Beleidsregel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 15 december 20202, nr. IENW/BSK-2020/237234, tot wijziging van de beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 in verband met een nadere invulling van het normaal ondernemersrisico en verduidelijking van de te overleggen gegevens

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onder het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico valt in ieder geval:

    • a. schade van maximaal € 500,– voor een particulier;

    • b. schade van maximaal € 1.000,– voor een onderneming; en

    • c. schade ten gevolge van een omzetdaling van maximaal 2% van de normomzet van een onderneming; dan wel

    • d. schade ten gevolge van een kostenstijging van maximaal 2% van de normkosten van een onderneming.

B

In de artikelen 3c en 3d, tweede lid, wordt ‘artikel 3, tweede lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 3, tweede lid, onderdelen c en d’.

C

Aan artikel 13, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. indien een onderneming om een vergoeding van inkomensschade vraagt, de jaarrekeningen en de maandcijfers van de drie jaren voorafgaand aan het schadejaar en de maandcijfers van het lopende schadejaar, voorzien van een handtekening van de bestuurder van de onderneming of bij een accountantsrapport een handtekening van een accountant.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit tot wijziging van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 (verder: beleidsregel) behelst een tweetal onderwerpen.

De eerste wijziging heeft betrekking op het onderwerp ‘normaal maatschappelijk risico’ en dan in bijzonder op het ‘normale ondernemersrisico’. In de wijziging van de beleidsregel van 11 december 2018 (Stcrt. 2018. nr. 66154) is daartoe een minimumforfait opgenomen in het geval een onderneming schade lijdt als gevolg van omzetverlies dan wel kostenstijging verband houdende met een door of namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verder: minister) rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak. Dit minimumforfait geeft uitdrukking aan het feit dat een bepaald nadeel dat geleden wordt door een dergelijke uitoefening van taken of bevoegdheden door of namens de minister vanwege het normale ondernemersrisico altijd voor eigen rekening blijft. Met het onderhavige besluit wordt het minimumforfait voor ondernemingen bij verzoeken om inkomensschade verduidelijkt.

Daarnaast wordt in de beleidsregel verduidelijkt dat ondernemers die een verzoek doen om nadeelcompensatie vanwege geleden inkomensschade bij het indienen van het verzoek de relevante jaarcijfers en maandcijfers moeten aanleveren. Deze gegevens moeten nu ook al worden verstrekt. Zonder deze gegevens zullen de verzoeken niet beoordeeld worden.

De wijziging van de beleidsregel levert geen extra administratieve lasten op voor verzoekers, aangezien de gegevens die gevraagd worden om te overleggen op grond van de huidige regeling ook reeds worden opgevraagd om het verzoek te kunnen beoordelen en deze gegevens ook nodig zijn voor de beoordeling van het minimumforfait.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en B

Deze wijziging betreft ter verduidelijking een aanpassing van de bagatelregeling die voor ondernemingen geldt. Met deze wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat niet het absolute bedrag van de geleden schade boven de 2% van de normomzet dient uit te stijgen, maar dat de omzetdaling hierboven uit dient uit te stijgen om de bagateldrempel te overschrijden. Schade voortvloeiend uit een omzetdaling van 2% ten opzichte van de normomzet - zijnde het gemiddelde van de aan het schadejaar voorafgaande behaalde jaaromzetten - valt onder het normale ondernemersrisico en blijft voor eigen rekening. Een schade voortvloeiend uit een zeer geringe omzetdaling (kleiner of gelijk aan 2%) kan in de regel worden gezien als een bagatel, die ongeacht de aard van de schadeoorzaak onder het algemene normale maatschappelijke risico en dus het algemene ondernemersrisico valt. Deze gedachte sluit ook aan bij de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State1, waarbij de Afdeling heeft aangegeven dat een geringe omzetderving of kostenstijging sowieso onder het normaal maatschappelijk risico valt. In latere jurisprudentie heeft de Afdeling aangegeven dat bij nadeelcompensatie net als bij planschade een (vast) minimumforfait kan worden gehanteerd dat altijd geldt, ook als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet als normaal kan worden beschouwd.2

Aangezien in de beleidsregel voor de bepaling van het normale maatschappelijke risico bij nadeelcompensatie drempels op basis van zowel omzet als kosten worden gehanteerd, is deze methode ook doorgetrokken in de bagatelregeling. Daarbij is gemeend dat ook een minimale kostenstijging als bagateldrempel moet worden opgenomen, dit in het geval er geen sprake is van schade ten gevolge van een omzetdaling, maar ten gevolge van een kostenstijging, zoals veelal bij omrijschade het geval is. Op deze wijze kunnen zowel verzoeker als de minister een eenvoudig hanteerbare minimumdrempel toepassen, waardoor een ondernemer snel weet wanneer een aanvraag niet kansrijk is en waardoor administratieve lasten door onnodige deskundigenadviezen worden voorkomen.

Onderdeel C

Wanneer een verzoek om nadeelcompensatie wordt ingediend vanwege inkomensschade geleden door een onderneming, dan is het voor de beoordeling van dit verzoek noodzakelijk om inzage te krijgen in de omzetcijfers en in de totale kostencijfers van de onderneming van verzoeker van de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de schade wordt geleden (schadejaar) en van het schadejaar zelf. Deze gegevens zijn noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de drempels (omzet of kosten), bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen c en d, en de artikelen 3a tot en met en 3d overschreden worden. Voor reeds afgeronde jaren gaat het om gewaarmerkte jaarrekeningen.

Alleen als deze gegevens worden verstrekt, kan een verzoek inhoudelijk beoordeeld worden. Wanneer deze gegevens niet of niet tijdig worden verstrekt dan zal de minister genoodzaakt zijn om de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht. Dit geschiedt nadat de Minister de verzoeker heeft verzocht de gegevens aan te vullen, en deze aanvulling uitblijft.

Vanuit het oogpunt van duidelijkheid en voorspelbaarheid wordt ervoor gekozen om in artikel 13 expliciet op te nemen dat wanneer nadeelcompensatie geclaimd wordt bij inkomensschade, er jaarcijfers en maandcijfers overgelegd moeten worden. De ervaring leert dat bij verzoekers vooraf niet altijd duidelijk is dat het aanleveren van deze cijfers een absolute voorwaarde is om het verzoek in behandeling te kunnen nemen. Wanneer direct alle noodzakelijke gegevens worden aangeleverd, zal het verzoek sneller inhoudelijk beoordeeld kunnen worden. Er hoeft minder vaak aanvullende informatie te worden opgevraagd.

Artikel II

Aangezien de wijziging van de beleidsregel verzoekers niet in een minder gunstige positie brengt en het vooral een verduidelijking betreft, treedt de wijziging direct in werking.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Zie ECLI:NL:RVS:2014:3378 en ECLI:NL:RVS:2014:2422.

X Noot
2

Zie ECLI:NL:RVS:2015:336.

Naar boven