TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
De uitbraak van COVID-19 stelt het onderwijs voor grote uitdagingen. In alle onderwijssectoren
is de werkdruk aanzienlijk, neemt de vervangingsvraag toe en wordt het moeilijker
om een leraar voor elke klas te hebben staan, door besmettingen en personeel in quarantaine.
In combinatie met de coronavoorschriften leidt dit al snel tot lesuitval, het naar
huis sturen van een klas of zelfs het tijdelijk sluiten van een instelling of schoollocatie.
De druk op schoolteams is groot. Scholen moeten onderwijs verzorgen dat deels op school
en deels op afstand plaats vindt. Dit vergt veel van de organisatie. In het middelbaar
beroepsonderwijs kunnen minder studenten tegelijk fysiek les krijgen, omdat door alle
aanwezigen anderhalve meter afstand moet worden gehouden. Dit leidt in de praktijk
tot het vaker aanbieden van dezelfde les en nog meer lessen op afstand.
Om de scholen in tijden van COVID-19 open te kunnen houden zijn aanvullende maatregelen
getroffen. Het kabinet heeft € 210 miljoen aan middelen beschikbaar gesteld om scholen
en instellingen via een subsidieregeling tegemoet te komen in de kosten die zij maken
voor extra tijdelijke capaciteit die nodig is om les te kunnen blijven geven. Met
dit geld worden scholen en instellingen tegemoetgekomen in de extra personeelskosten
die ontstaan door corona. Gegeven de bredere context en omvang van het personeelstekort,
is het echter de verwachting dat er nog steeds situaties zullen zijn waarbij het vinden
van vervanging lastig blijft.
Naleving van de coronavoorschriften is in ieders belang, en niet alleen een verantwoordelijkheid
van scholen en instellingen: ook leerlingen, studenten, ouders, gemeenten en lokale
middenstand hebben hier een rol in.
Deze regeling draagt bij aan het verantwoord open houden van de scholen in het funderend
onderwijs. Dit is het beste voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van leerlingen,
en zo worden nieuwe achterstanden zoveel mogelijk voorkomen. Ook in het middelbaar
beroepsonderwijs wordt waar mogelijk fysiek onderwijs gegeven, waarbij anderhalve
meter afstand wordt gehouden. Gezamenlijk werken alle betrokken actoren in het veld
hard aan deze opgave: scholen, instellingen, docenten, schoolleiders, bestuurders
en vertegenwoordigende organisaties. Het kabinet houdt de situatie in het onderwijs
nauwgezet in de gaten en ondersteunt scholen waar dit kan.
Voor deze regeling is voor het po en vo gekozen voor aansluiting op de bestaande regionale
samenwerkingsverbanden, zoals gevormd binnen de aanpak van het personeelstekort (RAP-regio’s).
Deze regio’s zijn al georganiseerd en sluiten aan bij de regionale coronaproblematiek.
Voor het mbo kunnen instellingen zelfstandig aanvragen indienen, omdat zij vaak al
een regionaal karakter hebben.
Doel van deze subsidieregeling
Het doel van deze regeling is om het onderwijs de benodigde extra hulp en ondersteuning
te geven, die noodzakelijk is om het onderwijs te kunnen continueren tijdens de coronacrisis
zodat onderwijsachterstanden zoveel als mogelijk worden voorkomen en teruggedrongen.
Door deze regeling kunnen extra mensen worden ingezet voor vervanging. Tevens komt
de inzet van extra personeel ten goede aan de vermindering van de werkdruk van het
onderwijspersoneel. Het gaat hier dan zowel om banen die er voor corona nog niet waren
(extra schoonmaak, toezicht op coronamaatregelen, ICT-ondersteuning), als ook om de
inzet van studenten van bijvoorbeeld lerarenopleidingen, bekwaam personeel (vakspecialistische
zzp'ers) en bevoegd personeel (docenten, onderwijsassistenten).
Uitvoering door DUS-I
De regeling wordt door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd.
De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik
gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.dus-i.nl. Om de aanvraag te vergemakkelijken wordt er ook een rekentool voor het po en vo
beschikbaar gesteld ter bepaling van de personeelsomvang van de vestigingen (peildatum
1 oktober 2019) en de besturen van deze vestigingen. De rekentool is niet beschikbaar
voor het mbo. Voor het mbo geldt namelijk het maximaal aan te vragen bedrag, zoals
vermeld in bijlage 1 bij deze regeling.
Communicatie
Het onderwijsveld wordt op verschillende manieren op de hoogte gesteld van deze regeling.
Via de website https://www.aanpaklerarentekort.nl/, nieuwsbrieven, sectorraden, arbeidsmarktfondsen, RAP-regio’s en social media zal
de benodigde informatie worden verstrekt.
Voor de aanvraag en de verantwoording van de subsidie worden formats beschikbaar gesteld
via DUS-i.
Regeldruk
Uitgangspunt is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk
administratieve lasten creëert. Vanuit DUS-I is een voorgeschreven, digitaal formulier
beschikbaar gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend. Ter vaststelling van de
personeelsomvang van de vestigingen en de deelnemende schoolbesturen in het po en
vo in de regio is een tool beschikbaar waarvan als onderdeel van de aanvraagprocedure
gebruik dient te worden gemaakt.
Door gebruik van de tool kan door de penvoerder bij de indiening en door DUS-I bij
de beoordeling van de aanvraag, eenvoudig en eenduidig worden vastgesteld of de aanvraag
voldoet aan de kwantitatieve eisen die de regeling stelt aan de omvang van de regio.
Tevens kan voor het primair- en voortgezet onderwijs met deze tool het aantal leerlingen
worden vastgesteld, waarop het maximaal aan te vragen bedrag binnen een regio is gebaseerd.
De leerlingenaantallen, die in de tool gehanteerd worden zijn afgeleid van de gegevens
uit de openbare databestanden op basis van door de schoolbesturen aan DUO geleverde
personele gegevens, toegankelijk via de website www.duo.nl/open_onderwijsdata. Hoewel deze gegevens niet voor alle besturen 100 procent volledig zijn, vormen ze
een representatieve, eenduidige en uitvoerbare basis voor het vaststellen en toetsen
van de personeelsomvang van de scholen die deel uitmaken van het plan van aanpak.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs geldt dat elke instelling zelfstandig een aanvraag
doet. Het bedrag per instelling is bepaald aan de hand van het aantal studenten per
instelling en is te vinden in Bijlage 1 van deze regeling.
|
PO
|
VO
|
MBO
|
Aanvraagformulier
Inclusief:
• Kennisnemen van de regeling
• Afstemming met de regio
• Afstemming extern
• Opstellen aanvraag
• Invullen format
|
60 uur per penvoerder voor de regio
|
60 uur per penvoerder voor de regio
|
60 uur per penvoerder
|
|
|
|
Uitgaande van 50 regio’s
|
Uitgaande van 30 regio’s
|
60 instellingen
|
|
|
|
60*50=3000 uur
|
60*30=1800 uur
|
60*60=3600uur
|
Afstemming aanvraag
Deelnemende scholen/ instellingen
• Kennisnemen van de regeling
• Afstemming met de regio
• Afstemming intern
• Aanleveren gegevens aan penvoerder
|
20 uur per deelnemende school
|
20 uur per deelnemende school
|
–
|
|
|
|
Uitgaande van 90% deelname
|
Uitgaande van 90% deelname
|
|
|
|
|
20*6.035 = 120.700
|
20*585=11.700
|
|
Administratie en interne afstemming
|
10 uur per deelnemende school
|
40 uur per deelnemende school
|
100 uur per instelling
|
|
|
|
Uitgaande van 90% deelname
|
Uitgaande van 90% deelname
|
|
|
|
100*60=6.000 uur
|
10*6.035.=60.350
|
40*585=23.400
|
|
Verantwoording, monitoring, evaluatie en toezicht
|
10 uur per deelnemende school
|
40 uur per deelnemende school
|
40 uur per instelling
|
|
|
|
|
|
Uitgaande van 90% deelname
|
Uitgaande van 90% deelname
|
Uitgaande van 100% deelname
|
|
|
|
|
|
10*6035=60.350
|
40*585=23.400
|
40*60=2.400 uur
|
Deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk, maar is niet
geselecteerd voor formele advisering. Het ATR is ambtelijk akkoord met deze regeling.
Caribisch Nederland
De regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Omdat de regio’s daar op voorhand
bepaald worden door de drie eilanden wordt elk eiland gezien als een regio, waarbij
één aanvraag kan worden ingediend voor het primair onderwijs en één aanvraag voor
het voortgezet onderwijs en het middelbaarberoepsonderwijs gezamenlijk. Het beroepsonderwijs
wordt in Caribisch Nederland aangeboden op scholen die ook voortgezet onderwijs aanbieden.
Deze scholen kunnen daarom een geïntegreerde aanvraag voor voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs doen. Hierbij zijn de leerling- dan wel studentaantallen
evenals in Europees Nederland leidend voor de maximaal aan te vragen subsidie.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
In de begripsbepaling is gekozen voor de definitie van de RAP-regio, zoals bedoeld
in de Subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021 (hierna:
de RAP-regeling). Via de site https://www.aanpaklerarentekort.nl/ zijn overzichten beschikbaar van de regio’s die zijn gevormd onder deze subsidieregeling.
Dit geldt ook voor de ‘witte vlekken’ die er nog zijn.
Indien de penvoerder van de RAP-regeling een instellingsbestuur betreft, dat een of
meer lerarenopleidingen verzorgt, dan moet door de RAP-regio voor de aanvraag van
deze regeling een andere penvoerder worden aangesteld.
Onder de definitie school wordt bij een aoc ook het vo-deel van de aoc geschaard.
Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn
algemene subsidieregels opgenomen over onder andere een aantal algemene subsidieverplichtingen
van subsidieontvangers. Eén van die verplichtingen is de meldingsplicht (artikel 5.7
van de Kaderregeling). Subsidieontvangers moeten alle omstandigheden melden die relevant
zijn voor de subsidieverstrekking. Dat is bijvoorbeeld het geval zodra aannemelijk
is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet
geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
zal worden voldaan. In dat geval maakt de subsidieontvanger hier onverwijld en schriftelijk
melding van. De melding wordt bij DUS-I gedaan.
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
Deze regeling voorziet in een tegemoetkoming in de kosten die scholen maken voor extra
tijdelijke capaciteit die nodig is om (afstands)onderwijs te kunnen blijven geven
en de gevolgen van corona op te kunnen vangen. Deze regeling is niet bedoeld voor
het structureel aannemen van onderwijspersoneel en de aanpak van de tekorten in het
onderwijs.
In de regeling wordt gesproken over leraren. Voor het mbo wordt hier ook docenten
mee bedoeld.
Evenals bij de RAP-regeling, geldt in aanvulling op subsidieverplichtingen uit de
Kaderregeling dat de subsidie niet mag worden besteed voor het op enigerlei wijze
verbeteren van de primaire arbeidsvoorwaarden van onderwijspersoneel (derde lid, onderdeel
a).
In het derde lid, onderdeel c, wordt geregeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor
activiteiten waarvoor de minister reeds op grond van een andere regeling subsidie
heeft verstrekt. Te denken valt aan subsidie aan de RAP-regio’s, voor bijvoorbeeld
de inrichting van een informatiepunt of loket. Dit loket geeft informatie aan geïnteresseerden
die in de regio in het onderwijs willen gaan werken. Binnen de RAP-regeling gaat het
om structureel onderwijspersoneel inclusief de benodigde opleidingsroute binnen een
lerarenopleiding.
Het verschil tussen de RAP-regeling en deze regeling is dat deze regeling bedoeld
is voor de matching van tijdelijk personeel en onbevoegd personeel. De kosten voor
de werving, selectie, organisatie en begeleiding van tijdelijk personeel kan worden
bekostigd met deze regeling.
De regeling is zowel bedoeld voor het aantrekken van tijdelijk onderwijspersoneel,
dat voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het verzorgen van onderwijs en begeleiding
van leerlingen/ studenten als voor de zogenoemde coronabanen. Coronabanen zijn banen
waar geen of beperkte scholing voor nodig is, maar die wel belangrijke verlichting
kunnen bieden in de werkdruk.
Voor beide geldt dat het gaat om ‘reguliere’ tijdelijke banen. Het reguliere arbeidsrecht
en de normale voorwaarden van de sociale zekerheid zijn hierop van toepassing. Ook
gelden de reguliere regels voor onderwijsmedewerkers met betrekking tot het overleggen
van een VOG1. De genoemde coronabanen zullen voornamelijk interessant zijn voor mensen die tijdelijk
geen werk of uitkering hebben en werknemers, die bij een werkgever werken, die NOW-subsidie
ontvangt. In het geval van de NOW-populatie zal een overeenkomst gesloten moeten worden
tussen de inlenende en uitlenende werkgever. De tijdelijke banen kunnen ook interessant
zijn voor zzp-ers, die geen recht op Tozo (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig
ondernemers) hebben. Ook kunnen de tijdelijke banen worden ingevuld door middel van
detacheringen.
Artikel 4. Wijze van aanvragen
Het in de RAP-regeling gehanteerde principe dat per regio aan de sector po of vo één
keer subsidie wordt toegekend blijft intact. Één bevoegd gezag vraagt aan voor de
hele regio, dit bevoegd gezag treedt op als penvoerder. Voor het mbo dient iedere
instelling- in tegenstelling tot de RAP-regeling - individueel een aanvraag in. Voor
Caribisch Nederland geldt dat per eiland twee aanvragen kunnen worden ingediend, één
voor het po en één voor het vo en mbo gezamenlijk.
De penvoerder dient namens alle bevoegde gezagsorganen in de regio de aanvraag in.
Indien een school (erkende hoofd- of (neven)vestiging) of een gemeente in meer dan
één aanvraag wordt genoemd, dan wordt bij het toekennen van de aanvraag voor de betreffende
school uitgegaan van de reeds bestaande regio. Indien scholen nog niet zijn aangesloten
bij een bestaande regio wordt bij het toekennen van de aanvraag voor de betreffende
school uitgegaan van de aanvraag die bij DUS-I als eerste is ingediend.
Artikel 5. Eisen aan de regio’s in het po en vo voor Europees Nederland
Deze subsidieregeling, die voorziet in het subsidiëren van extra tijdelijke capaciteit
die nodig is om les te kunnen blijven geven, sluit inhoudelijk enigszins aan op de
al bestaande regionale samenwerking in het kader van de RAP-regeling. Beide regelingen
hebben betrekking op regionale arbeidsmarktproblematiek en in dit kader zijn de regio’s
die gevormd zijn in het kader van de RAP-regeling, ook geschikt voor het uitvoeren
van deze tijdelijke regeling. Deze regio’s zijn al georganiseerd en de inschatting
is dat deze regio’s daardoor snel in staat zijn om een aanvraag in te dienen binnen
de beperkte aanvraagtermijn.
De RAP-regio’s zijn echter niet landelijk dekkend en zowel voor het po als het vo
zijn er ‘witte vlekken’ van scholen die niet bij een RAP-regio zijn aangesloten. Wanneer
deze scholen binnen een RAP-regio gelegen zijn, aanpalend zijn aan een RAP-regio,
óf aanpalend aan een gemeente die zich in het kader van deze regeling aan gaat sluiten
bij een RAP-regio, dan kunnen zij zich voor deze tijdelijke subsidieregeling aansluiten
bij een bestaande RAP-regio. Deze laatste mogelijkheid is expliciet opgenomen, om
te voorkomen dat er gemeenten zijn die ‘geïsoleerd raken’, in die zin dat zij zich
niet kunnen aansluiten bij een bestaande RAP-regio, maar ook niet kunnen voldoen aan
de eisen voor het opzetten van een nieuwe regio.
De bestaande RAP-regio’s zijn verplicht de verzoeken van deze scholen te honoreren,
deze verplichting is opgenomen in artikel 12. Dit om ervoor te zorgen dat alle scholen
die van deze tijdelijke subsidieregeling gebruik willen maken hier ook de kans toe
hebben. De penvoerder dient er zorg voor te dragen dat de regio waarvoor een aanvraag
wordt ingediend een geografisch aaneengesloten gebied is.
De scholen die niet in een bestaande RAP-regio liggen kunnen er ook voor kiezen om
een nieuwe regio te starten, waarbij de eisen grotendeels overeenkomen met de eisen
die worden gesteld aan regio’s die gevormd zijn in het kader van de RAP-regeling.
Nieuwe regio’s worden alleen gevormd voor de uitvoering van deze tijdelijke regeling.
Een andere mogelijkheid is dat een ketting ontstaat van gemeentes in de genoemde witte
vlekken, die aaneen worden geschakeld. Op deze manier kan een oorspronkelijke RAP-regio
uitgebreid worden met gemeenten uit de witte vlekken. Ook deze uitbreiding is tijdelijk,
puur voor de uitvoering van deze regeling.
Voor deze regeling kan een sectoroverstijgende aanvraag ingediend worden voor het
po en vo. Indien hiervoor wordt gekozen, wordt de aanvraag door één penvoerder uit
het po of vo ingediend. Voor het mbo wordt altijd een aparte aanvraag ingediend. Voor
een AOC geldt dat ze voor het vo-gedeelte aansluiten bij regionale vo-aanvragen. Voor
het mbo gedeelte van een AOC vraagt de instelling de subsidie aan.
Artikel 6. Subsidieaanvraag
Het bevoegd gezag van een school of instelling vraagt de subsidie aan via een online
aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I met behulp
van de regiotool kan een overzicht worden gegenereerd van deelnemende vestigingen
binnen de regio.
In het primair- en voortgezet onderwijs vraag één bevoegd gezag aan voor de regio
en treedt op als penvoeder namens de andere scholen in de regio. Om de druk op de
penvoerder zoveel mogelijk te ontlasten moeten de bevoegde gezagsorganen die geen
penvoerder zijn in een ondertekende verklaring die bij de aanvraag wordt gevoegd expliciet
verklaren dat:
-
• dat zij gezamenlijk werken aan de opgave in de regio;
-
• dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is
verstrekt worden verdeeld, zodat niet 1 van de vestigingen in de regio er veel meer
op vooruit gaat;
-
• dat zij meewerken aan een monitoronderzoek; en
-
• dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder
van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.
In het digitale aanvraagformulier komen daarnaast de volgende aspecten aan bod:
-
• De beschrijving waarom extra tijdelijke personele inzet noodzakelijk is in maximaal
250 woorden (zoals aangegeven op het aanvraagformulier).
-
• Bij het beschrijven van een regio voor het po en vo, waarvan de eisen zijn opgenomen
in artikel 5, hierbij wordt aangegeven welke vestigingen van scholen uit de regio
samen de aanvraag doen en van de gemeenten die de regio omvat. Vervolgens wordt op
basis van deze selectie en het aantal leerlingen, dat op 1 oktober 2019 op deze vestigingen
ingeschreven is, automatisch het maximaal beschikbare bedrag voor de regio bepaald.
Vervolgens moet nog wel worden aangegeven of voor het gehele bedrag subsidie wordt
aangevraagd, of voor een gedeelte van het bedrag.
-
• Indien van toepassing een beschrijving van derde partijen waarmee wordt samengewerkt
en een beschrijving van de invulling van de samenwerking. Dit kan gaan om een derde
partij waaraan de organisatie en uitvoering van de activiteiten wordt uitbesteed.
Ook valt bijvoorbeeld te denken aan (leraren)opleidingen of bedrijven uit sectoren
waarvoor studenten worden opgeleid. In het geval dat de school of instelling een derde
inschakelt, blijft de school of instelling echter te allen tijde eindverantwoordelijk.
-
• De aanvrager dient de inzet van personeel uit te splitsen naar de categorieën zoals
die in artikel 3, tweede lid, beschreven worden. De aanvrager moet aangeven hoe de
verwachte personele inzet verdeeld wordt over deze categorieën, door dit uit te drukken
in percentages van het totaal. Met dit inzicht verkrijgt het kabinet beleidsinformatie
over de verwachte inzet van de subsidiemiddelen.
Artikel 7. Subsidieplafonds
De bedragen per sector zijn tot stand gekomen via een pxq onderbouwing, gebaseerd
op een geschatte opgave in vervangingsuren maal een prijs per uur. De subsidie gaat
uiteraard niet alleen over vervanging, maar kan zoals uit artikel 3 blijkt ook worden
ingezet voor bijvoorbeeld toezicht op de naleving van coronamaatregelen.
Artikel 8. Subsidiebedrag
In het primair en voortgezet onderwijs is gekozen voor een regionale aanpak. Tussen
de verschillende regio’s zijn verschillen te verwachten in het aantal deelnemende
besturen en vestigingen. Er is daarom gekozen om het maximum bedrag waarvoor een subsidieaanvraag
ingediend kan worden, te baseren op het aantal leerlingen dat in de vestigingen in
de betreffende regio ingeschreven staat. Bij uitbreiding van het aantal vestigingen
in de regio of bij het vormen van een nieuwe regio kan op deze wijze eenvoudig de
totale vergoeding bepaald worden. Bij de aanvraag wordt na het invoeren van alle vestigingen
die deelnemen aan de regio automatisch het maximaal beschikbare bedrag per regio bepaald.
Vervolgens kan de penvoerder bij de aanvraag ervoor kiezen om voor het maximale bedrag
subsidie aan te vragen, of om voor een lager bedrag subsidie aan te vragen.
In het middelbaar beroepsonderwijs dienen de instellingen individueel een aanvraag
in. Omdat het aantal studenten van de instelling op voorhand bekend is, kan ook vooraf
inzicht gegeven worden in het totale subsidiebedrag dat maximaal aangevraagd kan worden.
Aangezien het middelbaar beroepsonderwijs met twee teldata werkt (1 oktober en 1 februari),
is de subsidie op beide data gebaseerd. De studentaantallen op 1 oktober 2019 en 1 februari
2020 vormen hierbij de basis.
Verder is in de berekening van het bedrag per instelling het verschil in begeleide
onderwijstijd voor de beroepsopleidende en de beroepsbegeleidende leerweg meegenomen
en is rekening gehouden met verschillen tussen opleidingen. Deze verschillen vormen
ook de basis voor de bekostiging zoals instellingen die jaarlijks ontvangen. De verdeling
van de beschikbare subsidie over de instellingen kent daarom dezelfde verdeling over
de instellingen als de verdeling van de reguliere bekostiging voor het kalenderjaar
2021.
Nieuw gevormde regio's kunnen aanspraak maken op een toeslag van 10%, bijv. voor de
projectmanager en andere organisatiekosten.
Eventuele onderuitputting van de beschikbare subsidie op basis van deze regeling vloeit
terug naar de schatkist.
De opstartkosten voor de samenwerking voor scholen op Caribisch Nederland (het ‘plusje’
van 10%) is reeds verdisconteerd in het bedrag wat in het derde lid is opgenomen.
Artikel 9. Verdeling subsidie
Als voor het primair en voortgezet onderwijs in een sector meer subsidie wordt aangevraagd
dan beschikbaar, worden de aangevraagde subsidiebedragen in die sector naar rato van
het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt verlaagd. Deze bijstelling heeft
betrekking op het bedrag per leerling in artikel 8. Indien er minder subsidie aangevraagd
wordt dan dat er beschikbaar is wordt de subsidie niet naar boven bijgesteld.
Artikel 10. Subsidieverplichtingen
Zoals onder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5 al is opgenomen, mag een
bestaande regio geen vestigingen weigeren om deel uit te gaan maken van de regio in
het kader van deze subsidieregeling. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen
dat de penvoerder en het bevoegd gezag van een instelling die subsidie hebben ontvangen,
uiterlijk voor 31 december 2021 moeten melden bij DUS-I hoe, in percentages, de ontvangen
subsidiebedragen zijn besteed per categorie zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid.
In het derde lid is opgenomen dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen
waarvoor subsidie is verstrekt moeten worden verdeeld. Een rekenvoorbeeld om dit te
verduidelijken:
Aan regio 1 in het po nemen 3 vestigingen deel, namelijk, vestiging A, met 100 leerlingen,
vestiging B, met 300 leerlingen en vestiging C, met 600 leerlingen. Door de penvoerder
is voor het maximale bedrag subsidie aangevraagd (1000 * € 72) = € 72.000,–. Uiteindelijk
wordt € 60.000,– van dat bedrag besteed aan de doelen van de subsidieregeling, dit
betekent dat er € 12.000,– resteert. Als de subsidie dan naar rato wordt verrekend
krijgt vestiging A 10% van dat bedrag (dus € 1.200,–, vestiging B 30% van dat bedrag,
dus € 3.600,– en vestiging C 60% van dat bedrag, dus € 7.200,–.
Artikel 11. Penvoerder
Voor een reeds bestaande RAP-regio kan de subsidie worden aangevraagd door de penvoerder
die reeds voor de RAP-regio subsidie heeft aangevraagd, maar dit kan ook een andere
penvoerder zijn, bijvoorbeeld wanneer de subsidie in de RAP-regio is aangevraagd door
een lerarenopleiding, aangezien zij geen deelnemer zijn in deze subsidieregeling.
De penvoerder moet desgevraagd inzichtelijk kunnen maken wat de inhoud van de werkzaamheden
van het extra ingezette personeel en de activiteiten is waarvoor subsidie is aangevraagd.
De penvoerder moet, conform de Kaderregeling, kunnen verklaren en aantonen dat de
ontvangen subsidie op een verantwoorde wijze is of wordt besteed, in lijn met artikel
3. Door subsidie op grond van deze regeling aan te vragen, committeert de penvoerder
zich aan deze bepaling.
Artikel 12. Vaststelling, betaling en besteding subsidie
De subsidie wordt vastgesteld op uiterlijk 31 maart 2021. Deze termijn is ruim genomen,
omdat de beoordeling van de subsidieaanvragen, en in het bijzonder de beoordeling
van de nieuwe regio’s, veel tijd kost, in het bijzonder als aanvragen onvolledig zijn
en scholen de tijd krijgen om de aanvraag aan te vullen. Wel zal het uiterste worden
gedaan om waar mogelijk de subsidie eerder vast te stellen. Daarnaast zal al eerder
dan het moment van subsidiebeschikking een communicatiebericht naar de aanvragers
uitgaan waarin zij worden geïnformeerd of de subsidie wordt toegekend, en, indien
mogelijk, voor welk bedrag. Gepoogd wordt om dit uiterlijk in februari 2021 aan de
aanvragers te laten weten, maar het moment van dit communicatiebericht hangt er vanaf
of er sprake is van overvraging (waardoor de bedragen naar rato naar beneden moeten
worden bijgesteld).
Artikel 14. Evaluatie
Het opstellen en uitbrengen van de monitor wordt via een aanbesteding door een onafhankelijk
onderzoeksbureau verzorgd. Als uit de monitoring signalen komen dat de subsidie oneigenlijk
wordt gebruikt, kan de minister de hoogte van de subsidie bijstellen. Deze bevoegdheid
heeft de minister in voorkomend geval op grond van artikel 4:49 van de Awb.
Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst (artikel 15, eerste lid). Om de aanvraagperiode
zo snel mogelijk open te stellen en ervoor te zorgen dat scholen en instellingen zo
snel mogelijk duidelijkheid hebben over het ontvangen van de subsidie, is afgeweken
van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob