Inkomstenbelasting. Middeling

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 16 december 2020, nr. 2020-226944

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In dit besluit staat het beleid over middeling. Dit besluit is een actualisering van het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB/2013/2058M (Stcrt. 2014, 18413). De goedkeuring voor het betrekken van het jaar van overlijden in het middelingstijdvak als dit jaar wat het inkomen betreft een piekjaar is, is aangepast aan de wijzigingen in de middelingsregeling naar aanleiding van de invoering van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht.

1. Inleiding

In dit besluit staat het beleid ten aanzien van middeling. Dit besluit is een actualisering van het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB/2013/2058M (Stcrt. 2014, 18413), waarin een goedkeuring is verleend voor opname van het jaar van overlijden in het middelingstijdvak.

Hieronder staan de belangrijkste veranderingen ten opzichte van dat besluit:

  • Onderdeel 2 is komen te vervallen omdat het door tijdsverloop zijn belang heeft verloren;

  • Het naar onderdeel 2 vernummerde onderdeel 3 is aangepast aan de wijzigingen van artikel 3.154, eerste lid, Wet IB 2001, bij de invoering van de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

AWR:

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Wet IB 2001:

Wet inkomstenbelasting 2001

2. Opname van het jaar van overlijden in het middelingstijdvak

Het middelingstijdvak bestaat volgens artikel 3.154, eerste lid, Wet IB 2001 uit drie aaneengesloten gehele kalenderjaren waarin de belastingplichtige binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is geweest. Als een belastingplichtige als gevolg van overlijden niet het gehele kalenderjaar als belastingplichtige wordt aangemerkt, kan dat deeljaar geen onderdeel zijn van een middelingstijdvak. Het doel van middeling is om progressienadelen op te vangen in situaties waarin de hoogte van het inkomen uit werk en woning sterk schommelt. Door het uitsluiten van deeljaren in het middelingstijdvak heeft de wetgever kennelijk willen voorkomen dat middeling van toepassing wordt bij inkomensdalingen die worden veroorzaakt door het gedurende het kalenderjaar beginnen of eindigen van de binnenlandse belastingplicht of kwalificerende buitenlandse belastingplicht.

In de praktijk doet het zich voor dat een belastingplichtige door overlijden niet het gehele jaar belastingplichtig is, terwijl zijn inkomen in dat deeljaar juist hoger is dan de inkomens in de aan dat deeljaar voorafgaande kalenderjaren. Bijvoorbeeld vanwege een ontslagvergoeding of de ontvangst van een uitkering die ziet op meerdere jaren (nabetaling), maar in één keer wordt uitbetaald. Zo’n deeljaar kan dan op grond van artikel 3.154 Wet IB 2001 niet in een middelingstijdvak worden betrokken, ondanks het feit dat middeling juist voor dergelijke situaties is bedoeld. Dit acht ik ongewenst, voor zover de stijging van het belastbaar inkomen uit werk en woning niet wordt veroorzaakt door het overlijden van belastingplichtige, zoals bijvoorbeeld bij postuum loon of stakingswinst wel het geval is. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat voor de toepassing van middeling als bedoeld in artikel 3.154 Wet IB 2001, als geheel kalenderjaar mag worden aangemerkt, het kalenderjaar waarin slechts een deel van dat jaar binnenlandse belastingplicht of kwalificerende buitenlandse belastingplicht bestond.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. Het belastbare inkomen uit werk en woning dat in het deeljaar is genoten, is hoger dan de belastbare inkomens uit werk en woning van beide andere kalenderjaren die deel uitmaken van het middelingstijdvak.

  • b. De binnenlandse of kwalificerende buitenlandse belastingplicht is geëindigd als gevolg van het overlijden van de belastingplichtige.

  • c. De oorzaak van het hogere belastbare inkomen uit werk en woning in het deeljaar, is niet gelegen in het overlijden van de belastingplichtige. Voor zover dit wel het geval is, kan dat deel van het belastbaar inkomen niet worden meegenomen in de middeling.

  • d. De overige voorwaarden van artikel 3.154 Wet IB 2001 blijven van toepassing.

3. Ingetrokken regeling

Het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB/2013/2058M (Stcrt. 2014, 18413), is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2020

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

Naar boven