TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Sinds de eerste vastgestelde uitbraak van het nieuwe coronavirus (SARS-CoV-2; hierna:
het virus) in Nederland op 27 februari 2020, waart het virus rond in Nederland. Ook
in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is het virus aanwezig (geweest).
De eerste besmetting op Sint Eustatius werd gemeld op 31 maart, op Saba op 11 april
en op Bonaire op 16 april. Door het snel treffen van gerichte maatregelen is de verspreiding
van het virus beperkt gebleven. Maar het virus is nog niet weg. Maatregelen zijn daarom
ook nu nog hard nodig.
In deze ministeriële regeling wordt een aantal maatregelen getroffen op basis van
hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg), bijvoorbeeld met betrekking tot
eet- en drinkgelegenheden en evenementen. Ook worden aanvullende uitzonderingen gemaakt
op de veiligeafstandsnorm van artikel 58f Wpg.
Sint Eustatius heeft een routekaart ontwikkeld, op basis waarvan inzicht wordt gegeven
in welke maatregelen op welk moment genomen kunnen worden. In deze regeling krijgt
de gezaghebber ten aanzien van een groot aantal maatregelen de bevoegdheid plaatsen
aan te wijzen waar maatregelen gelden. Dit is gebaseerd op artikel 58e, vijfde lid,
Wpg. De bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen houdt verband met de routekaart van
Sint Eustatius.
De bijzondere positie van Sint Eustatius wordt in paragraaf 2 van deze toelichting
behandeld. In paragraaf 3 van deze toelichting wordt de systematiek van hoofdstuk
Va Wpg kort toegelicht. Op de hoofdlijnen van deze regeling wordt ingegaan in paragraaf
4 en in paragraaf 5 op de mogelijkheid tot lokaal maatwerk. Paragraaf 6 gaat in op
consultatie en advies over deze regeling. Tot slot is paragraaf 7 gewijd aan parlementaire
zeggenschap en inwerkingtreding
2. Bijzondere positie Sint Eustatius
De feitelijke en epidemiologische situatie in Sint Eustatius verschilt met die van
Europees Nederland. Sint Eustatius had op 31 maart 2020 de eerste twee besmettingen,
waarna er nog enkele positief geteste personen volgden. Inmiddels zijn vrijwel al
deze personen hersteld. Gezien de medische beperkingen op het eiland en de daarmee
samenhangende kwetsbaarheid van het zorgsysteem is het in bedwang houden en het buitenhouden
van het virus tot nu toe het doel geweest. Om dit doel te bereiken heeft de gezaghebber
van Sint Eustatius in de afgelopen maanden diverse noodverordeningen vastgesteld om
daarmee het virus te bestrijden. Hierbij stond maatwerk voorop en dit is succesvol
gebleken.
In plaats van de Wet veiligheidsregio’s die in Europees Nederland geldt, is in Caribisch
Nederland de Veiligheidswet BES van toepassing. De structuur met voorzitters van veiligheidsregio’s,
zoals in de Wet veiligheidsregio’s, kent de Veiligheidswet BES niet. De feitelijke
situatie is dat elke gezaghebber tevens de voorzitter is van zijn eigen veiligheidsregio,
te weten zijn eilandgebied. De Wet publieke gezondheid (Wpg) gaat hier ook vanuit
(artikel 68a Wpg). De verhouding tussen de minister en de gezaghebbers verschilt met
de verhouding tussen de minister en de voorzitters van de veiligheidsregio’s in Europees
Nederland. Volgens artikel 68a, onder d, zijn voor de openbare lichamen BES niet alleen
de in de Wpg geregelde bevoegdheden van de voorzitter van de veiligheidsregio, maar
ook die van de burgemeester bij de gezaghebber belegd.
De minister geeft op grond van artikel 7 Wpg leiding aan de bestrijding van het virus
en geeft de voorzitters van de veiligheidsregio’s aanwijzingen. In de praktijk heeft
de gezaghebber van Sint Eustatius een veel autonomere rol opgepakt in de bestrijding
van virus. Dit is nodig geweest mede gelet op het insulaire karakter, de bijzondere
kleinschaligheid en vanwege de afstand tussen Caribisch Nederland en de Rijksoverheid
in Den Haag.
De routekaart die voor Sint Eustatius is opgesteld houdt daarom ook bijzonder rekening
met deze kleinschaligheid en beperkte voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg.
De maatregelen die genomen worden door de gezaghebber op basis van deze ministeriële
regeling zijn dan ook waar mogelijk afgestemd op deze routekaart en zullen telkens
getoetst worden aan proportionaliteit en noodzakelijkheid.
3. Systematiek van hoofdstuk Va Wpg
Het uitgangspunt van hoofdstuk Va Wpg is dat maatregelen ter bestrijding van de epidemie
van het virus centraal, namelijk bij ministeriële regeling, worden vastgesteld. Dit
betekent dat in beginsel bij ministeriële regeling wordt bepaald welke maatregelen
landelijk, regionaal of lokaal gelden. Op grond van artikel 58e, eerste lid, Wpg kan
in de ministeriële regelingen onderscheid worden gemaakt binnen en tussen gemeenten
en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (onderdeel
a), personen, op basis van leeftijd (onderdeel b), activiteiten (onderdeel c) en openbare,
publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan (onderdeel d), indien dit op basis
van de beschikbare informatie mogelijk en wenselijk is. De werkingssfeer van onderhavige
ministeriële regeling betreft uitsluitend Sint Eustatius.
De feitelijke en epidemiologische situatie op Sint Eustatius verschilt namelijk met
die van Europees Nederland en ook met die van Bonaire en Saba. Gezien de medische
beperkingen op de eilanden en de daarmee samenhangende kwetsbaarheid van het zorgsysteem,
is het indammen en buitenhouden van het virus het doel van de maatregelen die getroffen
worden. Daarnaast zijn er verschillen in de lokale situatie en de aanpak op de eilanden
onderling. Om voorgaande redenen is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een op
Sint Eustatius toegespitste regeling op te stellen. Op deze manier worden geen onnodige
maatregelen getroffen op de eilanden en in het Europese deel van Nederland, en gaan
de maatregelen niet verder dan nodig is voor de bestrijding van de epidemie of een
directe dreiging daarvan.
De Wpg bepaalt de bandbreedte waarbinnen bij ministeriële regeling kan worden op-
en afgeschaald in de bestrijding van het virus. Dit betekent dat niet meer beperkingen
kunnen worden opgelegd dan de Wpg toelaat. Daarbij worden steeds de noodzakelijkheid
en evenredigheid afgewogen (artikel 58b, tweede lid, Wpg).
De bepalingen in deze ministeriële regeling gelden in aanvulling op de bepalingen
van hoofdstuk Va Wpg. Voorschriften en bevoegdheden die al bij wet geregeld zijn,
zijn niet nogmaals in deze ministeriële regeling opgenomen. Daarom bevat deze ministeriële
regeling geen regels over de zorgplicht op publieke plaatsen (artikel 58k Wpg) en
besloten plaatsen (artikel 58l Wpg) of bepalingen over de verschillende aanwijzings-
en bevelsbevoegdheden. Hoofdstuk Va Wpg bevat tevens categorieën waar bij ministeriële
regeling geen nadere regels over mogen worden gesteld (bijvoorbeeld artikel 58g, tweede
lid, Wpg). Omdat deze categorieën in de wet worden genoemd is het niet nodig om hiernaar
te verwijzen in de bepalingen van deze regeling. In de artikelsgewijze toelichting
op de bepalingen zal hier aandacht aan worden besteed.
Volledigheidshalve wordt er nog op gewezen dat artikel 58ca Wpg nog een mogelijkheid
kent voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) om de gezaghebber
op te dragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften
vast te stellen ter bestrijding van de epidemie. Binnen twee weken na de opdracht
tot het vaststellen van een noodverordening, moet een ministeriële regeling worden
vastgesteld tot regeling van de in de noodverordening genoemde onderwerpen.
4. Hoofdlijnen van deze regeling
4.1. Inhoud en opzet
Met de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 wordt de geldende noodverordening
vervangen door hoofdstuk Va Wpg en de daarop gebaseerde regelgeving: het Besluit veilige
afstand en deze ministeriële regeling.1
Om duidelijkheid te bieden over de benutte grondslagen in hoofdstuk Va Wpg is in deze
regeling in beginsel de volgorde van de delegatiegrondslagen in hoofdstuk Va gevolgd:
aanvullende uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm van artikel 58f staan in paragraaf
2, bepalingen over groepsvorming (artikel 58g Wpg) in paragraaf 3, bepalingen over
publieke plaatsen (artikel 58h Wpg) in paragraaf 4, bepalingen over evenementen (artikel
58i Wpg) in paragraaf 5 en overige regels (artikel 58j, 58q en 58r Wpg) in paragraaf
6.2
De hoofdstukken worden hierna op hoofdlijnen toegelicht. Een specifiekere toelichting
op de verschillende maatregelen volgt in de artikelsgewijze toelichting.
De eerste paragraaf bevat begripsbepalingen en een beperking van de werkingssfeer
tot Sint Eustatius.
Aanvullende uitzonderingen veiligeafstandsnorm (paragraaf 2)
Kern van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie is de zogenoemde veiligeafstandsnorm:
iedereen die zich buiten een woning ophoudt, moet anderhalve meter afstand houden
tot andere personen.3 Op dit verbod worden in de wet al uitzonderingen gemaakt voor bijvoorbeeld personen
die op hetzelfde adres woonachtig zijn, voor zorgverleners en de medewerkers van hulpdiensten
en voor personen tot en met twaalf jaar en hun begeleiders.4 Paragraaf 2 bevat aanvullende uitzonderingen voor onder meer jongeren en personen
in vervoer.
Groepsvorming (paragraaf 3)
Paragraaf 3 bevat regels over groepsvorming buiten woningen (artikel 58g Wpg). Die
houden nu in de kern in dat groepsvorming kan worden beperkt tot een maximum van vier
personen.
Publieke plaatsen (paragraaf 4)
De vierde paragraaf bevat regels over de openstelling en sluiting van publieke plaatsen
(artikel 58h Wpg), zoals restaurants, cafés en sportscholen.
Evenementen (paragraaf 5)
Paragraaf 5 bevat de regels over evenementen (artikel 58i Wpg). Het evenementenbegrip
in hoofdstuk Va Wpg is ruim: het gaat om voor het publiek toegankelijke verrichten
van vermaak, waaronder activiteiten in musea en concertzalen, herdenkingsplechtigheden,
braderieën en optochten.
Overige onderwerpen (paragraaf 6)
Paragraaf 6 bevat bepalingen over enkele overige maatregelen, gebaseerd op artikel
58j, 58q en 58r Wpg. Het gaat om een mondkapjesplicht op bepaalde plekken, regels
over contactberoepen, hygiënemaatregelen en regels over onderwijs en kinderopvang.
Slotbepalingen (paragraaf 7)
Tot slot bevat paragraaf 7 enkele slotbepalingen over de inwerkingtreding, geldingsduur
en citeertitel van deze regeling.
4.2. Noodzakelijkheid en proportionaliteit
De maatregelen in deze ministeriële regeling moeten op grond van artikel 58b, tweede
lid, Wpg noodzakelijk zijn gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid
(onderdeel a). Voorts moeten ze in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van
de democratische rechtsstaat (onderdeel b). Ten slotte moet de uitoefening van grondrechten
zo min mogelijk worden beperkt en verder de moeten de gevolgen van de maatregelen
in een evenredige verhouding staan tot het doel van de bestrijding van de epidemie
(onderdeel c).
Deze vereisten vormen een waarborg dat bij het vaststellen, wijzigen en intrekken
van maatregelen bij ministeriële regeling telkens de vereiste afweging van de verschillende
belangen plaatsvindt en dat daarbij steeds de consequenties voor burgers en ondernemers
worden meegenomen. De beoordeling van noodzaak en evenredigheid is dus breder dan
de beoordeling van de invloed op de verspreiding van het virus. Het gaat niet uitsluitend
om de beoordeling van de gevolgen voor de uitoefening van grondrechten, maar ook de
gevolgen voor andere betrokken belangen. Deze ministeriële regeling wordt dan ook
vastgesteld door de ministers van VWS, Justitie en Veiligheid (JenV) en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gezamenlijk, in overeenstemming met de bewindspersonen
die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad (artikel
58c, eerste lid, Wpg). Hierdoor wordt de evenredigheid van de maatregelen inderdaad
in een breder kader bezien.
Voor de noodzakelijkheidstoets zoals die is neergelegd in artikel 58b, tweede lid,
wordt aangesloten bij de noodzakelijkheidstoets zoals die in de jurisprudentie over
het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) en andere mensenrechtenverdragen is ontwikkeld.5 Waar het om een beperking van grondrechten gaat, moet zijn voldaan aan de grondwettelijke
eisen en de eisen op grond van Europeesrechtelijke en internationale mensenrechtelijke
verdragen.
Gelet op de vaste jurisprudentie over het EVRM en andere mensenrechtenverdragen kent
de beoordeling van noodzakelijkheid verschillende aspecten: elke beperkende maatregel
moet geschikt zijn om het doel te bereiken en er dient geen minder vergaande maatregel
mogelijk te zijn waarmee hetzelfde doel bereikt kan worden (subsidiariteit). Aan de
hand van de actuele stand van het virus, de wetenschappelijke inzichten en de voortgang
van de bestrijding wordt beoordeeld in hoeverre maatregelen, noodzakelijk zijn voor
het doel van de bestrijding van de epidemie. Daarnaast moet het met de maatregel gediende
belang in verhouding zijn met de beperking en voor een of meer belanghebbenden onevenredig
nadelige gevolgen (ook aangeduid als proportionaliteit).
In deze regeling zijn maatregelen opgenomen die eerder of op dit moment in de noodverordening
zijn geregeld. Afhankelijk van de stand van de epidemie kunnen lichte of verstrekkende
maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat het aantal besmettingen daalt. De gezaghebber
moet bij het uitoefenen van een bevoegdheid tot het aanwijzen van gebieden (zie hiervoor
de toelichting onder paragraaf 5.2) de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit
in acht nemen (artikel 58b, tweede lid, Wpg). Over de procedure ten aanzien van het
aanwijzen van gebieden zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de gezaghebber. Van
een aanwijzingsbesluit wordt, na overleg met de eilandsraad, direct melding gedaan
aan de minister en de Rijksvertegenwoordiger. Dit besluit moet de motivering ten aanzien
van noodzakelijkheid en proportionaliteit bevatten. De maatregelen zijn gericht op
het terugdringen van het aantal contactmomenten en reisbewegingen en daarmee het aantal
besmettingen.
De beoordeling van noodzakelijkheid en proportionaliteit van de verschillende maatregelen
wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
5. Lokaal maatwerk
5.1 Ontheffingen
Uitgangspunt van hoofdstuk Va Wpg is dat de bestrijding van de epidemie landelijk
beleid vergt.6 De Minister van VWS houdt daarom de leiding over die bestrijding en in lijn daarmee
worden maatregelen ter bestrijding van de epidemie (hoofdzakelijk) bij ministeriële
regeling vastgesteld. Voor lokaal maatwerk kan ruimte zijn bij de bestrijding van
het virus. Dit kan bijdragen aan de proportionaliteit van maatregelen. Binnen de Wpg
is lokaal maatwerk op twee manieren mogelijk.
De eerste mogelijkheid betreft het verlenen van een ontheffing. De gezaghebber kan
in bijzondere gevallen door middel van een ontheffing afwijken van de landelijk gestelde
regels over groepsvorming, publieke plaatsen en evenementen (artikel 58e, tweede lid,
onder a).7 Daarnaast kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de gezaghebber bevoegd
is ontheffing te verlenen van bij ministeriële regeling vastgestelde regels over hygiënemaatregelen
en persoonlijke beschermingsmiddelen, de uitoefening van contactberoepen, het gebruik
van voor het publiek toegankelijke voorzieningen, de bezettingsgraad van plaatsen
waar verblijf wordt geboden aan personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven
in de basisregistratie personen (toeristen) en het gebruik of voor consumptie gereed
hebben van alcoholische dranken (artikel 58e, tweede lid, onder b). Een ontheffing
ziet op een individueel geval. Het is de gezaghebber niet toegestaan om ontheffingen
te verlenen voor bepaalde categorieën zoals festivals of cafés met een bepaald vloeroppervlak.
Dit zou namelijk neerkomen op het verlenen van vrijstellingen. Voordat de gezaghebber
overgaat tot het vaststellen van een ontheffing vraagt hij advies aan de geneeskundige
bedoeld in artikel 68c, eerste lid, van de Wpg.8
Het afwegingskader van de gezaghebber om tot het verlenen van een ontheffing over
te gaan volgt uit artikel 58e, vierde lid, Wpg. Het gaat om een belangenafweging die
ziet op het individuele geval waarbij in ieder geval de aard van de plaats, de aard
van de activiteit en het aantal personen waarop de ontheffing betrekking heeft moeten
worden meegewogen in de belangenafweging alsmede de gevolgen die de ontheffing heeft
op de mogelijkheid voor personen om de gestelde regels omtrent de veiligeafstandsnorm
in acht te nemen. De gezaghebber kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen
verbinden.
5.2 Aanwijzen van plaatsen
Daar waar de bestrijding lokaal kan, wordt in hoofdstuk Va van de Wpg ruimte gemaakt
voor lokale afwegingen. Op grond van artikel 58e, vijfde lid, van de wet, is het mogelijk
om de burgemeester de bevoegdheid toe te kennen om plaatsen aan te wijzen waar de
in deze regeling opgenomen voorschriften van toepassing zijn. Hiermee kan de burgemeester
de mogelijkheid worden geboden om zelf maatregelen aan en uit te zetten indien de
lokale omstandigheden - zoals een plotselinge stijging van het aantal besmettingen
- daartoe nopen. In Caribisch Nederland komt die bevoegdheid, zoals hiervoor al gezegd,
toe aan de gezaghebbers, die daar de rol van burgemeester en voorzitter van de veiligheidsregio
vervullen, en zich met de eilandsraden verstaan (artikel 68a, aanhef en onder b en
d, Wpg).
In deze ministeriële regeling wordt de gezaghebber bevoegd gemaakt om voor een groot
aantal maatregelen plaatsen aan te wijzen waar de maatregelen gelden. De aanwijzingsbevoegdheid
kan zien op het aanwijzen van geografische plaatsen, zoals het hele eilandsgebied
of een bepaalde wijk of straat op het eiland. De bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen,
strekt zich niet uit tot individuele plaatsen, zoals een specifiek restaurant of bioscoop.
Deze aanwijzingsbevoegdheid bevordert de mogelijkheid tot lokaal debat over de maatregelen.
Op grond van artikel 58s, vierde lid, is de gezaghebber namelijk verantwoording schuldig
over het door hem gevoerde bestuur krachtens hoofdstuk Va van de Wpg aan de eilandsraad
en moet de gezaghebber de betrokkenheid van de eilandsraad bij dat bestuur waarborgen.
Dit versterkt de lokale democratische verantwoording. Ook kan deze constructie tijdswinst
opleveren: een besluit van de gezaghebber om plaatsen aan te wijzen, zal over het
algemeen sneller tot stand kunnen komen dan een ministeriële regeling op basis van
hoofdstuk Va van de Wpg. De bijzondere omstandigheden op Sint Eustatius vergen deze
flexibele en snelle handelswijze.
Vanzelfsprekend dient de gezaghebber bij het uitoefenen van een bevoegdheid tot het
aanwijzen van gebieden eveneens de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit
in acht te nemen (artikel 58b, tweede lid, Wpg).9
Sint Eustatius kent zes risiconiveaus die zijn opgenomen in een routekaart. In niveau
I kent Sint Eustatius geen besmettingen of een enkele besmetting die volledig in bedwang
is. In niveau II is er een enkele besmetting aanwezig op het eiland die in bedwang
is. In niveau III is één klein cluster van besmettingen aanwezig dat niet volledig
in bedwang is. In niveau IV is één cluster van besmettingen aanwezig dat niet in bedwang
is en waarbij mogelijk sprake is van lokale overdracht. In niveau V is sprake van
één groot cluster dat niet in bedwang is en waarbij waarschijnlijk sprake is van lokale
overdracht. In niveau VI zijn er meerdere clusters van besmettingen op het eiland
die niet in bedwang zijn en waarbij vastgesteld is dat sprake is van lokale overdracht.
De maatregelen waarbij de gezaghebber de bevoegdheid krijgt om die aan en uit te zetten,
zijn gekoppeld aan deze risiconiveaus. Bij elke maatregel is in de artikelsgewijze
toelichting aangegeven vanaf welk niveau, dus onder welke omstandigheden, het in de
rede ligt dat de gezaghebber de maatregel aanzet. Dit betekent ook dat zodra het eiland
in een lager risiconiveau komt, het in de rede ligt dat de gezaghebber de betreffende
maatregel uitzet. Daarbij is het belangrijk dat er te allen tijde beargumenteerd afgeweken
kan worden van dit plan, afhankelijk van de epidemiologie en de gedrags- en omgevingsfactoren
op Sint Eustatius.
Vanaf niveau II moeten er maatregelen genomen kunnen worden om het virus tegen te
houden. Dit komt omdat Sint Eustatius zich een uitbraak van het virus niet kan permitteren.
Het eiland is kleinschalig, kent een hechte gemeenschap en weinig essentiële faciliteiten,
waardoor bewoners vaak op dezelfde plek komen. Dit werkt verspreiding van het virus
in de hand. Dit in combinatie met een kwetsbaar zorgsysteem, de geïsoleerde ligging
en weinig uitwijkmogelijkheden voor curatieve zorg, maakt dat er snel en stevig ingegrepen
moet kunnen worden wanneer het virus het eiland dreigt te bereiken. Bij niveau II
is het virus aanwezig op het eiland. Daarom kunnen verschillende maatregelen nodig
zijn, zoals het beperken van het maximumaantal personen in publieke ruimtes en het
beperken van groepsvorming. Bij niveau III heeft het virus het eiland bereikt, is
er al sprake van een klein cluster van besmettingen en is het virus niet meer in bedwang.
Door de kleinschaligheid van het eiland heeft een groot deel van de bevolking direct
of via via contact met elkaar. Zwaardere maatregelen kunnen dan noodzakelijk zijn.
Maatregelen zoals het verder beperken van het maximumaantal mensen op publieke plaatsen,
zoals de horeca en fitnessgelegenheden, kunnen dan noodzakelijk zijn. Hiermee worden
de contactmomenten beperkt, wordt drukte op straat en bij publieke plaatsen voorkomen
en wordt het openbaar vervoer ontlast. Bij niveau IV is sprake van een groter cluster
en is het virus niet meer onder controle. De bijzondere omstandigheden op Sint Eustatius
maken dat verregaande maatregelen nodig kunnen zijn, waaronder de sluiting van publieke
plaatsen. Vanaf niveau V kunnen de meest vergaande maatregelen nodig zijn om Sint
Eustatius te beschermen tegen het virus. Wanneer dit niveau wordt bereikt, heeft de
gezaghebber dan ook de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is
alle publieke plaatsen geopend te hebben en fysiek onderwijs te verbieden. Niveau
VI is het zwaarste niveau. Dit betekent dat het eerder proportioneel zal zijn om ook
de meest vergaande maatregelen te nemen, zoals opgenomen in deze regeling.
In welk risiconiveau Sint Eustatius zich bevindt, wordt bepaald door een team van
experts. Dit team bepaalt of sprake is van een enkele besmetting of meerdere en in
hoeverre de besmettingen onder controle zijn. Hierbij is de traceerbaarheid van de
besmetting een element dat wordt meegenomen. De capaciteit van het ziekenhuis is geen
criterium in de routekaart, maar kan wel een zwaarwegend argument zijn om eerder maatregelen
te treffen.
6. Consultatie en advies
Het voorstel is in de week van 2 tot en met 6 november ter consultatie voorgelegd
aan de eilandsraad, de adviseur van het OMT, de dienst Publieke Gezondheid, een aantal
artsen en de Korps Politie Caribisch Nederland (KPCM). Vanwege het spoedeisende karakter
is geen tijd geweest voor een langere consultatieperiode. De consultatie heeft geleid
tot een aantal aanpassingen.
Gevolgen regeldruk en administratieve lasten
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen
of professionals, omdat het maatregelenpakket aan zal sluiten bij het al geldende
maatregelenpakket op grond van de noodverordeningen. Het Adviescollege toetsing regeldruk
kan zich vinden in de conclusie dat de regeling geen nieuwe regeldruk met zich mee
brengt. Dit omdat de verplichtingen/maatregelen nu ook al in de noodverordeningen
zijn opgenomen en ervan wordt uitgegaan dat de gezaghebber de bestaande situatie zal
continueren. Het ATR geeft voorts aan dat noodzaak en proportionaliteit van de maatregelen
in de toelichting expliciet zijn gewogen en vervolgens ook helder zijn gemotiveerd.
7. Parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding
Deze ministeriële regeling wordt in overeenstemming met artikel 58c, tweede lid, Wpg
binnen twee dagen nadat zij is vastgesteld aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Het streven is erop gericht deze regeling per begin december 2020 gelijktijdig met
de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 in werking te laten treden.
Artikelsgewijs
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
De begripsbepalingen in dit artikel komen in aanvulling op de definities in artikel
58a Wpg. Die definities gelden ook voor deze regeling en worden daarom niet herhaald.
Zo zijn de begrippen onderwijsinstelling, openbare plaats en publieke plaats al in
artikel 58a Wpg gedefinieerd. Voor een toelichting op deze begrippen wordt verwezen
naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.10
Ander bedrijfsmatig personenvervoer en openbaar vervoer
Openbaar vervoer is voor een ieder openstaand vervoer volgens een dienstregeling met
een auto of bus. Onder ander bedrijfsmatig personenvervoer wordt verstaan personenvervoer
per bus, niet zijnde openbaar vervoer, en personenvervoer per auto tegen betaling,
niet zijnde openbaar vervoer, alsmede bedrijfsmatig vervoer van personen op andere
wijze dan met een bus of taxi.
Om andere vormen van bedrijfsmatig vervoer niet uit te sluiten van de reikwijdte van
deze regeling, is bepaald dat bedrijfsmatig vervoer van personen op andere wijze dan
met een bus of taxi ook onder de definitie van ‘ander bedrijfsmatig personenvervoer’
valt. Hierbij kan gedacht worden aan bedrijfsmatig vervoer per boot of vliegtuig.
Beheerder
Een beheerder is degene die bevoegd is tot het aan een plaats treffen van voorzieningen
of tot het toelaten van personen tot die plaats. Deze definitie is ontleend aan artikel
58k, eerste lid, en artikel 58l, eerste lid, Wpg. Voor de leesbaarheid is gekozen
om de pluraliteit aan verschijningsvormen - soms zal het bijvoorbeeld gaan om de winkelier
of eigenaar van een eenmanszaak, soms om een bedrijfsleider - in deze regeling onder
dit ene woord te brengen.11
Contactberoep
Contactberoepen zijn beroepen waar de aard van het beroep het niet mogelijk maakt
om de veiligeafstandsnorm, bedoeld in artikel 58f, tweede lid, Wpg in acht te nemen
tot de klant. Het kan hier gaan om beroepen waarbij fysiek contact met de klant noodzakelijk
is zoals bij kappers, zorgverleners en nagelstylisten. Ook kan het gaan om beroepen
waarbij het voor de beoefenaar van het beroep noodzakelijk is om zich in een afgesloten
ruimte te bevinden op beperkte afstand tot de klant, zoals het geval is bij rijinstructeurs.
Uit de zinsnede ‘tot een klant of patiënt’ volgt dat onder contactberoepen als bedoeld
in deze regeling niet de geestelijk bedienaren vallen.
Discotheek
Een discotheek is een eet- en drinkgelegenheid waar het publiek gelegenheid wordt
geboden tot dansen. Het bieden van gelegenheid tot dansen moet ruim worden uitgelegd.
Hieronder moet onder andere worden verstaan het openstellen van een dansvloer in een
discotheek, danscafé, club of restaurant.
Doorstroomlocatie
Doorstroomlocaties zijn publieke plaatsen die op een manier zijn ingericht die het
rondlopen van publiek uitnodigt en waar dit ook daadwerkelijk gebeurt. Te denken valt
aan detailhandel, markten, musea en daarmee vergelijkbare plaatsen. Uit de begripsbepaling
volgt dat geen sprake mag zijn van personen die voor langere tijd in dezelfde ruimte
aanwezig zijn. Is dat wel het geval, dan is geen sprake van een doorstroomlocatie.
Dit betekent dat zwembaden, speelhallen, bowlingzalen en andere gelegenheden waar
mensen voor langere tijd in dezelfde ruimte plegen te zijn niet onder de doorstroomlocaties
vallen.
Eet- en drinkgelegenheid
Een eet- en drinkgelegenheid is een inrichting waar bedrijfsmatig of anders dan om
niet dranken of etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Van gebruik
ter plaatse is sprake indien de verstrekker redelijkerwijs kan verwachten dat de door
hem verstrekte dranken of etenswaren ter plaatse zullen worden geconsumeerd. Besloten
plaatsen zijn uitgezonderd van de definitie van eet- en drinkgelegenheid. Dit betekent
dat bijvoorbeeld bedrijfsrestaurants niet binnen deze begripsbepaling vallen.
Essentiële winkel
Essentiële winkels zijn supermarkten, tankstations, apotheken, slagerijen en bakkerijen.
Deze winkels zijn namelijk essentieel voor het goed kunnen blijven functioneren van
de maatschappij.
Gezondheidscheck
De gezondheidscheck houdt in dat degene die de gezondheidscheck uitvoert, een aantal
vragen aan betrokkene stelt om vast te stellen dat de aanwezige (waarschijnlijk) niet
besmet is met het virus. Er hoeft niet met zekerheid te worden vastgesteld dat de
betrokkene geen ziekteverschijnselen heeft. Voor de gezondheidscheck kunnen de volgende
vragen gesteld worden:
-
1. Heeft betrokkene in de afgelopen 24 uur geen ziekteverschijnselen van covid-19 gehad?
-
2. Heeft betrokkene geen huisgenoot met koorts of benauwdheidsklachten?
-
3. Is in de afgelopen zeven dagen geen covid-19 vastgesteld bij betrokkene?
-
4. Is betrokkene niet op hetzelfde adres woonachtig als een persoon bij wie in de afgelopen
tien dagen covid-19 is vastgesteld?
-
5. Zou betrokkene niet op grond van een dringend advies in quarantaine of isolatie moeten
zijn?
Het verdient aanbeveling de meest recente checklist van het RIVM voor de gezondheidscheck
te gebruiken.12 Wanneer betrokkene zelf niet in staat is de vragen te beantwoorden, vanwege bijvoorbeeld
een verstandelijke beperking, kan diens begeleider de vragen beantwoorden.
Voor personen tot en met twaalf jaar geldt een minder zware gezondheidscheck. In dat
geval zijn de volgende vragen van belang:
-
1. Heeft betrokkene naast neusverkoudheidsklachten ook koorts of andere coronaklachten?
-
2. Is betrokkene een huisgenoot van iemand bij wie covid-19 is vastgesteld in de afgelopen
zeven dagen?
-
3. Heeft een huisgenoot van betrokkene naast milde coronaklachten ook last van koorts
of benauwdheid en er is nog geen negatieve testuitslag?
Mondkapje
Een mondkapje is een voorwerp dat op grond van zijn ontwerp bestemd is om in ieder
geval de mond en de neusgaten volledig te bedekken teneinde de verspreiding van virussen
en andere ziektekiemen tegen te gaan. Het mondkapje hoeft niet van medische kwaliteit
te zijn, maar dient wel de mond en de neusgaten volledig te bedekken. Het mondkapje
moet verder tot doel hebben de verspreiding van virussen en andere ziektekiemen tegen
te gaan. Dit betekent dat een sjaal of bandana geen mondkapje is. Ook een faceshield
of spatscherm kan niet gezien worden als mondkapje. Het mondkapje is een uitrusting
die bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen of een andere
persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen overdracht van het virus (een persoonlijk
beschermingsmiddel als bedoeld in artikel 58a, eerste lid, Wpg).
Onderwijsactiviteit
Ook een activiteit die niet op een onderwijsinstelling wordt verzorgd, maar wel onder
de verantwoordelijkheid van een onderwijsinstelling wordt verzorgd, valt binnen de
definitie. Een voorbeeld hiervan is een praktijkonderdeel van een vak dat op de werkvloer
van een bedrijf wordt gegeven. Onder een activiteit die rechtstreeks verband houdt
met het onderwijs dient onder meer te worden begrepen: een diploma-uitreikingen, een
afstudeerbijeenkomst of een promotie.
Placeren
Placeren is het toewijzen van een zitplaats.
Publiek
Onder publiek worden in deze regeling overeenkomstig het normale spraakgebruik de
aanwezige bezoekers verstaan.13 Het gaat daarbij niet om personen die (al dan niet tegen betaling) op de publieke
plaats werkzaam zijn of daar iets uitvoeren, maar om personen die naar die plaats
toe zijn gekomen om bijvoorbeeld iets te zien, te horen of te doen.
Publieke binnenruimte
Bij publieke binnenruimten gaat het om een specifieke categorie publieke plaatsen
als bedoeld in artikel 58a Wpg, te weten de publieke plaatsen met uitzondering van
erven behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw. Het gaat daarbij om voor
het publiek openstaande gebouwen, lokalen, voertuigen en vaartuigen. Te denken valt
aan cafés, restaurants, musea, bibliotheken, winkels, theaters en speeltuinen. Voertuigen
die voor privégebruik worden gebruikt vallen buiten de definitie, omdat deze niet
voor het publiek openstaan. Gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede
lid, van de Grondwet zijn uitgezonderd omdat deze ook buiten het begrip publieke plaats
vallen.
Seksinrichting
Een seksinrichting is een plaats die voor publiek toegankelijk is en waar bedrijfsmatig
of niet gratis seksuele handelingen worden verricht of waar erotisch pornografische
handelingen vertoond worden. Ook seksinrichtingen die gedoogd worden, vallen onder
het begrip seksinrichting.
Sport- en fitnessgelegenheid
Een sport- en fitnessgelegenheid is een inrichting waar het publiek gelegenheid wordt
geboden tot de beoefening van sport. Voorbeelden zijn sportaccommodaties en sportinrichtingen,
waaronder zwemgelegenheden sporthallen en sportvelden.
Zorgvrijwilliger
Een zorgvrijwilliger in de zin van deze regeling is een natuurlijke persoon die niet
als mantelzorger zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning verleent. De vrijwilliger
biedt hulp of ondersteuning aan iemand die dit nodig heeft. Dit kan bijvoorbeeld een
ziek persoon zijn, maar ook iemand met een beperking. Anders dan bij mantelzorgers
vloeien de verleende diensten niet rechtstreeks voort uit een tussen personen bestaande
sociale relatie. Zorgvrijwilligers kunnen eventueel een vergoeding ontvangen voor
hun werkzaamheden, maar een dergelijke beloning kent niet het (commerciële) karakter
van een inkomen. Wezenlijk kenmerk van een eventuele vergoeding die vrijwilligers
ontvangen, is dat de vergoeding zo laag is, dat deze niet in verhouding staat tot
het tijdsbeslag en de aard van de verrichte werkzaamheden.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
Deze regeling geldt alleen voor Sint Eustatius. Gelet op de specifieke eigenschappen
van de openbare lichamen in het Caribische deel van Nederland, zoals het insulaire
karakter en de bijzondere kleinschaligheid, is voor Sint Eustatius een aparte regeling
vastgesteld, in nauw overleg met de gezaghebber (op dit moment de regeringscommissaris)
van Sint Eustatius.
§ 2 Aanvullende uitzonderingen veiligeafstandsnorm
Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm,
bedoeld in artikel 58f Wpg, in aanvulling op de wettelijke uitzonderingen in het derde
lid van dat artikel. De veilige afstand is in het Tijdelijk besluit veilige afstand
bepaald op anderhalve meter. Deze aanvullende uitzonderingen zijn mede gemaakt met
het oog op de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit (artikel 58b, tweede
lid, Wpg).
Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de veiligeafstandsnorm niet van toepassing
is in woningen. Ook geldt de norm alleen indien sprake is van ‘zich ophouden’. Dit
betekent dat kortstondige handelingen, zoals andere personen passeren of een persoon
met een beperking helpen met in- of uitstappen, niet onder de veiligeafstandsnorm
vallen.
Artikel 2.1 Veilige afstand 18-’ers
De uitzondering in artikel 2.1 geldt voor jongeren.
In aanvulling op de wettelijke uitzondering voor personen tot en met twaalf jaar en
hun begeleider in artikel 58f, derde lid, onder d, Wpg, zijn ook personen tot achttien
jaar uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm. Dit betekent dat personen tot achttien
jaar onderling geen afstand hoeven te houden en ook niet tot andere personen.
De reden dat kinderen en jongeren zijn uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm is
dat het virus zich vooral verspreidt onder volwassenen en van volwassen familieleden
naar kinderen en jongeren. Verspreiding van het virus onder kinderen en jongeren of
van kinderen en jongeren naar volwassenen komt minder vaak voor. Dit volgt onder andere
uit het 70e en 71e advies van het Outbreak Management Team (OMT) van 23 juni 2020.
Artikel 2.2 Beroepsmatige werkzaamheden
Dit artikel bevat een generieke uitzondering (vrijstelling) op de veiligeafstandsnorm
van artikel 58f Wpg voor werkzaamheden in het kader van de uitoefening van een beroep.
Vrijstelling wordt verleend voor arbeid waarbij het houden van de veilige afstand
niet mogelijk is. Uitgangspunt voor arbeid is dat een veilige afstand tussen personen
wordt gewaarborgd. De bescherming van werkenden tegen blootstelling aan het virus
staat voorop, en dient te allen tijde effectief ingevuld te worden. Dit houdt in dat
voor situaties waar een veilige afstand absoluut niet mogelijk is een deugdelijk onderbouwde
afweging tussen maatregelen wordt gemaakt op basis van doeltreffendheid, in casu effectiviteit
in het voorkomen van blootstelling aan het virus.
Ook degenen jegens wie zij hun werkzaamheden uitoefenen zijn uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm.
Hierbij kan gedacht worden aan de kapper en diens klant of de rijinstructeur en degene
die rijles volgt.
Deze systematiek sluit aan bij de zorgplicht van werkgevers voor de gezondheid van
de werknemers en de daarmee samenhangende risico-inventarisatie en -evaluatie in de
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Daartoe moeten zij de aan de werkzaamheden verbonden
risico’s voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers inventariseren en evalueren
(RI&E) en met gebruikmaking van de arbeidshygiënische strategie komen tot een pakket
doeltreffende maatregelen (plan van aanpak) om die risico’s te voorkomen dan wel zo
veel mogelijk te beperken (overeenkomstig artikel 5 Arbowet). De zorgplicht van werkgevers
is zonder meer van toepassing op het risico van blootstelling aan het virus.
Artikel 2.3 Veilige afstand vervoer
Openbaar vervoer, ander bedrijfsmatig vervoer en privévervoer hebben een belangrijke
maatschappelijke functie: banen, scholen, ziekenhuizen, winkels en supermarkten moeten
bereikt kunnen worden. Vervoer levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid,
de leefbaarheid, de maatschappelijke deelname van personen en de economie. Vaak is
het echter niet mogelijk om in bijvoorbeeld de bus of auto voldoende afstand te houden
tot medepassagiers. Daarom geldt de veiligeafstandsnorm niet in het openbaar vervoer,
ander bedrijfsmatig vervoer en vervoer voor privédoeleinden, mits het gaat om vervoer
dat primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie behelst en het vervoer
geen recreatieve activiteit is. Dit betekent dat tijdens recreatief vervoer met een
pleziervaartuig zoals een boot, de veiligeafstandsnorm onverkort van toepassing is.
Zo’n boot is immers niet primair gericht op de verplaatsing van de ene locatie naar
de andere locatie. De veiligeafstandsnorm is ook van toepassing in situaties waarin
langere tijd wordt stilgestaan met een vervoersmiddel op de openbare weg. In die situaties
is immers sprake van een recreatieve activiteit. De veiligeafstandsnorm geldt dan
ook onverkort in de situatie waarin personen afspreken met vrienden in een auto om
op een parkeerplaats te blijven hangen. Reizigers die zich beroepen op de uitzondering
in het eerste lid zullen desgevraagd op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken dat
het vervoer primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie behelst en dat
geen sprake is van een recreatieve activiteit.
Het tweede lid van artikel 2.3 bepaalt dat de uitzondering op de veiligeafstandsnorm
alleen geldt voor personen die een mondkapje dragen. Op grond van het derde lid geldt
een aantal uitzonderingen. Allereerst voor personen die vanwege een beperking of ziekte
geen mondkapje kunnen dragen, opzetten of daarvan ernstig ontregeld kunnen raken.
Voorbeelden zijn personen die een verminderde arm-of handfunctie hebben en daardoor
geen mondkapje op kunnen zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd
wordt vanwege een longaandoening en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal
spreken. Ook kan gedacht worden aan personen met (ernstige) brandwonden op hun gezicht
waardoor geen mondkapje gedragen kan worden en personen die vanwege een verstandelijke
beperking of psychische aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen.
Bij deze laatste groep is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider
een mondkapje draagt. In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen.
Hetzelfde geldt voor personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale
visuele signalen, bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen
hoeven geen mondkapje te dragen (derde lid, onderdelen b en c). Een verkoudheid wordt
onder andere niet gezien als ziekte of beperking waardoor geen mondkapje gedragen
kan worden. Personen die zicht beroepen op een van de uitzonderingen zullen de beperking
of ziekte desgevraagd op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider
indien zij daartoe niet in staat zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).
Een vierde uitzondering geldt voor personen die zich moeten identificeren (onderdeel
d). Verder zijn leerlingen tijdens vervoer van en naar een instelling voor voortgezet
onderwijs uitgezonderd (onderdeel e), evenals personen tot en met zeventien jaar die
deelnemen aan vervoer van en naar de locatie waar jongeren jeugdhulp ontvangen of
zorglocaties voor jeugd (onderdeel f). De veiligeafstandsnorm geldt ook niet in luchtvaartuigen.
Dit is geregeld in het vierde lid.
Het vijfde lid maakt duidelijk dat de gezaghebber het maximaal aantal personen in
publiek toegankelijke voertuigen in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer
niet kan beperken. De gezaghebber is verder niet bevoegd om dit vervoer te sluiten.
Artikel 2.4 Zorgvrijwilligers
Vrijwilligers zijn in de zorg, jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning van groot
belang. Veel (thuis)zorginstellingen en welzijnsorganisaties maken gebruik van vrijwilligers.
In sommige instellingen, zoals de bijna-thuis-huizen voor palliatieve terminale zorg,
wordt de zorg zelfs hoofdzakelijk geleverd door vrijwilligers. Om die reden regelt
artikel 2.4 dat de veiligeafstandsnorm niet geldt tussen een vrijwilliger in de zorg,
jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning en de persoon jegens wie de vrijwilliger
zijn taak uitoefent.
De uitzondering op de veiligeafstandsnorm geldt alleen indien de vrijwilliger tot
taak heeft te helpen bij dagelijkse activiteiten of verzorging en voor zover bepaalde
handelingen van de vrijwilliger ten behoeve van die taakuitoefening niet met inachtneming
van de veilige afstand kunnen worden uitgevoerd. Denk aan hulp bij het eten en drinken
of bij toiletbezoek. Waar de veilige afstand wel in acht genomen kan worden, blijft
het houden van een veilige afstand het uitgangspunt.
Artikel 2.5 Sport en podiumkunsten
Sport, kunst en cultuur zijn van groot belang voor de samenleving. Daarom is in artikel
2.5 een uitzondering opgenomen op de veiligeafstandsnorm voor personen die sport en
podiumkunsten beoefenen, zoals toneelspelen, dansen en muziek maken, of acteren. Het
gaat hier om het uitoefenen van podiumkunsten of het repeteren daarvoor (culturele
uiting) en niet om bijvoorbeeld recreatief dansen in een sportschool of dansen in
een discotheek, bar, club of danscafé.
Bij de beoefening van podiumkunsten gaat het in de eerste plaats om professionals
die ten overstaan van publiek, op een podium, podiumkunstenaanbod verzorgen. Voor
de toepassing van deze regeling vallen daaronder diegenen die artistiek-inhoudelijk
actief en aantoonbaar geïntegreerd zijn in de professionele podiumkunstpraktijk, bijvoorbeeld
doordat zij regelmatig optreden op podia die een relevante programmering hebben in
het genre of de discipline waarbinnen de professional opereert. Wat betreft het begrip
‘podium’ geldt in dit verband, dat het moet gaan om een voorziening die bestemd of
geschikt is voor de presentatie van podiumkunsten, waaronder inbegrepen voorzieningen
in scholen, die het naar hun aard mogelijk maken om er podiumkunsten te presenteren.
Ten aanzien van personen die buiten de kring vallen van vorenbedoelde professionals
in de podiumkunstpraktijk, gaat het om de beoefening van amateurkunst of cultuureducatie
waar actieve participatie van de doelgroep centraal staat, in daarvoor gebruikelijke
presentatie- of repetitieruimten, bijvoorbeeld van verenigingen of centra voor de
kunsten.
Ook bij podiumkunsten en sport is het houden van anderhalve meter afstand verstandig.
Het is echter niet verplicht, voor zover het in het kader van de culturele uiting
of sportbeoefening niet mogelijk is. Waar de veilige afstand wel in acht genomen kan
worden, blijft het houden van anderhalve meter afstand verplicht.
§ 3 Groepsvorming
Paragraaf 3 van deze regeling bevat maatregelen over groepsvorming. Benadrukt wordt
dat uit artikel 58g, eerste lid, volgt dat groepsvorming niet beperkt kan worden in
woningen.
Artikel 3.1 Groepsvorming
Op grond van dit artikel is het verboden zich in groepsverband op te houden met meer
dan vier personen op door de gezaghebber aan te wijzen plaatsen. Een groep is een
aantal min of meer bijeen horende personen, waarbij sprake is van een zekere samenhang
of omstandigheid waardoor die mensen bij elkaar zijn. Het verbod op groepsvorming
geldt niet voor personen die in gemeenschap met anderen hun godsdienst of levensovertuiging
belijden. Dit volgt uit artikel 58g, tweede lid, onder c, Wpg.
Een groepsvormingsverbod draagt bij aan het bij het beperken van het aantal contactmomenten
en in kleinere groepen is het eenvoudiger om de veilige afstand in acht te nemen.
Ook kan het beperken van de groepsgrootte bijdragen aan het beperken van de omvang
van een eventuele uitbraak. Een enkele besmetting kan namelijk vele besmettingen tot
gevolg hebben in een grote groep. Dit heeft ook tot gevolg dat het bron- en contactonderzoek
eenvoudiger is.
De gezaghebber mag overgaan tot het beperken van groepsvorming tot vier personen op
het moment dat Sint Eustatius zich in risiconiveau II bevindt, of de daarbij behorende
indicatoren bereikt worden. De aanwezigheid van het virus maakt het noodzakelijk om
de contactmomenten te beperken. Op een kleinschalig eiland als Sint Eustatius hebben
mensen al snel contact met een groot deel van het eiland, waardoor het risico op overdracht
van het virus groot is. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid
en proportionaliteit in acht te nemen.
§ 4 Openstelling publieke plaatsen
Deze paragraaf bevat maatregelen die gelden voor publieke plaatsen als bedoeld in
artikel 58h Wpg. Het gaat daarbij om regels gericht tot de persoon die de plaats openhoudt,
dus niet tot het publiek.
De artikelen 4.1 tot en met 4.3 Openstelling publieke plaatsen tot maximaal 50, 25
of 15 personen
Ingevolge de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3 is het verboden op door de gezaghebber aan
te wijzen plaatsen in publieke plaatsen meer dan 50, 25 of 15 personen gelijktijdig
als publiek aanwezig te laten zijn, tenzij sprake is van doorstroom van het publiek.
Voor een toelichting op het begrip ‘publieke plaats’ wordt verwezen naar de memorie
van toelichting bij de Wpg.14 Hier volstaat te benoemen dat een publieke plaats een voor het publiek openstaand
gebouw is. Voor het publiek openstaand betekent dat deze plaatsen voor eenieder zonder
aanzien des persoons openstaan. Hier kunnen wel beletselen gelden voor toegang en
verblijf. Het kan bijvoorbeeld gaan om een entreeprijs, minimumleeftijd of verzoek
om identificatie. Voorbeelden van publieke plaatsen zijn winkels, cafés, restaurants
en bijbehorende terrassen, theaters en musea. Uit de begripsbepaling van publieke
plaats volgt verder dat onder publieke plaats niet wordt verstaan plaatsen waar samenkomsten
plaatsvinden ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals
kerkgebouwen, moskeeën en synagogen.
Van doorstroom is sprake bij een nagenoeg continue beweging van het publiek.
Het gaat om publieke plaatsen die op een manier zijn ingericht die het rondlopen van
bezoekers uitnodigt. Te denken valt aan detailhandel, markten, bibliotheken, musea,
monumenten en daarmee vergelijkbare plaatsen.
Door een beperking in te stellen op het aantal personen dat aanwezig mag zijn in een
publieke plaats is het eenvoudiger om afstand te houden tot andere personen die zich
bevinden in de publieke plaats. Ook zal het aantal reisbewegingen lager liggen en
zullen minder mensen contact met elkaar hebben. Hierdoor kunnen de gevolgen van de
aanwezigheid van een besmet persoon in een publieke plaats voor de verspreiding van
het virus beperkt worden. Het virus kan immers op minder mensen overgedragen worden.
Ook dragen kleinere groepen bij aan een vereenvoudiging van het bron- en contactonderzoek.
Gekozen is voor een maximum van 50, 25 en 15 personen, omdat op deze manier per niveau
proportionele maatregelen genomen kunnen worden.
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar de openstelling
van publieke plaatsen beperkt is tot 50 personen vanaf het moment dat Sint Eustatius
zich bevindt in een situatie die aansluit bij de systematiek van risiconiveau II van
de routekaart. Doordat het virus aanwezig is, is het noodzakelijk drukte op straat,
vervoersbewegingen en contactmomenten zo veel mogelijk te beperken. Op een kleinschalig
eiland als Sint Eustatius hebben mensen namelijk al snel contact met een groot deel
van het eiland, waardoor het risico op overdracht van het virus groot is. Om te voorkomen
dat het virus een groot deel van het eiland zal treffen, is het noodzakelijk om grote
groepen, van meer dan 50 personen, te voorkomen. Alleen op deze manier kunnen grote
clusteruitbraken voorkomen worden en is het mogelijk om het virus in bedwang te houden.
Vanaf risiconiveau III heeft de gezaghebber de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen
waar de openstelling van publieke plaatsen beperkt is tot 25 personen. Het virus is
namelijk niet meer volledig onder controle en er is al sprake van een (klein) cluster
aan besmettingen. Om te voorkomen dat dit cluster uitgroeit tot een groter cluster,
is het noodzakelijk de groepsgrootte verder te beperken tot 25 personen. Vanaf het
bereiken van de situatie, zoals beschreven bij niveau IV, kan de gezaghebber plaatsen
aanwijzen waar publieke plaatsen tot 15 personen geopend mogen zijn. Het cluster van
besmettingen is namelijk gegroeid, waardoor een verdere beperking nodig is. De gezaghebber
dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in
acht te nemen.
Artikel 4.4 Sluiting publieke plaatsen
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het niet is toegestaan
publieke plaatsen geopend te hebben voor publiek. Dit is bepaald in artikel 4.4, eerste
lid. Voor de definitie van publieke plaats wordt verwezen naar de toelichting onder
de artikelen 4.1 tot en met 4.3. Op grond van dit artikel heeft de gezaghebber alleen
de bevoegdheid plaatsen aan te wijzen waar alle publieke plaatsen gesloten moeten zijn. Het is op grond van dit artikel niet mogelijk
specifieke publieke plaatsen aan te wijzen. Wel is het mogelijk een bepaald geografisch
bereik op Sint Eustatius aan te wijzen waarbinnen alle publieke plaatsen gesloten
moeten worden, dit hoeft niet voor het hele eiland te gelden. Ook bestaat de mogelijkheid
om individuele ontheffingen te verlenen in bijzondere gevallen, zoals hiervoor is
toegelicht.
Het tweede lid van artikel 4.4 regelt een uitzondering op het verbod op het openstellen
van publieke plaatsen. Ook wanneer de gezaghebber plaatsen aanwijst waar het niet
is toegestaan publieke plaatsen geopend te hebben voor publiek, mogen supermarkten,
tankstations, apotheken, bakkerijen en slagerijen geopend blijven voor publiek. Deze
ondernemingen worden als essentieel gezien voor de samenleving, waardoor een verbod
op de openstelling ervan niet proportioneel wordt geacht.
Door publieke plaatsen te sluiten wordt het aantal contactmomenten en het aantal vervoersbewegingen
beperkt. Personen zullen namelijk niet meer samenkomen in publieke ruimten, en ook
gaan minder werknemers naar hun werk. Hierdoor zal vaker de veilige afstand tot andere
personen gehouden (kunnen) worden en zal een besmet persoon minder snel andere personen
besmetten. Zodoende kunnen nieuwe introducties van het virus tegengegaan worden en
kan het bron- en contactonderzoek eenvoudiger worden.
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om alle publieke plaatsen, met uitzondering van
essentiële winkels, te sluiten vanaf het moment dat de indicatoren behorend bij risiconiveau
V bereikt zijn. Doordat een groot cluster van besmettingen op Sint Eustatius aanwezig
is, waarbij waarschijnlijk sprake is van lokale overdracht, is het noodzakelijk drukte
op straat, vervoersbewegingen en contactmomenten zo veel mogelijk te beperken. Op
een kleinschalig eiland als Sint Eustatius hebben mensen namelijk al snel contact
met een groot deel van het eiland, waardoor het risico op overdracht van het virus
groot is. De sluiting van publieke plaatsen kan op dit moment noodzakelijk zijn om
het virus in bedwang te kunnen houden. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten
van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 4.5 Openstelling eet- en drinkgelegenheden
Artikel 4.5 regelt dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om plaatsen aan te wijzen
waar eet- en drinkgelegenheden alleen onder voorwaarden geopend mogen zijn voor publiek.
In eet- en drinkgelegenheden komen veel mensen, die doorgaans geen contact hebben,
met elkaar in contact. Dit betekent een extra risico op verspreiding van het virus.
Dit bemoeilijkt het bron- en contactonderzoek.15 Om ervoor te zorgen dat de kans op overdracht van het virus zo klein mogelijk blijft,
maar tegelijkertijd eet- en drinkgelegenheden wel de ruimte wordt geboden om open
te blijven, dient de beheerder van een eet- en drinkgelegenheid een aantal voorzorgsmaatregelen
te nemen.
Onderdeel a bepaalt dat in een eet- en drinkgelegenheid niet meer personen dan 50%
van de bezettingscapaciteit tegelijkertijd aanwezig mogen zijn en niet meer dan vijftien
personen in totaal. Op deze manier is het beter mogelijk om een veilige afstand tot
elkaar te houden.
Placeren (onderdeel b) heeft ook een positief effect op het in acht kunnen nemen van
de veilige afstand, hetgeen de kans op verspreiding van het virus verkleint. Door
placeren verplicht te stellen, wordt het mogelijk om publiek zitplaatsen aan te wijzen
die ten opzichte van elkaar de veilige afstand bevatten. Ook moet de beheerder van
een eet- en drinkgelegenheid ervoor zorgen dat het publiek daadwerkelijk gebruikmaakt
van de aangewezen zitplaats. Hiermee wordt voorkomen dat het publiek gaat wandelen,
staan of van zitplaats gaat wisselen, wat tot een beperking van het aantal contactmomenten
leidt. Vanzelfsprekend hoeft niet ingegrepen te worden als het publiek kortstondig
de aangewezen zitplaats of locatie verlaat, om bijvoorbeeld naar het toilet te gaan.
Op grond van onderdeel c moet de beheerder van een eet- en drinkgelegenheid ervoor
zorgen de gezondheid van zijn gasten gecontroleerd wordt door een gezondheidscheck
uit te voeren. Zie de toelichting bij artikel 1.1 voor een toelichting op dit begrip.
Door een gezondheidscheck uit te voeren kan voorkomen worden dat mensen met klachten
het virus verspreiden in de eet- en drinkgelegenheid.
De vervroegde sluitingstijd (onderdeel d) is gericht op het beperken van het aantal
contactmomenten in en rondom eet- en drinkgelegenheden gedurende de avond en nacht.
Beheerders van eet- en drinkgelegenheden zijn verder verplicht om aan bezoekers te
vragen hun contactgegevens beschikbaar te stellen. Zo kunnen mensen worden benaderd
in het kader van bron- en contactonderzoek indien er in een bepaalde periode een besmetting
bij personeel dan wel een bezoeker geconstateerd is. Ook draagt dit bij aan effectief
bron- en contactonderzoek, een essentieel onderdeel van de bestrijding van de epidemie.16 Registratie van gegevens vindt alleen plaats als de bezoeker toestemming geeft voor
de verwerking en overdracht van zijn gegevens voor de uitvoering van een eventueel
bron- en contactonderzoek.
De gegevens waarom gevraagd moet worden zijn de naam, het e-mailadres en het telefoonnummer
van de klant en de datum en tijd waarop de bezoeker binnenkomt. Deze gegevens moeten
veertien dagen bewaard worden door de ondernemer en daarna worden verwijderd.
Eventuele toestemming door bezoekers moet voldoen aan de eisen die de Wet bescherming
persoonsgegevens BES (WBP BES) aan een rechtsgeldige toestemming stelt: een vrije,
specifieke en op informatie berustende wilsuiting. Nu de toestemming vrij moet kunnen
worden gegeven, mogen aan het enkele weigeren ervan geen consequenties worden verbonden.
Wanneer beheerders persoonsgegevens van bezoekers verwerken zijn zij daarbij gebonden
aan de regels van WBP BES.
In het tweede lid is geëxpliciteerd dat bij het vragen naar de gegevens moet worden
gewezen op de vrijwilligheid van het aanleveren van deze gegevens. Dat kan bijvoorbeeld
mondeling of door dit voor te drukken op de briefjes waarmee de gegevens worden aangeleverd.
Lijsten - zoals weleens gebruikt bij een eerder in Europees Nederland geldende vergelijkbare
verplichting in horeca - waarop elke bezoeker ook de gegevens van de andere bezoekers
kan zien, staan op gespannen voet met privacy-eisen. Daarom is in het derde lid verduidelijkt
dat de persoonsgegevens niet zichtbaar mogen zijn voor anderen. Dit kan door bijvoorbeeld
de gegevens te laten invullen op individuele briefjes die dicht worden gevouwen of
in een envelop worden gedaan voordat zij worden ingenomen.
De maatregelen uit dit artikel zijn gericht tot de beheerder van een eet- en drinkgelegenheid.
Onder de beheerder kan zowel de eigenaar als het personeel van de eet- en drinkgelegenheid
worden verstaan. Het gaat om de persoon die in staat is om een omgeving te creëren
die verspreiding van het virus tegen kan gaan. Benadrukt moet worden dat de maatregelen
die de beheerder van een eet- en drinkgelegenheid dient te treffen geen generieke
uitzondering oplevert voor het publiek op het houden van de veilige afstand.
De gezaghebber heeft vanaf het moment dat de situatie is bereikt, behorend bij niveau
II, de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar eet- en drinkgelegenheden onder
voorwaarden open mogen. Het virus is namelijk aanwezig op Sint Eustatius en om te
voorkomen dat het virus een groot deel van het eiland zal treffen, is het noodzakelijk
om grote groepen te voorkomen (maximale capaciteit), een gezondheidscheck uit voeren,
ervoor te zorgen dat mensen voldoende afstand kunnen houden (placeren) en zoveel mogelijk
te borgen dat een eventuele uitbraak in bedwang kan worden gehouden (contactregistratie).
Alleen op deze manier kan verdere verspreiding van het virus, en daarmee een cluster
aan besmettingen, voorkomen worden en is het mogelijk het virus in bedwang te houden.
De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit
in acht te nemen.
Artikel 4.6 Sluiting eet- en drinkgelegenheden
Op grond van artikel 4.6, eerste lid, is de gezaghebber bevoegd plaatsen aan te wijzen
waar het verboden is eet- en drinkgelegenheden geopend te hebben voor publiek.
Door eet- en drinkgelegenheden te sluiten wordt het aantal contactmomenten beperkt.
In een eet- en drinkgelegenheid zijn mensen vaak langdurig in de buurt van mensen
buiten het eigen huishouden. De kans op besmettingen is daardoor relatief groot. Ook
betekent een sluiting van de eet- en drinkgelegenheden een beperking van het aantal
reisbewegingen door zowel het publiek, als de medewerkers. Daarnaast geldt voor eet-
en drinkgelegenheden waar alcoholhoudende drank geschonken wordt, dat het gebruik
van alcohol een negatieve invloed heeft op de naleving van regels. Alcohol zorgt voor
verslechtering van het onderdrukken (inhiberen) van neigingen in het gedrag, wat tot
impulsief gedrag leidt.17 Doordat mensen minder angstig zijn onder invloed van alcohol, voelen zij zich veelal
meer bereid om risicovolle situaties aan te gaan.18 Het voorgaande kan ertoe leiden dat belangrijke maatregelen ter bestrijding van de
epidemie, zoals het in acht nemen van de veilige afstand en het regelmatig wassen
van de handen, onvoldoende worden nageleefd door mensen onder invloed van alcohol.
Ook is de consumptie van alcohol vaak een reden om samen te komen met anderen.
Het tweede lid maakt uitzonderingen op het verbod voor eet- en drinkgelegenheden in
hotels ten behoeve van de hotelgasten (die daadwerkelijk in het hotel overnachten).
De etenswaren en dranken moeten geserveerd worden op de hotelkamer.
Op grond van het derde lid is afhaal voor gebruik anders dan ter plaatse toegestaan,
op voorwaarde dat de inrichting tussen 01.00 en 06.00 uur gesloten is, niet meer dan
vijftien personen aanwezig zijn in de inrichting en de duur van het verblijf van publiek
in de inrichting zoveel mogelijk wordt beperkt. Na 01.00 uur mag dus ook niet meer
worden bezorgd.
Op grond van het vierde lid heeft de gezaghebber de bevoegdheid plaatsen aan te wijzen
waar het eet- en drinkgelegenheden alleen toegestaan is geopend te zijn voor publiek,
voor zover zij eten bezorgen. Op grond van dit lid is afhaal ook niet toegestaan.
De gezaghebber heeft vanaf het bereiken van de omstandigheden die horen bij niveau
IV de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is eet- en drinkgelegenheden
geopend te hebben. Het virus is al uitgegroeid tot een cluster van besmettingen dat
niet in bedwang is. Dit maakt het noodzakelijk om vergaande maatregelen te nemen,
zoals de sluiting van eet- en drinkgelegenheden. Zodoende kan drukte worden voorkomen
en het aantal contactmomenten beperkt. Op een kleinschalig eiland als Sint Eustatius
hebben mensen namelijk al snel contact met een groot deel van het eiland, waardoor
het risico op verdere verspreiding van het virus en het ontstaan van meerdere clusters
die niet meer in bedwang zijn, groot is. De sluiting van eet- en drinkgelegenheden
kan op dit moment noodzakelijk zijn om het virus in bedwang te krijgen. De gezaghebber
dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in
acht te nemen.
Artikel 4.8 Sluiting sport- en fitnessgelegenheden
Op grond van artikel 4.8, eerste lid, heeft de gezaghebber de bevoegdheid om plaatsen
aan te wijzen waar het verboden is om de binnenruimte van een sport- en fitnessgelegenheid,
geopend te hebben voor publiek.
Door de binnenruimte van sport- en fitnessgelegenheden te sluiten, wordt het aantal
contactmomenten beperkt en wordt de kans op grote menigten op straat en in het openbaar
vervoer verkleind. Het Zuid-Koreaanse cluster19 en de aanwijzingen dat bij binnensport het houden van de veilige afstand onderling
mogelijk onvoldoende is doordat er meer aerosolen worden gevormd dan wanneer niet
wordt gesport, maken ook dat een sluiting van de sport- en fitnessgelegenheden nodig
kan zijn. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat druppelwolken bij sommige vormen
van binnensport grotere afstanden dan 1,5 meter kunnen afleggen en tot transmissie
zouden kunnen leiden.20
In het tweede lid van artikel 4.8 is bepaald dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft
om plaatsen aan te wijzen waar het verbod op openstelling van sport- en fitnessgelegenheden
niet geldt, voor zover het zwembaden betreft. Hierbij geldt als voorwaarde dat de
gemeenschappelijke was- en douchevoorzieningen niet geopend mogen zijn.
Wanneer de indicatoren behorend bij risiconiveau IV zijn bereikt, heeft de gezaghebber
de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is sport- en fitnessgelegenheden
geopend te hebben. Het virus is al uitgegroeid tot een cluster van besmettingen dat
niet in bedwang is. Dit maakt het noodzakelijk om vergaande maatregelen te nemen,
zoals de sluiting van sport- en fitnessgelegenheden. Zodoende kan drukte worden voorkomen
en het aantal contactmomenten beperkt. Op een kleinschalig eiland als Sint Eustatius
hebben mensen namelijk al snel contact met een groot deel van het eiland, waardoor
het risico op verdere verspreiding van het virus en het ontstaan van meerdere clusters
die niet meer in bedwang zijn, groot is. De sluiting van sport- en fitnessgelegenheden
kan op dit moment noodzakelijk zijn om het virus in bedwang te krijgen. De gezaghebber
dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in
acht te nemen.
Artikel 4.9 Openstelling winkels
De gezaghebber is op grond van artikel 4.9, eerste lid, bevoegd om plaatsen aan te
wijzen waar het verboden is winkels geopend te hebben voor publiek.
Het tweede lid van artikel 4.9 bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op
essentiële winkels. Ook wanneer de gezaghebber plaatsen aanwijst waar het niet is
toegestaan winkels geopend te hebben voor publiek, mogen supermarkten, tankstations,
apotheken, slagerijen en bakkerijen wel geopend blijven voor publiek. Deze ondernemingen
worden als essentieel gezien voor de samenleving, waardoor een verbod op de openstelling
ervan niet proportioneel wordt geacht.
Evenals de sluiting van andere publieke plaatsen, heeft ook de sluiting van winkels
tot doel het aantal contactmomenten te beperken en de druk op openbare plaatsen en
het openbaar vervoer te beperken.
De gezaghebber heeft vanaf de situatie, zoals beschreven bij risiconiveau IV de bevoegdheid
om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is winkels geopend te hebben. Het virus
is al uitgegroeid tot een cluster van besmettingen dat niet in bedwang is. Dit maakt
het noodzakelijk om vergaande maatregelen te nemen, zoals de sluiting van winkels.
Zodoende kan drukte worden voorkomen en het aantal contactmomenten beperkt. Op een
kleinschalig eiland als Sint Eustatius hebben mensen namelijk al snel contact met
een groot deel van het eiland, waardoor het risico op verdere verspreiding van het
virus en het ontstaan van meerdere clusters die niet meer in bedwang zijn, groot is.
De sluiting van winkels kan op dit moment noodzakelijk zijn om het virus in bedwang
te krijgen. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid
en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 4.9 Sluiting seksinrichtingen
Ingevolge artikel 4.9 heeft de gezaghebber de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen
waar het verboden is seksinrichtingen geopend te hebben voor publiek.
Bij seksinrichtingen kan de veilige afstand niet in acht worden genomen, waardoor
de kans op verspreiding van het virus groot is. Deze maatregel kan van kracht worden
vanaf de situatie, zoals beschreven bij risiconiveau IV. De verspreiding van het virus
maakt het noodzakelijk om de contactmomenten te beperken. Het verder beperken van
het aantal contacten dat mensen hebben is van essentieel belang. De gezaghebber dient
bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te
nemen.
§ 5 Evenementen
Deze paragraaf bevat bepalingen over evenementen, gebaseerd op artikel 58i Wpg. Dat
artikel maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling evenementen aan te wijzen
die niet of slechts onder voorwaarden mogen worden georganiseerd. Tot de voorwaarden
kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen aan
het evenement mag deelnemen.
De artikelen 5.1 tot en met 5.3 Evenementen tot maximaal 50, 25 of 15 personen
Op grond van de artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 is het verboden een evenement te organiseren
waar meer dan 50, 25 of 15 deelnemers aan deelnemen op door de gezaghebber aan te
wijzen plaatsen. Uit de begripsbepaling van evenement, zoals opgenomen in artikel
58a, vijfde lid, Wpg, volgt dat godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten
alsmede betogingen geen evenementen zijn. De regels ten aanzien van evenementen gelden
daarom ook niet voor godsdienstige of levensbeschouwelijke samenkomsten. Het beperken
van contactmomenten en het houden van een veilige afstand tot andere personen zijn
twee van de belangrijkste pijlers in de bestrijding van de epidemie van het virus.
Door grootschalige evenementen te verbieden, worden zowel de contactmomenten beperkt
(hetgeen het bron- en contactonderzoek vereenvoudigd), als de mogelijkheid om een
veilige afstand in acht te nemen tot andere personen vergroot. Daarom wordt in dit
artikel de gezaghebber de bevoegdheid gegeven om grote evenementen (meer dan 50, 25
of 15 personen) te verbieden indien dat nodig is gelet op de bestrijding van de epidemie
of een directe dreiging daarvan.
Gekozen is voor een maximum van 50, 25 en 15 personen, omdat op deze manier per niveau
proportionele maatregelen genomen kunnen worden.
Voor alle deelnemers aan evenementen geldt dat zij de veiligeafstandsnorm in acht
moeten nemen en dat de organisator van een evenement ervoor moet zorgen dat het aanwezige
publiek de veilige afstand in acht neemt (zie ook de artikelen 58f, 58k en 58l van
de wet).
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar de groepsgrootte
bij evenementen beperkt is tot 50 personen vanaf het besmettingsrisico behorend bij
risiconiveau II. Het beperken van contactmomenten en het houden van een veilige afstand
tot andere personen zijn twee van de belangrijkste pijlers in de bestrijding van de
epidemie van het virus. Door grootschalige evenementen te verbieden, worden zowel
de contactmomenten beperkt (hetgeen het bron- en contactonderzoek vereenvoudigd),
als de mogelijkheid om een veilige afstand in acht te nemen tot andere personen vergroot.
Daarom wordt in dit artikel de gezaghebber de bevoegdheid gegeven om grote evenementen
(meer dan 50 personen) te verbieden indien dat nodig is gelet op de bestrijding van
de epidemie of een directe dreiging daarvan. Om te voorkomen dat het virus een groot
deel van het eiland zal treffen, is het noodzakelijk om grote groepen, van meer dan
50 personen, te voorkomen. Alleen op deze manier kunnen grote clusteruitbraken voorkomen
worden en is het mogelijk om het virus in bedwang te houden. Vanaf het besmettingsrisico
behorend bij risiconiveau III heeft de gezaghebber de bevoegdheid om plaatsen aan
te wijzen waar alleen evenementen tot 25 personen toegestaan zijn. Het virus is namelijk
niet meer volledig onder controle en er is al sprake van een (klein) cluster aan besmettingen.
Om te voorkomen dat dit cluster uitgroeit tot een groter cluster, is het noodzakelijk
de groepsgrootte verder te beperken tot 25 personen. Vanaf het besmettingsrisico behorend
bij niveau IV kan de gezaghebber plaatsen aanwijzen waar slechts evenementen tot 15
personen toegestaan zijn. Het cluster van besmettingen is namelijk gegroeid, waardoor
een verdere beperking nodig is. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten
van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 5.4 Verbod op evenementen
Artikel 5.4 bepaalt dat het verboden is een evenement te organiseren op door de gezaghebber
aan te wijzen plaatsen.
Bij evenementen zijn vaak personen die niet uit hetzelfde huishouden komen gedurende
een langere periode bij elkaar. Ook komen vaak grotere groepen mensen samen, waarbij
het niet altijd mogelijk is om voldoende afstand te houden. Door evenementen toe te
staan bestaat daardoor een reëel risico op een snelle en brede verspreiding van het
virus. Het tweede lid bepaalt dat het verbod op evenementen niet geldt voor huwelijksvoltrekkingen
en herdenkingsplechtigheden. Dit zijn evenementen die te allen tijde door moeten kunnen
gaan. Hierbij kunnen wel beperkingen worden gesteld omtrent groepsvorming.
De gezaghebber heeft wanneer de omstandigheden zoals benoemd bij risiconiveau IV zich
verwezenlijken de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is evenementen
te organiseren. De aanwezigheid een cluster dat niet in bedwang is en waarbij mogelijk
sprake is van lokale verspreiding vergt vergaande maatregelen. Het toestaan van evenementen,
waar vaak veel lokale mensen samen komen, kan op het moment van lokale verspreiding
en een cluster van besmettingen niet meer verantwoord zijn. Om erger te voorkomen
kan een verbod op evenementen daarom noodzakelijk zijn. De gezaghebber dient bij zijn
afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 5.5 Verbod op sportevenement
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is
een sportevenement te organiseren.
Een verbod op sportevenementen zorgt voor minder contactmomenten en minder mensen
die de straat op gaan of gebruik maken van het openbaar vervoer. Ook wordt bij sportevenementen
vaak geschreeuwd, hetgeen een rol kan spelen bij de verdere verspreiding van het virus
(zie de toelichting onder artikel 4.7).
De gezaghebber heeft vanaf risiconiveau IV de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen
waar het verboden is sportevenementen te organiseren. De aanwezigheid een cluster
dat niet in bedwang is en waarbij mogelijk sprake is van lokale verspreiding vergt
vergaande maatregelen. Het toestaan van sportwedstrijden, waar vaak veel lokale mensen
samen komen, kan op het moment van lokale verspreiding en een cluster van besmettingen
niet meer verantwoord zijn. Om erger te voorkomen kan een verbod op sportevenementen
daarom noodzakelijk zijn. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van
noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 5.6 Verbod op toeschouwers bij een sportevenement
Op grond van artikel 5.6 mogen bij sportevenementen (zoals sportwedstrijden) geen
toeschouwers toegelaten worden. Hierdoor wordt drukte voorkomen, waardoor mensen beter
een veilige afstand tot elkaar kunnen houden. Ook beperkt een verbod op toeschouwers
het aantal reisbewegingen. De gezaghebber heeft wanneer de verspreiding van het virus
zich bevindt in de situatie zoals beschreven bij niveau IV de bevoegdheid om plaatsen
aan te wijzen waar het verboden is toeschouwers toe te laten bij sportevenementen.
Het verbieden van toeschouwers bij sportevenementen kan op dit moment noodzakelijk
zijn om het virus in bedwang te krijgen. De gezaghebber dient bij zijn afweging de
vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
§ 6 Overige maatregelen
Artikel 6.1 Hygiënemaatregelen
Op grond van artikel 6.1 moet de beheerder van een publieke, openbare of besloten
plaats ervoor zorgen dat desinfecterend handmiddel beschikbaar is (onderdeel a) en
dat oppervlakten regelmatig schoongemaakt worden (onderdeel b). Dit houdt bijvoorbeeld
in dat winkelmandjes, stoelen, tafels of andere oppervlakten waarmee personen in aanraking
komen gedesinfecteerd of schoongemaakt worden.
Hygiëne speelt een belangrijke rol in de bestrijding van het virus. Het is mogelijk
dat het virus zich verspreidt via oppervlakten. Om die reden is het van belang dat
beheerders hygiënemaatregelen nemen. Op deze manier wordt de kans op verspreiding
van het virus zoveel mogelijk beperkt.
Zo lang de mogelijkheid bestaat dat het virus zich verspreidt op Sint Eustatius, is
het van belang dat hygiënemaatregelen worden getroffen. Om die reden geldt deze maatregel
altijd.
Artikel 6.2 Mondkapje
Artikel 6.2, eerste lid, geeft de gezaghebber de bevoegdheid plaatsen aan te wijzen
waar het verplicht is voor personen van dertien jaar en ouder om een mondkapje te
dragen. De gezaghebber heeft niet de bevoegdheid om besloten plaatsen, waaronder woningen,
aan te wijzen waar de mondkapjesplicht geldt, gelet op het besloten karakter van de
plaats. De mondkapjesplicht geldt dus ook niet in plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden
ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen,
moskeeën en synagogen.
Volgens het advies van het OMT van 4 mei 202021 volgt uit een publicatie22 dat niet-medische mondkapjes de verspreiding van het virus tegen kunnen gaan in situaties
waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt, zoals in het openbaar vervoer of
in supermarkten. Dit geldt in het bijzonder voor verspreiding door personen die nog
geen symptomen vertonen, ervan uitgaande dat personen met klachten zich isoleren en
afstand houden. Volgens de publicatie houden de meeste materialen in niet-medische
mondkapjes druppels die geproduceerd worden door de drager van het mondkapje in enige
mate tegen. Veel mondkapjes zorgen op deze manier voor bescherming van de omgeving
als een patiënt met het virus een niet-medisch mondkapje draagt. Volgens het OMT-advies
van 13 oktober 2020 hebben niet-medische mondkapjes daarmee mogelijk een positief
effect om de verspreiding van het virus tegen te gaan, met name door presymptomatische
verspreiding van het virus vanuit de drager van het mondkapje.23 In dit advies schrijft het OMT verder dat het effect van breed niet-medisch mondkapjesgebruik
groter wordt naarmate sprake is van een toenemend aantal besmettingsgevallen.
Niet-medische mondkapjes kunnen tegelijkertijd de overdracht van andere luchtwegvirussen
enigszins tegengaan, wat de druk op huisartsenpraktijken en teststraten kan verminderen.24 Het gebruik van niet-medische mondkapjes kan de toenemende druk op de zorg daarmee
beperken.
Het tweede lid van artikel 6.2 maakt een uitzondering op de mondkapjesplicht voor
personen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen, opzetten
of daarvan ernstig ontregeld kunnen raken (onderdeel a). Voorbeelden zijn personen
die een verminderde arm-of handfunctie hebben en daardoor geen mondkapje op kunnen
zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd wordt vanwege een longaandoening
en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal spreken. Ook kan gedacht
worden aan personen met (ernstige) brandwonden op hun gezicht waardoor geen mondkapje
gedragen kan worden en personen die vanwege een verstandelijke beperking of psychische
aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen. Bij deze laatste groep
is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider een mondkapje draagt.
In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen. Hetzelfde geldt voor
personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale visuele signalen,
bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen hoeven geen
mondkapje te dragen (tweede lid, onderdelen b en c). Een verkoudheid wordt onder andere
niet gezien als ziekte of beperking waardoor geen mondkapje gedragen kan worden. Personen
die zicht beroepen op een van de uitzonderingen zullen de beperking of ziekte desgevraagd
op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider indien zij daartoe
niet in staat zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).
Onderdeel d regelt dat een mondkapje ook niet gedragen hoeft te worden als dit de
goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf
onmogelijk maakt. Wanneer uit arbeidsomstandighedenwetgeving onomwonden volgt dat
een mondkapje geen veilig en passend beschermingsmiddel is, moet het mogelijk zijn
andere beschermingsmiddelen te gebruiken, zoals een spatscherm. In die gevallen kan
een beroep worden gedaan op onderdeel d van het tweede lid van dit artikel. Dit doet
overigens niet af aan het in voorkomend geval moeten treffen van andere maatregelen,
zoals het houden van de veilige afstand waar mogelijk en voldoende ventileren.
Verder zijn personen uitgezonderd die gevraagd worden zich te identificeren op grond
van een wettelijke bepaling (onderdeel e). Een mondkapjesplicht maakt het moeilijker
om vast te stellen of de persoon die het mondkapje draagt dezelfde is als de persoon
die op een identiteitsbewijs is weergeven. Deze controle kan bijvoorbeeld nodig zijn
bij aankoop van leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of alcoholhoudende drank.
Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt
het vijfde lid dat deze personen uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van
een mondkapje wanneer hen gevraagd wordt het mondkapje af te zetten op het moment
dat zij zich moeten identificeren. Dit betekent dat de betrokken persoon direct na
de vaststelling van de identiteit het mondkapje weer moet dragen. Het is aan de beheerder
van een plaats om te bepalen of hij vraagt of het mondkapje afgezet moet worden voor
de identificatie. Het staat iedere beheerder vrij hier zijn eigen beleid op te voeren.
Op grond van onderdeel f en g zijn leerlingen tijdens vervoer van en naar een instelling
voor voortgezet onderwijs en personen tot en met zeventien jaar die deelnemen aan
vervoer van en naar de locatie waar jongeren jeugdhulp ontvangen of zorglocaties voor
jeugd uitgezonderd.
Deze uitzonderingen zijn uitputtend bedoeld. Dit betekent dat de beheerder van een
publieke en openbare plaats gebonden zich in beginsel zal houden aan de uitzonderingen,
zoals opgenomen in deze regeling. Wanneer een persoon bijvoorbeeld aannemelijk maakt
geen mondkapje te kunnen dragen vanwege een beperking of ziekte, zal de beheerder
in beginsel een uitzondering te maken voor deze persoon.
De gezaghebber heeft vanaf het moment dat de omstandigheden behorend bij niveau II
zich verwezenlijken de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar mondkapjes gedragen
moeten worden. Op dat moment is het virus namelijk aanwezig op het eiland. Doordat
op Sint Eustatius slechts een beperkt aantal faciliteiten aanwezig is en de gemeenschap
erg hecht is, bezoeken inwoners van Sint Eustatius al snel dezelfde plekken en is
het risico op overdracht van het virus groot. Door de beperkte zorgfaciliteiten is
het noodzakelijk om verdere verspreiding te voorkomen. Mondkapjes kunnen hier een
bijdrage aan leveren. Een mondkapjesplicht is in dit niveau noodzakelijk om het virus
in bedwang te kunnen houden. De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van
noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 6.3 Uitzondering sport, cultuur en media
Als de gezaghebber van zijn bevoegdheid gebruik maakt om plaatsen aan te wijzen waar
personen verplicht zijn een mondkapje te dragen, is op grond van artikel 6.3 een aantal
personen uitgezonderd van die plicht. Allereerst zijn personen die een sport beoefenen
uitgezonderd van het dragen van een mondkapje (onderdeel a). De reden hiervoor is
dat het dragen daarvan een belemmering vormt voor het goed kunnen uitoefenen van de
sport. Hetzelfde geldt voor personen die podiumkunsten beoefenen of acteren (onderdeel
b). Onder ‘podiumkunsten’ valt onder andere toneel, dans, muziek(theater), cabaret
en musical. Onder ‘muziek’ valt zowel de beoefening van instrumenten, indien het dragen
van een mondkapje daarbij belemmerend werkt, als zang. Met ‘acteren’ wordt bedoeld
het uitbeelden van een rol in een cinematografische setting, zoals films en televisieseries.
Deze uitzondering geldt alleen voor zover een mondkapje de personen belemmert in de
beoefening van podiumkunsten. Personen zijn ook uitgezonderd op het moment dat zij
poseren voor beeldende kunst, voor zover het gaat om het op beeld vastleggen van personen
(onderdeel c). Dit betreft bijvoorbeeld iemand die poseert voor een fotografisch kunstwerk.
Tot slot zijn personen uitgezonderd die deelnemen aan de opname van media-aanbod in
de zin van de Mediawet BES (onderdeel d). Het gaat dan om elektronische producten
met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn voor afname door het algemene publiek
of een deel ervan. Dit begrip omvat zowel radio- en televisieprogramma’s die worden
verzorgd door de omroepen als programmering van mediadiensten op aanvraag (online
videocontent). Met ‘deelnemen’ wordt gedoeld op personen die feitelijk in beeld of
op geluid komen, met uitzondering van publiek. Hierbij kan gedacht worden aan presentatoren,
kandidaten, deskundigen, juryleden en figuranten. De uitzondering geldt niet voor
personen die achter de schermen meehelpen aan de opname, zoals een cameraman, geluidsman
of regisseur. Verder geldt de uitzondering alleen gedurende de opname.
Artikel 6.4 Uitzondering mondkapjesplicht in onderwijsinstellingen
Wanneer de gezaghebber gebruik maakt van zijn bevoegdheid plaatsen aan te wijzen waar
het verplicht is een mondkapje te dragen, kan het zo zijn dat het ook verplicht is
in onderwijsinstellingen een mondkapje te moeten dragen. In dat geval regelt artikel
6.4 dat leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij gebruikmaken van
een vaste zit- of staanplaats, uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van
een mondkapje. Dit is ingegeven door het feit dat het zittend of staand op een vaste
plek eenvoudiger is anderhalve meter afstand in acht te nemen. Een docent hoeft dus
bijvoorbeeld geen mondkapje te dragen op het moment dat hij lesgeeft vanaf een vaste
staanplaats, maar wel als hij rond gaat lopen door het klaslokaal. De mondkapjesplicht
geldt evenmin indien het dragen daarvan een belemmering vormt voor deelname aan dan
wel verzorging van een onderwijsactiviteit. Hiervan kan in ieder geval sprake zijn
bij lichamelijk opvoeding, zang, toneel en dans. Daarnaast kan dit ook aan de orde
zijn bij bepaalde vormen van praktijkonderwijs.
Artikel 6.5 Mondkapje bij contactberoepen
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, heeft de gezaghebber de bevoegdheid om plaatsen
aan te wijzen waar personen die een zogeheten contactberoep uitoefenen een mondkapje
moeten dragen. Een geestelijke bedienaar oefent geen contactberoep uit, omdat die
geen klanten of patiënten heeft.
Contactberoepen zijn beroepen waar vaak en direct contact met anderen is binnen een
afstand van anderhalve meter. Omdat de veilige afstand niet gehouden kan worden bij
de uitoefening van een contactberoep, kan het dragen van een mondkapje uitkomst bieden.
Mondkapjes kunnen namelijk een bijdrage leveren aan het beperken van de overdracht
van het virus.
Door voorzorgsmaatregelen te treffen die overdracht van het virus zoveel mogelijk
beperken, is het mogelijk de uitoefening van contactberoepen doorgang te laten vinden,
terwijl tegelijkertijd de bevolking van Sint Eustatius beschermd wordt tegen het virus.
Op grond van het tweede lid hoeven personen tot en met twaalf jaar ook in deze gevallen
geen mondkapje te dragen (onderdeel a). Verder wordt een uitzondering gemaakt voor
personen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen (onderdeel
b). Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.2. Verder bestaat een
uitzondering voor klanten of patiënten waarvoor het praktisch niet mogelijk is een
mondkapje te dragen tijdens de uitoefening van het contactberoep, omdat zij een behandeling
krijgen aan hun gezicht (onderdeel c). Voorbeelden zijn klanten van een kapper die
scheert of een schoonheidsspecialist, waarbij niet in alle gevallen een mondkapje
gedragen kan worden. Een behandeling aan het gezicht moet breed opgevat worden. Hieronder
valt elke behandeling waarbij het noodzakelijk is dat het gezicht vrij is. Deze uitzondering
geldt alleen voor zover een mondkapje de uitoefening van het contactberoep op een
gepaste wijze in de weg staat. Deze plicht geldt niet voor zorgverleners en patiënten
in zorglocaties, omdat zij uitgezonderd zijn op grond van onderdeel d.
De gezaghebber heeft vanaf het moment dat de omstandigheden behorend bij niveau II
zich voordoen de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het slechts onder voorwaarden
is toegestaan een contactberoep uit te oefenen. Het virus is aanwezig op het eiland
en om te voorkomen dat het virus een groot deel van het eiland zal treffen, is het
noodzakelijk ervoor te zorgen dat mensen voldoende afstand houden, dan wel te zorgen
voor alternatieve bescherming. Doordat de beoefenaar van een contactberoep veelvuldig
contact heeft met een groot deel van de mensen in Sint Eustatius, is dit des te belangrijker.
Afstand houden is bij contactberoepen niet altijd mogelijk, waardoor het nodig is
een mondkapje te dragen dat alternatieve bescherming kan bieden. De gezaghebber dient
bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te
nemen.
Artikel 6.6 Beperking uitoefening contactberoepen
Artikel 6.6 bepaalt dat het verboden is op door de gezaghebber aan te wijzen plaatsen
een contactberoep uit te oefenen als er meer dan vijf personen aanwezig zijn in de
inrichting waar het contactberoep wordt uitgeoefend. Hierdoor zullen minder personen
met elkaar in contact komen en is het eenvoudiger een veilige afstand tot elkaar te
houden.
De gezaghebber heeft vanaf de situatie zoals beschreven bij risiconiveau III de bevoegdheid
om de uitoefening van een contactberoep alleen toe te staan als niet meer dan vijf
personen in de inrichting waar het contactberoep wordt uitgeoefend aanwezig zijn.
De aanwezigheid van een cluster van besmettingen, betekent op een klein eiland een
groot risico. Dit risico is nog groter bij de uitoefening van contactberoepen, omdat
de beoefenaar van een contactberoep veelvuldig contact heeft met een groot deel van
de mensen op Sint Eustatius. Per dag ziet de beoefenaar van een contactberoep een
groot aantal mensen. Door een beperking op het aantal aanwezige mensen in de inrichting
in te stellen, kan de uitoefening van contactberoepen wel doorgang vinden, terwijl
tegelijkertijd het risico op overdracht op een groot aantal mensen wordt beperkt.
De gezaghebber dient bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit
in acht te nemen.
Artikel 6.7 Verbod op uitoefening contactberoepen
In artikel 6.7 is bepaald dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om plaatsen aan
te wijzen waar het verboden is een contactberoep uit te oefenen.
Personen die een contactberoep uitoefenen komen veelvuldig in direct contact met andere
personen. Verspreiding via druppelinfectie is (verreweg) de belangrijkste verspreidingswijze
van het virus. Wanneer geen veilige afstand wordt gehouden tot andere personen, is
de kans op overdracht velen malen groter. Om die reden kan het nodig zijn de uitoefening
van contactberoepen niet toe te staan. Dit kan in het bijzonder van belang zijn op
een kleinschalig eiland, waarbij degene die een contactberoep uitoefent met een groot
deel van de eilandsbevolking in aanraking komt.
Het tweede lid bepaalt dat een eventueel verbod niet geldt voor een zorgverlener of
mantelzorger. Het is namelijk noodzakelijk dat deze beroepen te allen tijde uitgeoefend
worden.
De gezaghebber heeft vanaf het moment dat het besmettingsrisico aanwezig is als beschreven
bij risiconiveau IV de bevoegdheid om de uitoefening van een contactberoep in zijn
geheel te verbieden. De aanwezigheid van het virus, en in het bijzonder de mogelijkheid
dat sprake is van lokale transmissie, maakt het noodzakelijk om contactmomenten te
beperken. Doordat de beoefenaar van een contactberoep veelvuldig contact heeft met
een groot deel van de mensen op Sint Eustatius, kan het noodzakelijk zijn een verbod
op de uitoefening ervan in te stellen. Per dag ziet de beoefenaar van een contactberoep
een groot aantal mensen. Een besmetting kan daarom al snel grote gevolgen hebben.
Een ingrijpende maatregel als deze kan dan gerechtvaardigd zijn. De gezaghebber dient
bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te
nemen.
Artikel 6.8 Openstelling onderwijsinstellingen tot maximaal 15 personen
Het eerste lid van artikel 6.8 regelt dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om plaatsen
aan te wijzen waar het verboden is in een zelfstandige ruimte van een gebouw van een
onderwijsinstelling meer dan vijftien personen gelijktijdig aanwezig te laten zijn
als groep. In artikel 1, onder s, Wpg is een definitie opgenomen van gebouw. Personen
zitten op school gedurende een lange periode bij elkaar in een ruimte, waardoor het
des te belangrijker is om voldoende afstand te houden tot elkaar. Door een beperking
in te stellen van het aantal personen dat aanwezig mag zijn in een gebouw van een
onderwijsinstelling is het eenvoudiger die veilige afstand daadwerkelijk in acht te
nemen. Een maximumaantal personen betekent ook minder contactmomenten en een minder
grote kans op een grootschalige uitbraak. Daar komt bij dat het bron- en contactonderzoek
eenvoudiger is bij een kleinere groep personen.
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar de groepsgrootte
in onderwijsinstellingen beperkt is tot vijftien personen vanaf het moment dat Saba
zich bevindt in de situatie behorend bij risiconiveau IV. De aanwezigheid van het
virus, en in het bijzonder de mogelijkheid dat sprake is van lokale transmissie, maakt
het noodzakelijk om bijeenkomsten van grote groepen te beperken. Bij samenkomst van
grote groepen kan het virus zich eenvoudig verspreiden. Daar komt bij dat ook ouders
eenvoudig met elkaar in contact komen op school, hetgeen een extra risico met zich
meebrengt. Om te voorkomen dat het virus een groot deel van het eiland zal treffen,
is het noodzakelijk om grote groepen te voorkomen en het aantal contactmomenten en
reisbewegingen te beperken. Alleen op deze manier is het mogelijk om het virus in
bedwang te houden en grote en meer clusteruitbraken te voorkomen. De gezaghebber dient
bij zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te
nemen.
Artikel 6.9 Verbod op fysiek onderwijs
Het eerste lid van artikel 6.9 regelt dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om plaatsen
aan te wijzen waar het verboden is onderwijsactiviteiten te verrichten in onderwijsinstellingen.
De sluiting van scholen voor fysiek onderwijs beperkt het aantal contactmomenten en
het aantal reisbewegingen, waardoor het virus zich minder gemakkelijk kan verspreiden.
Onderwijsactiviteiten langs elektronische weg zijn wel nog toegestaan, omdat dan geen
sprake is van contact met andere personen en het onderwijs geen reisbewegingen tot
gevolgd heeft. Ook is het wel toegestaan examens, tentamens en toetsen af te nemen
en kwetsbare studenten te begeleiden indien dit via elektronische weg niet mogelijk
is.
De gezaghebber heeft de bevoegdheid om fysiek onderwijs in onderwijsinstellingen te
verbieden vanaf de situatie zoals beschreven bij risiconiveau V. Een groot cluster
van besmettingen is aanwezig op Sint Eustatius, en het cluster is niet meer in bedwang,
waardoor vergaande maatregelen vereist zijn. Door scholen te sluiten, kan het virus
bedwongen worden. Gelet op het belang van (fysiek) onderwijs voor de ontwikkeling
van kinderen en jongeren, mag deze maatregel pas ingezet worden als het virus niet
meer te controleren is en sprake is van een groot cluster. Het streven moet zijn de
scholen zo lang mogelijk geopend te houden. Alleen wanneer het echt niet mogelijk
is de scholen geopend te houden, mag de gezaghebber plaatsen aanwijzen waar het niet
is toegestaan scholen geopend te hebben voor publiek. De gezaghebber dient bij zijn
afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 6.10 Kinderopvang
Het eerste lid van artikel 6.10 regelt dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om
plaatsen aan te wijzen waar het verboden is kinderopvang geopend te hebben. De sluiting
kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang beperkt het aantal contactmomenten
en het aantal reisbewegingen.
Het tweede lid bepaalt dat de sluiting van kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang
niet geldt voor kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang die opvang bieden
aan kinderen van ouders die werken in cruciale beroepen of vitale processen. Het is
immers essentieel voor de bestrijding van het virus dat deze kindercentra en voorzieningen
voor gastouderopvang openblijven. Onder telecommedewerkers wordt verstaan het personeel
dat noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het telecomnetwerk, bijvoorbeeld
op straat, maar ook in gebouwen teneinde de internetdiensten draaiende te houden.
Ook wordt onder telecommedewerkers verstaan de werknemers op kantoor die van essentieel
belang zijn voor het borgen van de internet- en telecomvoorzieningen.
De gezaghebber heeft vanaf risiconiveau IV de bevoegdheid om de kinderopvang te sluiten.
De aanwezigheid van het virus, en in het bijzonder de mogelijkheid dat sprake is van
lokale transmissie, maakt het noodzakelijk om verdere verspreiding te voorkomen. Het
openhouden van de kinderopvang zorgt namelijk voor veel reisbewegingen van ouders
die hun kinderen brengen. Ook komen ouders met elkaar in contact bij de kinderopvang,
waardoor het risico op verdere verspreiding wordt vergroot. De gezaghebber dient bij
zijn afweging de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen.
Artikel 6.11 Uitzonderingen op aanwijzings- en bevelsbevoegdheid gezaghebber bij religieuze
en levensbeschouwelijke gebouwen en plaatsen
Om verspreiding van het virus tegen te gaan is het noodzakelijk dat de veilige afstand
ook bij de belijdenis van godsdienst en levensovertuiging in acht wordt genomen. De
veiligeafstandsnorm geldt daarom ook voor de aanwezigen bij kerkdiensten en andere
samenkomsten ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, met
uitzondering van geestelijke bedienaren voor zover deze hun taak niet op gepaste wijze
kunnen uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand en voor de personen jegens
wie zij hun taak uitoefenen (artikel 58f, derde lid, aanhef en onder b en c Wpg).
De bepalingen over groepsvorming zijn niet van toepassing (artikel 58g, tweede lid,
aanhef en onder c, Wpg). Het wettelijk regime waarborgt dus dat deze samenkomsten
voortgang kunnen blijven vinden, waarbij als voornaamste restrictie geldt dat de veilige
afstand moet worden aangehouden.
De krachtens artikel 58l Wpg geldende zorgplicht voor beheerders van besloten plaatsen
is ook van toepassing op plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten behoeve van het
belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen, moskeeën, tempels
en synagogen. Op grond van artikel 6.11 bestaat ten aanzien van die plaatsen niet
de mogelijkheid voor de gezaghebber om aanwijzingen of bevelen te geven op grond van
artikel 58l, tweede tot en met vierde lid, Wpg. Dit hangt samen met de bijzondere
grondwettelijke bescherming die aan de genoemde samenkomsten toekomt en de bijzondere
verhouding tussen religies en levensbeschouwingen, enerzijds, en de staat, anderzijds,
bij overheidsinterventies.25 Naast de ook voor deze samenkomsten reeds geldende anderhalvemeternorm wordt het
thans niet noodzakelijk geacht in deze ministeriële regeling hieraan aanvullende voorwaarden
te stellen.
§ 7 Slotbepalingen
Artikel 7.1 Inwerkingtreding en verval
De regering streeft ernaar de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 zo spoedig mogelijk
in werking te laten treden. Deze regeling treedt op grond van artikel 9.1 op hetzelfde
tijdstip in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding van die wet en deze regeling
is afhankelijk van het verloop van de parlementaire behandeling. Vanwege de vereiste
spoed wordt bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding afgeweken van
de zogeheten vaste verandermomenten. Om die reden zal in elk geval ook worden afgeweken
van de minimuminvoeringstermijn van drie maanden.26
Op het moment van invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en deze regeling
worden de geldende noodverordeningen ingetrokken. Daarmee vervallen ook eventuele
besluiten, zoals ontheffingen, die gebaseerd zijn op die noodverordeningen. Indien
het gewenst is dat vergelijkbare ontheffingen gelden onder het nieuwe regime, zal
dan ook een nieuw besluit genomen moeten worden.
Uiterste vervaldatum en tussentijdse beëindiging van maatregelen
Op grond van artikel 9.1 vervalt deze regeling op het tijdstip waarop hoofdstuk Va
van de Wpg vervalt. Het gaat hier om een uiterste vervaldatum; als de noodzaak al
eerder ontvalt aan deze regeling of onderdelen ervan, zal de regeling eerder worden
ingetrokken of aangepast. In artikel 58c, zesde lid, Wpg is immers geëxpliciteerd
dat maatregelen zo spoedig mogelijk worden gewijzigd of ingetrokken als deze niet
langer noodzakelijk zijn. Uit artikel 58b, tweede lid, Wpg vloeit reeds voort dat
maatregelen niet alleen noodzakelijk moeten zijn maar ook evenredig aan het beoogde
doel. De toepassing van de krachtens hoofdstuk Va Wpg toegekende bevoegdheden - waaronder
het treffen of in stand houden van maatregelen - is ingevolge dat artikellid immers
alleen mogelijk als dit gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid
noodzakelijk is (sub a) en evenredig is aan het beoogde doel (sub c). Dit betekent
dat een maatregel ook wijziging of intrekking behoeft als deze niet meer evenredig
is aan de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan. Ook voor wat
betreft de onderdelen die voorzien in een beperking van grondrechten zullen deze gelet
op de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit, worden gewijzigd
indien niet langer aan die eisen is voldaan. Deze regeling zal in voornoemde omstandigheden
dan ook worden ingetrokken, dan wel op onderdelen worden aangepast.
Artikel 7.2 Citeertitel
Dit artikel bevat de citeertitel van de onderhavige regeling: Tijdelijke regeling
maatregelen covid-19 Sint Eustatius.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge