Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2020, nummer WBV 2020/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C1/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. De Dublinprocedure

Artikel 30, tweede lid, Vw en artikel 3.109c Vb regelen het verloop van de Dublinprocedure. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van deze artikelen.

Als er concrete aanwijzingen zijn (zie paragraaf C1/2.2 Vc onder Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013) dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling is van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de aanvraag behandeld in de Dublinprocedure tenzij dit om proceseconomische redenen niet opportuun is (zie paragraaf C2/5 Vc).

Dit geldt eveneens als de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of als de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Als deze concrete aanwijzingen eerst tijdens de rust- en voorbereidingstermijn of na de start van de algemene asielprocedure of op enig ander moment naar voren komen, dan zet de IND de behandeling van de aanvraag voort in de Dublinprocedure. Ook verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’.

Als de vreemdeling tijdens het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren naar voren te brengen tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, stelt de IND de vreemdeling hiertoe alsnog in staat. De IND nodigt de vreemdeling in dat geval uit voor een aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.

Als de vreemdeling, zonder voorafgaande kennisgeving en zonder verschoonbare reden, niet verschijnt voor het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid, Verordening (EU) 604/2013 dan wel voor zijn aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw wordt aangenomen dat hij geen bezwaren heeft tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Mocht de vreemdeling desondanks bezwaren hebben tegen de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, kan hij deze bezwaren in de zienswijze naar voren brengen.

Als er een aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw plaatsvindt, dan maakt de IND het rapport van aanvullend gehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling.

De IND vraagt de vreemdeling tijdens het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 of hij indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming bereid is zelfstandig te vertrekken naar die lidstaat en informeert hem over de gevolgen van zijn besluit.

Als de vreemdeling aangeeft op eigen initiatief zelfstandig te zullen vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming biedt de IND hem een termijn van ten hoogste tien werkdagen na uitreiken beschikking om zijn vertrek te realiseren. Indien deze termijn is verstreken zonder dat de vreemdeling is vertrokken is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling.

Als de vreemdeling aangeeft mee te zullen werken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, zal de DT&V de overdracht ter hand nemen;

Als de vreemdeling aangeeft niet te zullen meewerken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling. De DT&V zal de gedwongen overdracht ter hand nemen.

Als een overdracht onmiddellijk of op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, kan de IND het stellen van een termijn voor zelfstandig vertrek achterwege laten. De IND verleent eveneens geen termijn om het vertrek zelfstandig te realiseren, indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld (zie ook paragraaf A3/6.9 Vc).

Artikel 29, tweede lid, Verordening (EU) 604/2013 geeft de IND de mogelijkheid om de overdrachtsdatum tot maximaal 18 maanden te verlengen als de vreemdeling zich aan de overdracht aan de andere lidstaat onttrekt en daarmee onderduikt. Van belang is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan de overdracht aan de andere lidstaat. Als dit is gebeurd, neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken als hij niet verschijnt bij de voor hem geplande overdracht aan de andere lidstaat. Hetzelfde geldt ook wanneer de vreemdeling slechts tijdelijk uit beeld is en de geplande overdracht om die reden geen doorgang kon vinden. De IND stelt de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming hier tijdig van op de hoogte. Als er sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden waardoor de geplande overdracht geen doorgang heeft kunnen vinden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten, verlengt de IND de uiterste overdrachtsdatum niet.

De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 gelijk met zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen indienen (zie ook 3.109c, derde lid Vb). Paragraaf C1/2.12 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing.

De IND verleent geen uitstel indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Als tijdens de Dublinprocedure wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de algemene asielprocedure. Wanneer de vreemdeling (nog) geen (volledige) rust- en voorbereidingstermijn heeft doorlopen, dan moet hij eerst de rust- en voorbereidingstermijn doorlopen. Wanneer de vreemdeling na behandeling in de algemene asielprocedure, is behandeld in de Dublin procedure waarin wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de verlengde asielprocedure. De IND geeft hierbij ook aan op welk moment de beslistermijn in de zin van artikel 42, zesde lid, Vw is aangevangen.

De Dublin beschikking

De IND maakt de beschikking bekend door toezending aan gemachtigde (zie artikel 3.109c, zevende lid, Vb).

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, Vw, neemt de IND in ieder geval in de meeromvattende beschikking op:

  • het besluit dat de vreemdeling wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatie bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. Het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen is verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 oktober 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit WBV wordt in het beleid verduidelijkt in welke twee situaties in ieder geval mag worden aangenomen dat de vreemdeling onderduikt en dat dit tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn wordt verlengd.

Om de doeltreffende werking van het Dublin-systeem en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, moet artikel 29, tweede lid, tweede zin, van de Dublinverordening volgens het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) als volgt te worden uitgelegd (arrest Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218). Een vreemdeling „duikt onder” in de zin van die bepaling wanneer hij doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Volgens het Hof mag aangenomen worden dat dit het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten. De betrokken vreemdeling behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.

Uit het voorgaande en uit hetgeen is neergelegd in artikel 29, tweede lid, Dublinverordening en artikel 9, eerste lid, Uitvoeringsverordening (EC) 118/2014 volgt dat er in ieder geval twee situaties zijn waarin aangenomen mag worden dat de vreemdeling onderduikt. Enerzijds is dit het geval als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken en anderzijds is dit het geval als de vreemdeling niet verschijnt bij de voor hem geplande overdracht en zich daarmee aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken. Dat de vreemdeling op enig moment daarna weer in beeld is of slechts tijdelijk niet in beeld is geweest laat het voorgaande onverlet. In de hiervoor genoemde situaties zal de uiterste overdrachtstermijn verlengd worden naar maximaal 18 maanden. Verlenging van de uiterste overdrachtstermijn blijft echter achterwege indien de vreemdeling aantoont dat er sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden waardoor de voor hem geplande overdracht geen doorgang heeft kunnen vinden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven