Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eindhoven | Staatscourant 2020, 59593 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eindhoven | Staatscourant 2020, 59593 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Gemeenschappelijke regeling GGD Brabant-Zuidoost (vierde wijziging)
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-de Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre.
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;
De gemeenschappelijke regeling GGD Brabant- Zuidoost voor een vierde maal te wijzigen, waarna deze als volgt luidt: Gemeenschappelijke regeling GGD Brabant-Zuidoost
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Brabant-Zuidoost: de regio die bestaat uit het gebied van de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-de Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre.
Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in die artikelen in plaats van 'de gemeente', 'de raad', 'burgemeester en wethouders' en 'de burgemeester' respectievelijk gelezen: 'de GGD', 'het Algemeen Bestuur', 'het Dagelijks Bestuur' en 'de voorzitter'.
De GGD Brabant-Zuidoost is een regionaal samenwerkingsverband van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten: Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-de Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid.
HOOFDSTUK 2 BELANG, DOEL, BEVOEGDHEDEN EN TAKEN
In het bijzonder is de GGD belast met:
Het houden van toezicht op en het registreren van leerplichtige leerlingen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar, voortijdige schoolverlaters in de leeftijd van 18 tot en met 22 jaar die niet meer leerplichtig zijn, ter uitvoering van de Leerplichtwet 1969, artikel 118h van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 162b van de Wet op de expertisecentra.
Ten behoeve van de uitvoering van deze taken heeft de GGD toestemming van de colleges om de gegevens van de 0 tot 4 jarigen en de oudergegevens van de 0 tot en met 22 jarigen te raadplegen.
Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam kan daarnaast op verzoek van één of meer gemeenten en van niet aan de regeling deelnemende gemeenten dan wel van derden opdrachten aannemen voor de uitvoering of ondersteuning van taken mits die passen binnen de doelstelling van de GGD en dat gebeurt op een budgettair neutrale wijze voor de andere deelnemende gemeenten.
Het Algemeen Bestuur is bevoegd te besluiten tot de oprichting van of deelname in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperaties en verenigingen, dan wel de ontbinding daarvan of beëindiging van deelneming daaraan op voorwaarde dat de raden van de deelnemende gemeenten vooraf in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorgenomen besluit aan het Algemeen Bestuur kenbaar te maken.
Voor zover nodig worden de collegebevoegdheden betreffende uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder a tot en met d, en het tweede lid, onder verantwoordelijkheid van de colleges opgedragen aan het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam op basis van een door elk college afzonderlijk vast te stellen extern mandaatbesluit.
De colleges dragen met hun bevoegdheden die horen bij het uitvoeren van de taken als bedoeld in artikel 4 lid 1, sub e, alsmede alle voorbereidings- en uitvoeringshandelingen die daarmee gepaard gaan, met het vaststellen van de 3e wijziging van de gemeenschappelijke regeling, over aan het Dagelijks Bestuur(delegatie).
De leden van het Algemeen Bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van 4 jaar en treden af op de dag waarop in het kader van een nieuwe zittingsperiode van de gemeenteraad een nieuw geïnstalleerd college een besluit neemt tot aanwijzing van het lid en plaatsvervangend lid van het Algemeen Bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.
Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één van de deelnemende gemeenten dan wel door of vanwege het Dagelijks Bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement, en de daarin aangebrachte wijzigingen, worden aan de colleges van de deelnemende gemeenten gezonden. De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 t/m 33 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Het Algemeen Bestuur vergadert minimaal twee maal per jaar. Meerdere vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig acht en wanneer ter voldoening aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid van deze regeling een of meer leden van het Dagelijks Bestuur moeten worden benoemd of wanneer tenminste 5 leden van het Algemeen Bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoeken
De vergaderingen van het Algemeen Bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer ten minste 5 van de aanwezige leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht en het Algemeen Bestuur hiertoe besluit. Voor het overige is ten aanzien van de openbaarheid artikel 23 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Het Algemeen Bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het Algemeen Bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het Algemeen Bestuur haar opheft.
Het Dagelijks Bestuur stelt voor de uitvoering van zijn taken een reglement van orde vast. Op het houden van de orde van de vergadering van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 52, 53 en 54 tot en met 60 van de Gemeentewet, voor zover daarvan niet bij of krachtens de wet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing.
te besluiten namens het openbaar lichaam, het Dagelijks Bestuur of het Algemeen Bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het Algemeen Bestuur, voor zover het het Algemeen Bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;
Het Dagelijks Bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het Dagelijks Bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen.
Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het Dagelijks Bestuur haar opheft.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het Dagelijks Bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het Algemeen Bestuur haar opheft.
HOOFDSTUK 8 COMMISSIES, WERKGROEPEN, OVERLEG, TEGEMOETKOMING
Het Algemeen Bestuur kan, conform artikel 25 van de wet, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen. Het Algemeen Bestuur stelt vooraf de raden van de deelnemende gemeenten van dit voornemen op de hoogte en stelt hen in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ter kennis van het Algemeen Bestuur te brengen.
De artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regelen, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, wanneer daarin sprake is van een onderverdeling in gemeenteklassen, het bepaalde voor de gemeenteklasse van 50 001-100 000 inwoners van toepassing is.
HOOFDSTUK 10 INFORMATIE EN VERANTWOORDINGSPLICHT
Interne inlichtingenplicht en verantwoordingsplicht lid Dagelijks Bestuur
Het Algemeen Bestuur regelt van welke besluiten van het Dagelijks Bestuur in ieder geval kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het Algemeen Bestuur.
Daarbij kan het Algemeen Bestuur de gevallen bepalen waarin met ter inzage legging kan worden volstaan. Het Dagelijks Bestuur laat de kennisgeving of ter inzage legging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.
HOOFDSTUK 11 AMBTELIJKE ORGANISATIE
Het Dagelijks Bestuur kan de in het tweede lid bedoelde bevoegdheden tot het aanstellen, schorsen en ontslaan van personeel van het openbaar lichaam mandateren aan de directeur publieke gezondheid met de bevoegdheid van ondermandaat aan leden van het Managementteam, tenzij het de controller en ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de directeur ressorteren.
HOOFDSTUK 12 FINANCIELE BEPALINGEN
De bijdragen van de deelnemende gemeenten als genoemd in het eerste lid, onder a, worden verdeeld naar rato van het aantal inwoners van iedere gemeente, per 1 januari van het direct voorafgaande kalenderjaar, overeenkomstig de aantallen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek deze openbaar gemaakt heeft.Het Algemeen Bestuur kan besluiten in specifieke gevallen een uitzondering op het principe van verdeling naar inwoneraantal te maken.
Indien door het Dagelijks Bestuur besloten wordt tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met een van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 5, vierde lid, dan geldt hierbij als uitgangspunt dat hiervoor door de betreffende gemeente enkel in rekening gebracht kunnen worden de toe te rekenen personeelskosten plus gemeentelijke overhead.
Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam. Dit overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995, vast te stellen regeling, de Archiefverordening, die aan het college van Gedeputeerde Staten moet worden medegedeeld.
Ter beschikkingstelling archiefbescheiden
Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste bevat een specificatie van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door het overheidsorgaan waaronder de archiefbescheiden zouden berusten, indien zij niet ter beschikking waren gesteld.
De kosten van het beheer van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden komen ten laste van het openbaar lichaam, dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gekregen. De zorgdrager voor de archiefbescheiden van het overheidsorgaan dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gesteld, blijft in alle andere aangelegenheden de zorgdrager voor de archiefbescheiden.
HOOFDSTUK 15 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING
Tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald, vindt toetreding plaats met ingang van 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de voor toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden, het college van de toetredende gemeente daartoe heeft besloten en voldoet aan de eventueel door het Algemeen Bestuur aan de toetreding verbonden voorwaarden.
De gemeenschappelijke regeling kan slechts worden opgeheven voor zover de Wet publieke gezondheid hier niet aan in de weg staat.
Een besluit tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt niet genomen voordat de colleges van alle deelnemende gemeenten na verkregen toestemming van de raden daarmee hebben ingestemd.
Het liquidatieplan wordt door het Algemeen Bestuur, nadat de raden van de deelnemende gemeenten hun zienswijze hebben kunnen inbrengen, vastgesteld. Voor zover mogelijk wordt het liquidatieplan gelijktijdig met het voorstel tot opheffing, aan de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten voor inspraak respectievelijk ter besluitvorming voorgelegd.
Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling GGD Brabant-Zuidoost”.
Vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-de Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre.
Gemeenschappelijke regeling GGD Brabant-Zuidoost - toelichting
De Wet publieke gezondheid (Wpg) verplicht de colleges van gemeenten die samen een Veiligheidsregio vormen, een gezondheidsdienst in te stellen en in stand te houden voor de uitvoering van taken genoemd in die wet. De colleges hebben daarbij geen vrijheid in de keuze voor de rechtsvorm. De Wpg stelt het verplicht een gemeenschappelijke regeling te treffen waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld.
De functies van de GGD - preventie en acute zorg - zijn bij uitstek overheidstaken, uit te voeren door de gemeentelijke gezondheidsdienst.
De gemeente formuleert zijn gezondheidsbeleid en stuurt de GGD vanuit dat kader aan. De GGD moet dan ook genoeg keuzevrijheid bieden en voldoende flexibel zijn om aan te sluiten op de lokale wensen. Maar hij moet ook bedrijfsmatig optimaal kunnen opereren om daarmee de risico's voor de gemeenten te minimaliseren.
De uitgangspunten bij de vormgeving van de bestuurlijke structuur zijn dan ook:
Van belang is dat de GGD een slagvaardige bedrijfsvoering kan voeren, die leidt tot het behalen van de door de gemeenten geformuleerde doelen. Daarbij kunnen de gemeenten inhoudelijke kaders stellen en op afstand toezicht houden op het beheer van de GGD.
Het Algemeen Bestuur richt zich vooral op de beleidskaders, de begroting en de rekening. Het Dagelijks Bestuur richt zich vooral op het toezicht op de directie.
In het najaar van 2015 is de Gemeenschappelijke regeling van de GGD Brabant Zuidoost grondig gewijzigd. Aanleiding voor het in procedure brengen van deze wijziging is voornamelijk een herziening van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In deze wet zijn per 1 januari 2014 enige duale elementen in de van oorsprong monistische verhouding tussen Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur doorgevoerd. Ook is de positie van de gemeenteraden/staten ten opzichte van het bestuur van het openbaar lichaam versterkt.
De duale elementen vindt u terug in het opnemen van eigen bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur van de GGD in artikel 16 van de GR en in het vestigen van een actieve informatieplicht van leden van het Dagelijks Bestuur richting het Algemeen Bestuur in artikel 24. Ook het Algemeen Bestuur zelf heeft meer explicietere bevoegdheden gekregen.
De versterkte rol van de gemeenteraden komt tot uitdrukking in een uitgebreide inlichtingenplicht van het bestuur van het openbaarlichaam richting GS/colleges en staten/raden. De verantwoording die een lid van het Algemeen Bestuur aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen, dient af te leggen, kan in het uiterste geval bovendien resulteren in een ontslag als lid. Ook dat is nieuw in de GR.
Een ander instrument dat geïntroduceerd wordt in de GR om de positie van de raden bij de besluitvorming door het openbaar lichaam, te verstevigen is de voorhangprocedure. Bij dossiers die de kwalificatie majeur verdienen, bijvoorbeeld omdat er politieke implicaties aan verbonden zijn, kan het Algemeen Bestuur ervoor kiezen eerst het gevoelen van de raden/staten in te winnen voordat zij daarover een besluit neemt. Deze procedurestap is in ieder geval al verplicht bij het oprichten of deelnemen in privaatrechtelijke rechtspersonen door het openbaar lichaam en bij het instellen van een bestuurscommissie.
Tot slot is de invloed van de raden op het functioneren van het openbaar lichaam vergroot door een evaluatiebepaling in de Gr op te nemen. Het Algemeen Bestuur zal aan de hand van de reguliere planning en control cyclus nadrukkelijker dan nu het geval is het resultaat van uitgevoerde evaluaties rapporteren aan de deelnemers.
De overige wijzigingen van de GR dragen een min of meer technisch karakter. Deze wijzigingen zijn ook terug te vinden in de GR van andere openbare lichamen waaraan de colleges/raden deelnemen en die onlangs zijn gewijzigd. Wij noemen de GR van de Metropoolregio Eindhoven, de Veiligheidsregio en, in kleiner verband, van Peel 6.1.
De GR van de GGD is gemodelleerd naar de voorbeelden van die uitvoeringsorganisaties. Achterliggende gedachte daarbij is dat een eenduidige redactie van complexe regelingen zoals die van een openbaar lichaam bijdraagt aan een beter begrip van dit soort verbonden partijen.
De gelegenheid is tot slot te baat genomen om enige overige wetstechnische onvolkomenheden te herstellen.
Het openbaar lichaam GGD heeft rechtspersoonlijkheid en kan uit dien hoofde zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen. Artikel 10 lid 3 Wgr. bepaalt dat in de regeling de vestigingsplaats benoemd moet worden. Het betreft de statutaire vestigingsplaats van het openbaar lichaam. Dit is onder meer van belang voor de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Doel, belang en taken van de GGD dienen in de GR beschreven te worden. De Wet GR laat gemeenten vrij hoe zij dat doen. Er geldt ingevolge de Wgr. slechts één beperking: het openbaar lichaam kan niet zelf besluiten om de taken en bevoegdheden uit te breiden. Hier moet dus altijd een besluit van de deelnemers aan ten grondslag liggen.
Het is belangrijk dat de omschrijving van doel en belang en taken afdekt waarvoor men de GGD in stand houdt en dat de omschrijving robuust is, d.w.z. dat de beschrijving enige jaren meekan.
Een te algemene beschrijving geeft te weinig sturing, daarentegen is het nadeel van een te concrete beschrijving dat de GR voortdurend moet worden aangepast door verandering in de werkelijkheid. Het gaat om het vinden van een goede balans.
Over het algemeen is er draagvlak voor het algemene doel van de GGD: een bijdrage te leveren aan de publieke gezondheidszorg en de ambulancezorg. Dit laatst genoemde doel is in het najaar van 2015 toegevoegd aan de algemene doelomschrijving. De deelnemers hebben hierover consensus bereikt. Het betreft de uitvoering van de ambulancedienst. Vergunninghouder is de Veiligheidsregio. Die organisatie is (bestuurlijk) verantwoordelijk voor het naleven van de vergunningvoorschriften. De onderlinge verhouding tussen GGD en Veiligheidsregio inzake de ambulancezorg is vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst. De vergunning expireert in 2018 af. Dan zal de situatie opnieuw worden bezien.
Het belang van de GGD kan worden gezien in het bundelen en beschikbaar stellen van (deskundige) menskracht en middelen om de doelstelling te realiseren.
Bij de omschrijving van de taken is een onderscheid gemaakt in gezamenlijke taken en contracttaken. Gezamenlijke taken worden zoals het bijvoeglijk naamwoord al suggereert uitgevoerd voor alle deelnemers. In het eerste lid van artikel 4 worden de gezamenlijke taken onderverdeeld in drie categorieën:
De gezamenlijke taken worden overwegend gefinancierd uit de jaarlijkse inwonerbijdrage van de deelnemers en voorts uit algemene bijdragen en rijksbijdragen.
Naast de gezamenlijke taken voert de GGD op contractbasis andere taken uit voor de deelnemers. De taken dienen te passen binnen de algemene doelomschrijving van de GGD.
De afname van contracttaken is vrijwillig en deze worden individueel door de afnemende gemeenten gefinancierd. Het onderscheid in gezamenlijke taken en contracttaken is ook relevant voor de afspraken die men wil maken over het dragen van financiële risico’s en het dragen van frictiekosten. Als voorbeeld van een contracttaak kan worden genoemd het houden van toezicht op uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning door de Peelgemeenten.
Het is de GGD ook toegestaan contracten af te sluiten met niet deelnemende gemeenten of met derden over het uitvoeren van taken die passen binnen de doelstelling van de GGD.
Een voorwaarde voor het accepteren van contracttaken ten behoeve van niet deelnemers is dat de dienstverlening aan derde partijen niet ten koste mag gaan van de dienstverlening aan de vaste deelnemers.
Zo mag de GGD de taken alleen uitvoeren indien dat voor de deelnemers geen nadelige financiële consequenties heeft. Het spreekt voor zich dat in voorkomende gevallen ook rekening dient te worden gehouden met aanbestedingswetgeving.
In het derde lid is zeker gesteld dat de GGD niet eigenstandig het (gezamenlijke) takenpakket kan wijzigen. Hier dient besluitvorming van de deelnemers onder te liggen, in de vorm van een wijziging van de Gemeenschappelijke regeling. Voor die wijziging hebben de deelnemers toestemming nodig van hun raad.
In het vierde lid is tot slot vastgelegd dat bij de uitvoering van de (gezamenlijke) taken ruimte is voor maatwerk. De intensiteit van afname van gezamenlijke taken kan per deelnemer verschillen. Dit is mede afhankelijk van incidenten, door de GGD gepresenteerde keuze in het aanbod e.d.
In dit artikel is een algemene bevoegdheidsomschrijving gegeven. Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regeling is een verwijzing naar de oude Gemeentewet, dat wil zeggen de Gemeentewet zoals die gold voor 8 maart 2002, toen het duale stelsel werd ingevoerd, niet langer nodig. Om die reden keert artikel 33 niet meer terug in de Wgr. Die wet kent nu min of meer een eigen verdeling van bevoegdheden over de bestuursorganen van het openbaar lichaam. Gehandhaafd is de bepaling dat in de Gr beperkingen kunnen worden gesteld aan bevoegdheden die de deelnemers overdragen aan het openbaar lichaam. Het eerste lid van artikel 5 geeft daar uitvoering aan. De GGD heeft geen verordende bevoegdheid, behalve als het gaat om aangelegenheden die de eigen bedrijfsvoering betreffen. Voorbeelden zijn een archiefverordening of een regeling voor de rechtspositie van het personeel. Voor het overige is de GGD een uitvoerende dienst, waaraan alleen collegebevoegdheden kunnen worden toegekend. In de sporadische gevallen dat de GGD rechtens bindende besluiten moet nemen, doet zij dat, voor zover het gemeentelijke taken betreft, op basis van een expliciet mandaatbesluit. Dat is geregeld in het vijfde lid.
De leden 2 tot en met 3 benoemen een aantal die ingevolge de Wgr. aan het Algemeen Bestuur van een openbaar lichaam toevertrouwd kunnen worden indien de Gr die mogelijkheid biedt. Het vierde lid stelt zeker dat aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid toekomt om met andere publiekrechtelijke rechtspersonen een overeenkomst af te sluiten over het over en weer inzetten van personeel voor uitvoering van de zogenaamde PIOFRA-taken. De GGD kan mede op deze wijze voldoen aan de wens van de gemeenten om de ambtelijke organisatie volgens het ‘lean and mean’ principe in te richten.
Speciale vermelding verdient het uitvoeren van taken door de GGD op het gebied van leerplicht en voortijdig schoolverlaten. De colleges van de gemeenten hebben met toestemming van hun raden besloten deze taken over te dragen aan het Dagelijks Bestuur van de GGD.
De gemeenschappelijke regeling is met het oog hierop in 2017 voor een derde maal gewijzigd. In tegenstelling tot de taken die de GGD uitvoert op grond van artikel 4, eerste lid, onder a tot en met d, en het tweede lid, van de gemeenschappelijke regeling, is in dit geval sprake van taakoverdracht, dus van delegatie. De colleges hebben aan het Dagelijks Bestuur van de GGD al hun bevoegdheden overgedragen die hen op grond van de Leerplichtwet, artikel 118h van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 162b van de Wet op de expertisecentra. Concreet komt die overdracht neer op het uitvoeren van de volgende taken:
Meest in het oog springende handeling is het aanbesteden en inkopen van een geautomatiseerd systeem waarin de gegevens worden geregistreerd en geraadpleegd, als bedoeld in de Leerplichtwet en de overige genoemde wetten.
Artikel 7 Samenstelling Algemeen Bestuur
Onderwerp van deze gemeenschappelijke regeling is de uitoefening van collegebevoegdheden. Op grond van artikel 13 zesde lid Wgr. kunnen alleen leden van het college van burgemeester en wethouders lid zijn van het Algemeen Bestuur van het openbaar lichaam.
Elk college kan een lid voor het Algemeen Bestuur aanwijzen. Ook dient er per gemeente een plaatsvervangend lid aangewezen te worden. Op deze manier is men steeds verzekerd van de bestuurlijke betrokkenheid van de deelnemende gemeente bij het bestuur over het openbaar lichaam.
Artikel 8 Werkwijze Algemeen Bestuur
In artikel 22, eerste lid van de Wgr. is geregeld dat het Algemeen Bestuur een reglement van orde vaststelt. In het reglement van orde worden minimaal regels opgenomen met betrekking tot:
Onder voorwaarden kan besloten worden tot een besloten vergadering. De onderwerpen waarover niet in een besloten vergadering kan worden beraadslaagd of besloten, zijn limitatief opgesomd in het vierde lid.
De verwijzing naar de artikelen uit de Gemeentewet hebben betrekking op het functioneren van de gemeenteraad (b.v. ordehandhaving, onthouden van deelname aan stemmingen). In de Wgr. wordt de gemeenteraad gelijk gesteld aan het Algemeen Bestuur.
De vergaderfrequentie van het Algemeen Bestuur is gebonden aan het wettelijke minimum van twee keer per jaar. Bij die gelegenheden wordt over de begroting respectievelijk jaarrekening beraadslaagd. Het tweede lid kent een procedure voor het houden van meer vergaderingen. Doorgaans zal het bijeenroepen van het Algemeen Bestuur op instigatie van het Dagelijks Bestuur gebeuren.
Het Algemeen Bestuur bestaat uit 21 leden. Dat is inclusief de stemmen van het Dagelijks Bestuur. Ingevolge de monistische opzet van de Wgr, behoren de leden van het Dagelijks Bestuur tot het Algemeen Bestuur.
Bij de besluitvorming geldt het principe van ‘one man one vote’. Uitzondering hierop is de besluitvorming over de begroting, begrotingswijzigingen en jaarrekening. Over die dossiers beslist het Algemeen Bestuur met gewogen stemmen.
In artikel 33 Wgr is bepaald dat de bevoegdheden bij de regeling worden overgedragen aan het Algemeen Bestuur tenzij bij de wet of in de regeling anders is bepaald. In artikel 33b van de Wgr zijn bevoegdheden opgesomd die in elk geval behoren bij het Dagelijks Bestuur. Met het toekennen van eigen bevoegdheden aan het Dagelijks Bestuur is een duaal element in de onderlinge verhouding van het geleed bestuur van een openbaar lichaam toegevoegd. Bij het toekennen van bevoegdheden aan het Dagelijks Bestuur heeft de wetgever zoveel mogelijk aangesloten bij de collegebevoegdheden zoals die zijn omschreven in artikel 160, van de Gemeentewet. Zo is het Dagelijks Bestuur nu bevoegd om regels te stellen over de organisatie van het openbaar lichaam en over de rechtspositie van de eigen medewerkers. Voorheen lagen die bevoegdheden bij het Algemeen Bestuur.
Bepaling is gelijk aan bepalingen uit de Gemeentewet die gelden voor raadsvergaderingen (artikel 25, van de Gemeentewet).
Artikel 12 Samenstelling Dagelijks Bestuur
De gemeenten Eindhoven en Helmond hebben volgens gewoonterecht standaard een vertegenwoordiger in het Dagelijks Bestuur. Daarnaast heeft het Algemeen Bestuur ervoor gekozen dat de volgende clusters van gemeenten een vertegenwoordiger in het Dagelijks Bestuur hebben: De Peel, De Kempen, A2-gemeenten, Dommelvallei Plus en het cluster Best-Oirschot-Veldhoven.
Op grond van artikel 14 derde lid Wgr mogen de leden van het Dagelijks Bestuur nimmer de meerderheid uit maken in het Algemeen Bestuur. Met deze bepaling is uitdrukkelijk rekening gehouden bij de samenstelling van het Dagelijks bestuur en bij het toebedelen van stemgewicht. De ratio van deze bepaling is dat de verantwoordingsplicht van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur anders volkomen illusoir zou worden.
Artikel 13 Taak Dagelijks Bestuur
Naast de vaste portefeuilles van voorzitter en plaatsvervangend-voorzitter is er tenminste een portefeuillehouder financiën. Daarnaast kunnen er meer portefeuilles worden gevormd. Combinatie van portefeuilles is mogelijk.
Artikel 14 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur
Dit artikel behoeft door de letterlijke vertaling van de wettelijke bepalingen ter zake geen toelichting. Verwezen wordt naar het gestelde bij artikel 10.
Artikel 15 Vergaderingen Dagelijks Bestuur
De bepalingen in de Gemeentewet betrekking hebbende op stemmingen en het functioneren van het college van burgemeester en wethouders zijn van overeenkomstige toepassing.
De vergadering van het Dagelijks Bestuur vinden plaats achter gesloten deuren.
Het Dagelijks Bestuur stelt een regelement van orde op dat aan het Algemeen Bestuur wordt toegezonden.
Identiek aan het gestelde onder artikel 11, met dien verstande dat de bepaling een analoge toepassing is van artikel 55, van de Gemeentewet.
Artikel 17 Voorzitter, plaatsvervangend-voorzitter
De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur aangewezen op grond van het bepaalde in artikel 13 negende lid Wgr. Het aanwijzen van een externe voorzitter is onder vigeur van de gewijzigde WGR niet langer mogelijk. De voorzitter van het Algemeen Bestuur is tevens voorzitter van het Dagelijks Bestuur (artikel 13 lid 9 juncto artikel 14 lid 1 Wgr). Vervanging geschiedt door en uit het Algemeen Bestuur.
Uitgegaan wordt van de situatie dat het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur worden bijgestaan door een bestuurlijk secretaris met als aandachtsgebied de bewaking van de bestuurlijke, juridische en financiële kaders waarbinnen het openbaar lichaam moet functioneren. De secretaris is afkomstig van een van de deelnemende gemeente en maakt deel uit van het Dagelijks Bestuur.
De secretaris ondertekent mede de stukken die van het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur uitgaan.
Omwille van korte heldere bestuurlijke lijnen dient terughoudend omgegaan te worden met het instellen van het zware instrument van bestuurscommissies. Voor de volledigheid is deze optie toch in de regeling opgenomen
Het Algemeen Bestuur dient ingevolge artikel 25 eerste lid Wgr het voornemen om een functionele bestuurscommissie in het leven te roepen te melden bij de raden van de deelnemende gemeenten en hen in de gelegenheid stellen hun wensen en bedenkingen ter kennis te brengen van het Algemeen Bestuur.
Artikel 20 Commissies van advies
Raadsleden kunnen in een collegeregeling geen lid zijn van een adviescommissie. De instelling van vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur en aan de voorzitter geschiedt door het Algemeen Bestuur. Andere commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter worden ingesteld door het Dagelijks Bestuur respectievelijk de voorzitter.
Artikel 21 Werkgroepen, overlegvormen
Het gaat hier om informele overlegvormen, die als zodanig niet zijn benoemd in de Gemeentewet. Genoemde overlegvormen kunnen een rol spelen bij de beleidsvoorbereiding of beleidsuitvoering. Bekend voorbeeld zijn de portefeuillehouders overleggen.
Uitgangspunt is dat zo min mogelijk bestuurskosten ten laste van het openbaar lichaam worden gebracht. Denkbaar is dat in incidenteel gevallen een uitzondering gemaakt moet worden op deze hoofdregel. In een op te stellen verordening zal dit uitgewerkt moeten worden.
De gemeenschappelijke regeling is een collegeregeling. Bewust is er voor gekozen om geen bevoegdheden van de gemeenteraden in te brengen.
Om de inhoudelijke betrokkenheid van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten te borgen is een voorhangprocedure opgenomen met betrekking tot dossiers die het predicaat majeur verdienen. Het gaat dan over dossiers met een grote politieke of bestuurlijke impact. Te denken valt aan een andere opzet van de financiële of bestuurlijke structuur van de GGD. Voor zover die binnen de grenzen van de Gemeenschappelijke regeling gewijzigd kunnen worden, verdient het aanbeveling dat de colleges vooraf het gevoelen van hun gemeenteraad inwinnen alvorens daarover een besluit in het Algemeen Bestuur te nemen. Het blijft een kwestie van inschatting in hoeverre een dossier gekwalificeerd moet worden als majeur. Bedacht dient te worden dat een wijziging van de Gemeenschappelijke regeling in ieder geval al onderhevig is aan het toestemmingsvereiste van de lokale raden en dat die regeling al een uitgebreide inspraakprocedure kent voor met name genoemde dossiers. Te noemen valt de vaststelling van de jaarlijkse begroting, deelname aan privaatrechtelijke rechtspersonen en het instellen van een bestuurscommissie.
Er is afgezien van het creëren van een afzonderlijke procedure voor het bestempelen van een dossier als ‘majeur’. Het is het Algemeen Bestuur dat hierover met gewone meerderheid beslist.
Artikel 24 Interne inlichtingenplicht en verantwoordingsplicht lid Dagelijks Bestuur
De artikelen 24 tot en met 26 zijn aangepast als gevolg van de wijziging van de Wgr per 1 januari 2015. Artikel 24 verwijst naar artikel 19a Wgr. Het geeft de verhouding weer zoals die ook geldt tussen college en raad. Nieuw is het opnemen van een actieve inlichtingenplicht van Dagelijks Bestuur naar Algemeen Bestuur in de Wgr. In de Gr van de GGD was deze inlichtingenplicht al opgenomen in artikel 17, tweede lid. Wel nieuw in de Gr is dat het Algemeen Bestuur een lid van het Dagelijks Bestuur ontslag kan verlenen indien dat lid niet langer het vertrouwen heeft van dat Algemeen Bestuur. Ook deze mogelijkheid vloeit voort uit de wijziging van de Wgr.
Artikel 25 Externe inlichtingenplicht
Artikel 24 spiegelt met artikel 17 van de Wgr. De externe inlichtingenplicht betreft het Dagelijks Bestuur het Algemeen Bestuur en de voorzitter als bestuursorganen. Zij verschaffen de deelnemers en de raden de door die bestuursorganen gevraagde inlichtingen. Een zelfde externe verplichting heeft het lid van het Algemeen Bestuur jegens het college dat hem heeft aangewezen en jegens de raad van de gemeente waar hij lid van het college is.
Artikel 26 Externe verantwoordingsplicht
Dit artikel spiegelt met artikel 16 Wgr, dat ingevolge artikel 18 Wgr eveneens van toepassing is op collegeregelingen. De verantwoordingsplicht kan naar zijn aard alleen betrekking hebben op afzonderlijke leden van het Algemeen Bestuur jegens het ‘eigen’ college of de raad. Het Algemeen Bestuur als zodanig legt geen verantwoording af aan de deelnemers en raden. Dit heeft te maken met de autonome positie van het Algemeen Bestuur. Zij neemt in staatsrechtelijk opzicht een eigen positie in en is niet ondergeschikt aan de deelnemers en raden.
Artikel 27 Informatieplicht rekenkamer(commissies) en accountant
Door expliciete vermelding van deze medewerkingsplicht kunnen de lokale reken(commissies) hun onderzoeksterrein uitbreiden naar het openbaar lichaam. Zij ontlenen hun bevoegdheid daartoe aan de Gemeentewet, in het bijzonder aan de artikelen 184, lid 1, onder a. Het is het openbaar lichaam, niet toegestaan een eigen rekenkamer(commissie) in te stellen. De Wgr kent die mogelijkheid niet.
Artikel 28 De directeur publieke gezondheid
De Wpg bepaalt dat aan de leiding van de GGD een directeur publieke gezondheid staat. De Wgr bepaalt voorts dat het Algemeen Bestuur de directeur benoemt. Zij kan die bevoegdheid niet overdragen aan bijvoorbeeld het Dagelijks Bestuur. Bij de benoeming betrekt het Algemeen Bestuur, het bestuur van de Veiligheidsregio, aangezien de directeur publieke gezondheid ook het GHOR-bureau functioneel aanstuurt. De Wgr spreekt over overeenstemming. Dit impliceert dat de Veiligheidsregio dient in te stemmen met de benoeming.
Het stellen van regels over de organisatie was voor de wetswijziging voorbehouden aan het Algemeen Bestuur. Sinds 1 januari 2015 is deze bevoegdheid overgeheveld naar het Dagelijks Bestuur. Om die reden spreken we niet meer van een organisatieverordening, maar van een organisatiebesluit.
Ook het stellen van regels over de rechtspositie van het personeel van de GGD is sinds 1 januari 2015 een bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur. In de Gr is alleen vastgelegd dat de CAR/UWO van toepassing is op het ambtelijk personeel. De rechtspositie van het personeel volgt dus die van ambtenaren van de gemeentelijke overheid.
Artikel 32 Financiële informatieplicht
Dit artikel vloeit voort uit het bepaalde in artikel 34b Wgr. Hoewel hier sprake is van een nieuwe wettelijke bepaling, geven vele gemeenschappelijke regelingen hier al langer uitvoering aan, bijvoorbeeld in de vorm van het aanbieden van een werkprogramma met financiële doorvertaling.
De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn ook van toepassing verklaard op de gemeenschappelijke regelingen. Ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is van toepassing. De ontwerpbegroting wordt zodanig ingericht dat daaruit blijkt welke kosten met welke producten verband houden.
Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting minimaal acht weken voordat zij wordt vastgesteld toe aan de colleges van de deelnemende gemeenten conform het bepaalde in artikel 35 Wgr. Binnen die periode zijn de colleges in de gelegenheid het gevoel van de gemeenteraad in te winnen.
Het Dagelijks Bestuur stuurt de vastgestelde begroting toe aan gedeputeerde staten vóór 1 augustus in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient. Voorheen was dat 15 juli.
De termijn waarop de begroting uiterlijk moet zijn vastgesteld door het Algemeen Bestuur stelt gemeenten in staat de uitgaven die gemoeid zijn met het openbaar lichaam in de eigen begroting te verwerken. Het gaat immers om verplichte uitgaven ex artikel 193 Gemeentewet.
Weergegeven in een tijdschema ziet een en ander er jaarlijks als volgt uit:
Het Algemeen Bestuur stelt de rekening vast vóór 10 juli in het jaar volgend op het jaar waarop deze rekening betrekking heeft. De jaarrekening wordt na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant en aan de colleges van de deelnemende gemeenten gezonden.
Artikel 35 Verdeling der kosten
De Algemene bijdragen vloeien voort uit specifieke afspraken met één of meerdere gemeenten en die zij ieder jaar aan de GGD betalen. Te noemen vallen onder meer:
Over frictiekosten kan nog het volgende worden vermeld. Frictiekosten voor gemeenten hebben zich tot nu toe altijd alleen maar voor gedaan als een langjarige/structurele opdracht van ‘enige omvang’ beëindigd wordt, met name omdat daar vaak vast personeel met specifieke kennis op is ingezet die je niet zo gemakkelijk kunt herplaatsen.
Of er sprake is van frictiekosten en hoeverre die voor rekening van de betreffende gemeenten komen, zal voorafgaand aan de taakbehartiging situationeel/afhankelijk van de omstandigheden door het AB worden bepaald. Relevante omstandigheden zijn de situatie op de arbeidsmarkt, krijgt de GGD tegelijkertijd nieuwe opdrachten, worden er tegelijkertijd meerdere opdrachten beëindigd?
Artikel 36 Verplichte uitgaven
De kosten voortvloeiend uit deelname aan een gemeenschappelijke regeling zijn voor de deelnemers verplichte uitgaven als bedoeld in artikel 193 Gemeentewet. Als de gemeenteraad deze kosten niet opvoert als uitgaven in de programmabegroting gebeurt dat door gedeputeerde staten. Deelname aan het openbaar lichaam is daarom geen vrijblijvende aangelegenheid. De deelnemende gemeenten zijn samen en ieder voor zich verantwoordelijk voor het openbaar lichaam GGD.
Artikel 37 Financiële gegoedheid
Het openbaar lichaam zal bancaire relaties moeten aangaan. Deze bepaling is op verzoek van de Bank Nederlandse Gemeenten opgenomen. De bank verkrijgt hiermee de zekerheid dat het openbaar lichaam alle maatregelen zal nemen om de gemeenten aan hun verplichtingen te laten voldoen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een circulaire uit 1999 aangedrongen op het opnemen van deze bepaling in gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 38 Financiële voorschriften
De verordenende bevoegdheid als genoemd in dit artikel wordt ontleend aan de Gemeentewet hoofdstuk XIV-artikelen 212 en 213. In artikel 4 tweede lid van de regeling is deze verordende bevoegdheid van het Algemeen Bestuur exclusief benoemd.
Gekozen is voor een ruime formulering. De zorg voor archiefbescheiden die voortvloeien uit door gemeenten gemandateerde taken blijft berusten bij die gemeenten. Dat wordt anders als in de toekomst eventueel besloten wordt taken over te dragen (delegeren). In dat laatste geval wordt de zorg voor die archiefbescheiden ook een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam.
Het openbaar lichaam is voor het overige belast met de zorg voor de eigen archiefbescheiden. Het Algemeen Bestuur stelt hiervoor een archiefverordening vast. De uitwerking daarvan wordt overgelaten aan het Dagelijks Bestuur die op haar beurt Nadere regels kan vaststellen.
Artikel 40 Archiefbewaarplaats
Momenteel hebben alle gemeenten, met uitzondering van Gemert-Bakel, het Regionaal Historisch centrum Eindhoven (RHcE) aangewezen als archiefbewaarplaats. Dat is verankerd in de Regeling Metropoolregio Eindhoven 2005 en de Archiefverordening Streekarchief 1996. Alleen de gemeente Gemert-Bakel heeft een eigen gemeentelijk archief.
In de tekst van de regeling is er voorshands van uitgegaan dat de archiefbescheiden van het openbaar lichaam worden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het RHcE. In financieel opzicht zijn 20 van de 21 gemeenten daarbij al betrokken middels de regeling Metropoolregio Eindhoven.
Artikel 41 Ter beschikking te stellen archiefstukken
Het gaat om een technische uitwerking hoe om te gaan met het ter beschikking stellen van archiefstukken. De Archiefwet bevat strikte regels over hoe om te gaan met archiefbescheiden.
In de regeling is expliciet vermeld dat het functioneren van het openbaar lichaam en de dienstverlening aan de deelnemende gemeenten in het derde jaar van iedere bestuursperiode geëvalueerd wordt. Uiteraard is het mogelijk ook in het kader van de reguliere planning en control cyclus het functioneren van het openbaar lichaam onder de loep te nemen.
Een gemeenschappelijke regeling dient regels te bevatten over toetreding. De bepaling van de condities bij toetreding wordt bepaald door het Algemeen Bestuur in overleg met de toetredende gemeente. Toetreding veronderstelt wijziging van deze gemeenschappelijke regeling. Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling van de GGD is een vrijheid in gebondenheid. De Wpg maakt het slechts mogelijk om toe te treden tot een gemeenschappelijke gezondheidsdienst indien de indeling van de Veiligheidsregio’s wijzigt. De GGD-regio en de Veiligheidsregio zijn congruent aan elkaar. Een tweede mogelijkheid om toe te treden tot een gemeenschappelijke regeling waarbij een GGD is ingesteld, vinden we terug in artikel 14, vijfde lid, van de Wpg. De colleges van de gemeenten die zijn gelegen in twee of meer Veiligheidsregio’s kunnen besluiten om voor deze regio’s één GGD op te richten.
De gevolgen van uittreding en de daaraan te stellen voorwaarden worden geregeld door het Algemeen Bestuur. Ook hier geldt dat een college niet zonder meer kan besluiten uit te treden uit de gemeenschappelijke regeling. Deelname aan een gemeenschappelijke regeling waarbij een GGD is opgericht, is verplicht op grond van de Wpg.
Gekozen is voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling alleen ingeval alle colleges na verkregen toestemming van de gemeenteraden hierover eensluidend besluiten.
Opheffing van de gemeenschappelijke regeling kan alleen ingeval alle colleges na verkregen toestemming van de gemeenteraden hierover eensluidend besluiten en de Wpg hieraan niet in de weg staat. In de praktijk zal een opheffing alleen aan de orde zijn bij het samenvoegen van twee of meer GGD-regio’s tot één gezamenlijke regio (artikel 14, vijfde lid, van de Wpg).
Bepaling is opnieuw geredigeerd. Geïntroduceerd is een geschillencommissie alvorens een geschil aan gedeputeerde staten wordt voorgelegd.
Een openbaar lichaam is evenals gemeenten verplicht een klachtenvoorziening in stand te houden. Dat geldt zowel voor de interne klachtenvoorziening als voor behandeling van klachten in tweede aanleg. Uitwerking van deze wettelijke verplichting geschiedt via het vaststellen van een klachtenverordening door het Algemeen Bestuur. De deelnemende gemeenten zullen in hun eigen klachtenverordening een uitzondering moeten maken voor die taken die eventueel in mandaat worden verricht door het openbaar lichaam GGD.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-59593.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.