Instellingsbesluit Commissie van onderzoek wapeninzet Hawija

19 november 2020

Nr. BS2020023280

De Minister van Defensie;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Defensie;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie van onderzoek naar de Nederlandse wapeninzet in Hawija, Irak, in de nacht van 2 op 3 juni 2015.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. te onderzoeken hoe het kon dat er bij de wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen;

    • b. te onderzoeken welke lessen voor de toekomst naar aanleiding hiervan te trekken zijn.

Artikel 3 Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter.

  • 2. De leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie onafhankelijk en onpartijdig uit.

  • 3. De voorzitter wordt door de minister benoemd, de andere leden worden op voordracht van de voorzitter door de minister benoemd.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 5. De voorzitter en overige leden kunnen (op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden) worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4 Leden

Tot lid van de commissie worden benoemd:

  • a. Mw. mr. W. Sorgdrager te Amsterdam, tevens voorzitter;

  • b. Dhr. prof. dr. T.D. Gill te Utrecht;

  • c. Dhr. cdre-vlieger b.d. R.W. Reefman te Roosendaal.

Artikel 5 Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld voor de duur van het onderzoek, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 6 Ondersteuning

  • 1. De commissie wordt bij haar werkzaamheden ondersteund door een extern onderzoeksteam met aan het hoofd de secretaris van de commissie.

  • 2. De minister benoemt de externe secretaris van de commissie op voordracht van de voorzitter.

  • 3. De overige leden van het onderzoeksteam worden benoemd door de voorzitter.

  • 4. De secretaris en de overige leden van het onderzoeksteam zijn voor de uitvoering van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 5. De minister draagt, na overleg met de voorzitter, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet en op welke wijze de vertrouwelijkheid van informatie geborgd wordt.

  • 3. De commissie draagt zorg voor naleving van de AVG.

  • 4. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8 Inwinnen van inlichtingen onderzoekscommissie

  • 1. De commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Het Ministerie van Defensie verleent de commissie de verlangde medewerking en toegang tot alle informatie die zij nodig heeft met inachtneming van het in artikel 7 bedoelde protocol.

  • 3. Ambtenaren van het Ministerie van Defensie zijn verplicht om de leden van de commissie de verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 4. De commissie is gerechtigd in het kader van haar onderzoek kennis te nemen van gegevens die berusten bij het Ministerie van Defensie, ongeacht de merking of rubricering. Een geheimhoudingsplicht ter zake, rustend op personen in dienst van het Ministerie van Defensie vindt in dat geval ten overstaan van de commissie geen toepassing.

  • 5. Op de leden van de commissie, de secretaris, de overige leden van het onderzoeksteam en de andere personen die de commissie bijstaan rust een geheimhoudingsplicht met betrekking tot gemerkte en gerubriceerde gegevens als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 9 Vergoeding

Op de werkzaamheden van de voorzitter en de leden is het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies van toepassing.

Artikel 10 Kosten van de onderzoekscommissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, op basis van een begroting, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor huisvesting, de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek;

    • c. de reiskosten voor binnenlandse reizen die worden vergoed op basis van voor werknemers in de sector Rijk geldende vergoedingsregelingen;

    • d. internationale reis- en verblijfkosten indien dit voor het onderzoek noodzakelijk is, conform de voor werknemers in de sector Rijk geldende vergoedingsregelingen.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de minister aan. Deze bevat de kosten van de commissie. Bij de beëindiging van haar werkzaamheden legt de commissie over de financiën verantwoording af.

Artikel 11 Eindrapport

  • 1. Bij de beëindiging van haar werkzaamheden brengt de commissie een eindrapport uit aan de minister.

  • 2. De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd tussentijds de door haar gewenste inlichtingen.

Artikel 12 Archiefbescheiden

  • 1. Het archief van de onderzoekscommissie wordt na afloop van de werkzaamheden van de commissie overgebracht naar het archief van het Ministerie van Defensie, Defensie Materieel Organisatie, Joint Informatievoorziening Commando, afdeling Informatiebeheer.

  • 2. Het beheer vindt plaats met inachtneming van de vigerende archiefwet en -regelgeving en door de onderzoekscommissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de onderzoekscommissie nadere afspraken maakt met het Ministerie van Defensie, Defensie Materieel Organisatie, Joint Informatievoorziening Commando, afdeling Informatiebeheer.

  • 3. De verplichtingen ter zake opslag, verwerking en vernietiging van gerubriceerde of gemerkte informatie worden in een separaat protocol vastgelegd.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie van onderzoek wapeninzet Hawija.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

’s-Gravenhage, 19 november 2020

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

TOELICHTING

Van oktober 2014 tot en met juni 2016 en van januari 2018 tot en met december 2018 leverde Nederland met F-16’s een bijdrage aan de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie boven Irak en Syrië.

Het vallen van burgerslachtoffers bij bombardementen is het meest schrijnende voorbeeld van de risico’s die gepaard gaan met deelname aan de strijd tegen een vijand zoals ISIS. Ondanks de zorgvuldige processen die voor het voorkomen van burgerslachtoffers zijn ingericht, kan het risico op burgerslachtoffers helaas nooit volledig worden uitgesloten.

In de nacht van 2 op 3 juni 2015 in Hawija, Irak, werd een aanval uitgevoerd op een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd. Deze fabriek bevond zich op een industriegebied. Na de aanval vonden er secundaire explosies plaats. Hierdoor werd ook een groot aantal andere gebouwen in de omgeving vernietigd.

Het Ministerie van Defensie heeft zelf een onderzoek ingesteld naar deze wapeninzet. Daarbij is geconcludeerd dat er geen sprake was van onrechtmatigheid of van eventuele procedurele fouten. Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek ingesteld en zag uiteindelijk geen aanleiding voor vervolgonderzoek.

Nederland heeft na de aanval tevens de nadruk gelegd op de noodzaak tot nader onderzoek van Central Command (CENTCOM), het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, naar mogelijke burgerslachtoffers. In de Coalitie is afgesproken dat CENTCOM hier onderzoek naar doet. De conclusie luidde dat het volgens CENTCOM credible (geloofwaardig) was dat er burgerslachtoffers zouden zijn gevallen, maar niet hoeveel burgerslachtoffers er waren gevallen. Daarnaast oordeelde CENTCOM dat aanvullend onderzoek nodig was. Het aanvullende onderzoek naar het targeting proces, het zogenaamde AR 15-6-onderzoek, concludeerde dat het targeting proces correct was doorlopen.

Het targeting proces, het AR 15-6 onderzoek en de daarin opgenomen aanbevelingen waren onderwerp van een plenair debat van de Minister van Defensie met de Tweede Kamer op 14 mei 2020. Op basis daarvan werd de motie-Belhaj aangenomen1:

De Kamer, gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in 2015 betrokken was bij de luchtaanval op een bommenfabriek in de Iraakse stad Hawija, waar ruim 70 burgerslachtoffers zijn gevallen;

overwegende dat waarheidsvinding in deze casus een moeizaam proces is geweest en transparantie over burgerslachtoffers ontoereikend was;

overwegende dat nog altijd veel onduidelijk is over het proces in aanloop naar de aanval, de informatie voorafgaand hierover bekend en het handelen van Defensie na afloop van de aanval, mede door het gegeven dat bepaalde informatie geclassificeerd is;

verzoekt de regering, de Onderzoeksraad voor Veiligheid te verzoeken op korte termijn onderzoek in te stellen naar de luchtaanval op Hawija, gericht op de vraag hoe bij deze aanval burgerslachtoffers konden zijn gevallen evenals welke lessen voor de toekomst naar aanleiding hiervan te trekken zijn, en gaat over tot de orde van de dag.

Het Ministerie van Defensie concludeerde dat de motie strikt genomen niet uitvoerbaar is, gelet op de wettelijke bepalingen omtrent de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Daarnaast geldt dat voor het handelen van de krijgsmacht, de Minister van Defensie verantwoording aflegt aan de Tweede Kamer. Het Openbaar Ministerie heeft de taak om in strafrechtelijke zin onderzoek te doen naar elke wapeninzet.

In dit uitzonderlijke geval wil de Minister van Defensie echter gehoor geven aan de geest van de motie-Belhaj. Met het oog daarop wordt een onafhankelijke onderzoekscommissie van tijdelijke aard ingesteld. Deze commissie zal zich, conform het dictum van de motie-Belhaj, richten op de vraag hoe bij deze wapeninzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals welke lessen hieruit te trekken zijn voor de toekomst. Het onderhavige besluit voorziet in de instelling van die commissie.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Kamerstuk 27 925, nr. 714

Naar boven