Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 oktober 2020, nr. WJZ/ 20066914, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 in verband met de invoering en openstelling van een subsidiemodule voor agrarische bedrijfsadvisering en educatie met het oog op duurzame landbouw

ARTIKEL I

In hoofdstuk 2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies komt wordt na artikel 2.3.9 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 2.4. Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

§ 2.4.1. Algemene bepalingen
Artikel 2.4.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

bedrijfsadviseringssysteem:

het bedrijfsadviseringssysteem, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

bedrijfsadviseur:

een adviseur die landbouwondernemingen adviseert;

erkende bedrijfsadviseur:

bedrijfsadviseur die:

  • a. overeenkomstig artikel 3.4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem; en

  • b. naar het oordeel van een op grond van artikel 3.4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB aangewezen beroepsorganisatie:

    • 1°. beschikt over actuele kennis over ten minste één van de onderwerpen, genoemd in artikel 2.4.3, eerste lid, onderdeel a;

    • niet werkzaam is bij een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt of een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die deze producten verkoopt;

    • 3°. in staat is landbouwondernemingen op strategisch en tactisch niveau te adviseren;

diervoeders:

diervoeders als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 (PbEG 2002, L 31);

dierlijke meststoffen:

dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

gewasbeschermingsmiddel:

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

kennisinstelling:

de volgende in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instellingen voor hoger onderwijs:

  • De openbare universiteit te Wageningen;

  • Aeres Hogeschool, uitgaande van de Stichting Aeres Groep;

  • HAS Hogeschool, uitgaande van de Stichting HAS Opleidingen te ‘s- Hertogenbosch;

  • Van Hall Larenstein, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein;

  • Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs Nederland;

meststoffen:

meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet;

Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw:

de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Hogeschool, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

Verdiepingscursus stikstof in de landbouw:

de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Hogeschool, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND.

Artikel 2.4.2. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 2.4.2. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwonderneming
Artikel 2.4.3. Verstrekking advies- en cursusvoucher
  • 1. Een advies- en cursusvoucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.500,– en wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwonderneming voor:

    • a. het verkrijgen van een bedrijfsadvies over:

      • 1°. het brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen;

      • 2°. duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor (grond)water en het teeltsysteem;

      • 3°. weerbare teeltsystemen waarbij minder behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen;

      • 4°. nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan optimaal hergebruik door de landbouwonderneming of de omgeving waarin de landbouwonderneming is gelegen, alsmede nieuwe, meer diverse of verbeterde plantaardige eiwitteelten en -bronnen;

      • 5°. de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit op en rondom landbouwondernemingen;

      • precisielandbouw, met name door: de inzet van gegevens, software en autonome- en precisiewerktuigen om de doelen, genoemd in de onderdelen 1° tot en met 5°, te behalen;

      • 7°. de ontwikkeling van vaardigheden van medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf;

      • 8°. het stimuleren van samenwerking tussen landbouwondernemingen, producentenorganisaties of telersverenigingen, gericht op het versterken van de positie van de landbouwonderneming; of

      • 9°. het starten, overnemen of beëindigen van een landbouwonderneming.

    • b. het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw bij een kennisinstelling.

  • 2. Het bedrijfsadvies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is bedrijfsspecifiek en hoofdzakelijk gericht op één van de subonderdelen van het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 2.4.4. Aanvraag advies- en cursusvoucher
  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het verkrijgen van een bedrijfsadvies, vermeldt de landbouwonderneming bij de aanvraag:

    • a. de bedrijfsspecifieke adviesvraag die zij in het kader van het bedrijfsadvies wil stellen;

    • b. op welk onderwerp als bedoeld in artikel 2.4.3, eerste lid, onderdeel a, het bedrijfsadvies hoofdzakelijk gericht zal zijn; en

    • c. of de landbouwonderneming in groepsverband wil worden geadviseerd.

Artikel 2.4.5. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwondernemingen binnen het subsidieplafond advies- en cursusvouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 2.4.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 2.4.3 is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 2.4.7. Besteding advies- en cursusvoucher

De landbouwonderneming draagt de door de minister verstrekte voucher over aan de in de aanvraag opgenomen erkende bedrijfsadviseur of kennisinstelling.

§ 2.4.3. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur
Artikel 2.4.8. Verzilvering advies- en cursusvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die een advies heeft verstrekt of een kennisinstelling die een cursus heeft uitgevoerd ten behoeve van een landbouwonderneming en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 2.4.9. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.500,– per voucher.

Artikel 2.4.10. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie voor het geven van advies, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a, komen in aanmerking kosten van advies als bedoeld in artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. Voor subsidie voor het geven van advies, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a, komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwonderneming waaraan het advies is verstrekt.

  • 3. Voor subsidie voor de uitvoering van de cursus, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel b, komen in aanmerking kosten van de beroepsopleiding, waaronder cursussen als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.4.11. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvoucher
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de uitvoering van het advies, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a, of de cursus, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel b, door de kennisinstelling of de erkende bedrijfsadviseur ingediend.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwonderneming verstrekte voucher. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3. Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

  • 4. Indien de erkende bedrijfsadviseur in groepsverband adviezen heeft verstrekt en hiervoor subsidie beoogt te ontvangen, worden de subsidieaanvragen voor de in het groepsverband verstrekte adviezen op dezelfde dag ingediend en worden de aanvragen voorzien van een document waarop de aanwezigheid van de landbouwondernemingen bij de advisering is vermeld.

Artikel 2.4.12. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies indien:

  • a. advisering in een groepsverband heeft plaatsgevonden aan zestien of meer landbouwondernemingen;

  • b. de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp;

  • c. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager;

  • d. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar is als bedoeld in artikel 22, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig is op het onderwerp, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a, subonderdelen 1° tot en met 9°, waarop de advisering is gericht.

Artikel 2.4.13. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.8, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 21 en 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.4.4. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur
Artikel 2.4.14. Verstrekking opleidingsvoucher

Een opleidingsvoucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.250,– en wordt door de minister aan een bedrijfsadviseur op aanvraag verstrekt voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw bij een kennisinstelling.

Artikel 2.4.15. Aanvraag opleidingsvoucher

In de aanvraag wordt één kennisinstelling naar keuze opgenomen.

Artikel 2.4.16. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs binnen het subsidieplafond opleidingsvouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 2.4.17. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 2.4.14 is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 2.4.18. Besteding opleidingsvoucher

De bedrijfsadviseur draagt de voucher over aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

§ 2.4.5. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling
Artikel 2.4.19. Verzilvering opleidingsvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verstrekt aan een bedrijfsadviseur en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 2.4.20. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.250,– per voucher.

Artikel 2.4.21. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. personeelskosten van de opleiders als bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten als bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, met uitzondering van materiaalkosten.

Artikel 2.4.22. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de opleiding door de kennisinstelling ingediend.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar na de dagtekening van de aan de bedrijfsadviseur verstrekte voucher zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3. Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, door de minister is ontvangen, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 2.4.23. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.19, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.4.6. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen
Artikel 2.4.24. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten voor een samenwerkingsverband, bestaande uit landbouwondernemingen. De activiteiten hebben als onderwerp:

    • a. een onderwerp als bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;

    • b. methaanemissiereductie in de veehouderij;

    • c. duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden;

    • d. het verminderen van lachgasemissie bij bemesting;

    • e. het vastleggen van koolstof in de bodem;

    • f. het verbeteren van de diergezondheid en het dierenwelzijn; of

    • g. het op een duurzame manier verbeteren van het verdienvermogen van landbouwondernemingen.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een landbouwonderneming;

    • b. een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt; of

    • c. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld in onderdeel b verkoopt.

Artikel 2.4.25. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 15.000,– en ten hoogste € 200.000,– per project.

Artikel 2.4.26. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

Artikel 2.4.27. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 2.4.3, onderdeel a, subonderdeel 1°, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdelen a tot en met g.

Artikel 2.4.28. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 2.4.29. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • b. na toepassing van artikel 2.4.30 op één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

  • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project.

Artikel 2.4.30. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en b, vermenigvuldigd met twee.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 2.4.31. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.24 bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;

    • d. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

  • 2. Artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit is niet van toepassing op de aanvraag voor vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.24.

Artikel 2.4.32. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.24, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 worden na de rij met betrekking tot titel 2.3 een aantal rijen ingevoegd, luidende:

Titel 2.4: Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

2.4.8

Advies- en cursusvoucher landbouw-onderneming

Adviesvoucher landbouwonderneming

30 november 2020 t/m 28 februari 2021

€ 3.000.000

     

Cursusvoucher landbouwonderneming

30 november 2020 t/m 28 februari 2021

 

2.4.19

Opleidingsvoucher bedrijfsadviseur

 

30 november 2020 t/m 28 februari 2021

€ 300.000

 

2.4.24, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met 2.4.3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°

Kennisoverdracht voor een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

Het brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht

30 oktober 2020 t/m 11 december 2020

€ 600.000

 

2.4.24, eerste lid, onderdeel c

 

Duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden

30 oktober 2020 t/m 11 december 2020

€ 500.000

 

2.4.24, eerste lid, onderdelen a, c, d, e en g

 

Kennisoverdracht ten behoeve van akkerbouwondernemingen

30 oktober 2020 t/m 11 december 2020

€ 100.000

 

2.4.24, eerste lid, onderdelen a tot en met g

 

Alle genoemde onderwerpen

30 oktober 2020 t/m 11 december 2020

€ 600.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 30 oktober 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 oktober 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doelen

Inleiding

Deze ministeriële regeling strekt tot invoering van de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe). Hiertoe wordt een nieuwe titel 2.4 in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES) ingevoegd.

In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstukken II 2019/20, 35 300-XIV, nr. 76) kondigde de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Sabe aan. In de Voortgangsrapportage werd de Sabe nog Regeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Scholing genoemd (RABS). De Sabe stimuleert educatie en advisering van agrariërs met het oog op verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw. De Sabe zal in de periode tot en met 2023 meerdere keren worden opengesteld.

Ondersteunen van landbouwondernemingen bij kennisoverdracht over duurzame landbouw

De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door ondernemerszin en innovatiekracht. Boeren en tuinders maken al flinke stappen ten behoeve van de omslag naar kringlooplandbouw en een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering. Boeren en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs, geven aan dat het kunnen beschikken over actuele kennis en innovaties noodzakelijk is om verdere stappen te zetten. De Sabe voorziet in deze behoefte.

Het doel van de Sabe is het ondersteunen van landbouwondernemers die (individueel of samen) hun kennis over verduurzaming van de bedrijfsvoering willen vergroten. De Sabe maakt het gemakkelijker voor landbouwondernemers om de meest actuele inzichten te verkrijgen over mogelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering en faciliteert op deze manier een (verdere) stap naar kringlooplandbouw en klimaatbestendig ondernemen.

De Sabe is gestoeld op drie leermethodes voor boeren: individueel advies, educatie en groepsgewijze advisering en educatie. Deze leermethodes worden hieronder toegelicht.

Individueel advies

Landbouwondernemers geven aan dat adviseurs hen vaak helpen de vele en ingewikkelde informatie te doorgronden en te vertalen naar praktische en economisch haalbare handelingsperspectieven voor het eigen bedrijf. De behoefte aan onafhankelijke één-op-één bedrijfsadvisering wordt veelvuldig door landbouwondernemers naar voren gebracht.

Om de omslag naar kringlooplandbouw te bespoedigen, is het van belang dat agrarische bedrijfsadviseurs integraal advies geven. Zij moeten het vraagstuk waarover de agrariër advies vraagt, bezien in de context van de ontwikkeling van het gehele bedrijf en de wensen en de persoonlijke situatie van de ondernemer. Het is belangrijk dat agrarische bedrijfsadviseurs onafhankelijk advies kunnen geven waarbij het belang van de ondernemer voorop staat en de adviseur niet tegelijkertijd ook een verkoopdoel van zijn werkgever heeft. Landbouwondernemers zien graag dat adviseurs oog hebben voor de lange termijn, voor de achterliggende vraag en voor de strategische keuzes waar zij mee worstelen. Ook wordt onafhankelijk integraal advies nu als duur ervaren door boeren en tuinders, omdat het veelal pas op langere termijn bijdraagt aan het verdienvermogen van het bedrijf.

De Sabe biedt landbouwondernemers laagdrempelige toegang tot onafhankelijke advisering van goede kwaliteit.

Educatie

De Sabe maakt het mogelijk voor landbouwondernemingen en bedrijfsadviseurs om met subsidie een cursus of opleiding over duurzame landbouw te volgen. Gelet op de uitdagingen waar agrarische ondernemingen momenteel voor staan kunnen opleidingen de ondernemer helpen bij het maken van toekomstgerichte duurzame keuzes. Bij de eerste openstelling van de Sabe zal het gesubsidieerde cursusaanbod bestaan uit cursussen op het terrein van stikstof.

Advisering en kennisoverdracht in groepsverband

Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt. Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert advisering en kennisoverdracht in groepsverband op twee manieren. Ten eerste kan subsidie worden verleend voor advisering in een klein groepsverband. Ten tweede kan subsidie worden verleend voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen.

Advisering in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en kennis kunnen leren. Tevens wordt het budget groter waardoor er op interessante punten verder de diepte in kan worden gegaan.

2. Opbouw en maximale subsidiebedragen van de subsidiemodule

De submodules van de Sabe

De Sabe bestaat uit drie submodules:

  • 1. Vouchers voor een agrariër met een waarde van maximaal € 1.500,– per jaar per voucher. Hiervoor kan de landbouwonderneming:

    • a) Eén-op-één advies krijgen van een erkende bedrijfsadviseur;

    • b) Advisering krijgen in groepsverband (groepsgrootte maximaal 15 agrariërs). Dit kan door het bundelen van de individuele vouchers bij dezelfde erkende bedrijfsadviseur. Bij de advisering in groepsverband is er sprake van een overeenkomstig aandachtsgebied waarin de agrariërs zich willen verdiepen; of

    • c) De Verdiepingscursus stikstof in de landbouw volgen bij een aangewezen kennisinstelling.

  • 2. Vouchers voor bedrijfsadviseurs voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach stikstof. De voucher heeft een waarde van maximaal € 1.250,– per jaar per voucher. De eigen bijdrage van de adviseur bedraagt minimaal 50%.

  • 3. Projectsubsidies: subsidie voor een project dat is gericht op kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. Het betreft subsidie voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. In deze submodule wordt gebruik gemaakt van een tenderprocedure. Subsidie wordt op volgorde van rangschikking verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt.

Erkende bedrijfsadviseurs

De subsidie voor één-op-één-advisering en advisering in groepsverband kan uitsluitend worden verleend indien de advisering wordt verricht door zogenoemde erkende bedrijfsadviseurs. Erkende bedrijfsadviseurs zijn adviseurs die zijn erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem en die voldoen aan een extra eis, die in de volgende alinea wordt toegelicht. Het bedrijfsadviseringssysteem vloeit voort uit Verordening (EU) nr. 1306/2013 en hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor erkenning in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem is onder meer vereist: ten minste een hbo-opleidingsniveau of hbo-denkniveau en ten minste drie jaar werkervaring als adviseur. Adviseurs worden erkend door een aangewezen beroepsorganisatie. In Nederland is de Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs (vab) op het moment de enige aangewezen beroepsorganisatie.

De extra eis in het kader van de Sabe is dat de erkende adviseur naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie aan de volgende drie voorwaarden voldoet. De adviseur moet beschikken over actuele kennis van ten minste één van de onderwerpen, genoemd in artikel 2.4.3, eerste lid, van de RNES. Daarnaast mag de adviseur niet werkzaam zijn bij een onderneming die bepaalde agrarische producten verkoopt. Tot slot moet de adviseur in staat zijn landbouwondernemingen op strategisch en tactisch niveau te adviseren.

3. Uitvoering en monitoring

De Sabe wordt namens de minister van LNV uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een dienst van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De voucheraanvragen en voorstellen voor de projectsubsidies worden ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de Sabe en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de module uitvoerbaar is.

Het gebruik van de Sabe zal worden gemonitord en de Sabe zal indien nodig bij een nieuwe openstelling worden aangepast.

4. Consultatie

Bij het opstellen van deze regeling zijn de verschillende betrokkenen op verschillende momenten geconsulteerd. Agrariërs zijn voor en tijdens het opstellen via zowel fysieke bijeenkomsten als via een online platform geraadpleegd. Ook adviseurs, provincies en brancheorganisaties zijn geconsulteerd. Ten slotte, heeft het ministerie van LNV een advies gevraagd over het waarborgen van de kwaliteit van agrarisch advies.1 Deze consultaties hebben bijgedragen aan het vergroten van de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidiemodule.

5. Risicoanalyse

Voor de subsidiemodule is een risicoanalyse opgesteld. In deze analyse zijn verschillende typen risico’s in beeld gebracht. Het betreft risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik, risico’s in de uitvoering van de subsidiemodule en risico’s ten aanzien van het behalen van beleidsdoelstellingen. De risico’s zijn grotendeels ingeschat als ‘laag’ en ‘midden’. De risicoanalyse heeft dan ook niet geleid tot aanpassingen in het ontwerp van de subsidiemodule. De maatregelen die zijn genomen om de risico’s te verkleinen hebben betrekking op communicatie en steekproefsgewijze controle van subsidieontvangers.

6. Regeldruk

Inleiding

Deze subsidiemodule levert administratieve lasten op voor aanvragers van de voucher en de subsidie. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn.

Vouchers

Gezien de hoogte van de subsidie (respectievelijk maximaal € 1.500,– voor agrariërs en maximaal € 1.250,– voor bedrijfsadviseurs) is bij de vouchers gepoogd de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Er wordt geschat dat de aanvragers van vouchers de aanvraag binnen een halfuur hebben opgesteld. Adviseurs en agrariërs die met de voucher een cursus willen volgen hoeven enkel hun aanvraag in te dienen bij RVO waarna ze, indien ze voldoen aan de voorwaarden, de voucher ontvangen. Agrariërs die de voucher willen gebruiken voor een advies zullen daarnaast ook contact moeten leggen met de bedrijfsadviseur bij wie ze de voucher willen verzilveren. Daarom kunnen agrariërs een wat hogere administratieve last hebben en is de verwachting dat de totale tijdsbesteding een halfuur tot één uur is.

Bij adviseurs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor adviseurs € 6.480,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van een halfuur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 240. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 2,2 procent van het beschikbaar gestelde budget.

Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor agrariërs € 34.000 tot € 68.000,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van een halfuur tot een uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 2000. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 2,3 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget.

Kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;

  • het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en eindrapportages door de subsidieontvanger indien het budget van het project groter is dan € 25.000,–.

Er wordt verwacht dat het de aanvrager acht tot twaalf uur kost om de aanvraag te doen.

Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 19.440,– tot € 25.920,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 12 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 30. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 1,5 procent van het beschikbaar gestelde budget.

De subsidiemodule is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr heeft de subsidiemodule niet geselecteerd voor een formeel advies, mede gelet op de analyse dat er naar verwachting geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.

De standaarduurtarieven en de berekeningen zijn gebaseerd op het Handboek meting regeldrukkosten van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

7. Staatssteun

De subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidiemodule kwalificeren als staatssteun in de zin van het EU-Werkingsverdrag.

De subsidies voor advisering aan landbouwondernemingen worden gerechtvaardigd door artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.2 Artikel 22 van deze verordening biedt de mogelijkheid om per advies een bedrag van € 1.500,– te subsidiëren. De subsidies voor het volgen van de verdiepingscursus stikstof door landbouwondernemingen worden gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Deze verordening biedt de mogelijkheid 100% van de subsidiabele kosten te subsidiëren. In totaal is er 24 miljoen euro beschikbaar voor de subsidiëring van advies en het volgen van de cursus.

De subsidies voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof door bedrijfsadviseurs worden gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.3 Artikel 31 van deze verordening biedt de mogelijkheid om 50% van kosten voor opleidingen te subsidiëren. In totaal is er € 1.995.000 beschikbaar voor de subsidies.

De subsidies voor kennisoverdracht voor een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen worden gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw biedt de mogelijkheid 100% van de subsidiabele kosten te subsidiëren. Er is gekozen om ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten te subsidiëren. In totaal is er twaalf miljoen euro beschikbaar voor deze subsidie.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies)

Artikel 2.4.1 (begripsomschrijvingen)

Dit artikel bevat omschrijvingen van een aantal begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt.

Het begrip ‘erkende bedrijfsadviseur’ behoeft enige toelichting. In de begripsomschrijving is opgenomen dat een erkende bedrijfsadviseur:

  • een adviseur is die landbouwondernemingen adviseert;

  • is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem (BAS); en

  • naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie beschikt over actuele kennis over ten minste één van de onderwerpen (aandachtsgebieden) van artikel 2.4.3, eerste lid, onderdeel a,

  • naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie niet werkzaam is bij een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt of een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die deze producten verkoopt; en

  • naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie in staat is om landbouwondernemingen op strategisch en tactisch niveau te adviseren.

Het gaat aldus om adviseurs die zijn opgenomen in het BAS-register en van wie een aangewezen beroepsorganisatie heeft bepaald dat de adviseurs voldoen aan de genoemde vereisten. Deze vereisten zijn ontwikkeld in het kader van deze subsidiemodule.

Artikel 2.4.2 (vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 2.4.3 (verstrekking advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt dat een advies- en cursusvoucher voor bedrijfsadvies of cursus op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwonderneming. De voucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.500,–. Adviesvouchers kunnen worden verstrekt voor het verkrijgen van een bedrijfsadvies ten aanzien van de volgende (onderwerpen) aandachtsgebieden:

Aandachtsgebied

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 Stikstofemissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor (grond)water en het teeltsysteem.

A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming

Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kansen door het benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen.

A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of regio. Nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.

A5 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A6 Precisielandbouw

Met de inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe) input, uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, verminderen uitstoot schadelijke emissies, verbeteren productkwaliteit en versterken van biodiversiteit op en rond het erf.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemer en zijn bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel tussen individuele bedrijven (uit verschillende sectoren) als producentenorganisaties of telersverenigingen met als doel de positie van landbouwondernemer te versterken.

E3 Bedrijfsovername

Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.

Deze indeling van aandachtsgebieden is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda (KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze Kennis- en Innovatieagenda is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een brede verzameling van stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.

In het tweede lid is bepaald dat het bedrijfsadvies bedrijfsspecifiek moet zijn en hoofdzakelijk moet zijn gericht op een van de genoemde aandachtsgebieden. Hiervoor is gekozen om de kans te vergroten dat de advisering tot goede resultaten leidt. Bedrijfsspecifieke advisering is advisering die zich richt op de toepassing van nieuwe kennis of een nieuwe ontwikkeling op de landbouwonderneming. Het vereiste dat de advisering hoofdzakelijk moet zijn gericht op een van de aandachtsgebieden houdt in dat de advisering voldoende gericht moet zijn, maar laat ruimte voor advisering over andere verwante aandachtsgebieden.

Bij de eerste openstelling ligt de nadruk op stikstofmaatregelen. De regeling maakt daarnaast advisering gericht op kringlooplandbouw en duurzaam en klimaatbestendig ondernemen mogelijk.

Een cursusvoucher kan worden verstrekt voor het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw bij één van de kennisinstellingen die zijn vermeld in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1.

Artikel 2.4.4 (aanvraag advies- en cursusvoucher)

In dit artikel is geregeld welke gegevens een aanvraag voor een voucher moet bevatten.

Indien de aanvraag is gericht op een adviesvoucher moet de landbouwonderneming bij de aanvraag vermelden:

  • de te stellen bedrijfsspecifieke adviesvraag;

  • het onderwerp (aandachtsgebied) waarop het bedrijfsadvies hoofdzakelijk gericht zal zijn; en

  • of de landbouwonderneming in groepsverband wil worden geadviseerd;

  • één erkende bedrijfsadviseur waaraan de voucher zal worden overgedragen.

Indien de aanvraag is gericht op het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw, vermeldt de landbouwonderneming de kennisinstelling waaraan de voucher zal worden overgedragen.

Naast bovengenoemde gegevens, moet de aanvraag ook ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking waarom wordt gevraagd. Dit volgt uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.4.5 (verdeling subsidieplafond advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwondernemingen vouchers worden verstrekt, gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden advies- en cursusvoucher)

In dit artikel is bepaald dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag voor een voucher indien er eerder een advies- of cursusvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar. De afwijzingsgronden in dit artikel gelden naast de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit betekent onder meer dat een aanvraag wordt afgewezen in de volgende gevallen:

  • De landbouwonderneming heeft reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule een overeenkomst gesloten met de erkende bedrijfsadviseur met betrekking tot een bedrijfsadvies ten aanzien van een onderwerp als bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;

  • De landbouwonderneming heeft reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule een overeenkomst gesloten met de kennisinstelling met betrekking tot het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw.

Artikel 2.4.7 (besteding advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt dat de landbouwonderneming waaraan een voucher is toegekend, de voucher vervolgens moet overdragen aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur.

Artikel 2.4.8 (verzilvering advies- en cursusvoucher)

In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling die een subsidiabele cursus heeft verzorgd of aan een Sabe- bedrijfsadviseur die een subsidiabel advies heeft verstrekt. Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur een geldige voucher overleggen.

Artikel 2.4.9 (hoogte subsidie advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500,– per voucher.

Artikel 2.4.10 (subsidiabele kosten advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft voor het geven van advies de kosten van advies als bedoeld in artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Voor het verzorgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw zijn de subsidiabele kosten: de kosten van beroepsopleiding, waaronder opleidingscursussen, bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Indien de erkende bedrijfsadviseur een persoon inhuurt om ondersteuning te bieden bij de totstandkoming van een advies, komen deze kosten niet in aanmerking voor subsidie indien deze persoon organisatorisch of financieel niet onafhankelijk is van landbouwonderneming waaraan het advies is verstrekt (tweede lid). Op deze manier wordt de objectiviteit van het advies zo goed mogelijk gewaarborgd.

Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Reeds gesubsidieerde kosten van een opleiding als bedoeld in artikel 2.4.21 zijn in ieder geval geen redelijk gemaakte kosten en komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking (artikel 10, eerste lid, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies).

Artikel 2.4.11 (aanvraag verzilvering advies- en cursusvoucher)

Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag van de voucher, oftewel subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering of de cursus moet worden ingediend door de erkende bedrijfsadviseur of de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de landbouwonderneming is verstrekt. Dit impliceert ook dat de advisering of de cursus binnen een jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt vervolgens dat de voucher van rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.

Het vierde lid is van toepassing indien een erkende bedrijfsadviseur in groepsverband adviezen heeft verstrekt. Indien de adviseur subsidie voor deze adviezen wenst, dienen de aanvragen hiervoor op dezelfde dag te worden ingediend met een aanwezigheidslijst van het groepsverband. Op deze aanwezigheidslijst moeten de namen en KvK-nummers van de agrariërs worden vermeld, alsmede een handtekening van de agrariër, getekend per bijeenkomst. De erkende bedrijfsadviseur dient bij deze aanvragen de gemaakte adviesuren te verdelen over de aanvragen: dezelfde uren kunnen niet dubbel worden gesubsidieerd. Bijvoorbeeld: de erkende bedrijfsadviseur besteedt in totaal 30 uur aan de advisering in groepsverband. In het groepsverband zitten zes agrariërs. Hierdoor kunnen per agrariër vijf uur in rekening worden gebracht bij de verzilvering.

Artikel 2.4.12 (afwijzingsgronden verzilvering adviesvoucher)

Artikel 2.4.12, aanhef en onderdeel a, bepaalt dat een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies wordt afgewezen indien de advisering in groepsverband heeft plaatsgevonden aan zestien of meer landbouwondernemingen. Naar mate een groep groter is, is er minder mogelijkheid voor individuele aandacht en/of bedrijfsspecifieke begeleiding.

Daarnaast wordt een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies afgewezen wanneer de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp (aandachtsgebied) van artikel 2.4.3, onderdeel a. Dit betekent bij advisering in groepsverband dat de deelnemende agrariërs bedrijfsspecifieke vragen moeten hebben binnen hetzelfde aandachtsgebied. Hiermee wordt voorkomen dat de advisering te algemeen blijft en daarmee te weinig oplevert voor de landbouwonderneming. Gelet op de formulering van deze weigeringsgrond blijft het mogelijk om aandacht te besteden aan andere onderwerpen dan waarop de advisering primair is gericht.

Verder gelden de volgende afwijzingsgronden voor het geven van een advies:

  • de erkende bedrijfsadviseur is financieel niet onafhankelijk van de aanvrager (er is een financiële/commerciële relatie);

  • de erkende bedrijfsadviseur is niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar op het gebied van adviesverstrekking, zoals bepaald in artikel 22, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • de erkende bedrijfsadviseur is niet deskundig op het desbetreffende onderwerp waarop de advisering is beoogd.

Ten aanzien van de drie laatstgenoemde afwijzingsgronden (de onderdelen c tot en met e van artikel 2.4.12) is enige overlap met de beoordeling van bedrijfsadviseurs die wordt verricht door de aangewezen beroepsorganisatie. Er is desondanks voor gekozen deze afwijzingsgronden op te nemen, omdat het kan voorkomen dat na de beoordeling door de aangewezen beroepsorganisatie een verandering plaatsvindt waardoor de erkende bedrijfsadviseur niet meer voldoet aan de vereisten. In dat geval dient er een grond te zijn voor afwijzing van de subsidieaanvraag.

Artikel 2.4.13 (staatssteun adviesvoucher)

Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor advies kwalificeert als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.4.14 (verstrekking opleidingsvoucher aan bedrijfsadviseurs)

Dit artikel bepaalt dat een opleidingsvoucher voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach stikstof op aanvraag wordt verstrekt aan een bedrijfsadviseur. Het betreft hier alle adviseurs die landbouwondernemingen adviseren, niet enkel erkende bedrijfsadviseurs. De opleiding kan worden gevolgd bij één van de kennisinstellingen die zijn opgenomen in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1. De voucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.250,–.

Artikel 2.4.15 (aanvraag opleidingsvoucher door bedrijfsadviseurs)

In dit artikel is geregeld dat in de aanvraag voor de voucher één kennisinstelling naar keuze moet worden opgenomen. Het moet gaan om één van de kennisinstellingen die zijn opgenomen in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1.

Daarnaast moet de aanvraag ook ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking waarom wordt gevraagd. Dit volgt uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.4.16 (verdeling subsidieplafond opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs vouchers worden verstrekt, gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 2.4.17 (afwijzingsgronden opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)

In dit artikel is bepaald dat afwijzend op een aanvraag voor een voucher wordt beslist indien eerder een opleidingsvoucher voor een bedrijfsadviseur is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

De afwijzingsgronden in dit artikel gelden naast de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit betekent onder meer dat een aanvraag wordt afgewezen indien de bedrijfsadviseur reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule een overeenkomst heeft gesloten met de kennisinstelling met betrekking tot een opleiding als bedoeld in artikel 2.4.14.

Artikel 2.4.18 (besteding opleidingsvoucher door bedrijfsadviseurs)

Dit artikel bepaalt dat de bedrijfsadviseur waaraan een voucher is toegekend, de voucher vervolgens moet overdragen aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

Artikel 2.4.19 (verzilvering opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)

In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verzorgd met betrekking tot advisering over duurzame landbouw. Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling een geldige voucher overleggen.

Artikel 2.4.20 (hoogte subsidie opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.250,– per voucher. Uit artikel 31, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening volgt dat een subsidie voor opleidingssteun ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten mag bedragen. De bedrijfsadviseur moet dus in ieder geval 50% van de subsidiabele kosten zelf dekken.

Artikel 2.4.21 (subsidiabele kosten voor opleidingsvoucher)

Dit artikel bepaalt de kosten die in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft ten eerste personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders de opleiding verzorgen. Ten tweede zijn subsidiabel: rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding. Het gaat hier bijvoorbeeld om reiskosten, kosten van zaalhuur en kosten van materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met de opleiding verband houden. Er is niet voor gekozen de uren van de deelnemers op te nemen als subsidiabele kosten.

In artikel 2.4.1 is voor het bepalen van de subsidiabele kosten aangesloten bij de subsidiabele kosten zoals omschreven in artikel 31, derde lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de precieze reikwijdte van de subsidiabele kosten geldt aldus de formulering van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Artikel 2.4.22 (aanvraag verzilvering opleidingsvoucher)

Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag voor de subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering of de opleiding moet worden ingediend door de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de bedrijfsadviseur is verstrekt. Dit impliceert ook dat de opleiding binnen een jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt vervolgens dat de voucher dan rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.

Artikel 2.4.23 (staatssteun opleidingsvoucher)

Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor opleidingen kwalificeert als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.4.24 (subsidieverstrekking voor kennisoverdracht)

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de minister subsidie kan verstrekken aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, voorlichtingsactiviteiten, coaching en demonstratieactiviteiten. Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies:‘iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent’. Het kan hier dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder winstoogmerk.

De subsidie wordt verstrekt voor kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. Het samenwerkingsverband moet gericht zijn op het vergroten van kennis op het gebied van duurzame landbouw. Onder ‘samenwerkingsverband’ wordt verstaan: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van activiteiten, niet zijnde een vennootschap (artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies). Het kan gaan om een nieuw of een bestaand samenwerkingsverband.

Het project moet zijn gericht op kennisoverdracht over:

  • a. de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;

  • b. methaanemissiereductie in de veehouderij;

  • c. duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden;

  • d. het verminderen van lachgasemissie bij bemesting;

  • e. het vastleggen van koolstof in de bodem;

  • f. het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn;

  • g. het op een duurzame manier verbeteren van het verdienvermogen van landbouwondernemingen.

Deze indeling van aandachtsgebieden is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda (KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze Kennis- en Innovatieagenda is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een breed veld aan stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.

In het tweede lid is bepaald dat de subsidie niet kan worden verstrekt aan een landbouwonderneming of een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt. Ook mag de onderneming niet in een groep zijn verbonden aan een onderneming die deze producten verkoopt.

Artikel 2.4.25 (hoogte subsidie voor kennisoverdracht)

In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld. Ten minste 20% van de subsidiabele kosten zullen aldus op een andere manier moeten worden bekostigd. In artikel 2.4.26 is bepaald wat de subsidiabele kosten zijn.

De subsidie bedraagt ten minste € 15.000 en ten hoogste € 200.000 per project. Deze bedragen zijn gekozen, zodat ook kleinere projecten subsidie kunnen ontvangen.

Artikel 2.4.26 (subsidiabele kosten voor kennisoverdracht)

In dit artikel is opgenomen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten, zoals omschreven in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het gaat hier bijvoorbeeld om loonkosten die samenhangen met de organisatie van de activiteiten en de kosten van zaalhuur.

Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Artikel 2.4.27 (verdeling van het subsidieplafond voor kennisoverdracht)

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafond voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid).

Voor de projecten is een algemeen budget beschikbaar met een subsidieplafond van € 600.000. Voor een aantal projecten met een bepaald onderwerp zijn daarnaast specifieke subsidieplafonds vastgesteld. Projecten met een specifiek subsidieplafond worden in eerste instantie gefinancierd binnen het desbetreffende specifieke subsidieplafond.

Voor projecten die betrekking hebben op het verminderen van stikstofemissies is een specifiek subsidieplafond van € 600.000 vastgesteld. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 600.000, wordt het overgebleven budget toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel 2.4.27, tweede lid).

Voor duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden is een apart subsidieplafond vastgesteld van € 500.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 500.000, blijft het overgebleven budget beschikbaar voor latere openstellingen.

Voor projecten die worden georganiseerd voor akkerbouwondernemingen is een apart subsidieplafond vastgesteld van € 100.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 100.000, blijft het overgebleven budget beschikbaar voor latere openstellingen.

De subsidieplafonds zijn opgenomen in de Regeling opstelling EZK- en LNV-subsidies 2020.

Artikel 2.4.28 (start- en realisatietermijn)

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de projecten die op grond van deze paragraaf worden gesubsidieerd uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening dienen te starten. Uit het tweede lid volgt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien onaannemelijk wordt geacht dat het project binnen drie jaar wordt afgerond. Hiermee wordt toepassing gegeven aan artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Artikel 2.4.29 (afwijzingsgronden)

Dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien:

  • de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • na toepassing van artikel 2.4.30 op één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid minder dan drie punten zijn toegekend;

  • de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project.

De laatste afwijzingsgrond volgt uit de groepsvrijstellingsverordening landbouw (artikel 21, zevende lid, tweede alinea).

Artikel 2.4.30 (rangschikkingscriteria)

Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:

  • de impact van het project groter is;

  • de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

  • de kwaliteit van het projectplan hoger is;

  • de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht.

Er wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de impact van het project groter is. Een voorstel scoort hoger naarmate het project meer bijdraagt aan een toename van kennis over bedrijfsaanpassingen met betrekking tot de onderwerpen genoemd in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdelen a tot en met g. Een projectvoorstel scoort hoger naarmate de kans dat de kennis over duurzame landbouw ook daadwerkelijk wordt toegepast op het eigen bedrijf groter is. Een projectvoorstel bevat een visie die inzicht geeft in de vervolgstappen die gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling of toepassing van innovaties. Daarbij is het essentieel dat er in het project expliciet rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van het samenwerkingsverband. Een projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen gedeeld zullen worden met relevante belanghebbenden.

Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager beter is. Hiervoor wordt beoordeeld wie de activiteiten gaat begeleiden, wat de gevolgde opleiding, aantoonbare expertise en ervaring in vergelijkbare projecten van de aanvrager zijn. Het gaat hierbij zowel om de kennis en capaciteiten ten aanzien van de aandachtsgebieden, als om de kennis en vaardigheden ten aanzien van het overdragen van kennis en het management van het geheel van de activiteiten. Ten aanzien van de combinatie van uitvoerder en samenwerkingsverband is de samenstelling en de betrokkenheid binnen de combinatie van belang, alsmede de motivatie van de aanvrager voor het indienen van het voorstel en de behoefte van het samenwerkingsverband aan het voorstel.

Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de deelnemers in het samenwerkingsverband gaan doen. Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen en tot een gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de probleemdefinitie (“probleemanalyse”), de doelen, de inhoudelijke aanpak, de uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ten aanzien van de activiteiten voor kennisdeling is het van belang dat de kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan de resultaten, alsmede of de gekozen aanpak in overeenstemming is met de verwachte resultaten en hoe projectresultaten worden gemeten ten behoeve van kwaliteitsborging.

Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het voorstel. Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten bereik van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Ook het benutten van reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools wordt hierbij meegenomen. Voorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.

Per criterium kunnen ten hoogste vijf punten worden toegekend. De criteria ‘impact van het project’ en ‘kwaliteit van de combinatie van het agrarisch samenwerkingsverband en de aanvrager’ hebben een dubbele weging ten opzichte van de andere criteria.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie.

De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 2.4.31 (informatieverplichtingen)

Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag wordt ten minste verstrekt:

  • gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

  • gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;

  • een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op subsidies met een bedrag van € 125.000 en meer. Het tweede lid regelt dat de aanvraag tot vaststelling van deze subsidies niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent. Hiermee wordt artikel 50, zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies toegepast.

Artikel 2.4.32 (staatssteun)

Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor projecten voor kennisoverdracht kwalificeert als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Breembroek, J.A., Strootman, A., Meerkerk, B., Westerhof, H., Koole, J.C., Janssen, N. 2020. Kwaliteitsborging van het agrarisch advies. Advies aan Ministerie LNV, 7 juli 2020.

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

Naar boven