Call for proposals, Beleidsgericht Onderwijsonderzoek

Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)

2002 5e ronde

Inhoud

1

Inleiding

1

 

1.1

Achtergrond

1

 

1.2

Beschikbaar budget

1

 

1.3

Geldigheidsduur call for proposals

2

2

Doel

2

 

2.1

Wat betekent het doen van beleidsgericht onderzoek via het NRO?

2

 

2.2

Omschrijving thema's

2

3

Richtlijnen voor aanvragers

6

 

3.1

Wie kan aanvragen

6

 

3.2

Wat kan aangevraagd worden

6

 

3.3

Wanneer kan aangevraagd worden

9

 

3.4

Het opstellen van de aanvraag

10

 

3.5

Subsidievoorwaarden

10

 

3.6

Het indienen van een aanvraag

12

4

Beoordelingsprocedure

13

 

4.1

Procedure

13

 

4.2

Criteria

16

5

Contact en overige informatie

18

 

5.1

Contact

18

 

5.2

Overige informatie

19

6

Bijlage(n)

19

 

6.1

Literatuurlijst

19

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) coördineert en financiert onderwijsonderzoek en bevordert de verbinding tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van het onderwijs. Zo werkt het NRO aan vernieuwing en verbetering van het onderwijs.

Het NRO is onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

In deze call for proposals leest u hoe de aanvraagprocedure is ingericht voor Beleidsgericht Onderwijsonderzoek.

Het doel van deze call for proposals is om onderzoek te stimuleren dat inzicht vergroot in de vraag hoe het onderwijsbeleid optimaal kan inspelen op ontwikkelingen (uit het verleden, van nu en die voorzien worden in de toekomst) in de samenleving. De belangrijkste afnemers van de resultaten van beleidsgericht onderwijsonderzoek zijn beleidsmakers die zich bevinden op het niveau van de school, het schoolbestuur, de gemeente, provincie en/of het rijk. De resultaten leveren verder input voor andere wetenschappers en onderwijsprofessionals.

De thema’s van de call for proposals zijn tot stand gekomen met behulp van input vanuit het veld van (onderwijs)onderzoekers. De Programmaraad Beleidsgericht Onderwijsonderzoek (ProBO) heeft eerst vier thema’s geformuleerd, waarna ze deze heeft voorgelegd bij aanvragers. Alle hoofd- en medeaanvragers die interesse hebben getoond voor de subsidierondes van Beleidsgericht Onderwijsonderzoek in de jaren 2014, 2016 en 2018 zijn benaderd om kritisch mee te denken over de themabeschrijvingen. Vervolgens heeft de ProBO de reacties bekeken en verwerkt in de themaomschrijvingen die te vinden zijn in deze call for proposals.

U vindt in deze call for proposals achtereenvolgens informatie over het doel van dit programma (hoofdstuk 2), de richtlijnen voor de subsidieaanvraag (hoofdstuk 3) en hoe uw aanvraag wordt beoordeeld. Deze informatie hebt u nodig om een aanvraag voor subsidie te kunnen indienen.

1.2 Beschikbaar budget

Het beschikbare budget voor deze subsidieronde ‘Beleidsgericht Onderwijsonderzoek’ bedraagt in totaal 1.800.000 euro. Het beschikbare budget per aanvraag is maximaal 450.000 euro.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

De deadline voor het indienen van intentieverklaringen is 24 maart 2020, om 14:00:00 uur CE(S)T.

De deadline voor het indienen van aanvragen is 26 mei 2020, om 14:00:00 CE(S)T.

Let op: Intentieverklaringen en aanvragen die na de deadline worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

2 Doel

Voor deze subsidieronde kunnen uitsluitend aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van beleidsgericht onderwijsonderzoek naar onderwerpen en vraagstukken binnen de volgende vier thema's:

  • 1. Regionale sturing in het onderwijs;

  • 2. Gedragseffecten door prikkels in het onderwijs vanuit onderwijsbeleid;

  • 3. Brede benadering van onderwijskwaliteit;

  • 4. Naar een duurzame implementatie van technologie in onderwijs.

De thema's vormen de inhoudelijke basis voor deze subsidieronde, waarin het uitgevoerde onderzoek beleidsrelevant dient te zijn. Een aanvraag moet zich beperken tot één van de vier thema’s. Het staat aanvragers vrij om bij het uitwerken van een thema tot een onderzoeksvoorstel niet alle in het thema opgenomen aspecten af te dekken. Wel dient rekening te worden gehouden met reeds lopend onderzoek naar deze thema’s (zie onder andere https://www.nro.nl/onderzoeksprojecten/beleidsgericht-onderzoek/), al dan niet via het NRO.

2.1 Wat betekent het doen van beleidsgericht onderzoek via het NRO?

Beleidsgericht onderwijsonderzoek van het NRO heeft als doel een wetenschappelijke onderbouwing of beschouwing van (voorgenomen) onderwijsbeleid te geven. Het resulteert niet zozeer in een (concreet) advies, maar in a) een aanbeveling richting het beleid, en wellicht ook richting de onderwijspraktijk en voor (vervolg)onderzoek, en/of b) het in beeld brengen van implicaties in algemenere zin voor het beleid op het niveau van de school, het schoolbestuur, de gemeente, provincie en/of het rijk. Bij voorkeur leidt het onderzoek ertoe dat bepaalde onderwerpen op de beleidsagenda komen of een bijdrage levert aan beleidstheorieën, beleidsontwikkeling of beleidsuitvoering.

Bij de uitwerking van het onderzoek hecht de programmaraad eraan dat niet alleen aandacht wordt gegeven aan mogelijke beleidsrichtingen die in bepaalde gevallen als bekend kunnen worden verondersteld. Er dient ook aandacht te worden besteed aan de wijze waarop het beleid daadwerkelijk gestalte krijgt of heeft gekregen: met welke (innovatie)mechanismen moet rekening worden gehouden, zodat het beoogde beleid benut, geïmplementeerd en/of vernieuwd kan worden? Ten slotte dient aandacht te worden besteed aan het resultaat van geïmplementeerde beleidsmaatregelen.

Vanwege de dynamische en complexe omgeving waarin beleidsgericht onderwijsonderzoek wordt uitgevoerd, dienen aanvragers hun probleemstelling en onderzoeksmethoden zo in te richten dat uitkomsten van het onderzoek relevant zijn op het moment dat de (laatste) resultaten verschijnen. Daartoe zal de programmaraad tijdens de uitvoering van het onderzoek ook voor verbinding en versterking zorgen tussen onderzoekers en beleidsmakers. Dit zal gebeuren door het tussentijds onderhouden van contact en voeren van overleg met de drie partijen (onderzoekers, beleidsmakers en de programmaraad) tezamen en, waar mogelijk, door het opleveren van tussentijdse producten door de onderzoekers.

2.2 Omschrijving thema's

U kunt een aanvraag indienen bij een van de hieronder beschreven thema's.

1. Regionale sturing in het onderwijs

In Nederland kennen we in de staatsinrichting het huis van Thorbecke met drie etages: gemeenten, provincies en rijk. Dat beeld is niet helemaal volledig: waterschappen zijn openbare bestuurslichamen en inmiddels is de EU ook niet meer weg te denken (al geldt dit veel minder voor onderwijs dat voornamelijk als nationale aangelegenheid wordt beschouwd). Maatschappelijke vraagstukken (veiligheid, milieu, migratie) zijn echter niet gebonden aan staatsinrichtingsprincipes. De afgelopen jaren groeit dan ook het besef dat schaal een belangrijk kenmerk van beleid is. Voor verscheidene maatschappelijke opgaven – zoals jeugdzorg, arbeidsmarktbeleid en ook onderwijs – is de schaalgrootte op nationaal niveau te groot en op lokaal niveau te klein. Een tussenniveau – vaak gemakshalve aangeduid als ‘de regio’ – lijkt aantrekkelijk en mag zich in toenemende aandacht verheugen. Regio’s zijn logische, geografisch gedefinieerde functionele verbanden met een schaal waarmee we maatschappelijke vraagstukken kunnen aanpakken dan wel instituties die daarmee bezig zijn, doeltreffend en doelmatig kunnen vormgeven. De verwachtingen zijn hooggespannen: Groenleer spreekt in zijn oratie uit 2016 over de ‘regio als redding’.

Bij het doordenken van de betekenis van ‘de regio’ voor sturing in het onderwijs vergen ten minste drie aspecten aandacht.

  • 1. Er is sprake van regionale verschillen in wát er gestuurd en bestuurd moet worden. Veel van deze verschillen zijn geografisch (bijv. rivieren) en historisch (bijv. de veenkoloniën) verankerd (Vermeulen, 1996). Anders gezegd: specifieke bedrijvigheid, zoals de Rotterdamse haven, bevindt zich om een specifieke reden op een specifieke plaats. Dit roept de vraag op of, en zo ja waarom en hoe, regionale verschillen in sturing wenselijk en mogelijk zijn. Sociale condities die van invloed zijn op onderwijs variëren ook en daarmee ook de onderwijsprocessen (Crul, Schneider &Lelie, 2013) wat betreft superdiversiteit in grote steden.

  • 2. Er is sprake van bestuurlijke afstemming en overlap. Voor verschillende beleidsterreinen gelden verschillende regio-indelingen (www.regioatlas.nl). Dit leidt tot complexiteit bij bestuurlijke afstemming bijv. tussen onderwijsinstellingen, arbeidsmarktregio’s, veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies – en vele varianten van bestuurlijke overlap – bijv. tussen gemeenten, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Is het wenselijk en mogelijk de huidige ‘bestuurlijke spaghetti’ te vereenvoudigen?

  • 3. Welke organisatievormen en sturingsmiddelen zijn het meest behulpzaam bij sturing in de regio? Onder welke condities kunnen regionale netwerken sturingskracht ontwikkelen? En welke middelen staan regionale netwerken ter beschikking?

Het voorgaande maakt duidelijk dat -waar onderwijs toch al geen gebrek heeft aan bestuurlijke drukte- de regionale (ruimtelijke) component aandacht behoeft. Dit heeft te maken met het feit dat er nationaal onderwijsbeleid steeds meer in regio’s geïmplementeerd moet worden. Uitvoeringsfactoren spelen in andere geografische frames een rol dan wetgevingsactoren. Welke bestuurlijke vraagstukken roept dit op, wat is de rol van verticaal en horizontaal toezicht hierbij, hoeveel ruimte voor regionale variatie (bijv. in bekostiging of beleidsruimte) is mogelijk en wenselijk en hoe worden deze regionale variaties bestuurd?

Tot op heden is de ruimtelijke dimensie (‘spatial turn’) in de sociale wetenschappen grotendeels aan het onderwijsonderzoek voorbij gegaan (o.a. Symaco & Brock, 2013). Recent zijn geografische begrippenkaders verder uitgewerkt voor het onderwijs (o.a. Larsen & Beech 2014; Waters 2017) met concepten als ruimte en plaats, schaal en overlap, knooppunten en mobiliteit. Deze concepten bieden vruchtbare aanknopingspunten voor de bestudering van actuele en relevante beleidsvraagstukken rond sturing in de regio.

Vragen voor onderzoek

Over de regionale dimensie in onderwijsvraagstukken weten we nog vrij weinig. Uit het voorgaande zijn de volgende vragen (niet uitputtend) te destilleren.

  • a. Welke beleidsthema’s bevatten een regionale dimensie? Te denken valt aan kwaliteit (bijv. lerarentekort), toegankelijkheid (bijv. passend onderwijs) en doelmatigheid (bijv. krimp)?

    • Wat is het relevante geografische schaalniveau?

    • Welke parameters bepalen dat schaalniveau?

    • Welke niveaus in het openbaar bestuur zijn verwant aan dat schaalniveau?

  • b. Welke juridische en bestuurlijke configuraties worden gebruikt in het betreffende vraagstuk om recht te doen aan regionale variatie en maatwerk? Welke knelpunten doen zich voor tussen de verschillende bestuurlijke niveaus?

  • c. Welke organisatorische configuraties worden gebruikt in het betreffende vraagstuk om recht te doen aan regionale variatie en maatwerk (denk aan dislocatie, franchise, netwerk, coöperatie). Hoe effectief en efficiënt zijn de betreffende configuraties? Wat is het relevante geografische schaalniveau waarin zich configuraties vormen?

  • d. Zijn er andere publieke functies (gezondheid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid, etc.) met vergelijkbare regionale vraagstukken, welke oplossingen worden daar gekozen en met welke effectiviteit?

2. Gedragseffecten door prikkels in het onderwijs vanuit onderwijsbeleid

Aan het onderwijs wordt een scala aan functies en doelstellingen toegedicht, variërend van het ontwikkelen van kennis en cognitieve vaardigheden, het ondersteunen van persoonsvorming, het overbrengen van maatschappelijke en culturele verworvenheden, het bijdragen aan burgerschap, tot aan het waarborgen van sociale cohesie en succesvolle participatie in de samenleving (Bonset et al. 2004; Platform Onderwijs2032, 2016; Oostdam et al., 2007; Onderwijsraad, 2013). Effectief onderwijs is erbij gebaat dat alle actoren in het onderwijs onderling bijdragen aan het realiseren van deze grote verscheidenheid in doelstellingen.

Leerlingen, ouders, leraren en instellingen (actoren) vertonen echter vaak gedrag dat niet noodzakelijkerwijs in overeenstemming is met het individuele en/of maatschappelijk belang van onderwijs. Dergelijk gedrag is mogelijk het gevolg van onderliggende (perverse) prikkels en ontstaat op verschillende sleutelmomenten in de onderwijsloopbaan. Concrete voorbeelden hiervan zijn leerlingen die zich niet extra inzetten voor cijfers hoger dan een strikt noodzakelijke voldoende, ouders die druk uitoefenen om hun kind naar een hoger niveau te krijgen, studenten die uitstelgedrag vertonen, leraren die onvoldoende investeren in hun eigen professionele ontwikkeling, selectiemechanismen aan het eind van het basisonderwijs, of verschraling van onderwijsprogramma’s binnen scholen. Dat gedragsprikkels ten koste kunnen gaan van het realiseren van de individuele en maatschappelijke doelstellingen van onderwijs wordt ook in de wetenschappelijke onderwijsliteratuur steeds meer erkend (Lavecchia, Liu en Oreopoulos, 2016; Koch et al., 2015). Centraal in dit thema staat onderzoek naar de rol en effecten van zowel persoonsgerelateerde als contextuele prikkels in onderwijs en wat dit betekent voor effectief onderwijsbeleid.

Voorbeelden van onderzoeksvragen die zich hierop richten kunnen zijn: wat is de rol van zelfregulatie, betrokkenheid en het stellen van doelen in het vergroten van inzet en verbeteren van onderwijsprestaties? Hoe worden intrinsieke en extrinsieke motivatie van leerlingen en studenten beïnvloed door bestaande prestatieprikkels in het onderwijs? Wat is de rol van schoolklimaat en peer-effecten in relatie tot het gedrag van leraren en leerlingen? Welke prikkels gelden voor docenten als het gaat om professionaliseringstrajecten en hoe kunnen de beschikbare gelden hiervoor effectief ingezet worden? In welke mate beïnvloeden heuristieken, biases en zogeheten framing-effecten het gedrag van onderwijsactoren? Onderzoek dient daarmee inzage te geven in hoe de bestaande financiering, regelgeving, informatievoorziening en verschillen in actor-specifieke doelstellingen resulteren in prikkels, gedragseffecten en mogelijk suboptimale keuzes. Ook dient de maatschappelijke (on)wenselijkheid van deze prikkels causaal geëvalueerd te worden, zodat onderzoek bruikbare inzichten geeft in het komen tot effectief onderwijs en gedragsbewust onderwijsbeleid.

3. Brede benadering van onderwijskwaliteit

Van scholen wordt verwacht dat ze kwaliteit leveren. Het concept ‘onderwijskwaliteit’ is echter veelbesproken en niet eenduidig. Er bestaan veel verschillende visies op dit concept. Een vaak gemaakt onderscheid is dat tussen een smalle en een brede visie op kwaliteit. Waar een smalle visie op kwaliteit vooral de nadruk legt op de cognitieve uitkomsten van onderwijs, is in een brede visie daarnaast ook aandacht voor de vormende (bijv. burgerschap, creativiteit, gezonde leefstijl) en maatschappelijke aspecten van het onderwijs (zoals bijvoorbeeld het verminderen van de kansenongelijkheid en polarisatie of het bevorderen van sociale cohesie en integratie (Onderwijsraad, 2013; 2016). Definities van kwaliteit en visies op kwaliteit hebben invloed op de wijze van beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs en op het beleid om het onderwijs te verbeteren.

Beoordelingen van de kwaliteit van onderwijs vinden voornamelijk plaats op het niveau van individuele scholen en opleidingen en – sinds de introductie van bestuursgericht toezicht – op het niveau van schoolbesturen (Inspectie van het onderwijs). Hoewel de Inspectie van het Onderwijs in haar jaarverslagen op stelselniveau verslag doet van de Staat van het Onderwijs, worden scholen nauwelijks aangesproken op hun bijdrage aan vormende en maatschappelijke aspecten van onderwijskwaliteit. Zo is er in beoordelingskaders weinig aandacht voor de mate waarin scholen bijdragen aan maatschappelijke doelen.

Een te smalle oriëntatie op onderwijskwaliteit (i.e. een te sterke nadruk op prestaties op de basisvakken) kan tot spanningen en inconsistent schoolbeleid leiden, bijvoorbeeld waar het gaat om de balans tussen toegankelijkheid en selectie enerzijds en het streven naar gelijke kansen, inclusie, diversiteit en burgerschap anderzijds (Onderwijsraad, 2016). De bestaande kaders van onderwijskwaliteit (een smalle oriëntatie met de nadruk op de leerprestaties van leerlingen en studenten) lijkt meer ruimte te bieden voor marktwerking, pr, concurrentie en selectie, wat ten koste kan gaan van de maatschappelijke effecten van onderwijs (kansengelijkheid, sociale cohesie, burgerschap, diversiteit, inclusie). Kwaliteitsbeleid in brede zin vraagt om expliciete keuzes en afwegingen die scholen en besturen maken in het formuleren van visies en doelen gericht op directe en maatschappelijke doelen van het onderwijs (Francis, Mills, & Lupton, 2017). Het is daarom de vraag in hoeverre kwaliteitsbeleid van scholen en besturen gericht is op het realiseren van de verschillende doelen van het onderwijs en welke keuzes en overwegingen hierbij een rol spelen. Deze vraag is relevant voor alle sectoren in het onderwijssysteem, van po tot ho, en tevens voor de samenwerking tussen instellingen waar leerlingen en studenten transities maken en momenten van selectie en differentiatie aanwezig zijn (zoals bijvoorbeeld po-vo, vmbo-mbo, vo-ho) (Inspectie van het Onderwijs, 2019).

Vragen die in deze context centraal staan, zijn met name gericht op het analyseren van visies van scholen en besturen en de relatie van deze visies met het schoolbeleid en de concrete keuzes die in de praktijk worden gemaakt, het expliciteren van impliciete beleidskeuzes van scholen, besturen en overheden en het bieden van inzicht in de wijze waarop kwaliteitsbeleid gericht is – of kan worden – op zowel individuele als maatschappelijke uitkomsten van onderwijs. Welke overwegingen spelen bijvoorbeeld een rol bij keuzes m.b.t. aannamebeleid, selectie en differentiatie en bij het sturen op diversiteit in leerlingpopulaties en wordt hieraan concreet vormgegeven? Bij het realiseren van de maatschappelijke doelen van onderwijs zou het ook kunnen gaan om samenwerking, profilering en concurrentie tussen scholen voor dezelfde leeftijdsgroep (horizontale samenwerking) en samenwerking tussen scholen voor verschillende leeftijdsgroepen (verticale samenwerking). In hoeverre ervaren besturen en scholen in gemeenten een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het realiseren van maatschappelijke doelen? In hoeverre wordt hiertoe concreet samengewerkt tussen besturen en scholen?

Methodologisch kan het daarbij gaan om grootschalige studies naar onderdelen van het stelsel, of om kleinschalige studies in specifieke contexten die inzicht geven in beleid en praktijk van individuele scholen of zelfs vestigingen.

4. Naar een duurzame implementatie van technologie in onderwijs

Snelle technologische ontwikkelingen zijn inmiddels wijdverspreid in de moderne samenleving en hebben tevens implicaties voor de vormgeving van het onderwijs (NRO Meerjarenprogrammering 2016-2019). Ondanks vele beloftes blijkt dat de positieve effecten van technologie vaak tegenvallen (Heemskerk et al., 2011; Kennisnet, 2013). Een belangrijke oorzaak is dat technologie vaak onvoldoende ingebed is in het schoolcurriculum (Voogt, 2008), het onderwijsconcept en de organisatie van de school (Fullan, 2013), waardoor het potentieel van technologie onvoldoende wordt benut (Kennisnet, 2013; Kral, 2009). Recent onderzoek benadrukt zowel deze mogelijkheden als de complexiteit om technologie effectief in te zetten en richt zich veelal op adaptief leren (Faber et al., 2017; Van Klaveren et al., 2017; Ghijsels en Haelermans, 2018).

Een succesvolle toekomst van het onderwijs gaat verder dan adaptief leren en is er een waarin bijvoorbeeld leraar en technologie in harmonie samenwerken (Kennisnet, 2019). In het onderwijsproces maken leraren voortdurend beslissingen aangaande niveau, lesstof, methode en didactiek, waar meer oog voor persoonlijke onderwijsbehoeften wenselijk kan zijn (Tomlinson, 2014). Technologie -in de vorm van kunstmatige intelligentie1- kan hier in belangrijke mate in ondersteunen via taken als digitale onderwijsassistent, door het bieden van inzicht via learning analytics2, bij het vormgeven van gepersonaliseerde leerprocessen én door middel van efficiënter toetsen (Dialogic, 2019)3.

Door de toenemende mate van verfijning in onderzoek zijn er steeds meer mogelijkheden om – bijvoorbeeld met multimodale data – meer inzicht te krijgen in de regulatie van leren (Noroozi et al., 2019). Van belang voor onderwijsbeleid is onderzoek dat zich richt op duurzame implementatie van technologie en niet enkel cognitie, maar ook motivatie (Faber et al., 2017; Cornelisz et al., 2018) en sociaal-emotionele (Jarvela, 2011) domeinen beschouwt. Aandacht voor de samenhang tussen nano- (leerling), micro- (docent/klas), meso- (curriculum, organisatie, taakopvatting leraren) én macro-niveau (beleid) is nodig om zo beleidsmatige kaders te scheppen voor een integrale en effectieve implementatie van technologie in het onderwijs (NRO Meerjarenprogrammering 2016–2019). Centraal in dit thema staat onderzoek naar duurzame onderwijsverbetering en randvoorwaarden die op de diverse contextniveaus in het onderwijs aanwezig dienen te zijn.

Voorbeelden van onderzoeksvragen die zich hierop richten, zijn: hoe kan technologie ingezet worden om de leerling te ondersteunen in zelfregulatie, hoe kan technologie bijdragen aan het realiseren van effectieve gepersonaliseerde leerpaden voor leerlingen? Welke vaardigheden hebben docenten nodig om effectief vorm te geven aan onderwijsverbeteringen in de klas op basis van inzichten vanuit technologie (bijv. dashboards)? Hoe kunnen schoolleiders worden ondersteund om leiding te geven aan onderwijs met behulp van technologie? Welke beleidsmaatregelen kunnen een leven lang leren met technologie helpen realiseren? Om meer inzage te krijgen in de daadwerkelijke effectiviteit is er behoefte aan empirisch onderzoek in de vorm rigoureuze evaluaties van onderwijstechnologie; bijvoorbeeld via grootschalig uitgezette veldexperimenten.

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen

Een aanvraag telt een hoofdaanvrager en maximaal vier medeaanvragers. Een onderzoeker mag maximaal eenmaal indienen in deze subsidieronde, hetzij als hoofdaanvrager, hetzij als medeaanvrager.

Hoofdaanvrager

Aanvragen kunnen worden ingediend door onderzoekers verbonden aan onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan universiteiten in het Koninkrijk der Nederlanden, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, of andere onderzoeksinstellingen in Nederland die onafhankelijk onderwijsonderzoek doen.

De hoofdaanvrager dient gepromoveerd te zijn. De hoofdaanvrager dient een onderbouwde substantiële bijdrage (in tijd) aan het project te besteden met als doel om de beleidsrelevantie en de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen.

Binnen een consortium dient één persoon aangewezen te worden die als hoofdaanvrager en projectleider van het onderzoek optreedt. De projectleider is dus dezelfde persoon als de hoofdaanvrager. De hoofdaanvrager dient het voorstel in via ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO. Daarnaast ontvangt de hoofdaanvrager alle berichten van het NRO die voor het consortium bedoeld zijn tijdens de beoordelingsprocedure, en is na eventuele toekenning aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het door het NRO te financieren onderzoeksproject.

Medeaanvragers

Mede-aanvragers zijn onderzoekers verbonden aan onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan universiteiten in het Koninkrijk der Nederlanden, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, of andere onderzoeksinstellingen in Nederland die onafhankelijk onderwijsonderzoek doen.

Consortiumpartners

U kunt ervoor kiezen om uw voorgestelde aanvraag uit te voeren in een consortium. Daarmee bedoelen wij een samenwerkingsverband van onderzoekers verbonden aan (onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan) universiteiten in het Koninkrijk der Nederlanden, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, of andere onderzoeksinstellingen in Nederland die onafhankelijk onderwijsonderzoek doen en medewerkers van onderwijsinstellingen / medewerkers van aan het onderwijs gerelateerde instellingen / medewerkers van beleidsinstellingen / medewerkers van onderwijsadviesinstellingen. De aanvraag wordt ingediend door de hoofdaanvrager. Een consortiumpartner kan maximaal bij één aanvraag betrokken zijn.

Op alle personen, inclusief de medewerkers van NWO, die betrokken zijn bij de beoordeling van en besluitvorming over aanvragen die in het kader van deze call for proposals worden ingediend, is de NWO Code Persoonlijke Belangen van toepassing. De Code Persoonlijke Belangen noemt persoonlijke belangen die deelname aan het beoordelingsproces zonder meer uitsluiten en persoonlijke belangen waarbij een afweging moet worden gemaakt of en onder welke voorwaarden deelgenomen kan worden aan het beoordelingsproces. Op grond van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht dient tevens de schijn van vooringenomenheid te worden uitgesloten. Voor wat betreft het kunnen indienen van een aanvraag betekent dit concreet dat leden van de beoordelingscommissie niet tevens aanvrager kunnen zijn in deze subsidieronde. Dit geldt ook voor leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO, indien zij betrokken zijn bij de beoordeling en/of besluitvorming van deze ronde.

Meer informatie over de Code Persoonlijke Belangen vindt u op www.nwo.nl/code.

3.2 Wat kan aangevraagd worden

Voor deze subsidieronde Beleidsgericht Onderwijsonderzoek 2020 is een totaalbudget (subsidieplafond) van 1.800.000 euro beschikbaar. U kunt aanvragen indienen met een minimale looptijd van 24 maanden en een maximale looptijd van 48 maanden. Het beschikbare budget per aanvraag is maximaal 450.000 euro. Vraag alleen datgene aan dat essentieel is om het onderzoek uit te voeren.

Per thema wordt maximaal één aanvraag gehonoreerd.

U kunt subsidie aanvragen voor personele kosten én materiële kosten die direct aan het project verbonden zijn. Alle kosten moeten inhoudelijk gemotiveerd worden. U kunt alleen subsidie aanvragen voor de kosten van personen en instellingen die in Nederland gevestigd zijn.

Cofinanciering

Het NRO waardeert publieke en/of private cofinanciering en/of matching (eigen bijdrage) in de vorm van personele en materiële bijdragen, in cash of in kind. U moet de rol en de garantie van deze publieke en/of private cofinanciering en/of matching dan wel duidelijk expliciteren in het aanvraagformulier en een ‘letter of commitment’ samen met uw aanvraag indienen. Een voorbeeld van zo’n brief vindt u onderaan de financieringspagina van deze ronde op www.nwo.nl. De cofinanciering mag niet hoger zijn dan het bij het NRO aangevraagde budget, omdat het NRO de hoofdfinancier moet zijn. De verdere voorwaarden voor private cofinanciering leest u in artikel 1.5 van de NWO Subsidieregeling 2017. Voor deze call geldt het NWO-beleid over intellectueel eigendom waarbij de projectleider de regie heeft bij de verdeling van de IE-rechten op de projectresultaten (art. 4.2.4. derde lid NWO Subsidieregeling 2017).

Het is niet toegestaan om een eerder bij het NRO ingediende aanvraag opnieuw in te dienen.

De programmaraad heeft het recht om vanwege budgettaire en inhoudelijke overwegingen minder dan het gehele aangevraagde budget toe te kennen.

Hieronder volgt een toelichting op de beschikbare budgetmodules.

Toelichting op budgetmodules voor personeel

Voor personeel dat een substantiële bijdrage levert aan het onderzoek kan subsidie voor de salariskosten worden aangevraagd. Subsidiëring van deze salariskosten is afhankelijk van het type aanstelling en de organisatie waar het personeel is/wordt aangesteld.

  • Voor universitaire instellingen worden salariskosten gefinancierd conform de op het moment van subsidieverlening geldende VSNU-salaristabellen (www.nwo.nl/salaristabellen).

  • Voor universitair medisch centra worden salariskosten gefinancierd conform de op het moment van subsidieverlening geldende NFU-salaristabellen

    (www.nwo.nl/salaristabellen).

  • Voor overig personeel van onderwijsinstellingen en andere instellingen worden salariskosten gefinancierd op basis van de Handleiding Overheidstarieven 2017.

  • Voor de Nederlandse Cariben geldt dat de rijksoverheid in Caribisch Nederland ambtenaren op de BES-eilanden onder andere voorwaarden in dienst neemt dan in Europees Nederland.

    https://www.rijksdienstcn.com/werken-bij-rijksdienst-caribisch-nederland/arbeidsvoorwaarden.

De tarieven voor alle budgetmodules zijn verwerkt in het begrotingsformat bij het aanvraagformulier. Voor de budgetmodules ‘Promovendus’, ‘PDEng’ en ‘Postdoc’ komt bovenop de salariskosten een eenmalige persoonsgebonden benchfee van € 5.000 ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door NWO gefinancierde projectmedewerker. Vergoedingen voor promotiestudenten/beursalen aan een Nederlandse universiteit komen niet in aanmerking voor subsidie van NWO.Promovendus (inclusief MD-PhD)

Een promovendus wordt 48 maanden voor 1,0 fte aangesteld. Het equivalent van 48 voltijdsmaanden, bijvoorbeeld een aanstelling van 60 maanden voor 0,8 fte, is ook mogelijk. Indien voor de uitvoering van het voorgestelde onderzoek een afwijkende aanstellingsduur noodzakelijk wordt geacht, kan, mits goed gemotiveerd, hier van afgeweken worden. De aanstellingsduur moet wel altijd minimaal 48 maanden zijn.

Professional Doctorate in Engineering (PDEng)

Financiering voor de aanstelling van een PDEng kan alleen aangevraagd worden als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd.

De aanstelling voor een PDEng-positie is maximaal 1,0 fte voor 24 maanden. De PDEng-trainee is in dienst van de aanvragende instelling en kan voor bepaalde tijd werkzaamheden binnen het onderzoek bij een industriële partner uitvoeren. Bij honorering van het onderzoeksvoorstel moet met de betrokken industriële partner(s) een overeenkomst afgesloten worden. In de subsidieaanvraag dient het achterliggende ‘Technological Designer Programme’ beschreven te worden.

Postdoc

De omvang van de aanstelling van een postdoc is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn. Voor een beperktere inzet van een postdoc staat het materieel budget ter beschikking.

Niet-wetenschappelijk personeel (NWP) bij universiteiten

Financiering voor de aanstelling van niet-wetenschappelijk personeel dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoeksproject kan alleen worden aangevraagd als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd. Voor NWP kan maximaal € 100.000 aangevraagd worden. Het kan hier gaan om student-assistenten, programmeurs, technisch assistenten of analisten. Afhankelijk van het functieniveau kan worden gekozen uit de salaristabellen NWP MBO, NWP HBO en NWP Academisch.

De omvang van de aanstelling is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn.

Voor een beperktere inzet van NWP staat het materieel budget ter beschikking.

Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overige organisaties

Voor de financiering van loonkosten van personeel dat werkzaam is bij een onderwijsinstelling worden de volgende maximale tarieven (uur/dag) gehanteerd, conform de Handleiding Overheidstarieven uit het jaar 2017. De tarieven voor personeel aan een onderwijsinstelling zijn gebaseerd op het kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. De tarieven voor personeel aan overige instellingen zijn gebaseerd op het kosten-plus tarief exclusief btw, inclusief de hierbij geldende opslagen.

Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen gefinancierd met publieke middelen, waaronder personeel met een vast dienstverband, moeten uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Secretariaat

€ 53/424

Junior/onderzoeksassistentie WP en NWP/docenten

€ 72/576

Medior/universitair docenten/docent-onderzoekers

€ 87/696

Senior/universitair hoofddocenten

€ 95/760

Directie/hoogleraar/lector

€ 119/952

Personeel aan overige organisaties moet uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag) gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 2017:

Ondersteuning

€ 55/440

Junior

€ 81/648

Medior

€ 130/1.040

Senior/directie

€ 139/1.112

U moet in de aanvraag aangeven hoe u de aangevraagde personele kosten verdeelt over de verschillende leden van het consortium (indien van toepassing). Benoem hierbij wat uw overwegingen zijn achter deze verdeling. In de begroting neemt u per type personeel de dagtarieven op. Deze mogen uiteraard de bovenstaande tarieven niet overschrijden; u mag wel een lager tarief opnemen. Deze tarieven zijn vervolgens bindend. Dit betekent dat het NRO uitgaat van de in de begroting opgenomen uurtarieven bij een eventuele toekenning en uiteindelijke subsidievaststelling.

De hoofdaanvrager is verantwoordelijk voor de verdeling van het budget over de leden van het consortium. Voor de samenwerking tussen de consortiumpartners en ter voorkoming van de afdracht van btw kunt u een overeenkomst opstellen. Voor een voorbeeld van een dergelijke kostendeelovereenkomst zie www.nro.nl/projectbeheer.

Toelichting op budgetmodule Materieel

Per fte aangevraagde wetenschappelijke positie kan per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget worden aangevraagd. Materieel budget voor kleinere aanstellingen wordt naar rato aangevraagd en door NWO beschikbaar gesteld4.

De verdeling van het totaalbedrag aan materieel budget over de door NWO gesubsidieerde personeelsposities ligt bij de aanvrager. Het aan te vragen materieel budget is gespecificeerd naar de onderstaande drie posten:

Projectgebonden goederen/diensten

  • verbruiksgoederen (glaswerk, chemicaliën, cryogene vloeistoffen, etc.)

  • meet- en rekentijd (bijv. supercomputertoegang, etc.)

  • kosten voor aanschaf of gebruik van dataverzamelingen (bijv. van het CBS), waarvoor het totaalbedrag niet meer dan € 25.000 per aanvraag bedraagt.

  • toegang tot grote (inter)nationale faciliteiten (bijv., cleanroom, synchrotron, etc.)

  • werk door derden (bijv. laboratoriumanalyses, dataverzameling, etc.)

  • personele kosten voor een aanstelling van een postdoc en/of niet-wetenschappelijk personeel voor een kleinere omvang dan aangeboden onder deze personele budgetmodules.

Reis- en verblijfskosten ten behoeve van de aangevraagde personeelsposities

  • reis- en verblijfskosten

  • congresbezoek (maximaal 2 per jaar per aangevraagde wetenschappelijke personeelspositie)

  • veldwerk

  • werkbezoek

Uitvoeringskosten

  • zelf te organiseren binnenlands symposium/conferentie/workshop

  • kosten voor Open Access-publiceren (uitsluitend in full gold Open Access tijdschriften, geregistreerd in de ‘Directory of Open Access Journals’ https://doaj.org/)

  • kosten datamanagement

  • kosten voor vergunningaanvragen (bijv. dierproeven)

  • auditkosten (alleen voor instellingen die niet onderworpen zijn aan het onderwijsaccountantsprotocol van OCW), maximaal € 5.000 per aanvraag; voor projecten van drie jaar of korter maximaal € 2.500 per aanvraag.

Niet aangevraagd kunnen worden:

  • basisvoorzieningen binnen de instelling (bijvoorbeeld laptop, kantoormeubilair etc.)

  • onderhouds- en verzekeringskosten

Indien het maximumbedrag van € 15.000 per jaar per fte per aangevraagde wetenschappelijke positie niet toereikend is voor het uitvoeren van het onderzoek, kan, mits goed gemotiveerd in de aanvraag, daarvan afgeweken worden.

Toelichting op budgetmodule Kennisbenutting

Het doel van deze budgetmodule is het bevorderen van de benutting van de uit het onderzoek voortkomende kennis5. Het aangevraagde budget mag niet hoger zijn dan € 25.000.

Aangezien kennisbenutting in de verschillende wetenschapsgebieden zeer veel verschillende vormen kent, is het aan de aanvrager om te specificeren welke kosten nodig zijn, bijvoorbeeld voor het maken van een lespakket, een haalbaarheidsstudie naar toepassingsmogelijkheden, of kosten voor het indienen van een octrooiaanvraag.

Het aangevraagde budget dient in de aanvraag adequaat gespecificeerd te worden.

Wij adviseren u om een concrete en realistische omschrijving te geven van op te leveren producten en activiteiten, met bijbehorende begroting.

Bij alle producten en activiteiten omschrijft u:

  • wie de doelgroep is;

  • hoe u deze doelgroep betrekt bij de ontwikkeling van het product of de activiteit; en

  • hoe u het product en/of de kennis gaat verspreiden of implementeren.

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden

De deadline voor het indienen van intentieverklaringen is 24 maart 2020, om 14:00:00 uur CE(S)T.

De deadline voor het indienen van aanvragen is 26 mei 2020, om 14:00:00 uur CE(S)T.

Bij het indienen van uw intentieverklaring en aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw intentieverklaring en aanvraag. Intentieverklaringen en aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

  • Download het aanvraagformulier vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument);

  • Download het begrotingsformat vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument);

  • Is er sprake van co-financiering, download dan ook de voorbeeldbrief ‘letter of commitment’;

  • Vul het aanvraagformulier en het begortingsformat in;

  • Vul in en pas indien van toepassing de ‘letter of commitment’ aan;

  • Sla het aanvraagformulieren en indien van toepassing de ‘letter of commitment’ op als een pdf;

  • Upload het aanvraagformulier, begrotingsformat en indien van toepassing de ‘letter of commitment’ in ISAAC;

  • Vul in ISAAC de gevraagde gegevens in.

Deze call for proposals is het uitgangspunt bij het opstellen van uw aanvraag.

U moet uw aanvraag in het Nederlands opstellen.

Disciplinecodes

U bent verplicht om in het aanvraagformulier een of meerdere disciplinecode(s) in te vullen die van toepassing is of zijn op het voorgestelde onderzoek. U kunt hiervoor alleen gebruikmaken van de NWO-disciplinecodes, te vinden via www.nwo.nl/disciplinecodes. U moet deze informatie ook in ISAAC invullen voor u de aanvraag indient. Dit doet u in het tabblad ‘Algemeen’ bij ‘Disciplines’.

In ISAAC neemt u in ieder geval de disciplinecode voor ‘Onderwijswetenschappen’ (41.90.00) op. U zet in rangorde van boven naar onder de belangrijkste (sub)

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO-subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Ethische aspecten

Een aanvrager is verantwoordelijk voor het nagaan of zijn/haar onderzoeksvoorstel ethische vragen op kan roepen en voor het tijdig verkrijgen van een goedkeurende verklaring van de juiste ethische commissie, indien nodig en aanwezig (bij één van de consortiumpartners, in principe bij de hoofdaanvrager). Dit kan de aanvrager doen na honorering van de aanvraag.

Bij honorering wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de verklaring van de juiste ethische commissie wordt verkregen, indien nodig en aanwezig (bij één van de consortiumpartners, in principe bij de hoofdaanvrager). Een onderzoeksproject kan pas starten als NRO (indien nodig) een kopie van de goedkeurende ethische verklaring ontvangen heeft. NRO verwacht dat onderzoekers rekening houden met het tijdpad van de beoordelingsprocedure en de tijd die nodig is voor de toetsing door een ethische commissie. Voor complexe vragen op het gebied van ethische vraagstukken, behoudt NRO zich het recht voor een externe adviseur te raadplegen.

Wetenschappelijke integriteit

Het onderzoek dat NRO financiert moet, conform de NWO Subsidieregeling 2017, uitgevoerd worden in overeenstemming met de nationaal en internationaal aanvaarde normen van wetenschappelijk handelen zoals neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (2018). Met het indienen van de aanvraag committeert de aanvrager zich aan deze code. In geval van (mogelijke) schending van voornoemde normen bij een door NRO gefinancierd onderzoek, dient de aanvrager NRO hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en dient deze alle ter zake relevante documenten aan NRO te overleggen. Meer informatie over de gedragscode en het beleid op het gebied van wetenschappelijke integriteit vindt u op de website: www.nwo.nl/integriteit.

Open Access

Ontvangt u subsidie in het kader van deze call for proposals? Dan moeten alle publicaties vanuit uw onderzoek onmiddellijk (op het moment van publicatie) wereldwijd vrij toegankelijk zijn (open access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om open access te publiceren. Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op https://www.nwo.nl/beleid/open+science.

U moet projectresultaten zo snel mogelijk publiceren, ook als sprake is van te verwachten exploitatierechten.

Datamanagement

Resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen worden gerepliceerd, geverifieerd en gefalsifieerd. In het digitale tijdperk betekent dit dat behalve publicaties ook onderzoeksdata zo veel mogelijk vrij toegankelijk moeten zijn. NWO verwacht dat de onderzoeksdata die voortkomen uit projecten die door NWO zijn gefinancierd zo veel mogelijk vrij beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO hanteert daarbij het principe: “zo open als mogelijk, beschermd indien nodig”. Van onderzoekers wordt verwacht dat zij ten minste die data en/of niet-numerieke resultaten die ten grondslag liggen aan de conclusies van binnen het project gepubliceerde werken openbaar maken, gelijktijdig met de publicatie zelf. Eventuele kosten die hiervoor worden gemaakt, kunnen worden meegenomen in de projectbegroting. Onderzoekers maken kenbaar hoe met data voortkomend uit het project wordt omgegaan middels de datamanagementparagraaf in de onderzoeksaanvraag, en het datamanagementplan na honorering.

  • 1. Datamanagementparagraaf

    De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de onderzoeksaanvraag. Onderzoekers worden dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al vóór het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Indien niet alle data voortkomende uit het project openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld om redenen van privacy, ethiek of valorisatie, dient de aanvrager dit beargumenteerd kenbaar te maken in de datamanagementparagraaf.

  • 2. Datamanagementplan

    Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk, interpretabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Het datamanagementplan dient voor indiening te zijn afgestemd met een data steward of vergelijkbare functionaris van de kennisinstelling waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Uiterlijk 4 maanden na honorering van de aanvraag moet dat plan via ISAAC zijn ingediend bij NWO. NWO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door NWO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

    Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

NARCIS

Bij aanvang van het onderzoek dient melding gemaakt te worden bij NARCIS, de Nederlandse onderzoekdatabank van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Dit ten behoeve van opname van de onderzoeksbeschrijving in de databank van NARCIS: www.narcis.nl. Het onderzoek wordt dan na aanmelding binnen 5 werkdagen opgenomen in NARCIS en krijgt daarbij een uniek onderzoeknummer (OND-nummer). Daarmee is het bekend voor andere onderzoekers.

DANS

Alle producten en tussenproducten, met name databestanden met onderzoeksgegevens die zich lenen voor meervoudig gebruik, dienen binnen drie maanden na publicatie van een rapport door de subsidieontvanger aangeboden te worden aan het online archiveringssysteem EASY van DANS van de KNAW, onder vermelding van het unieke OND-nummer. Deze producten dienen geschoond te zijn van de vertrouwelijke gegevens, de gerubriceerde gegevens en de gegevens waarvan op grond van de wet- en regelgeving het openbaar maken achterwege moet blijven. Databestanden dienen voorzien te zijn van documentatie conform de richtlijnen van DANS. Na opname van de databestanden in EASY wordt een Persistent Identifier van het databestand toegekend door DANS.

NCO

Omvangrijke landelijk representatieve databestanden moet u mogelijk ter beschikking stellen aan het CBS. Daarmee is een verbinding mogelijk met het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO), dat gefinancierd wordt door het NRO. De NCO-coördinatoren adviseren over de wenselijkheid hiervan bij de start van het project. Als het bestand integraal onderdeel wordt van het NCO dan ontvangt u instructies en handleidingen over de voorwaarden waaraan de dataverzameling moet voldoen en hoe u de respondenten informeert.

Na toekenning

Uiterste startdatum: een toegekend project dient uiterlijk 3 maanden na de toekenning te starten, anders kan het subsidiebesluit worden ingetrokken.

Voor de start van het project stuurt u de volgende startdocumenten toe aan het NRO:

  • Een volledig ingevuld en ondertekend projectmeldingsformulier (PMF);

  • Bij iedere aanstelling van een promovendus of postdoc op het project stuurt u tevens een volledig ingevuld en ondertekend personeelsinformatieformulier (PIF) toe;

U kunt alle documenten downloaden via www.nro.nl/projectbeheer.

Startgesprek

Het project zal aanvangen met een startgesprek met het NRO-bureau, de programmaraad, betrokkenen vanuit beleid (Ministerie van OCW) en/of praktijk voor afstemming over de onderzoeksopzet en de beoogde opbrengsten.

3.6 Het indienen van een aanvraag

U bent als hoofdaanvrager verplicht om uw aanvraag via uw eigen ISAAC-account in te dienen. Hebt u nog geen ISAAC-account? Maak deze dan minimaal een week voor het indienen aan. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op tijd te kunnen verhelpen. Hebt u al een ISAAC-account? Dan hoeft u geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Als u uw aanvraag indient in ISAAC, moet u ook online nog gegevens invoeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, nemen wij niet in behandeling.

Werkt een hoofd- en/of medeaanvrager bij een organisatie die niet is opgenomen in de database van ISAAC? U kunt dit dan melden via relatiebeheer@nwo.nl. Wij voegen de organisatie dan toe. Hier zijn enige dagen voor nodig. Meld dit daarom uiterlijk een week voor de deadline.

Hebt u technische vragen over ISAAC? Neem dan contact op met een medewerker van de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.1.2.

Tussentijdse wijzigingen melden

Op de hoofdaanvrager van wie een project is gehonoreerd rust de verplichting om, conform de NWO Subsidieregeling, eventuele afwijkingen in de planning of uitvoering van het onderzoek, onmiddellijk en met redenen omkleed voor te leggen aan het NRO-bureau.

Voor budgetverschuivingen geldt dat een verschuiving tussen personeel en materieel en binnen personeel altijd dient te worden voorgelegd aan het NRO. Een verschuiving binnen het materieel budget behoeft alleen te worden voorgelegd indien:

  • de verschuiving gevolgen heeft voor de inhoud, planning en/of beoogde opbrengsten van het onderzoek;

  • de verschuiving groter is dan 20% van het totale materieel budget of groter is dan 5.000 euro.

Monitoring voortgang onderzoek

Gedurende de looptijd van het onderzoek dient de hoofdaanvrager eenmaal per jaar verslag te doen aan het NRO van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek. Dit verslag vindt in overleg plaats middels een voortgangsgesprek of een korte schriftelijke rapportage.

Het NRO volgt en ondersteunt de voortgang en evalueert de resultaten van het onderzoek. Hierbij gaan we uit van de planning en beoogde opbrengsten zoals vermeld in uw aanvraag. Een aanzienlijke afwijking op de aanvraag, zonder voorafgaande instemming van het NRO, kan ertoe leiden dat het NRO de betaling van tranches (tijdelijk) stop zet, en de subsidie gedeeltelijk of geheel intrekt, en waar nodig terugvordert. In het subsidieverleningsbesluit ontvangt de hoofdaanvrager een nader uitgewerkte toetsings- en evaluatieprocedure.

Daarnaast vraagt het NRO dat u gedurende de looptijd, en tot twee jaar na de looptijd van het project, iedere publicatie of andere vorm van output registreert in ISAAC. U volgt hierbij het Standaard Evaluatie Protocol (SEP). Op www.isaac.nwo.nl vindt u een uitgebreide beschrijving van welke stappen u doorloopt om producten in ISAAC te registreren.

Kennisbenutting

In de Handleiding Kennisbenutting leest u een toelichting op wat we van u verwachten als het gaat om het stimuleren van kennisbenutting. Ook ziet u hierin hoe wij u daarbij kunnen ondersteunen. Deze handleiding is te downloaden via https://www.nro.nl/kennis-verspreiden/handleiding-kennisbenutting/

Om resultaten zo snel mogelijk beschikbaar te maken, plaatst het NRO het definitief inhoudelijk eindrapport direct op de website. Dit kan gevolgen hebben voor eventuele toekomstige wetenschappelijke publicaties.

Beoordeling output

Het onderzoek is pas succesvol afgerond als minimaal de in de aanvraag genoemde output is opgeleverd en het inhoudelijk onderzoeksrapport peer-review heeft ontvangen van de programmaraad. Nadat uw project succesvol is afgerond publiceert het NRO de output op de website.

De producten die u tijdens het project ontwikkelt, stuurt u steeds digitaal naar het NRO.

Presentatie projecten

Het NRO belegt regelmatig bijeenkomsten waar onderzoeken die zijn gehonoreerd gepresenteerd worden. Daarmee beoogt het NRO, conform zijn missie, bij te dragen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs. Het NRO kan uitvoerders van dit project uitnodigen om aan de bijeenkomsten een bijdrage te leveren. Daarnaast wordt van de uitvoerders gevraagd om hun onderzoek te presenteren op andere bijeenkomsten in relatie tot het thema waarvoor u een aanvraag heeft ingediend, en om dit mee te nemen in het kennisbenuttingsplan en de begroting.

Eindverslag en financiële verantwoording

Uiterlijk binnen drie maanden na afronding van het onderzoek dient de hoofdaanvrager een eindverslag en een financiële verantwoording in via ISAAC. Daarnaast registreert u afzonderlijk in ISAAC alle tot dan toe in het project gerealiseerde en in de aanvraag genoemde output. Als de programmaraad het eindverslag heeft goedgekeurd, sluit het NRO de subsidieperiode af en stelt de definitieve subsidie vast.

In de beleidscontext waarin het beleidsgerichte onderwijsonderzoek figureert, is het belangrijk dat de onderzoeksresultaten op goed leesbare wijze worden gepresenteerd. Daarom heeft de programmaraad bepaald dat in een eindrapport ook een managementsamenvatting moet worden opgenomen van maximaal twee pagina’s. De aanvrager wordt nadrukkelijk verzocht toe te zien op de leesbaarheid van deze managementsamenvatting voor de doelgroep: het beleids- en eventueel onderwijsveld. In deze samenvatting worden met name de conclusies en aanbevelingen toegelicht. De managementsamenvatting wordt bij voorkeur voor in het rapport opgenomen.

4 Beoordelingsprocedure

In dit hoofdstuk staat eerst hoe de beoordelingsprocedure verloopt (paragraaf 4.1). Vervolgens ziet u in paragraaf 4.2 aan welke criteria de beoordelingscommissie uw aanvraag toetst.

4.1 Procedure

Als eerste stap in de beoordelingsprocedure toets het NRO of u een intentieverklaring heeft ingediend en de gevraagde gegevens heeft ingevuld.

Als tweede stap in de beoordelingsprocedure toetst het NRO of de aanvraag ontvankelijk is. Alleen dan kan het NRO uw aanvraag in behandeling nemen. Daarbij controleren we of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die in hoofdstuk 3 van deze call for proposals staan (zie ook paragraaf 4.2.1 over de ontvankelijkheidscriteria).

Als uw aanvraag ontvankelijk is, beoordeeld een beoordelingscommissie uw aanvraag. De beoordelingscommissie adviseert de programmaraad over het al dan niet honoreren van de aanvraag. Uw aanvraag ontvangt daarbij een kwalificatie, die u ontvangt bij het besluit over al dan niet toekennen van subsidie. Uw aanvraag krijgt een van de volgende kwalificaties:

  • excellent;

  • zeer goed;

  • goed;

  • ontoereikend;

  • komt niet in aanmerking voor de volgende fase van de NWO-beoordelingsprocedure (geldt alleen voor financieringsinstrumenten met een voorselectie).

Meer informatie over de kwalificaties vindt u op: http://www.nwo.nl/kwalificaties.

Om voor subsidiëring in aanmerking te kunnen komen, dient een aanvraag ten minste de kwalificatie goed te krijgen en op alle criteria moet ten minste sprake zijn van een kwalificatie ‘goed’.

De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld. Deze wordt daarom niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al dan niet te honoreren. De beoordelingscommissie kan wel advies geven over de datamanagementparagraaf. Als u subsidie toegekend krijgt, moet u de paragraaf uitwerken in een datamanagementplan. In dat plan kan u het advies van de commissie verwerken.

In deze subsidieronde is gekozen voor een procedure met uitgewerkte aanvragen. De procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • Indiening van intentieverklaringen;

  • Indiening van aanvragen;

  • In behandeling nemen van de aanvragen;

  • Voorselectie (optioneel);

  • Preadvisering beoordelingscommissie;

  • Weerwoord;

  • Beoordeling door de beoordelingscommissie;

  • Besluitvorming programmaraad.

Vanwege de in de beoordelingscommissie aanwezige expertise wijkt de selectieprocedure van advisering, beoordeling en besluitvorming af. Het NRO heeft besloten gebruik te maken van de mogelijkheid gegeven bij artikel 2.2.4 van de NWO Subsidieregeling 2017. De afwijking houdt in dat het NRO de beoordelingsprocedure uitvoert zonder referenten in te schakelen.

Indiening van intentieverklaringen

Met een intentieverklaring geeft u aan dat u een aanvraag wilt indienen voor deze call for proposals. Het indienen van een intentieverklaring is verplicht om een aanvraag in te kunnen dienen. U moet uw intentieverklaring voor 24 maart 2020, 14:00:00 CE(S)T in ISAAC ingediend hebben.

De intentieverklaring is bedoeld om het NRO te informeren over het te verwachten aantal aanvragen. Het indienen van een intentieverklaring kan alleen via het online aanvraagsysteem ISAAC. Intentieverklaringen die niet tijdig via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Er is voor de intentieverklaring géén formulier beschikbaar: de aanvrager dient de intentieverklaring in door in te loggen in ISAAC en in de ISAAC-omgeving enkele gegevens in te voeren. ISAAC vraagt naar:

  • Administratieve gegevens over de aanvrager en werkgever;

  • Titel van de intentieverklaring: vul hier de (concept-)titel van uw aanvraag in;

  • Samenvatting: 1) noem hier het thema, 2) geef eventueel een (voorlopige) samenvatting en 3) noem indien bekend uw medeaanvrager(s) en/of consortiumpartners. Vermeld dan de naam en de instelling waar deze werkzaam is/zijn.

Na het indienen van de intentieverklaring kan het thema waar op ingediend zal worden niet meer worden gewijzigd. Het is niet verplicht om bij de intentieverklaring een definitieve opgave te doen van de medeaanvrager(s) en/of consortiumpartners. De titel en inhoud van de samenvatting mogen in de aanvraag nog worden gewijzigd.

Na het indienen van de intentieverklaring ontvangt de hoofdaanvrager een (automatisch verzonden) ontvangstbevestiging op het e-mailadres dat geregistreerd staat in zijn/haar ISAAC-account.

U mag een intentieverklaring overigens intrekken. U wordt gevraagd om dit via e-mail aan het NRO door te geven. Als u de verklaring via ISAAC hebt ingediend, moet u deze ook in ISAAC terugtrekken.

Indiening van aanvragen

Voor indiening van de aanvraag is een standaardformulier beschikbaar op de financieringspagina van deze subsidieronde. In uw aanvraag moet u zich houden aan de vragen die in dit formulier staan en aan de werkwijze die in de toelichting staat. Ook moet u zich houden aan de richtlijnen voor het maximale aantal woorden en pagina’s.

Uw volledig ingevulde aanvraagformulier moet voor 26 mei 2020, 14:00:00 uur via ISAAC zijn ontvangen. Na ontvangst van de aanvraag ontvangt de indiener hiervan een bevestiging. Aanvragen die na de deadline worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

In behandeling nemen van de aanvragen

Zo snel mogelijk nadat u uw aanvraag hebt ingediend, hoort u of het NRO uw aanvraag in behandeling neemt. Het NRO-secretariaat bepaalt dat aan de hand van een aantal administratief-technische criteria (zie de ontvankelijkheidscriteria in paragraaf 4.2.1). Alleen als uw aanvraag hieraan voldoet, kan het NRO deze in behandeling nemen.

Voorselectie (optioneel)

Bij grote aantallen uitgewerkte aanvragen kan de programmaraad ervoor kiezen om een voorselectie te houden (art. 2.2.3 NWO Subsidieregeling 2017). Dit kan als het aantal ingediende aanvragen minimaal vier maal groter is dan het aantal honoreringen. Bij een voorselectie beoordeelt de beoordelingscommissie de aanvragen globaal op de beoordelingscriteria. Zij geeft de aanvrager daarbij gelegenheid tot wederhoor en adviseert vervolgens de programmaraad. Vervolgens besluit de programmaraad de minder kansrijke aanvragen terzijde te schuiven.

Preadvisering beoordelingscommissie

Alle aanvragen worden eerst voor commentaar voorgelegd aan (enkele) leden van de beoordelingscommissie (de preadviseurs). De preadviseurs geven schriftelijk een inhoudelijk en beargumenteerd commentaar op het voorstel. Zij formuleren dit commentaar aan de hand van de beoordelingscriteria (zie paragraaf 4.2.2). De preadviseurs mogen geen persoonlijke belangen hebben bij de aanvragen waarover zij adviseren.

Weerwoord

U als hoofdaanvrager ontvangt vervolgens de geanonimiseerde preadviezen op de aanvraag. U hebt daarna minimaal vijf werkdagen de gelegenheid om een weerwoord te formuleren. Nadat uw aanvraag ontvankelijk is verklaard zullen we contact met u opnemen om te plannen wanneer u het weerwoord kunt schrijven. Mocht de teneur van de preadviezen overwegend negatief zijn, dan kunt u de aanvraag eenvoudig terugtrekken. De kans op een positieve beoordeling is over het algemeen namelijk klein bij overwegend negatieve preadviezen. Mocht u besluiten de aanvraag terug te trekken, dan dient u dit zo snel mogelijk per e-mail aan het bureau te melden en de aanvraag in ISAAC in te trekken.

Beoordeling door de beoordelingscommissie

De aanvragen, preadviezen en weerwoorden fungeren als startpunt voor de bespreking door de beoordelingscommissie. De programmaraad stelt deze beoordelingscommissie in op basis van expertise. Voor de beoordelingscommissie geldt de ‘Code omgang met persoonlijke belangen’. De commissie stelt naar aanleiding van de bespreking een schriftelijk advies op voor de programmaraad over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen. Dit advies baseert zij op de beoordelingscriteria. Het voorstel als geheel moet ten minste de kwalificatie goed krijgen. Daarnaast moeten alle criteria ten minste de kwalificatie goed krijgen om in aanmerking te komen voor honorering.

De kwalificaties komen tot stand op basis van scores per criterium volgens de NWO scoretabel (op een schaal van 1 tot 9, waarbij ‘1’ excellent is en ‘9’ ontoereikend). Indien na beoordeling blijkt dat twee of meer aanvragen met dezelfde gewogen totaalscore (twee decimalen achter de komma) gelijk eindigen, en deze aanvragen bevinden zich op de grens van honorering binnen het subsidieplafond, dan zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘wetenschappelijke kwaliteit’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen, zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen bepaalt de commissie met behulp van een (anonieme) meerderheidsstemming de rangorde (art. 2.2.7. lid 3 sub a, onderdeel iv NWO Subsidieregeling 2017). Mochten de stemmen staken zal het NRO door middel van een door een notaris uit te voeren loting de prioritering vaststellen.

Besluitvorming door de programmaraad

Tot slot toetst de programmaraad het advies van de beoordelingscommissie. Vervolgens stelt zij de definitieve kwalificaties vast en besluit hij welke aanvragen worden gehonoreerd. Er kan naar verwachting per thema één aanvraag worden gehonoreerd. Daarbij kan de programmaraad beleidsmatige overwegingen meenemen (zie paragraaf 4.2).

Bezwaar en beroep

Voor het indienen van formele bezwaren tegen beslissingen in het kader van de subsidieronde Beleidsgericht Onderwijsonderzoek staan, waar van toepassing, de geldende bezwaar- en beroepsprocedures open.

Tijdpad

24 maart 2020, 14:00:00 uur

Deadline indiening intentieverklaring

26 mei 2020, 14:00:00 uur

Deadline indiening aanvragen

Juli – augustus

Gelegenheid weerwoord

Eind september – begin oktober 2020

Vergadering beoordelingscommissie

Oktober 2020

Besluit programmaraad

Oktober 2020

Het NRO informeert de indieners over het besluit

Aanpassingen tijdpad

Het kan zijn dat het NRO het noodzakelijk acht om tijdens de lopende procedure nog aanpassingen in het tijdpad van deze subsidieronde aan te brengen. Uiteraard ontvangt u hierover op tijd bericht.

4.2 Criteria

4.2.1 Formele ontvankelijkheidscriteria intentieverklaring

Het NRO neemt uw intentieverklaring alleen in behandeling als deze voldoet aan een aantal formele voorwaarden. Deze voorwaarden zijn:

  • De intentieverklaring is ingediend via ISAAC;

  • de intentieverklaring is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;

  • de intentieverklaring is op tijd ontvangen;

  • de intentieverklaring is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld gesteld in paragraaf 4.1;

  • de intentieverklaring is in het Nederlands opgesteld;

  • de aanvrager (hetzij als hoofdaanvrager, hetzij als medeaanvrager) is maximaal één keer aanvrager bij een intentieverklaring binnen deze subsidieronde.

Het NRO toetst uw intentieverklaring eerst op deze voorwaarden. Alleen als uw intentieverklaring hieraan voldoet, wordt deze toegelaten tot de beoordelingsprocedure. U wordt gevraagd om na indiening van een intentieverklaring beschikbaar te zijn om eventuele wijzigingen door te voeren om (alsnog) te voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria.

4.2.2 Formele ontvankelijkheidscriteria aanvraag

Het NRO neemt uw aanvraag alleen in behandeling als deze voldoet aan een aantal formele voorwaarden. Deze voorwaarden zijn:

  • de hoofdaanvrager heeft eerder tijdig een intentieverklaring in de subsidieronde Beleidsgericht Onderwijsonderzoek 2020 ingediend;

  • de aanvraag is ingediend door een persoon die aan de gestelde eisen in paragraaf 3.1 voldoet;

  • de aanvraag is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;

  • de aanvraag bevat maximaal vier medeaanvragers;

  • de hoofdaanvraag heeft in hetzelfde thema ingediend als het thema aangegeven in de intentieverklaring;

  • de aanvraag is op tijd ontvangen;

  • de aanvraag is in het Nederlands opgesteld;

  • het budget is volgens de richtlijnen in de call for proposals opgesteld;

  • de periode waarover u subsidie aanvraagt, is minimaal 24 maanden en maximaal 48 maanden;

  • het aanvraagformulier is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld.

Het NRO toetst uw aanvraag eerst op deze voorwaarden. Alleen als uw aanvraag hieraan voldoet, wordt deze toegelaten tot de beoordelingsprocedure. U wordt gevraagd om na indiening van een aanvraag beschikbaar te zijn om eventuele wijzigingen door te voeren om (alsnog) te voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria.

4.2.3 Inhoudelijke beoordelingscriteria

De onderzoeksvoorstellen voor deze call for proposals worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

  • 3. Kwaliteit van de aanvrager(s) en/of het consortium (20%)

  • 4. Kennisbenutting (20%)

De criteria hebben de volgende onderliggende onderdelen.

  • 1. Wetenschappelijke kwaliteit (30%)

    • a. Wetenschappelijk belang

      • In welke mate en op welke wijze is het onderzoek theoretisch en/of methodisch en/of in descriptief opzicht van belang?

    • b. Uitwerking probleemstelling en onderzoeksvragen

      • Is de centrale probleemstelling helder beschreven, afgebakend en uitgewerkt?

      • Is de aanduiding van en de aansluiting op bestaande (ook beleidsspecifieke) kennis en theorieën adequaat?

      • Is de probleemstelling op consequente wijze uitgewerkt in onderzoeksvragen en – voor zover van toepassing – in een conceptueel model en/of hypothesen?

      • Is er voldoende aandacht voor samenhang en dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen van het voorstel?

    • c. Opzet en methoden

      • Zijn de voorgestelde methoden en technieken doelmatig en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden?

      • Is de gekozen onderzoeksopzet consistent, voldoende gemotiveerd en is de fasering adequaat?

      • Is de aanvraag helder over maatregelen die genomen worden om de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksinstrumenten te optimaliseren?

      • Wordt de bevragingslast voor deelnemers zoveel mogelijk beperkt, onder andere door waar mogelijk al beschikbare onderzoeksgegevens te gebruiken? Voldoet de onderbouwing waarom aanvullende dataverzameling nodig is?

      • Wordt voorziene responsproblematiek voldoende geadresseerd?

    • d. Originaliteit

      • Verdienen keuze en uitwerking van de probleemstelling en/of de theoretische uitwerking en/of methodologie de kwalificatie origineel en vernieuwend?

    • e. Haalbaarheid, organisatie en begroting van het onderzoek

      • Is er een goed doordacht en haalbaar werk- en publicatieplan waarbij rekening wordt gehouden met de minimale en maximale looptijd van het onderzoeksproject?

      • Is er een analyse van risicofactoren en een plan van aanpak hoe deze voldoende te adresseren?

      • Is aannemelijk, op basis van een verkenning, pilot of eerder onderzoek, dat het onderzoek uitvoerbaar is (binnen de randvoorwaarden van deze call for proposals)?

      • Is de organisatie van het project en de samenwerking binnen het onderzoek helder omschreven?

      • Is de raming van de aangevraagde personele en materiële middelen redelijk voor het voorgestelde onderzoek en voldoende adequaat beargumenteerd?

    • f. Onafhankelijkheid van het onderzoek

      • Is de onafhankelijkheid van het onderzoek voldoende gewaarborgd?

  • 2. Beleidsmatige betekenis en praktijkrelevantie (30%)

    • a. Programmatische betekenis

      • Past het project binnen het in paragraaf 2.1 beschreven kader en het gekozen thema zoals omschreven in paragraaf 2.2?

    • b. Relevantie voor onderwijsbeleid

      • Is de beleidsmatige betekenis van het onderzoek helder en overtuigend?

      • Speelt het onderzoek in op vragen en problemen waarmee professionals zich in het beleid geconfronteerd zien?

      • Is er interactie tussen wetenschap en beleid om tot bruikbare kennis voor beleid te komen?

    • c. Relevantie voor onderwijspraktijk

      • Is het onderzoek relevant voor de (beleids)vragen en problemen waarmee de onderwijspraktijk zich in de praktijk geconfronteerd ziet?

      • Is er interactie tussen wetenschap en praktijk om tot bruikbare kennis voor praktijk te komen?

      • Niet-verplichte cofinanciering: blijkt de relevantie voor de onderwijspraktijk of het onderwijsbeleid ook uit een geëxpliciteerde betrokkenheid van een voor het project relevante publieke en/of private partner bij het voorstel door cofinanciering in cash of in kind?

  • 3. Kwaliteit van de aanvrager(s) en/of het consortium (20%)

    • Wordt de wetenschappelijke kwaliteit, de beleidsrelevantie van de resultaten en de haalbaarheid van het voorstel gewaarborgd door:

      • de samenstelling van het consortium (de ervaringen en expertise van deze partners)?

      • de manier waarop verschillende leden van het consortium worden ingezet (de taakverdeling)?

      • de samenwerking binnen het consortium?

    • Is de bijdrage van de hoofdaanvrager voldoende substantieel (in tijd) om de kwaliteit van het onderzoek en de beleidsrelevantie van het onderzoek te waarborgen?

    • Is/zijn de aanvrager(s) en/of de consortiumpartners deskundig op het desbetreffende terrein, mede blijkend uit publicaties, presentaties en kennisbenuttingsprestaties? (Voor de beoordeling van publicaties wordt o.a. gebruik gemaakt van het Onderzoek publicatieculturen Sociale en Geesteswetenschappen. De Journal Impact Factor en H-index mogen niet als indicator worden meegenomen conform de DORA-verklaring)

    • Zijn de wetenschappelijke disciplines waar de onderzoeksvragen zich op richten vertegenwoordigd in de samenstelling van het onderzoeksteam?

    • Indien relevant, is het onderzoek gepland en wordt het uitgevoerd in nauwe samenwerking met alle aanvragers/ leden van het consortium. Is de rolverdeling tussen de verschillende aanvragers/ leden van het consortium toegelicht in de aanvraag en is deze verdeling helder en logisch gezien de benodigde expertise?

  • 4. Kennisbenutting (20%)

    • a. Verwachte output

      • Is de omvang van de verwachte wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke output realistisch en van voldoende kwaliteit?

    • b. Kennisdisseminatie en -implementatie

      • Hoe worden onderzoeksdata ingezet ten bate van beleid en praktijk?

      • Hoe worden de resultaten van het onderzoek (ook tussentijds) gecommuniceerd met gebruikers (overheid en onderwijspraktijk)?

      • Is er aandacht voor hoe de resultaten (ook tussentijds) benut kunnen worden in het beleid en de praktijk?

Op alle criteria moet ten minste sprake zijn van een kwalificatie ‘goed’ om in aanmerking te komen voor subsidietoekenning. Ook moet de aanvraag als geheel de kwalificatie ‘goed’ krijgen.

Beleidsmatige overwegingen

Mocht er sprake zijn van onderuitputting van het budget (voor een thema) binnen deze call for proposals, dan kan de programmaraad besluiten om: 1) meer dan één aanvraag voor dit thema te honoreren, 2) het resterende budget van dit thema toe te voegen aan één van de andere thema’s binnen deze call for proposals om een extra aanvraag te honoreren, of 3) dit budget toe te voegen aan een gelijktijdig lopende call for proposals van het NRO.

5 Contact en overige informatie

5.1 Contact

5.1.1 Inhoudelijke vragen

Voor inhoudelijke vragen over Beleidsgericht Onderwijsonderzoek en deze call for proposals neemt u contact op met:

Beleidsmedewerkers

Pia Hindriks

T: 070 349 4056, E: probo@nro.nl

Rachel Poldermans

T: 070 349 4103, E: probo@nro.nl

Irma Nadal

T: 070 344 05 30, E: probo@nro.nl

Programma assistenten

Wendy l’Ami

T: 070 349 41 78, E: probo@nro.nl

Yasmin el Gazzar

T: 070 344 06 96, E: probo@nro.nl

5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC

Bij technische vragen over het gebruik van ISAAC kunt u contact opnemen met de ISAAC-helpdesk. Raadpleeg eerst de handleiding voordat u de helpdesk om advies vraagt. De ISAAC-helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer +31 (0)20 346 71 79. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via isaac.helpdesk@nwo.nl. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.

5.2 Overige informatie

Het NRO verwerkt gegevens van aanvragers conform de NWO privacyverklaring.

Na afronding van de subsidieronde zal het NRO aanvragers mogelijk benaderen voor een evaluatie van de procedure.

6 Bijlage(n)

6.1 Literatuurlijst

Bonset, H., Bimmel, P., & Van der Zande, P. (2004). Zelfstandig leren in het voortgezet onderwijs; een literatuurstudie voor biologie, moderne vreemde talen en Nederlands.

Cornelisz, I., & Van Klaveren, C. (2018). Student engagement with computerized practising: Ability, task value, and difficulty perceptions. Journal of Computer Assisted Learning, 34(6), 828-842.

Crul, M., Schneider J., & Lelie, F. (2013). Superdiversiteit een nieuwe kijk op integratie. Amsterdam: VU University Press

Dialogic (2019). De (on)mogelijkheden van kunstmatige intelligentie in het onderwijs. In opdracht van Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap. Project: 2018.068, Publicatienummer: 2018.068.1828 v1.0.116, Utrecht, januari 2019

Faber, J. M., Luyten, H., & Visscher, A. J. (2017). The effects of a digital formative assessment tool on mathematics

achievement and student motivation: Results of a randomized experiment. Computers & education, 106, 83-96.

Francis, B., M. Mills, and R. Lupton. 2017. “Towards Social Justice in Education: Contradictions and Dilemmas.” Journal of Education Policy 32 (4): 414-431. doi:10.1080/02680939.2016.1276218.

Fullan, M. (2013). Stratosphere: Integrating technology, pedagogy, and change knowledge. Pearson Canada.

Ghysels, J., & Haelermans, C. (2018). New evidence on the effect of computerized individualized practice and instruction on language skills. Journal of Computer Assisted Learning, 34(4), 440-449.

Groenleer, M. De regio als redding? Over de governance van ruimte en plaats in de netwerksamenleving, oratie Tilburg University, 2016, https://www.tilburguniversity.edu/sites/tiu/files/download/oratie%20groenleer%20tireg.pdf

Heemskerk, I., Meijer, J., Eck, E. van, Volman, M., Karssen, M., & Kuiper, E. (2011). EXPO II. Experimenteren met ICT in het PO tweede tranche: onderzoeksrapportage. Amsterdam: Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam.

Inspectie van het onderwijs (2019). De staat van het onderwijs 2017/2018.

Jarvela, S. (2011). Socioemotional aspects of technology-supported learning. Social and Emotional Aspects of Learning, 263.

Kennisnet (2013). Vier in balans monitor 2013. Zoetermeer: Kennisnet.

Koch, A., Nafziger, J., & Nielsen, H. S. (2015). Behavioral economics of education. Journal of Economic Behavior & Organization, 115, 3-17.

Kral, M. (2009). 15 jaar onderwijs en ICT in vogelvlucht. In G. Geerdink (Ed.), Het kind, de leerkracht en het onderwijs; terugblikken en vooruitzien. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

Larsen, M.A. & Beech, J. (2014). Spatial theorizing in comparative and international education research. Comparative Education Review, 58(2): 191-214.

Lavecchia, A. M., Liu, H., & Oreopoulos, P. (2016). Behavioral economics of education: Progress and possibilities. In Handbook of the Economics of Education (Vol. 5, pp. 1-74). Elsevier.

Ministerie van OCW (2019). Strategische Kennisagenda OCW 2019-2024. Den Haag: OCW.

Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (2016) Met onderzoek onderwijs vernieuwen Programma Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek 2016 – 2019, Den Haag, februari 2016.

Noroozi, O., Alikhani, I., Järvelä, S., Kirschner, P. A., Juuso, I., & Seppänen, T. (2019). Multimodal data to design

visual learning analytics for understanding regulation of learning. Computers in Human Behavior, 100, 298-304.

Onderwijsraad (2013). Een smalle kijk op onderwijskwaliteit. De stand van educatief Nederland 2013. Den Haag: Onderwijsraad.

Onderwijsraad (2016). De volle breedte van onderwijskwaliteit Van smal beoordelen naar breed verantwoorden. Den Haag: Onderwijsraad.

Oostdam, R., Peetsma, T., & Blok, H. (2007). Het nieuwe leren in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs nader beschouwd: een verkenningsnotitie voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen [New learning in primary and secondary education: An explorative study for the Ministry of Education, Culture and Sciences]. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.

Platform Onderwijs2032 (2016). Ons onderwijs 2032. Eindadvies. Den Haag: Bureau Platform Onderwijs2032.

Symaco, L.P. & C. Brock (2013). Educational space. Introduction to special issue. Comparative Education, 49(3): 269-274.

Tomlinson, C. A. (2014). The differentiated classroom: Responding to the needs of all learners. Ascd.

Vermeulen, M. (1996) Human Capital in the Hinterland. Tilburg: Tilburg University Press

Van Klaveren, C., Vonk, S., & Cornelisz, I. (2017). The effect of adaptive versus static practicing on student learning-evidence from a randomized field experiment. Economics of Education Review, 58, 175-187.

Waters, J.L. (2017). Education unbound? Enlivening debates with a mobilities perspective on learning. Progress in Human Geography,41(3): 279-298.


X Noot
1

Kunstmatige intelligentie in de context van onderwijs wordt wel omschreven als “het automatiseren van cognitieve taken in het onderwijs aan de hand van datagedreven methodes” (Dialogic, 2019).

X Noot
2

Learning analytics kan omschreven worden als het meten, verzamelen, analyseren en rapporteren van data over zij die leren en hun context, om zo meer begrip te ontwikkelen over leren en de omgeving waarin dit gebeurt. Zie: https://www.uu.nl/onderwijs/centre-for-academic-teaching-0/activiteiten-communities/special-interest-groups-sigs/sig-learning-analytics

X Noot
4

Per 0.2 fte aangevraagde wetenschappelijk medewerker onder het HOT-tarief (met een minimale aanstelling van 0.2 fte gedurende 12 maanden) kan per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget worden aangevraagd.

X Noot
5

In deze budgetmodule wordt aangesloten bij de definitie voor “kennisoverdracht” die de Europese Commissie hanteert in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C 198).

Naar boven