TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze ministeriële regeling worden enkele aanvullende mondkapjesverplichtingen
opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Het gaat om mondkapjesverplichtingen
in voor het publiek toegankelijke binnenruimten, stations en luchthavens, in het onderwijs
en voor contactberoepen. Deze verplichtingen volgen op het dringend advies van het
kabinet om op bepaalde plaatsen mondkapjes te dragen. De Tijdelijke regeling maatregelen
covid-19 bevat reeds een verplichting om een mondkapje te dragen in het openbaar vervoer
en ander bedrijfsmatig vervoer.
Wij gaan hierna in op de redenen om een mondkapje verplicht te stellen in de genoemde
gevallen (§ 2), de verhouding tot andere maatregelen (§ 3), de noodzaak en proportionaliteit
van de verplichtingen (§ 4), de parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding (§ 5)
en de consultatie over deze regeling (§ 6). De specifieke verplichtingen worden verder
toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
2. Redenen voor aanvullende mondkapjesverplichtingen
De keuze voor de aanvullende verplichtingen om een mondkapje te dragen in publieke
binnenruimten en onderwijsinstellingen komt voort uit gezondheidsoverwegingen en het
belang van heldere en eenduidige communicatie.
Volgens het advies van het Outbreak Management Team (OMT) van 4 mei 20201 volgt uit een publicatie2 dat niet-medische mondkapjes de verspreiding van het virus tegen kunnen gaan in situaties
waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt, zoals in het openbaar vervoer. Dit
geldt in het bijzonder voor verspreiding door personen die nog geen symptomen vertonen,
ervan uitgaande dat personen met klachten zich isoleren en afstand houden. Volgens
de publicatie houden de meeste materialen in niet-medische mondkapjes druppels die
geproduceerd worden door de drager van het mondkapje in enige mate tegen. Veel mondkapjes
zorgen op deze manier voor bescherming van de omgeving als een patiënt met het virus
een niet-medisch mondkapje draagt. Volgens het OMT-advies van 13 oktober 2020 hebben
niet-medische mondkapjes daarmee mogelijk een positief effect om de verspreiding van
het virus tegen te gaan, met name door presymptomatische verspreiding van het virus
vanuit de drager van het mondkapje.3 In dit advies schrijft het OMT verder dat het effect van breed niet-medisch mondkapjesgebruik
groter wordt naarmate sprake is van een toenemend aantal besmettingsgevallen.
Gelet op het toenemende aantal besmettingen, acht het kabinet het wenselijk dat in
beginsel mondkapjes worden gedragen op een aantal plaatsen waar het mensen niet altijd
lukt om afstand te houden. Door een mondkapjesplicht in te stellen, kan dit bereikt
worden en het effect van het dragen van mondkapjes verstrekt worden. Wij vinden dit
noodzakelijk, omdat de bijdrage van mondkapjes aan het tegengaan van verspreiding
van het virus, van levensbelang kan zijn op het moment dat sprake is van verregaande
verspreiding van het virus.
Niet-medische mondkapjes kunnen tegelijkertijd de overdracht van andere luchtwegvirussen
enigszins tegengaan, wat de druk op huisartsenpraktijken en GGD-teststraten kan verminderen.4 Het gebruik van niet-medische mondkapjes kan de toenemende druk op de zorg daarmee
beperken.
Tot slot wenst het kabinet met de in deze regeling opgenomen mondkapjesverplichtingen
tegemoet te komen aan de in de samenleving bestaande behoefte aan duidelijkheid over
de vraag of mondkapjes wel of niet gedragen behoren te worden. De discussie over de
wenselijkheid van een mondkapjesplicht kan de algemene communicatie over het belang
van de basisregels verstoren. Ondubbelzinnige communicatie over de toepassing van
mondkapjes is daarom van belang, zoals ook het OMT heeft geconstateerd.5 Heldere regels over de situaties waarin mondkapjes verplicht zijn, kan daarmee bijdragen
aan een betere naleving en handhaafbaarheid van het beleid ter bestrijding van de
epidemie.
3. Verhouding tot andere maatregelen
De verplichtingen die in deze regeling zijn opgenomen tot het dragen van een mondkapje
gelden in aanvulling op de andere maatregelen die worden genomen bij of krachtens
hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en op de OMT-adviezen die de basis
vormen voor het regeringsbeleid ter bestrijding van de epidemie. Dit betekent dat
personen die een mondkapje dragen zich nog steeds moeten houden aan de veiligeafstandsnorm
en moeten voldoen aan bijvoorbeeld de geldende regels over groepsvorming.
Doordat niet-medische mondkapjes geen volledige bescherming bieden tegen de verspreiding
van virusdeeltjes, kan een mondkapje niet als vervanging van social distancing en (hand)hygiënemaatregelen worden ingezet. Het blijft van belang om afstand te houden,
handen te ontsmetten, in de elleboog te niezen en hoesten en thuis te blijven bij
klachten.
Voor zover het situaties betreft waar de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is,
zoals wanneer er tevens sprake is van een werkgever-werknemerrelatie, moeten ook de
verplichtingen op grond van die wet in acht worden genomen. Zo moet, gelet op artikel
5 van de Arbeidsomstandighedenwet, geïnventariseerd worden welke risico’s de arbeid
met zich meebrengt, waaronder het risico op besmetting met het virus. Vervolgens moeten
passende maatregelen worden getroffen. Daarvoor wordt ook verwezen naar de tijdelijke
aanvullende vereisten op de arbeidsplaats in verband met de bestrijding van de epidemie
covid-19, artikel 3.2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij kan gedacht worden
aan het houden van afstand tussen werknemers onderling, afstand houden bij werkzaamheden
waar dat wel mogelijk is, plaatsen van schermen en het treffen van hygiënemaatregelen.
4. Noodzaak en evenredigheid
Uit artikel 58b, tweede lid, Wpg volgt dat de noodzaak en evenredigheid van de keuze
voor een mondkapjesplicht gemotiveerd moet worden. Eenzelfde motiveringsplicht bestaat
als er sprake is van de beperking van grondrechten. De brede verplichting tot het
dragen van een mondkapje zoals in deze regeling voorgesteld, kan een beperking vormen
van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Voor
een dergelijke beperking is een wettelijke grondslag nodig. Deze wordt gegeven in
artikel 58j, eerste lid, onder a, Wpg waarop deze regeling is gebaseerd. Zoals hiervoor
in paragraaf 2 is vermeld, kunnen mondkapjes de verspreiding van het virus tegengaan
in situaties waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt. Wij vinden de plicht
tot het dragen noodzakelijk omdat de bijdrage van mondkapjes aan het tegengaan van
verspreiding van het virus, van levensbelang is op het moment dat sprake is van verregaande
verspreiding van het virus. Nu wij ons thans in die situatie bevinden, kan niet worden
volstaan met de al bestaande maatregelen en is het nodig om deze plicht daaraan toe
te voegen. Deze mogelijke beperking van het recht op de persoonlijke levenssfeer wordt
om de hiervoor genoemde redenen - het belang van bescherming van de volksgezondheid
en het recht op gezondheidszorg als mensenrecht - in relatie tot hetgeen van burgers
gevraagd wordt, evenredig geacht.
5. Parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding
Deze ministeriële regeling wordt in overeenstemming met artikel 58c, tweede lid, Wpg
binnen twee dagen nadat zij is vastgesteld aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
6. Consultatie
6.1. Inleiding
Een ontwerp van deze regeling is op 28 oktober 2020 gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en voorgelegd aan verschillende (advies)organen, bestuurlijke partners, veldpartijen
en andere organisaties. Vanwege het spoedeisende karakter en aangezien zoveel mogelijk
is aangesloten bij het dringende advies van het kabinet om mondkapjes te dragen op
bepaalde plaatsen gold daarbij een reactietermijn van een week. De consultatie heeft
op verschillende punten geleid tot verduidelijking van de toelichting en voorts is
een aantal artikelen aangepast.
Deze regeling, die aanvullend is op de Tijdelijke regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen
(Trm), is gelijktijdig met de Trm in consultatie is gebracht. De meeste partijen die
inbreng hebben geleverd hebben op zowel de Trm als op onderhavige regeling gereageerd.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op die onderdelen van de consultatiereacties
die betrekking hebben op de in de onderhavige regeling opgenomen artikelen. Voor het
overige wordt verwezen naar de in de toelichting bij de Trm opgenomen consultatieparagraaf.
6.2. College voor de rechten van de mens
Wij zijn verheugd dat volgens het College voor de rechten van de mens (College} onderschrijft
dat de belangen van personen met een beperking adequaat zijn betrokken bij de voorbereiding
van de regelingen. Het College merkt terecht op dat het van groot belang is heldere
informatie over de uitzonderingen op de aanvullende mondkapjesplicht te verschaffen,
opdat personen die daarop een beroep doen, niet te maken krijgen met afwijzende of
negatieve bejegening door handhavers of derden op het moment dat zij geen mondkapje
dragen. Richting handhavers zal daar in de informatievoorziening over de regeling
aandacht aan worden besteed, waarbij wel van belang is dat de norm is dat het mondkapje
wordt gedragen en het in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op de uitzondering,
om deze aannemelijk te maken. In de publieksvoorlichting is ook van belang helder
te communiceren over de uitzondering voor personen die vanwege ziekte of beperking
geen mondkapje dragen, zodat derden hen niet negatief bejegenen. Daarbij is van belang
dat men zich realiseert dat niet elke ziekte of beperking immers zichtbaar is.
6.3. Veiligheidsberaad
Het is goed te vernemen dat het Veiligheidsberaad (VB) zich in belangrijke mate kan
vinden in de regeling. Het Veiligheidsberaad roept ertoe op om de mondkapjesplicht
ook te laten gelden in religieuze gebouwen. Dit voorstel hebben wij niet overgenomen,
reeds omdat wij voor de reikwijdte van deze regeling zoveel mogelijk willen aansluiten
bij de reikwijdte van het eerder geldende dringende advies inzake het dragen van mondkapjes.
Wat betreft publieke binnenruimten geldt daarbij dat, zoals toegelicht in de toelichting
op artikel 2a.1, daartoe niet behoren plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten
behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen,
moskeeën, tempels en synagogen.
Het VB vraagt of het klopt dat de verplichting tot het dragen van mondkapjes zich
ook uitstrekt tot de luchthavens. Dit kunnen wij bevestigen. In artikel 2a.1 is opgenomen
dat personen een mondkapje moeten dragen in voor publiek toegankelijke gebouwen in
luchthavens.
6.4. Rechtspraak, College van procureurs-generaal, advocatuur en politie
6.4.1. Raad voor de rechtspraak
De Raad voor de rechtspraak (Raad) maakt opmerkingen over het begrip publiek. Voor
een reactie hierop verwijzen wij naar de consultatieparagraaf in de toelichting op
de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. In verband met mondkapjes wijst de Raad
er in het verlengde van zijn opmerkingen over publiek op dat het dragen daarvan niet
bijdraagt aan een goede communicatie ter zitting en adviseert hij om procesdeelnemers
als uitzonderingscategorie aan te wijzen. Wij merken op dat de mondkapjesplicht niet
samenhangt met de vraag of iemand als publiek kwalificeert. Artikel 2a.1 geldt immers
voor personen (van dertien jaar en ouder) in een publieke binnenruimte. De mondkapjesplicht
geldt echter niet als die mensen geplaceerd zijn en de veiligeafstandsnorm in acht
nemen. Hierbij verdient opmerking dat placeren niet slechts een toegewezen zitplaats
betreft, maar - wanneer de aard van de activiteit dit vergt - ook een toegewezen vaste
plaats waar de activiteit uitgevoerd mag worden (artikel 1.1), zodat bijvoorbeeld
staande kan worden gerekwireerd en gepleit zonder mondkapje. Het komt er daarbij in
beginsel wel op aan - en dat vinden wij ook gepast gelet op het grote belang daarvan
bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 - dat de veilige afstand in acht wordt
genomen. Partijen kunnen dan dus zonder mondkapje spreken. Kunnen noodzakelijke werkzaamheden
niet op gepaste wijze worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand, dan
geldt de veiligeafstandsnorm niet (artikel 2.2). Te denken valt in een zittingszaal
aan advocaten ten opzichte van hun cliënt, tolken ten opzichte van de procespartij
voor wie zij vertalen of rechters in en de griffier van een meervoudige kamer ten
opzichte van elkaar. Dan volstaat voor de uitzondering op de mondkapjesverplichting
dat men geplaceerd is.
De Raad acht ten slotte een handhavingsparagraaf wenselijk, zodat helder is hoe kan
worden gehandeld indien personen weigeren een mondkapje te dragen. Hiervoor zien wij
geen aanleiding. Zoals de Raad terecht opmerkt, is de handhaving in de wet geregeld.
Dit betekent dat de artikelen 58u en 68bis Wpg, waarover het nodige is verhandeld
bij de totstandbrenging, het kader vormen voor de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke
handhaving. Voor het op private titel doen naleven van de mondkapjesverplichting,
waaronder in gerechtsgebouwen, en voor de orde in rechtszalen geldt niets bijzonders
ten opzichte van andere huisregels of wettelijke verplichtingen.
6.4.2. Nederlandse Orde van Advocaten
Noodzaak aparte regeling mondkapjes
De NOvA merkt op dat het voor hen niet duidelijk is waarom voor een separate regeling
is gekozen voor de mondkapjesverplichtingen. Hiervoor is gekozen omdat de Tijdelijke
regeling maatregelen covid-19 een beleidsneutrale vertaling bevat van de op dit moment
geldende noodverordeningen. De verschillende mondkapjesplichten passen daar niet bij.
Strafmaat
De opmerkingen van de NOvA over de strafmaxima en de justitiële documentatie hebben
betrekking op de wet waarop deze regeling berust, respectievelijk de Wet justitiële
en strafvorderlijke gegevens. Wij gaan daarop in het kader van een ministeriële regeling
niet in. De Minister van Justitie en Veiligheid kan, anders dan verzocht geen straf
ombuigen of een lager strafmaximum van toepassing verklaren voor een strafbaar feit
dan de formele wetgever daarop heeft gesteld. Binnen de vastgestelde strafmaxima voert
het openbaar ministerie handhavingsbeleid. Wij hopen de zorg die de NOvA heeft geuit,
te kunnen beperken door erop te wijzen dat het openbaar ministerie heeft laten weten
voornemens te zijn de standaardboete in concreto vast te stellen op € 95 (en op €
38 voor personen jonger dan zestien jaar).
6.4.3. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak merkt op dat het twijfelachtig is of onderwijsinstellingen
wel voldoende mogelijkheden hebben om de afstand van anderhalve meter tussen de leerlingen
te kunnen organiseren, zodat mondkapjes in die situatie niet verplicht zijn. De NVvR
adviseert hierop in te gaan in de toelichting. Naar aanleiding van deze opmerking
is de toelichting op artikel 2a.2 aangevuld.
6.4.4. College van procureurs-generaal
Algemene opmerking
Het College van procureurs-generaal (College) beveelt aan de centrale bepalingen in
de regeling (en ook artikel 6.6 van de Trm) zodanig te formuleren dat duidelijker
is dat er sprake is van een verplichting tot het dragen van een mondkapje (dan wel
een verbod om zich zonder mondkapje in de genoemde plaatsen te bevinden). De achtergrond
van deze opmerking is kennelijk dat het College in de formulering ‘Personen …. dragen
een mondkapje’ niet direct een verplichting ontwaart. Dit berust op een misverstand.
Volgens gangbare wetgevingsterminologie wordt een gebod (verplichting) uitgedrukt
via de zogeheten imperatieve praesens. Woorden als ‘moeten’ of ‘dienen’ worden daarbij
achterwege gelaten (zie ook aanwijzing 3.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Wij zien geen reden om in deze ministeriële regeling van de gangbare wetsterminologie
af te wijken.
Veiligeafstandsnorm en artikel 58f, vierde lid, Wpg
Het College stelt terecht vast dat artikel 58f, vierde lid, Wpg niet wordt genoemd
als artikel waarop de regeling is gebaseerd. Dit is namelijk niet het geval. Het College
vraagt vervolgens waar is geregeld dat op degene die een mondkapjesplicht moet naleven,
niet ook de verplichting rust de veiligeafstandsnorm in acht te houden. Dit is in
zijn algemeenheid niet geregeld, omdat uitgangspunt is dat het dragen van een mondkapje,
iemand die zich ophoudt buiten een woning, niet ontslaat van de verplichting de veilige
afstand te houden tot andere personen. Een uitzondering geldt bijvoorbeeld, kort gezegd,
bij contactberoepen. Dan moet in de regel een mondkapje worden gedragen (artikel 2a.3
van de regeling, gestoeld op artikel 58j, eerste lid, onder a, Wpg), terwijl de veiligeafstandsnorm
- op grond van artikel 58f, vijfde lid, Wpg - niet geldt, voor zover werkzaamheden
in het kader van de beroepsuitoefening noodzakelijk zijn en niet op gepaste wijze
kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand (artikel 2.2 Trm).
In de regel moet iemand die bijvoorbeeld in een winkel loopt én een mondkapje dragen
én de veilige afstand in acht nemen.
Uitzonderingen op de mondkapjesplicht
Het College geeft aan dat de persoon in kwestie die een beroep wil doen op een uitzondering,
dit op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken om goed te kunnen handhaven.
Wat betreft de uitzonderingen op de mondkapjesplicht is het inderdaad aan de persoon
in kwestie om aan te tonen dat er een wettige reden is het mondkapje niet te dragen.
Soms kan op het eerste gezicht al duidelijk zijn waarom iemand geen mondkapje kan
dragen. Er zijn echter ook situaties waarin dit niet het geval is. Het is enerzijds
niet wenselijk om deze personen te belasten met het elke keer opnieuw uitleggen en
aannemelijk maken van de reden waarom ze geen mondkapje kunnen dragen. Daarnaast is
het in deze situatie ook niet wenselijk om de toch al overbelaste zorgaanbieders te
belasten met het afgeven van medische verklaringen. Anderzijds delen wij de zienswijze
van het College dat het voor de handhaving problematisch is als de uitzondering niet
op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt wordt. Daarom wordt samen met patiënten- en
cliëntenorganisaties naar een praktische en voor alle partijen werkbare oplossing
gezocht. Te denken valt bijvoorbeeld aan het opstellen van een voorbeeld voor een
formulier waarmee de uitzondering aannemelijk gemaakt kan worden.
6.4.5. Politie
Voor een reactie op het positieve onthaal dat de voorgelegde regeling bij de politie
kreeg, verwijzen wij naar de consultatieparagraaf in de toelichting van de Tijdelijke
regeling maatregelen covid-19.
Wat betreft de uitzonderingen op de mondkapjesplicht is het inderdaad aan de persoon
in kwestie om aan te tonen dat er een wettige reden is het mondkapje niet te dragen.
Voor de eerste verificatie daarvan menen wij inderdaad een beroep te kunnen doen op
de kundigheid van de handhaver, waaraan de politie terecht refereert. Handhavers zijn
immers gewend een situatie ter plekke en een verklaring in te schatten en naar bevind
van zaken te handelen. Wij zijn het met de politie eens dat mensen zich wel van de
eigen verantwoordelijkheid bewust moeten zijn om op enigerlei wijze aannemelijk te
maken dat zij onder een uitzondering vallen. Zoals we hierboven in reactie op het
College van procureurs-generaal aangegeven hebben, zijn wij met patiënten- en cliëntenorganisaties
in overleg om tot een voor alle partijen werkbare oplossing te komen.
In artikel 2a.6 is mede naar aanleiding van de opmerking van de politie een uitzondering
opgenomen voor identificatie. Wij verwijzen naar paragraaf 6.4. De politie wijst er
verder op dat het voor de handhaving logischer is om de leeftijd waarop de mondkapjesplicht
geldt gelijk te laten lopen met de leeftijd waarop de Wet op de identificatieplicht
van toepassing is. Dit zou concreet betekenen dat in artikel 2a.1 de leeftijd van
veertien jaar wordt opgenomen. Dit voorstel is niet overgenomen, omdat de leeftijd
van twaalf jaar is gebaseerd op medische adviezen. Zowel het OMT als de Wereldgezondheidsorganisatie
adviseren een mondkapjesplicht voor te schrijven vanaf een leeftijd van twaalf jaar.
6.5. Ontvangen consultatiereacties vanuit de gezondheidszorg
Publieke binnenruimte
De regeling voorziet onder meer in een verplichting om een mondkapje te dragen in
‘publieke binnenruimten’. Over dit begrip zijn van verschillende organisaties vragen
ontvangen. Onder meer is gevraagd of verpleeghuizen en woonvormen voor cliënten met
een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking en locaties waar cliënten
bijvoorbeeld dagopvang, dagbesteding of geriatrische revalidatiezorg, onder dit begrip
vallen. Naar aanleiding hiervan is het begrip publieke binnenruimte in de toelichting
bij deze regeling en in de Trm, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen, verder verduidelijkt.
In de communicatie richting het veld zal hieraan nader aandacht worden besteed.
Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met een beperking
De regeling bevat een uitzondering op de mondkapjesplicht voor personen die vanwege
een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen. In de consultatie is door diverse
partijen verzocht in bepaalde situaties tevens een uitzondering te maken voor begeleiders
van mensen met een auditieve beperking, in verband met liplezen, of verstandelijke
beperking (zoals autisme). Naar aanleiding hiervan is voor aan artikel 2a.4 een uitzondering
toegevoegd voor begeleiders van deze personen (zie artikel 2a.4, tweede lid, en de
toelichting daarbij).
Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met identificatie
In de consultatie is gevraagd te verduidelijken hoe de mondkapjesplicht zich verhoudt
tot wettelijke identificatieverplichtingen. Naar aanleiding hiervan is een artikel
toegevoegd (artikel 2a.6). Deze controle kan bijvoorbeeld nodig zijn bij aankoop van
leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of alcoholhoudende drank. Om de vaststelling
van de identiteit niet onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt artikel 2a.6 dat
deze personen uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van een mondkapje op
het moment dat zij zich moeten identificeren, wanneer hun gevraagd wordt het mondkapje
af te zetten.
Uitzondering op de mondkapjesplicht in zorglocaties
Naar aanleiding van de consultatie is voorts besloten dat in zorglocaties de mondkapjesplicht
niet geldt; daar geldt het beleid van de zorgaanbieder (zie het toegevoegde artikel
2a.7 en de toelichting daarbij). Zorgaanbieders zijn op basis van andere wetten, zoals
de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, verplicht om maatregelen te treffen
waaronder goede en veilige zorg geboden kan worden. Ook als werkgever zijn zij op
basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om goede bescherming te bieden aan
hun werknemers. De invulling van die verantwoordelijkheden zijn uitgewerkt in richtlijnen.
Op grond van deze verantwoordelijkheden en de zeggenschap over de zorglocatie, kan
de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes of andere beschermingsmiddelen voorschrijven
in de zorglocatie. Gelet hierop moeten zorgverleners, patiënten en bezoekers de aanwijzingen
van de beheerder van de zorglocatie over het gebruik van mondkapjes of andere persoonlijke
beschermingsmiddelen opvolgen.
Uitzonderingen op de mondkapjesplicht en rol beheerder
De regeling bevat enkele uitzonderingen op de mondkapjesplicht. Gevraagd is of een
beheerder deze personen - in afwijking van de regeling - kan verplichten een mondkapje
te dragen om toegang te krijgen tot zijn locatie. In de toelichting is verduidelijkt
dat de uitzonderingen uitputtend bedoeld zijn. Dit betekent dat de beheerder van een
publieke binnenruimte, onderwijsinstellingen en de beoefenaar van een contactberoep
zich in beginsel houden aan de uitzonderingen, zoals opgenomen in deze regeling. Wanneer
een persoon bijvoorbeeld aannemelijk maakt geen mondkapje te kunnen dragen vanwege
een beperking of ziekte, zal de beheerder in beginsel deze uitzondering respecteren.
Mondkapjesplicht contactberoepen
De beoefenaar van een contactberoep en diens klant of patiënt dienen waar mogelijk
een mondkapje te dragen. Naar aanleiding van de consultatie is in de toelichting verduidelijkt
dat zorgverleners, waaronder huisartsen en tandartsen, gelet op de begripsomschrijving,
een contactberoep zijn. Zorgverleners zijn evenwel uitgezonderd van de verplichting.
6.6. Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties
De regeling is ter consultatie voorgelegd aan de Boeddhistische Unie Nederland, het
Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan
Moslims en Overheid en de Hindoeraad.
6.6.1. Boeddhistische Unie Nederland
De Boeddhistische Unie Nederland (BUN) heeft ons erop gewezen dat in deze regeling
wordt verwezen naar kerken (kerkgebouwen), moskeeën en synagogen. Wij hebben haar
suggestie overgenomen om hieraan tempels toe te voegen, een equivalent dat niet alleen
voor boeddhisten, maar ook voor hindoes en bijvoorbeeld sikhs. Dit is gebeurd in de
toelichting op artikel 2a.1.
6.6.2. Interkerkelijk Contact in Overheidszaken
Het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) heeft er met instemming kennis
van genomen dat de mondkapjesplicht niet geldt in religieuze en levensbeschouwelijke
gebouwen. In reactie op het verzoek om verduidelijking merken wij op dat de mondkapjesplicht
waar het artikel 2a.1 betreft, geldt in publieke binnenruimten. Dit zijn, kort gezegd,
binnenruimten van ‘publieke plaatsen’ (artikel 1.1). Aan het begrip publieke plaats
komt in de regeling dezelfde betekenis toe als in artikel 58a Wpg. Daar zijn gebouwen
en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet expliciet uitgezonderd.
Die gebouwen en plaatsen zijn voor deze regelgeving besloten plaatsen (artikel 58a
Wpg). Het CIO vraagt voorts om een uitzondering voor geestelijk bedienaren op de plicht
die in artikel 2a.3 is opgenomen voor beoefenaars van contactberoepen om een mondkapje
te dragen. Geestelijk bedienaren oefenen echter geen contactberoep uit als bedoeld
in deze regeling.6 Zij zijn op grond van die bepaling dus al niet verplicht een mondkapje te dragen,
waardoor een uitzondering niet nodig is.
7. Gevolgen voor de regeldruk
Voor burgers neemt de regeldruk toe. Onderhavige regeling legt een verplichting op
tot het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens,
in onderwijsinstellingen en voor contactberoepen. Om aan deze verplichting te voldoen
moeten mondkapjes gekocht worden. Er wordt uitgegaan van zo’n vijftien miljoen burgers
die verplicht zijn een mondkapje te dragen (alle personen van twaalf jaar en ouder).
Een mondkapje is op dit moment op grond van de noodverordeningen al verplicht in het
openbaar vervoer. Ook geldt al een dringend advies voor het dragen van een mondkapje
in publieke binnenruimten en in onderwijsinstelling. Daarom wordt geschat dat zeven
miljoen mensen al in het bezit zijn van één of meerdere mondkapjes. Dit betekent dat
acht miljoen mensen nog mondkapjes aan moeten schaffen. Bij aanschaf van een mondkapje
dat gewassen kan worden, is de inschatting dat iemand gemiddeld twee mondkapjes nodig
heeft. De prijs van een mondkapje wordt geschat op € 2,00. De gevolgen voor de regeldruk
zijn als volgt:
Regeldruk
|
P
|
Q
|
Totaal
|
Aanschaf mondkapjes
|
€ 2
|
16.000.000
|
€ 32.000.000
|
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk kan zich vinden in de beschrijving en berekening
van de gevolgen voor de regeldruk. Het college geeft voorts aan dat de beschrijving
en berekening van de gevolgen voor de regeldruk toereikend zijn en dat de noodzaak
en proportionaliteit van de maatregelen in de toelichting zijn gewogen en vervolgens
ook helder zijn gemotiveerd.
Artikelsgewijs
Het begrip mondkapje is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Trm. Het gaat blijkens
dat artikel om een voorwerp dat op grond van zijn ontwerp bestemd is om in ieder geval
de mond en de neusgaten volledig te bedekken teneinde de verspreiding van virussen
en andere ziektekiemen tegen te gaan. Het mondkapje hoeft niet van medische kwaliteit
te zijn, maar dient wel de mond en de neusgaten volledig te bedekken. Het mondkapje
moet verder tot doel hebben de verspreiding van virussen en andere ziektekiemen tegen
te gaan. Dit betekent dat een sjaal of bandana geen mondkapje is. Ook een spatscherm
is geen mondkapje. Dit bedekt immers de mond en neusgaten niet volledig.
Artikel 2a.1 Mondkapjesplicht in publieke binnenruimten, in stationsgebouwen en op
de luchthaven
Op grond van artikel 2a.1 geldt in de eerste plaats een plicht tot het dragen van
een mondkapje in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens. Deze verplichting
geldt voor personen vanaf dertien jaar, tenzij zij geplaceerd zijn en anderhalve meter
afstand houden (tweede lid, onder a) of een van de uitzonderingen van toepassing is
die ook gelden in het personenvervoer (tweede lid, onder b). Placeren wil zeggen dat
zij gebruikmaken van een toegewezen zitplaats of, in bijzondere situaties, van een
vaste plaats waar zij een activiteit uit mogen voeren.
Een publieke binnenruimte is een publieke plaats, met uitzondering van erven behorend
bij een voor het publiek openstaand gebouw. Voor een toelichting op het begrip publieke
plaats wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen
covid-19 en de toelichting bij de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.7 Uit de begripsbepaling van publieke plaats volgt dat de mondkapjesplicht in publieke
binnenruimten niet geldt in plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten behoeve van
het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen, moskeeën, tempels
en synagogen. Voorbeelden van publieke binnenruimten waar een mondkapje gedragen moet
worden, zijn winkels, bussen, musea, benzinestations, restaurants, cafés, theaters
en concertzalen. Voor publieke plaatsen die zowel een binnen- als buitengedeelte hebben,
is het alleen verplicht een mondkapje te dragen in het binnengedeelte. Woningen zijn
geen publieke plaatsen en daar geldt dan ook geen plicht tot het dragen van een mondkapje.
Het is nodig om stations, halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer behorende
voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen tunnels en liften en gebouwen
op luchthavens zijn expliciet op te nemen in dit artikel, omdat niet alle gedeelten
van luchthavens of stations beschouwd kunnen worden als publieke plaats. Zonder toegangsbewijs
toegankelijke aankomst- en vertrekhallen van luchthavens en treinstations zijn namelijk
te beschouwen als openbare plaatsen.8 Deze plaatsen vallen daarmee ook niet onder de definitie van publieke binnenruimten.
Het gaat hier om stationsgebouwen die in gebruik zijn om passagiers te vervoeren.
Een voormalig stationsgebouw dat inmiddels wordt gebruikt als kantoor valt hier dus
bijvoorbeeld niet onder. Omdat luchthavens doorgaans zeer groot zijn en veel gebouwen
bevatten, is in dit artikel geëxpliciteerd dat de verplichting tot het dragen van
een mondkapje alleen geldt in gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn. Ook
gaat het hierbij om haltes en perrons die direct verbonden zijn aan stationsgebouwen,
ook indien deze niet of niet volledig overdekt zijn en daarom niet kwalificeren als
binnenruimte. Het gaat hier onder andere om de gebouwen waarin het inchecken, de security‑
en grensprocessen en het boarden in relatie tot reizigers plaatsvindt, alsmede gebouwen
waarin zich een teststraat bevindt, waar de bagage van passagiers kan worden opgehaald
of de aankomst- en vertrekhallen. Kantoren zijn niet voor het publiek toegankelijk,
zodat daar geen mondkapjesplicht geldt. Voor Schiphol geldt expliciet dat ook Schipholplaza
onder deze bepaling valt. Met de gehanteerde definitie van luchthaven is duidelijk
gemaakt dat militaire luchthavens zijn uitgesloten. De besloten gedeelten van stations
en gebouwen op luchthavens zijn uitgesloten in artikel 2a.1, eerste lid, onderdeel
b en c, Dit betekent dat de mondkapjesplicht bijvoorbeeld niet geldt in een gebedsruimte
in een luchthaven.
Personen tot en met twaalf jaar zijn niet verplicht een mondkapje te dragen in de
in artikel 2.a.1, eerste lid, genoemde plaatsen. De reden dat jonge kinderen zijn
uitgezonderd van de mondkapjesplicht is dat het virus zich vooral verspreidt onder
volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen. Verspreiding van het virus
onder kinderen of van kinderen naar volwassenen komt minder vaak voor. Over het algemeen
geldt: hoe jonger het kind, hoe minder groot de rol bij de verspreiding van het virus
is. Ook adviseert de WHO9 overheden geen mondkapjesplicht in te stellen voor kinderen tot vijf jaar en bij
de overweging om een mondkapje te verplichten voor kinderen van zes tot en met elf
jaar het effect van het welbevinden van het kind mee te wegen. Op deze leeftijd heeft,
aldus de WHO, het dragen van een mondkapje een aanzienlijke impact op de psychosociale
ontwikkeling van het kind. Om voorgaande redenen wordt verschil gemaakt tussen kinderen
tot en met twaalf jaar en kinderen van dertien tot achttien jaar.10 De grens van twaalf jaar hangt samen met voorgaande advies van de WHO en verschillende
OMT-adviezen waarin de grens voor maatregelen voor kinderen op twaalf jaar is gesteld.
Verwezen wordt naar onder andere het advies van het OMT van 23 juni 2020.
Ook geldt de verplichting tot het dragen van een mondkapje in een binnenruimte niet
voor zover personen geplaceerd zijn. De reden hiervoor is dat over het algemeen bij
zitplaatsen of vaste plaatsen eerder de veilige afstand in acht kan worden genomen,
met name als sprake is van placering onder toezicht van de beheerder van de zitplaatsen.
Dit betekent dat in onder andere restaurants of theaters het mondkapje afgedaan mag
worden op de aangewezen plek. Wanneer vervolgens wordt opgestaan om naar het toilet
of naar buiten te gaan, dient het mondkapje weer te worden gedragen.
Mondkapjes in het openbaar vervoer en anders bedrijfsmatig personenvervoer worden
specifiek geregeld in artikel 6.6. Dit volgt uit het feit dat in artikel 2a.1, tweede
lid, onder b, is bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet geldt voor situaties
als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid.
In openbare of besloten plaatsen is het aan de beheerder van de plaats om al dan niet
een mondkapjesbeleid voor te schrijven. Zo kan het voor zorgaanbieders op grond van
hun wettelijke plicht tot het leveren van veilige zorg (op grond van de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg) gerechtvaardigd zijn om een mondkapjesplicht in te stellen
voor patiënten en bezoekers in de gehele zorglocatie.
Artikel 2a.2 Mondkapjesplicht op onderwijsinstellingen
Ook in het onderwijs, met uitzondering van het primair onderwijs, is iedereen verplicht
tot het dragen van een mondkapje in de onderwijsinstelling en in ruimten waar door
of namens onderwijsinstellingen een onderwijsactiviteit wordt georganiseerd. Hierop
zijn drie uitzonderingen geformuleerd: geen mondkapje hoeft te worden gedragen door
leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij op een vaste zit- of staanplaats
deelnemen aan een onderwijsactiviteit dan wel deze verzorgen op een vaste zit- of
staanplaats of indien het gaat om een onderwijsactiviteit waarbij het dragen van een
mondkapje een belemmering vormt. Ook hoeft personeel van een onderwijsinstelling geen
mondkapje te dragen in de onderwijsinstelling indien een vaste staan- of zitplaats
wordt ingenomen. In onderwijsinstellingen geldt geen leeftijdsgrens van dertien jaar
en ouder voor het verplicht dragen van een mondkapje, maar basisscholen, speciale
scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs zijn uitgezonderd.
In het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs
en het hoger onderwijs is men dus verplicht een mondkapje te dragen. In het primair
onderwijs geldt de mondkapjesplicht niet, omdat het besmettingsrisico van kinderen
in de basisschoolleeftijd aanzienlijk lager is, zoals hiervoor is genoemd.
De uitzondering voor leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij gebruikmaken
van een vaste zit- of staanplaats, is ingegeven door het feit dat het zittend of staand
op een vaste plek eenvoudiger is anderhalve meter afstand in acht te nemen. Niet in
elke klas zal het altijd mogelijk zijn om anderhalve meter afstand tot elkaar te houden,
maar wel is het eenvoudiger is enige afstand tot elkaar te houden, waardoor de kans
op verspreiding van het virus kleiner is. Omdat het onderwijs onder druk kan komen
te staan als scholen de veilige afstand tussen tafels altijd in acht nemen, wordt
dit niet als eis gesteld. Daar komt bij dat jongeren een kleinere rol in de verspreiding
van het virus spelen. Een docent hoeft dus bijvoorbeeld geen mondkapje te dragen op
het moment dat hij lesgeeft vanaf een vaste staanplaats, maar wel als hij rond gaat
lopen door het klaslokaal. De mondkapjesplicht geldt evenmin indien het dragen daarvan
een belemmering vormt voor deelname aan dan wel verzorging van een onderwijsactiviteit.
Hiervan kan in ieder geval sprake zijn bij lichamelijk opvoeding, zang, toneel en
dans. Daarnaast kan dit ook aan de orde zijn bij bepaalde vormen van praktijkonderwijs.
Tot slot is personeel van een onderwijsinstelling uitgezonderd voor zover zij een
zitplaats innemen. Ook hier geldt dat de kans op verspreiding van het virus minder
is op het moment dat personen zitten waarbij voldoende afstand wordt gehouden.
Deze verplichting heeft geen betrekking op rijlessen. Voor contactberoepen, zoals
uitgeoefend door rijinstructeurs, wordt verwezen naar artikel 2a.3.
Artikel 2a.3 Mondkapjesplicht contactberoepen
Een contactberoep is een beroep waar de aard van het beroep het niet mogelijk maakt
om de veiligeafstandsnorm, bedoeld in artikel 58f, tweede lid, Wpg in acht te nemen
tot de klant of patiënt. Hierdoor kan het virus gemakkelijker worden overgedragen.
Daarom geldt voor deze beroepsgroepen de verplichting tot het dragen van een mondkapje.
Deze verplichting geldt voor zowel de beoefenaar van het contactberoep als de klant.
Onder andere kappers, rijlesinstructeurs en nagelstylisten en hun klanten zijn als
gevolg van deze bepaling verplicht een mondkapje te dragen zolang het contact duurt.
Het kan voorkomen dat contactberoepen worden beoefend in de publieke binnenruimte.
In die gevallen is zowel de persoon die het contactberoep uitoefent als de klant of
patiënt ook ná het contact verplicht een mondkapje te dragen op grond van artikel
2a.1 van deze regeling. Hoewel zorgverleners een contactberoep uitoefenen, zijn zij
op grond van deze regeling vrijgesteld een mondkapje te dragen in zorglocaties (artikel
2a.7)11. In zorglocaties kunnen wel regels omtrent mondkapjes gelden op grond van de regels
die de zorgaanbieder voorschrijft in de zorglocatie. De mondkapjesplicht voor contactberoepen
en hun klanten en patiënten geldt niet in woningen (artikel 58j, eerste lid, onder
a, Wpg).
Op grond van het tweede lid hoeven kinderen tot en met twaalf jaar ook in deze gevallen
geen mondkapje te dragen (onderdeel a); voor een toelichting wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 2a.1. Verder is bepaald dat een sekswerker en diens klant geen
mondkapje hoeven te dragen tijdens het klantcontact (onderdeel b), omdat dit praktisch
niet werkbaar is. Tot slot wordt een uitzondering gemaakt voor klanten of patiënten
waarvoor het praktisch niet mogelijk is een mondkapje te dragen tijdens de uitoefening
van het contactberoep, omdat zij een behandeling krijgen aan hun gezicht (onderdeel
c). Voorbeelden zijn klanten van een kapper die scheert of een schoonheidsspecialist,
waarbij niet in alle gevallen een mondkapje gedragen kan worden. Een behandeling aan
het gezicht moet breed opgevat worden. Hieronder valt elke behandeling waarbij het
noodzakelijk is dat het gezicht vrij is. Deze uitzondering geldt alleen voor zover
een mondkapje de uitoefening van het contactberoep op een gepaste wijze in de weg
staat.
Deze plicht geldt niet voor zorgverleners en patiënten in zorglocaties, omdat zij
uitgezonderd zijn op grond van artikel 2a.7.
Artikelen 2a.4 tot en met 2a.8 Uitzonderingen
Op de verplichtingen in hoofdstuk 2a geldt een aantal uitzonderingen. Allereerst zijn
personen uitgezonderd die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen,
opzetten of daarvan ernstig ontregeld kunnen raken (artikel 2a.4). Voorbeelden zijn
personen die een verminderde arm-of handfunctie hebben en daardoor geen mondkapje
op kunnen zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd wordt vanwege een
longaandoening en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal spreken.
Ook kan gedacht worden aan personen met (ernstige) brandwonden op hun gezicht waardoor
geen mondkapje gedragen kan worden en personen die vanwege een verstandelijke beperking
of psychische aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen. Bij deze
laatste groep is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider een mondkapje
draagt. In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen. Hetzelfde geldt
voor personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale visuele
signalen, bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen hoeven
geen mondkapje te dragen. Een verkoudheid wordt onder andere niet gezien als ziekte
of beperking waardoor geen mondkapje gedragen kan worden. Personen die zich beroepen
op een van de uitzonderingen zullen de beperking of ziekte desgevraagd op enigerlei
wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider indien zij daartoe niet in staat
zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).
Personen die een sport beoefenen zijn ook uitgezonderd van het dragen van een mondkapje
(artikel 2a.5, onder a). De reden hiervoor is dat het dragen daarvan een belemmering
vormt voor het goed kunnen uitoefenen van de sport. Hetzelfde geldt voor personen
die podiumkunsten beoefenen of acteren (onder b). Onder ‘podiumkunsten’ valt onder
andere toneel, dans, muziek(theater), cabaret en musical. Onder ‘muziek’ valt zowel
de beoefening van instrumenten, indien het dragen van een mondkapje daarbij belemmerend
werkt, als zang. Met ‘acteren’ wordt bedoeld het uitbeelden van een rol in een cinematografische
setting, zoals films en televisieseries. Deze uitzondering geldt alleen voor zover
een mondkapje de personen belemmert in de beoefening van podiumkunsten. Personen zijn
ook uitgezonderd op het moment dat zij poseren voor beeldende kunst, voor zover het
gaat om het op beeld vastleggen van personen (onder c). Dit betreft bijvoorbeeld iemand
die poseert voor een fotografisch kunstwerk. Tot slot zijn personen uitgezonderd die
deelnemen aan de opname van media-aanbod in de zin van de Mediawet 2008 (onder d).
Het gaat dan om elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn
voor afname door het algemene publiek of een deel ervan. Dit begrip omvat zowel radio-
en televisieprogramma’s die worden verzorgd door de omroepen als programmering van
mediadiensten op aanvraag (online videocontent). Met ‘deelnemen’ wordt gedoeld op
personen die feitelijk in beeld of op geluid komen, met uitzondering van publiek.
Hierbij kan gedacht worden aan presentatoren, kandidaten, deskundigen, juryleden en
figuranten. De uitzondering geldt niet voor personen die achter de schermen meehelpen
aan de opname, zoals een cameraman, geluidsman of regisseur. Verder geldt de uitzondering
alleen gedurende de opname. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de mondkapjesplicht
van artikel 2a.1 niet geldt bij de opname van media-aanbod in besloten ruimten, maar
alleen in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens.
Verder zijn personen uitgezonderd die gevraagd worden zich te identificeren op grond
van een wettelijke bepaling. Een mondkapjesplicht maakt het moeilijker om vast te
stellen of de persoon die het mondkapje draagt dezelfde is als de persoon die op een
identiteitsbewijs is weergeven. Deze controle kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de
politie of nodig zijn bij aankoop van leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of
alcoholhoudende drank. Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of erg
lastig te maken, bepaalt artikel 2a.6 dat deze personen uitgezonderd zijn van de plicht
tot het dragen van een mondkapje wanneer hun gevraagd wordt het mondkapje af te zetten
op het moment dat zij zich moeten identificeren. Dit betekent dat de betrokken persoon
direct na de vaststelling van de identiteit het mondkapje weer moet dragen. Het is
aan de beheerder van een plaats om te bepalen of hij vraagt of het mondkapje afgezet
moet worden voor de identificatie. Het staat iedere beheerder vrij hier zijn eigen
beleid op te voeren.
Op grond van artikel 2a.7 zijn ook personen uitgezonderd die zich bevinden in een
zorglocatie. De zorglocatie zelf kan namelijk het beste beoordelen of en zo ja welke
beschermingsmiddelen passend zijn. In zorglocaties, zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen
en tandartsenpraktijken geldt het beleid van de betreffende zorglocatie. Zorgaanbieders
zijn op basis van andere wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg,
verplicht om maatregelen te treffen waaronder goede en veilige zorg geboden kan worden.
Ook als werkgever zijn zij op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om goede
bescherming te bieden aan hun werknemers. De invulling van die verantwoordelijkheden
zijn uitgewerkt in richtlijnen. Op grond van deze verantwoordelijkheden en de zeggenschap
over de zorglocatie, kan de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes of andere beschermingsmiddelen
voorschrijven in de zorglocatie. Gelet hierop moeten zorgverleners, patiënten en bezoekers
de aanwijzingen van de beheerder van de zorglocatie over het gebruik van mondkapjes
of andere persoonlijke beschermingsmiddelen opvolgen.
Tot slot regelt artikel 2a.8 dat een mondkapje ook niet gedragen hoeft te worden als
dit de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf
onmogelijk maakt. Wanneer uit arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarin vervatte
arbeidshygiënische strategie (artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet) onomwonden volgt
dat een mondkapje geen veilig en passend beschermingsmiddel is, moet het mogelijk
zijn andere beschermingsmiddelen te gebruiken, zoals een spatscherm. In die gevallen
kan een beroep worden gedaan op artikel 2a.8. Dit doet overigens niet af aan het in
voorkomend geval moeten treffen van andere maatregelen, zoals het houden van de veilige
afstand waar mogelijk en voldoende ventileren.
Deze uitzonderingen zijn uitputtend bedoeld. Dit betekent dat de beheerder van een
publieke binnenruimte, stationsgebouw, luchthaven, onderwijsinstellingen en de beoefenaar
van een contactberoep zich in beginsel zal houden aan de uitzonderingen, zoals opgenomen
in deze regeling. Wanneer een persoon bijvoorbeeld aannemelijk maakt geen mondkapje
te kunnen dragen vanwege een beperking of ziekte, zal de beheerder of beoefenaar van
het contactberoep in beginsel een uitzondering te maken voor deze persoon.
Artikel II Inwerkingtreding
Gelet op het belang van mondkapjes bij de bestrijding van de epidemie (zie paragraaf
2 van het algemeen deel) voorziet deze regeling in onmiddellijke inwerkingtreding.
Vanwege de vereiste spoed wordt daarbij afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden.12
Op grond van artikel 8.1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 vervalt die
regeling op het tijdstip waarop hoofdstuk Va Wpg vervalt. Het gaat hier om een uiterste
vervaldatum. Als de noodzaak al eerder ontvalt aan deze regeling of onderdelen ervan,
zal de regeling eerder worden ingetrokken of aangepast. In artikel 58c, zesde lid,
Wpg is immers geëxpliciteerd dat maatregelen zo spoedig mogelijk worden gewijzigd
of ingetrokken als deze niet langer noodzakelijk zijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge