TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doelen
Inleiding
Deze ministeriële regeling strekt tot invoering van de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering
en educatie (Sabe). Hiertoe wordt een nieuwe titel 2.4 in de Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies (RNES) ingevoegd.
In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstukken II 2019/20, 35 300-XIV, nr. 76) kondigde de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Sabe aan. In de
Voortgangsrapportage werd de Sabe nog Regeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Scholing
genoemd (RABS). De Sabe stimuleert educatie en advisering van agrariërs met het oog
op verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw. De Sabe zal in de periode tot
en met 2023 meerdere keren worden opengesteld.
Ondersteunen van landbouwondernemingen bij kennisoverdracht over duurzame landbouw
De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door ondernemerszin en innovatiekracht.
Boeren en tuinders maken al flinke stappen ten behoeve van de omslag naar kringlooplandbouw
en een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering. Boeren en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs,
geven aan dat het kunnen beschikken over actuele kennis en innovaties noodzakelijk
is om verdere stappen te zetten. De Sabe voorziet in deze behoefte.
Het doel van de Sabe is het ondersteunen van landbouwondernemers die (individueel
of samen) hun kennis over verduurzaming van de bedrijfsvoering willen vergroten. De
Sabe maakt het gemakkelijker voor landbouwondernemers om de meest actuele inzichten
te verkrijgen over mogelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering en faciliteert op
deze manier een (verdere) stap naar kringlooplandbouw en klimaatbestendig ondernemen.
De Sabe is gestoeld op drie leermethodes voor boeren: individueel advies, educatie
en groepsgewijze advisering en educatie. Deze leermethodes worden hieronder toegelicht.
Individueel advies
Landbouwondernemers geven aan dat adviseurs hen vaak helpen de vele en ingewikkelde
informatie te doorgronden en te vertalen naar praktische en economisch haalbare handelingsperspectieven
voor het eigen bedrijf. De behoefte aan onafhankelijke één-op-één bedrijfsadvisering
wordt veelvuldig door landbouwondernemers naar voren gebracht.
Om de omslag naar kringlooplandbouw te bespoedigen, is het van belang dat agrarische
bedrijfsadviseurs integraal advies geven. Zij moeten het vraagstuk waarover de agrariër
advies vraagt, bezien in de context van de ontwikkeling van het gehele bedrijf en
de wensen en de persoonlijke situatie van de ondernemer. Het is belangrijk dat agrarische
bedrijfsadviseurs onafhankelijk advies kunnen geven waarbij het belang van de ondernemer
voorop staat en de adviseur niet tegelijkertijd ook een verkoopdoel van zijn werkgever
heeft. Landbouwondernemers zien graag dat adviseurs oog hebben voor de lange termijn,
voor de achterliggende vraag en voor de strategische keuzes waar zij mee worstelen.
Ook wordt onafhankelijk integraal advies nu als duur ervaren door boeren en tuinders,
omdat het veelal pas op langere termijn bijdraagt aan het verdienvermogen van het
bedrijf.
De Sabe biedt landbouwondernemers laagdrempelige toegang tot onafhankelijke advisering
van goede kwaliteit.
Educatie
De Sabe maakt het mogelijk voor landbouwondernemingen en bedrijfsadviseurs om met
subsidie een cursus of opleiding over duurzame landbouw te volgen. Gelet op de uitdagingen
waar agrarische ondernemingen momenteel voor staan kunnen opleidingen de ondernemer
helpen bij het maken van toekomstgerichte duurzame keuzes. Bij de eerste openstelling
van de Sabe zal het gesubsidieerde cursusaanbod bestaan uit cursussen op het terrein
van stikstof.
Advisering en kennisoverdracht in groepsverband
Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt.
Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert
advisering en kennisoverdracht in groepsverband op twee manieren. Ten eerste kan subsidie
worden verleend voor advisering in een klein groepsverband. Ten tweede kan subsidie
worden verleend voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen.
Advisering in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen
en kennis kunnen leren. Tevens wordt het budget groter waardoor er op interessante
punten verder de diepte in kan worden gegaan.
2. Opbouw en maximale subsidiebedragen van de subsidiemodule
De submodules van de Sabe
De Sabe bestaat uit drie submodules:
-
1. Vouchers voor een agrariër met een waarde van maximaal € 1.500,– per jaar per voucher.
Hiervoor kan de landbouwonderneming:
-
a) Eén-op-één advies krijgen van een erkende bedrijfsadviseur;
-
b) Advisering krijgen in groepsverband (groepsgrootte maximaal 15 agrariërs). Dit kan
door het bundelen van de individuele vouchers bij dezelfde erkende bedrijfsadviseur.
Bij de advisering in groepsverband is er sprake van een overeenkomstig aandachtsgebied
waarin de agrariërs zich willen verdiepen; of
-
c) De Verdiepingscursus stikstof in de landbouw volgen bij een aangewezen kennisinstelling.
-
2. Vouchers voor bedrijfsadviseurs voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach stikstof.
De voucher heeft een waarde van maximaal € 1.250,– per jaar per voucher. De eigen
bijdrage van de adviseur bedraagt minimaal 50%.
-
3. Projectsubsidies: subsidie voor een project dat is gericht op kennisoverdracht binnen
een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen. Het betreft subsidie voor de uitvoering
van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten.
De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming ten behoeve van een samenwerkingsverband
van landbouwondernemingen. In deze submodule wordt gebruik gemaakt van een tenderprocedure.
Subsidie wordt op volgorde van rangschikking verstrekt totdat het subsidieplafond
is bereikt.
Erkende bedrijfsadviseurs
De subsidie voor één-op-één-advisering en advisering in groepsverband kan uitsluitend
worden verleend indien de advisering wordt verricht door zogenoemde erkende bedrijfsadviseurs.
Erkende bedrijfsadviseurs zijn adviseurs die zijn erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem
en die voldoen aan een extra eis, die in de volgende alinea wordt toegelicht. Het
bedrijfsadviseringssysteem vloeit voort uit Verordening (EU) nr. 1306/2013 en hoofdstuk
3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor erkenning in het kader
van het bedrijfsadviseringssysteem is onder meer vereist: ten minste een hbo-opleidingsniveau
of hbo-denkniveau en ten minste drie jaar werkervaring als adviseur. Adviseurs worden
erkend door een aangewezen beroepsorganisatie. In Nederland is de Vereniging Agrarische
Bedrijfsadviseurs (vab) op het moment de enige aangewezen beroepsorganisatie.
De extra eis in het kader van de Sabe is dat de erkende adviseur naar het oordeel
van een aangewezen beroepsorganisatie aan de volgende drie voorwaarden voldoet. De
adviseur moet beschikken over actuele kennis van ten minste één van de onderwerpen,
genoemd in artikel 2.4.3, eerste lid, van de RNES. Daarnaast mag de adviseur niet
werkzaam zijn bij een onderneming die bepaalde agrarische producten verkoopt. Tot
slot moet de adviseur in staat zijn landbouwondernemingen op strategisch en tactisch
niveau te adviseren.
3. Uitvoering en monitoring
De Sabe wordt namens de minister van LNV uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO), een dienst van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De
voucheraanvragen en voorstellen voor de projectsubsidies worden ingediend bij RVO,
met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld.
RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de Sabe en heeft een uitvoerbaarheidstoets
uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de module uitvoerbaar is.
Het gebruik van de Sabe zal worden gemonitord en de Sabe zal indien nodig bij een
nieuwe openstelling worden aangepast.
4. Consultatie
Bij het opstellen van deze regeling zijn de verschillende betrokkenen op verschillende
momenten geconsulteerd. Agrariërs zijn voor en tijdens het opstellen via zowel fysieke
bijeenkomsten als via een online platform geraadpleegd. Ook adviseurs, provincies
en brancheorganisaties zijn geconsulteerd. Ten slotte, heeft het ministerie van LNV
een advies gevraagd over het waarborgen van de kwaliteit van agrarisch advies.1 Deze consultaties hebben bijgedragen aan het vergroten van de effectiviteit en doelmatigheid
van de subsidiemodule.
5. Risicoanalyse
Voor de subsidiemodule is een risicoanalyse opgesteld. In deze analyse zijn verschillende
typen risico’s in beeld gebracht. Het betreft risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik, risico’s in de uitvoering van de subsidiemodule en risico’s ten aanzien van
het behalen van beleidsdoelstellingen. De risico’s zijn grotendeels ingeschat als
‘laag’ en ‘midden’. De risicoanalyse heeft dan ook niet geleid tot aanpassingen in
het ontwerp van de subsidiemodule. De maatregelen die zijn genomen om de risico’s
te verkleinen hebben betrekking op communicatie en steekproefsgewijze controle van
subsidieontvangers.
6. Regeldruk
Inleiding
Deze subsidiemodule levert administratieve lasten op voor aanvragers van de voucher
en de subsidie. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn.
Vouchers
Gezien de hoogte van de subsidie (respectievelijk maximaal € 1.500,– voor agrariërs
en maximaal € 1.250,– voor bedrijfsadviseurs) is bij de vouchers gepoogd de administratieve
lasten zo laag mogelijk te houden. Er wordt geschat dat de aanvragers van vouchers
de aanvraag binnen een halfuur hebben opgesteld. Adviseurs en agrariërs die met de
voucher een cursus willen volgen hoeven enkel hun aanvraag in te dienen bij RVO waarna
ze, indien ze voldoen aan de voorwaarden, de voucher ontvangen. Agrariërs die de voucher
willen gebruiken voor een advies zullen daarnaast ook contact moeten leggen met de
bedrijfsadviseur bij wie ze de voucher willen verzilveren. Daarom kunnen agrariërs
een wat hogere administratieve last hebben en is de verwachting dat de totale tijdsbesteding
een halfuur tot één uur is.
Bij adviseurs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt
de verwachte administratieve last voor adviseurs € 6.480,–. Dit bedrag komt tot stand
door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding
van een halfuur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 240. Met deze
inschatting bedraagt de totale administratieve last 2,2 procent van het beschikbaar
gestelde budget.
Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt
de verwachte administratieve last voor agrariërs € 34.000 tot € 68.000,–. Dit bedrag
komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte
tijdsbesteding van een halfuur tot een uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal
aanvragen van 2000. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1
tot 2,3 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget.
Kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband
Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht
binnen een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door
een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming
zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:
-
• het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;
-
• het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin
de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;
-
• het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en eindrapportages door
de subsidieontvanger indien het budget van het project groter is dan € 25.000,–.
Er wordt verwacht dat het de aanvrager acht tot twaalf uur kost om de aanvraag te
doen.
Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte
administratieve last € 19.440,– tot € 25.920,–. Dit bedrag komt tot stand door het
standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding
van 12 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen
van 30. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 1,5 procent
van het beschikbaar gestelde budget.
De subsidiemodule is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr
heeft de subsidiemodule niet geselecteerd voor een formeel advies, mede gelet op de
analyse dat er naar verwachting geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zijn
als gevolg van het voorstel.
De standaarduurtarieven en de berekeningen zijn gebaseerd op het Handboek meting regeldrukkosten
van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
7. Staatssteun
De subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidiemodule kwalificeren als
staatssteun in de zin van het EU-Werkingsverdrag.
De subsidies voor advisering aan landbouwondernemingen worden gerechtvaardigd door
artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.2 Artikel 22 van deze verordening biedt de mogelijkheid om per advies een bedrag van
€ 1.500,– te subsidiëren. De subsidies voor het volgen van de verdiepingscursus stikstof
door landbouwondernemingen worden gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw. Deze verordening biedt de mogelijkheid 100% van de subsidiabele kosten te
subsidiëren. In totaal is er 24 miljoen euro beschikbaar voor de subsidiëring van
advies en het volgen van de cursus.
De subsidies voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof door bedrijfsadviseurs
worden gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.3 Artikel 31 van deze verordening biedt de mogelijkheid om 50% van kosten voor opleidingen
te subsidiëren. In totaal is er € 1.995.000 beschikbaar voor de subsidies.
De subsidies voor kennisoverdracht voor een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen
worden gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw biedt de mogelijkheid 100%
van de subsidiabele kosten te subsidiëren. Er is gekozen om ten hoogste 80% van de
subsidiabele kosten te subsidiëren. In totaal is er twaalf miljoen euro beschikbaar
voor deze subsidie.
II. Artikelsgewijs
Artikel I (titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies)
Artikel 2.4.1 (begripsomschrijvingen)
Dit artikel bevat omschrijvingen van een aantal begrippen die in de subsidiemodule
worden gebruikt.
Het begrip ‘erkende bedrijfsadviseur’ behoeft enige toelichting. In de begripsomschrijving
is opgenomen dat een erkende bedrijfsadviseur:
-
– een adviseur is die landbouwondernemingen adviseert;
-
– is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem (BAS); en
-
– naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie beschikt over actuele kennis
over ten minste één van de onderwerpen (aandachtsgebieden) van artikel 2.4.3, eerste
lid, onderdeel a,
-
– naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie niet werkzaam is bij een onderneming
die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten
of meststoffen verkoopt of een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming
die deze producten verkoopt; en
-
– naar het oordeel van een aangewezen beroepsorganisatie in staat is om landbouwondernemingen
op strategisch en tactisch niveau te adviseren.
Het gaat aldus om adviseurs die zijn opgenomen in het BAS-register en van wie een
aangewezen beroepsorganisatie heeft bepaald dat de adviseurs voldoen aan de genoemde
vereisten. Deze vereisten zijn ontwikkeld in het kader van deze subsidiemodule.
Artikel 2.4.2 (vervaltermijn)
Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule
met ingang van 1 januari 2024.
Artikel 2.4.3 (verstrekking advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bepaalt dat een advies- en cursusvoucher voor bedrijfsadvies of cursus
op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwonderneming. De voucher heeft een waarde
van ten hoogste € 1.500,–. Adviesvouchers kunnen worden verstrekt voor het verkrijgen
van een bedrijfsadvies ten aanzien van de volgende (onderwerpen) aandachtsgebieden:
Aandachtsgebied
|
Definitie
|
A Kringlooplandbouw
|
|
A1 Stikstofemissie en hergebruik nutriënten
|
Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, nitraat en fosfaat naar bodem,
water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang,
het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het
vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater,
slib en andere organische reststromen.
|
A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen
|
Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor (grond)water
en het teeltsysteem.
|
A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming
|
Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal
afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kansen door het benutten van natuurlijke
systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt gebeurt dit nagenoeg
zonder emissies en residuen.
|
A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen
|
Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan
optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of regio. Nieuwe,
diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.
|
A5 Natuurinclusieve landbouw
|
De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit
op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en
landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.
|
A6 Precisielandbouw
|
Met de inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking
en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen
van (externe) input, uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, verminderen uitstoot
schadelijke emissies, verbeteren productkwaliteit en versterken van biodiversiteit
op en rond het erf.
|
E Duurzaam Ondernemerschap
|
|
E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemer en zijn bedrijf
|
De ontwikkeling van vaardigheden van medewerkers van de landbouwonderneming die verband
houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.
|
E2 Horizontale samenwerking
|
Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel tussen
individuele bedrijven (uit verschillende sectoren) als producentenorganisaties of
telersverenigingen met als doel de positie van landbouwondernemer te versterken.
|
E3 Bedrijfsovername
|
Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.
|
Deze indeling van aandachtsgebieden is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda
(KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze Kennis- en Innovatieagenda
is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een brede verzameling van
stakeholders vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.
In het tweede lid is bepaald dat het bedrijfsadvies bedrijfsspecifiek moet zijn en
hoofdzakelijk moet zijn gericht op een van de genoemde aandachtsgebieden. Hiervoor
is gekozen om de kans te vergroten dat de advisering tot goede resultaten leidt. Bedrijfsspecifieke
advisering is advisering die zich richt op de toepassing van nieuwe kennis of een
nieuwe ontwikkeling op de landbouwonderneming. Het vereiste dat de advisering hoofdzakelijk
moet zijn gericht op een van de aandachtsgebieden houdt in dat de advisering voldoende
gericht moet zijn, maar laat ruimte voor advisering over andere verwante aandachtsgebieden.
Bij de eerste openstelling ligt de nadruk op stikstofmaatregelen. De regeling maakt
daarnaast advisering gericht op kringlooplandbouw en duurzaam en klimaatbestendig
ondernemen mogelijk.
Een cursusvoucher kan worden verstrekt voor het volgen van de Verdiepingscursus stikstof
in de landbouw bij één van de kennisinstellingen die zijn vermeld in de begripsbepaling
‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1.
Artikel 2.4.4 (aanvraag advies- en cursusvoucher)
In dit artikel is geregeld welke gegevens een aanvraag voor een voucher moet bevatten.
Indien de aanvraag is gericht op een adviesvoucher moet de landbouwonderneming bij
de aanvraag vermelden:
-
– de te stellen bedrijfsspecifieke adviesvraag;
-
– het onderwerp (aandachtsgebied) waarop het bedrijfsadvies hoofdzakelijk gericht zal
zijn; en
-
– of de landbouwonderneming in groepsverband wil worden geadviseerd;
-
– één erkende bedrijfsadviseur waaraan de voucher zal worden overgedragen.
Indien de aanvraag is gericht op het volgen van de Verdiepingscursus stikstof in de
landbouw, vermeldt de landbouwonderneming de kennisinstelling waaraan de voucher zal
worden overgedragen.
Naast bovengenoemde gegevens, moet de aanvraag ook ten minste bevatten: de naam en
het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking waarom
wordt gevraagd. Dit volgt uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.4.5 (verdeling subsidieplafond advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt
op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwondernemingen vouchers worden verstrekt,
gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.
Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden advies- en cursusvoucher)
In dit artikel is bepaald dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag voor een voucher
indien er eerder een advies- of cursusvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.
De afwijzingsgronden in dit artikel gelden naast de afwijzingsgronden in de artikelen
22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit betekent onder meer dat
een aanvraag wordt afgewezen in de volgende gevallen:
-
– De landbouwonderneming heeft reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule
een overeenkomst gesloten met de erkende bedrijfsadviseur met betrekking tot een bedrijfsadvies
ten aanzien van een onderwerp als bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;
-
– De landbouwonderneming heeft reeds voor de datum van publicatie van deze subsidiemodule
een overeenkomst gesloten met de kennisinstelling met betrekking tot het volgen van
de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw.
Artikel 2.4.7 (besteding advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bepaalt dat de landbouwonderneming waaraan een voucher is toegekend, de
voucher vervolgens moet overdragen aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling
of erkende bedrijfsadviseur.
Artikel 2.4.8 (verzilvering advies- en cursusvoucher)
In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling
die een subsidiabele cursus heeft verzorgd of aan een Sabe- bedrijfsadviseur die een
subsidiabel advies heeft verstrekt. Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling
of erkende bedrijfsadviseur een geldige voucher overleggen.
Artikel 2.4.9 (hoogte subsidie advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte bedraagt 100% van de subsidiabele
kosten en ten hoogste € 1.500,– per voucher.
Artikel 2.4.10 (subsidiabele kosten advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft voor
het geven van advies de kosten van advies als bedoeld in artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw. Voor het verzorgen van de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw zijn
de subsidiabele kosten: de kosten van beroepsopleiding, waaronder opleidingscursussen,
bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Indien de erkende bedrijfsadviseur een persoon inhuurt om ondersteuning te bieden
bij de totstandkoming van een advies, komen deze kosten niet in aanmerking voor subsidie
indien deze persoon organisatorisch of financieel niet onafhankelijk is van landbouwonderneming
waaraan het advies is verstrekt (tweede lid). Op deze manier wordt de objectiviteit
van het advies zo goed mogelijk gewaarborgd.
Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals
opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Reeds gesubsidieerde
kosten van een opleiding als bedoeld in artikel 2.4.21 zijn in ieder geval geen redelijk
gemaakte kosten en komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking (artikel 10, eerste
lid, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies).
Artikel 2.4.11 (aanvraag verzilvering advies- en cursusvoucher)
Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag van de voucher,
oftewel subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de
advisering of de cursus moet worden ingediend door de erkende bedrijfsadviseur of
de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen
een jaar nadat de voucher aan de landbouwonderneming is verstrekt. Dit impliceert
ook dat de advisering of de cursus binnen een jaar na verstrekking van de voucher
moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt vervolgens dat de voucher van rechtswege
vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher
is ontvangen.
Het vierde lid is van toepassing indien een erkende bedrijfsadviseur in groepsverband
adviezen heeft verstrekt. Indien de adviseur subsidie voor deze adviezen wenst, dienen
de aanvragen hiervoor op dezelfde dag te worden ingediend met een aanwezigheidslijst
van het groepsverband. Op deze aanwezigheidslijst moeten de namen en KvK-nummers van
de agrariërs worden vermeld, alsmede een handtekening van de agrariër, getekend per
bijeenkomst. De erkende bedrijfsadviseur dient bij deze aanvragen de gemaakte adviesuren
te verdelen over de aanvragen: dezelfde uren kunnen niet dubbel worden gesubsidieerd.
Bijvoorbeeld: de erkende bedrijfsadviseur besteedt in totaal 30 uur aan de advisering
in groepsverband. In het groepsverband zitten zes agrariërs. Hierdoor kunnen per agrariër
vijf uur in rekening worden gebracht bij de verzilvering.
Artikel 2.4.12 (afwijzingsgronden verzilvering adviesvoucher)
Artikel 2.4.12, aanhef en onderdeel a, bepaalt dat een aanvraag voor subsidie voor
het geven van advies wordt afgewezen indien de advisering in groepsverband heeft plaatsgevonden
aan zestien of meer landbouwondernemingen. Naar mate een groep groter is, is er minder
mogelijkheid voor individuele aandacht en/of bedrijfsspecifieke begeleiding.
Daarnaast wordt een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies afgewezen wanneer
de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp
(aandachtsgebied) van artikel 2.4.3, onderdeel a. Dit betekent bij advisering in groepsverband
dat de deelnemende agrariërs bedrijfsspecifieke vragen moeten hebben binnen hetzelfde
aandachtsgebied. Hiermee wordt voorkomen dat de advisering te algemeen blijft en daarmee
te weinig oplevert voor de landbouwonderneming. Gelet op de formulering van deze weigeringsgrond
blijft het mogelijk om aandacht te besteden aan andere onderwerpen dan waarop de advisering
primair is gericht.
Verder gelden de volgende afwijzingsgronden voor het geven van een advies:
-
– de erkende bedrijfsadviseur is financieel niet onafhankelijk van de aanvrager (er
is een financiële/commerciële relatie);
-
– de erkende bedrijfsadviseur is niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar op het gebied
van adviesverstrekking, zoals bepaald in artikel 22, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw;
-
– de erkende bedrijfsadviseur is niet deskundig op het desbetreffende onderwerp waarop
de advisering is beoogd.
Ten aanzien van de drie laatstgenoemde afwijzingsgronden (de onderdelen c tot en met
e van artikel 2.4.12) is enige overlap met de beoordeling van bedrijfsadviseurs die
wordt verricht door de aangewezen beroepsorganisatie. Er is desondanks voor gekozen
deze afwijzingsgronden op te nemen, omdat het kan voorkomen dat na de beoordeling
door de aangewezen beroepsorganisatie een verandering plaatsvindt waardoor de erkende
bedrijfsadviseur niet meer voldoet aan de vereisten. In dat geval dient er een grond
te zijn voor afwijzing van de subsidieaanvraag.
Artikel 2.4.13 (staatssteun adviesvoucher)
Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor advies kwalificeert als staatssteun,
zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door
de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 2.4.14 (verstrekking opleidingsvoucher aan bedrijfsadviseurs)
Dit artikel bepaalt dat een opleidingsvoucher voor het volgen van de opleiding bedrijfscoach
stikstof op aanvraag wordt verstrekt aan een bedrijfsadviseur. Het betreft hier alle
adviseurs die landbouwondernemingen adviseren, niet enkel erkende bedrijfsadviseurs.
De opleiding kan worden gevolgd bij één van de kennisinstellingen die zijn opgenomen
in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1. De voucher heeft een waarde
van ten hoogste € 1.250,–.
Artikel 2.4.15 (aanvraag opleidingsvoucher door bedrijfsadviseurs)
In dit artikel is geregeld dat in de aanvraag voor de voucher één kennisinstelling
naar keuze moet worden opgenomen. Het moet gaan om één van de kennisinstellingen die
zijn opgenomen in de begripsbepaling ‘kennisinstelling’ in artikel 2.4.1.
Daarnaast moet de aanvraag ook ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager,
de dagtekening en een aanduiding van de beschikking waarom wordt gevraagd. Dit volgt
uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.4.16 (verdeling subsidieplafond opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)
Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de vouchers. De minister bepaalt
op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs vouchers worden verstrekt,
gelet op het subsidieplafond en uitgaande van de maximumwaarde per voucher.
Artikel 2.4.17 (afwijzingsgronden opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)
In dit artikel is bepaald dat afwijzend op een aanvraag voor een voucher wordt beslist
indien eerder een opleidingsvoucher voor een bedrijfsadviseur is toegekend in hetzelfde
kalenderjaar.
De afwijzingsgronden in dit artikel gelden naast de afwijzingsgronden in de artikelen
22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit betekent onder meer dat
een aanvraag wordt afgewezen indien de bedrijfsadviseur reeds voor de datum van publicatie
van deze subsidiemodule een overeenkomst heeft gesloten met de kennisinstelling met
betrekking tot een opleiding als bedoeld in artikel 2.4.14.
Artikel 2.4.18 (besteding opleidingsvoucher door bedrijfsadviseurs)
Dit artikel bepaalt dat de bedrijfsadviseur waaraan een voucher is toegekend, de voucher
vervolgens moet overdragen aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.
Artikel 2.4.19 (verzilvering opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)
In dit artikel is geregeld dat de minister op aanvraag subsidie verleent aan een kennisinstelling
die een opleiding heeft verzorgd met betrekking tot advisering over duurzame landbouw.
Om de subsidie te kunnen ontvangen, moet de kennisinstelling een geldige voucher overleggen.
Artikel 2.4.20 (hoogte subsidie opleidingsvoucher voor bedrijfsadviseurs)
Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie. De hoogte bedraagt ten hoogste 50%
van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.250,– per voucher. Uit artikel 31, vierde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening volgt dat een subsidie voor opleidingssteun
ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten mag bedragen. De bedrijfsadviseur moet
dus in ieder geval 50% van de subsidiabele kosten zelf dekken.
Artikel 2.4.21 (subsidiabele kosten voor opleidingsvoucher)
Dit artikel bepaalt de kosten die in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft ten
eerste personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders de opleiding
verzorgen. Ten tweede zijn subsidiabel: rechtstreeks met het opleidingsproject verband
houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding. Het gaat
hier bijvoorbeeld om reiskosten, kosten van zaalhuur en kosten van materiaal en benodigdheden
die rechtstreeks met de opleiding verband houden. Er is niet voor gekozen de uren
van de deelnemers op te nemen als subsidiabele kosten.
In artikel 2.4.1 is voor het bepalen van de subsidiabele kosten aangesloten bij de
subsidiabele kosten zoals omschreven in artikel 31, derde lid, onderdelen a en b,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de precieze reikwijdte van de
subsidiabele kosten geldt aldus de formulering van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals
opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Artikel 2.4.22 (aanvraag verzilvering opleidingsvoucher)
Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag voor de subsidie.
Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering of de opleiding
moet worden ingediend door de kennisinstelling. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag
moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de bedrijfsadviseur is verstrekt.
Dit impliceert ook dat de opleiding binnen een jaar na verstrekking van de voucher
moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt vervolgens dat de voucher dan rechtswege
vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher
is ontvangen.
Artikel 2.4.23 (staatssteun opleidingsvoucher)
Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor opleidingen kwalificeert als staatssteun,
zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door
de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.4.24 (subsidieverstrekking voor kennisoverdracht)
Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de minister subsidie kan verstrekken aan
een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, voorlichtingsactiviteiten,
coaching en demonstratieactiviteiten. Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies:‘iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm
of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent’. Het kan hier
dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder winstoogmerk.
De subsidie wordt verstrekt voor kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband
van landbouwondernemingen. Het samenwerkingsverband moet gericht zijn op het vergroten
van kennis op het gebied van duurzame landbouw. Onder ‘samenwerkingsverband’ wordt
verstaan: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste
twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van activiteiten,
niet zijnde een vennootschap (artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies).
Het kan gaan om een nieuw of een bestaand samenwerkingsverband.
Het project moet zijn gericht op kennisoverdracht over:
-
a. de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;
-
b. methaanemissiereductie in de veehouderij;
-
c. duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden;
-
d. het verminderen van lachgasemissie bij bemesting;
-
e. het vastleggen van koolstof in de bodem;
-
f. het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn;
-
g. het op een duurzame manier verbeteren van het verdienvermogen van landbouwondernemingen.
Deze indeling van aandachtsgebieden is gemaakt in aansluiting op de Kennis- en Innovatieagenda
(KIA) Landbouw, Water, Voedsel voor 2020 tot en met 2023. Deze Kennis- en Innovatieagenda
is opgesteld in samenspraak met departementen, regio’s en een breed veld aan stakeholders
vanuit onder meer bedrijfsleven, kennisinstellingen en ngo’s.
In het tweede lid is bepaald dat de subsidie niet kan worden verstrekt aan een landbouwonderneming
of een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders,
landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt. Ook mag de onderneming niet
in een groep zijn verbonden aan een onderneming die deze producten verkoopt.
Artikel 2.4.25 (hoogte subsidie voor kennisoverdracht)
In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt ten hoogste
80% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld.
Ten minste 20% van de subsidiabele kosten zullen aldus op een andere manier moeten
worden bekostigd. In artikel 2.4.26 is bepaald wat de subsidiabele kosten zijn.
De subsidie bedraagt ten minste € 15.000 en ten hoogste € 200.000 per project. Deze
bedragen zijn gekozen, zodat ook kleinere projecten subsidie kunnen ontvangen.
Artikel 2.4.26 (subsidiabele kosten voor kennisoverdracht)
In dit artikel is opgenomen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat
om kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties
en demonstratieactiviteiten, zoals omschreven in artikel 21, derde lid, onderdeel
a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het gaat hier bijvoorbeeld om loonkosten
die samenhangen met de organisatie van de activiteiten en de kosten van zaalhuur.
Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals
opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Artikel 2.4.27 (verdeling van het subsidieplafond voor kennisoverdracht)
Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt
het subsidieplafond voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking
van de aanvragen (eerste lid).
Voor de projecten is een algemeen budget beschikbaar met een subsidieplafond van € 600.000.
Voor een aantal projecten met een bepaald onderwerp zijn daarnaast specifieke subsidieplafonds
vastgesteld. Projecten met een specifiek subsidieplafond worden in eerste instantie
gefinancierd binnen het desbetreffende specifieke subsidieplafond.
Voor projecten die betrekking hebben op het verminderen van stikstofemissies is een
specifiek subsidieplafond van € 600.000 vastgesteld. Indien blijkt dat het totale
bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 600.000, wordt
het overgebleven budget toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel 2.4.27,
tweede lid).
Voor duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden is een apart subsidieplafond
vastgesteld van € 500.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen
subsidies voor deze projecten lager is dan € 500.000, blijft het overgebleven budget
beschikbaar voor latere openstellingen.
Voor projecten die worden georganiseerd voor akkerbouwondernemingen is een apart subsidieplafond
vastgesteld van € 100.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen
subsidies voor deze projecten lager is dan € 100.000, blijft het overgebleven budget
beschikbaar voor latere openstellingen.
De subsidieplafonds zijn opgenomen in de Regeling opstelling EZK- en LNV-subsidies
2020.
Artikel 2.4.28 (start- en realisatietermijn)
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de projecten die op grond van deze
paragraaf worden gesubsidieerd uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening
dienen te starten. Uit het tweede lid volgt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen
indien onaannemelijk wordt geacht dat het project binnen drie jaar wordt afgerond.
Hiermee wordt toepassing gegeven aan artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies.
Artikel 2.4.29 (afwijzingsgronden)
Dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien:
-
– de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid
personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
-
– na toepassing van artikel 2.4.30 op één van de onderdelen a tot en met d van het eerste
lid minder dan drie punten zijn toegekend;
-
– de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming
verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan
het project.
De laatste afwijzingsgrond volgt uit de groepsvrijstellingsverordening landbouw (artikel
21, zevende lid, tweede alinea).
Artikel 2.4.30 (rangschikkingscriteria)
Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt.
Aan een project wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:
-
– de impact van het project groter is;
-
– de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger
is;
-
– de kwaliteit van het projectplan hoger is;
-
– de kosteneffectiviteit van het project hoger is.
Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht.
Er wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de impact van
het project groter is. Een voorstel scoort hoger naarmate het project meer bijdraagt
aan een toename van kennis over bedrijfsaanpassingen met betrekking tot de onderwerpen
genoemd in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdelen a tot en met g. Een projectvoorstel
scoort hoger naarmate de kans dat de kennis over duurzame landbouw ook daadwerkelijk
wordt toegepast op het eigen bedrijf groter is. Een projectvoorstel bevat een visie
die inzicht geeft in de vervolgstappen die gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling
of toepassing van innovaties. Daarbij is het essentieel dat er in het project expliciet
rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van het samenwerkingsverband. Een
projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer aannemelijk
wordt gemaakt dat de lessen gedeeld zullen worden met relevante belanghebbenden.
Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit
van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager beter is. Hiervoor
wordt beoordeeld wie de activiteiten gaat begeleiden, wat de gevolgde opleiding, aantoonbare
expertise en ervaring in vergelijkbare projecten van de aanvrager zijn. Het gaat hierbij
zowel om de kennis en capaciteiten ten aanzien van de aandachtsgebieden, als om de
kennis en vaardigheden ten aanzien van het overdragen van kennis en het management
van het geheel van de activiteiten. Ten aanzien van de combinatie van uitvoerder en
samenwerkingsverband is de samenstelling en de betrokkenheid binnen de combinatie
van belang, alsmede de motivatie van de aanvrager voor het indienen van het voorstel
en de behoefte van het samenwerkingsverband aan het voorstel.
Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit
van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de deelnemers in het samenwerkingsverband
gaan doen. Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend
geheel vormen en tot een gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van
een verzameling losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het
projectplan de probleemdefinitie (“probleemanalyse”), de doelen, de inhoudelijke aanpak,
de uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken
middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ten aanzien van de activiteiten voor
kennisdeling is het van belang dat de kennisoverdrachtsactiviteiten bijdragen aan
de resultaten, alsmede of de gekozen aanpak in overeenstemming is met de verwachte
resultaten en hoe projectresultaten worden gemeten ten behoeve van kwaliteitsborging.
Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit
van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever
en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het voorstel.
Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling
meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten
bereik van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd
worden. Ook het benutten van reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools wordt
hierbij meegenomen. Voorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de
totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder
impact hebben.
Per criterium kunnen ten hoogste vijf punten worden toegekend. De criteria ‘impact
van het project’ en ‘kwaliteit van de combinatie van het agrarisch samenwerkingsverband
en de aanvrager’ hebben een dubbele weging ten opzichte van de andere criteria.
De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies
worden gevraagd van een beoordelingscommissie.
De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt
naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
Artikel 2.4.31 (informatieverplichtingen)
Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij
het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag wordt ten minste
verstrekt:
-
– gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn
onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;
-
– gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
– het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie
wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling
van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie
en een samenvatting van het project;
-
– een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft
behoefte te hebben aan kennisoverdracht.
Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op subsidies met een bedrag van € 125.000
en meer. Het tweede lid regelt dat de aanvraag tot vaststelling van deze subsidies
niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent.
Hiermee wordt artikel 50, zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies
toegepast.
Artikel 2.4.32 (staatssteun)
Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor projecten voor kennisoverdracht kwalificeert
als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd
door de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten