Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 november 2020, kenmerk 1784379-214492-WJZ, tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de invoering van aanvullende verplichtingen om een mondkapje te dragen (Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19)

De Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op de artikelen 58e, eerste lid, en 58j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet publieke gezondheid;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

instelling voor primair onderwijs:

school of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

luchthaven:

een luchthaven als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet luchtvaart;

B

Na hoofdstuk 2 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A MONDKAPJES PUBLIEKE BINNENRUIMTEN, STATIONS, LUCHTHAVENS, ONDERWIJSINSTELLINGEN EN CONTACTBEROEPEN

Artikel 2a.1 Mondkapjesplicht in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens
  • 1. Personen van dertien jaar en ouder dragen een mondkapje in:

    • a. publieke binnenruimten;

    • b. een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften, met uitzondering van de daar gelegen besloten plaatsen;

    • c. gebouwen op luchthavens, met uitzondering van de daar gelegen besloten plaatsen.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor:

    • a. personen die geplaceerd zijn en de veiligeafstandsnorm in acht nemen;

    • b. personen als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid.

Artikel 2a.2 Mondkapjesplicht in onderwijsinstellingen
  • 1. Personen in een onderwijsinstelling of een andere ruimte die door een onderwijsinstelling voor onderwijsactiviteiten wordt gebruikt, dragen een mondkapje.

  • 2. Het eerste lid geldt niet:

    • a. voor personen op een vaste zit- of staanplaats die deelnemen aan een onderwijsactiviteit of een onderwijsactiviteit verzorgen;

    • b. indien het dragen van een mondkapje een belemmering vormt voor deelname aan dan wel verzorging van een onderwijsactiviteit;

    • c. voor personeel van een onderwijsinstelling, indien deze een vaste zit- of staanplaats innemen.

  • 3. Van een belemmering als bedoeld in het tweede lid, onder b, is in ieder geval sprake bij activiteiten met betrekking tot lichamelijke opvoeding, zang, toneel en dans.

  • 4. Het eerste lid geldt niet voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Artikel 2a.3 Mondkapjesplicht contactberoepen
  • 1. De beoefenaar van een contactberoep en de klant of patiënt aan wie diensten worden verleend, dragen beiden een mondkapje gedurende het contact.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor:

    • a. personen tot en met twaalf jaar;

    • b. sekswerkers en hun klanten;

    • c. klanten en patiënten die een behandeling krijgen aan hun gezicht, voor zover het contactberoep niet op gepaste wijze uitgeoefend kan worden op het moment dat de klant een mondkapje draagt.

Artikel 2a.4 Uitzondering beperking of ziekte
  • 1. De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen die vanwege een beperking of een ziekte geen mondkapje kunnen dragen.

  • 2. De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden mede niet voor begeleiders van personen met een verstandelijke beperking, voor zover deze personen van het door begeleiders dragen van een mondkapje ernstig ontregeld raken, en voor personen die spreken met iemand die vanwege een auditieve beperking moet kunnen spraakafzien.

Artikel 2a.5 Uitzondering sport, cultuur en media

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen tijdens het:

  • a. beoefenen van sport, waaronder het zwemmen in een zwembad, voor zover het dragen van een mondkapje de beoefening van de sport belemmert;

  • b. beoefenen van podiumkunsten en acteren, voor zover het dragen van een mondkapje de beoefening van de podiumkunsten of het acteren belemmert;

  • c. poseren voor beeldende kunst, voor zover het gaat om het op beeld vastleggen van personen;

  • d. deelnemen aan de opname van audiovisueel media-aanbod dat verzorgd wordt door aanbieders van mediadiensten, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008, voor zover het gaat om personen die in beeld of aan het woord komen.

Artikel 2a.6 Uitzondering identificatieplicht

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen aan wie gevraagd wordt krachtens een wettelijke bepaling hun mondkapje af te zetten om zich te identificeren met een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht op het moment van identificatie.

Artikel 2a.7 Uitzondering zorglocaties

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen in zorglocaties.

Artikel 2a.8 Uitzondering veilige uitoefening werkzaamheden

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet indien het dragen van een mondkapje de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf onmogelijk maakt.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister van Justitie en Veiligheid,, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met deze ministeriële regeling worden enkele aanvullende mondkapjesverplichtingen opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Het gaat om mondkapjesverplichtingen in voor het publiek toegankelijke binnenruimten, stations en luchthavens, in het onderwijs en voor contactberoepen. Deze verplichtingen volgen op het dringend advies van het kabinet om op bepaalde plaatsen mondkapjes te dragen. De Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 bevat reeds een verplichting om een mondkapje te dragen in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig vervoer.

Wij gaan hierna in op de redenen om een mondkapje verplicht te stellen in de genoemde gevallen (§ 2), de verhouding tot andere maatregelen (§ 3), de noodzaak en proportionaliteit van de verplichtingen (§ 4), de parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding (§ 5) en de consultatie over deze regeling (§ 6). De specifieke verplichtingen worden verder toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

2. Redenen voor aanvullende mondkapjesverplichtingen

De keuze voor de aanvullende verplichtingen om een mondkapje te dragen in publieke binnenruimten en onderwijsinstellingen komt voort uit gezondheidsoverwegingen en het belang van heldere en eenduidige communicatie.

Volgens het advies van het Outbreak Management Team (OMT) van 4 mei 20201 volgt uit een publicatie2 dat niet-medische mondkapjes de verspreiding van het virus tegen kunnen gaan in situaties waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt, zoals in het openbaar vervoer. Dit geldt in het bijzonder voor verspreiding door personen die nog geen symptomen vertonen, ervan uitgaande dat personen met klachten zich isoleren en afstand houden. Volgens de publicatie houden de meeste materialen in niet-medische mondkapjes druppels die geproduceerd worden door de drager van het mondkapje in enige mate tegen. Veel mondkapjes zorgen op deze manier voor bescherming van de omgeving als een patiënt met het virus een niet-medisch mondkapje draagt. Volgens het OMT-advies van 13 oktober 2020 hebben niet-medische mondkapjes daarmee mogelijk een positief effect om de verspreiding van het virus tegen te gaan, met name door presymptomatische verspreiding van het virus vanuit de drager van het mondkapje.3 In dit advies schrijft het OMT verder dat het effect van breed niet-medisch mondkapjesgebruik groter wordt naarmate sprake is van een toenemend aantal besmettingsgevallen.

Gelet op het toenemende aantal besmettingen, acht het kabinet het wenselijk dat in beginsel mondkapjes worden gedragen op een aantal plaatsen waar het mensen niet altijd lukt om afstand te houden. Door een mondkapjesplicht in te stellen, kan dit bereikt worden en het effect van het dragen van mondkapjes verstrekt worden. Wij vinden dit noodzakelijk, omdat de bijdrage van mondkapjes aan het tegengaan van verspreiding van het virus, van levensbelang kan zijn op het moment dat sprake is van verregaande verspreiding van het virus.

Niet-medische mondkapjes kunnen tegelijkertijd de overdracht van andere luchtwegvirussen enigszins tegengaan, wat de druk op huisartsenpraktijken en GGD-teststraten kan verminderen.4 Het gebruik van niet-medische mondkapjes kan de toenemende druk op de zorg daarmee beperken.

Tot slot wenst het kabinet met de in deze regeling opgenomen mondkapjesverplichtingen tegemoet te komen aan de in de samenleving bestaande behoefte aan duidelijkheid over de vraag of mondkapjes wel of niet gedragen behoren te worden. De discussie over de wenselijkheid van een mondkapjesplicht kan de algemene communicatie over het belang van de basisregels verstoren. Ondubbelzinnige communicatie over de toepassing van mondkapjes is daarom van belang, zoals ook het OMT heeft geconstateerd.5 Heldere regels over de situaties waarin mondkapjes verplicht zijn, kan daarmee bijdragen aan een betere naleving en handhaafbaarheid van het beleid ter bestrijding van de epidemie.

3. Verhouding tot andere maatregelen

De verplichtingen die in deze regeling zijn opgenomen tot het dragen van een mondkapje gelden in aanvulling op de andere maatregelen die worden genomen bij of krachtens hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en op de OMT-adviezen die de basis vormen voor het regeringsbeleid ter bestrijding van de epidemie. Dit betekent dat personen die een mondkapje dragen zich nog steeds moeten houden aan de veiligeafstandsnorm en moeten voldoen aan bijvoorbeeld de geldende regels over groepsvorming.

Doordat niet-medische mondkapjes geen volledige bescherming bieden tegen de verspreiding van virusdeeltjes, kan een mondkapje niet als vervanging van social distancing en (hand)hygiënemaatregelen worden ingezet. Het blijft van belang om afstand te houden, handen te ontsmetten, in de elleboog te niezen en hoesten en thuis te blijven bij klachten.

Voor zover het situaties betreft waar de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, zoals wanneer er tevens sprake is van een werkgever-werknemerrelatie, moeten ook de verplichtingen op grond van die wet in acht worden genomen. Zo moet, gelet op artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet, geïnventariseerd worden welke risico’s de arbeid met zich meebrengt, waaronder het risico op besmetting met het virus. Vervolgens moeten passende maatregelen worden getroffen. Daarvoor wordt ook verwezen naar de tijdelijke aanvullende vereisten op de arbeidsplaats in verband met de bestrijding van de epidemie covid-19, artikel 3.2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij kan gedacht worden aan het houden van afstand tussen werknemers onderling, afstand houden bij werkzaamheden waar dat wel mogelijk is, plaatsen van schermen en het treffen van hygiënemaatregelen.

4. Noodzaak en evenredigheid

Uit artikel 58b, tweede lid, Wpg volgt dat de noodzaak en evenredigheid van de keuze voor een mondkapjesplicht gemotiveerd moet worden. Eenzelfde motiveringsplicht bestaat als er sprake is van de beperking van grondrechten. De brede verplichting tot het dragen van een mondkapje zoals in deze regeling voorgesteld, kan een beperking vormen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Voor een dergelijke beperking is een wettelijke grondslag nodig. Deze wordt gegeven in artikel 58j, eerste lid, onder a, Wpg waarop deze regeling is gebaseerd. Zoals hiervoor in paragraaf 2 is vermeld, kunnen mondkapjes de verspreiding van het virus tegengaan in situaties waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt. Wij vinden de plicht tot het dragen noodzakelijk omdat de bijdrage van mondkapjes aan het tegengaan van verspreiding van het virus, van levensbelang is op het moment dat sprake is van verregaande verspreiding van het virus. Nu wij ons thans in die situatie bevinden, kan niet worden volstaan met de al bestaande maatregelen en is het nodig om deze plicht daaraan toe te voegen. Deze mogelijke beperking van het recht op de persoonlijke levenssfeer wordt om de hiervoor genoemde redenen - het belang van bescherming van de volksgezondheid en het recht op gezondheidszorg als mensenrecht - in relatie tot hetgeen van burgers gevraagd wordt, evenredig geacht.

5. Parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding

Deze ministeriële regeling wordt in overeenstemming met artikel 58c, tweede lid, Wpg binnen twee dagen nadat zij is vastgesteld aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.

6. Consultatie

6.1. Inleiding

Een ontwerp van deze regeling is op 28 oktober 2020 gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en voorgelegd aan verschillende (advies)organen, bestuurlijke partners, veldpartijen en andere organisaties. Vanwege het spoedeisende karakter en aangezien zoveel mogelijk is aangesloten bij het dringende advies van het kabinet om mondkapjes te dragen op bepaalde plaatsen gold daarbij een reactietermijn van een week. De consultatie heeft op verschillende punten geleid tot verduidelijking van de toelichting en voorts is een aantal artikelen aangepast.

Deze regeling, die aanvullend is op de Tijdelijke regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen (Trm), is gelijktijdig met de Trm in consultatie is gebracht. De meeste partijen die inbreng hebben geleverd hebben op zowel de Trm als op onderhavige regeling gereageerd. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op die onderdelen van de consultatiereacties die betrekking hebben op de in de onderhavige regeling opgenomen artikelen. Voor het overige wordt verwezen naar de in de toelichting bij de Trm opgenomen consultatieparagraaf.

6.2. College voor de rechten van de mens

Wij zijn verheugd dat volgens het College voor de rechten van de mens (College} onderschrijft dat de belangen van personen met een beperking adequaat zijn betrokken bij de voorbereiding van de regelingen. Het College merkt terecht op dat het van groot belang is heldere informatie over de uitzonderingen op de aanvullende mondkapjesplicht te verschaffen, opdat personen die daarop een beroep doen, niet te maken krijgen met afwijzende of negatieve bejegening door handhavers of derden op het moment dat zij geen mondkapje dragen. Richting handhavers zal daar in de informatievoorziening over de regeling aandacht aan worden besteed, waarbij wel van belang is dat de norm is dat het mondkapje wordt gedragen en het in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op de uitzondering, om deze aannemelijk te maken. In de publieksvoorlichting is ook van belang helder te communiceren over de uitzondering voor personen die vanwege ziekte of beperking geen mondkapje dragen, zodat derden hen niet negatief bejegenen. Daarbij is van belang dat men zich realiseert dat niet elke ziekte of beperking immers zichtbaar is.

6.3. Veiligheidsberaad

Het is goed te vernemen dat het Veiligheidsberaad (VB) zich in belangrijke mate kan vinden in de regeling. Het Veiligheidsberaad roept ertoe op om de mondkapjesplicht ook te laten gelden in religieuze gebouwen. Dit voorstel hebben wij niet overgenomen, reeds omdat wij voor de reikwijdte van deze regeling zoveel mogelijk willen aansluiten bij de reikwijdte van het eerder geldende dringende advies inzake het dragen van mondkapjes. Wat betreft publieke binnenruimten geldt daarbij dat, zoals toegelicht in de toelichting op artikel 2a.1, daartoe niet behoren plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen, moskeeën, tempels en synagogen.

Het VB vraagt of het klopt dat de verplichting tot het dragen van mondkapjes zich ook uitstrekt tot de luchthavens. Dit kunnen wij bevestigen. In artikel 2a.1 is opgenomen dat personen een mondkapje moeten dragen in voor publiek toegankelijke gebouwen in luchthavens.

6.4. Rechtspraak, College van procureurs-generaal, advocatuur en politie
6.4.1. Raad voor de rechtspraak

De Raad voor de rechtspraak (Raad) maakt opmerkingen over het begrip publiek. Voor een reactie hierop verwijzen wij naar de consultatieparagraaf in de toelichting op de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. In verband met mondkapjes wijst de Raad er in het verlengde van zijn opmerkingen over publiek op dat het dragen daarvan niet bijdraagt aan een goede communicatie ter zitting en adviseert hij om procesdeelnemers als uitzonderingscategorie aan te wijzen. Wij merken op dat de mondkapjesplicht niet samenhangt met de vraag of iemand als publiek kwalificeert. Artikel 2a.1 geldt immers voor personen (van dertien jaar en ouder) in een publieke binnenruimte. De mondkapjesplicht geldt echter niet als die mensen geplaceerd zijn en de veiligeafstandsnorm in acht nemen. Hierbij verdient opmerking dat placeren niet slechts een toegewezen zitplaats betreft, maar - wanneer de aard van de activiteit dit vergt - ook een toegewezen vaste plaats waar de activiteit uitgevoerd mag worden (artikel 1.1), zodat bijvoorbeeld staande kan worden gerekwireerd en gepleit zonder mondkapje. Het komt er daarbij in beginsel wel op aan - en dat vinden wij ook gepast gelet op het grote belang daarvan bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 - dat de veilige afstand in acht wordt genomen. Partijen kunnen dan dus zonder mondkapje spreken. Kunnen noodzakelijke werkzaamheden niet op gepaste wijze worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand, dan geldt de veiligeafstandsnorm niet (artikel 2.2). Te denken valt in een zittingszaal aan advocaten ten opzichte van hun cliënt, tolken ten opzichte van de procespartij voor wie zij vertalen of rechters in en de griffier van een meervoudige kamer ten opzichte van elkaar. Dan volstaat voor de uitzondering op de mondkapjesverplichting dat men geplaceerd is.

De Raad acht ten slotte een handhavingsparagraaf wenselijk, zodat helder is hoe kan worden gehandeld indien personen weigeren een mondkapje te dragen. Hiervoor zien wij geen aanleiding. Zoals de Raad terecht opmerkt, is de handhaving in de wet geregeld. Dit betekent dat de artikelen 58u en 68bis Wpg, waarover het nodige is verhandeld bij de totstandbrenging, het kader vormen voor de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Voor het op private titel doen naleven van de mondkapjesverplichting, waaronder in gerechtsgebouwen, en voor de orde in rechtszalen geldt niets bijzonders ten opzichte van andere huisregels of wettelijke verplichtingen.

6.4.2. Nederlandse Orde van Advocaten
Noodzaak aparte regeling mondkapjes

De NOvA merkt op dat het voor hen niet duidelijk is waarom voor een separate regeling is gekozen voor de mondkapjesverplichtingen. Hiervoor is gekozen omdat de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 een beleidsneutrale vertaling bevat van de op dit moment geldende noodverordeningen. De verschillende mondkapjesplichten passen daar niet bij.

Strafmaat

De opmerkingen van de NOvA over de strafmaxima en de justitiële documentatie hebben betrekking op de wet waarop deze regeling berust, respectievelijk de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Wij gaan daarop in het kader van een ministeriële regeling niet in. De Minister van Justitie en Veiligheid kan, anders dan verzocht geen straf ombuigen of een lager strafmaximum van toepassing verklaren voor een strafbaar feit dan de formele wetgever daarop heeft gesteld. Binnen de vastgestelde strafmaxima voert het openbaar ministerie handhavingsbeleid. Wij hopen de zorg die de NOvA heeft geuit, te kunnen beperken door erop te wijzen dat het openbaar ministerie heeft laten weten voornemens te zijn de standaardboete in concreto vast te stellen op € 95 (en op € 38 voor personen jonger dan zestien jaar).

6.4.3. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak merkt op dat het twijfelachtig is of onderwijsinstellingen wel voldoende mogelijkheden hebben om de afstand van anderhalve meter tussen de leerlingen te kunnen organiseren, zodat mondkapjes in die situatie niet verplicht zijn. De NVvR adviseert hierop in te gaan in de toelichting. Naar aanleiding van deze opmerking is de toelichting op artikel 2a.2 aangevuld.

6.4.4. College van procureurs-generaal
Algemene opmerking

Het College van procureurs-generaal (College) beveelt aan de centrale bepalingen in de regeling (en ook artikel 6.6 van de Trm) zodanig te formuleren dat duidelijker is dat er sprake is van een verplichting tot het dragen van een mondkapje (dan wel een verbod om zich zonder mondkapje in de genoemde plaatsen te bevinden). De achtergrond van deze opmerking is kennelijk dat het College in de formulering ‘Personen …. dragen een mondkapje’ niet direct een verplichting ontwaart. Dit berust op een misverstand. Volgens gangbare wetgevingsterminologie wordt een gebod (verplichting) uitgedrukt via de zogeheten imperatieve praesens. Woorden als ‘moeten’ of ‘dienen’ worden daarbij achterwege gelaten (zie ook aanwijzing 3.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Wij zien geen reden om in deze ministeriële regeling van de gangbare wetsterminologie af te wijken.

Veiligeafstandsnorm en artikel 58f, vierde lid, Wpg

Het College stelt terecht vast dat artikel 58f, vierde lid, Wpg niet wordt genoemd als artikel waarop de regeling is gebaseerd. Dit is namelijk niet het geval. Het College vraagt vervolgens waar is geregeld dat op degene die een mondkapjesplicht moet naleven, niet ook de verplichting rust de veiligeafstandsnorm in acht te houden. Dit is in zijn algemeenheid niet geregeld, omdat uitgangspunt is dat het dragen van een mondkapje, iemand die zich ophoudt buiten een woning, niet ontslaat van de verplichting de veilige afstand te houden tot andere personen. Een uitzondering geldt bijvoorbeeld, kort gezegd, bij contactberoepen. Dan moet in de regel een mondkapje worden gedragen (artikel 2a.3 van de regeling, gestoeld op artikel 58j, eerste lid, onder a, Wpg), terwijl de veiligeafstandsnorm - op grond van artikel 58f, vijfde lid, Wpg - niet geldt, voor zover werkzaamheden in het kader van de beroepsuitoefening noodzakelijk zijn en niet op gepaste wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand (artikel 2.2 Trm). In de regel moet iemand die bijvoorbeeld in een winkel loopt én een mondkapje dragen én de veilige afstand in acht nemen.

Uitzonderingen op de mondkapjesplicht

Het College geeft aan dat de persoon in kwestie die een beroep wil doen op een uitzondering, dit op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken om goed te kunnen handhaven.

Wat betreft de uitzonderingen op de mondkapjesplicht is het inderdaad aan de persoon in kwestie om aan te tonen dat er een wettige reden is het mondkapje niet te dragen. Soms kan op het eerste gezicht al duidelijk zijn waarom iemand geen mondkapje kan dragen. Er zijn echter ook situaties waarin dit niet het geval is. Het is enerzijds niet wenselijk om deze personen te belasten met het elke keer opnieuw uitleggen en aannemelijk maken van de reden waarom ze geen mondkapje kunnen dragen. Daarnaast is het in deze situatie ook niet wenselijk om de toch al overbelaste zorgaanbieders te belasten met het afgeven van medische verklaringen. Anderzijds delen wij de zienswijze van het College dat het voor de handhaving problematisch is als de uitzondering niet op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt wordt. Daarom wordt samen met patiënten- en cliëntenorganisaties naar een praktische en voor alle partijen werkbare oplossing gezocht. Te denken valt bijvoorbeeld aan het opstellen van een voorbeeld voor een formulier waarmee de uitzondering aannemelijk gemaakt kan worden.

6.4.5. Politie

Voor een reactie op het positieve onthaal dat de voorgelegde regeling bij de politie kreeg, verwijzen wij naar de consultatieparagraaf in de toelichting van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.

Wat betreft de uitzonderingen op de mondkapjesplicht is het inderdaad aan de persoon in kwestie om aan te tonen dat er een wettige reden is het mondkapje niet te dragen. Voor de eerste verificatie daarvan menen wij inderdaad een beroep te kunnen doen op de kundigheid van de handhaver, waaraan de politie terecht refereert. Handhavers zijn immers gewend een situatie ter plekke en een verklaring in te schatten en naar bevind van zaken te handelen. Wij zijn het met de politie eens dat mensen zich wel van de eigen verantwoordelijkheid bewust moeten zijn om op enigerlei wijze aannemelijk te maken dat zij onder een uitzondering vallen. Zoals we hierboven in reactie op het College van procureurs-generaal aangegeven hebben, zijn wij met patiënten- en cliëntenorganisaties in overleg om tot een voor alle partijen werkbare oplossing te komen.

In artikel 2a.6 is mede naar aanleiding van de opmerking van de politie een uitzondering opgenomen voor identificatie. Wij verwijzen naar paragraaf 6.4. De politie wijst er verder op dat het voor de handhaving logischer is om de leeftijd waarop de mondkapjesplicht geldt gelijk te laten lopen met de leeftijd waarop de Wet op de identificatieplicht van toepassing is. Dit zou concreet betekenen dat in artikel 2a.1 de leeftijd van veertien jaar wordt opgenomen. Dit voorstel is niet overgenomen, omdat de leeftijd van twaalf jaar is gebaseerd op medische adviezen. Zowel het OMT als de Wereldgezondheidsorganisatie adviseren een mondkapjesplicht voor te schrijven vanaf een leeftijd van twaalf jaar.

6.5. Ontvangen consultatiereacties vanuit de gezondheidszorg
Publieke binnenruimte

De regeling voorziet onder meer in een verplichting om een mondkapje te dragen in ‘publieke binnenruimten’. Over dit begrip zijn van verschillende organisaties vragen ontvangen. Onder meer is gevraagd of verpleeghuizen en woonvormen voor cliënten met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking en locaties waar cliënten bijvoorbeeld dagopvang, dagbesteding of geriatrische revalidatiezorg, onder dit begrip vallen. Naar aanleiding hiervan is het begrip publieke binnenruimte in de toelichting bij deze regeling en in de Trm, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen, verder verduidelijkt. In de communicatie richting het veld zal hieraan nader aandacht worden besteed.

Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met een beperking

De regeling bevat een uitzondering op de mondkapjesplicht voor personen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen. In de consultatie is door diverse partijen verzocht in bepaalde situaties tevens een uitzondering te maken voor begeleiders van mensen met een auditieve beperking, in verband met liplezen, of verstandelijke beperking (zoals autisme). Naar aanleiding hiervan is voor aan artikel 2a.4 een uitzondering toegevoegd voor begeleiders van deze personen (zie artikel 2a.4, tweede lid, en de toelichting daarbij).

Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met identificatie

In de consultatie is gevraagd te verduidelijken hoe de mondkapjesplicht zich verhoudt tot wettelijke identificatieverplichtingen. Naar aanleiding hiervan is een artikel toegevoegd (artikel 2a.6). Deze controle kan bijvoorbeeld nodig zijn bij aankoop van leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of alcoholhoudende drank. Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt artikel 2a.6 dat deze personen uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van een mondkapje op het moment dat zij zich moeten identificeren, wanneer hun gevraagd wordt het mondkapje af te zetten.

Uitzondering op de mondkapjesplicht in zorglocaties

Naar aanleiding van de consultatie is voorts besloten dat in zorglocaties de mondkapjesplicht niet geldt; daar geldt het beleid van de zorgaanbieder (zie het toegevoegde artikel 2a.7 en de toelichting daarbij). Zorgaanbieders zijn op basis van andere wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, verplicht om maatregelen te treffen waaronder goede en veilige zorg geboden kan worden. Ook als werkgever zijn zij op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om goede bescherming te bieden aan hun werknemers. De invulling van die verantwoordelijkheden zijn uitgewerkt in richtlijnen. Op grond van deze verantwoordelijkheden en de zeggenschap over de zorglocatie, kan de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes of andere beschermingsmiddelen voorschrijven in de zorglocatie. Gelet hierop moeten zorgverleners, patiënten en bezoekers de aanwijzingen van de beheerder van de zorglocatie over het gebruik van mondkapjes of andere persoonlijke beschermingsmiddelen opvolgen.

Uitzonderingen op de mondkapjesplicht en rol beheerder

De regeling bevat enkele uitzonderingen op de mondkapjesplicht. Gevraagd is of een beheerder deze personen - in afwijking van de regeling - kan verplichten een mondkapje te dragen om toegang te krijgen tot zijn locatie. In de toelichting is verduidelijkt dat de uitzonderingen uitputtend bedoeld zijn. Dit betekent dat de beheerder van een publieke binnenruimte, onderwijsinstellingen en de beoefenaar van een contactberoep zich in beginsel houden aan de uitzonderingen, zoals opgenomen in deze regeling. Wanneer een persoon bijvoorbeeld aannemelijk maakt geen mondkapje te kunnen dragen vanwege een beperking of ziekte, zal de beheerder in beginsel deze uitzondering respecteren.

Mondkapjesplicht contactberoepen

De beoefenaar van een contactberoep en diens klant of patiënt dienen waar mogelijk een mondkapje te dragen. Naar aanleiding van de consultatie is in de toelichting verduidelijkt dat zorgverleners, waaronder huisartsen en tandartsen, gelet op de begripsomschrijving, een contactberoep zijn. Zorgverleners zijn evenwel uitgezonderd van de verplichting.

6.6. Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties

De regeling is ter consultatie voorgelegd aan de Boeddhistische Unie Nederland, het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan Moslims en Overheid en de Hindoeraad.

6.6.1. Boeddhistische Unie Nederland

De Boeddhistische Unie Nederland (BUN) heeft ons erop gewezen dat in deze regeling wordt verwezen naar kerken (kerkgebouwen), moskeeën en synagogen. Wij hebben haar suggestie overgenomen om hieraan tempels toe te voegen, een equivalent dat niet alleen voor boeddhisten, maar ook voor hindoes en bijvoorbeeld sikhs. Dit is gebeurd in de toelichting op artikel 2a.1.

6.6.2. Interkerkelijk Contact in Overheidszaken

Het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) heeft er met instemming kennis van genomen dat de mondkapjesplicht niet geldt in religieuze en levensbeschouwelijke gebouwen. In reactie op het verzoek om verduidelijking merken wij op dat de mondkapjesplicht waar het artikel 2a.1 betreft, geldt in publieke binnenruimten. Dit zijn, kort gezegd, binnenruimten van ‘publieke plaatsen’ (artikel 1.1). Aan het begrip publieke plaats komt in de regeling dezelfde betekenis toe als in artikel 58a Wpg. Daar zijn gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet expliciet uitgezonderd. Die gebouwen en plaatsen zijn voor deze regelgeving besloten plaatsen (artikel 58a Wpg). Het CIO vraagt voorts om een uitzondering voor geestelijk bedienaren op de plicht die in artikel 2a.3 is opgenomen voor beoefenaars van contactberoepen om een mondkapje te dragen. Geestelijk bedienaren oefenen echter geen contactberoep uit als bedoeld in deze regeling.6 Zij zijn op grond van die bepaling dus al niet verplicht een mondkapje te dragen, waardoor een uitzondering niet nodig is.

7. Gevolgen voor de regeldruk

Voor burgers neemt de regeldruk toe. Onderhavige regeling legt een verplichting op tot het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens, in onderwijsinstellingen en voor contactberoepen. Om aan deze verplichting te voldoen moeten mondkapjes gekocht worden. Er wordt uitgegaan van zo’n vijftien miljoen burgers die verplicht zijn een mondkapje te dragen (alle personen van twaalf jaar en ouder). Een mondkapje is op dit moment op grond van de noodverordeningen al verplicht in het openbaar vervoer. Ook geldt al een dringend advies voor het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten en in onderwijsinstelling. Daarom wordt geschat dat zeven miljoen mensen al in het bezit zijn van één of meerdere mondkapjes. Dit betekent dat acht miljoen mensen nog mondkapjes aan moeten schaffen. Bij aanschaf van een mondkapje dat gewassen kan worden, is de inschatting dat iemand gemiddeld twee mondkapjes nodig heeft. De prijs van een mondkapje wordt geschat op € 2,00. De gevolgen voor de regeldruk zijn als volgt:

Regeldruk

P

Q

Totaal

Aanschaf mondkapjes

€ 2

16.000.000

€ 32.000.000

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk kan zich vinden in de beschrijving en berekening van de gevolgen voor de regeldruk. Het college geeft voorts aan dat de beschrijving en berekening van de gevolgen voor de regeldruk toereikend zijn en dat de noodzaak en proportionaliteit van de maatregelen in de toelichting zijn gewogen en vervolgens ook helder zijn gemotiveerd.

Artikelsgewijs

Het begrip mondkapje is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Trm. Het gaat blijkens dat artikel om een voorwerp dat op grond van zijn ontwerp bestemd is om in ieder geval de mond en de neusgaten volledig te bedekken teneinde de verspreiding van virussen en andere ziektekiemen tegen te gaan. Het mondkapje hoeft niet van medische kwaliteit te zijn, maar dient wel de mond en de neusgaten volledig te bedekken. Het mondkapje moet verder tot doel hebben de verspreiding van virussen en andere ziektekiemen tegen te gaan. Dit betekent dat een sjaal of bandana geen mondkapje is. Ook een spatscherm is geen mondkapje. Dit bedekt immers de mond en neusgaten niet volledig.

Artikel 2a.1 Mondkapjesplicht in publieke binnenruimten, in stationsgebouwen en op de luchthaven

Op grond van artikel 2a.1 geldt in de eerste plaats een plicht tot het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens. Deze verplichting geldt voor personen vanaf dertien jaar, tenzij zij geplaceerd zijn en anderhalve meter afstand houden (tweede lid, onder a) of een van de uitzonderingen van toepassing is die ook gelden in het personenvervoer (tweede lid, onder b). Placeren wil zeggen dat zij gebruikmaken van een toegewezen zitplaats of, in bijzondere situaties, van een vaste plaats waar zij een activiteit uit mogen voeren.

Een publieke binnenruimte is een publieke plaats, met uitzondering van erven behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw. Voor een toelichting op het begrip publieke plaats wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en de toelichting bij de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.7 Uit de begripsbepaling van publieke plaats volgt dat de mondkapjesplicht in publieke binnenruimten niet geldt in plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen, moskeeën, tempels en synagogen. Voorbeelden van publieke binnenruimten waar een mondkapje gedragen moet worden, zijn winkels, bussen, musea, benzinestations, restaurants, cafés, theaters en concertzalen. Voor publieke plaatsen die zowel een binnen- als buitengedeelte hebben, is het alleen verplicht een mondkapje te dragen in het binnengedeelte. Woningen zijn geen publieke plaatsen en daar geldt dan ook geen plicht tot het dragen van een mondkapje.

Het is nodig om stations, halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer behorende voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen tunnels en liften en gebouwen op luchthavens zijn expliciet op te nemen in dit artikel, omdat niet alle gedeelten van luchthavens of stations beschouwd kunnen worden als publieke plaats. Zonder toegangsbewijs toegankelijke aankomst- en vertrekhallen van luchthavens en treinstations zijn namelijk te beschouwen als openbare plaatsen.8 Deze plaatsen vallen daarmee ook niet onder de definitie van publieke binnenruimten. Het gaat hier om stationsgebouwen die in gebruik zijn om passagiers te vervoeren. Een voormalig stationsgebouw dat inmiddels wordt gebruikt als kantoor valt hier dus bijvoorbeeld niet onder. Omdat luchthavens doorgaans zeer groot zijn en veel gebouwen bevatten, is in dit artikel geëxpliciteerd dat de verplichting tot het dragen van een mondkapje alleen geldt in gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn. Ook gaat het hierbij om haltes en perrons die direct verbonden zijn aan stationsgebouwen, ook indien deze niet of niet volledig overdekt zijn en daarom niet kwalificeren als binnenruimte. Het gaat hier onder andere om de gebouwen waarin het inchecken, de security‑ en grensprocessen en het boarden in relatie tot reizigers plaatsvindt, alsmede gebouwen waarin zich een teststraat bevindt, waar de bagage van passagiers kan worden opgehaald of de aankomst- en vertrekhallen. Kantoren zijn niet voor het publiek toegankelijk, zodat daar geen mondkapjesplicht geldt. Voor Schiphol geldt expliciet dat ook Schipholplaza onder deze bepaling valt. Met de gehanteerde definitie van luchthaven is duidelijk gemaakt dat militaire luchthavens zijn uitgesloten. De besloten gedeelten van stations en gebouwen op luchthavens zijn uitgesloten in artikel 2a.1, eerste lid, onderdeel b en c, Dit betekent dat de mondkapjesplicht bijvoorbeeld niet geldt in een gebedsruimte in een luchthaven.

Personen tot en met twaalf jaar zijn niet verplicht een mondkapje te dragen in de in artikel 2.a.1, eerste lid, genoemde plaatsen. De reden dat jonge kinderen zijn uitgezonderd van de mondkapjesplicht is dat het virus zich vooral verspreidt onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen. Verspreiding van het virus onder kinderen of van kinderen naar volwassenen komt minder vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe minder groot de rol bij de verspreiding van het virus is. Ook adviseert de WHO9 overheden geen mondkapjesplicht in te stellen voor kinderen tot vijf jaar en bij de overweging om een mondkapje te verplichten voor kinderen van zes tot en met elf jaar het effect van het welbevinden van het kind mee te wegen. Op deze leeftijd heeft, aldus de WHO, het dragen van een mondkapje een aanzienlijke impact op de psychosociale ontwikkeling van het kind. Om voorgaande redenen wordt verschil gemaakt tussen kinderen tot en met twaalf jaar en kinderen van dertien tot achttien jaar.10 De grens van twaalf jaar hangt samen met voorgaande advies van de WHO en verschillende OMT-adviezen waarin de grens voor maatregelen voor kinderen op twaalf jaar is gesteld. Verwezen wordt naar onder andere het advies van het OMT van 23 juni 2020.

Ook geldt de verplichting tot het dragen van een mondkapje in een binnenruimte niet voor zover personen geplaceerd zijn. De reden hiervoor is dat over het algemeen bij zitplaatsen of vaste plaatsen eerder de veilige afstand in acht kan worden genomen, met name als sprake is van placering onder toezicht van de beheerder van de zitplaatsen. Dit betekent dat in onder andere restaurants of theaters het mondkapje afgedaan mag worden op de aangewezen plek. Wanneer vervolgens wordt opgestaan om naar het toilet of naar buiten te gaan, dient het mondkapje weer te worden gedragen.

Mondkapjes in het openbaar vervoer en anders bedrijfsmatig personenvervoer worden specifiek geregeld in artikel 6.6. Dit volgt uit het feit dat in artikel 2a.1, tweede lid, onder b, is bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet geldt voor situaties als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid.

In openbare of besloten plaatsen is het aan de beheerder van de plaats om al dan niet een mondkapjesbeleid voor te schrijven. Zo kan het voor zorgaanbieders op grond van hun wettelijke plicht tot het leveren van veilige zorg (op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) gerechtvaardigd zijn om een mondkapjesplicht in te stellen voor patiënten en bezoekers in de gehele zorglocatie.

Artikel 2a.2 Mondkapjesplicht op onderwijsinstellingen

Ook in het onderwijs, met uitzondering van het primair onderwijs, is iedereen verplicht tot het dragen van een mondkapje in de onderwijsinstelling en in ruimten waar door of namens onderwijsinstellingen een onderwijsactiviteit wordt georganiseerd. Hierop zijn drie uitzonderingen geformuleerd: geen mondkapje hoeft te worden gedragen door leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij op een vaste zit- of staanplaats deelnemen aan een onderwijsactiviteit dan wel deze verzorgen op een vaste zit- of staanplaats of indien het gaat om een onderwijsactiviteit waarbij het dragen van een mondkapje een belemmering vormt. Ook hoeft personeel van een onderwijsinstelling geen mondkapje te dragen in de onderwijsinstelling indien een vaste staan- of zitplaats wordt ingenomen. In onderwijsinstellingen geldt geen leeftijdsgrens van dertien jaar en ouder voor het verplicht dragen van een mondkapje, maar basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs zijn uitgezonderd.

In het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs is men dus verplicht een mondkapje te dragen. In het primair onderwijs geldt de mondkapjesplicht niet, omdat het besmettingsrisico van kinderen in de basisschoolleeftijd aanzienlijk lager is, zoals hiervoor is genoemd.

De uitzondering voor leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij gebruikmaken van een vaste zit- of staanplaats, is ingegeven door het feit dat het zittend of staand op een vaste plek eenvoudiger is anderhalve meter afstand in acht te nemen. Niet in elke klas zal het altijd mogelijk zijn om anderhalve meter afstand tot elkaar te houden, maar wel is het eenvoudiger is enige afstand tot elkaar te houden, waardoor de kans op verspreiding van het virus kleiner is. Omdat het onderwijs onder druk kan komen te staan als scholen de veilige afstand tussen tafels altijd in acht nemen, wordt dit niet als eis gesteld. Daar komt bij dat jongeren een kleinere rol in de verspreiding van het virus spelen. Een docent hoeft dus bijvoorbeeld geen mondkapje te dragen op het moment dat hij lesgeeft vanaf een vaste staanplaats, maar wel als hij rond gaat lopen door het klaslokaal. De mondkapjesplicht geldt evenmin indien het dragen daarvan een belemmering vormt voor deelname aan dan wel verzorging van een onderwijsactiviteit. Hiervan kan in ieder geval sprake zijn bij lichamelijk opvoeding, zang, toneel en dans. Daarnaast kan dit ook aan de orde zijn bij bepaalde vormen van praktijkonderwijs. Tot slot is personeel van een onderwijsinstelling uitgezonderd voor zover zij een zitplaats innemen. Ook hier geldt dat de kans op verspreiding van het virus minder is op het moment dat personen zitten waarbij voldoende afstand wordt gehouden.

Deze verplichting heeft geen betrekking op rijlessen. Voor contactberoepen, zoals uitgeoefend door rijinstructeurs, wordt verwezen naar artikel 2a.3.

Artikel 2a.3 Mondkapjesplicht contactberoepen

Een contactberoep is een beroep waar de aard van het beroep het niet mogelijk maakt om de veiligeafstandsnorm, bedoeld in artikel 58f, tweede lid, Wpg in acht te nemen tot de klant of patiënt. Hierdoor kan het virus gemakkelijker worden overgedragen. Daarom geldt voor deze beroepsgroepen de verplichting tot het dragen van een mondkapje. Deze verplichting geldt voor zowel de beoefenaar van het contactberoep als de klant. Onder andere kappers, rijlesinstructeurs en nagelstylisten en hun klanten zijn als gevolg van deze bepaling verplicht een mondkapje te dragen zolang het contact duurt. Het kan voorkomen dat contactberoepen worden beoefend in de publieke binnenruimte. In die gevallen is zowel de persoon die het contactberoep uitoefent als de klant of patiënt ook ná het contact verplicht een mondkapje te dragen op grond van artikel 2a.1 van deze regeling. Hoewel zorgverleners een contactberoep uitoefenen, zijn zij op grond van deze regeling vrijgesteld een mondkapje te dragen in zorglocaties (artikel 2a.7)11. In zorglocaties kunnen wel regels omtrent mondkapjes gelden op grond van de regels die de zorgaanbieder voorschrijft in de zorglocatie. De mondkapjesplicht voor contactberoepen en hun klanten en patiënten geldt niet in woningen (artikel 58j, eerste lid, onder a, Wpg).

Op grond van het tweede lid hoeven kinderen tot en met twaalf jaar ook in deze gevallen geen mondkapje te dragen (onderdeel a); voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2a.1. Verder is bepaald dat een sekswerker en diens klant geen mondkapje hoeven te dragen tijdens het klantcontact (onderdeel b), omdat dit praktisch niet werkbaar is. Tot slot wordt een uitzondering gemaakt voor klanten of patiënten waarvoor het praktisch niet mogelijk is een mondkapje te dragen tijdens de uitoefening van het contactberoep, omdat zij een behandeling krijgen aan hun gezicht (onderdeel c). Voorbeelden zijn klanten van een kapper die scheert of een schoonheidsspecialist, waarbij niet in alle gevallen een mondkapje gedragen kan worden. Een behandeling aan het gezicht moet breed opgevat worden. Hieronder valt elke behandeling waarbij het noodzakelijk is dat het gezicht vrij is. Deze uitzondering geldt alleen voor zover een mondkapje de uitoefening van het contactberoep op een gepaste wijze in de weg staat.

Deze plicht geldt niet voor zorgverleners en patiënten in zorglocaties, omdat zij uitgezonderd zijn op grond van artikel 2a.7.

Artikelen 2a.4 tot en met 2a.8 Uitzonderingen

Op de verplichtingen in hoofdstuk 2a geldt een aantal uitzonderingen. Allereerst zijn personen uitgezonderd die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen, opzetten of daarvan ernstig ontregeld kunnen raken (artikel 2a.4). Voorbeelden zijn personen die een verminderde arm-of handfunctie hebben en daardoor geen mondkapje op kunnen zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd wordt vanwege een longaandoening en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal spreken. Ook kan gedacht worden aan personen met (ernstige) brandwonden op hun gezicht waardoor geen mondkapje gedragen kan worden en personen die vanwege een verstandelijke beperking of psychische aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen. Bij deze laatste groep is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider een mondkapje draagt. In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen. Hetzelfde geldt voor personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale visuele signalen, bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen hoeven geen mondkapje te dragen. Een verkoudheid wordt onder andere niet gezien als ziekte of beperking waardoor geen mondkapje gedragen kan worden. Personen die zich beroepen op een van de uitzonderingen zullen de beperking of ziekte desgevraagd op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider indien zij daartoe niet in staat zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).

Personen die een sport beoefenen zijn ook uitgezonderd van het dragen van een mondkapje (artikel 2a.5, onder a). De reden hiervoor is dat het dragen daarvan een belemmering vormt voor het goed kunnen uitoefenen van de sport. Hetzelfde geldt voor personen die podiumkunsten beoefenen of acteren (onder b). Onder ‘podiumkunsten’ valt onder andere toneel, dans, muziek(theater), cabaret en musical. Onder ‘muziek’ valt zowel de beoefening van instrumenten, indien het dragen van een mondkapje daarbij belemmerend werkt, als zang. Met ‘acteren’ wordt bedoeld het uitbeelden van een rol in een cinematografische setting, zoals films en televisieseries. Deze uitzondering geldt alleen voor zover een mondkapje de personen belemmert in de beoefening van podiumkunsten. Personen zijn ook uitgezonderd op het moment dat zij poseren voor beeldende kunst, voor zover het gaat om het op beeld vastleggen van personen (onder c). Dit betreft bijvoorbeeld iemand die poseert voor een fotografisch kunstwerk. Tot slot zijn personen uitgezonderd die deelnemen aan de opname van media-aanbod in de zin van de Mediawet 2008 (onder d). Het gaat dan om elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn voor afname door het algemene publiek of een deel ervan. Dit begrip omvat zowel radio- en televisieprogramma’s die worden verzorgd door de omroepen als programmering van mediadiensten op aanvraag (online videocontent). Met ‘deelnemen’ wordt gedoeld op personen die feitelijk in beeld of op geluid komen, met uitzondering van publiek. Hierbij kan gedacht worden aan presentatoren, kandidaten, deskundigen, juryleden en figuranten. De uitzondering geldt niet voor personen die achter de schermen meehelpen aan de opname, zoals een cameraman, geluidsman of regisseur. Verder geldt de uitzondering alleen gedurende de opname. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de mondkapjesplicht van artikel 2a.1 niet geldt bij de opname van media-aanbod in besloten ruimten, maar alleen in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens.

Verder zijn personen uitgezonderd die gevraagd worden zich te identificeren op grond van een wettelijke bepaling. Een mondkapjesplicht maakt het moeilijker om vast te stellen of de persoon die het mondkapje draagt dezelfde is als de persoon die op een identiteitsbewijs is weergeven. Deze controle kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de politie of nodig zijn bij aankoop van leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of alcoholhoudende drank. Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt artikel 2a.6 dat deze personen uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van een mondkapje wanneer hun gevraagd wordt het mondkapje af te zetten op het moment dat zij zich moeten identificeren. Dit betekent dat de betrokken persoon direct na de vaststelling van de identiteit het mondkapje weer moet dragen. Het is aan de beheerder van een plaats om te bepalen of hij vraagt of het mondkapje afgezet moet worden voor de identificatie. Het staat iedere beheerder vrij hier zijn eigen beleid op te voeren.

Op grond van artikel 2a.7 zijn ook personen uitgezonderd die zich bevinden in een zorglocatie. De zorglocatie zelf kan namelijk het beste beoordelen of en zo ja welke beschermingsmiddelen passend zijn. In zorglocaties, zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen en tandartsenpraktijken geldt het beleid van de betreffende zorglocatie. Zorgaanbieders zijn op basis van andere wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, verplicht om maatregelen te treffen waaronder goede en veilige zorg geboden kan worden. Ook als werkgever zijn zij op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om goede bescherming te bieden aan hun werknemers. De invulling van die verantwoordelijkheden zijn uitgewerkt in richtlijnen. Op grond van deze verantwoordelijkheden en de zeggenschap over de zorglocatie, kan de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes of andere beschermingsmiddelen voorschrijven in de zorglocatie. Gelet hierop moeten zorgverleners, patiënten en bezoekers de aanwijzingen van de beheerder van de zorglocatie over het gebruik van mondkapjes of andere persoonlijke beschermingsmiddelen opvolgen.

Tot slot regelt artikel 2a.8 dat een mondkapje ook niet gedragen hoeft te worden als dit de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf onmogelijk maakt. Wanneer uit arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarin vervatte arbeidshygiënische strategie (artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet) onomwonden volgt dat een mondkapje geen veilig en passend beschermingsmiddel is, moet het mogelijk zijn andere beschermingsmiddelen te gebruiken, zoals een spatscherm. In die gevallen kan een beroep worden gedaan op artikel 2a.8. Dit doet overigens niet af aan het in voorkomend geval moeten treffen van andere maatregelen, zoals het houden van de veilige afstand waar mogelijk en voldoende ventileren.

Deze uitzonderingen zijn uitputtend bedoeld. Dit betekent dat de beheerder van een publieke binnenruimte, stationsgebouw, luchthaven, onderwijsinstellingen en de beoefenaar van een contactberoep zich in beginsel zal houden aan de uitzonderingen, zoals opgenomen in deze regeling. Wanneer een persoon bijvoorbeeld aannemelijk maakt geen mondkapje te kunnen dragen vanwege een beperking of ziekte, zal de beheerder of beoefenaar van het contactberoep in beginsel een uitzondering te maken voor deze persoon.

Artikel II Inwerkingtreding

Gelet op het belang van mondkapjes bij de bestrijding van de epidemie (zie paragraaf 2 van het algemeen deel) voorziet deze regeling in onmiddellijke inwerkingtreding. Vanwege de vereiste spoed wordt daarbij afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden.12

Op grond van artikel 8.1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 vervalt die regeling op het tijdstip waarop hoofdstuk Va Wpg vervalt. Het gaat hier om een uiterste vervaldatum. Als de noodzaak al eerder ontvalt aan deze regeling of onderdelen ervan, zal de regeling eerder worden ingetrokken of aangepast. In artikel 58c, zesde lid, Wpg is immers geëxpliciteerd dat maatregelen zo spoedig mogelijk worden gewijzigd of ingetrokken als deze niet langer noodzakelijk zijn.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

OMT-advies, ‘Inhoudelijke onderbouwing met betrekking tot adviezen over toepassing van niet-medische mondneusmaskers in openbare ruimten’, 4 mei 2020, te raadplegen via https://www.rivm.nl/documenten/covid-19-toepassing-mondneusmakers-openbare-ruimten.

X Noot
2

European Centre for Disease Prevention and Control. Using face masks in the community: Reducing COVID-19 transmission from potentially asymptomatic or pre-symptomatic people through the use of face masks, 8 April 2020. Stockholm: ECDC; 2020. https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/using-face-masks-community-reducing-covid-19-transmission

X Noot
3

OMT-advies n.a.v. 80e OMT, 13 oktober 2020.

X Noot
4

OMT-advies n.a.v. 80e OMT, 13 oktober 2020.

X Noot
5

OMT-advies n.a.v. 80e OMT, 13 oktober 2020.

X Noot
6

Zie ook onze reactie op het advies van het CIO in de consultatieparagraaf van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2019/20, 35 526, nr. 3.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2019/20, 35 526, nr. 3, p. 75.

X Noot
11

Zie ook de toelichting op artikel 2a.7 van deze regeling.

X Noot
12

Vgl. Kamerstukken II 2019/20, 35 526, nr. 3, artikelsgewijze toelichting op artikel X.

Naar boven