Wijziging Leidraad Invordering 2008

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate dienst Vaktechniek

Besluit van 4 november 2020, nr. 2020-206102

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M. De wijziging betreft een aantal benodigde aanpassingen in verband met de inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de Wet herziening beslag- en executierecht.

ARTIKEL I

Het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 juni 2020, nr. 2020-112063, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14.1.1 komt te vervallen.

B

Artikel 14.1.10 komt te vervallen.

C

Artikel 14.1.11 komt te vervallen.

D

Artikel 14.2.4 komt te luiden:

  • ‘1. Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als, naar het oordeel van de belastingdeurwaarder, in elk geval nodig is voor dekking van de openstaande schuld inclusief rente en kosten.

  • 2. Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.’

E

De tweede zin in de alinea na de opsomming in artikel 14.2.8 komt te luiden:

‘De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.’

F

Artikel 14.4.6 komt te vervallen.

G

Artikel 14.4.7 komt te vervallen.

H

Artikel 14.4.8 komt te vervallen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 10 november 2020.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 november 2020

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, regelt dat artikel 14.1.1 van deze Leidraad vervalt. Er is namelijk reeds bij wet geregeld dat de tenuitvoerlegging van dwangbevelen geschiedt op de voet van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.1 Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdelen B en C, betreffen een wijziging van het beleid met betrekking tot de onderhandse verkoop van in beslag genomen zaken. In de artikelen 14.1.10 en 14.1.11 van deze Leidraad is voorgeschreven hoe te handelen in het geval de ontvanger een onderhands bod ontvangt op zaken die door de belastingdeurwaarder in beslag zijn genomen. Hiermee wordt de onderhandse verkoop van in beslag genomen zaken gefaciliteerd ten behoeve van de ontvanger. In de memorie van toelichting bij de wet Herziening beslag- en executierecht2 wordt ingegaan op de wens van een aantal partijen om een onderhandse verkoop van beslagen roerende zaken mogelijk te maken zonder rechterlijke tussenkomst. De wetgever acht een dergelijke regeling om diverse redenen niet wenselijk.3 Gelet hierop komen de artikelen 14.1.10 en 14.1.11 te vervallen.

Artikel I, onderdeel D, betreft een wijziging van artikel 14.2.4 van deze Leidraad in verband met de wijziging van artikel 441, derde lid, Rv. Een van de uitgangspunten van de Wet herziening beslag- en executierecht4 is dat beslag en executie niet uitsluitend als pressiemiddel mogen worden gebruikt.5 De invoering van artikel 441, derde lid, Rv geeft hier invulling aan. Het is niet toegestaan zaken in beslag te nemen indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie, tenzij de schuldeiser aannemelijk kan maken dat de schuldenaar door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen.6

In de memorie van toelichting van de Wet herziening beslag- en executierecht staat dat hiervan in ieder geval sprake is als de schuldenaar wel kan betalen maar niet wil betalen. Bijvoorbeeld als de schuldenaar in kwestie over voldoende vermogensbestanddelen in het buitenland beschikt en zijn schuld desondanks niet betaalt. In dat geval is het aannemelijk dat de schuldenaar niet onevenredig in zijn belangen wordt getroffen door beslag op diens roerende zaken. Dit geldt ook in het geval dat door het beslag wordt voorkomen dat de schuld(en) van de schuldenaar (verder) oplopen. Dit kan ook het geval zijn bij belastingschulden. Denk hierbij aan het voorkomen van het oplopen van de motorrijtuigenbelastingschuld door de verkoop van een motorrijtuig.7 Met het nieuwe tweede lid in artikel 14.2.4 wordt invulling gegeven aan de tenzij-clausule van artikel 441, derde lid, Rv en wordt de in de memorie van toelichting beschreven reikwijdte van die clausule omgezet in een beleidsregel van de Leidraad.

Tot slot wordt het nieuwe eerste lid van artikel 14.2.4 van de Leidraad in lijn gebracht met het nieuwe tweede lid.

Artikel I, onderdeel E, wijzigt artikel 14.2.8 in verband met de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 475, tweede lid, Rv. Met deze wijziging wordt het moment waarop de daarin bedoelde termijn van drie dagen gaat lopen, gewijzigd. Nu artikel 461d Rv verwijst naar het bepaalde in artikel 475, tweede lid, Rv zal het formulier ook in enkelvoud worden betekend.

Artikel I, onderdelen F, G en H betreffen het vervallen van de artikelen 14.4.6, 14.4.7 en 14.4.8 in de Leidraad, als gevolg van een verandering van inzicht over waar het bepaalde in die artikelen hoort. Gelet op de meer instructieve aard van deze bepalingen en de wijziging van de in artikel 476a, eerste lid, Rv genoemde termijn, komen deze artikelen van de Leidraad te vervallen.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging(en). Deze datum wordt gesteld op 10 november 2020. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht.

X Noot
2

Wet van 3 juni 2020 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2018/19, 35 225, nr. 3, p. 18 – 19 (MvT).

X Noot
4

Zie noot 2.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2018/19, 35 225, nr. 3, p. 3 (MvT).

X Noot
6

Kamerstukken II, 2018/19, 35 225, nr. 3, p. 24 (MvT).

X Noot
7

Kamerstukken II, 2018/19, 35 225, nr. 3, p. 24 (MvT).

Naar boven