Regeling van de Minister voor Medische zorg van 15 oktober 2020, kenmerk 1760099-212527-VGP houdende wijziging van de Regeling heroïnebehandeling in verband met verduidelijking van de wijze van vaststellen van de uitkering in 2019 en 2020 en aanpassing van de bedragen voor 2021

De Minister voor Medische Zorg,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 2, eerste lid, van de Regeling heroïnebehandeling komt te luiden:

  • 1. De Minister kan ten behoeve van het jaar 2021 aan de volgende gemeenten een specifieke uitkering verstrekken voor de kosten van het exploiteren van het bij de desbetreffende gemeente genoemde aantal behandeleenheden, van ten hoogste het bij de desbetreffende gemeente genoemde bedrag, met in totaal ten hoogste het bij de desbetreffende gemeente genoemde aantal behandelplaatsen:

    naam gemeente

    aantal behandel-

    eenheden

    maximum aantal behandelplaatsen

    maximale uitkering 2021

    Amsterdam

    2

    100

    2.004.838

    Apeldoorn

    1

    20

    579.439

    Arnhem

    1

    24

    662.876

    Den Haag

    1

    65

    1.251.575

    Deventer

    1

    20

    579.439

    Eindhoven

    1

    20

    579.439

    Enschede

    1

    25

    683.735

    Groningen

    1

    37

    890.013

    Heerlen

    1

    35

    857.565

    ’s-Hertogenbosch

    1

    20

    579.439

    Leeuwarden

    1

    30

    776.446

    Maastricht

    1

    20

    579.439

    Nijmegen

    1

    20

    579.439

    Rotterdam

    1

    83

    1.460.164

    Tilburg

    1

    20

    579.439

    Utrecht

    1

    44

    994.311

ARTIKEL II

De Regeling heroïnebehandeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt ‘werkelijke’.

2. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een behandeleenheid bestaat uit ten minste 20 behandelplaatsen.

B

Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De specifieke uitkering wordt vastgesteld op een bedrag voor:

    • a. 20 behandelplaatsen per behandeleenheid, of

    • b. het feitelijk bezette aantal behandelplaatsen per behandeleenheid, in geval van 21 of meer behandelplaatsen, tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde aantal behandelplaatsen en bedrag.

C

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

De Minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 2. Artikel II treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

TOELICHTING

Algemeen

In de Regeling heroïnebehandeling zijn de uitkeringen aan gemeenten met een of meer heroïnebehandeleenheden opgenomen. Met de onderhavige wijzigingsregeling is de Regeling heroïnebehandeling in twee opzichten aangepast.

Ten eerste zijn de bedragen voor 2021 aangepast in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en arbeidsvoorwaarden (OVA 2020). Bovendien is op grond van een meerjarig bezettingsoverzicht voor sommige gemeenten het maximum aantal behandelplaatsen waarvoor een specifieke uitkering wordt verleend gewijzigd ten opzichte van het aantal behandelplaatsen in 2020. De daarop gebaseerde specifieke uitkering voor 2021 is aangepast.

Volgens het huidige beleid worden uitkeringen verleend ter hoogte van de maximumbedragen die in de regeling staan. Zoals aangegeven in mijn besluit van 29 november 2012 (Stcrt. 2012, 24497), is uit bezettingsoverzichten van voorgaande jaren gebleken dat in enkele gemeenten sprake is van onderbezetting. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de populatie heroïneverslaafden kleiner geworden is en bestaat bovendien de verwachting dat het aantal heroïneverslaafden zal blijven afnemen. Gelet op deze ontwikkelingen wordt vanaf 2015 bij de verlening van de uitkering rekening gehouden met de afnemende populatie. De betrokken colleges van burgemeester en wethouders leveren jaarlijks een overzicht van de bezetting van de behandelplaatsen, de screening en de wachtlijst over voorgaande jaren aan. Deze overzichten vormen de basis voor vaststelling van het maximale aantal behandelplaatsen waarvoor een gemeente een specifieke uitkering ontvangt. Daarbij wordt een ondergrens van 20 behandelplaatsen aangehouden.

Daarnaast is in de Regeling de precieze wijze van vaststellen van de uitkering verduidelijkt, ook ten behoeve van de vaststelling over 2019 en 2020. Bij het vaststellen van de specifieke uitkering op grond van de Regeling wordt uitgegaan van de werkelijke kosten van de feitelijke bezetting van de gerealiseerde behandelplaatsen.

Vanaf 2010 werd zichtbaar dat het aantal patiënten langzaam vermindert. In de periode daarna is dan ook een nieuw verdeelmodel ten behoeve van de financiering ontwikkeld. De wijziging is met ingang van 2015 ingevoerd. Uit de toelichting bij de Regeling (onder meer: Stcrt. 2015, nr. 41032) volgt dat voor de gemeenten waarvoor uitgegaan wordt van 20 behandelplaatsen, sprake is van een ondergrens. Gemeenten waarvoor op grond van de Regeling een ondergrens van 20 behandelplaatsen geldt, moeten altijd 20 behandelplaatsen in stand houden; ook als daar niet direct vraag naar is. Daarvoor maken zij altijd (grotendeels vaste) kosten, ook als de behandelplaatsen niet allemaal feitelijk bezet worden. Het is niet de bedoeling dat deze gemeenten minimaal 20 behandelplaatsen in stand moeten houden en daarvoor kosten maken, maar daar geen vergoeding voor krijgen als de behandelplaatsen niet zijn gebruikt.

Om te voorkomen dat dat gemeenten met 20 behandelplaatsen en een lagere feitelijke bezetting een deel van de uitkering moeten terugbetalen, wordt in deze regeling vastgelegd dat 20 als ondergrens wordt gebruikt bij de vaststelling van de uitkering in plaats van de feitelijke bezetting. De uitkering wordt in dit geval vastgesteld op het bedrag behorende bij 20 behandelplaatsen en niet op de werkelijke kosten van de feitelijke bezetting. Voor behandeleenheden met meer dan 20 plaatsen wordt wel nog uitgegaan van de feitelijke bezetting bij de vaststelling. Voor gemeenten met 20 behandelplaatsen bestaan de kosten namelijk vooral uit vaste kosten, die niet afhankelijk zijn van het aantal behandelingen. Vanaf 20 behandelplaatsen worden de kosten meer variabel, waardoor de kosten wel afhankelijk zijn van de feitelijke bezetting.

Artikelsgewijs

Artikel I

In artikel 2, eerste lid, is het maximum aantal behandelplaatsen waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt gewijzigd voor 2021, op grond van het meerjarig bezettingsoverzicht. Daarbij zijn ook de bijbehorende bedragen van de specifieke uitkering voor 2021 aangepast in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en de arbeidsvoorwaarden (OVA 2020).

Artikel II

A

In artikel 2 vervalt in het eerste en tweede lid ‘werkelijke’. Dit houdt verband met de wijziging van artikel 11 over de precieze wijze van vaststellen. Daarnaast is een lid toegevoegd waaruit volgt dat een behandeleenheid uit minstens 20 behandelplaatsen bestaat. Hiermee wordt materieel geen verandering beoogd, maar de bestaande praktijk bevestigd.

B

In artikel 11 is een lid toegevoegd waarin de precieze wijze van vaststellen van het bedrag van de specifieke uitkering is verduidelijkt. Gelet op het minimum aantal van 20 behandelplaatsen per behandeleenheid, bedoeld in artikel 2, derde lid, zal de specifieke uitkering op een bedrag voor ten minste 20 behandelplaatsen worden vastgesteld. In geval van meer dan 20 behandelplaatsen wordt de specifieke uitkering vastgesteld op een bedrag voor het aantal behandelplaatsen per behandeleenheid dat de gemeente feitelijk heeft bezet, tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde aantal behandelplaatsen en het bijbehorende bedrag.

C

Het nieuwe artikel 11a bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel III

Wat betreft het verduidelijken van de wijze van vaststellen van de specifieke uitkering ten behoeve van 2019 en 2020 (Artikel I), treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt deze regeling terug tot en met 1 januari 2019. Voor deze terugwerkende kracht is gekozen omdat deze wijze ook betrekking dient te hebben op de vaststelling van de uitkering over 2019 en 2020.

Wat betreft het voor 2021 geactualiseerde aantal behandelplaatsen en de bijbehorende bedragen (Artikel II), treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2021, overeenkomstig de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM).

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

Naar boven