2021, wanneer er duidelijkheid is over de toekomstige
relatie met het VK, definitieve vangstmogelijkheden voor 2021 worden vastgesteld.
De betreffende verordeningen en dus ook de onderhavige regeling zullen daarop te zijner
tijd worden aangepast.
In het licht van de in december 2020 nog aanwezige onzekerheden omtrent toegang voor
vissersvaartuigen van de Unie en van het VK tot elkaars wateren na 31 december 2020,
is in december 2020 ook een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2017/24035 voorbereid wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren
van het VK en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het VK in wateren van
de Unie. Verordening (EU) 2017/2403 bevat regels voor de afgifte en het beheer van
vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren die onder de soevereiniteit
of jurisdictie van een derde land vallen, en voor vissersvaartuigen van derde landen
die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.
De bedoelde verordening tot wijziging van deze verordening (EU) 2017/2403 omvat een
regeling betreffende ononderbroken wederzijdse toegang voor vissersvaartuigen van
de Unie en van het Verenigd Koninkrijk tot elkaars wateren na 31 december 2020, indien
en voor zover er nog geen visserijakkoord is bereikt. Meer specifiek bevat de verordening
een mechanisme waarbij vissersvaartuigen van het VK toegang hebben tot wateren van
de Unie door middel van machtigingen, zodat zij de aan het VK toegekende quota-aandelen
kunnen benutten onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor vissersvaartuigen
van de Unie. Zulke machtigingen mogen binnen dit mechanisme echter enkel worden verleend
indien en voor zover het VK machtigingen blijft verstrekken aan vissersvaartuigen
van de Unie om hun visserijactiviteiten in de wateren van het VK voort te zetten.
In de onderhavige wijzigingsregeling wordt uitvoering gegeven aan deze wijzigingsverordening.
Omdat het echter ten tijde van de totstandkoming van deze regeling nog niet geheel
zeker is of deze verordening in werking gaat treden en zo ja, per wanneer, is de inwerkingtreding
van deze voorziening in de onderhavige regeling gekoppeld aan de inwerkingtreding
van die verordening. Indien de verordening in geheel niet in werking treedt, zal ook
de betreffende bepaling in deze regeling niet in werking treden. In de toelichting
op artikel II wordt hierop nader ingegaan.
2. Verordeningen vangstmogelijkheden
De vangstmogelijkheden die zijn vastgelegd in de verordening vangstmogelijkheden,
kunnen worden onderscheiden in vangstbeperkingen en inspanningsbeperkingen. Vangstbeperkingen
zijn de maatregelen waarin is vastgelegd hoeveel vis er totaal uit bepaalde gebieden
mag worden gevangen, de zogenoemde TAC (‘Total Allowable Catch’, of wel totale toegestane vangst), onder welke voorwaarden dat mag en hoe die hoeveelheden
zijn verdeeld over de lidstaten, de zogenoemde quota. In een aantal gevallen is een
deel van de TAC niet aan individuele lidstaten toegekend en kunnen deze hoeveelheden
– veelal als bijvangst – worden opgevist door alle vissers uit de EU. Inspanningsbeperkingen
zien op de beperking van de omvang van de uitvarende vissersvloot en het aantal dagen
dat er gevist kan worden. De vangstmogelijkheden in de wateren van de Unie en voor
vaartuigen van de Unie in andere wateren worden tezamen met de daaraan gerelateerde
aanvullende voorschriften jaarlijks door de Raad van de Europese Unie vastgesteld.
De vaststelling van de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden van diepzeevissen
vindt eens in de twee jaar plaats. De vangstmogelijkheden voor de jaren 2019 en 2020
voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen waren
opgenomen in deel 2 van de bijlage bij verordening 2018/20256. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2020 zijn de betreffende
vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en de daaraan gerelateerde
aanvullende voorschriften voor de jaren 2021 en 2022 vastgesteld.
Door middel van deze wijzigingsregeling is een aantal samenhangende aanpassingen in
de Uitvoeringsregeling doorgevoerd.
3. Regeldruk
Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling leidt niet tot een wijziging van de regeldruk.
Er volgen geen nieuwe of gewijzigde informatieverplichtingen uit deze regeling. Ook
brengt deze wijzigingsregeling geen relevante nalevingskosten met zich.
Deze regeling is door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) niet geselecteerd
voor advisering.
4. Inwerkingtreding en kabinetsbeleid vaste verandermomenten
Deze regeling wordt in december 2020 gepubliceerd en treedt in werking op 1 januari
2021 (met uitzondering van artikel I, onderdelen I en N). Hiermee wordt afgeweken
van de uitgangspunten van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Een van
die uitgangspunten is dat regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding
daarvan wordt gepubliceerd. Deze afwijking van het kabinetsbeleid is echter gerechtvaardigd
te achten, nu deze wijzigingsregeling strekt ter uitvoering van bindende EU-regelgeving
(die voor het overgrote deel ook pas tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 15 en
16 december 2020 is vastgesteld).
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel A
Met dit onderdeel zijn diverse begripsbepalingen in de Uitvoeringsregeling geactualiseerd.
Artikel I, onderdelen B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L en M
Deze onderdelen strekken ertoe om de verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden,
de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden, de verordening vangstmogelijkheden
Middellandse Zee en Zwarte Zee, en de verordening vangstmogelijkheden Oostzee te actualiseren.
Ook zijn in onderdeel G ten aanzien van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse
Zee en Zwarte Zee enkele nieuwe verwijzingen opgenomen ter uitvoering van die verordening.
Zo bevat deze verordening enkele nieuwe bepalingen, onder meer betreffende rood koraal.
Artikel I, onderdeel N
Zoals in het algemeen deel van de toelichting ook uiteen is gezet, is vooruitlopend
op een eventueel akkoord omtrent toegang voor vissersvaartuigen van de Unie en van
het VK tot elkaars wateren na 31 december 2020, een verordening tot wijziging van
Verordening (EU) 2017/2403 voorbereid wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen
van de Unie in wateren van het VK en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van
het VK in wateren van de Unie.
Artikel I, onderdeel N, geeft uitvoering aan die verordening, door wijziging van artikel
131 van de Uitvoeringsregeling dat betrekking heeft op het duurzaam beheer van externe
vissersvloten.
Omdat het echter ten tijde van de totstandkoming van deze regeling nog onzeker is
of deze verordening in werking gaat treden en zo ja, per wanneer, is de inwerkingtreding
van deze bepaling in de onderhavige regeling gekoppeld aan de inwerkingtreding van
die verordening. In de toelichting op artikel II wordt hierop nader ingegaan.
Artikel I, onderdeel O
In de gewijzigde bijlagen 8 en 9 wordt nationaal uitvoering gegeven aan de verordening
vangstmogelijkheden. Dit in verband met de omstandigheid dat de aan Nederland toegewezen
vangstmogelijkheden voor een aantal bestanden zijn verdeeld in individuele contingenten,
met specifieke duiding van de wateren of gebieden waarvoor deze contingenten gelden.
Daarbij zij in het licht van de Brexit opgemerkt dat diverse van de in die bijlagen
genoemde gebieden tevens wateren van het VK omvatten. Zolang er geen akkoord met het
VK is bereikt over ononderbroken wederzijdse toegang voor vissersvaartuigen van de
Unie en van het VK tot elkaars wateren na 31 december 2020, en er ook geen overeenstemming
met Noorwegen is bereikt over toegang tot Noorse wateren, mag niet in die betreffende
wateren op de betreffende gecontingenteerde soorten worden gevist. Indien het betreffende
akkoord wel tot stand komt, geldt dat voor het vissen in de VK-wateren respectievelijk
de Noorse wateren ten aanzien van de gecontingenteerde soorten in die wateren een
vismachtiging vereist is.
Wat betreft de contingentenpercentages in bijlage 8 wordt voorts opgemerkt dat deze
berekend zijn op basis van de voorlopige vangstmogelijkheden waaraan in het algemeen
deel van de toelichting is gerefereerd. Die vangstmogelijkheden zijn, als aangegeven,
vastgesteld op 25% van de vangstmogelijkheden van dit jaar (2020)(met uitzondering
van een aantal pelagische visbestanden, waarbij de vangstmogelijkheden op 65% van
de vangstmogelijkheden van dit jaar zijn gesteld). De contingentenpercentages in bijlage
8 zijn aldus eveneens voorlopig van aard en zijn voorlopig van toepassing op het eerste
kwartaal. Ook de hoeveelheden in bijlage 9 zijn afgeleid van de voorlopige vangstmogelijkheden.
Bijlage 11 bevat de op grond van artikel 31, vierde lid, van de zogenoemde GMO-verordening7 (in samenhang met artikel 140c van de Uitvoeringsregeling) vast te stellen drempelprijzen.
De drempelprijzen ten aanzien van garnalen zijn gewijzigd (verhoogd) ten opzichte
van 2020, van € 2,83 per kilogram naar € 3,00 per kilogram.
Conform artikel 31 van de GMO-verordening kan elke producentenorganisatie voor visserijproducten,
vóór het begin van elk jaar, een drempelprijs voor toepassing van het in artikel 30
bedoelde opslagmechanisme voorstellen. Door de Coöperatieve Visserij Organisatie (CVO)
is voorgesteld de drempelprijs van garnalen te verhogen naar € 3,00 per kilogram,
zoals ook is opgenomen in het door de CVO opgestelde productie- en afzetprogramma
2021. De voorgestelde drempelprijs voldoet aan de criteria als bedoeld artikel 31,
tweede en derde lid, van de GMO-verordening. De verhoging valt ruim binnen de in het
tweede lid genoemde maximale grens van 80% van het gewogen gemiddelde van de prijs
over de voorgaande drie jaren. Dit volgt uit de berekeningen van Wageningen Economic
Research (WEcR) van de kostprijs van garnalen8.
De voornaamste reden voor de verhoging betreft het voorkomen dat de economische rentabiliteit
van de garnalenvissers in het geding komt door problemen met de aanvoer. Wanneer garnalen
de drempelprijs raken, kan de CVO de garnalen van de aangesloten garnalenvissers opkopen
en opslaan (om ze vervolgens in een later stadium weer op de markt te brengen) en
inspanningsbeperkende maatregelen nemen. Deze maatregelen dragen bij aan de verwezenlijking
van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, als bedoeld in de artikelen 3
en 7 van de GMO-verordening.
Artikel II (inwerkingtreding)
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Uitzonderingen
hierop zijn artikel I, onderdeel I, dat in werking treedt op 1 februari 2021 (conform
het bepaalde in de verordening vangstmogelijkheden), en artikel I, onderdeel N. Dit
laatste onderdeel treedt pas in werking op het moment dat ook de nog niet vastgestelde
verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU)
2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren
van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het
Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie, in werking treedt. Of die verordening
uiteindelijk in werking treedt, is onduidelijk gezien de nog lopende onderhandelingen
tussen de EU en het VK ten tijde van de totstandkoming van deze regeling. Zoals ook
is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting, is daarom de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel N afhankelijk gesteld van en gekoppeld aan de inwerkingtreding
van die verordening. Indien de betreffende wijzigingsverordening niet tot stand komt,
zal het betreffende onderdeel N niet in werking treden. Indien de wijzigingsverordening
wel tot stand komt en wordt gepubliceerd, treedt het betreffende onderdeel N gelijktijdig
met die verordening in werking.
In paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven hoe deze publicatie
en data van inwerkingtreding zich verhouden tot het kabinetsbeleid betreffende de
vaste verandermomenten.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
J.C. Goet
Secretaris-Generaal Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit