Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 14 december 2020, nr. 26358869, houdende regels voor subsidieverstrekking ten behoeve van een tijdelijke capaciteitsverhoging om de continuïteit van het onderwijs tijdens de uitbraak van COVID-19 te kunnen waarborgen (Subsidieregeling extra hulp voor de klas)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.1.1 van de Wet educatie beroepsonderwijs BES;

bezoldiging:

loon inclusief vakantiegeld dat de ambtenaar in het po, vo en mbo in CN ontvangt op basis van de bezoldigingsregeling Bonaire 2016, de Regeling bezoldiging en toelagen onderwijspersoneel Sint Eustatius en de Regeling bezoldiging en toeslagen onderwijspersoneel Saba;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover die uit ’s Rijks kas bekostigde beroepsopleidingen of opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgt;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

middelbaar beroepsonderwijs:

beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, en voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder n1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

middelbaar beroepsonderwijs BES:

beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 12;

personeelsomvang:

totale personeelsomvang uitgedrukt in fte op de peildatum 1 oktober 2019 van de vestigingen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs in de regio waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, zoals vastgesteld met behulp van de in het kader van de aanvraagprocedure via www.dus-i.nl beschikbare rekentool;

primaire arbeidsvoorwaarden:

salaris inclusief vakantiegeld dat werknemers op basis van de vigerende sectorcao’s ontvangen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs;

primair onderwijs:

onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en het onderwijs bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

primair onderwijs BES:

onderwijs als bedoeld in de Wet primair onderwijs BES

RAP-regio:

regio die is gevormd voor een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021;

regio:

regio als bedoeld in artikel 6;

school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs BES, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

vestiging:

hoofdvestiging of nevenvestiging van een school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de hoofdvestiging of nevenvestiging van een school, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, hoofdvestiging als bedoeld in artikel 73a van de Wet op het voortgezet onderwijs, nevenvestiging als bedoeld in artikel 73b van de Wet op het voortgezet onderwijs of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73d van de Wet op het voortgezet onderwijs;

voortgezet onderwijs:

onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

Voortgezet onderwijs BES:

onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs BES.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor een tegemoetkoming in de extra kosten die scholen tijdelijk maken om de continuïteit van het onderwijs tijdens de uitbraak van COVID-19 te kunnen waarborgen.

  • 2. Subsidiabel zijn de kosten verbonden aan:

    • a. het inzetten van leraren, onderwijsassistenten en instructeurs;

    • b. het laten geven van gastlessen;

    • c. het inzetten van studenten;

    • d. de ondersteuning op logistiek en toezicht op de naleving van coronamaatregelen;

    • e. het inhuren van personen die toezicht houden in de klas, bijvoorbeeld bij digitaal onderwijs door een leraar;

    • f. het inhuren van ondersteuning en begeleiding ter ontzorging van leraren en ander personeel; of

    • g. het werven, selecteren en organiseren van extra tijdelijke personele inzet.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. de verbetering van primaire arbeidsvoorwaarden en de bezoldiging van bestaand personeel;

    • b. activiteiten die reeds worden bekostigd uit de rijksbijdrage; of

    • c. activiteiten waarvoor de minister reeds op grond van een andere regeling subsidie heeft verstrekt.

  • 4. De subsidie kan worden besteed van 1 januari 2021 tot en met 31 juli 2021.

Artikel 4. Wijze van aanvragen

  • 1. In het primair- en voortgezet onderwijs wordt per regio door de penvoerder subsidie aangevraagd.

  • 2. Per regio kan maximaal één aanvraag worden ingediend voor het po en maximaal één aanvraag voor het vo.

  • 3. In het middelbaar beroepsonderwijs wordt per instelling door het bevoegd gezag subsidie aangevraagd.

  • 4. Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan door de penvoerder per eiland maximaal één aanvraag worden ingediend voor het primair onderwijs BES en maximaal één aanvraag voor voortgezet onderwijs BES en het middelbaar beroepsonderwijs BES gezamenlijk.

  • 5. Indien een gemeente of een vestiging in een gemeente deel uitmaakt van meer dan één aanvraag, wordt uitgegaan van de regio, zoals beschreven in de eerst ingediende aanvraag.

Artikel 5. Eisen aan de regio’s in het po en vo voor Europees Nederland

  • 1. De regio waarop de aanvraag voor het primair- of voortgezet onderwijs betrekking heeft is gelijk aan een RAP-regio of voor wat betreft het primair onderwijs een regio die is gevormd in het kader van de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5, met uitzondering van Almere.

  • 2. Indien een vestiging nog niet deelneemt aan een regio als bedoeld in het eerste lid, kan een vestiging zich tijdelijk bij deze regio aansluiten indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

    • a. de vestiging is gelegen in deze regio;

    • b. de vestiging is gelegen in een aanpalende gemeente aan deze regio; of

    • c. de vestiging is niet gelegen in een aanpalende gemeente aan een regio als bedoeld in het eerste lid. Indien door uitbreiding van deze regio de vestiging alsnog aanpalend wordt, dan kan deze zich alsnog bij deze regio aansluiten.

  • 3. Indien de vestiging nog niet deelneemt aan een regio als bedoeld in het eerste lid en de vestiging niet is gelegen in een reeds bestaande regio, kunnen vestigingen ook een nieuwe regio vormen.

  • 4. Een nieuwe regio als bedoeld in het derde lid voldoet in het geval van een aanvraag voor het primair onderwijs aan de volgende eisen:

    • a. de vestigingen zijn gevestigd in een aaneengesloten geografisch gebied, uitgaande van bestaande gemeentegrenzen;

    • b. ten minste 35 procent van de bevoegde gezagsorganen van de in de betreffende regio gelegen vestigingen voor primair onderwijs neemt deel aan de aanvraag; en

    • c. de deelnemende vestigingen van de scholen voor primair onderwijs hebben een gezamenlijke personeelsomvang die ten minste een derde deel bedraagt van de totale personeelsomvang van de vestigingen van de scholen voor primair onderwijs in de regio, met een minimum van 800 fte.

  • 5. Een nieuwe regio als bedoeld in het derde lid voldoet in het geval van een aanvraag voor het voortgezet onderwijs aan de volgende eisen:

    • a. de vestigingen zijn gevestigd in een aaneengesloten geografisch gebied, uitgaande van bestaande gemeentegrenzen;

    • b. ten minste 50 procent van de bevoegde gezagsorganen van de in de betreffende regio gelegen vestigingen voor voortgezet onderwijs neemt deel aan de aanvraag; en

    • c. de deelnemende vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs hebben een gezamenlijke personeelsomvang die ten minste een derde deel bedraagt van de totale personeelsomvang van de vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs in de regio, met een minimum van 1.200 fte.

  • 6. Indien sprake is van een sectoroverstijgende aanvraag zijn de eisen uit het vierde en vijfde lid eveneens van toepassing.

Artikel 6. Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 18 december 2020 tot en met 24 januari 2021.

  • 2. Aanvragen ingediend na 24 januari 2021 worden afgewezen.

  • 3. In afwijking van de artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling bevat de aanvraag voor het primair- en voortgezet onderwijs:

    • a. een beschrijving waarom extra tijdelijke personele inzet noodzakelijk is;

    • b. een opsomming van de gemeentes die de regio vormen;

    • c. een overzicht van de bevoegde gezagsorganen en de deelnemende vestigingen die zij vertegenwoordigen;

    • d. indien van toepassing een vermelding en beschrijving van opleidingsaanbieder en andere partijen waarmee wordt samengewerkt en een beschrijving van de aard van de samenwerking;

    • e. de hoogte van het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • f. een inschatting van de kwantificering van de aangevraagde middelen in percentages per categorie als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

    • g. de contactgegevens van de persoon die gedurende de looptijd van de subsidie fungeert als aanspreekpunt; en

    • h. een ondertekende verklaring van alle bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de regio, waarin staat dat zij gezamenlijk werken aan de opgave in de regio, dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt worden verdeeld, dat zij meewerken aan een monitoronderzoek en dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.

  • 4. In afwijking van de artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling bevat de aanvraag voor het middelbaar beroepsonderwijs:

    • a. een beschrijving waarom extra tijdelijke personele inzet noodzakelijk is;

    • b. indien van toepassing een vermelding en beschrijving van opleidingsaanbieders en andere partijen waarmee wordt samengewerkt en een beschrijving van de aard van de samenwerking;

    • c. de hoogte van het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. een inschatting van de kwantificering van de aangevraagde middelen in percentages per categorie als bedoeld in artikel 3, tweede lid; en

    • e. de contactgegevens van de persoon die gedurende de looptijd van de subsidie fungeert als aanspreekpunt.

  • 5. In afwijking van de artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling bevat de aanvraag voor het primair- en voortgezet onderwijs BES en het Middelbaar beroepsonderwijs BES:

    • a. een beschrijving waarom extra tijdelijke personele inzet noodzakelijk is;

    • b. voor welk eiland en welke sector of sectoren subsidie wordt aangevraagd;

    • c. een overzicht van de bevoegde gezagsorganen en de deelnemende school of scholen die zij vertegenwoordigen;

    • d. indien van toepassing een vermelding en beschrijving van opleidingsaanbieder en andere partijen waarmee wordt samengewerkt en een beschrijving van de aard van de samenwerking;

    • e. de hoogte van het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • f. een inschatting van de kwantificering van de aangevraagde middelen in percentages per categorie als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

    • g. de contactgegevens van de persoon die gedurende de looptijd van de subsidie fungeert als aanspreekpunt; en

    • h. een ondertekende verklaring van alle bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de aanvraag, waarin staat dat zij gezamenlijk werken aan de opgave op het eiland, dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt worden verdeeld, dat zij meewerken aan een monitoronderzoek en dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.

  • 6. De aanvraag geschiedt met gebruikmaking van het digitale aanvraagformulier dat daartoe via de website van DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 7. Een onvolledige aanvraag kan binnen 2 weken worden aangevuld. Indien de aanvraag binnen die termijn niet is aangevuld, wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 7. Subsidieplafonds

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in het kalenderjaar 2021 in totaal een bedrag beschikbaar van:

  • a. € 102 miljoen voor de sector primair onderwijs en primair onderwijs BES;

  • b. € 56 miljoen voor de sector voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs BES; en

  • c. € 52 miljoen voor de sector middelbaar beroepsonderwijs en middelbaar beroepsonderwijs BES.

Artikel 8. Subsidiebedrag

  • 1. Het maximale subsidiebedrag dat per regio in het primair- en voortgezet onderwijs kan worden verstrekt is afhankelijk van het aantal bekostigde leerlingen dat op de teldatum van 1 oktober 2019 stond ingeschreven op de vestigingen die deelnemen aan de regio’s, waarbij per sector de volgende bedragen van toepassing zijn:

    • a. in het primair onderwijs maximaal € 72,– per leerling;

    • b. in het voortgezet onderwijs maximaal € 62,– per leerling.

  • 2. Het maximale subsidiebedrag dat per instelling kan worden verstrekt is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 3. Het maximale subsidiebedrag dat per sector op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan worden verstrekt is afhankelijk van het aantal bekostigde leerlingen dat op de teldatum van 1 oktober 2019 stond ingeschreven op de scholen, waarbij per sector de volgende bedragen van toepassing zijn:

    • a. in het primair onderwijs BES maximaal € 79,– per leerling;

    • b. in het voortgezet onderwijs BES en het middelbaar beroepsonderwijs BES maximaal € 68,– per leerling.

  • 4. Voor een nieuwe regio als bedoeld in artikel 5, derde lid, geldt dat de maximumbedragen, bedoeld in het eerste lid, worden vermeerderd met 10%.

  • 5. Voor subsidieontvangers op Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt het in het derde lid bedoelde subsidiebedrag omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 9. Verdeling subsidie

Indien het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, onderdeel a en b, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen voor die betreffende sector te kunnen toewijzen, worden de te verstrekken subsidiebedragen van alle aanvragen binnen de sector naar rato naar beneden bijgesteld.

Artikel 10. Subsidieverplichtingen

  • 1. De bestaande regio, bedoeld in artikel 5, eerste lid, weigert geen vestigingen die zich in het kader van deze regeling tijdelijk bij die regio willen aansluiten.

  • 2. De penvoerder en het bevoegd gezag van een instelling meldt voor 31 december 2021 in percentages per categorie hoe de extra personele inzet, bedoeld in artikel 3, tweede lid, heeft plaatsgevonden. Voor deze melding wordt gebruikgemaakt van het format dat wordt bekendgemaakt door DUS-I.

  • 3. De penvoerder verdeelt de niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt over de bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de regio.

Artikel 11. Penvoerder

  • 1. Een bevoegd gezag, dat deelneemt aan de regio in het primair- en voortgezet onderwijs, treedt namens de andere bevoegde gezagsorganen in de regio op als penvoerder.

  • 2. Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius is één bevoegd gezag per aanvraag penvoerder.

  • 3. Subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 4. De penvoerder is verantwoordelijk voor alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke van de samenwerkende bevoegde gezagsorganen feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 12. Vaststelling, betaling en besteding subsidie

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk op 31 maart 2021 direct vastgesteld.

  • 2. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

  • 3. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten passend bij het doel van deze regeling.

Artikel 13. Verantwoording

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 2. De penvoerder of het bevoegd gezag van een instelling toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

Artikel 14. Evaluatie

De minister evalueert de subsidieregeling uiterlijk in 2021.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 augustus 2021.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling extra hulp voor de klas.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

BIJLAGE 1. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8, TWEEDE LID, VAN DE SUBSIDIEREGELING

Naam instelling

Maximum bedrag per instelling

Aeres

€ 412.618

Albeda College

€ 2.037.785

Alfa-college

€ 1.306.615

AOC Terra

€ 220.079

Aventus

€ 1.123.266

C I B A P

€ 245.875

CITAVERDE College

€ 136.077

Clusius College

€ 171.585

Curio

€ 1.581.841

Da Vinci College

€ 769.065

Deltion College

€ 1.692.111

Drenthe College

€ 793.550

Friesland College

€ 989.029

Gilde Opleidingen

€ 941.233

Graafschap College

€ 920.336

Grafisch Lyceum R'dam

€ 499.213

Grafisch Lyceum Utrecht

€ 293.659

Helicon Opleidingen

€ 516.127

Hoornbeeck College

€ 716.508

Hout en Meubileringscollege

€ 485.543

Koning Willem I

€ 1.355.745

Landstede Groep

€ 1.209.415

Leidse Instrumentenmakersschool

€ 51.740

Lentiz

€ 192.488

MBO Amersfoort

€ 821.504

MBO Utrecht

€ 551.345

Mediacollege Amsterdam

€ 355.353

Nimeto

€ 189.067

Noorderpoort

€ 1.440.742

Nordwin

€ 179.029

Regio College

€ 505.452

Rijn IJssel

€ 1.297.431

ROC A12

€ 596.721

ROC De Leijgraaf

€ 498.424

ROC Friese Poort

€ 1.506.949

ROC Horizon College

€ 1.200.646

ROC Kop van Noord-Holland

€ 323.416

ROC mbo Rijnland

€ 1.663.577

ROC Menso Alting

€ 83.774

ROC Midden Nederland

€ 1.861.571

ROC Mondriaan

€ 1.930.358

ROC Nijmegen eo

€ 980.537

ROC Nova College

€ 1.181.640

ROC RIVOR

€ 193.832

ROC Ter AA

€ 321.348

ROC Tilburg

€ 1.035.064

ROC TOP

€ 387.737

ROC van Amsterdam

€ 3.196.678

ROC van Flevoland

€ 504.548

ROC van Twente

€ 1.970.756

ROC Zadkine

€ 1.722.242

Scalda

€ 987.185

Scheepvaart en Transport College

€ 648.154

SG De Rooi Pannen

€ 712.262

SintLucas

€ 388.495

SOMA College

€ 108.738

Summa College

€ 1.659.056

SVO vakopleiding food

€ 157.052

Vista college

€ 1.416.245

Wellantcollege

€ 359.448

Zone College

€ 363.610

Totaal

€ 51.961.490

   

Budget mbo exclusief Caribisch Nederland

€ 51.961.490

Ten behoeve van Caribisch Nederland:

€ 38.510

Totaal Budget mbo

€ 52.000.000

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

De uitbraak van COVID-19 stelt het onderwijs voor grote uitdagingen. In alle onderwijssectoren is de werkdruk aanzienlijk, neemt de vervangingsvraag toe en wordt het moeilijker om een leraar voor elke klas te hebben staan, door besmettingen en personeel in quarantaine. In combinatie met de coronavoorschriften leidt dit al snel tot lesuitval, het naar huis sturen van een klas of zelfs het tijdelijk sluiten van een instelling of schoollocatie.

De druk op schoolteams is groot. Scholen moeten onderwijs verzorgen dat deels op school en deels op afstand plaats vindt. Dit vergt veel van de organisatie. In het middelbaar beroepsonderwijs kunnen minder studenten tegelijk fysiek les krijgen, omdat door alle aanwezigen anderhalve meter afstand moet worden gehouden. Dit leidt in de praktijk tot het vaker aanbieden van dezelfde les en nog meer lessen op afstand.

Om de scholen in tijden van COVID-19 open te kunnen houden zijn aanvullende maatregelen getroffen. Het kabinet heeft € 210 miljoen aan middelen beschikbaar gesteld om scholen en instellingen via een subsidieregeling tegemoet te komen in de kosten die zij maken voor extra tijdelijke capaciteit die nodig is om les te kunnen blijven geven. Met dit geld worden scholen en instellingen tegemoetgekomen in de extra personeelskosten die ontstaan door corona. Gegeven de bredere context en omvang van het personeelstekort, is het echter de verwachting dat er nog steeds situaties zullen zijn waarbij het vinden van vervanging lastig blijft.

Naleving van de coronavoorschriften is in ieders belang, en niet alleen een verantwoordelijkheid van scholen en instellingen: ook leerlingen, studenten, ouders, gemeenten en lokale middenstand hebben hier een rol in.

Deze regeling draagt bij aan het verantwoord open houden van de scholen in het funderend onderwijs. Dit is het beste voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van leerlingen, en zo worden nieuwe achterstanden zoveel mogelijk voorkomen. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs wordt waar mogelijk fysiek onderwijs gegeven, waarbij anderhalve meter afstand wordt gehouden. Gezamenlijk werken alle betrokken actoren in het veld hard aan deze opgave: scholen, instellingen, docenten, schoolleiders, bestuurders en vertegenwoordigende organisaties. Het kabinet houdt de situatie in het onderwijs nauwgezet in de gaten en ondersteunt scholen waar dit kan.

Voor deze regeling is voor het po en vo gekozen voor aansluiting op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden, zoals gevormd binnen de aanpak van het personeelstekort (RAP-regio’s). Deze regio’s zijn al georganiseerd en sluiten aan bij de regionale coronaproblematiek. Voor het mbo kunnen instellingen zelfstandig aanvragen indienen, omdat zij vaak al een regionaal karakter hebben.

Doel van deze subsidieregeling

Het doel van deze regeling is om het onderwijs de benodigde extra hulp en ondersteuning te geven, die noodzakelijk is om het onderwijs te kunnen continueren tijdens de coronacrisis zodat onderwijsachterstanden zoveel als mogelijk worden voorkomen en teruggedrongen.

Door deze regeling kunnen extra mensen worden ingezet voor vervanging. Tevens komt de inzet van extra personeel ten goede aan de vermindering van de werkdruk van het onderwijspersoneel. Het gaat hier dan zowel om banen die er voor corona nog niet waren (extra schoonmaak, toezicht op coronamaatregelen, ICT-ondersteuning), als ook om de inzet van studenten van bijvoorbeeld lerarenopleidingen, bekwaam personeel (vakspecialistische zzp'ers) en bevoegd personeel (docenten, onderwijsassistenten).

Uitvoering door DUS-I

De regeling wordt door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd. De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.dus-i.nl. Om de aanvraag te vergemakkelijken wordt er ook een rekentool voor het po en vo beschikbaar gesteld ter bepaling van de personeelsomvang van de vestigingen (peildatum 1 oktober 2019) en de besturen van deze vestigingen. De rekentool is niet beschikbaar voor het mbo. Voor het mbo geldt namelijk het maximaal aan te vragen bedrag, zoals vermeld in bijlage 1 bij deze regeling.

Communicatie

Het onderwijsveld wordt op verschillende manieren op de hoogte gesteld van deze regeling. Via de website https://www.aanpaklerarentekort.nl/, nieuwsbrieven, sectorraden, arbeidsmarktfondsen, RAP-regio’s en social media zal de benodigde informatie worden verstrekt.

Voor de aanvraag en de verantwoording van de subsidie worden formats beschikbaar gesteld via DUS-i.

Regeldruk

Uitgangspunt is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk administratieve lasten creëert. Vanuit DUS-I is een voorgeschreven, digitaal formulier beschikbaar gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend. Ter vaststelling van de personeelsomvang van de vestigingen en de deelnemende schoolbesturen in het po en vo in de regio is een tool beschikbaar waarvan als onderdeel van de aanvraagprocedure gebruik dient te worden gemaakt.

Door gebruik van de tool kan door de penvoerder bij de indiening en door DUS-I bij de beoordeling van de aanvraag, eenvoudig en eenduidig worden vastgesteld of de aanvraag voldoet aan de kwantitatieve eisen die de regeling stelt aan de omvang van de regio.

Tevens kan voor het primair- en voortgezet onderwijs met deze tool het aantal leerlingen worden vastgesteld, waarop het maximaal aan te vragen bedrag binnen een regio is gebaseerd. De leerlingenaantallen, die in de tool gehanteerd worden zijn afgeleid van de gegevens uit de openbare databestanden op basis van door de schoolbesturen aan DUO geleverde personele gegevens, toegankelijk via de website www.duo.nl/open_onderwijsdata. Hoewel deze gegevens niet voor alle besturen 100 procent volledig zijn, vormen ze een representatieve, eenduidige en uitvoerbare basis voor het vaststellen en toetsen van de personeelsomvang van de scholen die deel uitmaken van het plan van aanpak.

Voor het middelbaar beroepsonderwijs geldt dat elke instelling zelfstandig een aanvraag doet. Het bedrag per instelling is bepaald aan de hand van het aantal studenten per instelling en is te vinden in Bijlage 1 van deze regeling.

 

PO

VO

MBO

Aanvraagformulier

Inclusief:

• Kennisnemen van de regeling

• Afstemming met de regio

• Afstemming extern

• Opstellen aanvraag

• Invullen format

60 uur per penvoerder voor de regio

60 uur per penvoerder voor de regio

60 uur per penvoerder

     

Uitgaande van 50 regio’s

Uitgaande van 30 regio’s

60 instellingen

     

60*50=3000 uur

60*30=1800 uur

60*60=3600uur

Afstemming aanvraag

Deelnemende scholen/ instellingen

• Kennisnemen van de regeling

• Afstemming met de regio

• Afstemming intern

• Aanleveren gegevens aan penvoerder

20 uur per deelnemende school

20 uur per deelnemende school

     

Uitgaande van 90% deelname

Uitgaande van 90% deelname

 
     

20*6.035 = 120.700

20*585=11.700

 

Administratie en interne afstemming

10 uur per deelnemende school

40 uur per deelnemende school

100 uur per instelling

     

Uitgaande van 90% deelname

Uitgaande van 90% deelname

 
   

100*60=6.000 uur

10*6.035.=60.350

40*585=23.400

 

Verantwoording, monitoring, evaluatie en toezicht

10 uur per deelnemende school

40 uur per deelnemende school

40 uur per instelling

       
 

Uitgaande van 90% deelname

Uitgaande van 90% deelname

Uitgaande van 100% deelname

       
 

10*6035=60.350

40*585=23.400

40*60=2.400 uur

Deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk, maar is niet geselecteerd voor formele advisering. Het ATR is ambtelijk akkoord met deze regeling.

Caribisch Nederland

De regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Omdat de regio’s daar op voorhand bepaald worden door de drie eilanden wordt elk eiland gezien als een regio, waarbij één aanvraag kan worden ingediend voor het primair onderwijs en één aanvraag voor het voortgezet onderwijs en het middelbaarberoepsonderwijs gezamenlijk. Het beroepsonderwijs wordt in Caribisch Nederland aangeboden op scholen die ook voortgezet onderwijs aanbieden. Deze scholen kunnen daarom een geïntegreerde aanvraag voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs doen. Hierbij zijn de leerling- dan wel studentaantallen evenals in Europees Nederland leidend voor de maximaal aan te vragen subsidie.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de begripsbepaling is gekozen voor de definitie van de RAP-regio, zoals bedoeld in de Subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021 (hierna: de RAP-regeling). Via de site https://www.aanpaklerarentekort.nl/ zijn overzichten beschikbaar van de regio’s die zijn gevormd onder deze subsidieregeling. Dit geldt ook voor de ‘witte vlekken’ die er nog zijn.

Indien de penvoerder van de RAP-regeling een instellingsbestuur betreft, dat een of meer lerarenopleidingen verzorgt, dan moet door de RAP-regio voor de aanvraag van deze regeling een andere penvoerder worden aangesteld.

Onder de definitie school wordt bij een aoc ook het vo-deel van de aoc geschaard.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere een aantal algemene subsidieverplichtingen van subsidieontvangers. Eén van die verplichtingen is de meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling). Subsidieontvangers moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking. Dat is bijvoorbeeld het geval zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan. In dat geval maakt de subsidieontvanger hier onverwijld en schriftelijk melding van. De melding wordt bij DUS-I gedaan.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

Deze regeling voorziet in een tegemoetkoming in de kosten die scholen maken voor extra tijdelijke capaciteit die nodig is om (afstands)onderwijs te kunnen blijven geven en de gevolgen van corona op te kunnen vangen. Deze regeling is niet bedoeld voor het structureel aannemen van onderwijspersoneel en de aanpak van de tekorten in het onderwijs.

In de regeling wordt gesproken over leraren. Voor het mbo wordt hier ook docenten mee bedoeld.

Evenals bij de RAP-regeling, geldt in aanvulling op subsidieverplichtingen uit de Kaderregeling dat de subsidie niet mag worden besteed voor het op enigerlei wijze verbeteren van de primaire arbeidsvoorwaarden van onderwijspersoneel (derde lid, onderdeel a).

In het derde lid, onderdeel c, wordt geregeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvoor de minister reeds op grond van een andere regeling subsidie heeft verstrekt. Te denken valt aan subsidie aan de RAP-regio’s, voor bijvoorbeeld de inrichting van een informatiepunt of loket. Dit loket geeft informatie aan geïnteresseerden die in de regio in het onderwijs willen gaan werken. Binnen de RAP-regeling gaat het om structureel onderwijspersoneel inclusief de benodigde opleidingsroute binnen een lerarenopleiding.

Het verschil tussen de RAP-regeling en deze regeling is dat deze regeling bedoeld is voor de matching van tijdelijk personeel en onbevoegd personeel. De kosten voor de werving, selectie, organisatie en begeleiding van tijdelijk personeel kan worden bekostigd met deze regeling.

De regeling is zowel bedoeld voor het aantrekken van tijdelijk onderwijspersoneel, dat voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het verzorgen van onderwijs en begeleiding van leerlingen/ studenten als voor de zogenoemde coronabanen. Coronabanen zijn banen waar geen of beperkte scholing voor nodig is, maar die wel belangrijke verlichting kunnen bieden in de werkdruk.

Voor beide geldt dat het gaat om ‘reguliere’ tijdelijke banen. Het reguliere arbeidsrecht en de normale voorwaarden van de sociale zekerheid zijn hierop van toepassing. Ook gelden de reguliere regels voor onderwijsmedewerkers met betrekking tot het overleggen van een VOG1. De genoemde coronabanen zullen voornamelijk interessant zijn voor mensen die tijdelijk geen werk of uitkering hebben en werknemers, die bij een werkgever werken, die NOW-subsidie ontvangt. In het geval van de NOW-populatie zal een overeenkomst gesloten moeten worden tussen de inlenende en uitlenende werkgever. De tijdelijke banen kunnen ook interessant zijn voor zzp-ers, die geen recht op Tozo (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers) hebben. Ook kunnen de tijdelijke banen worden ingevuld door middel van detacheringen.

Artikel 4. Wijze van aanvragen

Het in de RAP-regeling gehanteerde principe dat per regio aan de sector po of vo één keer subsidie wordt toegekend blijft intact. Één bevoegd gezag vraagt aan voor de hele regio, dit bevoegd gezag treedt op als penvoerder. Voor het mbo dient iedere instelling- in tegenstelling tot de RAP-regeling - individueel een aanvraag in. Voor Caribisch Nederland geldt dat per eiland twee aanvragen kunnen worden ingediend, één voor het po en één voor het vo en mbo gezamenlijk.

De penvoerder dient namens alle bevoegde gezagsorganen in de regio de aanvraag in.

Indien een school (erkende hoofd- of (neven)vestiging) of een gemeente in meer dan één aanvraag wordt genoemd, dan wordt bij het toekennen van de aanvraag voor de betreffende school uitgegaan van de reeds bestaande regio. Indien scholen nog niet zijn aangesloten bij een bestaande regio wordt bij het toekennen van de aanvraag voor de betreffende school uitgegaan van de aanvraag die bij DUS-I als eerste is ingediend.

Artikel 5. Eisen aan de regio’s in het po en vo voor Europees Nederland

Deze subsidieregeling, die voorziet in het subsidiëren van extra tijdelijke capaciteit die nodig is om les te kunnen blijven geven, sluit inhoudelijk enigszins aan op de al bestaande regionale samenwerking in het kader van de RAP-regeling. Beide regelingen hebben betrekking op regionale arbeidsmarktproblematiek en in dit kader zijn de regio’s die gevormd zijn in het kader van de RAP-regeling, ook geschikt voor het uitvoeren van deze tijdelijke regeling. Deze regio’s zijn al georganiseerd en de inschatting is dat deze regio’s daardoor snel in staat zijn om een aanvraag in te dienen binnen de beperkte aanvraagtermijn.

De RAP-regio’s zijn echter niet landelijk dekkend en zowel voor het po als het vo zijn er ‘witte vlekken’ van scholen die niet bij een RAP-regio zijn aangesloten. Wanneer deze scholen binnen een RAP-regio gelegen zijn, aanpalend zijn aan een RAP-regio, óf aanpalend aan een gemeente die zich in het kader van deze regeling aan gaat sluiten bij een RAP-regio, dan kunnen zij zich voor deze tijdelijke subsidieregeling aansluiten bij een bestaande RAP-regio. Deze laatste mogelijkheid is expliciet opgenomen, om te voorkomen dat er gemeenten zijn die ‘geïsoleerd raken’, in die zin dat zij zich niet kunnen aansluiten bij een bestaande RAP-regio, maar ook niet kunnen voldoen aan de eisen voor het opzetten van een nieuwe regio.

De bestaande RAP-regio’s zijn verplicht de verzoeken van deze scholen te honoreren, deze verplichting is opgenomen in artikel 12. Dit om ervoor te zorgen dat alle scholen die van deze tijdelijke subsidieregeling gebruik willen maken hier ook de kans toe hebben. De penvoerder dient er zorg voor te dragen dat de regio waarvoor een aanvraag wordt ingediend een geografisch aaneengesloten gebied is.

De scholen die niet in een bestaande RAP-regio liggen kunnen er ook voor kiezen om een nieuwe regio te starten, waarbij de eisen grotendeels overeenkomen met de eisen die worden gesteld aan regio’s die gevormd zijn in het kader van de RAP-regeling. Nieuwe regio’s worden alleen gevormd voor de uitvoering van deze tijdelijke regeling. Een andere mogelijkheid is dat een ketting ontstaat van gemeentes in de genoemde witte vlekken, die aaneen worden geschakeld. Op deze manier kan een oorspronkelijke RAP-regio uitgebreid worden met gemeenten uit de witte vlekken. Ook deze uitbreiding is tijdelijk, puur voor de uitvoering van deze regeling.

Voor deze regeling kan een sectoroverstijgende aanvraag ingediend worden voor het po en vo. Indien hiervoor wordt gekozen, wordt de aanvraag door één penvoerder uit het po of vo ingediend. Voor het mbo wordt altijd een aparte aanvraag ingediend. Voor een AOC geldt dat ze voor het vo-gedeelte aansluiten bij regionale vo-aanvragen. Voor het mbo gedeelte van een AOC vraagt de instelling de subsidie aan.

Artikel 6. Subsidieaanvraag

Het bevoegd gezag van een school of instelling vraagt de subsidie aan via een online aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I met behulp van de regiotool kan een overzicht worden gegenereerd van deelnemende vestigingen binnen de regio.

In het primair- en voortgezet onderwijs vraag één bevoegd gezag aan voor de regio en treedt op als penvoeder namens de andere scholen in de regio. Om de druk op de penvoerder zoveel mogelijk te ontlasten moeten de bevoegde gezagsorganen die geen penvoerder zijn in een ondertekende verklaring die bij de aanvraag wordt gevoegd expliciet verklaren dat:

  • dat zij gezamenlijk werken aan de opgave in de regio;

  • dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt worden verdeeld, zodat niet 1 van de vestigingen in de regio er veel meer op vooruit gaat;

  • dat zij meewerken aan een monitoronderzoek; en

  • dat zij alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.

In het digitale aanvraagformulier komen daarnaast de volgende aspecten aan bod:

  • De beschrijving waarom extra tijdelijke personele inzet noodzakelijk is in maximaal 250 woorden (zoals aangegeven op het aanvraagformulier).

  • Bij het beschrijven van een regio voor het po en vo, waarvan de eisen zijn opgenomen in artikel 5, hierbij wordt aangegeven welke vestigingen van scholen uit de regio samen de aanvraag doen en van de gemeenten die de regio omvat. Vervolgens wordt op basis van deze selectie en het aantal leerlingen, dat op 1 oktober 2019 op deze vestigingen ingeschreven is, automatisch het maximaal beschikbare bedrag voor de regio bepaald. Vervolgens moet nog wel worden aangegeven of voor het gehele bedrag subsidie wordt aangevraagd, of voor een gedeelte van het bedrag.

  • Indien van toepassing een beschrijving van derde partijen waarmee wordt samengewerkt en een beschrijving van de invulling van de samenwerking. Dit kan gaan om een derde partij waaraan de organisatie en uitvoering van de activiteiten wordt uitbesteed. Ook valt bijvoorbeeld te denken aan (leraren)opleidingen of bedrijven uit sectoren waarvoor studenten worden opgeleid. In het geval dat de school of instelling een derde inschakelt, blijft de school of instelling echter te allen tijde eindverantwoordelijk.

  • De aanvrager dient de inzet van personeel uit te splitsen naar de categorieën zoals die in artikel 3, tweede lid, beschreven worden. De aanvrager moet aangeven hoe de verwachte personele inzet verdeeld wordt over deze categorieën, door dit uit te drukken in percentages van het totaal. Met dit inzicht verkrijgt het kabinet beleidsinformatie over de verwachte inzet van de subsidiemiddelen.

Artikel 7. Subsidieplafonds

De bedragen per sector zijn tot stand gekomen via een pxq onderbouwing, gebaseerd op een geschatte opgave in vervangingsuren maal een prijs per uur. De subsidie gaat uiteraard niet alleen over vervanging, maar kan zoals uit artikel 3 blijkt ook worden ingezet voor bijvoorbeeld toezicht op de naleving van coronamaatregelen.

Artikel 8. Subsidiebedrag

In het primair en voortgezet onderwijs is gekozen voor een regionale aanpak. Tussen de verschillende regio’s zijn verschillen te verwachten in het aantal deelnemende besturen en vestigingen. Er is daarom gekozen om het maximum bedrag waarvoor een subsidieaanvraag ingediend kan worden, te baseren op het aantal leerlingen dat in de vestigingen in de betreffende regio ingeschreven staat. Bij uitbreiding van het aantal vestigingen in de regio of bij het vormen van een nieuwe regio kan op deze wijze eenvoudig de totale vergoeding bepaald worden. Bij de aanvraag wordt na het invoeren van alle vestigingen die deelnemen aan de regio automatisch het maximaal beschikbare bedrag per regio bepaald. Vervolgens kan de penvoerder bij de aanvraag ervoor kiezen om voor het maximale bedrag subsidie aan te vragen, of om voor een lager bedrag subsidie aan te vragen.

In het middelbaar beroepsonderwijs dienen de instellingen individueel een aanvraag in. Omdat het aantal studenten van de instelling op voorhand bekend is, kan ook vooraf inzicht gegeven worden in het totale subsidiebedrag dat maximaal aangevraagd kan worden. Aangezien het middelbaar beroepsonderwijs met twee teldata werkt (1 oktober en 1 februari), is de subsidie op beide data gebaseerd. De studentaantallen op 1 oktober 2019 en 1 februari 2020 vormen hierbij de basis.

Verder is in de berekening van het bedrag per instelling het verschil in begeleide onderwijstijd voor de beroepsopleidende en de beroepsbegeleidende leerweg meegenomen en is rekening gehouden met verschillen tussen opleidingen. Deze verschillen vormen ook de basis voor de bekostiging zoals instellingen die jaarlijks ontvangen. De verdeling van de beschikbare subsidie over de instellingen kent daarom dezelfde verdeling over de instellingen als de verdeling van de reguliere bekostiging voor het kalenderjaar 2021.

Nieuw gevormde regio's kunnen aanspraak maken op een toeslag van 10%, bijv. voor de projectmanager en andere organisatiekosten.

Eventuele onderuitputting van de beschikbare subsidie op basis van deze regeling vloeit terug naar de schatkist.

De opstartkosten voor de samenwerking voor scholen op Caribisch Nederland (het ‘plusje’ van 10%) is reeds verdisconteerd in het bedrag wat in het derde lid is opgenomen.

Artikel 9. Verdeling subsidie

Als voor het primair en voortgezet onderwijs in een sector meer subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar, worden de aangevraagde subsidiebedragen in die sector naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt verlaagd. Deze bijstelling heeft betrekking op het bedrag per leerling in artikel 8. Indien er minder subsidie aangevraagd wordt dan dat er beschikbaar is wordt de subsidie niet naar boven bijgesteld.

Artikel 10. Subsidieverplichtingen

Zoals onder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5 al is opgenomen, mag een bestaande regio geen vestigingen weigeren om deel uit te gaan maken van de regio in het kader van deze subsidieregeling. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat de penvoerder en het bevoegd gezag van een instelling die subsidie hebben ontvangen, uiterlijk voor 31 december 2021 moeten melden bij DUS-I hoe, in percentages, de ontvangen subsidiebedragen zijn besteed per categorie zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid.

In het derde lid is opgenomen dat niet-bestede middelen naar rato van het aantal leerlingen waarvoor subsidie is verstrekt moeten worden verdeeld. Een rekenvoorbeeld om dit te verduidelijken:

Aan regio 1 in het po nemen 3 vestigingen deel, namelijk, vestiging A, met 100 leerlingen, vestiging B, met 300 leerlingen en vestiging C, met 600 leerlingen. Door de penvoerder is voor het maximale bedrag subsidie aangevraagd (1000 * € 72) = € 72.000,–. Uiteindelijk wordt € 60.000,– van dat bedrag besteed aan de doelen van de subsidieregeling, dit betekent dat er € 12.000,– resteert. Als de subsidie dan naar rato wordt verrekend krijgt vestiging A 10% van dat bedrag (dus € 1.200,–, vestiging B 30% van dat bedrag, dus € 3.600,– en vestiging C 60% van dat bedrag, dus € 7.200,–.

Artikel 11. Penvoerder

Voor een reeds bestaande RAP-regio kan de subsidie worden aangevraagd door de penvoerder die reeds voor de RAP-regio subsidie heeft aangevraagd, maar dit kan ook een andere penvoerder zijn, bijvoorbeeld wanneer de subsidie in de RAP-regio is aangevraagd door een lerarenopleiding, aangezien zij geen deelnemer zijn in deze subsidieregeling.

De penvoerder moet desgevraagd inzichtelijk kunnen maken wat de inhoud van de werkzaamheden van het extra ingezette personeel en de activiteiten is waarvoor subsidie is aangevraagd. De penvoerder moet, conform de Kaderregeling, kunnen verklaren en aantonen dat de ontvangen subsidie op een verantwoorde wijze is of wordt besteed, in lijn met artikel 3. Door subsidie op grond van deze regeling aan te vragen, committeert de penvoerder zich aan deze bepaling.

Artikel 12. Vaststelling, betaling en besteding subsidie

De subsidie wordt vastgesteld op uiterlijk 31 maart 2021. Deze termijn is ruim genomen, omdat de beoordeling van de subsidieaanvragen, en in het bijzonder de beoordeling van de nieuwe regio’s, veel tijd kost, in het bijzonder als aanvragen onvolledig zijn en scholen de tijd krijgen om de aanvraag aan te vullen. Wel zal het uiterste worden gedaan om waar mogelijk de subsidie eerder vast te stellen. Daarnaast zal al eerder dan het moment van subsidiebeschikking een communicatiebericht naar de aanvragers uitgaan waarin zij worden geïnformeerd of de subsidie wordt toegekend, en, indien mogelijk, voor welk bedrag. Gepoogd wordt om dit uiterlijk in februari 2021 aan de aanvragers te laten weten, maar het moment van dit communicatiebericht hangt er vanaf of er sprake is van overvraging (waardoor de bedragen naar rato naar beneden moeten worden bijgesteld).

Artikel 14. Evaluatie

Het opstellen en uitbrengen van de monitor wordt via een aanbesteding door een onafhankelijk onderzoeksbureau verzorgd. Als uit de monitoring signalen komen dat de subsidie oneigenlijk wordt gebruikt, kan de minister de hoogte van de subsidie bijstellen. Deze bevoegdheid heeft de minister in voorkomend geval op grond van artikel 4:49 van de Awb.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst (artikel 15, eerste lid). Om de aanvraagperiode zo snel mogelijk open te stellen en ervoor te zorgen dat scholen en instellingen zo snel mogelijk duidelijkheid hebben over het ontvangen van de subsidie, is afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Deze vereisten zijn opgenomen in de WPO, WPO BES, WEC, WVO, WVO BES, WEB, en de WEB BES.

Naar boven