Beleidsregel van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 26 november 2020, nr. 24900504, houdende nadere regels voor een experiment ter verstrekking van een dans- en muziekbeschikking voor scholen in het primair onderwijs (Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie PO)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 2 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

DAMU-leerling:

leerling die staat ingeschreven op een DAMU-school en tevens staat ingeschreven bij een hbo-vooropleiding dans of muziek;

DAMU-licentie:

beschikking van de minister aan een bevoegd gezag waarin een aanvraag als bedoeld in artikel 4 wordt ingewilligd;

DAMU-school:

school die een licentie van de minister heeft ontvangen, dat aan DAMU-leerlingen op grond van de regeling ontheffing kan worden verleend;

experiment:

experiment verstrekking DAMU-licentie, bedoeld in artikel 2;

Hbo-voortraject:

cursus aangeboden door een hogeschool, aan leerlingen die primair onderwijs volgen, die voorafgaat aan voortgezet onderwijs op een school met een DAMU-licentie, op basis van de Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO, en een hbo-bachelor op het gebied van dans- of muziekvakonderwijs;

minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

school:

school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

Stichting DAMU:

stichting Dans- en Muziekscholen;

wet:

Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2. Doel beleidsregel

Het doel van het experiment is om te onderzoeken of het invoegen in de wet van een artikel conform artikel 25 van de Wet op het voortgezet onderwijs en het op basis daarvan toekennen van DAMU-licenties ook voor het primair onderwijs zinvol kan zijn.

Artikel 3. Procedure aanvraag DAMU-licentie

  • 1. Het bevoegd gezag kan bij de minister een aanvraag doen.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan tussen 1 maart tot en met 31 maart 2021 of tussen 1 maart tot en met 31 maart 2022.

  • 3. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld, met dien verstande dat:

    • a. wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling door de minister is ontvangen, als datum van binnenkomst geldt; en

    • b. het aantal aan het experiment deelnemende scholen niet meer dan twaalf bedraagt, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4. De minister kan van 1 april tot en met 14 april van het betreffende kalenderjaar de Stichting DAMU advies vragen over de aanvraag.

  • 5. De Stichting DAMU adviseert de minister over de aanvraag op uiterlijk 7 mei van het desbetreffende jaar.

  • 6. De minister besluit uiterlijk op 1 juni van het betreffende kalenderjaar op de aanvragen.

  • 7. De DAMU-licentie gaat in op 1 augustus volgend op het besluit van de minister en is geldig tot en met 31 juli 2023.

Artikel 4. Aanvraag DAMU-licentie

Het bevoegd gezag overlegt bij de aanvraag bedoeld in artikel 3:

  • a. een overzicht met de volgende gegevens:

    • 1°. de naam, het adres en het bestuursnummer van het bevoegd gezag;

    • 2°. de naam, het adres en het BRIN-nummer van de school waarvoor het bevoegd gezag de aanvraag doet; en

    • 3°. de naam, het e-mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon gedurende het experiment.

  • b. Een door alle betrokken partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst tussen het bevoegd gezag dat voor een school de aanvraag doet, het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs die een DAMU-licentie heeft op basis van de Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO en de betrokken hbo-instelling voor dans of muziek. Uit de overeenkomst blijkt in ieder geval dat sprake is van een structurele inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen deze drie partijen. Bij de beschrijving van de inhoud van deze samenwerking wordt in ieder geval ingegaan op de volgende onderwerpen:

    • 1°. de gezamenlijke visie, missie en doelen;

    • 2°. de borging van de doorlopende leer- en ontwikkellijnen en de overdracht tussen de betrokken onderwijsinstellingen per DAMU-leerling;

    • 3°. de wijze waarop de expertise en het personeel tussen de betrokken onderwijsinstellingen wordt gedeeld;

    • 4°. de wijze waarop het proces van gezamenlijke beoordeling van de kwaliteit, en zo nodig de verbetering en verdere borging hiervan, wordt ingericht.

  • c. Een verklaring van de school waarvoor het bevoegd gezag de aanvraag doet, waaruit blijkt dat op het moment van de aanvraag in de administratie van de school een door de hogeschool goedgekeurde lijst aanwezig is met de namen en adressen van minimaal vijftien op de school ingeschreven DAMU-leerlingen.

  • d. Het schoolplan waaruit blijkt hoe:

    • 1°. het onderwijs wordt ingevuld rekening houdend met de belangen van de DAMU-leerlingen;

    • 2°. de school waar nodig zorg draagt voor het benodigde maatwerk, flexibiliteit en ondersteuning voor de DAMU-leerlingen; en

    • 3°. wordt voorzien in de aanwezigheid en aanspreekbaarheid van onderwijzend personeel dat verantwoordelijk is voor de begeleiding van de DAMU-leerlingen.

  • e. Een afschrift van een rapport van de Inspectie van het onderwijs als bedoeld in artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht, waaruit blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs op de school die wil deelnemen ten minste als voldoende is beoordeeld; en

  • f. een bewijs dat de medezeggenschapsraad van de school die wil deelnemen, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, instemt met deelname aan het experiment.

Artikel 5. Voorschriften verstrekken DAMU-licentie

  • 1. Een school waar op het moment van besluiten de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak of onvoldoende is blijkens een rapport als bedoeld in artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht komt niet in aanmerking voor een DAMU-licentie.

  • 2. Het aantal scholen dat aan het experiment deelneemt bedraagt niet meer dan twaalf. Een school krijgt een DAMU-licentie per samenwerking, bedoeld in artikel 4, onderdeel b.

  • 3. De DAMU-licentie vervalt op 1 augustus 2023.

Artikel 6. Afwijkingen

Het bevoegd gezag dat beschikt over een DAMU-licentie kan, onder voorwaarde dat de school zorgdraagt voor een alternatieve adequate invulling in relatie tot het voortraject dans- of muziekvakonderwijs, voor DAMU-leerlingen afwijken van:

  • a. artikel 15, tweede lid, van de wet;

  • b. artikel 8, negende lid, onderdeel b, van de wet, met dien verstande dat een DAMU-leerling per schooljaar niet minder dan 850 uren onderwijs ontvangt;

  • c. de kerndoelen 54 tot en met 58, bedoeld in Bijlage Vernieuwde kerndoelen WPO, bij het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO, zoals vastgesteld op basis van artikel 9, vijfde lid, van de wet;

  • d. artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de wet;

  • e. artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van de wet, met dien verstande dat dit enkel mogelijk is met betrekking tot het verzorgen van de invulling van de kerndoelen 54 tot en met 58, bedoeld in Bijlage Vernieuwde kerndoelen WPO, bij het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO, vastgesteld op grond van artikel 9, vijfde lid, en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de wet.

Artikel 7. Looptijd en beëindiging experiment

  • 1. Het experiment begint op 1 januari 2021 en duurt tot en met 31 juli 2023.

  • 2. Artikel 6 is met ingang van het schooljaar 2025/2026 niet meer van toepassing.

Artikel 8. Verlenging experiment

Indien naar aanleiding van de evaluatie van het experiment wordt besloten tot aanpassing van de wet om een grondslag te creëren voor het verstrekken van DAMU-licenties als bedoeld in artikel 2, kan de minister besluiten de duur van het experiment en de DAMU-licentie te verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving.

Artikel 9. Consequentie niet meer deelnemen aan hbo-voortraject

Indien de DAMU-leerling niet langer deelneemt aan het hbo-voortraject kan de leerling niet langer als DAMU-leerling worden aangemerkt. Vanaf dat moment neemt de leerling weer deel aan het reguliere onderwijsprogramma.

Artikel 10. Consequentie voor DAMU-leerlingen bij intrekken DAMU-licentie

Indien deelname aan het experiment wordt beëindigd en de DAMU-licentie wordt ingetrokken, behouden de betrokken leerlingen voor het resterende deel van het schooljaar de onder de oorspronkelijke DAMU-licentie verkregen mogelijkheden aan die school. Indien dit niet mogelijk blijkt, verzorgt de school een alternatief.

Artikel 11. Evaluatie en informatieplicht

  • 1. De minister evalueert deze beleidsregel voor 1 januari 2023.

  • 2. Het bevoegd gezag van een aan het experiment deelnemende school werkt mee aan onderzoek van de minister ten behoeve van de evaluatie en ontwikkeling van beleid.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang van 1 augustus 2025.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie PO.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

I. Algemene toelichting

Deze beleidsregel vormt de basis voor de verstrekking van DAMU-licenties aan het primair onderwijs. In de beleidsregel staat van welke wet- en regelgeving bij deelname aan het experiment en toekenning van een DAMU-licentie kan worden afgeweken door scholen die deelnemen aan het experiment. De beleidsregel bepaalt aan welke randvoorwaarden en waarborgen de scholen moeten voldoen die willen deelnemen aan het experiment, hoe zij dit moeten aantonen en een aanvraag voor een DAMU licentie kunnen indienen, wat de looptijd van het experiment is en onder welke condities het experiment wordt beëindigd.

Inleiding

Sinds 2013 kan een bevoegd gezag in het voortgezet onderwijs voor een school een DAMU-licentie aanvragen. Dit is geregeld in de Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO. Deze licentie geeft de mogelijkheid voor scholen in het voortgezet onderwijs om voor DAMU-leerlingen af te wijken van enkele bepalingen uit de Wet op het voortgezet onderwijs. Ook geeft de licentie de mogelijkheid aan scholen om maatwerk te bieden aan DAMU-leerlingen waardoor zij onderwijs en toptalentontwikkeling goed kunnen combineren. Sinds 2016 is daaraan toegevoegd dat talentvolle dans- en muziekleerlingen in het voortgezet onderwijs (VO-DAMU-leerlingen)1 aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de reiskosten tussen het woonadres en het adres van de DAMU-school. Sinds 1 augustus 2018 is dit geregeld via de Subsidieregeling reiskosten DAMU-leerlingen VO.

De Tweede Kamer heeft met de motie Rudmer Heerema c.s.2 de regering verzocht om dit ook voor het primair onderwijs mogelijk te maken en onderhavige beleidsregel is een deel van de uitwerking daarvan.3 Zie voor de subsidieregeling de Subsidieregeling reiskosten DAMU-leerlingen PO. Aangetekend moet worden dat beide regelingen nauw met elkaar samenhangen en gezamenlijk de basis vormen voor het DAMU-stelsel in het primair onderwijs.

Experiment

Deze beleidsregel heeft de vorm van een experiment gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs, omdat het primair onderwijs niet eenzelfde soort bepalingen kent als waarop de Beleidsregel DAMU-licentie VO 2020 is gebaseerd. De inzet van het experiment is dan ook om te kijken of dergelijke bepalingen voor het primair onderwijs van toegevoegde waarde zijn waar het gaat om het mogelijk maken van maatwerk voor DAMU-leerlingen in de vorm van het toekennen van DAMU-licenties. Met het experiment wordt bekeken of het DAMU-stelsel zoals geldend voor het voortgezet onderwijs ook van meerwaarde is voor het primair onderwijs. Concreet wordt daarbij gekeken naar de effecten van het geven van de ruimte, bedoeld in artikel 6.

Succes wordt afgemeten aan de mogelijkheden voor scholen om maatwerk te leveren aan DAMU-leerlingen waardoor zij beter in staat zijn om onderwijs en hun toptalentontwikkeling te combineren. Voorop hierbij staat borging en versterking van de kwaliteit van het onderwijs en de toptalentontwikkeling. Daarbij moet het bieden van ruimte dus positief uitpakken. Het bieden van ruimte mag niet leiden tot negatieve gevolgen voor bestuur, school, leraren, leerlingen, ouders of andere direct betrokkenen. Als dat toch het geval is, zal wet- en regelgeving niet aangepast worden en moet gezocht worden naar alternatieven om ruimte te bieden.

Probleem

Met het in het leven roepen van het DAMU-stelsel voor het primair onderwijs krijgen DAMU-leerlingen de ruimte om de ontwikkeling van hun toptalent dans of muziek te ontwikkelen in combinatie met het volgen van onderwijs. DAMU-leerlingen krijgen nu namelijk niet de specifieke ondersteuning die nodig is in de organisatie en invulling van hun onderwijs en ervaren vaak een disproportionele studielast. De expertise voor de ondersteuning van DAMU-leerlingen is vaak versnipperd georganiseerd. Het doortrekken van het DAMU-stelsel naar het primair onderwijs draagt bovendien bij aan de samenwerking in de DAMU-keten (dat wil zeggen tussen primair, voortgezet en hoger beroepsonderwijs).

Doel

Het doel van het experiment is om te testen of het in het leven roepen van het DAMU-stelsel voor primair onderwijs positief uitwerkt. Het testen van een stelsel is echter geen doel op zichzelf. Het gaat er uiteindelijk om dat leerlingen, in dit geval DAMU-leerlingen, beter onderwijs krijgen en beter in staat zijn hun toptoptalent te ontwikkelen.

Het achterliggende doel is dan ook dat leerlingen met een uitzonderlijk dans- of muziektalent de ruimte krijgen om hun toptalent, in combinatie met regulier onderwijs, tot het hoogst mogelijke niveau te ontwikkelen. Door de eerdergenoemde knelpunten aan te pakken kunnen de leerlingen zich nog beter ontwikkelen en voorbereiden op de vervolgopleiding. Concreet is daarbij het doel om maatwerk mogelijk te maken voor leerlingen met een DAMU-toptalent. Het gaat daarbij om maatwerk betreffende onderwijstijd, inzet van personeel en de inhoud van vakken. De ondersteuning wordt gelimiteerd tot twaalf scholen (net als in het voortgezet onderwijs) om zo versnippering tegen te gaan en specialisering en bundeling van expertise te versterken. Hierbij is de inzet ook om de samenwerking tussen primair, voortgezet en hoger beroepsonderwijs te versterken. Deze bundeling moet een doorlopende leerlijn tot stand brengen en moet zorgen voor kwaliteitswinst.

Na het experiment zal worden overwogen of wet- en regelgeving moet worden aangepast. Daartoe zal eind 2022 een evaluatie plaatsvinden. Op basis daarvan kan bepaald worden of het nodig is om de wet- en regelgeving aan te passen om het doel te bereiken. Als het antwoord daarop positief is, dan kan op basis van de aanpassing een permanent DAMU-stelsel primair onderwijs worden ingericht.

Geboden ruimte

Op grond van de Experimentenwet onderwijs wordt het voor het bevoegd gezag van scholen mogelijk om ten behoeve van de deelnemers aan het experiment af te wijken van een aantal wettelijke bepalingen Deze mogelijkheid wordt geboden op de volgende thema’s en bepalingen, bedoeld in artikel 6.

Centraal vastgestelde vakanties

De Regeling vaststelling schoolvakanties 2019-2022 stelt de data van een drietal schoolvakanties vast. Deze regeling is vastgesteld op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO). Op grond van de onderhavige beleidsregel mogen scholen voor de DAMU-leerlingen afwijken van artikel 15, tweede lid, van de WPO en daarmee van de centraal vastgestelde zomervakantie, de kerstvakantie en de centraal vastgestelde week meivakantie. Dit betekent dat onderwijs genoten in de centraal vastgestelde vakanties kan meetellen als onderwijstijd en dat de planning van vakanties door de school voor de DAMU-leerlingen kan worden vastgesteld in overeenstemming met het voor de DAMU-leerling aangepaste onderwijsprogramma en de DAMU-toptalentontwikkeling.

Zoals in de volgende paragraaf verder zal worden toegelicht geeft de onderhavige beleidsregel niet de mogelijkheid om af te wijken van andere wettelijk bepalingen dan genoemd in artikel 6. In artikel 6 wordt het kader geregeld van de wettelijke bepalingen waar het bevoegd gezag van af kan wijken. In het kader van de ruimte die wordt geboden betreffende vakanties is het belangrijk specifiek te wijzen op de verplichting voor scholen om het onderwijs zo in te richten dat leerlingen de vastgestelde minimale onderwijstijd ontvangen. Dit is in het kader van deze beleidsregel vastgesteld op minimaal 850 uren onderwijs per schooljaar (zie artikel 6, onder b). Verder is de Regeling vaststelling schoolvakanties verankerd in de cao primair onderwijs. Op grond van de onderhavige beleidsregel kan niet worden afgeweken van de cao. Over afwijking van de cao dient overeenstemming te worden bereikt met de vakbonden, via het Decentraal Georganiseerd Overleg.

Daarnaast worden de regio-indeling en daaraan verbonden data, onder andere die van de eerste schooldag, volgend uit de Regeling vaststelling schoolvakanties 2019-2022 gehanteerd in het kader van de bekostiging en de bekostigingssystematiek. Daar maakt deze beleidsregel geen uitzondering op.

Onderwijstijd

Het combineren van het volgen van primair onderwijs en het ontwikkelen van een DAMU-toptalent vergt keuzes waar het gaat om de organisatie van de onderwijstijd. Daartoe is, zoals hiervoor toegelicht, geregeld dat er mag worden afgeweken van de vakantieregeling. Daarnaast wordt geregeld dat er mag worden afgeweken van de bepalingen uit artikel 8, negende lid, onderdeel b, van de wet. Deze bepalingen regelen het aantal, de planning en de spreiding van de uren onderwijs. Daaronder valt ook de bepaling dat er niet vaker dan zeven keer een schoolweek van minder dan vijf schooldagen mag plaatsvinden.

Deze bepalingen zijn onnodig klemmend bij de combinatie van onderwijs en toptalentontwikkeling. Daarom is bepaald dat een DAMU-leerling elk jaar minimaal 850 uren onderwijstijd moet krijgen, maar mag het bevoegd gezag van de DAMU-school en de DAMU-school bepalen hoe deze onderwijstijd wordt gepland. Waar nodig kunnen ze daarin rekening houden met trainingstijden, repetitiedagen, concoursen en andere aspecten die komen kijken bij het combineren van onderwijs en talentontwikkeling. Deze flexibiliteit maakt het gemakkelijker om toch al het onderwijs te volgen en tegelijkertijd op de juiste momenten te werken aan toptalentontwikkeling. Voor een deel kan dit ook buiten schooltijd plaatsvinden, omdat het aantal uren onderwijs per schooljaar naar beneden is bijgesteld (850 in plaats van ongeveer 940 uur). Het is wel van belang dat er binnen de minimale 850 uren onderwijs sprake is van een evenwichtige spreiding van de diverse vakken.

Kerndoelen en vakken

Een deel van het onderwijsprogramma overlapt sterk met de invulling van de DAMU-toptalentontwikkeling. Wet- en regelgeving belemmert echter dat de inhoud van de DAMU-toptalentontwikkeling kan meetellen als onderwijs en onderwijstijd. Om dit toch mogelijk te maken is er geregeld dat de kerndoelen 54 tot en met 58 (Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs), en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f van de WPO (vakken zintuiglijke en lichamelijke oefening en expressie-activiteiten) anders kunnen worden ingevuld dan nu bedoeld in wet- en regelgeving. Daarmee kan de DAMU-toptalentontwikkeling meetellen als onderwijstijd en wordt een dubbele studielast voorkomen. Het bevoegd gezag, de school en de leraar blijven verantwoordelijk voor het onderwijs dat wordt gegeven aan de DAMU-leerlingen, maar worden hiermee in staat gesteld om maatwerk te bieden en om de DAMU-toptalentontwikkeling te incorporeren in het onderwijs.

Bevoegdheid

Met deze beleidsregel krijgen scholen de ruimte om, voor de invulling van de kerndoelen 54 tot en met 58 en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de wet een ander type professional in te zetten.

Kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor leerlingen, waarin ook de kansengelijkheid geborgd is, staat hierbij onverkort voorop. Dit is een logische afbakening, omdat DAMU-leerlingen in hun talentontwikkeling juist invulling geven aan deze onderdelen, maar vaak op een veel hoger niveau en met een specifieke specialisatie. Dat maakt maatwerk en invulling door een specifieke professional nodig, waarbij nog steeds mag worden gesproken over kwalitatief hoogstaande invulling van de onderwijstijd in lijn met de bedoeling van deze bepalingen, echter niet exact in overeenstemming met de specifieke uitwerking zoals gegeven aan deze bepalingen.

De afwijkingsmogelijkheid met betrekking tot de inzet van onderwijspersoneel maakt het mogelijk om andersoortige professionals in te zetten. Immers, de expertise voor dans- en muziektoptalentontwikkeling is vaak niet aanwezig bij mensen met een pabo-diploma of vakbevoegdheid. Het gaat vaak om kunstenaars, dansers of musici met een lange staat van dienst. Deze groep mensen is vaak ook niet in dienst van het bevoegd gezag waar zij een deel van het onderwijs verzorgen, maar geeft gastlessen of onderwijs aan verschillende instellingen namens een andere instelling (ze zijn bijvoorbeeld in dienst bij een school voor voortgezet onderwijs, hbo-instelling of culturele instelling). Om te voorkomen dat hier altijd een leraar met een pabo-diploma bij aanwezig moet zijn, is de afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van de WPO, geregeld.

Ook is met deze afwijkingsmogelijkheid geregeld dat het onderwijs vallend onder de kerndoelen 54 tot en met 58 (Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs), en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de WPO (vakken zintuiglijke en lichamelijke oefening en expressie-activiteiten) niet per definitie gegeven hoeft te worden op de locatie van de school voor primair onderwijs. Zeker waar het gaat om dans- en muziektalent is er behoefte aan praktijkruimtes met specifieke voorzieningen. Er is bijna geen enkele school voor primair onderwijs die daar zelf de beschikking over heeft. Vaak wordt gebruik gemaakt van de faciliteiten bij scholen voor voortgezet onderwijs, hbo-instellingen of culturele instellingen. Daarbij komt dat de ontwikkeling van DAMU-leerlingen ook gepaard gaat met oefeningen, repetities en optredens in concertzalen, muziekhallen of andere locaties. Om dit goed te combineren met onderwijs, en in verschillende gevallen mee te kunnen tellen als onderwijstijd, zijn de hiervoor genoemde afwijkingen geregeld.

Geldigheid overige wet- en regelgeving

Hiervoor is de op basis van deze beleidsregel gecreëerde ruimte voor de deelnemende scholen aan het experiment beschreven. Daarbij moet benadrukt worden dat deze beleidsregel niet de mogelijkheid geeft om af te wijken van andere wet- en regelgeving (dat wil zeggen anders dan de bepalingen bedoeld in artikel 6). Deze overige wet- en regelgeving (en de daarmee samenhangende regels en voorschriften, zoals uit de cao primair onderwijs) blijven dus onverkort gelden. Voor de volledigheid moet daaraan worden toegevoegd dat daarmee ook wet- en regelgeving van andere departementen wordt bedoeld.

Ook de verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag en het niet mogen zijn uitgesloten van het geven van onderwijs door een rechterlijke uitspraak blijven gelden.

Een ander belangrijk aspect is dat in artikel 13, eerste lid, onder e, van de WPO staat dat in de schoolgids uitgeschreven moet zijn dat de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet, vrijwillig is. Dit betekent dat de toelating tot de school of deelname aan een specifiek onderwijsprogramma niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.

Als laatste wordt benadrukt dat met deze beleidsregel geen ruimte wordt gecreëerd om de stelsels van onderwijs en kinderopvang of naschoolse activiteiten samen te voegen. Indien basisonderwijs en kinderopvang in één organisatie zijn ondergebracht, dient rekening te worden gehouden met de regels van beide stelsels.

Randvoorwaarden voor en waarborgen bij deelname

Om te borgen dat het bieden van ruimte voor maatwerk aan DAMU-leerlingen ten goede komt aan de onderwijskwaliteit, is het essentieel om goede randvoorwaarden te stellen. Deze komen terug in de eisen aan de aanvraag, zoals geregeld in de artikelen 3, 4 en 5, en zijn terug te voeren op de volgende onderwerpen.

Samenwerkingsovereenkomst als waarborg voor kwaliteit

De meerwaarde van een DAMU-stelsel in het primair onderwijs is dat daarmee de doorlopende leerlijn tussen primair en voortgezet onderwijs wordt versterkt. Daarnaast wordt daarmee de band tussen de hbo-instelling en het primair onderwijs versterkt. Om dit te borgen en te versterken wordt als onderdeel van de aanvraag gevraagd om een door alle betrokken partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst tussen de school waarvoor het bevoegd gezag de aanvraag doet, een school voor voortgezet onderwijs die een DAMU-licentie heeft op basis van de Beleidsregel DAMU-licentie VO 2020 en een hbo-instelling voor dans of muziek te overleggen.

Deze overeenkomt is niet alleen een intentieverklaring, maar geeft ook aan dat er sprake is van een structurele inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen deze drie partijen en geeft inzicht in de inhoud van deze samenwerking. Daarom wordt in de beleidsregel voorgeschreven dat daarbij in ieder geval moet worden ingegaan op een vijftal zaken. Er wordt geen specifieke invulling verwacht, maar er wordt wel verwacht dat bij deze punten wordt stilgestaan zodat duidelijk is wat de afspraken en werkwijzen zijn.

  • 1. De gezamenlijke visie, missie en doelen:

    Deze zaken geven een beeld van waar de drie instellingen voor staan en wat ze willen bereiken. Hiermee wordt beoogd dat de deelname aan het experiment een verandering vormt met een duurzaam karakter waar goed over is nagedacht, en die goed kan worden ingebed in het onderwijs van de betreffende instellingen. Dit is een belangrijke randvoorwaarde om succesvol gebruik te maken van de door deze beleidsregel geboden extra ruimte.

  • 2. De borging van de doorlopende leer- en ontwikkellijnen en de warme overdracht tussen de betrokken onderwijsinstellingen per DAMU-leerling:

    Een pluspunt van het inrichten van een DAMU-stelsel voor primair onderwijs is de aansluiting van het primair onderwijs op het voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Hierdoor wordt opgedane kennis en geboden ondersteuning gecontinueerd.

  • 3. De wijze waarop de expertise en het personeel tussen de betrokken onderwijsinstellingen wordt gedeeld:

    Een belangrijk onderdeel van de samenwerking tussen de drie hiervoor genoemde partijen zijn de afspraken over de manier waarop expertise en personeel gezamenlijk wordt ingezet om DAMU-leerlingen te kunnen voorzien van de best mogelijke talentontwikkeling op het hoogst mogelijke niveau.

  • 4. Eventuele aanvullende afspraken over de samenwerking tussen de betrokken onderwijsinstellingen:

    Het is afhankelijk van de wensen en mogelijkheden van de drie aan een samenwerkingsovereenkomst deelnemende partijen hoe deze samenwerking eruit gaat zien. Deze moet in ieder geval ingaan op voorgaande aspecten, maar kan meer behelzen. Eventuele aanvullende afspraken kunnen expliciet gemaakt worden, zodat de partijen weten wat ze van elkaar kunnen verwachten.

  • 5. De wijze waarop het proces van gezamenlijke beoordeling van de kwaliteit, en zo nodig de verbetering en verdere borging hiervan, van onderwijs en talentontwikkeling wordt ingericht:

    Het bieden van goed onderwijs en toptalentontwikkeling gaat ook over de manier waarop de kwaliteit daarvan wordt gevolgd, beoordeeld en verbeterd. Daar waar instellingen gezamenlijk dit onderwijs en aanbod bieden, moet ook worden nagedacht over de manier waarop dan gezamenlijk naar deze kwaliteit wordt gekeken.

Verklaring aantal DAMU-leerlingen voor voldoende bereik

Maatwerk en bundeling van expertise heeft pas zin als er een substantiële groep DAMU-leerlingen er zijn voordeel mee kan doen. Daarom moet de school waarvoor het bevoegd gezag deelname aan het experiment aanvraagt, verklaren dat er op het moment van de aanvraag minimaal vijftien DAMU-leerlingen op de school zijn ingeschreven. Dit gebeurt door een lijst die de basisschool bijhoudt en die door de hogeschool is goedgekeurd. Deze lijst hoeft niet meegeleverd te worden bij de aanvraag, omdat de persoonsgegevens die deze lijst bevat niet relevant zijn voor de aanvraag zelf. In het kader van het toezicht moet deze lijst beschikbaar zijn op de school ter inzage voor de inspectie.

De licentie wordt verstrekt tot 1 augustus 2023, ook als gedurende die periode het aantal DAMU-leerlingen daalt tot onder de vijftien.

Schoolplan als waarborg voor gepland aanbod

Ondersteuning van en aanbod voor DAMU-leerlingen moet een langdurig karakter hebben. Dat vraagt om duidelijkheid over beleid en doelen op schoolniveau (niet enkel op samenwerkingsniveau). Om dit te borgen wordt gevraagd om een schoolplan te overleggen waarin wordt ingegaan op de afspraken die zijn gemaakt voor DAMU-leerlingen. Daarbij moet in ieder geval worden aangegeven wat de invulling van het onderwijs en het aanbod van toptalentontwikkeling zal zijn voor deze DAMU-leerlingen. Daarnaast is het van belang dat duidelijk is hoe de school zorgdraagt voor het benodigde maatwerk, flexibiliteit en ondersteuning voor de DAMU-leerlingen. Verder moet duidelijk zijn wie aanspreekbaar is met betrekking tot de ondersteuning van DAMU-leerlingen. Door de rollen, taken en verantwoordelijkheden te omschrijven in het schoolplan wordt willekeur voorkomen en wordt er gezorgd voor een structureel gepland onderwijs- en toptalentontwikkelingsaanbod voor DAMU-leerlingen.

Waarborgen voor de onderwijskwaliteit

Om te waarborgen dat bij de start van het experiment de kwaliteit van het onderwijs op de deelnemende scholen boven de door de inspectie gehanteerde norm voor basiskwaliteit uitkomt, , mogen scholen alleen deelnemen als zij de waardering ‘goed’ of het oordeel ‘voldoende’ hebben.

Instemming medezeggenschapsraad

De medezeggenschapsraad heeft adviesbevoegdheid heeft ten aanzien van de ‘regeling van de vakantie’ (artikel 11, eerste lid en onder l, Wet medezeggenschap op scholen (WMS)) en de oudergeleding heeft instemmingsrecht ten aanzien van de ‘onderwijstijd’ (artikel 13, eerste lid en onder h, WMS). Vanwege het belang van draagvlak en betrokkenheid van ouders en personeel wordt voor deelname aan het experiment daarom tevens een bewijs van instemming van de medezeggenschapsraad verlangd.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal deze beleidsregel uitvoeren. Dat wil zeggen dat een school in de periode bedoeld in artikel 3, tweede lid, de aanvraag kan indienen via PO_Ruimte_voor_Regie@minocw.nl. Mochten er vooraf vragen zijn, dan kunnen deze ook via dit e-mailadres gesteld worden.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal met een multidisciplinair team de aanvragen volgens de criteria en voorrangsregels uit de beleidsregel op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen behandelen. Hierbij wordt ook het advies van de Stichting DAMU betrokken. Per 1 augustus 2021 starten de deelnemende scholen met het experiment. De Inspectie van het onderwijs is op de hoogte van de scholen die mogen deelnemen aan het experiment en zal op reguliere wijze toezicht houden op het onderwijs op deze scholen.

Deze beleidsregel is via een uitvoeringstoets voorgelegd aan DUS-I, DUO, de Inspectie van het onderwijs en de ADR. Zij achten de beleidsregel uitvoerbaar en handhaafbaar. Naar aanleiding van de toetsing is de beleidsregel wel op enkele punten aangescherpt en is de toelichting ook aangevuld.

Gegevensverwerking en privacy

In het kader van deze beleidsregel worden geen persoonsgegevens verwerkt anders dan de contactgegevens van de contactpersoon die tijdens de looptijd van het experiment het aanspreekpunt is. Dit is in lijn met het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien het gaat om een reguliere situatie die geregeld is in de Awb is bepaald dat er geen losse privacyimpactanalyse noodzakelijk is. Desalniettemin is gekeken naar de verwerking en beveiliging van de contactgegevens.

Voor de verwerking van deze persoonsgegevens worden de standaard beveiligingsvereisten en bewaartermijnen gehanteerd. Dat wil zeggen dat de informatiebeveiliging plaatsvindt volgens de algemeen erkende overheidsnormen, te weten: de Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid, het Informatiebeveiligingsplan en Tactisch Normen Kader. Daarnaast gelden de bewaartermijn en voorschriften uit de Generieke selectielijst Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Overigens is de verwerking noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, zoals vastgesteld in de beleidsregel en op grond van artikel 4:2, eerste en tweede lid, van de Awb. Daarbij geeft de betrokkene toestemming voor de verwerking van zijn persoonsgegevens met als doel dat de aanvrager in aanmerking komt voor deelname aan het experiment.

Ook heeft betrokkene die de gegevens verstrekt geheel conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming het recht op informatie, het recht van inzage, het recht op rectificatie, het recht op gegevenswissing, het recht op beperking van de verwerking, een kennisgevingsplicht inzake rectificatie of wissing van persoonsgegevens, het recht op overdraagbaarheid van gegevens, het recht van bezwaar en het recht om niet onderworpen te worden aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit. Daarbij worden de rechten van de betrokkenen niet beperkt, ze krijgen juist meer mogelijkheden door het kunnen aanvragen van deelname aan het experiment.

Met inachtneming van het hiervoor genoemde, kan worden uitgegaan van goede beveiliging, professionaliteit van medewerkers, correcte verwerking en een minimum aan risico. Dit wordt verder ondersteund doordat het hier gaat om een standaardproces van aanvragen en beschikken, zoals regulier door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt uitgevoerd.

Regeldruk

De regeldrukkosten die deze beleidsregel met zich meebrengt, zijn in kaart gebracht.4 De kosten zijn berekend volgens het standaardkostenmodel dat is opgesteld door het Ministerie van Financiën. Aangezien het hier gaat om een nieuwe beleidsregel ontstaan er nieuwe verplichtingen, voortvloeiend uit wet- en regelgeving, voor het aanleveren van informatie.

In dit geval is de beleidsregel gericht tot het bevoegd gezag van de school in het primair onderwijs die in aanmerking wil komen voor deelname aan het experiment en een DAMU-licentie. Daartoe doen deze scholen dan een aanvraag. Per aanvraag moet gerekend worden op ongeveer € 930,- regeldrukkosten. In totaal zal het hier gaan om ongeveer € 11.160,- aan regeldrukkosten, want er wordt uitgegaan van twaalf aanvragen. Dit aantal is afgeleid van de situatie in het voortgezet onderwijs. De regeldrukkosten zijn het gevolg van het kennisnemen van de beleidsregel, het bij elkaar brengen van de juiste gegevens, het opstellen van de juiste documenten, waaronder het schoolplan, het consulteren van de medezeggenschapsraad, het indienen van de aanvraag en het verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de evaluatie.

In aanvulling op voorgaande is ook de regeldruk berekend voor de school voor voortgezet onderwijs en de school voor hoger onderwijs die gezamenlijk met de school voor primair onderwijs een samenwerkingsovereenkomst moeten sluiten voor het geven van DAMU-onderwijs (dat document is onderdeel van de aanvraag). Ondanks het feit dat deze twee partijen niet verantwoordelijk zijn voor het doen van de aanvraag en het aanleveren van de stukken (en dus buiten de berekening zouden kunnen worden gehouden), is hun inzet wel nodig om de school voor primair onderwijs in staat te stellen hun aanvraag te doen. Daarom zijn de regeldrukkosten ook voor hen berekend. De inzet van deze andere instellingen kost ongeveer € 400,- regeldruk per instelling. In totaal is dat € 9.600,- aan regeldrukkosten voor de twaalf scholen voor voortgezet onderwijs en de twaalf scholen voor hoger onderwijs gezamenlijk.

Deze beleidsregel is met een kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing van de gevolgen voor de regeldruk aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd. Het ATR is van mening dat de gevolgen voor regeldruk van deze beleidsregel beperkt zijn. Om die reden is deze beleidsregel niet geselecteerd voor formele advisering, maar ambtelijk afgehandeld.

Financiële gevolgen

Deze beleidsregel heeft geen financiële gevolgen voor de scholen en hun besturen. Het invoeren van de mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen, bedoeld in artikel 6, heeft geen financiële gevolgen. Natuurlijk staat het een bestuur vrij om zelf hun lumpsummiddelen anders in te zetten ter ondersteuning van het experiment. Dit zal via de evaluatie ook nader worden onderzocht.

Evaluatie

Na twee jaar wordt gekeken of de beleidsregel goed heeft gewerkt en of verlenging of aanpassing van wet- en regelgeving gewenst is. Hierbij wordt met name gekeken naar de impact op de kwaliteit van het onderwijs en de ontwikkeling van de leerlingen. Deze beleidsregel wordt in samenhang met de Subsidieregeling reiskostenvergoeding DAMU-leerlingen PO geëvalueerd. Op deze wijze zal er sprake zijn van een evaluatie van het gehele DAMU-stelsel voor het primair onderwijs.

De evaluatie van beide regelingen wordt door een onafhankelijk onderzoeksbureau uitgevoerd. De onderzoekers zullen tegen het einde van het experiment een eindrapport uitbrengen. Op basis van deze evaluatie kan dan worden bepaald of de uitkomsten aanleiding geven voor verlenging van de beleidsregel of het eventueel wijzigen van wet- en regelgeving.

Ten behoeve van de evaluatie zullen gegevens uit verschillende bronnen worden gecombineerd. De invulling van het onderzoek zal in overleg met het onderzoeksbureau vorm krijgen. Het onderzoek zal mede gebaseerd worden op de gegevens van de inspectie, DUS-I en DUO. Tevens worden de aanvragers en betrokken scholen gevraagd om mee te werken aan het onderzoek en informatie te verstrekken in het kader van het onderzoek.

Bij de evaluatie zal in ieder geval stil worden gestaan bij de effecten op de kwaliteit van het onderwijs en de bijdrage aan de talentontwikkeling van de DAMU-leerlingen. Ook zal er worden gekeken naar de mogelijkheid om de regelingen en stelsels voor primair en voortgezet onderwijs te combineren. Gelijktijdige afgifte van de licenties is nodig om de keten te sluiten. Deze verwevenheid heeft ook gevolgen voor het geval dat één van de licenties wordt ingetrokken; er zal dan duidelijk moeten zijn wat dat voor de rest van de keten (en leerlingen) betekent. Verder zal er stil worden gestaan bij de doelmatigheid en toereikendheid van de middelen die de verschillende instellingen tot hun beschikking hebben om het DAMU-aanbod en -onderwijs te verzorgen.

Caribisch Nederland

Deze beleidsregel is niet van toepassing op Caribisch Nederland. In de praktijk kan er vanuit Caribisch Nederland ook geen beroep gedaan worden op deze beleidsregel, zelfs als de beleidsregel wel van toepassing zou zijn op Caribisch Nederland. Hier zijn verschillende redenen voor.

Het is bijvoorbeeld zo dat er op Caribisch Nederland geen scholen zijn voor voortgezet onderwijs met een DAMU-licentie en dat dit nu ook niet mogelijk is volgens de Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO. Verder is het zo dat er geen Caribisch-Nederlandse leerlingen zijn toegelaten tot een hbo-voortraject dans of muziek. Dit laatste omdat er geen hbo-instellingen zijn op Caribisch Nederland en omdat de hbo-instellingen op de naburige eilanden een dergelijk traject niet aanbieden.

In het kader van de evaluatie kan opnieuw worden gekeken naar Caribisch Nederland in relatie tot deze beleidsregel en de mogelijkheden voor DAMU-toptalenten. Het ligt in de rede om de Wet primair onderwijs BES aan te passen als de wet wordt aangepast. Gelijkvormigheid van wet- en regelgeving is hierbij het uitgangspunt, evenals dezelfde kansen en mogelijkheden voor de leerlingen in beide delen van Nederland (Europees en Caribisch).

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Doel regeling

Het doel van de toekenning van een DAMU-licentie in het primair onderwijs is om aan toptalenten op het gebied van dans en muziek meer ruimte te bieden om talentontwikkeling en onderwijs te combineren. De beleidsregel is bedoeld voor leerlingen die een reëel perspectief hebben op doorstroom naar een dans- of muziekvakopleiding. De beleidsregel biedt daartoe aangewezen scholen de mogelijkheid om te kunnen afwijken van de wettelijke voorschriften voor het primair onderwijs met betrekking tot onderwijstijd, onderwijsinvulling en onderwijspersoneel. Daarnaast wordt de samenwerking tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs en hoger beroepsonderwijs versterkt.

Artikel 3. Procedure aanvraag DAMU-licentie

Een aanvraag wordt gedaan bij de minister en moet voldoen aan verschillende voorwaarden betreffende het proces. De aanvraag geschiedt door middel van het zenden van een e-mailbericht met daarbij de benodigde documenten, bedoeld in artikel 4, aan de Dienstpostbus Ruimte voor Regie: PO_Ruimte_voor_Regie@minocw.nl. Deze gegevens worden enkel gebruikt in de besluitvorming en verdere uitvoering van het experiment. Er wordt uitgegaan van twee tranches.

Als een aanvraag onvolledig wordt ingediend, dan krijgt de indiener de kans deze aanvraag aan te vullen. De datum van aanvulling zal dan gelden als de datum van binnenkomst. Dit moment wordt dus gebruikt voor de selectie in het geval er meer aanvragen zijn dan plekken. Er moet altijd sprake zijn van een samenwerking met een school voor voortgezet onderwijs met een DAMU-licentie. Er zijn twaalf scholen die aan deze voorwaarde voldoen. Daarbij krijgt per school voor voortgezet onderwijs met een DAMU-licentie maar één school voor primair onderwijs een DAMU-licentie en toegang tot deelname aan het experiment.

De Stichting DAMU is het vertegenwoordigend orgaan van de DAMU-scholen. Zij hebben de kennis en expertise op het gebied van de begeleiding van DAMU-leerlingen en hebben jaren ervaring met het DAMU-stelsel in het voortgezet onderwijs. De minister kan de Stichting DAMU vragen te adviseren over de aanvragen.

Om te zorgen dat de deelname van de DAMU-scholen aan het experiment en de geldigheid van hun DAMU-licentie op hetzelfde moment aflopen, ook als er sprake is van een tweede tranche van deelnemende scholen per 1 augustus 2022, is geregeld dat de door de minister afgegeven DAMU-licenties, en toestemming voor deelname aan het experiment, ingaan per 1 augustus volgend op het besluit van de minister. Deze is geldig tot en met 31 juli 2023. Dus ook voor een eventuele tweede tranche geldt de datum van 31 juli 2023.

Artikel 4. Aanvraag DAMU-licentie

De aanvraag voor deelname aan het experiment en het verkrijgen van een DAMU-licentie moet in ieder geval de zes onderdelen bevatten bedoeld in artikel 4, te weten overzicht contactgegevens, schriftelijke overeenkomst, verklaring met betrekking tot lijst leerlingen, schoolplan, afschrift rapport inspectie en bewijs instemming medezeggenschapsraad. Deze onderdelen zijn de stukken die laten zien of een school aan de randvoorwaarden voldoet om af te kunnen wijken van wet- en regelgeving bedoeld in artikel 6, en onderwijs en ondersteuning te bieden aan DAMU-leerlingen.

De ter inzage beschikbare lijst met minimaal vijftien DAMU-leerlingen is nodig om vast te stellen of er voldoende leerlingen zijn om de afwijking van wet- en regelgeving te verantwoorden. De lijst zelf hoeft niet te worden overlegd, want de persoonsgegevens uit deze lijst zijn niet relevant voor de aanvraag en die wil het ministerie dan ook niet in haar bezit hebben, zeker ook vanuit het oogpunt van privacy.

Het schoolplan dat moet worden overlegd geeft de waarborg dat het hier gaat om een doordacht en vooraf gepland aanbod.

Het afschrift van een rapport van de Inspectie van het onderwijs is nodig om vast te stellen dat de school aan de deelnamevereiste van het oordeel van minimaal ‘voldoende’ voldoet.

Artikel 5. Voorwaarden voor verstrekken DAMU-licentie

Een school kan niet deelnemen aan het experiment als de kwaliteit van het onderwijs op de school beoordeeld is als ‘onvoldoende’ of ‘zeer zwak’. Verder staat deelname open voor maximaal twaalf scholen. Daarbij moet er sprake zijn van een samenwerkingsovereenkomst met een school voor voortgezet onderwijs met een DAMU-licentie en een hbo-instelling. Hier wordt in artikel 5, tweede lid, de voorwaarde aan verbonden dat er per school voor voortgezet onderwijs met een DAMU-licentie maar één school voor primair onderwijs een DAMU-licentie verkrijgt. Zo wordt voor het primair onderwijs dezelfde regionale spreiding van de DAMU-scholen bewerkstelligd als in het voortgezet onderwijs en is er sprake van één keten en bundeling van kennis en expertise binnen die keten. Dit gaat de versnippering van expertise tegen en versterkt de kwaliteit.

Artikel 6. Afwijkingen

Het bevoegd gezag van een DAMU-school kan voor DAMU-leerlingen kiezen voor een andere invulling of afwijken van de volgende bepalingen uit de wet:

  • a. Artikel 15, tweede lid, van de wet;

    Deze afwijkingsmogelijkheid geeft de mogelijkheid voor het bevoegd gezag van scholen om de vakanties zo te plannen dat ze passen bij de ontwikkeling en het jaarritme van een DAMU-leerling. Als er onderwijs wordt genoten in de door de rijksoverheid centraal vastgestelde vakanties, kan dat worden meegeteld als onderwijstijd. Zo ontstaat meer ruimte voor maatwerk in de planning van onderwijs.

  • b. Artikel 8, negende lid, onderdeel b, van de WPO, met dien verstande dat DAMU-leerlingen per schooljaar niet minder dan 850 uren onderwijs ontvangen;

    Deze afwijkingsmogelijkheid geeft de ruimte aan het bevoegd gezag van scholen om de onderwijstijd op een bij de DAMU-leerling passende wijze te plannen. Daarbij is geborgd dat de DAMU-leerling minstens 850 uren onderwijs krijgt. Dit geeft de ruimte om ook buiten het onderwijs tijd te besteden aan de ontwikkeling van het DAMU-toptalent.

  • c. De kerndoelen 54 tot en met 58, bedoeld in Bijlage Vernieuwde kerndoelen WPO, bij het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO, zoals vastgesteld op basis van artikel 9, vijfde lid, van de WPO:

    Deze afwijkingsmogelijkheid maakt het mogelijk om kerndoelen 54 tot en met 58, dat wil zeggen kunstzinnige oriëntatie en bewegingsonderwijs, anders of niet in te vullen. Dit geeft de ruimte voor het combineren van onderwijs en toptalentontwikkeling, zonder dat er sprake is van een dubbele studielast.

  • d. Artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de wet;

    Deze afwijkingsmogelijkheid maakt het mogelijk om de zintuiglijke en lichamelijke oefening en de expressie-activiteiten anders of niet in te vullen. Dit geeft de ruimte voor het combineren van onderwijs en toptalentontwikkeling, zonder dat er sprake is van een dubbele studielast.

  • e. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van de wet, met dien verstande dat dit enkel mogelijk is aangaande het verzorgen van de invulling van de kerndoelen 54 tot en met 58, en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f. van de WPO.

    Deze afwijkingsmogelijkheid maakt het mogelijk dat andere typen professionals worden ingezet betreffende de kerndoelen 54 tot en met 58 en artikel 9, eerste lid, onderdelen a en f, van de WPO. Daarbij regelt deze afwijking dat deze professional niet in dienst hoeft te zijn van het betreffende bevoegd gezag waar de DAMU-school onder valt en dat de onderwijstijd niet altijd ingevuld hoeft te worden op de locatie van de DAMU-school voor primair onderwijs.

Deelnemende scholen mogen van alle vijf de bovenstaande artikelonderdelen afwijken, maar kunnen er ook voor kiezen om af te wijken van enkel één, twee, drie of vier van de onderdelen. Daarbij is wel van belang dat er binnen de minimale 850 uren onderwijs sprake is van een evenwichtige spreiding van de diverse vakken.

Artikel 7. Looptijd en beëindiging experiment

Het experiment begint op 1 januari 2021 en duurt tot en met 31 juli 2023. De start van 1 januari 2021 is nodig zodat een bevoegd gezag een aanvraag kan doen voor een school in de maand maart van het kalenderjaar 2021. Scholen die deelnemen aan het experiment starten per 1 augustus 2021 met het experiment. In artikel 3 is de mogelijkheid van een tweede tranche geregeld. Dat wil zeggen dat bevoegde gezagen en scholen die niet op tijd klaar zijn voor de aanvraag in 2021 in 2022 een tweede kans hebben.

De evaluatie van de beleidsregel vindt plaats eind 2022, zoals hiervoor toegelicht. Het is de bedoeling dat op basis van deze rapportage een besluit wordt genomen over het al dan niet sectorbreed aanpassen van de wet- en regelgeving. Dit besluit wordt naar verwachting in de loop van het schooljaar 2022/2023 genomen. Omdat het niet wenselijk is dat er veel opeenvolgende aanpassingen in het aanbod van de deelnemende scholen komen, zijn er twee momenten in de beleidsregel opgenomen voor wanneer de scholen weer aan de geldende wet- en regelgeving moeten voldoen:

  • Indien wordt besloten dat de wet- en regelgeving niet wordt aangepast, dienen de scholen vanaf de start van het schooljaar 2025/2026, dat wil zeggen 1 augustus 2025, de volledige wet- en regelgeving weer na te leven. Hiermee hebben scholen ruim de gelegenheid aanpassingen door te voeren, ook als de besluitvorming over het vervolg in de loop van het schooljaar 2023/2024 plaatsvindt.

  • Indien wordt besloten de wet- en regelgeving sectorbreed aan te passen, kan de minister de termijn waarvoor de experimenteerruimte wordt geboden verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving.

Voor een deelnemende school kan het experiment eerder worden beëindigd en de DAMU-licentie worden ingetrokken in het geval er sprake is van de omstandigheden bedoeld in artikel 2, zesde lid van de Experimentenwet onderwijs. In dit artikel is geregeld dat de bekostiging kan worden beëindigd:

  • op een met redenen omkleed verzoek van het bevoegd gezag;

  • door de minister, indien niet meer wordt voldaan aan de regelen en voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

  • door de minister indien het experiment niet tot de daarmee beoogde doeleinden blijkt te leiden;

  • indien de minister van oordeel is, dat voortzetting van het experiment niet in het belang van de leerlingen zou zijn.

Artikel 8. Verlenging

Als dit experiment slaagt en het blijkt zinvol om de wet aan te passen om zo de mogelijkheid tot toekenning van de DAMU-licentie wettelijk te verankeren, dan mag er geen gat ontstaan in het huidige aanbod voor de DAMU-leerlingen. Om continuïteit te waarborgen is geregeld dat als wordt besloten tot aanpassing van de wet, de minister kan besluiten de duur van het experiment en de DAMU-licentie te verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving.

Artikel 9. Consequentie van niet meer deelnemen aan hbo-voortraject

Het kan zijn dat een leerling de DAMU-status verliest doordat de leerling niet meer deelneemt aan het hbo-voortraject. Deze leerling kan daardoor niet langer worden beschouwd als een DAMU-leerling. Daarmee vervalt ook de noodzaak voor het specifieke maatwerk zoals bedoeld in deze beleidsregel. Daarom dient de desbetreffende leerling vanaf het moment dat hij de DAMU-status verliest weer aan het reguliere onderwijsprogramma deel te nemen.

Artikel 10. Consequentie voor DAMU-leerlingen bij intrekken van DAMU-licentie

Indien de deelname aan het experiment wordt stopgezet en de DAMU-licentie wordt ingetrokken, mogen de DAMU-leerlingen daar niet de dupe van worden. Zij hebben immers geen enkele invloed op deelname aan het experiment en de DAMU-licentie. Daarom is bepaald dat de DAMU-leerlingen voor het resterende deel van het schooljaar waarin deelname aan het experiment is stopgezet de onder de oorspronkelijke DAMU-licentie verkregen mogelijkheden aan die school behouden. Indien dit toch niet mogelijk blijkt, dan moet de school zorgdragen voor een passend alternatief. Na afloop van het lopende schooljaar zullen de DAMU-leerlingen weer moeten voldoen aan de reguliere eisen, want de deelname aan het experiment is gestopt. Een alternatief voor de DAMU-leerlingen kan dan zijn dat zij zich inschrijven op een andere DAMU-school.

Artikel 11. Evaluatie en informatieplicht

Via de evaluatie bij het experiment wordt beleidsinformatie verzameld die de basis zal vormen voor een besluit over een eventuele verlenging van de beleidsregel of aanpassing van wet- en regelgeving. De aanvragers die mogen meedoen aan het experiment zijn verplicht mee te werken aan de evaluatie van de beleidsregel (zie hiervoor ook artikel 5.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS).

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Leerlingen die op grond van Beleidsregel DAMU-licentie VO 2020 op een DAMU-school les krijgen en een hbo-voortraject op het gebied van dans en muziek volgen.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 31 293, nr. 538.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 31 293, nr. 542.

X Noot
4

Onder regeldrukkosten moet worden verstaan: alle investeringen en inspanningen – uitgezonderd financiële lasten – die bedrijven, burgers en of professionals moeten doen en verrichten – uitgedrukt in euro’s – om te voldoen aan verplichtingen uit wet- en regelgeving afkomstig van de Rijksoverheid. Het gaat hierbij om kosten die voortvloeien uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen, waaronder toezicht gerelateerde verplichtingen op basis van wet- en regelgeving. Regeldrukkosten bestaan uit structurele en/of eenmalige regeldrukkosten.

Naar boven