TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt hoofdstuk 6, paragraaf 6, van de Regeling zorgverzekering (hierna:
Rzv). Die paragraaf bevat regels omtrent de extra bijdrage voor zorgverzekeraars voor
de kosten van op grond van de zorgverzekeringen verzekerde zorg of andere diensten
ten gevolge van een catastrofe als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a,
van de Zorgverzekeringswet (hierna Zvw). De bovenbedoelde bijdrage wordt in het vervolg
van deze toelichting aangeduid als de extra bijdrage.
De Wereldgezondheidsorganisatie (hierna: Wgo) heeft op 11 maart 2020 de infectieziekte
COVID-19 uitgeroepen tot een pandemie. De infectieziekte COVID-19 geldt daarmee als
catastrofe in de zin van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, Zvw en het kalenderjaar
2020 als het catastrofejaar voor die catastrofe. Het Zorginstituut Nederland (hierna:
Zorginstituut) kent op grond van dat artikel de zorgverzekeraar die daarom verzoekt
– na het bereiken van de toepasselijke drempel – een extra bijdrage toe voor de kosten
in 2020 en 2021 ten gevolge van de infectieziekte COVID-19.
Het Zorginstituut dient op grond van artikel 34, eerste lid, Zvw, uiterlijk op 1 april
2025, de toegekende extra bijdrage vast te stellen. De eisen voor de extra bijdrage
op grond van artikel 33 Zvw in samenhang met besluiten van de Nederlandse Zorgautoriteit
(hierna: NZa) in verband met de infectieziekte COVID-19 leiden tot wijzigingen. Die
eisen en die besluiten maken aanvulling en verdere verduidelijking van de regels voor
de extra bijdrage noodzakelijk voor een goede uitvoering van de regeling voor de extra
bijdrage.
2. Eisen artikel 33 Zvw en besluiten van de NZa
Eisen artikel 33 Zvw
De extra bijdrage heeft op grond van artikel 33 Zvw alleen betrekking op de kosten
voor de op grond van de zorgverzekeringen verzekerde zorg of andere diensten ten gevolge
van de betrokken catastrofe, voor een zorgverzekeraar. Een zorgverzekering houdt op
grond van artikel 1, onderdeel d, Zvw, een schadeverzekering in die voldoet aan het
bepaalde bij of krachtens die wet, en waarvan de verzekerde prestaties het te verzekeren
basispakket niet te boven gaan. De extra bijdrage ziet dus niet op kosten van andere
ziektekostenverzekeringen dan de zorgverzekering.
Het Zorginstituut neemt bij de bepaling van de extra bijdrage alleen kosten ten gevolge
van de betrokken catastrofe in aanmerking. Dit betekent in het geval van infectieziekte
COVID-19 dat het gevolgen moeten zijn van die infectieziekte. De door het Zorginstituut
in aanmerking te nemen kosten moeten ook per saldo op de zorgverzekeraar drukken.
Dit betekent dat kosten die op grond van het verplicht eigen risico van de zorgverzekering
voor rekening van verzekerden komen of waarvoor de zorgverzekeraar langs andere weg
compensatie krijgt, bij de bepaling van de extra bijdrage buiten aanmerking blijven.
Besluiten NZa
Een zorgaanbieder kan op grond van artikel 35, eerste lid, onderdelen c tot en met
e, Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg), alleen rechtsgeldig een tarief
in rekening brengen voor geleverde zorg met hantering van de toepasselijke door de
NZa vastgestelde prestatiebeschrijving binnen de aan die beschrijving verbonden voorschriften
en beperkingen1.
De prestatiebeschrijvingen vormen de declareerbare prestaties, de declaratietitels,
voor de zorgaanbieders. Een ziektekostenverzekeraar mag op grond van artikel 35, tweede
lid, Wmg geen tarief voor een niet-declareerbare prestatie aan een zorgaanbieder betalen
of aan een verzekerde vergoeden.
De NZa heeft in verband met de infectieziekte COVID-19 voor een aantal individuele
zorgvormen prestaties voor patiëntgerelateerde meerkosten in verband met de infectie
COVID-19 beschreven. De patiëntgerelateerde kosten zijn kosten voor de levering van zorg aan individuele
patiënten. De betrokken zorgaanbieders hebben met die prestatiebeschrijvingen declaratietitels
voor een toeslag ter dekking van extra kosten die zij moeten maken voor de levering
van zorg aan individuele patiënten. Voorbeelden van dergelijke prestatiebeschrijvingen
zijn:
-
a. 'de Toeslag extra kosten SARS-CoV-2' in de Prestatie- en tariefbeschikking tandheelkundige
zorg met kenmerk TB/REG-20600-03; en
-
b. 'de Toeslag extra kosten SARS-CoV-2' in de Prestatie- en tariefbeschikking orthodontische
zorg, met kenmerk TB/REG-20601-02.
Het gaat bij de patiënt gerelateerde meerkosten om de extra kosten voor zorg of overige
diensten die rechtstreeks betrekking hebben op individuele patiënten/verzekerden.
Het betreft kosten zoals kosten van triage voorafgaand aan een bezoek, gebruik van
persoonlijke beschermingsmiddelen, van het gebruik van desinfecterende handreinigingsmiddelen
en van maatregelen tegen het virus SARS-CoV-2 bij de behandeling van de patiënt.
De NZa heeft daarnaast een algemene prestatiebeschrijving 'meerkosten' vastgesteld.
Die prestatie geldt voor zowel patiëntgerelateerde meerkosten in verband met de infectieziekte
COVID-19 die niet onder een andere prestatiebeschrijving vallen als de niet-patiënt
gerelateerde meerkosten in verband met die infectieziekte. De NZa heeft verder voor
de compensatie van de onderdekking van de doorlopende kosten van zorgaanbieders als
gevolg van zorguitval de prestatiebeschrijving 'continuïteitsbijdrage' vastgesteld.
De NZa heeft de beide prestatiebeschrijvingen opgenomen in de Prestatiebeschrijvingbeschikking
continuïteitsbijdrage en meerkosten in verband met de uitbraak van het SARS-CoV-2
virus, met kenmerk TB/REG 20656-01. De bovenbedoelde prestatiebeschrijvingen hebben
betrekking op de zorg die valt onder de prestatie- en tariefregulering van de Wmg,
anders dan zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Die prestatiebeschrijvingen gelden
dus zowel voor de op grond van de zorgverzekeringen verzekerde zorg als voor bijvoorbeeld
de op grond van aanvullende ziektekostenverzekeringen verzekerde zorg. De zorgaanbieder
beschikt met de prestatiebeschrijving 'meerkosten' over een declaratietitel voor de
niet-patiënt gerelateerde meerkosten in verband met de infectieziekte COVID-19. Een
voorbeeld daarvan zijn kosten in verband met praktijkaanpassingen. De prestatiebeschrijving
'continuïteitsbijdrage' betreft een toeslag waarmee zorgaanbieders onderdekking van
hun doorlopende kosten als gevolg van de infectieziekte COVID-19 in rekening kunnen
brengen. Die infectieziekte heeft namelijk gezorgd voor zorguitval die tot gevolg
heeft dat de betrokken zorgaanbieders minder dekking voor hun doorlopende kosten hebben
ontvangen. De NZa heeft aan de beide prestatiebeschrijvingen wel het voorschrift verbonden
dat een zorgaanbieder die alleen in rekening mag brengen op grond van een schriftelijke
afspraak met een ziektekostenverzekeraar als bedoeld in de Wmg. Een zorgverzekeraar
en een aanvullende ziektekostenverzekeraar zijn beide op grond van artikel 1, eerste
lid, onderdeel f, Wmg, ziektekostenverzekeraar in de zin van die wet. De schriftelijke
afspraak met een ziektekostenverzekeraar in plaats van met alleen een zorgverzekeraar
hangt samen met het feit dat de prestatiebeschrijving 'meerkosten' ook betrekking
heeft op zorg die niet behoort tot het op grond van een zorgverzekering te verzekeren
basispakket.
3. Aanvulling en verduidelijking regels extra bijdrage
Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van de Rzv, bevat op grond van artikel 33, vierde lid, Zvw,
regels over de berekening van de extra bijdrage, de door de zorgverzekeraar te voeren
administratie voor de extra bijdrage en de betaling van de toegekende extra bijdrage
door het Zorginstituut. De aanvulling en de verduidelijking betreffen de regels voor
de berekening en de administratie.
Regels berekening extra bijdrage
De hoogte van de extra bijdrage voor een zorgverzekeraar is op grond van de artikelen 6.6.2,
vierde lid en 6.6.5, vierde lid, Rzv, afhankelijk van zijn catastrofeschadelast. Het
eerstgenoemde artikel betreft de toekenning van de extra bijdrage op grond van artikel 33,
tweede lid, Zvw en het laatstgenoemde artikel de vaststelling van de toegekende bijdrage
op grond van artikel 34, eerste lid, Zvw.
Het in de artikelen 6.6.2 en 6.6.5 Rzv ingevoegde tweede en derde lid regelen de kostencategorieën
die het Zorginstituut in aanmerking neemt respectievelijk niet in aanmerking neemt
bij het bepalen van de catastrofeschadelast van de zorgverzekeraar.
De catastrofeschadelast kan op grond van artikel 33, tweede lid, Zvw, alleen kosten
betreffen ten gevolge van de catastrofe voor zorg of overige diensten die behoren
tot het op grond van een zorgverzekering verplicht te verzekeren basispakket. Het
Zorginstituut wijst daartoe de prestatiebeschrijvingen aan voor de zorg of overige
diensten die rechtstreeks betrekking hebben op individuele verzekerden waarvan dat
instituut de kosten in aanmerking neemt bij de bepaling van de catastrofeschadelast.
Het gaat daarbij om zowel de prestatiebeschrijvingen voor zorg in verband met de infectieziekte
COVID-19 verleend aan een individuele verzekerde als de prestatiebeschrijvingen voor
de toeslagen ter zake van patiënt gerelateerde meerkosten.
De prestatiebeschrijving 'meerkosten' bestrijkt zowel de op grond van de zorgverzekering
te verzekeren zorg als andere zorg. Het Zorginstituut maakt voor de bepaling van de
catastrofeschadelast van een zorgverzekeraar onderscheid tussen de kosten voor zorg
of overige diensten die behoren tot het op grond van de zorgverzekering te verzekeren
basispakket en andere kosten. Het Zorginstituut neemt alleen de kosten van zorg of
overige diensten die behoren tot het op grond van de zorgverzekering te verzekeren
basispakket in aanmerking voor de bepaling van de catastrofeschadelast van de zorgverzekeraar.
Het Zorginstituut geeft de wijze aan waarop de zorgverzekeraar het onderscheid moet
maken tussen zorg die behoort tot het op grond van de zorgverzekeringen te verzekeren
basispakket en overige kosten.
De zorgverzekeraar kan op de door het Zorginstituut aangegeven wijze aantonen dat
de ingebrachte kosten ter zake van een prestatie meerkosten in verband met de betrokken
catastrofe betrekking hebben op zorg of overige diensten die behoren tot het te verzekeren
basispakket op grond van de zorgverzekeringen.
De NZa heeft aan de prestatiebeschrijving 'meerkosten' het voorschrift verbonden dat
een zorgaanbieder die prestatie alleen in rekening mag brengen op grond van een schriftelijke
afspraak met een ziektekostenverzekeraar. Het Zorginstituut neemt de kosten voor de
'meerkosten' alleen in aanmerking bij de bepaling van de catastrofeschadelast indien
deze zijn gebaseerd op tarieven die de zorgverzekeraar op grond van de schriftelijke
afspraak met de betrokken zorgaanbieder heeft betaald.
Voor de prestatiebeschrijving 'meerkosten' geldt de tariefsoort vrij tarief2. Dit betekent dat de zorgaanbieder en de ziektekostenverzekeraar vrij zijn in het
overeen te komen tarief.
Het Zorginstituut neemt in verband daarmee alleen gerealiseerde niet-patiëntgerelateerde
meerkosten mee indien die daadwerkelijk via tarieven zijn betaald op grond van schriftelijke
afspraken, die mede gelet op de bijzondere omstandigheden van de catastrofe, leiden
tot een plausibele bepaling van die meerkosten. Een omvangrijke catastrofe zoals de
infectieziekte COVID-19 doet zich plotsklaps voor en overvalt de zorgaanbieders en
de zorgverzekeraars en noopt tot snel handelen door hen. De daarmee gepaard gaande
bijzondere omstandigheden worden betrokken bij de beoordeling van de schriftelijke
afspraken van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Het Zorginstituut zal voor de beoordeling
van de bovenbedoelde meerkosten, gebruik maken van het oordeel van de NZa die immers
op grond van artikel 16, onderdeel b, Wmg, toezicht houdt op de rechtmatige uitvoering
door de zorgverzekeraars van hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld.
De catastrofeschadelast kan op grond van artikel 33, tweede lid, Zvw alleen kosten
betreffen die per saldo op de zorgverzekeraar drukken. Het Zorginstituut neemt bij
de vaststelling van de toegekende extra bijdrage de gerealiseerde kosten die voor
rekening van de verzekerden komen op grond van het verplicht eigen risico voor de
zorgverzekering niet in aanmerking bij de vaststelling van de catastrofeschadelast.
De kosten die via het verplicht eigen risico voor rekening van de verzekerden zijn
gekomen drukken niet op de zorgverzekeraar. Het verplicht eigen risico is op grond
van artikel 1, onderdeel g, Zvw, het verplicht eigen risico voor zorgverzekeringen.
De betalingen door verzekerden in verband met het verplicht eigen risico behoren tot
de inkomsten van de zorgverzekeraar. De toepassing van het verplicht eigen risico
kan plaatsvinden plaats bij zowel zorg in verband met de infectieziekte COVID-19 verleend
aan een individuele verzekerde als bij de prestatiebeschrijvingen voor de toeslagen
ter zake van patiënt gerelateerde meerkosten.
Het Zorginstituut neemt kosten waarvoor de zorgverzekeraar compensatie ontvangt ten
laste van de Rijksbegroting niet als kosten in aanmerking bij de bepaling van de catastrofeschadelast
van die verzekeraar. De enige compensatie die thans is voorzien is die ter zake van
het Zvw-PGB. Het Zorginstituut wijst ten behoeve van de rechtszekerheid van zorgverzekeraars
de voor de bepaling van de catastrofeschadelast in aanmerking te nemen compensatieregelingen
aan. De kosten waarvoor een zorgverzekeraar compensatie ontvangt ten laste van de
Rijksbegroting drukken niet op die verzekeraar.
Het Zorginstituut neemt ook de kosten ter zake van de prestatiebeschrijving 'continuïteitsbijdrage'
niet in aanmerking bij de bepaling van de catastrofeschadelast van de zorgverzekeraar.
De overeengekomen tarieven voor de bovenbedoelde prestatiebeschrijving vormen compensatie
voor de onderdekking van de doorlopende kosten van zorgaanbieders als gevolg van uitval
van reguliere zorg vanwege de infectieziekte COVID-19. De uitval van de reguliere
zorg leidt tot minder kosten voor de zorgverzekeraars. Het bedrag van de overeengekomen
continuïteitsbijdragen is lager dan dat van de besparingen in verband met de uitval
van reguliere zorg. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de zorgverzekeraars via
de extra bijdrage compensatie te verlenen voor de kosten ter zake van de prestatiebeschrijving
'continuïteitsbijdrage'.
De goede uitvoering van de regeling voor de extra bijdrage en van het beheer van het
Zorgverzekeringsfonds (hierna: Zvf) vereist een begrenzing van de termijn voor het
doen van een aanvraag voor de toekenning van een extra bijdrage. Het Zorginstituut
kent de zorgverzekeraar een extra bijdrage van nihil toe indien die verzekeraar de
aanvraag tot toekenning van een extra bijdrage na het einde van het tweede kalenderjaar
volgend op het catastrofejaar heeft ingediend. Het bovenstaande is neergelegd in de
aan het tot vijfde lid vernummerde derde lid van artikel 6.6.2 Rzv toegevoegde zin.
Het Zorginstituut stelt op grond van het tot vijfde lid vernummerde derde lid van
artikel 6.6.5 Rzv bij een aanvraag na het einde van het tweede kalenderjaar volgend
op het catastrofejaar, de extra bijdrage op nihil vast.
Regels afzonderlijke administratie voor extra bijdrage
Een zorgverzekeraar aan wie het Zorginstituut een extra bijdrage op grond van artikel
33, tweede lid, Zvw, heeft toegekend moet op grond van het derde lid van dat artikel
een afzonderlijke administratie bijhouden. Die administratie betreft de op hem drukkende
kosten ten gevolge van de betrokken catastrofe voor zorg en andere diensten die behoren
tot op grond van de zorgverzekeringen verzekerde zorg in het catastrofejaar en het
daaropvolgende kalenderjaar.
Het gewijzigde artikel 6.6.4 Rzv bevat een nadere uitwerking van de eisen voor die
administratie. De zorgverzekeraar moet in de afzonderlijke administratie voor de extra
bijdrage de volgende kosten van op grond van de zorgverzekeringen verzekerde zorg
en andere diensten opnemen:
-
a. de gerealiseerde kosten voor zorg ten gevolge van de betrokken catastrofe verleend
aan individuele verzekerden en voor de prestatiebeschrijvingen voor de toeslagen ter
zake van patiënt gerelateerde meerkosten in verband met die infectieziekte;
-
b. de gerealiseerde kosten voor een prestatiebeschrijving voor meerkosten in verband
met de betrokken catastrofe;
-
c. het deel van de kosten, bedoeld in onderdeel a dat op grond van het verplicht eigen
risico voor rekening van verzekerden is gekomen;
-
d. het deel van de kosten, bedoeld in de onderdelen a en b, waarvoor de zorgverzekeraar
compensatie heeft verkregen of zal verkrijgen vanuit de Rijksbegroting; en
-
e. de gerealiseerde kosten voor de prestatiebeschrijving 'continuïteitsbijdrage'.
4. Gevolgen voor de regeldruk
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk van de burger en het bedrijfsleven.
De mogelijkheid voor een zorgverzekeraar om, ingeval van een catastrofe, een verzoek
om een extra bijdrage te doen, en de daarbij geldende verplichting om een afzonderlijke
administratie bij te houden, gelden reeds op grond van de Zvw. Met deze regeling wordt
hieraan een nadere invulling gegeven in verband met de nu optredende catastrofe, de
infectieziekte COVID-19. De in de afzonderlijke administratie op te nemen gegevens
dienen voor zover die betrekking hebben op het jaar 2021 ook voor de vereveningsbijdrage
over dat jaar bijgehouden te worden. Het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr) heeft
op 25 november gemeld dat het zich kan verenigen in het standpunt dat deze regeling
geen gevolgen heeft voor de regeldruk van de burger en het bedrijfsleven en daarom
besloten heeft geen formeel advies uit te brengen.
5. Gevolgen voor de Rijksbegroting en het exploitatiesaldo van het Zorgverzekeringsfonds
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting en het exploitatiesaldo van
het Zvf. Het uitroepen door de Wgo van de infectieziekte COVID-19 tot pandemie heeft
tot gevolg dat deze infectieziekte een catastrofe is als bedoeld in artikel 33, eerste
lid, onderdeel a, Zvw. De hoogte van de extra bijdrage is afhankelijk van de catastrofeschadelast
van de zorgverzekeraar. Deze regeling wijzigt niet de verhouding tussen de catastrofeschadelast
en de extra bijdrage. Die verhouding is opgenomen in het ongewijzigde tot vierde lid
vernummerde tweede lid van de artikelen 6.6.2 respectievelijk 6.6.5 Rzv. Deze regeling
verduidelijkt de bepalingswijze van de catastrofeschadelast en vult die nader in.
Die nadere invulling leidt dan ook niet per definitie tot een hogere of lagere catastrofeschadelast
van de zorgverzekeraar en daarmee niet tot een lager of hoger exploitatiesaldo van
het Zvf.
II Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Een prestatiebeschrijving is de beschrijving van een prestatie vastgesteld door de
NZa op grond van artikel 50, eerste lid, onderdeel d, Wmg. Een tarief is een tarief
voor een prestatie, een deel van een prestatie of een geheel van prestaties als bedoeld
in de Wmg.
Artikel I, onderdelen B en E
Het gaat bij de catastrofeschadelast om kosten in het catastrofejaar en het daaropvolgende
kalenderjaar. De bepaling of het gaat om kosten in het catastrofejaar en het daaropvolgende
kalenderjaar vindt plaats met toepassing van artikel 23 Zvw. Op grond van het eerste
lid van dat artikel worden de kosten van zorg toegerekend aan het kalenderjaar waarin
die is genoten. De kosten van zorg die in het kalenderjaar 2021 is genoten en waarvoor
de zorgaanbieder het tarief in kalenderjaar 2022 declareert, worden volledig toegerekend
aan het kalenderjaar 2021.
De kosten van zorg die in twee achtereenvolgende kalenderjaren is genoten en door
de zorgaanbieder in één bedrag in rekening zijn gebracht, worden op grond van artikel 23,
eerste lid, Zvw, volledig toegerekend aan het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen.
De kosten van een diagnose behandeling combinatie die in het kalenderjaar 2021 is
geopend en in het kalenderjaar 2022 is afgesloten worden op grond van artikel 23,
eerste lid, Zvw, volledig toegerekend aan het kalenderjaar 2021.
Artikel I, onderdeel C
Het Zorginstituut stelt op grond van artikel 33, vijfde lid, in verbinding met artikel
32, vijfde lid, Zvw, beleidsregels vast voor de toekenning van de extra bijdrage die
ook zien op de betaling van de toegekende extra bijdrage. Het Zorginstituut stelt
dus geen beleidsregels vast die alleen betrekking hebben op de betaling van de toegekende
extra bijdrage. De tekst van artikel 6.6.3 Rzv is daarmee in overeenstemming gebracht.
De levering van gegevens na de toekenning van de extra bijdrage is van belang voor
de vaststelling van de extra bijdrage en niet voor de betaling van de toegekende extra
bijdrage. Het tweede lid van artikel 6.6.3 Rzv is in verband met het bovenstaande
vervallen.
Artikel II
Deze regeling werkt terug tot en met 1 januari 2020 aangezien 2020 het eerste catastrofejaar
is waarop de regeling van de extra bijdrage toepassing vindt. De hoogte van de extra
bijdrage in verband met de infectieziekte COVID-19 is afhankelijk van de catastrofeschadelast
in het catastrofejaar 2020 en het jaar 2021. Er is afgezien van het systeem van de
vaste verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit
bewerkstelligt dat deze regeling zo snel mogelijk in werking treedt en de termijn
van de terugwerkende kracht zo kort mogelijk is. De doelgroep van dit besluit is beperkt
tot de zorgverzekeraars en het Zorginstituut. De onmiddellijke inwerkingtreding en
de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020 voorkomen belangrijke nadelen voor
zorgverzekeraars door de reducering van hun risico’s en voorkomt een belangrijk uitvoeringsnadeel
voor het Zorginstituut. Het afzien van het systeem van de vaste verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn
voorkomt gelet op de doelgroep van deze regeling aanmerkelijke ongewenste private
en publieke nadelen. Ar 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving vermeldt die
mogelijkheid.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark