TOELICHTING
1. ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ook investeringen
in Research & Development (R&D) kunnen onder druk komen te staan als gevolg hiervan,
terwijl de ontwikkeling van technisch nieuwe producten, processen en programmatuur
juist nodig is om uit de crisis te komen.
Uit meerdere evaluaties blijkt dat de in de Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) opgenomen S&O-afdrachtvermindering
(beter bekend als WBSO) een belangrijke stimulans is voor de private investeringen
in R&D en om een goed vestigingsklimaat voor R&D-intensieve bedrijven te borgen.1 Met de WBSO kan een S&O-inhoudingsplichtige gedurende het kalenderjaar via zijn aangifte
loonheffingen een deel van de kosten voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) compenseren.
Om ervoor te zorgen dat de private investeringen in S&O tijdens deze crisis zoveel
mogelijk op peil blijven, heeft het kabinet besloten om extra budget beschikbaar te
stellen voor de WBSO in 2021. Dit budget is afkomstig uit nog beschikbare onderuitputting
van de WBSO-budgetten uit recente jaren. Dit budget zal gericht worden ingezet voor
de verhoging van het tarief in de eerste schijf (van 32% naar 40%) en het starterstarief
(van 40% naar 50%), waardoor met name innovatieve mkb-ondernemingen en starters een
extra stimulans krijgen om te investeren in S&O. Deze wijziging is op Prinsjesdag
2020 toegelicht in een brief aan de Tweede Kamer.2
Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een wetstechnische correctie door
te voeren in de Regeling S&O-afdrachtvermindering.
2. Regeldruk
Deze regeling heeft geen regeldrukeffecten, omdat deze regeling geen verplichtingen
oplegt aan bedrijfsleven, maar hierin slechts de percentages S&O-afdrachtvermindering
worden aangepast en een kleine correctie wordt doorgevoerd in de Regeling S&O-afdrachtvermindering.
3. Vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, een vast verandermoment.
Met publicatie minder dan twee maanden voordien wordt afgeweken van het beleid inzake
de vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat het spoedregelgeving
betreft.
II. ARTIKELEN
Artikel 1
Artikel 23 van de WVA bevat bepalingen die verband houden met de S&O-verklaring en
met de omvang van de S&O-afdrachtvermindering. Het derde lid stelt de omvang van de
S&O-afdrachtvermindering vast in het geval de S&O-inhoudingsplichtige bij de eerste
aanvraag in het jaar niet gekozen heeft voor de forfaitaire benadering van de kosten
en uitgaven, maar voor het regime van werkelijke kosten en uitgaven. Het vierde lid
stelt de omvang van de S&O-afdrachtvermindering vast in het geval gekozen is voor
de genoemde forfaitaire benadering. Binnen de WBSO gelden twee schijven met een verschillend
ondersteuningspercentage, waarbij het toepasselijke ondersteuningspercentage afhankelijk
is van de totaal gemaakte S&O-kosten (grens tussen de eerste en tweede schijf ligt
bij € 350.000). Daarnaast geldt een verhoogd percentage van de eerste schijf voor
starters (opgenomen in artikel 23, zevende lid, van de WVA). Artikel 29 van de WVA
geeft de mogelijkheid om deze percentages met ingang van 1 januari van enig jaar bij
ministeriële regeling binnen een zekere bandbreedte te verhogen of te verlagen, met
het oog op het bereiken van zoveel mogelijk evenwicht tussen de S&O-afdrachtverminderingen
en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag.
Het percentage van de eerste schijf wordt berekend door het percentage van de tweede
schijf (het in artikel 23, derde en vierde lid van de WVA, eerstgenoemde percentage
van 16), te vermeerderen met het laatstgenoemde percentage in artikel 23, derde en
vierde lid, van de WVA. Door dit laatstgenoemde percentage met artikel 1, eerste lid,
van deze regeling tijdelijk te verhogen van 16 naar 24, komt het percentage van de
eerste schijf voor 2021 uit op 40 (24+16).
Het verhoogde starterspercentage van de eerste schijf wordt berekend door het percentage
van de tweede schijf (het in artikel 23, derde en vierde lid van de WVA, eerstgenoemde
percentage van 16) te vermeerderen met het percentage genoemd in artikel 23, zevende
lid, van de WVA. Door dit laatste percentage met artikel 1, tweede lid, van deze regeling
tijdelijk te verhogen van 24 naar 34, komt het verhoogde starterspercentage van de
eerste schijf voor 2021 uit op 50 (34+16).
Artikel 2
Met dit artikel is een kennelijke fout in de Regeling S&O-afdrachtvermindering hersteld.
In deze regeling zijn eisen gesteld aan de administratie die de S&O-inhoudingsplichtige
of de S&O-belastingplichtige dient te voeren voor de in de S&O-verklaring opgenomen
S&O-projecten. In artikel drie, eerste en tweede lid, van de Regeling S&O-afdrachtvermindering
was per abuis opgenomen dat de administratie betrekking heeft op het jaar waarin de S&O-verklaring is afgegeven. Beoogd is uiteraard echter dat een administratie wordt
gevoerd met betrekking tot het jaar waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven, en niet met betrekking tot het jaar waarin de S&O-verklaring
is afgegeven. De S&O-verklaring kan immers ook afgegeven worden in het jaar voorafgaand
of het jaar volgend op het jaar waarop de S&O-verklaring ziet. Met onderhavige wijziging
wordt daarom ‘waarin’ veranderd in ‘waarvoor’.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer