BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL C, VAN DEZE REGELING
Bijlage behorende bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden
aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen,
door:
-
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.1.B.
-
1. Besparingssysteem voor het verminderen van het energiegebruik van klimaatinstallaties
in of bij bestaande bedrijfsgebouwen door het toepassen van een (individueel) instelbare
ruimteregelaar voor het schakelen, afhankelijk van automatische aan- of afwezigheidsdetectie,
en bestaande uit: individuele ruimteregelaar met (bewegings)sensoren, (eventueel) regelunit, (eventueel) individuele ruimte regelklep.
-
2. Hierbij geldt dat het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt € 1.000 per ruimteregelaar bedraagt.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B.
-
1.2.C.
-
1.2.D. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming van tapwater
in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepompboiler met een
COP ≥ 3,0 gemeten conform NEN-EN 16147:2017, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron,
(eventueel) restwarmteopslagvat.
-
1.2.E. Warmtepompboiler met een halogeenvrij koudemiddel waarbij de warmte nuttig wordt aangewend
voor de verwarming van tapwater in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch
gedreven warmtepompboiler met een COP ≥ 2,8 gemeten conform NEN-EN 16147:2017, (eventueel)
bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
1.2.F. Luchtdicht luchtverdeelsysteem voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een
bedrijfsgebouw, en bestaande uit: luchtkanalen in combinatie met luchtklep of geluiddemper
of luchtkanaalnaverwarmer of -nakoeler of luchtvolumeregelaar of aansluitkast van
een ventilatierooster, gemonteerd in het luchtkanaal van een ventilatiesysteem, waarbij
het ventilatiesysteem minimaal voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C gemeten
conform NEN-EN 1751:2014, NEN-EN 12237:2003 en NEN-EN 1507:2006 of maximaal ATC 3
gemeten conform NEN-EN 16798-3:2017. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt, bedraagt € 10 per m2 gebruiksoppervlak. Een ventilatorconvector of fancoilunit wordt niet gerekend tot
de hiervoor genoemde luchtdichte componenten.
-
1.2.G. Hoogrendement luchtverwarmer voor het verwarmen van ruimten in bedrijfsgebouwen, en
bestaande uit: direct gasgestookte luchtverwarmer, al dan niet voorzien van een tussenmedium,
samengebouwd tot één geheel, beoordeeld conform NEN-EN 17082:2019 met een rendement
van minimaal 90% op de bovenwaarde van de toegepaste gas(soort), verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) luchttoevoersysteem, (eventueel) voor ruimten met een gemiddelde hoogte
van meer dan 4 meter een inducerend uitblaassysteem op de luchtverwarmer met nozzles
of verstelbare inducerende schoepen of een individueel thermostatisch geregelde steunventilator
in een omkasting aan het plafond gemonteerd die verticaal naar beneden blaast met
nozzles of verstelbare inducerende schoepen.
-
1.2.H. Direct gasgestookt stralingspaneel voor het verwarmen van gesloten binnenruimten in
bedrijfsgebouwen met een gemiddelde hoogte van meer dan 4 meter, niet zijnde tuinbouwkassen,
en bestaande uit:
-
a. direct gasgestookte donkerstraler met een verbrandingsrendement groter of gelijk aan
86% gemeten conform NEN-EN 416-2:2019 of NEN-EN 17175:2019, verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) warmtewisselaar in de rookgasafvoer, (eventueel) luchttoevoersysteem;
of
-
b. direct gasgestookte hogetemperatuurstraler, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel)
warmtewisselaar in de rookgasafvoer, (eventueel) luchttoevoersysteem.
-
1.2.I. HR-pomp voor klimaatinstallaties in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:
-
a. stand-alone natloper-circulatiepomp tot 2.500 Watt, met een geïntegreerde toerenregeling,
met een EEI < 0,23 gemeten conform de methode zoals weergegeven in bijlage II van
de Verordening (EG) Nr. 641/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot uitvoering
van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende eisen inzake
ecologisch ontwerp voor stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde
natloper-circulatiepompen; of
-
b. stand-alone inline droogloper circulatiepomp voorzien van een elektromotor als bedoeld
in onderdeel 1.2.N.
-
1.2.J.
-
1.2.K.
-
1. Warmtekrachtinstallatie voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een
nominaal elektrisch vermogen tot 300 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch
rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 67% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie
anders dan met behulp van een zuigermotor, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter
dan of gelijk aan 300 MWe niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek;
-
• onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;
-
• voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van een warmtekrachtinstallatie;
-
• onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan: de som van het energetisch
rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement
van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof;
-
• onder een zuigermotor wordt verstaan: een inwendige explosiemotor met elektrische
ontsteking of compressieontsteking;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 600 per kW elektrisch vermogen bedraagt;
-
• het elektrisch vermogen bepaald is bij het nominaal motorvermogen; en
-
• een warmtekrachtinstallatie op basis van een zuigermotor niet in aanmerking komt voor
energie-investeringsaftrek.
-
1.2.L. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.M. Energieprestatieverbetering van bestaande liften bestaande uit een pakket aan energiezuinige
maatregelen waardoor een bestaande lift gaat voldoen aan de energieprestatie-eisen
van energielabel A van richtlijn VDI 4707 Part 1:2009.
-
1.2.N. Hoogrendementmotor
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform IEC/TS
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.O. Adiabatische luchtkoeling door:
-
1.
-
a. adiabatisch direct werkende luchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen, waarbij
de buitenlucht door directe bevochtiging, door middel van directe verneveling of een
met water verzadigd pakket, wordt afgekoeld, en bestaande uit: ventilator, bevochtigingsapparatuur,
regeling, (eventueel) waterbehandelings-apparatuur, (eventueel) filter;
-
b. adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen,
waarbij ingaande lucht wordt afgekoeld in een scheidingswarmtewisselaar door een tweede
luchtstroom die gekoeld is door middel van bevochtiging, en bestaande uit: ventilatoren,
warmtewisselaar, bevochtigingsapparatuur, regeling, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur,
(eventueel) filter.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
1.2.P.
-
1. Verwarmingssysteem voor het verwarmen van bestaande pluimveestallen waarbij warme
lucht van boven uit de stal wordt gerecirculeerd, en bestaande uit:
-
a. laaghangende warmtewisselaar met geïntegreerde (toerengeregelde) ventilator en voorzien
van een luchtverdeelbak, (eventueel) verticaal aanzuigkanaal, (eventueel) geïntegreerde
warmteopwekker, (eventueel) aansluiting op externe warmteopwekker; of
-
b. direct gasgestookte luchtverwarmer met een gesloten rookgasafvoersysteem, circulatieventilator.
De luchtcapaciteit van de circulatieventilator(en) dient gezamenlijk ten minste 20
m3/h per m2 staloppervlak te bedragen.
-
2. Hierbij geldt dat de externe warmteopwekker niet voor energie-investeringsaftrek in
aanmerking komt.
-
1.2.Q Energiezuinige ventilator in mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen, en
bestaande uit: een direct aangedreven ventilator, waarvan de efficiëntiegraad (N)
minimaal 5 hoger is dan de waarde, die vanaf 1 januari 2015 is vereist op grond van
Verordening (EU) nr. 327/2011, sensoren, regeleenheid.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
2.1.A. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies voor:
-
a. bestaande bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform
NEN-EN 673:2011 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating
en/of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 1,1 W/m2K, (eventueel) kozijn. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, is € 150 /m2 glas; of
-
b. bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN
673:2011 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating en/of
gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 0,7 W/m2K, (eventueel) kozijn. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, is € 150 /m2 glas.
-
2.1.B. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen:
-
a. door verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden
van ruimten, anders dan koel- of vriesruimten, en bestaande uit: isolatiemateriaal
waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) = Σ (d/λ) toeneemt met
ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 20 per m2 te isoleren oppervlak; of
-
b. door verbetering van de isolatie van bestaande platte daken van bedrijfsgebouwen,
anders dan koel- of vriesruimten, en bestaande uit: dak-isolatiemateriaal gecombineerd
met witte dakbedekking, waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ(Rm)
= Σ(d/λ) toeneemt met ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt, is € 30 /m2 te isoleren oppervlak.
-
2.1.C. Faseovergangsmaterialen voor het verminderen van het energieverbruik voor het koelen
of verwarmen van bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: faseovergangsmaterialen met een
gedefinieerd overgangstraject en een capaciteit in het overgangstraject van minimaal
100 kJ/kg. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt bedraagt € 10 per kg faseovergangsmateriaal.
-
2.1.D. Warmtewerende coating voor het verbeteren van de energieprestaties van koel- en vrieshuizen,
door toepassen van warmtewerende coating op de buitenschil van koel- vrieshuizen,
en bestaande uit: coating met minimale warmtereflectie van 85%, gemeten conform NEN-ISO
22969:2019 (eventueel) primer.
-
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
-
2.2.B. Luchtgordijn met sensor gestuurde automatische regeling, ter vervanging van een bestaand
luchtgordijn, voor het verminderen van warmteverlies via openstaande deuren, en bestaande
uit: luchtgordijn met geïntegreerde sensor, die de automatische regeling voorziet
van meetgegevens van de buiten- en binnentemperatuur en de stand van de deur.
-
3. Warmtehergebruik door:
-
3.1.A. Warmteterugwinning.
-
3.1.B.
-
1. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen
van bedrijfsgebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande
uit: luchtbehandelingskast, met een luchtdebiet van meer dan 1.000 m3 per uur, met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78% en een maximaal drukverlies
van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de
kast, (eventueel) extra warmtewisselaar voor luchtontvochtiging, waarbij de te drogen
lucht eerst wordt afgekoeld in een warmtewisselaar en vervolgens nagekoeld in een
verdamper (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de benodigde warmte afkomstig
is van afvalwarmte of duurzame warmte.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de genoemde technische eisen bepaald dienen te zijn conform NEN-EN 13053:2019;
-
• koelmachines, ketels, luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of luchtbrandkleppen
en warmtepompen niet in aanmerking komen;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen omschreven
onder D; en
-
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 5.000 per warmte- of koudeterugwinningssysteem bedraagt.
-
3.1.C.
-
1. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht bij grootkeukens voor het
koelen of verwarmen van grootkeukens door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht,
en bestaande uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van
minimaal 78% en een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een
maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast, (eventueel) warmtewisselaar voor naverwarming
of nakoeling, (eventueel) bevochtigingsapparatuur voor adiabatische koeling, (eventueel)
waterbehandelingsapparatuur, (eventueel) gesloten adsorptie koelcircuit waarbij de
benodigde warmte afkomstig is van afvalwarmte of duurzame warmte, (eventueel) systeem
voor het ontvetten/reinigen van de afzuiglucht.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de genoemde technische eisen bepaald dienen te zijn conform NEN-EN 13053:2019;
-
• koelmachines, ketels, en luchtkanalen inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen of
luchtbrandkleppen en warmtepompen niet in aanmerking komen;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend;
-
• onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D; en
-
• het maximumbedrag voor meet- en regeltechniek dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt € 5.000 per warmte- of koudeterugwinningssysteem bedraagt.
-
3.1.D. Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen
van veestallen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande
uit: luchtbehandelingskast met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 78%
gemeten conform NEN-EN 13053:2019.
-
3.1.E. Warmte- of koudeterugwinningssysteem uit ventilatielucht voor het koelen of verwarmen
van bedrijfsgebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht, en bestaande
uit: luchtbehandelingskast, met een luchtdebiet tot en met 1.000 m3 per uur, met warmtewisselaar met een rendement van minimaal 80%. De luchtkanalen
inclusief luchtroosters, luchtregelkleppen en luchtbrandkleppen komen niet in aanmerking.
De genoemde technische eisen dienen bepaald te zijn conform NEN 5138:2004.
-
3.2.A.
-
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het verwarmen van gebouwen, en bestaande
uit: afvalwarmtetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron,
(eventueel) warmtedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmtedistributienet
en verwarmingsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• verwarmingsnetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte;
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindverbruikers;
-
• onder een warmtedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindverbruikers;
-
• onder een verwarmingsnet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten behoeve
van warmteafgifte binnen het gebouw van de eindverbruiker;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend; en
-
• •. onder duurzame warmte wordt hier verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D.
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.2.B.
-
1. Besparingssysteem voor verlichting in of bij bestaande bedrijfsgebouwen voor het verminderen
van het energiegebruik door het toepassen van een regelinstallatie voor het schakelen,
afhankelijk van de daglichtintensiteit of automatische aan- of afwezigheidsdetectie,
en bestaande uit:
-
a. Externe licht- of bewegingssensoren (niet in een verlichtingsarmatuur geïntegreerd),
schakel- of regeleenheid, (eventueel) dimregeling; of
-
b. Lichtbesturingscomponenten geïntegreerd in een verlichtingsarmatuur met (draadloze)
communicatie voor het besturen van de LED-driver en (draadloze) licht- en bewegingssensoren,
(eventueel) koppeling naar gebouwbeheersysteem.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 150 per externe licht- of bewegingssensor bedraagt;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 50 per in een verlichtingsarmatuur geïntegreerd lichtbesturingscomponent bedraagt.
-
4.2.C.
-
1. LED-verlichtingssysteem voor verlichting in of bij bestaande bedrijfsgebouwen, en
bestaande uit: LED-verlichtingsarmaturen met een geïntegreerde, niet uitwisselbare
LED-lichtbron, die voldoen aan de levensduurcriteria L90B50 of hoger
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de opgegeven criteria gelden bij 50.000 uur en tq=25 °C en gemeten dienen te zijn
conform LM-80 protocol, TM21 en NEN-EN-IEC 62722-2-1: 2016 of gelijkwaardige normen/protocollen;
-
• metingen op grond van LM-80-08, TM21 en NEN-EN-IEC 62722-2-1:2016 of gelijkwaardige
protocollen, verricht dienen te worden door geaccrediteerde instellingen, waarbij
elektrische- en fotometrische metingen specifiek in de accreditatie-scope van betreffende
instelling dienen te zijn opgenomen;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 1.000 per armatuur( ≥L90) bedraagt; en
-
• uitwisselbare LED-lichtbronnen, zoals LED-buizen, uitgesloten zijn van energie-investeringsaftrek.
-
4.2.D. LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting, en bestaande uit: Spot-
en/of floodlightarmaturen, (DMX) driver. De Power Factor van het belichtingssysteem
moet ten minste 0,90 bedragen.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
5.
-
1. Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen, bepaald volgens een energie-indexberekening,
zoals vastgelegd in ISSO 75.1 methode 2014 (Handleiding Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen,
Energielabel + Algemeen deel), bestaande uit een pakket van energie-investeringen
gebaseerd op een maatwerkadvies, zoals vastgelegd in ISSO 75.2 methode 2014 versie
2018 (Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen, maatwerkadvies). De energieprestatie
van het bedrijfsgebouw moet door het pakket van energie-investeringen voldoen aan
minimaal label B en met minimaal drie labels zijn verbeterd.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• voor investeringen die deel uitmaken van het pakket van energie-investeringen die
ook zijn omschreven in hoofdstuk D. Duurzame energie alle eisen die aan deze bedrijfsmiddelen
worden gesteld eveneens van toepassing zijn;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 85 per m2 gebruiksoppervlakte per labelsprong bedraagt. De labelverbetering moet zijn bepaald
conform de basismethodiek, zoals vastgelegd in ISSO 75.2 methode 2014, versie 2018;
-
• de bijdrage van een maatregel aan de labelverbetering niet wordt meegerekend in de
energieprestatieverbetering van het bedrijfsgebouw wanneer deze maatregel niet als
onderdeel van het pakket van energie-investeringen wordt gemeld voor energie-investeringsaftrek;
-
• bij een functieverandering van een gebouw het maatwerkadvies dient te worden opgesteld
op basis van de nieuwe functie van het gebouw zowel in de oude als nieuwe situatie;
-
• een investering in een maatregel die onder deze code wordt gemeld niet ook kan worden
gemeld onder een andere omschrijving; en
-
• het maatwerkadvies opgesteld dient te zijn voordat is geïnvesteerd in de maatregelen
genoemd in het maatwerkadvies en voordat het pakket van energie-investeringen voor
energie-investeringsaftrek wordt gemeld.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij processen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij processen door:
-
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.1.B. Intelligent lokaal warmtedistributiesysteem waarmee vraag en aanbod van diverse gebruikers
en producenten op elkaar kunnen worden afgestemd, en bestaande uit: meet- en regelsysteem
in combinatie met software voor de real-time koppeling tussen producenten en gebruikers
binnen het energienetwerk.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Pulsed electric field installatie voor:
-
a. conservering (pasteurisatie) van vloeibare levensmiddelen door toepassing van pulsed
electric field (PEF) technologie; of
-
b. geschikt maken van knol- en wortelgewassen voor verdere verwerking door het perforeren
van de celwand middels PEF-technologie, en bestaande uit: PEF-generator, PEF-behandelkamer,
(eventueel) noodzakelijke aanpassing van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.2.C. Hoogrendementmotor:
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform IEC/TS
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.D.
-
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water onder
hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, waarvan het
rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOx niet meer dan 60 ppm bedraagt en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer dan 160 ppm
bedraagt, en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans,
(eventueel) standaard hoge-drukslang.
De jaar-emissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoichiometrische verbranding.
-
1.2.F.
-
1. Decentraal koelsysteem (hydroloop) met een totaal koelvermogen van maximaal 50 kW
voor het koelen van producten in meubels en/of cellen tot maximaal + 16 oC, en bestaande uit: stekkerklare koelmeubels en/of gekoelde cellen, die onderling
zijn verbonden met een glycolnet en drycooler en waarbij:
-
− de aangesloten meubels en/of condensoreenheden:
-
a. werken met een halogeenvrij koudemiddel;
-
b. zijn voorzien van ten minste één frequentiegeregelde of elektronisch toerengeregelde
compressor;
-
c. beschikken over een elektronische expansieregeling;
-
− de drycooler is ontworpen:
-
a. op maximaal 14 K temperatuurverschil tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur;
-
b. op maximaal 4 K temperatuurverschil tussen waterintrede- en wateruittredetemperatuur;
-
c. met een specifiek opgenomen vermogen van de drycooler van maximaal 21 W per kW drycoolervermogen;
-
− het systeem een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot +13 oC buitenluchttemperatuur bevat.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• het specifiek opgenomen vermogen van de drycooler de som van het totaal opgenomen
vermogen van de ventilatoren en pompen, gedeeld door het drycoolervermogen bij een
temperatuurverschil van maximaal 14 K tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur,
is;
-
• de omgevingstemperatuur een drogeboltemperatuur van +30 oC met een relatieve vochtigheid van 50% is;
-
• het maximale temperatuurverschil van 14 K tussen condensatie- en omgevingstemperatuur
geldt voor een buitenluchttemperatuur van +13 oC en hoger;
-
• een koel- en/of of vriesinstallatie waarbij in het samenstel van voorzieningen een
halogeenhoudend koudemiddel wordt toegepast, niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek.
Onder samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor het koelen en/of vriezen van ruimten of processen.
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt,
€ 3.500 per geïnstalleerde kW van het koel- en vriesvermogen van het decentraal koelsysteem
bedraagt; en
-
• het totale koelvermogen de som van alle afzonderlijke koelvermogens van de aangesloten
meubels en/of condensoreenheden is. Dit koelvermogen is bepaald bij een condensatietemperatuur
van +44 oC, en een verdampingstemperatuur van -10 oC (voor koeltoepassingen) of een verdampingstemperatuur van -35 oC (voor vriestoepassingen).
-
1.2.G.
-
1.2.H.
-
1. Transportleiding voor levering van gasvormig koolstofdioxide (CO2) aan glastuinbouwbedrijven voor het bemesten van gewassen in tuinbouwkassen, en bestaande
uit: pijpleiding tussen de externe bron en het glastuinbouwbedrijf, (eventueel) CO2-reinigingsapparatuur, (eventueel) CO2 compressor/ventilator ten behoeve van CO2-transport naar het glastuinbouwbedrijf.
-
2. Hierbij geldt dat distributiesystemen voor CO2 in de kas, CO2 afvang, CO2 opslag in de bodem en CO2 compressoren ten behoeve van opslag van CO2 in de bodem niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen.
-
1.2.I. Energiezuinige ventilator in mechanische ventilatie- of luchtcirculatiesystemen, en
bestaande uit: een direct aangedreven ventilator, waarvan de efficiëntiegraad (N)
minimaal 5 hoger is dan de waarde, die vanaf 1 januari 2015 is vereist op grond van
Verordening (EU) nr. 327/2011, sensoren, regeleenheid.
-
1.2.J.
-
1.2.K. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud van
1.500 liter voor:
-
a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5°C / -1°C) met een Energy Efficiency
Index (EEI) kleiner dan 35, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095 van de Commissie
van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees parlement
en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft, in klimaatklasse
4 (30°C, 55% RV), en bestaande uit: koelkast of gekoelde werkbank, werkend op een
halogeenvrij koudemiddel, voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijk
geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper; of
-
b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (-15°C / -18°C) met een Energy
Efficiency Index (EEI) kleiner dan 50, gemeten conform Verordening (EU) 2015/1095
van de Commissie van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees
parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten,
snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft in klimaatklasse
4 (30°C, 55% RV), en bestaande uit: vrieskast, werkend op een halogeenvrij koudemiddel,
voorzien van een afzonderlijk geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper.
-
1.2.L.
-
1.2.M.
-
1. Warmtekrachtinstallatie voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een
nominaal elektrisch vermogen tot 300 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch
rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 67% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie
anders dan met behulp van een zuigermotor, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter
dan of gelijk aan 300 MWe niet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek;
-
• onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit;
-
• voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van een warmtekrachtinstallatie;
-
• onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan: de som van het energetisch
rendement van de opwekking van kracht en twee derde deel van het energetisch rendement
van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof; en
-
• onder een zuigermotor wordt verstaan: een inwendige explosiemotor met elektrische
ontsteking of compressieontsteking;
-
• het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
€ 600 per kW elektrisch vermogen bedraagt;
-
• het elektrisch vermogen bepaald is bij het nominaal motorvermogen; en
-
• een warmtekrachtinstallatie op basis van een zuigermotor niet in aanmerking komt voor
energie-investeringsaftrek.
-
1.2.N. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.2.O. Toerengeregelde vacuümpomp voor de vacuüm voorziening van een melkwinningsinstallatie,
en bestaande uit: vacuümpomp met toerenregeling.
-
1.2.P.
-
1. Hoogfrequent hoogrendementslader voor het laden van lood-zuur tractiebatterijen, en
bestaande uit: hoogfrequent hoogrendement laadunit die de tractiebatterijen laadt
met een efficiency totaalscore groter dan 24 gemeten conform het meetprotocol KEMA
74100151-CES/NET 12-3187.
-
2. Hierbij geldt dat de tractiebatterijen niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komen.
-
1.2.Q. Energie-efficiënte melkkoeling voor het koelen van melk en terugwinnen van warmte
uit melk waarbij de onttrokken warmte wordt benut, en bestaande uit warmtewisselaar
die is gemonteerd in de leiding tussen de melkmachine en de melkkoeltank (melkvoorkoeler),
warmtewisselaar tussen de compressor en condensor van de koelmachine, (eventueel)
frequentieregelaar op de melkpomp, (eventueel) buffervat, (eventueel) elektrische
boiler die gevoed wordt met het voorverwarmde water.
-
1.2.R.
-
1.2.S.
-
1. Energiezuinige rackkoeling voor het koelen van in racks opgestelde ICT-apparatuur,
en bestaande uit: rackkoeling door middel van een geïntegreerd direct expansiesysteem
(DX systeem). Het maximumbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking
komt, bedraagt € 15.000 per bouwkundige ruimte.
-
2. Hierbij geldt dat toepassingen in datacenters niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.2.T.
-
1.2.U. Energiezuinige krattendroger voor het drogen van gewassen kunststof kratten voor voedingsmiddelen,
en bestaande uit: krattendroogmachine waarin het vocht wordt verwijderd middels centrifugaal
kracht. Het restvochtgehalte dient na droging minder dan 5 gram per krat te zijn.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
2.1.A. Thermische isolering.
-
2.1.B. Energieschermen voor:
-
a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen, door het aanbrengen van horizontaal
beweegbare energieschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil,
en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen
van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
scherm(kier)regeling, (eventueel) meetbox boven het energiescherm, (eventueel) nokcompartimentering.
Voor energie-investeringsaftrek komt in aanmerking het tweede energiescherm van de
boven elkaar gelegen, horizontaal, door een luchtspouw gescheiden, beweegbare schermen;
-
b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare
gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande
uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het
weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen; of
-
c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies
uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde,
boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste
50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner
zijn dan 10 mm2en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.
-
2.1.C. Isolatie van gevels van bestaande tuinbouwkassen, en bestaande uit: isolatiemateriaal
waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) toeneemt met
ten minste 2,00 m2K/W ten opzichte van de oude situatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt € 20 per m2 te isoleren oppervlak.
-
2.1.D. Faseovergangsmateriaal voor het verminderen van het energiegebruik voor het koelen
of verwarmen van ruimten of processen, en bestaande uit: faseovergangsmateriaal met
een gedefinieerd overgangstraject en een capaciteit in het overgangstraject van minimaal
100 kJ/kg. Het maximale investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in
aanmerking komt bedraagt € 10 per kg faseovergangsmateriaal.
-
3. Warmtehergebruik door:
-
3.1.A. Warmteterugwinning.
-
3.1.B. Systeem voor het koelen en verwarmen van (semi-)gesloten kassen door het afwisselend
onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt
opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande
uit: warmtewisselaar(s) met geïntegreerde ventilator, pomp, (eventueel) dagbuffer,
(eventueel) verdeler, (eventueel) warmtepomp als bedoeld in onderdeel B, onder 1.2.D,
(eventueel) aquifer als bedoeld in onderdeel D, onder 4.1.B.
-
3.1.C. Energiezuinige (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine voor spoelen of wassen, en bestaande
uit: (vaat)spoel- of (vaat)wasmachine met geïntegreerde warmteterugwinning. Het maximum
investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
€ 5.000 per wastank.
-
3.1.D. Energiebesparing in repeterende batchprocessen door het tijdelijk opslaan van warmte
of koude die gewonnen wordt bij respectievelijk het afkoelen en opwarmen van repeterende
batchprocessen, waarbij niet meer dan 7.000 batches per jaar worden geproduceerd,
en bestaande uit: buffervat voor opslag van warmte of koude met leidingwerk en pompen,
(eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) regelsysteem.
-
3.2.A.
-
1. Systeem voor benutting van afvalwarmte voor het verwarmen van processen, en bestaande
uit: afvalwarmtetransportleiding, (eventueel) warmtewisselaar bij de afvalwarmtebron,
(eventueel) warmtedistributienet, (eventueel) warmtewisselaar tussen warmtedistributienet
en verwarmingsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• verwarmingsnetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor benutting van afvalwarmte voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik dient te maken van afvalwarmte of voor tenminste 70% van de energie-inhoud
gebruik te maken van afvalwarmte gecombineerd met duurzame warmte;
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers;
-
• onder een warmtedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;
-
• hier onder een verwarmingsnet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen
ten behoeve van warmteafgifte voor het proces;
-
• onder afvalwarmte wordt verstaan: warmte die in de bestaande situatie niet nuttig
wordt aangewend; en
-
• hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van investeringen als
bedoeld in onderdeel D.
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.2.B.
-
4.2.C. UV-A LED-drooginstallatie voor het drogen van UV-drogende lakken, coatings en vulmiddelen,
en bestaande uit: frame met UV-A LED-lichtbronnen, LED-driver.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen in of aan transportmiddelen ten behoeve van energiebesparing
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of aan transportmiddelen.
Onder transportmiddelen wordt verstaan: voertuigen voor het vervoer over de weg, voertuigen
voor intern transport, vaartuigen en railgebonden voertuigen. Deze voorzieningen moeten
er toe leiden dat het transportmiddel zelf energie-efficiënter wordt. Technische voorzieningen
die het transportmiddel zelf niet energie-efficiënter maken, maar indirect energie
besparen zijn uitgesloten voor energie-investeringsaftrek.
De energiebesparing moet gebaseerd zijn op dezelfde rij- of vaarroute, waarbij wordt
uitgegaan van dezelfde goederen en van een maximale belading.
Op een transportmiddel geplaatste bedrijfsmiddelen, die worden ingezet voor productiewerkzaamheden,
moeten voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen
ten behoeve van processen.
-
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
-
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
-
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
1.2.B. Energiezuinige scheepsmotor voor:
-
a. de hoofdvoortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal
motorvermogen van tenminste 250 kW, en bestaande uit: scheepsdieselmotor, waarvan
het brandstofverbruik minder bedraagt dan 195 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO
3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm omschreven maximaal toegestane
tolerantie van 5%.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
is € 125/kW nominaal vermogen;
-
b. de voortstuwing van een bestaand vaartuig voor de binnenvaart, met een nominaal motorvermogen
van tenminste 250 kW, waarbij meerdere scheepsdieselmotoren op één schroefas zijn
gekoppeld en waarbij afhankelijk van het gevraagde vermogen één of meer scheepsdieselmotoren
uitgeschakeld kunnen worden, en bestaande uit:
scheepsdieselmotoren waarvan het brandstofverbruik per scheepsdieselmotor minder bedraagt
dan 195 g/kWh, gemeten conform norm NEN-ISO 3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met
de in deze norm omschreven maximaal toegestane tolerantie van 5%, koppeling waarbij
de kracht van meerdere scheepsdieselmotoren op één schroefas wordt overgebracht. Het
maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
is € 175/kW nominaal vermogen; of
-
c. de voortstuwing van een vaartuig, waarbij de motoren in dieselelektrische opstelling
als aandrijving worden gebruikt, en bestaande uit: scheepsdieselmotoren waarvan het
brandstofverbruik per scheepsdieselmotor minder bedraagt dan 195 g/kWh, gemeten conform
NEN-ISO 3046-1:2002, waarbij gerekend wordt met de in deze norm maximaal toegestane
tolerantie van 5%, elektromotor op de hoofdas.
-
1.2.C. Lichtgewicht composieten kipperbak voor het vervoer van bulkgoederen over de weg,
en bestaande uit: composieten kipperbak, (eventueel) schaarcilinder, (eventueel) kipframe.
-
1.2.D. Cryogene transportkoeling voor het koelen van goederen tijdens transport, en bestaande
uit:
-
a. cryogene koelinstallatie met CO2 als koelmiddel, opslagtank voor vloeibare CO2; of
-
b. koelsysteem dat gebruik maakt van koude afkomstig van de expansie van LNG.
-
1.2.E. Hoogrendementmotor
-
a. ontworpen voor rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet, bestaande uit: elektromotor
die voldoet aan de IE4 efficiency-klasse conform NEN-EN-IEC 60034-30-1:2014; of
-
b. ontworpen voor variabel toerental en niet rechtstreeks aansluiten op het elektriciteitsnet,
bestaande uit: elektromotor, die voldoet aan de IE4 efficiency klasse conform IEC/TS
60034-30-2:2016, elektronische toerenregeling, (eventueel) geïntegreerde reductor
(niet zijnde wormwielreductor).
-
1.2.F. Lange en zware vrachtwagen voor transport van goederen over de weg, en bestaande uit:
-
1.2.G. Brandstofcel in een transportmiddel voor het opwekken van elektriciteit, en bestaande
uit: brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
-
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
-
1.3.B. Hydrodynamische ankerkluizen en ankers voor het verlagen van de vaarweerstand van
een vaartuig voor de binnenvaart, en bestaande uit: anker, ankerkluis. Het maximumbedrag
dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 20.000 per combinatie
van ankerkluis en anker. Het betreft een anker dat in ingetrokken toestand het kluisgat
volledig afdicht en één geheel vormt met de huid van het schip.
-
1.3.C.
-
1. Meesturende en intrekbare achteras voor trekkende voertuigen van een trekker-oplegger
combinatie, en bestaande uit: samenstel van achterassen waarvan tenminste één achteras
actief meestuurt en één achteras ingetrokken kan worden.
-
2. Hierbij geldt dat meesturende achterassen en intrekbare achterassen of separaat aangebrachte
assen onder vrachtwagens, aanhangers en opleggers niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen.
-
1.3.D.
-
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
-
3. Warmtehergebruik door:
-
4. Efficiënte verlichting door:
-
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
-
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
-
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
D. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van:
-
1. Zonne-energie door:
-
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van passieve
zonne-energie).
-
1.1.B.
-
1. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit zonlicht
met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen
met een gezamenlijk piekvermogen van meer dan 15 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet
via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, aansluiting
op het elektriciteitsnet, (eventueel) actief zonvolgsysteem, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accu.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• voor het bepalen van het gezamenlijke piekvermogen van de panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen het samenstel van voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder
een samenstel van voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel
van panelen met fotovoltaïsche zonnecellen;
-
• fotovoltaïsche zonnecellen op landbouwgrond of in natuurgebieden niet in aanmerking
komen; en
-
• onder landbouwgrond wordt verstaan: landbouwareaal dat valt onder artikel 4, lid 1,
onder e, van Verordening 1307/2013. Onder natuurgebied wordt in deze regeling verstaan:
gebied dat is aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, artikel 1.1.
van de natuurbeschermingswet; gebied vallend onder de Regeling aanwijzing nationale
parken en gebied aangewezen in het Natuurnetwerk Nederland.
-
1.1.C.
-
1. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water of lucht, en bestaande uit:
-
a. zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van minder dan 200 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) in luchtverwarmer geïntegreerde fotovoltaïsche
zonnecellen, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk werkt op zonne-energie;
of
-
b. onafgedekte zonnecollector met een totale apertuuroppervlakte van ten minste 100 m2, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het
vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) ab- of adsorptiekoelmachine die hoofdzakelijk
werkt op zonne-energie.
-
2. Hierbij geldt dat voor het bepalen van de totale apertuuroppervlakte van een zonnecollector
het samenstel van nieuwe voorzieningen dient te worden genomen waarbij onder een samenstel
van nieuwe voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige nieuwe middelen die onderling
met elkaar verbonden zijn voor de productie van warmte opgewekt door middel van een
zonnecollector.
-
1.1.D.
-
1.1.E. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem op transportmiddelen voor het opwekken van elektrische
energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen op transportmiddelen, en bestaande
uit: panelen of folie met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accu.
-
1.1.F. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit
zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, die niet zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, accu, (eventueel)
actief zonvolgsysteem, (eventueel) stroom/spanningsomvormer.
-
1.1.G
-
1. Netaansluiting voor het leveren van elektriciteit door panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen, niet zijnde gebouwgebonden panelen, en bestaande uit: aansluiting op
het midden- of hoogspanningsnet.
-
2. Hierbij geldt dat de eenmalige aansluitvergoeding die door de netbeheerder in rekening
wordt gebracht niet voorenergie-investeringsaftrek in aanmerking komt.
-
1.1.H.
-
1. Accu voor opslag van duurzaam opgewekte elektriciteit, en bestaande uit: accu, (eventueel)
stroom/spanningomvormer.
-
2. Hierbij geldt dat accu's van (interne) transportmiddelen niet in aanmerking komen.
-
2. Windenergie door:
-
2.1.A. Windwatermolen voor het op windkracht direct verpompen van water, en bestaande uit:
wieken, mast, waterpomp.
-
3. Energie uit waterkracht door:
-
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
-
4.1.A.
-
1. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen
voor woningen of processen, met behulp van een warmtewisselaar, die zich in het grondwater
bevindt, en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht
warmtewisselaar in stallen die de warmte of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft,
(eventueel) restwarmteopslagvat;
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen voor
woningen of processen met behulp van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar,
en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen
in de wegverharding, (eventueel) restwarmteopslagvat. De wegverharding komt niet voor
energie-investeringsaftrek in aanmerking;
-
c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp
van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met
een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch
geregelde centrale bypass; of
-
d. het koelen van elektronische inrichtingen en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar,
(eventueel) pomp, water-lucht warmtewisselaar die de koude uit de bodem rechtstreeks
afgeeft, (eventueel) ventilator.
-
2. Hierbij geldt dat indien een grondwarmtewisselaar wordt gebruikt voor het koelen of
verwarmen van één woning er geen sprake is van een collectief systeem en komt deze
niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
4.1.B.
-
1. Warmte- of koudeopslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of koude
in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het koelen
of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het collectief koelen of verwarmen
van woningen, en bestaande uit: gesloten systeem met grondwaterbronnen die voor onttrekking
en injectie worden gebruikt, grondwaterpompen, (eventueel) warmtewisselaar die direct
is gekoppeld aan de grondwaterbron, (eventueel) warmtewisselaar die de grondwaterbron
regenereert met koude of warmte uit buitenlucht of oppervlaktewater, (eventueel) warmtetransportleiding.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers; en
-
• indien een aquifer wordt gebruikt voor het koelen of verwarmen van één woning er geen
sprake is van een collectief systeem en komt deze niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
-
5. Benutten van warmte of kracht uit biomassa door:
-
6. Conversie van duurzame warmte naar elektriciteit door:
-
6.1.A.
-
1. Organic Rankine Cycle of Kalinacyclus voor het omzetten van warmte naar mechanische
of elektrische energie waarbij gebruik wordt gemaakt van duurzame warmte, en bestaande
uit: condensor, verdamper, pomp, turbine, (eventueel) separator, (eventueel) warmtewisselaar,
(eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
2. Hierbij geldt dat hier onder duurzame warmte wordt verstaan: warmte afkomstig van
investeringen als bedoeld in onderdeel D.
E. Investeringen ten behoeve van balanceren van energie in de energie infrastructuur
Technische voorzieningen die er toe strekken energie te besparen door balanceren van
energie in de energie infrastructuur, door:
-
1. Opslag van elektrische energie door:
-
1.1.A.
-
1. Stationaire opslag van overtollige elektrische energie door het automatisch in- of
uitschakelen afhankelijk van een elektrische deelmarkt, en bestaande uit:
-
a. Lithium accu, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware;
-
b. NaS accu, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware; of
-
c. redox flow batterij, inverter, regelelektronica, optimalisatiesoftware.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
1.1.B.
-
1. Mobiele elektriciteitsvoorziening voor het bufferen en afgeven van elektrische energie,
en bestaande uit: verplaatsbare container met daarin lithiumaccu's met een capaciteit
van tenminste 50 kVA, inverter, regelelektronica, (eventueel) ingebouwd klimaatsysteem,
(eventueel) zonnepanelen of -folie, (eventueel) actief zonvolgsysteem.
-
2. Hierbij geldt dat aggregaten met ingebouwde verbrandingsmotoren (hybride systemen)
niet in aanmerking komen.
-
2. Power to gas door:
-
2.1.A.
-
1. Conversie van overtollige elektriciteit naar waterstof, niet ten behoeve van productiefaciliteit
van grondstoffen, en bestaande uit: electrolyser, optimalisatiesoftware, (eventueel)
compressor, (eventueel) buffer voor opslag van waterstof, (eventueel) aansluiting
op het aardgasnet.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
3. Power to heat door:
-
3.1.A.
-
1. Conversie van overtollige elektriciteit naar warmte, en bestaande uit: elektrische
boiler met een elektrisch vermogen groter of gelijk aan 100 kWe, optimalisatiesoftware,
(eventueel) warmteopslagvat.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
3.1.B.
-
1. Langdurige opslag van warmte met een temperatuur van ten minste 40°C die geproduceerd
is uit hernieuwbare of duurzame bronnen, en bestaande uit: geïsoleerd buffervat met
een opslagcapaciteit van ten minste 1.000 m3, optimalisatiesoftware, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) regelsysteem.
-
2. Hierbij geldt dat onder optimalisatiesoftware wordt verstaan: de benodigde software
om een koppeling met één of meer elektrische deelmarkten tot stand te brengen. Deze
software regelt het benutten van overtollige duurzame energie waardoor er een lagere
inzet van fossiele brandstoffen (primaire energie) nodig is door het automatisch in
of uitschakelen van het bedrijfsmiddel.
-
4. Intelligent lokaal energienetwerk (smart grid) door:
-
4.1.A.
-
1. Het faciliteren van een intelligent lokaal energienetwerk waarmee vraag en aanbod
van diverse energiegebruikers en energiebronnen op elkaar kan worden afgestemd, en
bestaande uit: meet- en regelsysteem in combinatie met software voor de real-time
koppeling tussen producenten en gebruikers binnen het energienetwerk.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
4.1.B.
-
5. Bufferen van overtollig groen gas door:
-
5.1.A.
-
1. Groen gas booster voor het comprimeren en transporteren van gas uit een netwerk met
relatief lage druk naar een regionaal of landelijk netwerk op een hoger drukniveau
(het zogenoemde regionale transportleidingsysteem (RTL) of hoofdtransportleidingsysteem
(HTL)) met als doel het vormen van buffercapaciteit waardoor geen invoerbeperking
ontstaat op een lagedruk gasnetwerk (netwerk van een regionale netbeheerder (RNB))
tijdens het produceren van groen gas, en bestaande uit: compressorinstallatie, aansluiting
op regionaal distributienet, aansluiting op regionaal- of landelijk transportleidingnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• de boosterinstallatie uitsluitend gebruikt dient te worden wanneer er sprake is van
overtollig groen gas. Met overtollig groen gas wordt bedoeld gas dat op een bepaald
moment niet kan worden afgegeven aan het lagedruk gasnetwerk (netwerk van een regionale
beheerder (RNB)) omdat de opnamecapaciteit in dit netwerk, zonder inzet van de boosterinstallatie,
ontoereikend is.
F. Investeringen ten behoeve van energietransitie en CO2-emissiereductie
Technische voorzieningen die bijdragen aan een toekomstbestendige energievoorziening
of CO2-emissiereductie, door:
-
1. Elektrificatie door:
-
1.1.A. Elektrische ovens voor het vervangen van gasgestookte ovens, en bestaande uit: elektrische
oven, (eventueel) noodzakelijke aanpassing van de elektriciteitsaansluiting.
-
1.1.B. Stoomrecompressie voor het opwaarderen van stoom naar hogere temperatuur en druk,
en bestaande uit: mechanische dampcompressor of thermische dampcompressor, aansluiting
op het stoomnetwerk, (eventueel) noodzakelijke aanpassing van de bestaande elektriciteitsaansluiting,
(eventueel) regelsysteem.
-
1.1.C. Infraroodpanelen voor het verwarmen van werkplekken in ruimtes met een gemiddelde
hoogte van meer dan 4 meter, en bestaande uit: elektrische infraroodpanelen, (eventueel)
aanwezigheidssensor.
-
1.1.D. Elektrische toestellen voor het vervangen van gasgestookte toestellen die stoom of
thermische olie produceren, en bestaande uit:
-
a. elektrisch toestel dat stoom of thermische olie produceert, (eventueel) noodzakelijke
aanpassingen van de elektriciteitsaansluiting; of
-
b. hybride toestel dat stoom produceert middels elektriciteit en gas, (eventueel) noodzakelijke
aanpassingen van de elektriciteitsaansluiting.
-
2. Het verminderen van het gebruik van aardgas door:
-
2.1.A. Waterstofbijmenging door het aanpassen van bestaande installaties ten behoeve van
het bijmengen van waterstof in aardgas, en bestaande uit: noodzakelijke aanpassingen
voor het bijmengen van waterstof, (eventueel) lokale waterstofproductie door middel
van elektrolyse, (eventueel) meet- en regelapparatuur.
-
2.1.B.
-
1. Warmtenet voor het uitkoppelen bij de bron en het transporteren van warmte voor het
verwarmen van gebouwen en/of processen, en bestaande uit: warmtetransportleiding,
(eventueel) warmtewisselaar bij de warmtebron, (eventueel) warmtedistributienet, (eventueel)
warmtewisselaar tussen warmtedistributienet en verwarmingsnet.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder warmtenet wordt verstaan: geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden
leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport
van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn
gelegen in een gebouw of werk van een gebruiker of van een producent en strekken tot
toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk;
-
• de aansluiting op het verwarmingsnet en het verwarmingsnet zelf niet voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komen;
-
• het systeem voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van warmte
uit een van de volgende bronnen: warmte-kracht-koppeling (WKK) gevoed door biomassa
of groengas, afvalverbrandingsinstallaties, hernieuwbare energiebronnen, restwarmte
uit processen, power to heat;
-
• onder een warmtetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen warmtebron en het
punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers;
-
• onder een warmtedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;
-
• onder een verwarmingsnet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten behoeve
van warmteafgifte binnen het gebouw van de eindgebruiker;
-
• onder biomassa wordt verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de brandbare
componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig uit
een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen
afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig zijn. Hierbij mag geen sprake zijn
van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. De volgende materiaalstromen
worden bijvoorbeeld aangemerkt als biomassa:
-
− houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
-
− stro, bermmaaisel, riet, mest en overige agrarische residuen;
-
− residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
-
− oud papier en karton;
-
− steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
-
− specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;
-
− organische residuen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie.
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;
-
• onder restwarmte wordt verstaan: onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct
in industriële of elektriciteitsopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt
terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of
-koelingssysteem; en
-
• onder power to heat wordt verstaan: conversie van overtollige elektriciteit naar warmte
met een elektrisch vermogen.
-
2.1.C.
-
1. Koudenet voor het uitkoppelen bij de bron en het transporteren van koude voor het
koelen van gebouwen en/of processen, en bestaande uit: koudetransportleiding, (eventueel)
warmte/koudewisselaar bij de koudebron, (eventueel) koudedistributienet, (eventueel)
warmte/koudewisselaar tussen koudedistributienet en koudeafgiftsysteem, (eventueel)
absorptiekoelmachine.
-
2. Hierbij geldt dat:
-
• onder koudenet wordt verstaan: geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden
leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport
van koude, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn
gelegen in een gebouw of werk van een gebruiker of van een producent en strekken tot
toe- of afvoer van koude ten behoeve van dat gebouw of werk;
-
• koudeafgiftenetten niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
-
• het systeem voor tenminste 70% van de energie-inhoud gebruik dient te maken van koude
uit een van de volgende bronnen: hernieuwbare energiebronnen, restwarmte uit processen,
oppervlakte water, warmte- koudeopslag (WKO);
-
• onder een koudetransportleiding wordt verstaan: leiding tussen koudebron en het punt
waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers;
-
• onder een koudedistributienet wordt verstaan: leidingnet voor de uitkoppeling vanaf
de transportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;
-
• onder een koudeafgiftenet wordt verstaan: leidingnet en installatieonderdelen ten
behoeve van koudeafgifte binnen het gebouw van de eindgebruiker;
-
• onder hernieuwbare energiebronnen wordt verstaan: windenergie, zonne-energie (thermische
zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;
-
• onder restwarmte wordt verstaan: onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct
in industriële of elektriciteitsopwekkingsinstallaties wordt opgewekt, die ongebruikt
terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of
-koelingssysteem.
-
2.1.D. Warmtekrachtinstallatie voor het gelijktijdig opwekken van warmte en mechanische of
elektrische energie door verbranding van uitsluitend waterstof, en bestaande uit:
warmtekrachtinstallatie, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) rookgascondensor,
(eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
-
3. Afvang en opslag van CO2 door:
-
3.1.A. CO2 afvang voor permanente opslag door het afscheiden, terugwinnen, transporteren en
opslaan van CO2 uit rookgassen of andere gasstromen, en bestaande uit: CO2-reinigingsapparatuur, CO2-compressor, transportleiding naar de opslaglocatie, (eventueel) wasser, (eventueel)
droger, (eventueel) koeling, (eventueel) CO2-buffer voor tijdelijke opslag, (eventueel) kosten voor gereedmaking van de aquifer
of reservoir.
-
4. De reductie van CO2-emissie door:
G. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2 of CO2-emissiereductieplan
-
1. Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
-
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
-
1°. beschrijving van het object;
-
2°. een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
-
3°. een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
-
4°. een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
-
5°. een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
-
6°. een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten, voor
afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
-
7°. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
-
8°. van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en
-
9°. helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen,
of
-
b. het maatwerkadvies zoals dat neergelegd is in ISSO 75.2 methode 2014, versie 2018
is afgestemd op de BRL9500 deel 4 methode 2011, versie 2015 EPA-maatwerkadvies voor
bestaande utiliteitsgebouwen. Dit EPA-maatwerkadviesrapport bevat ten minste de volgende
gegevens:
-
1°. projectgegevens;
-
2°. huidige situatie, inclusief bruto vloeroppervlakte (BVO);
-
3°. uitgangspunten en overwegingen;
-
4°. lijst van enkelvoudige maatregelen met hun standaardterugverdientijd;
-
5°. maatregelpakketten met hun terugverdientijd en een indicatie van hun gevolgen voor
de kwaliteit van de binnenlucht, het thermisch comfort en de kans op condensatie op
en in de constructie;
-
6°. huidige energiegebruik;
-
7°. verwacht energiegebruik; en
-
8°. de terugverdientijd van de voorgestelde maatregelpakketten.
-
2. Het CO2-emissiereductieplan (hierna: plan) bestaat uit een verkenning van de mogelijkheden
om de CO2-emissie van de bestaande bedrijfsinrichting te reduceren.
Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om nieuwe bedrijfsprocessen en nieuwe bedrijfsinrichtingen.
Het plan bevat een pakket van technische voorzieningen waarmee uiterlijk in 2030 de
totale scope 1 en/of scope 2 CO2-emissie van de bedrijfsinrichting met tenminste 20% wordt gereduceerd ten opzichte
van de scope 1 en/of scope 2 emissie ten tijde van de totstandkoming van dit plan.
Dit plan bevat ten minste de volgende gegevens:
-
1°. Beschrijving van de bedrijfsprocessen;
-
2°. Een overzicht van de huidige totale scope 1 en scope 2 CO2-emissie als gevolg van de bedrijfsprocessen;
-
3°. Een CO2-emissie onderverdeling naar de relevante onderdelen van het bestaande bedrijfsproces,
die voor minimaal 90% dekkend is;
-
4°. Toelichting op de rekenmethodiek(en) waarmee de CO2-emissie is bepaald;
-
5°. Een overzicht van de mogelijkheden tot en de kwantificering van CO2-reductie;
-
6°. Een raming van de te verwachten investeringskosten per technische voorziening;
-
7°. Plan van aanpak voor de planning en uitvoering van de in het plan benoemde technische
voorzieningen.
Verder moet het plan aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
• De eerste opdracht voor in het plan benoemde technische voorzieningen vindt plaats
binnen 24 maanden na de totstandkoming van het plan;
-
• Het plan is opgesteld door een onafhankelijke derde;
-
• De kosten van het plan kunnen slechts eenmaal worden gemeld.
Artikel 2
-
1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1
dient de terugverdientijd voor de investeringen in:
-
a. onderdeel A, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 25 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar
het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
b. onderdeel B, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar
het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
c. onderdeel C, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A
ten minste 5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing
aantoonbaar het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin
is geïnvesteerd;
-
2. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing indien een besparing
plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof
worden ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing
indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door waterstof dat als grondstof
of hulpstof wordt ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van
toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare-
of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet.
-
3. Subsidies of andere bijdragen van derden worden niet in mindering gebracht op het
investeringsbedrag waarmee de terugverdientijd als bedoeld in het eerste lid wordt
berekend. Bij het berekenen van de terugverdientijd voor technische voorzieningen
dient geen rekening te worden gehouden met verkregen subsidies of andere bijdragen
van derden.
-
4. Als referentie voor de berekening van de terugverdientijd dient bij aanpassingen aan
bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen
en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het
in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
Indien er sprake is van uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte
gezien als een nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de terugverdientijd
het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.
Onder het historisch energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten
over een representatieve periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin
het bedrijfsmiddel onder ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke
specificaties van het bedrijfsmiddel.
-
5. Bij de berekening van de terugverdientijd wordt de besparing door verlaging van het
energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende stoffen en
groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen en de besparing door een gewijzigde
product- of grondstofspecificatie buiten beschouwing gelaten.
-
6. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse
gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient
niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld
gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen
als referentie te worden genomen.
-
7. Onder bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, wordt verstaan gebouwen
die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen,
tuinbouwkassen, datacenters en serverruimten. Investeringen in of voor tuinbouwkassen,
in of voor datacenters en in of voor serverruimten moeten voldoen aan de vereisten
genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen ten behoeve van processen.
-
8. Ten aanzien van de investeringen omschreven in artikel 1,onderdeel D, moeten deze
voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door
voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder
duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan
van omgevingswarmte en biomassa.
-
9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan die nader omschreven
investering van toepassing. Dit geldt voor:
-
a. artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.Q., 2.1.A. tot en met
2.1.D., 2.2.B., 3.1.B. tot en met 3.1.E., 3.2.A., 4.2.B. tot en met 4.2.D.,
-
b. artikel 1, onderdeel B, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.U., 2.1.B. tot en met
2.1.D., 3.1.B. tot en met 3.1.D., 3.2.A., 4.2.B. en 4.2.C;
-
c. artikel 1, onderdeel C, onder 1.2.B. tot en met 1.2.G. en 1.3.B. tot en met 1.3.D.;
-
d. artikel 1, onderdeel D, onder 1.1.B tot en met 1.1.H., 2.1.A., 4.1.A., 4.1.B., 5.1.A.
tot en met 5.1.C. en 6.1.A.;
-
e. artikel 1, onderdeel E, onder 1.1.A., 1.1.B., 2.1.A., 3.1.A., 3.1.B., 4.1.A., 4.1.B.
en 5.1.A.;
-
f. artikel 1, onderdeel F, onder 1.1.A tot en met 1.1.D., 2.1.A. tot en met 2.1.D., 3.1.A.
en 4.1.A..
-
10. Indien bij de in het negende lid genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving
zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben
op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
-
11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het
opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 1,
onderdeel A, onder 1.2.B., 1.2.C., 1.2.D., 1.2.E. en 1.2.J, onderdeel B, onder 1.2.D.,
1.2.R en 3.1.B., onderdeel D, onder 1.1.C., 1.1.D., 4.1.A. en 5.1.A., onderdeel E,
onder 3.1.A. en onderdeel F, 2.1.D. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek,
met uitzondering van warmtebuffers als bedoeld in artikel 1, onderdeel B, onder 3.1.D.
en artikel 1, onderdeel E, onder 3.1.B.
-
12. Maximuminvesteringsbedragen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B.,
1.2.C., 1.2.F., 1.2.J., 1.2.K., 1.2.P., 2.1.A., 2.1.B., 2.1.C., 3.1.B., 3.1.C., 4.2.B.,
4.2.C. en 5.1., onderdeel B, onder 1.2.F., 1.2.J., 1.2.L., 1.2.M., 1.2.R., 1.2.S.,
1.2.T., 2.1.C., 2.1.D. en 3.1.C., onderdeel C, onder 1.2.B.,1.3.B. en 1.3.D., onderdeel
F, onder 4.1.A., die voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen, zien op
de totale investering in het betreffende (onderdeel van een) bedrijfsmiddel.
-
13. Een spudpaal die niet wordt toegepast op een bestaand werkschip als bedoeld in artikel
1, onderdeel C, onder 1.3.D. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
Artikel 3
Voor het bereken van de terugverdientijd geldt de volgende formule:
Onder de investering vallen alle kosten die noodzakelijk zijn om het bedrijfsmiddel
in gebruik te nemen, met uitzondering van financieringskosten.
De energieprijs dient te worden vastgesteld door gebruikmaking van onderstaande gegevens
voor aardgas, elektriciteit en diesel. Indien wordt bespaard op een andere energiedrager,
dan dient de door de onderneming betaalde energieprijs te worden gebruikt.
Aardgas:
|
Inkoopomvang van de bedrijfsinrichting
[Nm3 per jaar]
|
Prijs per Nm3
|
1
|
Niet hoger dan 170.000 Nm3
|
€ 0,58
|
2
|
Hoger dan 170.000, niet hoger dan 1.000.000 Nm3
|
€ 0,30
|
3
|
Hoger dan 1 miljoen, niet hoger dan 10 miljoen Nm3
|
€ 0,24
|
4
|
Hoger dan 10 miljoen Nm3
|
€ 0,23
|
Elektriciteit:
|
Inkoopomvang van de bedrijfsinrichting
[kWh per jaar]
|
Prijs per kWh
|
1
|
Niet hoger dan 10.000 kWh
|
€ 0,20
|
2
|
Hoger dan 10.000, niet hoger dan 50.000 kWh
|
€ 0,16
|
3
|
Hoger dan 50.000, niet hoger dan 10 miljoen kWh
|
€ 0,10
|
4
|
Hoger dan 10 miljoen kWh
|
€ 0,05
|
Diesel:
Voor scheepvaart: € 0,64 per liter
Voor wegtransport: € 1,16 per liter
Artikel 4
-
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet, waaronder de kosten
van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen
onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
-
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht
tot het advies is verstrekt;
-
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
-
c. de kosten van het advies worden niet tevens toegerekend aan andere energie-investeringen;
en
-
d. artikel 3.46, eerste lid, onderdelen a, b, en d, van de wet en artikel 8, zevende
lid, onderdelen b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige
toepassing.
-
2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten toegerekend
aan het energie-advies.
-
3. Bij de berekening van de terugverdientijd voor investeringen als bedoeld in artikel
2, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies buiten beschouwing.
-
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat
apart bemeterd is voor energiedragers.
Artikel 5
Voor investeringen bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 5, van bestaande bedrijfsgebouwen
geldt dat op het moment van melden alle noodzakelijke investeringsverplichtingen,
waarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder
5, moeten zijn aangegaan.
TOELICHTING
I Algemeen
Aanleiding
De energie-investeringsaftrek (EIA) biedt ondernemers die investeren in energiebesparende
bedrijfsmiddelen, of onderdelen daarvan, een fiscaal voordeel. De EIA richt zich op:
-
1. het stimuleren van investeringen in technisch bewezen bedrijfsmiddelen die energie
besparen ten opzichte van het energieverbruik van de in de markt gangbare bedrijfsmiddelen;
-
2. het stimuleren van investeringen in de vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door
energie-efficiëntere bedrijfsmiddelen.
Jaarlijks vindt aanpassing van de regeling aan de stand van de techniek plaats. Dat
geschiedt door actualisatie van de bijlage bij de regeling waarin de subsidiabele
investeringen zijn opgenomen. Deze bijlage wordt ook wel aangeduid als ‘Energielijst’.
Notificatie
De ontwerpregeling is op 30 november 2020 onder notificatienummer 2020/0736/NL voorgelegd
aan de Europese Commissie ingevolge Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure
op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten
van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 (PbEG
1998, L 217). De Europese Commissie heeft medegedeeld dat de kennisgeving betrekking
heeft op technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of
financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, tweede alinea,
punt iii, van Richtlijn (EU) 2015/1535. Voor deze kennisgeving geldt geen status-quoperiode
(artikel 7, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/1535).
Caribisch Nederland
Voor de goede orde zij erop gewezen dat het van toepassing verklaren van de energie-investeringsaftrekregeling
voor zowel Aruba, Curaçao, Sint Maarten als Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een
afzonderlijke ministeriële regeling is opgenomen. In artikel 3 van die regeling is
bepaald dat als energie-investeringen worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen
of onderdelen daarvan die zijn opgenomen in bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2011. De vastgestelde energielijst voor 2021 is daarmee onverkort van toepassing in
Caribisch Nederland.
Regeldruk
Met deze regeling worden de bedrijfsmiddelen aangewezen die in aanmerking komen voor
energie-investeringsaftrek. De aanmeldingsprocedure zelf blijft ongewijzigd. Het aantal
aanmeldingen voor EIA ligt rond 18.000 per jaar. Voor komend jaar wordt eenzelfde
aantal aanmeldingen verwacht. RVO maakt de Energielijst jaarlijks kenbaar in een brochure
voor ondernemers zodat de kennisnamekosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden
gehouden. Uit deze regeling volgt daarom geen wijziging in de regeldruk voor bedrijven
en de regeling leidt niet tot extra uitvoeringslasten bij de uitvoerende overheidsdienst
(RVO).
Vast verandermoment
Bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding van 1 januari 2021 is aangesloten
bij het systeem van de fiscale wetgeving waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kalenderjaren.
Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden omdat de doelgroepen
gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding. Het systeem van de vaste verandermomenten
en minimuminvoeringstermijn staat die uitzondering toe.
II Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Artikel I, onderdeel A, bevat enige technische wijzigingen. De citeertitels van de
in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 genoemde regelingen
zijn geactualiseerd. Het Besluit subsidies duurzame energieopwekking wordt thans aangeduid
als Besluit subsidies duurzame energieopwekking en klimaattransitie. De Regeling nationale
EZ-subsidies heeft tegenwoordig als titel Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat het bepaalde in genoemd artikel onverminderd
van toepassing blijft op subsidies die onder de bedoelde regelingen met hun voorheen
geldende titel zijn verleend.
Artikel I, onderdeel B
Artikel I, onderdeel B, vervangt de bijlage bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001. In de bijlage behorende bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek
2001 worden de investeringen opgenomen die vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen
voor EIA. Hierna worden de wijzigingen ten opzichte van de Energielijst 2020 toegelicht.
De nadruk ligt daarbij – naast veelal technische wijzigingen in de Energielijst –
vooral op nieuwe maatregelen die de klimaat- en energietransitie verder bevorderen.
Voor de hoofdstukken A (gebouwde omgeving), B (processen) en C (transportmiddelen)
van de Energielijst is de eis aan investeringen om onder de generieke codes in aanmerking
te komen gewijzigd. Voortaan wordt gekeken naar de terugverdientijd van de investering
in plaats van naar de energiebesparing per geïnvesteerde euro. Hiermee wordt beter
aangesloten bij andere regelingen.
Gebouwde omgeving
Omdat het vernieuwde maatwerkadvies, op basis van de NTA8800, op 1 januari 2021 niet
beschikbaar is, dienen de aanvragen voor energieprestatieverbetering van bestaande
bedrijfsgebouwen volgens de bestaande systematiek (ISSO 75.2 methode 2014 versie 2018)
gemeld te worden. Het maximum investeringsbedrag wordt nu bepaald op basis van gebruiksoppervlakte
(GO) in plaats van brutovloeroppervlakte (BVO).
Om beter aan te sluiten bij EU regelgeving is voor lucht/lucht warmtepompen een differentiatie
aangebracht op basis van het nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp. In het
verlengde hiervan is ook een differentiatie aangebracht in de SCOP waarde.
Voor verschillende codes zijn de verwijzingen naar de NEN normeringen geactualiseerd
en zijn de omschrijvingen vereenvoudigd.
Voor LED verlichting zijn de eisen aangescherpt: De eis voor lumen/Watt verhouding
is komen te vervallen. In plaats daarvan moet LED verlichting voor nieuwe- en bestaande
bedrijven voldoen aan levensduurcriteria L90B50 om voor EIA in aanmerking te komen. LED buizen (retrofit) komen niet meer voor EIA
in aanmerking vanwege een korte terugverdientijd.
Energiebesparende lichtbesturingscomponenten voorzien van (draadloze) communicatie
met de LED driver kunnen nu gemeld worden voor besparing bij verlichtingssystemen.
Energiezuinige legionella bestrijding in warmtapwatervoorzieningen met circulatie
is toegevoegd aan de energielijst.
Daarnaast zijn er een aantal technieken die niet langer in de Energielijst opgenomen
worden:
-
• Alle ab- of adsorptiewarmtepompen waarbij de regenerator wordt aangedreven door afvalwarmte
of duurzame warmte, omdat voor dit type warmtepompen nauwelijks investeringen worden
gemeld;
-
• Het direct gasgestookt condenserend warmwaterdoorstroomtoestel, in het kader van de
energietransitie en omdat deze nauwelijks werd gemeld;
-
• De direct gasgestookte condenserende boiler, in het kader van de energietransitie
en omdat deze nauwelijks werd gemeld.
Processen
De ontwerpcondities die staan vermeld in de omschrijving voor de transkritische koel-
en/of vriesinstallatie zijn aangepast. Voor de transkritische koel- en/of vriesinstallatie
en de energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie is een maximum investeringsbedrag
voor de gehele installatie opgenomen.
Er is een nieuwe omschrijving opgenomen voor een decentraal koelsysteem (hydroloop),
met een maximum investeringsbedrag opgenomen voor de gehele installatie.
Daarnaast zijn er een aantal technieken die niet langer in de Energielijst opgenomen
worden:
-
• De direct gasgestookte condenserende boiler is verwijderd in het kader van de energietransitie
en omdat deze nauwelijks werd gemeld;
-
• Condensatoren zijn verwijderd vanwege een korte terugverdientijd;
-
• Het hydrowingsysteem voor garnalenvisserij is verwijderd vanwege een korte terugverdientijd;
Bij de gasgestookte hogedrukreiniger is de NEN-normering verwijderd. Het omschreven
rendement volstaat.
Duurzame energie
De netaansluiting voor SDE projecten voor zonnevelden wordt niet langer opgenomen
in de Energielijst omdat deze kosten vanaf 2021 worden meegenomen in het SDE basisbedrag
voor deze categorie.
Transportmiddelen
De omschrijving van de scheepsdieselmotoren is aangepast omdat ook in de zeevaart
motoren in dieselelektrische opstelling als aandrijving gebruikt worden. Daarnaast
wordt de indirecte aandrijving van een koelaggregaat door een vrachtwagenmotor niet
langer in de Energielijst opgenomen vanwege een korte terugverdientijd.
Energiebalancering
Om fluctuaties in vraag en aanbod van groengas op het gasnet beter op elkaar af te
stemmen is een omschrijving opgenomen voor een groengas boosterinstallatie. Hiermee
wordt voorkomen dat (lokaal) geproduceerd groengas niet kan worden geleverd aan het
gasnet vanwege gebrek aan buffercapaciteit.
Energietransitie en CO2-emissiereductie
De omschrijving voor CO2-afvang voor permanente opslag (CCS) is uitgebreid waardoor permanente opslag in lege
aardgasvelden ook in aanmerking komt voor EIA.
Daarnaast is de waterstof gestookte warmtekrachtinstallatie toegevoegd aan de Energielijst.
De omschrijving voor het reduceren van CO2-emissie bij bestaande bedrijven is uitgebreid met de reductie van scope 2 emissies
en er is ter verduidelijking toegevoegd dat deze omschrijving betrekking heeft op
de gehele bedrijfsinrichting.
Artikel II
De regeling treedt ingevolge artikel II in werking met ingang van 1 januari 2021.
Op grond van artikel 3.51 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is zij van toepassing
op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of
na 1 januari 2021.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes