BIJLAGE I BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL A, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE
ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES VAN 26 OKTOBER, NR. 2020-0000042468 TOT WIJZIGING VAN
DE REGELING TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015 (HANDBOEK MARKTWAARDERING
EN ACCOUNTANTSPROTOCOL)
Bijlage 2. bij artikel 14 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015
Handboek modelmatig waarderen marktwaarde
Actualisatie peildatum 31 december 2020
Inhoud
1
|
VOORAF
|
4
|
1.1
|
Eerdere versies van het handboek
|
4
|
1.2
|
Werkwijze totstandkoming
|
4
|
1.3
|
Belangrijkste wijzigingen
|
5
|
1.4
|
Overige punten
|
5
|
2
|
INLEIDING
|
5
|
2.1
|
Juridisch kader
|
5
|
2.2
|
Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
|
6
|
2.3
|
Algemene uitgangspunten
|
6
|
2.4
|
Gebruik full-versie
|
8
|
2.5
|
Taxatiecyclus full-waardering
|
8
|
2.6
|
Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
|
9
|
2.7
|
Beschikbaarheid WOZ-gegevens
|
10
|
2.8
|
Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
|
11
|
2.9
|
Jaarlijkse actualisatie
|
11
|
2.10
|
Omgaan met indicatieve uitgangspunten
|
11
|
3
|
NADERE KADERSTELLING
|
11
|
3.1
|
Doel van de waardering
|
11
|
3.2
|
Typen vastgoed en overig vastgoed
|
12
|
3.3
|
Marktwaarde en markthuur
|
12
|
3.4
|
Waarderingsmethodiek
|
12
|
3.4.1
|
Contante waarde bij medio jaar
|
13
|
3.4.2
|
Indexeren
|
13
|
3.4.3
|
Fractioneel muteren en uitponden
|
14
|
3.4.4
|
Lineair versus exponentieel uitponden en muteren
|
15
|
3.4.5
|
Afronden
|
15
|
3.4.6
|
Verdere toelichting rekenwijze
|
15
|
3.5
|
Waarderingscomplex
|
15
|
3.6
|
Doorexploiteer- en uitpondscenario
|
16
|
3.7
|
Verhuureenheden in exploitatie buiten de landsgrenzen
|
16
|
4
|
MACRO-ECONOMISCHE PARAMETERS
|
16
|
4.1
|
Prijsinflatie
|
17
|
4.2
|
Loonstijging
|
17
|
4.3
|
Bouwkostenstijging
|
17
|
4.4
|
Leegwaardestijging
|
17
|
5
|
WOONGELEGENHEDEN
|
18
|
5.1
|
Objectgegevens
|
18
|
5.2
|
Modelparameters
|
20
|
5.2.1
|
Leegwaarde
|
20
|
5.2.2
|
Markthuur van eengezins- en meergezinswoningen
|
21
|
5.2.3
|
Markthuur van studenteneenheden en extramurale zorgeenheden
|
23
|
5.2.4
|
Exploitatiekosten
|
24
|
5.2.5
|
Instandhoudingsonderhoud
|
24
|
5.2.5.1
|
Instandhoudingsonderhoud doorexploiteerscenario
|
25
|
5.2.5.2
|
Instandhoudingsonderhoud uitpondscenario
|
26
|
5.2.6
|
Overige exploitatiekosten
|
27
|
5.2.6.1
|
Achterstallig onderhoud
|
27
|
5.2.6.2
|
Beheerkosten
|
27
|
5.2.6.3
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
28
|
5.2.6.4
|
Verhuurderheffing
|
28
|
5.2.7
|
Huurstijging
|
30
|
5.2.7.1
|
Boveninflatoire huurverhoging voor marktwaarde
|
30
|
5.2.7.2
|
Huuraanpassing bij mutatie
|
30
|
5.2.7.3
|
Huuraanpassing bij aanvang in het geval de contracthuur hoger is dan de markthuur
|
31
|
5.2.8
|
Liberalisatiegrens
|
31
|
5.2.9
|
Exploitatieverplichting
|
31
|
5.2.10
|
Huurderving oninbaar
|
31
|
5.2.11
|
Aanvangsleegstand
|
32
|
5.2.11.1
|
Aanvangsleegstand bij doorexploiteren
|
32
|
5.2.11.2
|
Aanvangsleegstand bij uitponden
|
32
|
5.2.12
|
Mutatiekans
|
32
|
5.2.12.1
|
Mutatiekans bij doorexploiteren
|
32
|
5.2.12.2
|
Mutatiekans bij uitponden
|
33
|
5.2.12.3
|
Mutatiekans bij exploitatieverplichting/verkoopbeperking
|
33
|
5.2.12.4
|
Minimale en maximale mutatiekans
|
33
|
5.2.13
|
Mutatieleegstand
|
34
|
5.2.14
|
Omgaan met indexatie huurkasstromen
|
34
|
5.2.14.1
|
Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het nog niet geharmoniseerde deel
|
35
|
5.2.14.2
|
Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het reeds geharmoniseerde deel
|
35
|
5.2.14.3
|
Bruto huur in uitpondscenario
|
35
|
5.2.14.4
|
Indexatie markthuren
|
35
|
5.2.14.5
|
Indexatie maximale huur conform WWS
|
36
|
5.2.14.6
|
Indexatie liberalisatiegrens en kwaliteitkortingsgrens
|
36
|
5.2.14.7
|
Indexatie en aftopping van streefhuren
|
36
|
5.2.14.8
|
Schema indexatie huurkasstromen
|
36
|
5.2.15
|
Splitsingskosten
|
37
|
5.2.16
|
Verkoopkosten
|
38
|
5.2.17
|
Erfpacht
|
38
|
5.2.18
|
Disconteringsvoet woongelegenheden: EGW en MGW
|
41
|
5.2.19
|
Disconteringsvoet woongelegenheden: studenten- en extramurale zorgeenheden
|
43
|
5.2.20
|
Eindwaarde
|
44
|
5.2.20.1
|
Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
|
44
|
5.2.20.2
|
Eindwaarde in het uitpondscenario
|
45
|
5.2.20.3
|
Toelichting uitwerking eindwaarde op basis voortdurende looptijd
|
45
|
5.2.20.4
|
Correctiefactor verkoopkosten en verkoopopbrengsten eindwaarde uitponden
|
48
|
5.2.21
|
Overdrachtskosten
|
48
|
5.2.22
|
Overige punten
|
49
|
5.2.23
|
Nadere toetsing
|
49
|
6
|
BEDRIJFSMATIG, MAATSCHAPPELIJK en ZORG ONROEREND GOED
|
49
|
6.1
|
Objectgegevens
|
49
|
6.2
|
Modelparameters
|
50
|
6.2.1
|
Markthuren
|
50
|
6.2.2
|
Huurinkomsten en huurstijging
|
50
|
6.2.2.1
|
Verlenging
|
51
|
6.2.2.2
|
Opzegging
|
51
|
6.2.2.3
|
Contractduur bij verlenging of nieuw contract
|
51
|
6.2.2.4
|
Berekening bij geen contract of ontbrekende ingangs- en einddatum
|
52
|
6.2.2.5
|
Berekening bij een contract met een ingangsdatum ná 1 januari 2021
|
52
|
6.2.2.6
|
Huur bij verlenging en bij nieuw contract
|
52
|
6.2.3
|
Exploitatiekosten
|
53
|
6.2.3.1
|
Instandhoudingsonderhoud
|
53
|
6.2.3.2
|
Mutatiekosten
|
53
|
6.2.3.3
|
Achterstallig onderhoud
|
53
|
6.2.3.4
|
Beheerkosten
|
54
|
6.2.3.5
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
54
|
6.2.4
|
Erfpacht
|
55
|
6.2.5
|
Aanvangsleegstand
|
55
|
6.2.6
|
Mutatieleegstand
|
55
|
6.2.7
|
Disconteringsvoet
|
55
|
6.2.8
|
Eindwaarde
|
56
|
6.2.9
|
Overdrachtskosten
|
57
|
6.2.10
|
Overige punten
|
57
|
6.2.11
|
Nadere toetsing
|
57
|
7
|
PARKEERGELEGENHEDEN
|
58
|
7.1
|
Objectgegevens
|
58
|
7.2
|
Modelparameters
|
58
|
7.2.1
|
Leegwaarde en leegwaardestijging
|
58
|
7.2.2
|
Markthuren
|
59
|
7.2.3
|
Mutatiekans
|
59
|
7.2.4
|
Huurinkomsten en huurstijging
|
59
|
7.2.5
|
Exploitatiekosten
|
59
|
7.2.5.1
|
Instandhoudingsonderhoud
|
59
|
7.2.5.2
|
Beheerkosten
|
60
|
7.2.5.3
|
Belastingen en verzekeringen
|
60
|
7.2.6
|
Splitsingskosten
|
60
|
7.2.7
|
Verkoopkosten
|
61
|
7.2.8
|
Aanvangsleegstand
|
61
|
7.2.9
|
Mutatieleegstand
|
61
|
7.2.10
|
Erfpacht
|
61
|
7.2.11
|
Disconteringsvoet
|
61
|
7.2.12
|
Eindwaarde
|
62
|
7.2.13
|
Overdrachtskosten
|
63
|
7.2.14
|
Overige punten
|
63
|
7.2.15
|
Nadere toetsing
|
63
|
8
|
FULL VERSIE
|
63
|
8.1
|
Vrijheidsgraden
|
63
|
8.1.1
|
Schematische vrijheid
|
64
|
8.1.2
|
Markthuur(stijging)
|
64
|
8.1.3
|
Exit yield
|
64
|
8.1.4
|
Leegwaarde(stijging)
|
65
|
8.1.5
|
Disconteringsvoet
|
65
|
8.1.6
|
Onderhoud
|
65
|
8.1.7
|
Technische splitsingskosten
|
65
|
8.1.8
|
Mutatie- en verkoopkans
|
65
|
8.1.9
|
Bijzondere uitgangspunten
|
66
|
8.1.10
|
Erfpacht
|
66
|
8.1.11
|
Exploitatiescenario
|
66
|
8.2
|
De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
|
66
|
9
|
BELEIDSWAARDE
|
67
|
9.1
|
Beleidswaarde van toepassing op woongelegenheden
|
67
|
9.2
|
Stappen van marktwaarde naar beleidswaarde
|
68
|
9.2.1
|
Stap 0: marktwaarde in verhuurde staat
|
69
|
9.2.2
|
Stap 1: beschikbaarheid (doorexploiteren)
|
69
|
9.2.3
|
Stap 2: betaalbaarheid (huur)
|
69
|
9.2.3.1
|
Streefhuur
|
69
|
9.2.3.2
|
Huurstijging contracthuur
|
70
|
9.2.4
|
Stap 3: kwaliteit (onderhoud)
|
71
|
9.2.4.1
|
Definitie onderhoud
|
71
|
9.2.4.2
|
Achterstallig onderhoud
|
71
|
9.2.4.3
|
Onderhoud in eindwaarde
|
71
|
9.2.5
|
Stap 4: beheer
|
71
|
9.2.6
|
Aanvullende objectgegevens voor berekening beleidswaarde
|
72
|
9.2.7
|
Overdrachtskosten beleidswaarde
|
73
|
9.2.8
|
Nadere toetsing beleidswaarde
|
73
|
10
|
BIJLAGE 1: DEFINITIES
|
74
|
11
|
BIJLAGE 2: OVERZICHT KRIMP- EN AARDBEVINGSGEBIEDEN
|
82
|
12
|
BIJLAGE 3: OVERZICHT TOEPASSING BASIS OF FULL
|
86
|
13
|
BIJLAGE 4: WAARDERING STUDENTCOMPLEXEN
|
86
|
14
|
BIJLAGE 5: RAPPORTAGE VEREISTEN VANUIT NRVT
|
87
|
15
|
BIJLAGE 6: VOORBEELDVERKLARING ONDERZOEKSVERPLICHTINGEN
|
89
|
16
|
BIJLAGE 7: ACCOUNTANTSCONTROLE
|
91
|
17
|
BIJLAGE 8: VOORBEELDEN EINDWAARDEBEREKENING
|
93
|
17.1
|
Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
|
93
|
17.2
|
Eindwaarde in het uitpondscenario
|
96
|
18
|
BIJLAGE 9: TABEL VIERCIJFERIGE POSTCODES EN GEBIEDSINDELING
|
97
|
19
|
BIJLAGE 10: VEREISTEN INTERNE WAARDERING
|
97
|
1 VOORAF
Op grond van de Woningwet dient het bestuur voor de jaarrekening het vastgoed in exploitatie
te waarderen op basis van marktwaarde in verhuurde staat. Dit waarderingshandboek
beoogt de toegelaten instellingen te ondersteunen in het proces om tot waardering
op marktwaarde te komen. Daarnaast levert dit handboek een bijdrage aan uniformering
en transparantie van de waarderingen bij alle toegelaten instellingen, mede door de
onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten.
1.1 Eerdere versies van het handboek
De eerste versie van het Handboek modelmatig waarderen marktwaarde werd op 17 juni
2015 gepubliceerd als onderdeel van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting
(bijlage 2). Dat handboek had als peildatum 31 december 2014. Voor het gebruik van
het handboek voor de dVi 2015 vond eind 2015 een actualisatie plaats naar peildatum
31 december 2015. In de tweede helft van 2016 volgde de tweede actualisatie, in de
tweede helft van 2017 de derde, in de tweede helft van 2018 de vierde en in 2019 de
vijfde versie. Het handboek in deze bijlage is de zesde geactualiseerde versie van
het handboek met als peildatum 31 december 2020. Deze actualisatie is in opdracht
van het Ministerie van BZK uitgevoerd door Fakton mede op basis van sessies met woningcorporaties,
accountants, taxateurs en de producenten van software voor marktwaardering. Bij de
actualisatie is ook gebruik gemaakt van het validatie onderzoek dat in 2020 door ABF
en Calcasa is uitgevoerd. Deze actualisatie van het handboek geeft een basis voor
de waardering op marktwaarde van het vastgoed in exploitatie op peildatum 31 december
2020. Deze waardering zal in het kader van de jaarverslaggeving over het jaar 2020
aangeleverd dienen te worden.
1.2 Werkwijze totstandkoming
Bij de totstandkoming van dit handboek is gebruik gemaakt van waarderingen bij de
toegelaten instellingen die in de jaarrekening 2019 het vastgoed in exploitatie op
marktwaarde full hebben gewaardeerd. Met deze waarderingsgegevens is het handboek
gevalideerd via backtesting. Tevens is vastgesteld of de waardering peildatum 31 december
2020 in een logisch verband staat met de waardering peildatum 31 december 2019. Bij
dit handboek zal in november 2020 een effectrapportage worden opgesteld waarin de
waarden in 2020 vergeleken worden met die van 2019 en verschillen zoveel mogelijk
worden geduid. Verder is bij verschillende marktpartijen informatie opgevraagd over
de marktontwikkelingen in 2020. Deze informatie is verwerkt in het handboek. De opmerkingen
en aanvullingen op het eerdere handboek met prijspeil 2019, die op basis van gesprekken
en schriftelijke reacties zijn ontvangen, zijn waar mogelijk verwerkt in dit handboek.
1.3 Belangrijkste wijzigingen
Als uitgangspunt voor de actualisatie van 2020 stonden de kernwoorden ‘continuïteit’
en ‘consistentie’ weer centraal. Daarbij zijn grote wijzigingen beperkt gehouden.
Het is gelukt om ingrijpende methodologische wijzingen te voorkomen en met parameteraanpassingen
en tekstuele aanscherpingen te werken. De belangrijkste wijzigingen die in het handboek
zijn doorgevoerd, zijn:
-
• De actualisatie van de hoogte van de normen en de parameters naar peildatum 31 december
2020.
-
• De tekst is op verschillende plaatsen verduidelijkt en definities zijn aangescherpt.
-
• Per 1 januari 2020 is het gebruik van de aannemelijkheidsverklaring voor de waardering
van corporatiewoningen komen te vervallen. Hierbij gold een uitzondering voor corporaties
die per 31 december 2018 zijn overgestapt op een full waardering; zij hadden nog één
overgangsjaar waarin zij gebruik mochten maken van de aannemelijkheidsverklaring.
Als alternatief voor de aannemelijkheidsverklaring geldt dat corporaties onder voorwaarden
zelf intern 2/3e deel van de portefeuille kunnen waarderen. Ook kunnen corporaties
taxateurs om een markttechnische update verzoeken voor het 2/3e deel van de portefeuille.
De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in bijlage 10.
-
• Het minimum voor het objectgegeven mutatiekans doorexploiteren is voor de basiswaardering
van 2% verhoogd naar 4%. Tevens geldt dit minimum uitsluitend voor de mutatiekans
bij aanvang en niet meer als bodemwaarde voor de mutatiekans ná afslagen in het uitpondscenario.
-
• Aan de objectgegevens van een woongelegenheid zijn twee gegevens toegevoegd: het renovatiejaar
en DAEB-woning ja/nee.
-
• Expliciet is uitgewerkt dat voor DAEB woongelegenheden de streefhuur afgetopt is op
de liberalisatiegrens.
1.4 Overige punten
Dit handboek besteedt wederom uitgebreid aandacht aan de verdere modelmatige uitwerking
van de DCF-methode om meer uniformiteit te bewerkstelligen in de rekenmodellen. Het
is van essentieel belang dat de corporatie aandacht besteedt aan het controleren van
de kwaliteit van objectgegevens en de uitkomsten van de waarderingen (eventueel met
taxateur) checkt op plausibiliteit. Dit handboek bevat het voorschrift om deze plausibiliteit
in elk geval te toetsen aan de hand van de WOZ-waarde.
2 INLEIDING
2.1 Juridisch kader
In de Woningwet die op 1 juli 2015 is ingegaan, artikel 35 lid 2, is opgenomen dat
toegelaten instellingen in het kader van de jaarrekening, het vastgoed in exploitatie
dienen te waarderen op actuele waarde, waaronder in dit verband dient te worden verstaan
de marktwaarde, overeenkomstig het marktwaardebegrip onderhandse verkoopwaarde in
verhuurde staat. Hiermee is de mogelijkheid die bestond op basis van BW2 en de Richtlijnen
voor de jaarrekening, om het vastgoed ook op historische kosten of bedrijfswaarde
te waarderen, beëindigd.
Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) heeft in artikel 31 nadere
uitwerking gegeven aan het genoemde wetsartikel. In het artikel is aangegeven dat
de marktwaarde op basis van de contante waarde van inkomende en uitgaande kasstromen
berekend dient te worden (de DCF-methode).
Verder dient op basis van artikel 31 van het BTIV bij de waardering onderscheid te
worden gemaakt naar de volgende categorieën:
Op basis van artikel 31 van het BTIV kunnen ook nadere voorschriften worden gegeven
aan de waardering op marktwaarde. Overeenkomstig artikel 14 van de Regeling Toegelaten
Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) is dit handboek daar het uitvloeisel van. Omdat
de marktwaarde in verhuurde staat wordt bepaald op basis van een systematiek die vergelijkbaar
is met de marktwaardebepaling voor commerciële partijen, is in de waardering een aantal
aspecten opgenomen, welke niet per definitie in lijn liggen met het beleid van een
toegelaten instelling. Deze aspecten zien op onder meer de verkoopfictie, het inrekenen
van marktconforme huurprijzen na woningmutatie alsmede het onderhouds- en beheerlasten
niveau. In dit waarderingshandboek is derhalve bepaald dat een toegelaten instelling
bij de waardering op marktwaarde ook moet aangeven welk deel van de marktwaarde zij
kan realiseren rekening houdend met haar beleid (de beleidswaarde) en welk deel van
de marktwaarde zij niet zal realiseren (de maatschappelijke bestemming). De beleidswaarde
en de maatschappelijke bestemming dienen in de toelichting van de jaarrekening te
worden opgenomen.
Let op: dit waarderingshandboek ziet alleen toe op vastgoed in exploitatie. Grondposities,
vastgoed in ontwikkeling en sloopcomplexen vallen hier dus expliciet niet onder. Hiervoor
gelden de regels conform RJ 645. Complexen die grootschalig worden onderhouden of
gerenoveerd worden gezien als vastgoed in exploitatie. Echter, daarvoor wordt gebruik
gemaakt van een full taxatie op basis van de verwachte kasstromen na de ingreep minus
de investeringskosten.
2.2 Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
Toegelaten instellingen dienen voor de uitvoering van de marktwaardering te beschikken
over een aantal basisgegevens van haar bezit. Basisgegevens, zoals kadastrale data,
bestemmingsplannen, milieukundige informatie en gegevens uit de BAG (zoals m² GBO,
perceelgrootte en bouwjaar) zijn op te vragen bij het Kadaster. Meer informatie daarover
is verkrijgbaar via www.kadaster.nl/woningcorporaties of door contact met het Kadaster.
Bij gebruik van de full-versie voor regulier woningvastgoed dient jaarlijks minimaal
een derde, steeds wisselend deel van het betreffende vastgoed, via een volledige taxatie
te worden gewaardeerd. Voor het andere deel van het vastgoed is een interne waardering
van de corporatie vereist. Een markttechnische update voor het deel dat door externe
taxateur eerder is getaxeerd is niet verplicht, hiervoor mag ook van een interne waardering
gebruik worden gemaakt, conform voorwaarden opgenomen in bijlage 10.
De marktwaardeontwikkeling van de corporatie in de periode 31 december 2019 tot en
met 31 december 2020 dient door de corporatie te kunnen worden verklaard en gedocumenteerd.
Mutaties in de marktwaarde van het bezit van een corporatie kunnen onder andere worden
veroorzaakt door:
-
• Parameteraanpassingen als gevolg van marktontwikkelingen
-
• Parameteraanpassingen als gevolg van de validatie van het handboek 2019
-
• Methodische wijzigingen in de software als gevolg van nieuwe regels in het handboek
-
• Andere wijzigingen in de software
-
• Mutaties in het bezit van de corporatie
-
• Mutaties in de basisgegevens van de corporatie als correctie op de vorig jaar gehanteerde
gegevens
Om corporaties te ondersteunen bij de duiding van de waardeontwikkeling van het bezit
zal medio november een memo worden gepubliceerd met daarin een beschrijving van de
marktontwikkelingen, een beschrijving van de effecten die parameteraanpassingen hebben
op de waardeontwikkeling en een beschrijving van de effecten die methodische wijzigingen
in het handboek kunnen hebben op de waardeontwikkeling. Daarnaast bevatten diverse
softwarepakketten de mogelijkheid om een verschillenanalyse tussen waarderingen te
reproduceren.
Indien de waardeontwikkeling bij een corporatie in de periode 31 december 2019 t/m
31 december 2020 leidt tot een waarde die meer dan 10% afwijkt van de verwachte marktwaarde,
is in ieder geval een nadere analyse door de corporatie vereist en kan dit leiden
tot vereiste nadere toelichting in de jaarrekening. Ook in bepaalde specifieke gevallen
kan een nadere analyse benodigd zijn. De vereiste analyses en daaruit voortvloeiende
verwerkingswijze/ toelichting in de jaarrekening zijn omschreven in bijlage 7.
Het is gewenst dat rekenmodellen die gebruikt worden voor de berekening van de marktwaarde
zijn gecertificeerd volgens de accountantsnorm COS3000. De accountant toetst de werking
bij de individuele corporatie om vast te stellen dat de aandachtspunten in de COS3000
assurance rapportages bij de rekenmodellen adequaat bij de individuele corporatie
zijn geadresseerd. Indien rekenmodellen niet zijn gecertificeerd zal de controlerend
accountant aanvullend de werking van het rekenmodel bij de toegelaten instelling controleren.
2.3 Algemene uitgangspunten
Dit waarderingshandboek is onderdeel van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting
en geeft nadere uitwerking aan de Woningwet en het BTIV van de wijze waarop de waardering
van het vastgoed in exploitatie ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten instellingen
dient plaats te vinden. Het handboek zorgt voor vergelijkbaarheid en biedt ondersteuning
aan toegelaten instellingen voor het omgaan met marktwaarde en beleidswaarde. Doel
van de invoering van de marktwaardering was om de sturing op rendementen cq. keuzes
te bevorderen omwille van een prudent beheer van en het maatschappelijk bestemd vermogen
en het inzicht en de verantwoording hierover bij corporaties te versterken. Het handboek
fungeert als bindend kader voor alle toegelaten instellingen voor de wijze waarop
de marktwaarde in het kader van de jaarrekening en de balansopstellingen voor de DAEB-
en de niet-DAEB-tak dienen te worden opgesteld.
In het handboek zijn twee benaderingen onderscheiden: de basisversie en de full-versie.
De basisversie biedt de mogelijkheid om op portefeuilleniveau tot een aannemelijke
markwaarde te komen. De full-versie stelt de toegelaten instelling in staat om op
complexniveau, met ondersteuning van een externe taxateur, de aannemelijke waarde
te bepalen en deze waarde in te zetten bij bijvoorbeeld vastgoedsturing. De waarde
op complexniveau zoals die voortvloeit uit de basisversie is niet geschikt voor vastgoedsturing,
omdat de basisversie alleen op portefeuilleniveau tot een aannemelijke waarde van
het vastgoed leidt.
Bij de uitwerking van het handboek zijn verschillende uitgangspunten in acht genomen:
-
– De marktwaarde is van de 'markt'. Op basis van dit uitgangspunt is aansluiting gezocht
bij de (inter)nationale richtlijnen over de wijze waarop de marktwaarde van vastgoed
dient te worden bepaald. Bij het opstellen van het handboek is gebruik gemaakt van
beschikbare marktgegevens om te borgen dat de waardering op basis van het handboek
aansluit bij de markt.
-
– Er is een balans gezocht tussen enerzijds uniformering van de waardering en anderzijds
ruimte voor maatwerk. Uniformering waar mogelijk om de transparantie en de onderlinge
vergelijkbaarheid te bevorderen. Maatwerk waar nodig om desgewenst rekening te kunnen
houden met specifieke omstandigheden. Daarnaast biedt maatwerk de mogelijkheid om
tot een grotere nauwkeurigheid van de waardering te komen, binnen de algemene kaders
ten behoeve van de uniformering. Dit gaat met hogere lasten voor de toegelaten instelling
gepaard, maar daar staat de mogelijkheid tot een betere vastgoedsturing tegenover.
-
– Bij de toepassing van de basisversie van het waarderingshandboek komt een waardering
van het vastgoed tot stand, die ten behoeve van de jaarrekening op het niveau van
de totale vastgoedportefeuille, onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, tot een bruikbare
waarde leidt. Voor afzonderlijke complexen is een waardering zonder maatwerk niet
altijd voldoende om daarop beleid te baseren en beslissingen te nemen.
-
– Bij de waardering van het vastgoed dient voorts een doorexploiteer- en een uitpondscenario
te worden onderscheiden, tenzij uit marktanalyse blijkt dat een uitpondscenario niet
realistisch is. De marktwaarde is de hoogste van beide waarderingen, of, indien een
uitpondscenario niet van toepassing is, de waarde in het doorexploiteerscenario.
-
– Toegelaten instellingen die de waardering ook willen gebruiken voor professionele
vastgoedsturing, hebben daartoe de ruimte via maatwerk zoals weergegeven in de full-versie.
Deze ruimte is voldoende groot om de gewenste nauwkeurigheid te bereiken die noodzakelijk
is voor de vastgoedsturing. Op deze wijze sluit de waardering ten behoeve van de jaarrekening
aan bij de waardering ten behoeve van de vastgoedsturing. Het is de eigen verantwoordelijkheid
en keuze van de toegelaten instelling of, en zo ja in welke mate, de mogelijkheden
van maatwerk worden toegepast. Daarbij geldt wel dat voor corporaties met specifiek
bezit en/of specifieke locaties deze keuze beperkt is omdat uit de validatie is gebleken
dat de basisversie onvoldoende nauwkeurig is voor specifiek vastgoed of vastgoed op
specifieke locaties als krimp- en aardbevingsgebieden. Verder geldt dat afstemming
met de accountant gewenst is voor het maken van een keuze.
-
– Als een toegelaten instelling maatwerk toepast, is dat alleen mogelijk met tussenkomst
van een externe taxateur. Op de in het handboek benoemde onderdelen, heeft de externe
taxateur de gelegenheid om op basis van het principe 'pas toe of leg uit' tot aanpassingen
over te gaan en daarmee tot een betere waardering te komen. De taxateur wordt daarbij
geacht alle parameters op juistheid te toetsen en daar waar nodig aanpassingen te
maken om tot een juiste waarde te komen. Het taxatierapport en het taxatiedossier
waarin de waardering en de daarbij gehanteerde vrijheidsgraden zijn onderbouwd en
vastgelegd worden door de taxateur verstrekt aan de toegelaten instelling en zijn
op aanvraag beschikbaar bij de toegelaten instelling voor de Autoriteit woningcorporaties.
-
– Het handboek marktwaardering is opgesteld om het vastgoed in exploitatie van woningcorporaties
op marktwaarde te waarderen voor de jaarrekening. De waarderingsdatum voor de jaarrekening
is in alle gevallen 31 december 2020. Bij volledige taxaties die eerder of later dan
deze waarderingsdatum worden uitgevoerd geldt dat deze taxaties gecorrigeerd moeten
worden naar waardepeildatum 31 december 2020. Hiervoor kunnen de macro-economische
parameters uit hoofdstuk 4 van dit waarderingshandboek gebruikt worden. Een andere
optie is dat de taxaties worden uitgevoerd op basis van onderliggende gegevens met
prijspeil 31 december 2020.
-
– In het besluit van wijziging van 27 maart 2017 op het BTIV is vastgesteld dat de term
'leegwaarde' niet de meest wenselijke term is voor het beschrijven van de marktwaardesituatie
waarbij een VHE niet verhuurd is. Het betreft op dat moment immers eveneens een marktwaarde,
echter nu niet een marktwaarde 'in verhuurde staat', maar een marktwaarde 'vrij van
huur en gebruik'. Kortheidshalve wordt in dit handboek de term leegwaarde gebruikt
als synoniem voor de situatie 'marktwaarde vrij van huur en gebruik'.
-
– Indien een woningcorporatie een koopovereenkomst voor een complex heeft gesloten met
een derde en dit koopcontract afdwingbaar heeft gemaakt (contract getekend, eventueel
met boeteclausule), maar de levering nog niet heeft plaatsgevonden op waardepeildatum
(31 december 2020), mag de overeengekomen transactieprijs worden opgenomen als marktwaarde.
Dit overigens onder de aanname dat er een gedegen verkoopproces is doorlopen waarbij
een marktwaarde tot stand is gekomen, en het vastgoed betreft dat op het moment van
verkoop en levering in exploitatie is. Zie ook de definitie van de marktwaarde: 'waarde
waartegen een onroerende zaak in de gebruiksstaat waarin die zich bevindt, wordt overgedragen
in een situatie waarin partijen volledig geïnformeerd, prudent en niet onder enigerlei
dwang handelen'.
-
– Deze waardering op marktwaarde geldt op grond van de Woningwet voor de jaarrekening
voor het vastgoed in exploitatie. De meest gerede kopers in het geval van corporatiebezit
zijn doorgaans (institutionele) beleggers.
2.4 Gebruik full-versie
De keuze voor toepassing van de basisversie danwel full-versie is de eigen verantwoordelijkheid
en keuze van de toegelaten instelling. Afstemming met de accountant hierover wordt
aanbevolen. Van belang is dat een betrouwbare marktwaarde in verhuurde staat kan worden
vastgesteld, die marktconform is. In specifieke situaties kan het zijn dat de basisversie
hiervoor onvoldoende zekerheden biedt.
Het gebruik van de full-versie taxatie en het inschakelen van een externe taxateur
is in een aantal gevallen verplicht. Het betreft de volgende situaties:
-
– Indien de huursom van reguliere woningen die gelegen zijn in krimp- of aardbevingsgebied
gecombineerd met de huursom van studentenwoningen en extramurale zorgwoningen gezamenlijk
meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB-tak
afzonderlijk. Alle woningen behorende tot deze 5% moeten dan full worden gewaardeerd.
In 'Bijlage 2: Overzicht krimp- en aardbevingsgebieden' treft u de gemeenten waarvoor
geldt dat deze binnen krimp- en aardbevingsgebieden vallen. De verplichte toepassing
van de full versie voor deze woningtypen geldt structureel en voor onbepaalde tijd.
-
– Indien de huursom van niet-reguliere woningen, bedrijfsmatig, maatschappelijk en intramuraal
zorgvastgoed tezamen meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak
of de niet-DAEB-tak afzonderlijk. Al het vastgoed van deze typen moet dan full worden
gewaardeerd. In 'Bijlage 1: Definities' treft u de definities van de verschillende
typen.
-
– Indien de gezamenlijke huursom van exoten tezamen meer dan 1% van de totale huursom
uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB-tak afzonderlijk. Al het vastgoed in de
categorie exoten moet dan full worden gewaardeerd. Verder:
-
– Als de gezamenlijke huursom minder is dan 1% maar als de WOZ-waarde (geïndexeerde
waarde van de WOZ-beschikking 31-12-2018) of de geschatte waarde van een individuele
exoot meer dan € 10.000 (als richting: huursom meer dan € 1.000 per jaar) is moet
die individuele exoot middels de full-waardering worden getaxeerd.
-
– Als de gezamenlijke huursom minder is dan 1% en de WOZ-waarde (geïndexeerde waarde
van de WOZ-beschikking 31-12-2018) of geschatte waarde van een individuele exoot minder
is dan € 10.000 (als richting: huursom minder dan € 1.000 per jaar) dan mag de WOZ-waarde
of geschatte waarde op de balans worden opgenomen.
De hiervoor geschetste situaties moeten afzonderlijk worden beoordeeld en hoeven niet
in samenhang te worden bekeken.
Let op: het is in alle gevallen mogelijk om een taxatie in de full-variant te maken,
ook als er geen directe verplichting is. U kunt daarbij de keuze maken om een aantal
complexen, deelportefeuille(s) of vastgoedtype(s) op full te waarderen.
2.5 Taxatiecyclus full-waardering
Het uitgangspunt bij de full-waardering is dat minimaal eens per drie jaar het vastgoed
getaxeerd wordt waarbij alle taxatiewerkzaamheden volledig verricht worden. Er zijn
grofweg twee mogelijkheden om het full-taxatieproces vorm te geven. Deze staan hieronder
weergegeven. Jaar 1 slaat op verslagjaar 2018, jaar 2 op verslagjaar 2019, en zo verder.
De twee varianten zijn als volgt:
-
1. In jaar 1 een full-waardering voor 100% van het vastgoed dat full gewaardeerd moet
worden. In jaar 2 en 3 volgt dan een taxatie-update van deze full-waardering. In jaar
4 wederom een full-waardering voor 100% van het vastgoed dat full gewaardeerd moet
worden.
-
2. Elk jaar een full-waardering van éénderde (steeds wisselend deel) van het vastgoed
dat full gewaardeerd moet worden. Het overige tweederde deel kan onder voorwaarden
door middel van een interne waardering of een taxatie-update. De (deel)portefeuille
wordt door de toegelaten instelling (in samenspraak met taxateur en accountant) in
drie vergelijkbare delen verdeeld, waarbij representativiteit vereist is.
De verplichting voor het toepassen van een taxatie-update als het vastgoed in de een
of twee voorgaande jaren middels de full versie is getaxeerd vervalt. Er mag dan ook
voor een interne waardering worden gekozen.
Let op: Alleen als er sprake is van regulier woningvastgoed en homogeen parkeervastgoed
kan gekozen worden voor deze tweede variant, omdat hierbij veel repetitie aanwezig
is. Er moet immers op basis van de taxatie van het éénderde deel een uitspraak gedaan
worden over het tweederde deel dat niet door de taxateur is gezien. Daarom is voor
overig vastgoed, dat in zijn aard meer heterogeen is, gekozen om variant 1 verplicht
te stellen. In bijlage 10 zijn voorwaarden opgenomen.
In bijlage 3 staat het schema opgenomen dat duidelijkheid geeft over de verplichting
van de full-versie en de keuze voor de taxatie uitgangspunten. In bijlage 5 staan
de rapportagevereisten vanuit het NRVT opgenomen.
Voor het deel van het bezit dat in enig jaar getaxeerd moet worden conform de taxatiecyclus
zoals beschreven in deze paragraaf geldt dat het mogelijk is om de taxatie gedurende
het jaar door de taxateur te laten uitvoeren. Als hiervoor wordt gekozen dient er
voor dit deel van het bezit een markttechnische update naar 31 december te worden
uitgevoerd. Deze markttechnische update dient plaats te vinden conform de richtlijnen
van het NRVT.
2.6 Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
Toegelaten instellingen worden geacht hun metrages conform NEN 2580 op orde te brengen.
Gemeenten krijgen eenzelfde verplichting in verband met een correcte en uniforme bepaling
van de WOZ-waarde. De Waarderingskamer (toezichthouder op uitvoering van de wet WOZ)
heeft daarvoor een groeipad aangegeven dat zich richt op 2021. Om samenwerking tussen
gemeenten en toegelaten instellingen mogelijk te maken, met het oog op efficiency
en synergie, is er voor gekozen om voor toegelaten instellingen hetzelfde groeipad
te hanteren. Dit betekent dat zowel gemeenten als toegelaten instellingen uiterlijk
in 2021 (dus vóór 1 januari 2022) moeten zorgen dat zij voor alle woningen de gebruiksoppervlakte
geregistreerd en gecontroleerd hebben om de woningen op basis van de gebruiksoppervlakte
te kunnen taxeren voor verslagjaar 2021.
Het einddoel is dat de toegelaten instelling voor elke woning moet beschikken over
de gebruiksoppervlakte vastgesteld conform de NEN 2580. Hiervoor kan gebruik gemaakt
worden van de meetinstructie gebruiksoppervlakte woningen1 of van de metingen in het kader van energieprestaties die eveneens de NEN 2580 als
onderlegger kennen. Naast de meting van de woning zélf mag ook gebruik gemaakt worden
van de meetgegevens van een identieke woning, al dan niet uit hetzelfde waarderingscomplex.
Conform de meetinstructie gebruiksoppervlakte woningen wordt bij het meten van de
woning onderscheid worden gemaakt tussen:
-
• gebruiksoppervlakte wonen
-
• gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte
-
• gebruiksoppervlakte externe bergruimte
-
• gebruiksoppervlakte gebouwgebonden buitenruimte
In full taxaties gebruiken taxateurs voor hun referenties primair de gebruiksoppervlakte
wonen.
De gebruiksvloeroppervlakte bedoeld in dit waarderingshandboek betreft uitsluitend
deze gebruiksoppervlakte wonen. Geadviseerd wordt een splitsing aan te brengen in
deze oppervlakte en de overige genoemde oppervlakten. De gebruiksvloeroppervlakte
van het gebouw is een optelling van de gebruiksoppervlakte wonen en gebruiksoppervlakte
overige inpandige ruimte. De optelling van deze oppervlakten komt overeen met de totale
inpandige gebruiksoppervlakte van de woning, gemeten conform NEN 2580.2
Tot verslagjaar 2021 is het toegestaan om gebruik te maken van de metrages zoals opgenomen
in de BAG (bagviewer.kadaster.nl) danwel metrages die zijn uitgevoerd voor de waardebepaling
in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Deze metrages betreffen
een optelling van de m2 GBO wonen en m2 GBO overige inpandige ruimte. Als er betere (gecheckte) gegevens voorhanden zijn,
dienen die te worden gebruikt. De metrages van individuele onzelfstandige eenheden
zijn niet opgenomen in de BAG. Tot verslagjaar 2021 mogen voor deze ruimtes de metrages
conform het WWS-stelsel worden aangehouden.
Het inmeten van de woning mag door een (tijdelijke) medewerker van de corporatie gebeuren
of door een daarvoor ingehuurde externe partij, zolang de NEN 2580, ofwel de meetinstructie
gebruiksoppervlakte woningen wordt gebruikt. Deze is ook toegepast bij de inmeting
voor de energieprestatie met een energielabel verstrekt vóór 1 januari 2015, of met
de bepaling van de energie-index verstrekt op of na 1 januari 2015. Ook metingen in
het kader van de energieprestatie of in een ander kader waarbij de NEN 2580 de onderlegger
is, mogen dus worden toegepast, mits in de inmeting zowel de m2 GBO wonen als de m2 GBO overige inpandige ruimte zijn bepaald. De m2 GBO overige inpandige ruimte wordt over het algemeen niet standaard meegenomen bij
de inmeting voor de energieprestatie. De corporatie kan hier bij haar opdrachtverstrekking
rekening mee houden. Een opnameformulier zoals dat horend bij de meetinstructie gebruiksoppervlakte
woningen kan behulpzaam zijn bij de toedeling van de verschillende oppervlaktes van
een woning.
Voor onzelfstandige eenheden geldt dat binnen de verblijfseenheid alle gemeenschappelijke
ruimtes worden ingemeten en evenredig op basis van kamergrootte verdeeld over de eenheden.
De kameroppervlakte plus toebedeelde gemeenschappelijke ruimte is de oppervlakte GO-wonen.
Gemeenschappelijke ruimtes binnen het gebouw, maar buiten de verblijfseenheid worden
niet meegenomen bij de berekening van de oppervlakte volgens NEN2580.
2.7 Beschikbaarheid WOZ-gegevens
Om verschillende redenen is het mogelijk dat de toegelaten instelling (nog) geen beschikking
heeft over de juiste WOZ-waarde van het te taxeren object. Er zijn vier situaties
denkbaar waarin dit het geval is:
-
• Situatie 1: Het te taxeren object is, volgens de afbakeningsregels van de Wet WOZ,
een onzelfstandig object, waardoor geen afzonderlijke WOZ-waarde wordt afgegeven.
-
• Situatie 2: Het te taxeren object bestaat uit meerdere afzonderlijke gedeelten, die
ieder afzonderlijk een eigen WOZ-waarde hebben;
-
• Situatie 3: Het te taxeren object was in aanbouw, waardoor de WOZ-waarde gebaseerd
is op de situatie waarin het object nog niet in gebruik is, terwijl de taxatie gebaseerd
is op de situatie waarin het object gereed is;
-
• Situatie 4: De gemeente heeft nog geen WOZ-beschikking afgegeven, maar moet dit nog
wel doen.
Van situatie 1 zal bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van kantoortransformatie. Er kan uitsluitend
een beschikking zijn afgegeven voor het oorspronkelijke kantoor maar niet voor de
nieuwe verhuureenheid zoals de (nieuwe) woning. Voor de juiste WOZ-waarde moet worden
gehanteerd:
-
1. Kan worden uitgegaan van de waarde die de gemeente informeel, maar wel schriftelijk
is gecommuniceerd. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een taxatie verslag of taxatieoverzicht,
waarin per onzelfstandig deel de waarde is vermeld.
-
2. Wanneer de gemeente geen waarde per onderdeel vermeldt, moet de WOZ-waarde van het
totaal-object (bijvoorbeeld het totale kantoorgebouw) worden gehanteerd, en moet deze
worden toegerekend aan de afzonderlijke verhuureenheden (bijvoorbeeld naar rato van
de oppervlakte).
Als het niet mogelijk is op basis hiervan een reële waarde te bepalen, mag een schatting
worden gehanteerd. In de eerste plaats moet deze worden gebaseerd op WOZ-waardes van
vergelijkbare objecten. Als ook deze niet aanwezig zijn, mag deze worden bepaald op
basis van recente transacties of aanbodprijzen van vergelijkbare objecten. In dit
geval dient de taxatie plaats te vinden op basis van de full-versie.
Als er voor het te taxeren object geen actuele WOZ-waarde is vastgesteld, omdat het
te taxeren object feitelijk bestaat uit meerdere WOZ-objecten (situatie 2), kan de som van de verschillende WOZ-objecten als uitgangspunt worden genomen.
In het geval van nieuwbouw kan de WOZ-beschikking nog uitgaan van een object in aanbouw
(situatie 3). Voor de WOZ-waarde moet worden uitgegaan van een fictieve waarde die wordt berekend
met behulp van het taxatieverslag object in aanbouw3 en de daarin opgenomen stichtingskosten verbonden aan de WOZ-beschikking. De waarde
wordt daarbij bepaald door uit te gaan van 100% voortgang. N.B. De vastgestelde waarde
van een woning in aanbouw is bepaald op basis van de vervangingswaarde. Hiervoor wordt
afzonderlijk de waarde voor de woning (bouwkosten) en de waarde voor de grond berekend.
De waarde voor de woning wordt bepaald door het voortgangspercentage van de bouw op
1 januari te vermenigvuldigen met de geobjectiveerde stichtingskosten. De waarde voor
de grond wordt niet gecorrigeerd voor een voortgangspercentage.
Wanneer er voor het te taxeren object nog geen WOZ-waarde bekend is, maar de gemeente
deze nog wel moet afgeven (situatie 4), kan de gemeente worden verzocht een WOZ-beschikking af te geven. Als het afgeven
van deze beschikking te lang op zich laat wachten, mag een schatting worden gehanteerd.
In de eerste plaats moet deze worden gebaseerd op WOZ-waardes van vergelijkbare objecten.
Als ook deze niet aanwezig zijn, of overduidelijk onjuist, mag deze worden bepaald
op basis van recente transacties of aanbodprijzen van vergelijkbare objecten. In dit
geval dient taxatie plaats te vinden met de full-versie.
2.8 Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
De rekenkundige uitwerking is in dit handboek nader gepreciseerd. De reden hiervoor
is dat uit het validatieonderzoek blijkt dat de uitkomsten van reken- en/of softwaremodellen
onderling kunnen verschillen, de verdere preciseringen hebben als doel deze verschillen
te minimaliseren.
De nadere uitwerkingen gaan onder meer over het omgaan met indexeren en verdisconteren
bij een medio jaar benadering, over het omgaan met muteren en uitponden en over de
eindwaardeberekening. De nadere uitwerkingen in dit handboek zijn gebaseerd op een
benadering in jaarschijven. Er zijn modellen die bijvoorbeeld niet in jaar- maar in
maandschijven rekenen. Deze modellen geven bij het juist toepassen van een medio benadering
nagenoeg dezelfde uitkomsten als de uitwerkingen in dit handboek op basis van jaarschijven.
Beide type modellen zijn daarom toegestaan.
Tot slot geldt dat de waarderingen (zowel uitponden als doorexploiteren) in eerste
instantie op vhe-niveau dienen te worden uitgevoerd. Daarna kan op complexniveau de
som van alle doorexploiteerwaarden en de som van alle uitpondwaarden worden bepaald.
De marktwaarde is de hoogste van één van beide sommen.
2.9 Jaarlijkse actualisatie
Om te borgen dat het waarderingshandboek in de toekomst blijft leiden tot een waardering
van de marktwaarde, wordt het handboek jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisatie
omvat een jaarlijkse aanpassing van de normen en parameters in het handboek.
Naast de jaarlijkse actualisatie wordt het handboek jaarlijks gevalideerd. Bij de
validatie wordt gecontroleerd of de verkregen marktwaardes door toepassing van de
basisversie van het handboek inderdaad leiden tot een aannemelijke marktwaarde voor
alle corporaties in alle provincies en voor alle typen vastgoed. Het handboek 2019
is in 2020 gevalideerd. Dit handboek zal in 2021 worden gevalideerd.
2.10 Omgaan met indicatieve uitgangspunten
Na het moment van publicatie van het handboek marktwaardering in de Staatscourant,
maar vóór inwerkingtreding op 1 januari, zijn beperkte wijzigingen van uitgangspunten
nog mogelijk. Bijvoorbeeld: een wetsbehandeling over een voor de marktwaardering belangrijke
parameter kan plaatsvinden tussen het moment van publicatie en het moment van inwerkingtreding.
Waar een uitgangspunt nog kan wijzigen is sprake van een indicatief uitgangspunt in
het handboek marktwaardering. Een indicatief uitgangspunt in het handboek marktwaardering
is altijd expliciet aangegeven als zijnde indicatief en bovendien ondergeschikt aan de wet-
en regelgeving waarin de bron van het uitgangspunt is opgenomen. Raadpleging van de
bron van het indicatieve uitgangspunt per peildatum 31 december 2020 is aanbevolen.
3 NADERE KADERSTELLING
3.1 Doel van de waardering
Het waarderingsprotocol van dit handboek heeft tot doel een waardering van het vastgoed
op basis van marktwaarde op te leveren ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten
instellingen. Op deelportefeuilleniveau, onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, dient
de waardering een goed beeld van de marktwaarde van het vastgoed op te leveren. Dit
impliceert dat de waardering op complexniveau gemiddeld genomen wél een goed beeld
geeft, maar dat er complexen zijn met een te hoge en complexen met een te lage waardering.
De waarden zoals die voortvloeien uit de basisversie zijn daarom niet geschikt binnen
de vastgoedsturing.
Toegelaten instellingen gebruiken de waardering van het vastgoed niet alleen voor
de jaarrekening, maar ook voor de vastgoedsturing. Deze toegelaten instellingen willen
voor elk afzonderlijk complex de aannemelijke waarde vastgesteld hebben. Dit handboek
biedt daartoe ook de mogelijkheid. In dat geval kan met ondersteuning van een externe
taxateur een waardering worden vastgesteld die zowel voor de jaarrekening als voor
de vastgoedsturing kan worden gebruikt.
In dit waarderingshandboek worden derhalve twee versies voor de waardering beschreven:
-
− De basisversie
-
− De full versie
De basisversie vormt het uitgangspunt van alle marktwaardewaarderingen. Deze versie
wordt gedetailleerd uitgewerkt in dit handboek. Alle toegelaten instellingen hebben
de vrijheid om de full versie toe te passen. De full versie maakt gebruik van vrijheidsgraden.
Dit betekent dat op genoemde onderdelen voor de waardering van woongelegenheden kan
worden afgeweken van de parameters zoals opgenomen in de basisversie. Voor niet woongelegenheden
biedt de full versie ook aanvullende mogelijkheden om het kasstroomschema van de waardering
aan te vullen. Het is de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling
of, en zo ja, op welke onderdelen van de waardering de full versie wordt toegepast.
Daarbij geldt het principe 'pas toe, of leg uit'. Dit houdt in dat op die onderdelen
van de waardering waar de full versie wordt toegepast, een onderbouwing noodzakelijk
is van de keuze door een externe taxateur.
3.2 Typen vastgoed en overig vastgoed
In dit handboek worden verschillende typen vastgoed onderscheiden te weten:
-
− Woongelegenheden: eengezinswoningen (EGW), meergezinswoningen (MGW), studenteneenheden
en zorgeenheden (extramuraal).
-
− Bedrijfsmatig, maatschappelijk en zorg onroerend goed (BOG, MOG en ZOG).
-
− Parkeergelegenheden: parkeerplaatsen en garageboxen.
Voor elk van de verschillende typen vastgoed wordt gebruik gemaakt van een eigen waarderingsmodel.
In de bijlage zijn de definities en een overzicht van de verhuureenheden per type
opgenomen.
Woningcorporaties hebben ook vastgoed in exploitatie dat niet onder de vier eerdergenoemde
typen valt. Deze typen vastgoed worden ook wel exoten of rafelranden genoemd. Voor
deze exoten moet aansluiting worden gezocht bij de meest logische waarderingscategorie.
Bijvoorbeeld voor zendmasten de full-versie van BOG-MOG-ZOG. Als aansluiting bij een
van de waarderingscategorieën niet mogelijk is (door bijvoorbeeld fundamenteel andere
huurafspraken zoals huur om niet) kan altijd een vrije taxatie worden gebruikt.
3.3 Marktwaarde en markthuur
Ten aanzien van de verschillende waardebegrippen sluit dit handboek aan bij internationale
richtlijnen, zoals die zijn vastgelegd door middel van de International Valuation
Standards (IVS) en de European Valuation Standards (EVS). De definitie van marktwaarde
is:
‘Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum
tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie,
na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis
van zaken, prudent en niet onder dwang’4
Ook wordt ten aanzien van de definitie van de markthuur aangesloten bij de IVS en
de EVS. De definitie voor markthuur luidt:
‘het geschatte bedrag waarvoor een belang in vastgoed op de waardepeildatum, na behoorlijke
marketing, op passende huurvoorwaarden in een marktconforme transactie door een bereidwillige
verhuurder aan een bereidwillige huurder zou worden verhuurd, waarbij elk der partijen
zou hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.’5
3.4 Waarderingsmethodiek
Er bestaan verschillende mogelijkheden om de waardering van vastgoed uit te voeren.
Zoals gebruikelijk is in de woningbeleggingssector6, volgt dit handboek de inkomstenbenadering, en meer specifiek de netto contante waarde
methode, ook wel de DCF-methode genoemd. Via de DCF-methode worden de toekomstige
inkomende en uitgaande kasstromen contant gemaakt naar het heden aan de hand van een
discontovoet, inclusief de eindwaarde die de geschatte opbrengstwaarde is van het
vastgoed aan het einde van de DCF-periode. Het handboek volgt voor de toepassing van
deze methode de internationale definities.7 Hierbij wordt verondersteld dat de jaarbedragen – op enkele hierna te noemen uitzonderingen
na – medio het jaar ontvangen en betaald worden. Bij zowel het indexeren als het verdisconteren
dient dit principe gehanteerd te worden.
Er zijn kasstromen die niet medio vallen, maar aan het eind (ultimo) of begin (primo)
van een jaar.
-
− De eindwaarde valt aan het eind (ultimo) van het laatste jaar van de exploitatieperiode.
-
− Correctiefactoren zoals achterstallig onderhoud, waardecorrectie erfpacht moeten in
mindering gebracht worden op de waarde en vallen dus aan het begin van het eerste
jaar (primo) en niet halverwege een jaar.
De berekening van de netto contante marktwaarde wordt bij alle typen vastgoed uitgevoerd
voor een exploitatieperiode van 15 jaar. In de volgende paragrafen wordt de DCF-methode
meer verduidelijkt en gepreciseerd.
3.4.1 Contante waarde bij medio jaar
Alle kasstromen in de prognose worden geacht halverwege het jaar te worden ontvangen
of betaald. Dat uitgangspunt heeft gevolgen voor de wijze van disconteren. De contante
waarde van een kasstroom in het jaar (t) bij een discontovoet van (r) is gelijk aan
de kasstroom gedeeld door (1 + r) ^ (t – 0,5). De netto contante waarde is zoals gebruikelijk de som van alle contante
waarden. Op basis van een medio benadering disconteren van kasstromen geeft een ander
resultaat dan het ultimo (op eind jaar) disconteren. Het procentuele verschil is ongeveer
de helft van de gebruikte discontovoet.
Het handboek schrijft medio disconteren voor. Op het medio disconteren bestaan enkele
uitzonderingen.
-
• De eerste uitzondering is de eindwaarde. Daarvoor geldt niet de veronderstelling dat
deze halverwege het jaar valt, maar aan het eind van de exploitatie periode. De contante
waarde van de nominale eindwaarde is daarom de eindwaarde ultimo jaar 15 gedeeld door
(1 + r) ^ 15.
-
• De andere uitzonderingen betreffen kosten die aan het begin van de exploitatieperiode
vallen zoals achterstallig onderhoud, waardecorrectie erfpacht en eventuele transactiekosten.
Omdat deze kasstromen aan het begin van de exploitatieperiode vallen, moeten deze
kasstromen niet verder verdisconteerd worden.
-
• In het geval als gevolg van leegstand direct wordt uitgepond, dan vallen ook de inkomende
en uitgaande kasstromen van uitponden aan het begin van de exploitatieperiode.
3.4.2 Indexeren
Via indexeren wordt de nominale waarde van een kasstroom, of een grondslag als de
WOZ-waarde, in het jaar (t) bepaald door op de reële waarde (de waarde op een prijspeil)
een index toe te passen. Dit principe is in essentie eenvoudig maar vraagt om enige
precisering.
Het handboek bevat op verschillende plekken gegevens over het toepassen van indexen.
Als bijvoorbeeld voor de prijsinflatie in een bepaald kalenderjaar een index is opgenomen
dan gaat het in sommige gevallen over de index in een kalenderjaar en soms de index over een kalenderjaar.
Een voorbeeld van de eerste categorie (index in een kalenderjaar) is de prijsinflatie, plus opslag bij een gereguleerde eenheid,
voor de aanpassing van de huur in een jaar. De index gaat dan over de huurverhoging op 1 juli van het betreffende jaar.
Een voorbeeld van de tweede categorie (index over een kalenderjaar) is de bouwkostenstijging.
Is in jaar (t) de bouwkostenstijging gelijk aan i %, dan houdt dat in dat de kosten
gedurende het jaar stijgen om aan het eind van het kalenderjaar i % hoger te zijn
dan aan het begin van dat jaar.
In het algemeen gaat het handboek voor uitgaven en ontvangsten uit van medio jaar
indexeren: de nominale waarde van een kasstroom in een jaar is de totale kasstroom
over dat jaar op prijspeil medio jaar. Een manier om de hoogte van een kasstroom medio
jaar te bepalen is eerst de waarde primo te bepalen, vervolgens de waarde ultimo te
bepalen en van die twee uitkomsten het gemiddelde te bepalen.
Een voorbeeld:
-
− Het instandhoudingsonderhoud op prijspeil 31-12-2020 is € 800 per jaar per VHE
-
− Dat betekent dat de hoogte van de kasstroom primo 2021 gelijk is aan dezelfde € 800
-
− Stel de index 2021 in dit voorbeeld op 2%. Dan is de hoogte van de kasstroom ultimo
2021 gelijk aan € 800 * (1 + 2%) = € 816
-
− De kasstroom over heel 2021 is dan het gemiddelde van € 800 en € 816 is € 808.
Kanttekening bij medio indexeren
Meer vanuit theoretisch perspectief geldt dat de medio kasstroom in dit voorbeeld
gelijk is aan € 800 * (1,02)0,5.. Dat levert nagenoeg hetzelfde resultaat als de hierboven geschetste benadering maar
vraagt bij per jaar variërende indexen om een iets complexere uitwerking. Stel in
hetzelfde voorbeeld dat de index in het eerste jaar 2,0% en in het tweede jaar 3,0%
is, dan is dit de uitwerking
-
– Medio jaar 1 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800 * (1,02)0,5
-
– Medio jaar 2 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800 * (1,02) * (1,03)0,5.
Zoals eerder vermeld zijn er ook modellen die in maandschijven rekenen. Een dergelijk
model bepaalt weer op een andere wijze de medio jaar kasstroom.
Alle drie de benaderingen geven nagenoeg dezelfde uitkomsten en zijn alle drie toepasbaar
en toegestaan. Vanuit praktisch oogpunt is in dit handboek steeds de eerste benadering
opgenomen.
Medio jaar indexeren volgens één van de bovenbeschreven methoden is voorgeschreven.
Het uitgangspunt om medio jaar te indexeren geldt niet voor alle kasstromen. Enkele
uitzonderingen zijn:
-
– De verhuurderheffing wordt bepaald op basis van de WOZ-waarde in de beschikking. De
verhuurderheffing 2021 gaat dus uit van de WOZ-beschikking 2021. De beschikking bevat
in vrijwel alle gevallen de waarde gebaseerd op de waardepeildatum primo het voorgaande
jaar, in dit geval dus 1 januari 2020. De verhuurderheffing wordt niet op een medio
jaar grondslag, maar op een primo jaar grondslag berekend.
-
– Voor woongelegenheden en BOG/MOG/ZOG wordt de OZB initieel bepaald op basis van de
WOZ-waarde in de beschikking 2020 en dus de WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2019,
en het gemeentelijk percentage OZB voor de vastgoedcategorie in 2020 en het percentage
voor overige belastingen, verzekeringen voor de vastgoedcategorie. Dit levert het
bedrag OZB en belastingen/verzekeringen op voor het jaar 2020. De OZB, belastingen
en verzekeringen in het volgende jaar worden bepaald door het bedrag uit het voorgaande
jaar te indexeren met de prijsinflatie in het voorgaande jaar. De OZB in 2021 is bijvoorbeeld
de OZB in 2020 verhoogd met de prijsinflatie in 2020. Met andere woorden: indexatie
van de OZB is primo jaar.
-
– De berekening van de huurinkomsten is weer anders. De huurverhoging van woningen vindt
plaats op 1 juli van een kalenderjaar. Dat betekent dat over de eerste helft van een
jaar een andere contracthuur geldt dan over de tweede helft van het jaar. Voor een
gebeurtenis als mutatie is het uitgangspunt dat die medio jaar plaatsvindt. De huur
over de tweede helft van het jaar is dus nog gedeeltelijk onderhevig aan wijziging
naar de markthuur.
-
– Eerder is al de eindwaarde genoemd. Die valt aan het eind van de beschouwingsperiode,
dus ultimo jaar 15.
-
– Splitsingskosten vallen bij uitponden primo jaar. Als er geen exploitatieverplichting
is betreft dat primo jaar 1. Is er wel een verplichting dan worden de deze kosten
verondersteld primo jaar 8 genomen te worden en moeten deze kosten daarmee naar primo
jaar 8 geïndexeerd worden.
3.4.3 Fractioneel muteren en uitponden
Het modelmatig benaderen van het muteren en uitponden van woningen toont de lastigheid
bij het waarderen van vastgoed. Hoe voorspelt men immers welke woningen op welk tijdstip
muteren en weer te verhuren of uit te ponden zijn? Er zijn grofweg twee manieren waarop
met mutatie en uitponden kan worden omgegaan, te weten per gehele woning of per fractionele
woning.
In de niet-fractionele benadering vindt mutatie of uitponden pas plaats voor een hele
woning. Stel er is een complex van 50 woningen, de mutatiegraad is 5% per jaar, dan
worden in deze berekeningswijze in het eerste jaar 2 woningen uitgepond omdat 5% van
50 een uitkomst van 2 hele en één halve woning geeft. De resterende halve woning wordt
dan meegenomen naar het volgend kalenderjaar.
Stel dat de complexgrootte echter slechts 5 is, dan muteert bij een mutatiegraad van
5% elk jaar slechts 0,25 woning. Bij het optellen van de woningfracties muteert pas
na vier jaar de eerste woning (4 x 0,25 = 1).
De andere benadering is een fractionele benadering. Hierbij wordt de modelmatige fictie
gehanteerd dat ook één woning fractioneel kan worden uitgepond of kan muteren. Bij
één woning en een mutatiegraad van 5% is dan deze woning begin van het eerste jaar
100% in exploitatie en eind van het jaar voor 95%. Bij doorexploiteren geldt voor
deze woning de eerste helft van het jaar 100% van de contracthuur primo. In de tweede
helft geldt voor 95% de geïndexeerde contracthuur en voor 5% de huur na mutatie. In
het uitpondscenario wordt in dit voorbeeld 5% van de woning uitgepond en zijn de bruto
inkomsten gelijk aan 5% van de verkoopopbrengst op basis van de leegwaarde medio dat
jaar.
De twee methoden leveren vooral bij kleine complexen verschillen op, vooral in de
waarde in het uitpondscenario. Omdat in het merendeel van de gevallen de waarde in
het uitpondscenario hoger is dan die in het doorexploiteerscenario, spelen die verschillen
een rol in de waardebepaling.
De fractionele benadering leidt tot een meer aannemelijke waarde, met name bij kleine
complexen (van minder dan circa 20 vhe).
De fractionele benadering is met ingang van het verslagjaar 2018 voorgeschreven.
3.4.4 Lineair versus exponentieel uitponden en muteren
Naast het onderscheid fractioneel of niet-fractioneel uitponden is het onderscheid
lineair versus exponentieel uitponden en muteren van belang. Stel een complex heeft
100 eenheden en de mutatiekans is 5%. Dat impliceert dat in het eerste kalenderjaar
5 eenheden worden uitgepond of muteren.
Bij de lineaire benadering wordt ervan uit gegaan dat ook gedurende de resterende
beschouwingsperiode 5 eenheden per jaar uitgepond of gemuteerd worden eventueel met
een vermindering van dit aantal vanaf bijvoorbeeld het 6e jaar. Deze benadering impliceert dat de mutatiekans in het uitpondscenario toeneemt.
Na tien jaar is de mutatiekans 10%: 5 muterende woningen op 50 resterende woningen.
Bij de exponentiële benadering blijft de mutatiekans gelijk en wordt deze toegepast
op de nog in exploitatie zijnde eenheden. In het voorbeeld zijn aan het begin van
het tweede jaar nog 95 eenheden in exploitatie. De mutatiekans van 5% wordt toegepast
op dit aantal wat betekent dat in het tweede jaar 95 * 5% = 4,75 eenheden muteren.
Bij de exponentiele benadering blijft de mutatiekans gelijk.
Vanzelfsprekend geldt in het doorexploiteerscenario dat de mutatiegraad in alle jaren
van toepassing is op álle eenheden. Alle eenheden blijven in dit scenario immers in
exploitatie. Wel dient rekening gehouden te worden met feit dat op een zeker moment
een deel van de huren als gevolg van eerdere mutaties al geharmoniseerd is, dat wil
zeggen aangepast aan de markthuur.
Met ingang van verslagjaar 2017 is de exponentiële benadering voorgeschreven.
3.4.5 Afronden
In de berekening worden alleen de eindresultaten afgerond. Tussenresultaten worden
niet afgerond. Afronding geldt daarmee niet voor de berekening zelf, maar uitsluitend
voor het tonen van resultaten. De wijze van afronden van te tonen resultaten staat
vrij. In de rekenvoorbeelden in dit handboek is gekozen voor afronding vanwege de
leesbaarheid.
3.4.6 Verdere toelichting rekenwijze
In de tekst van dit handboek zijn op verschillende plaatsen toelichtingen opgenomen
voor de rekenkundige uitwerking.
3.5 Waarderingscomplex
Om te komen tot een marktwaardewaardering van het vastgoed, wordt het gehele bezit,
dat wil zeggen alle verhuureenheden van de toegelaten instelling, opgedeeld in waarderingscomplexen.
Een waarderingscomplex is een samenstel van verhuureenheden, dat bestaat uit vergelijkbare
verhuureenheden voor wat betreft type vastgoed, bouwperiode en locatie, en dat als
één geheel aan een derde partij in verhuurde staat kan worden verkocht. Alle verhuureenheden
van de toegelaten instelling maken deel uit van een waarderingscomplex of zijn een
afzonderlijk waarderingscomplex.
Er bestaat geen minimum voor het aantal verhuureenheden in een waarderingscomplex.
Dit betekent dus dat een waarderingscomplex ook uit één verhuureenheid kan bestaan.
Eveneens geldt dat geen maximum aantal verhuureenheden in een waarderingscomplex wordt
voorgeschreven.
Het kan voorkomen dat een waarderingscomplex bestaat uit DAEB en niet-DAEB-vastgoed.
In dat geval dient, nadat de waarde van het waarderingscomplex is bepaald, de waarde
opgesplitst te worden in een deel dat aan het DAEB-vastgoed, resp. aan het niet-DAEB
deel kan worden toegerekend.
Als wordt voldaan aan de voorwaarden van het waarderingscomplex (bouwperiode, locatie,
logischerwijs als één geheel te verkopen) kan het ook voorkomen dat een waarderingscomplex
bestaat uit een samenstelling van BOG, MOG en/of ZOG-ruimtes, bijvoorbeeld als er
in een intramurale zorglocatie (ZOG) losse units worden verhuurd aan bijvoorbeeld
een kapper (BOG) of zorgopleidingsinstantie (MOG), etc.
Let op: Als bijvoorbeeld meerdere studentenwoningen of (extramurale) zorgeenheden in één
contract zijn verhuurd aan een derde partij, dan gedraagt dit complex zich op basis
van het contract als een BOG-MOG-ZOG-complex en dient het complex conform die uitgangspunten
gewaardeerd te worden.
Let op: Het is niet logisch als één waarderingscomplex bestaat uit objecten op meerdere uit
elkaar liggende locaties, zeker niet wanneer bijvoorbeeld één van beide objecten in
krimp- of aardbevingsgebied ligt. Scheiding van het waarderingscomplex in meerdere
nieuwe waarderingscomplexen is dan het meest logisch. Voor het complex(gedeelte) in
krimpgebied moet de full versie worden toegepast; zie daarvoor het schema in Bijlage
3 van het handboek.
Voor het complex(gedeelte) buiten de krimpgemeente bestaat de keuze om deze via de
basis- of via de full versie te waarderen.
Let op: het is mogelijk dat een complex verhuurbare eenheden bevat waarvoor zowel het doorexploiteer-
als het uitpondscenario geldt, én eenheden waarvoor geen uitpondscenario geldt. Dat
is binnen een complex toegestaan. Bij het bepalen van de waarde van de uitpondwaarde
van het complex moet dan voor niet uitpondbare eenheden de doorexploiteerwaarde meegenomen
worden als vervanger van de uitpondwaarde.
3.6 Doorexploiteer- en uitpondscenario
De bepaling van de toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen vindt plaats aan
de hand van twee scenario’s: enerzijds op basis van het doorexploiteerscenario en
anderzijds op basis van het uitpondscenario. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
-
• Voor reguliere woongelegenheden en parkeren geldt dat de hoogste van het doorexploiteer-
of uitpondscenario wordt gehanteerd. Alleen in de full-versie kan het hanteren van
één deze twee scenario’s worden afgedwongen, als bijvoorbeeld uit marktanalyse blijkt
dat uitponden niet realistisch is kan alleen het doorexploiteerscenario worden gehanteerd.
-
• Niet-zelfstandige eenheden kunnen en zullen in de praktijk niet één voor één uitgepond
worden en voor deze eenheden geldt daarom in de basis- en full-versie uitsluitend
het doorexploiteerscenario.
-
• Voor zelfstandige studenteenheden en zelfstandige extramurale zorgeenheden wordt een
uitpondscenario niet waarschijnlijk geacht. Daarom wordt in de basisversie het doorexploiteerscenario
voorgeschreven. Als marktanalyse aantoont dat een uitpondscenario wel degelijk realistisch
is, mag de externe taxateur in de full versie het uitpondscenario toepassen. Zie ook
Bijlage 4 waardering van studenteenheden.
-
• Bij BOG, MOG en ZOG is alleen het doorexploiteerscenario van toepassing.
Het doorexploiteerscenario veronderstelt dat verhuureenheden worden doorverhuurd.
Daarbij wordt verondersteld dat elk jaar bij een deel van de verhuureenheden, de huurder
verhuist. Bij de leegkomende verhuureenheden wordt de eenheid opnieuw verhuurd en
wordt de huur na mutatie opgetrokken naar de potentiële huur, die bepaald is op basis
van de markthuur met voor gereguleerde woningen als maximum de maximale huur op basis
van het woningwaarderingsstelsel. De maximale huur kan desgewenst ook worden ingevoerd
als de WWS-punten niet beschikbaar zijn. Die maximale huur moet dan wel gelijk zijn
aan de markthuur (zie 5.2.2), en niet de maximale huur volgens het huurbeleid van
een toegelaten instelling (streefhuur).
Aan het einde van de 15-jarige DCF-periode wordt een eindwaarde opgenomen. De kasstromen
en de eindwaarde worden vervolgens contant gemaakt naar het heden en opgeteld om tot
een waarde in het doorexploiteerscenario te komen.
In het uitpondscenario wordt verondersteld dat verhuureenheden bij mutatie leeg worden
verkocht. In tegenstelling tot het doorexploiteerscenario wordt de huur voor deze
verhuureenheden niet opgetrokken, maar wordt daarvoor in de plaats een verkoopkasstroom
en verkoopkosten opgenomen.
Na de 15-jarige DCF-periode wordt de eindwaarde van de nog niet verkochte verhuureenheden
bepaald. De kasstromen en de eindwaarde worden contant gemaakt en vervolgens opgeteld
om tot de waarde in het uitpondscenario te komen.
De waarde op basis van het doorexploiteerscenario, respectievelijk indien van toepassing
het uitpondscenario, is de som van de waarden van alle individuele verhuureenheden
in het waarderingscomplex. Nadat de waarden op basis van beide scenario’s zijn bepaald,
leidt de hoogste waarde van de twee scenario’s uiteindelijk tot de marktwaarde van
het waarderingscomplex.
3.7 Verhuureenheden in exploitatie buiten de landsgrenzen
Voor verhuureenheden buiten de Nederlandse landsgrenzen geldt dat de waardering dient
plaats te vinden met inschakeling van een externe taxateur. De reden hiervoor is dat
het handboek betrekking heeft op de Nederlandse situatie en niet op vastgoed in het
buitenland.
4 MACRO-ECONOMISCHE PARAMETERS
Om de te verwachten kasstromen in de DCF-berekening te bepalen, wordt gebruik gemaakt
van macro- economische parameters. Het gaat hierbij om de prijsinflatie, de loonstijging,
de bouwkostenstijging en de leegwaardestijging. De parameters worden hierna weergegeven.
4.1 Prijsinflatie
De prijsinflatie wordt als basis gehanteerd voor de jaarlijkse indexering van de volgende
posten:
-
– de contracthuur, exclusief de boven inflatoire opslag;
-
– de maximale huur en de liberalisatiegrens volgens het woningwaarderingsstelsel;
-
– de markthuur bij de marktwaarde en de streefhuur bij beleidswaarde;
-
– de OZB, belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten.
Voor jaren 2020 en 2021 wordt aangesloten bij de meest recente prognose van het Centraal
Planbureau (CPB)8. Voor het restant van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de lange termijn verwachting,
conform het (maximale) streven van de Europese Centrale Bank (ECB), waarbij voor 2022
en 2023 een geleidelijke aanpassing naar de doelstelling van 2,00% wordt verondersteld.
Tabel 1: prijsinflatie
Prijsinflatie
|
2019
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026 e.v.
|
Prijsinflatie
|
2,60%
|
1,40%
|
1,40%
|
1,60%
|
1,80%
|
2,00%
|
2,00%
|
2,00%
|
4.2 Loonstijging
De loonstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de beheerkosten marktwaarde
exclusief de zakelijke lasten. Voor de beleidswaarde geldt deze index voor de post
beheer.
In het uitpondscenario met een zeven jaar exploitatieverplichting is deze index van
toepassing op de juridische splitsingskosten.
Voor de jaren 2020 en 2021 wordt aangesloten bij de meest recente prognose van het
CPB.9 Voor het restant van de prognoseperiode wordt vanaf 2023 aangesloten bij de reële
groei van de lonen in het verleden, die gemiddeld ongeveer 0,5% boven inflatie was.
Voor het jaar 2022 wordt een index midden tussen die van 2021 en 2023 gekozen.
Tabel 2: loonstijging
Loonstijging
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026 e.v.
|
Loonstijging
|
2,50%
|
1,40%
|
1,95%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
4.3 Bouwkostenstijging
De bouwkostenstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de onderhoudskosten,
en de verouderingskosten. In het uitpondscenario met een zeven jaar exploitatieverplichting
is deze index van toepassing op de technische splitsingskosten voor zover opgevoerd
in een full waardering.
Voor de veronderstelde bouwkostenstijging is aangesloten bij de loonstijging zoals
ontleend aan de prognose van het CPB.
Voor de jaren 2020 en 2021 wordt echter uitgegaan van een hogere stijging als gevolg
van de spanning tussen vraag en aanbod op de bouwmarkt. In 2019 steeg de outputindex
nieuwbouwwoningen volgens het CBS met 4,6% en volgens Bouwkostenkompas met 1,3%. De
stijging van de outputindex tot en met het tweede kwartaal 2020 is volgens het CBS
6,9% en volgens Bouwkostenkompas nagenoeg 0,0%. Voor 2020 wordt een gemiddelde van
deze twee uitkomsten gehanteerd: 3,5%.
Vanaf 2022 is de bouwkostenstijging weer gelijkgesteld aan bij de loonkostenstijging.
In 2021 is de bouwkostenstijging gesteld op een waarde tussen die van 2020 en van
2022.
Tabel 3: bouwkostenstijging
Bouwkostenstijging
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026 e.v.
|
Bouwkostenstijging
|
3,50%
|
3,00%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
4.4 Leegwaardestijging
De leegwaardestijging vormt de basis voor de stijging van de verkoopopbrengst in het
uitpondscenario. Omdat er regionale verschillen zijn, is de leegwaardestijging voor
elke provincie en voor de vier grote steden afzonderlijk weergegeven. Over 2019 en
2020 gaat het daarbij om de gerealiseerde stijgingen op basis van gegevens van de
Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK) van het Kadaster. Vanaf 2021 is verondersteld
dat de leegwaardestijging na één jaar uitkomt op 2,0%. Dit sluit aan bij de lange
termijn verwachting dat de leegwaardestijging trendmatig gelijk is aan de veronderstelde
prijsinflatie en bij de manier waarop taxateurs de leegwaarde inschatten. Hoewel de
recente prijsstijging in de meeste regio’s boven de trend ligt, is het niet zeker
dat deze prijsstijgingen zich door zullen zetten. Daarom is vanaf 2022 gekozen voor
een trendmatige, veilige benadering.
Tabel 4: leegwaardestijging naar provincie en de vier grote steden (Bron: Kadaster)
Regio
|
2019
|
2020
|
2021
|
2022 e.v.
|
Groningen
|
6,90%
|
11,00%
|
6,50%
|
2,00%
|
Friesland
|
7,20%
|
6,10%
|
4,10%
|
2,00%
|
Drenthe
|
8,20%
|
8,80%
|
5,40%
|
2,00%
|
Overijssel
|
6,50%
|
9,00%
|
5,50%
|
2,00%
|
Flevoland
|
9,00%
|
9,30%
|
5,70%
|
2,00%
|
Gelderland
|
6,60%
|
7,50%
|
4,80%
|
2,00%
|
Utrecht (provincie)
|
6,80%
|
7,40%
|
4,70%
|
2,00%
|
Noord-Holland
|
6,70%
|
6,30%
|
4,20%
|
2,00%
|
Zuid-Holland
|
7,20%
|
8,20%
|
5,10%
|
2,00%
|
Zeeland
|
7,70%
|
7,00%
|
4,50%
|
2,00%
|
Noord-Brabant
|
6,40%
|
7,00%
|
4,50%
|
2,00%
|
Limburg
|
6,90%
|
7,30%
|
4,70%
|
2,00%
|
Amsterdam
|
5,70%
|
5,30%
|
3,70%
|
2,00%
|
’s-Gravenhage
|
8,00%
|
7,00%
|
4,50%
|
2,00%
|
Rotterdam
|
8,20%
|
7,80%
|
4,90%
|
2,00%
|
Utrecht (gemeente)
|
9,20%
|
8,90%
|
5,50%
|
2,00%
|
Nederland
|
6,90%
|
7,50%
|
4,80%
|
2,00%
|
5 WOONGELEGENHEDEN
Dit hoofdstuk behandelt de te hanteren gegevens en uitgangspunten voor de waardering
van woongelegenheden. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen objectgegevens en modelparameters.
De objectgegevens zijn specifieke gegevens die op het niveau van de verhuureenheid,
of op het niveau van het complex waartoe de verhuureenheid behoort, beschikbaar dienen
te zijn. Deze gegevens komen uit de basisadministratie van de toegelaten instelling.
In tabel 5 objectgegevens is in de laatste kolom aangegeven of een gegeven op verhuureenheid
(VHE) dan wel op complex niveau beschikbaar is. In de waardering zelf staat het de
taxateur vrij complex gegevens op complex niveau of op VHE-niveau op te voeren.
De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van
de marktwaarde en waarover dit handboek uitsluitsel geeft.
5.1 Objectgegevens
De onderstaande tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor woongelegenheden
van de toegelaten instelling. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen gegevens die betrekking
hebben op het waarderingscomplex en op de afzonderlijke verhuureenheden.
Tabel 5: objectgegevens voor woongelegenheden
Objectgegevens
|
Omschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de periode 2016 tot en met 2020.
|
complex
|
Aangebroken complex
|
Van het waarderingscomplex zijn reeds afzonderlijke verhuureenheden verkocht.
|
complex
|
Gesplitst complex
|
Het waarderingscomplex is wel of niet voor verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
gesplitst. Onder een gesplitst complex wordt verstaan een complex dat reeds kadastraal
is gesplitst (in appartementsrechten), teneinde de verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
mogelijk te maken.
|
complex
|
Mogelijkheid van verkoop
|
Het maximaal aantal verkoopbare verhuureenheden als percentage van het totaal aantal
verhuureenheden per waarderingscomplex. Dit maximum geldt als een plafond. Uitponden
vindt plaats tegen de mutatiekans. Als dit plafond wordt bereikt, dan stop het uitponden.
|
complex
|
Exploitatiebeperking 7 jaar van toepassing
|
Is wel of niet de exploitatiebeperking van 7 jaar van toepassing op de VHE / het complex?
Let op: dit geldt alleen voor blijvend gereguleerde woningen (zie biilage 1 voor een
definitie van blijvend gereguleerd) Voor potentieel te liberaliseren woningen geldt
de mogelijkheid tot het aanvragen van een gemeentelijke zienswijze.
|
complex
|
Sloop- of nieuwbouwcomplex
|
Is het complex een sloop- of nieuwbouwcomplex. Dit gegeven is van belang voor het
uitpondscenario in combinatie met aanvangsleegstand.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid onderscheiden naar EGW, MGW, studenteneenheid of zorgeenheid (extramuraal).
|
VHE
|
Zelfstandige verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een zelfstandige verhuureenheid.
|
VHE
|
Gereguleerde verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een gereguleerde huurovereenkomst bij de verhuureenheid.
|
VHE
|
DAEB of niet-DAEB
|
Is de verhuureenheid DAEB of niet-DAEB
|
VHE
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Renovatiejaar
|
Jaar waarin de VHE, conform de definitie van renovatie in de bijlage 1 (definities),
is gerenoveerd.
|
VHE
|
Vrijgesteld van verhuurderheffing
|
Wel of niet vrijgesteld van verhuurderheffing omdat de VHE een Rijksmonument is.
|
VHE
|
Oppervlakte
|
De gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid in vierkante meters.
|
VHE
|
WWS-punten
|
Het aantal punten volgens het woningwaarderingstelsel van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Woning voldoet aan 15%-huuropslag eisen voor beschermd stads- of dorpsgezicht
|
Wel of niet.
Bij woningen (van vóór 1945) behorend tot een beschermd stadsgezicht of dorpsgezicht,
waarvoor is voldaan aan de voorschriften van aantoonbare investeringen ten behoeve
van het behoudt van het beschermde stads- of dorpsgezicht, geldt een toeslag van 15%
van de maximale huurprijs volgens het WWS.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
De overeengekomen kale maandhuur van de verhuureenheid op peildatum 31-12-2020.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op peildatum 31-12-2020.
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2020. Deze kent doorgaans waardepeildatum
01-01-2019. Indien de WOZ-waarde in de beschikking een andere peildatum kent, dan
moet hier rekening mee worden gehouden.
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud nodig om de woning op de lange termijn als huurwoning
te kunnen blijven exploiteren, ten dele gebaseerd op de meerjaren onderhouds prognose
(MJOP).
|
VHE
|
Bedrag achterstallig onderhoud
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee het achterstallig onderhoud kan worden verholpen.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend
afgekocht erfpacht, tijdelijk1 erfpacht met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2020 van toekomstige erfpachtverplichtingen
(zie paragraaf 5.2.17)
|
VHE
|
X Noot
1De term tijdelijk erfpacht is synoniem aan de term voortdurende erfpacht
Nadere duiding:
-
• Alle vier woningtypen kunnen of zelfstandig of onzelfstandig zijn. Primair bepalen
woningkenmerken of er sprake is van zelfstandigheid. Een zelfstandige woning is een
woning met eigen toegang en eigen keuken en toilet.
Het kan echter ook zijn dat een -op basis van woningkenmerken -zelfstandige woning
meerdere huurcontracten kent. Hierbij delen huurders gemeenschappelijke ruimtes zoals
keuken, badkamer en toilet. Daarmee is er geen sprake van een zelfstandige eenheid
maar van een verzameling van onzelfstandige eenheden, één eenheid voor elk huurcontract.
-
• De ‘mogelijkheid van verkoop’ ziet op de situaties van verkoopbeperkingen (uitponden)
waarvoor een juridische (en daarmee voor een koper van het complex afdwingbare) basis
is. Bijvoorbeeld in het geval dat de gemeente een verkoopbeklemming heeft opgelegd
of indien een verkoopbeperking met kettingbeding in een eerdere koopovereenkomst is
vastgelegd.
-
• Het objectgegeven renovatiejaar is vanaf het handboek 2020 toegevoegd aan de objectgegevens
voor woongelegenheden. Het renovatiejaar is het jaar waarin, volgens de definitie
van renovatie in bijlage 1, de woongelegenheid is gerenoveerd. Als renovatie plaatsvond
en een renovatiejaar is opgevoerd, dan moet bij het bepalen van de van het bouwjaar
afhankelijke gegevens als instandhoudingsonderhoud, markthuur en discontovoet, het
renovatiejaar genomen worden om de bouwjaarklasse te bepalen. Is geen renovatiejaar
opgevoerd dan moet het bouwjaar genomen worden om de bouwjaarklasse te bepalen.
-
• Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden is het feit of een eenheid zelfstandig
of onzelfstandig is van grote invloed op de waarde. Deze typering vraagt daarom extra
aandacht bij uitwerking van de gegevens voor een waardering. Verder geldt dat gelabelde
studenteneenheden die bestaan uit meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden
verhuurd, via het model van MGW danwel EGW dienen te worden getaxeerd. Het betreft
hier immers een EGW of MGW met één huurcontract. Zie verder ook de toelichting en
matrix in Bijlage 4: Waardering Studentcomplexen.
-
• Er zijn voorwaarden verbonden aan de 15%-huuropslag voor woningen in een beschermd
dorps- of stadsgezicht. Deze voorwaarden zijn te vinden in de wettelijke regeling
'Besluit huurprijzen woonruimte d.d. 01-07-2018' onder Artikel 8a. Samengevat moet
de woonruimte voldoen aan vier kenmerken. De woning is (1) gelegen in beschermd stads-
en dorpsgezicht, (2) geen Rijkmonument (3) gebouwd vóór 1945, en (4) er zijn daadwerkelijk
kosten gemaakt voor de instandhouding van de monumentale waarde van de woonruimte.
Panden die zijn gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, maar waaraan recent
geen extra onderhoudskosten zijn uitgegeven ten behoeve van het behoud van de monumentale
waarde, komen dan ook niet in aanmerking voor de hogere maximale huurprijs.
5.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de verhuureenheden in de
waarderingscomplexen plaats, waarbij gebruik wordt gemaakt van de hierboven aangegeven
objectgegevens. Het betreft hier de modelparameters voor de basisversie. In hoofdstuk
8 worden de vrijheidsgraden beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden
gemaakt om af te wijken van de basisversie.
5.2.1 Leegwaarde
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de kosten koper, vrij van
huur en overige lasten. De leegwaarde is synoniem voor de term 'marktwaarde vrij van
huur en gebruik'. De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen,
zodra de mogelijkheid tot de verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijkgesteld aan de geïndexeerde WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen
dat de beschikbare WOZ-beschikking in 2020 is afgegeven en daarmee betrekking heeft
op de waardepeildatum 1 januari 2019. De WOZ-waarde van de WOZ-beschikking dient dan
te worden geïndexeerd met de leegwaardestijging van 2019 en 2020 om een leegwaarde
te krijgen met peildatum 31 december 2020. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 2019 nog niet beschikbaar is, dan wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 2020 al beschikbaar is, dient deze waarde te worden aangepast zodanig dat
de WOZ-waarde als objectgegeven de waardepeildatum 1 januari 2019 heeft.
Rekenkundige uitwerking: WOZ-waarde als grondslag
De geïndexeerde WOZ-waarde vormt de grondslag van de verhuurderheffing. De verhuurderheffing
wordt in een kalenderjaar bepaald op basis van de WOZ-beschikking van dat jaar. In
die beschikking is de WOZ-waarde opgenomen primo het jaar voorafgaand aan het beschikkingsjaar.
Voorbeeld:
De grondslag voor het bepalen van de verhuurderheffing in 2023 is de WOZ-beschikking
2023 en daarmee de WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2022 oftewel primo 2022. Omdat
de grondslag primo kalenderjaar is, vormt de grondslag een uitzondering op de regel
van medio indexeren. De grondslag wordt primo bepaald.
Stel: u wilt de verhuurderheffing berekenen in het jaar 2023. De grondslag daarvoor
is de peildatum primo 2022. U beschikt over een WOZ-beschikking van 2020 waarin een
waarde van € 100.000 staat vermeld met de peildatum primo 2019. Om de gewenste grondslag
primo 2022 te bepalen moet u dus de WOZ-waarde uit de beschikking 2020 (peildatum
primo 2019) indexeren met de index over 2019, 2020 en over 2021 om zo de waarde primo
2022 te bepalen. Stel dat de index 2019 gelijk is aan 6,90%, de index 2020 gelijk
is aan 7,50%, en de index 2021 gelijk aan 4,80%, dan is de grondslag gelijk aan € 100.000
* (1 + 6,90%) * (1 + 7,50%) * (1 + 4,80%) = € 120.434.
Rekenkundige uitwerking leegwaarde en verkoopopbrengsten in uitpondscenario:
In het uitpondscenario zijn de bruto inkomsten uit verkoop gelijk aan de leegwaarde.
Volgens het algemene principe vallen kasstromen, en dus ook verkoop, midden in een
kalenderjaar. De leegwaarde is dus de leegwaarde medio jaar.
Voorbeeld:
Stel: u moet de leegwaarde in het kalenderjaar 2022 bepalen. Net als in het vorige
voorbeeld beschikt u over een WOZ-beschikking 2020 met daarin een WOZ-waarde op peildatum
primo 2019 van € 100.000. Gegeven de indexen in het bovenstaande voorbeeld is de leegwaarde
primo 2022 gelijk aan € 120.434. Stel de index in 2022 is 2%, dan is de leegwaarde
ultimo 2022 gelijk aan € 122.842. De gezochte leegwaarde medio is het gemiddelde van
de leegwaarde primo en ultimo (€ 120.434 + € 122.842)/2 is € 121.638. (Ofwel: ongeveer
120.434 * 1,020,5)
5.2.2 Markthuur van eengezins- en meergezinswoningen
De markthuur is de (kale) huurprijs per maand van een verhuureenheid die, uitgaande
van optimale marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op de waardepeildatum 31 december
2020. In het doorexploiteerscenario wordt de markthuur gebruikt voor het bepalen van
de nieuwe huur nadat een woning is gemuteerd. In het uitpondscenario speelt de markthuur
een rol als er sprake is van juridische beklemmingen (verkoopbeperking). Door deze
beklemmingen kan het voorkomen dat slechts een deel van de verhuureenheden in een
complex mag worden verkocht. Indien dit deel is bereikt, mag vanaf dat moment niet
meer worden verkocht in het uitpondscenario, maar zal bij mutatie sprake zijn van
wederverhuur. In dat geval is de markthuur van belang bij het bepalen van de nieuwe
huur na mutatie. Voorts dient bij leegstand ook de markthuur genomen te worden, in
plaats van de contracthuur.
De parameters voor de markthuur per vierkante meter gebruiksoppervlak is bepaald op
basis van een regressie analyse van de in het validatieonderzoek over 2019 opgenomen
full waarderingen. De volgende woningkenmerken dienen daarbij als basis van de regressie:
zij zijn de onafhankelijke variabelen die de markthuur per maand per eenheid bepalen:
-
• Gebruiksoppervlakte (GO).
-
• De WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2019 ingedeeld in 9 klassen
-
• Bouwjaar ingedeeld in 7 klassen
-
• Woningtype ingedeeld in twee typen
-
• Regio opgedeeld in de 40 COROP-gebieden plus de vier grote steden, totaal 44 gebieden.
De markthuur per maand wordt bepaald volgens de volgende vergelijking:
Hierbij is:
-
• Markthuur: de markthuur per maand op prijspeil 31 december 2020
-
• GO: het gebruiksoppervlak van de woning in vierkante meters
-
• Huurref: de markthuur per m² GBO van de referentiewoning op peildatum 31 december 2019
-
• fWOZ: een factor afhankelijk van de WOZ-waarde klasse
-
• fBouwjaar: een factor afhankelijk van de bouwjaarklasse van de woning
-
• fType: een factor afhankelijk van het type (EGW of MGW) van de woning
-
• fRegio: een factor afhankelijk van het gebied waar de woning toe behoort
-
• fMarkt: een factor afhankelijk van het gebied waar de woning toe behoort. Deze factor weerspiegelt
de ontwikkeling van de markthuren in 2020 per gebied. Deze factor is vastgesteld op
basis van gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) over de gerealiseerde
markthuren van woningen per maand over de periode januari 2017 tot en met juni 2020.
Deze factor is nodig omdat de regressieanalyse in het validatieonderzoek gaat over
de markthuren per 31 december 2019. Om de markthuur per 31 december 2020 te bepalen
moet op de markthuur per 31 december 2019 nog een index worden toegepast uitgedrukt
in fMarkt.
In deze paragraaf zijn de verschillende factoren per klasse in tabellen opgenomen.
Voor de referentiewoning leidt de doorgerekende vergelijking tot een markthuur van
€ 744,– per maand prijspeil 31 december 2020.
Tabel 6: referentiewoning
Referentieobject markthuur
|
|
Kenmerk
|
Klasse
|
WOZ-waarde 1 januari 2019 klasse
|
125.000 tot 150.000
|
Bouwjaarklasse
|
1975 tot 1990
|
Type verhuureenheid
|
MGW
|
GBO
|
80 m2
|
COROP gebied plus G4
|
’s-Gravenhage
|
Markthuur per m2 GBO/maand 31-12-2019
|
|
Huurref: de markthuur per m² GBO per maand van de referentiewoning prijspeil 31-12-2019
De markthuur per m2 GBO per maand van de referentiewoning bedraagt € 9,28.
fWOZ: factor geïndexeerde WOZ-waarde klasse
De eerste factor in de vergelijking is afhankelijk van de WOZ-waarde van de woning
op prijspeil 1 januari 2019.
Tabel 7: factor WOZ-waarde op 1 januari 2019 klasse: fWOZ
WOZ-waarde 1 januari 2019 klasse
|
Factor
|
WOZ-waarde 1 januari 2019 klasse
|
Factor
|
≤ 50.000
|
0,731
|
> 150.000 ≤ 175.000
|
1,062
|
> 50.000 ≤ 75.000
|
0,779
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
1,120
|
> 75.000 ≤ 100.000
|
0,866
|
> 200.000 ≤ 250.000
|
1,192
|
> 100.000 ≤ 125.000
|
0,937
|
> 250.000
|
1,369
|
> 125.000 ≤ 150.000
|
1,000
|
|
|
fBouwjaar: factor afhankelijk van bouwjaarklasse
Tabel 8: factor bouwjaarklasse: fBouwjaar
Bouwjaarklasse
|
Factor
|
Bouwjaarklasse
|
Factor
|
< 1920
|
1,104
|
≥ 1975 < 1990
|
1,000
|
≥ 1920 < 1940
|
1,073
|
≥ 1990 < 2005
|
1,014
|
≥ 1940 < 1960
|
0,992
|
≥ 2005
|
1,010
|
≥ 1960 < 1975
|
0,973
|
|
|
fType: factor afhankelijk van woningtype
Tabel 9: factor woningtype: fType
Woningtype
|
Factor
|
Woningtype
|
Factor
|
EGW
|
0,959
|
MGW
|
1,000
|
fRegio: factor afhankelijk van COROP-gebied en G4
Tabel 10: factor COROP-gebied en G4
COROP-gebied G4
|
Factor
|
COROP-gebied G4
|
Factor
|
Oost-Groningen
|
0,972
|
Agglomeratie Haarlem
|
1,096
|
Delfzijl en omgeving
|
0,965
|
Zaanstreek
|
1,082
|
Overig Groningen
|
1,039
|
Groot-Amsterdam
|
1,107
|
Noord-Friesland
|
1,025
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
1,132
|
Zuidwest-Friesland
|
1,011
|
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
|
1,187
|
Zuidoost-Friesland
|
1,002
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
0,991
|
Noord-Drenthe
|
0,953
|
Delft en Westland
|
0,997
|
Zuidoost-Drenthe
|
0,943
|
Oost-Zuid-Holland
|
1,065
|
Zuidwest-Drenthe
|
1,016
|
Groot-Rijnmond
|
1,071
|
Noord-Overijssel
|
1,013
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
1,113
|
Zuidwest-Overijssel
|
1,020
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
0,893
|
Twente
|
0,958
|
Overig Zeeland
|
1,005
|
Veluwe
|
0,993
|
West-Noord-Brabant
|
0,995
|
Achterhoek
|
0,988
|
Midden-Noord-Brabant
|
1,048
|
Arnhem/Nijmegen
|
1,076
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
1,042
|
Zuidwest-Gelderland
|
1,016
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
1,008
|
Utrecht
|
1,080
|
Noord-Limburg
|
0,971
|
Kop van Noord-Holland
|
0,970
|
Midden-Limburg
|
0,996
|
Alkmaar en omgeving
|
1,057
|
Zuid-Limburg
|
1,063
|
IJmond
|
1,223
|
Flevoland
|
1,092
|
G4
|
|
G4
|
|
Amsterdam
|
1,280
|
Rotterdam
|
1,120
|
‘s-Gravenhage
|
1,000
|
Utrecht (gemeente)
|
1,171
|
fMarkt: factor afhankelijk van COROP-gebied en G4
Tabel 11: factor markt COROP-gebied en G4
COROP-gebied G4
|
Factor
|
COROP-gebied G4
|
Factor
|
Oost-Groningen
|
1,017
|
Agglomeratie Haarlem
|
1,070
|
Delfzijl en omgeving
|
1,078
|
Zaanstreek
|
1,054
|
Overig Groningen
|
1,045
|
Groot-Amsterdam
|
1,012
|
Noord-Friesland
|
1,006
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
1,041
|
Zuidwest-Friesland
|
1,029
|
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
|
0,993
|
Zuidoost-Friesland
|
1,007
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
1,065
|
Noord-Drenthe
|
1,015
|
Delft en Westland
|
1,017
|
Zuidoost-Drenthe
|
1,149
|
Oost-Zuid-Holland
|
1,048
|
Zuidwest-Drenthe
|
1,028
|
Groot-Rijnmond
|
1,021
|
Noord-Overijssel
|
1,086
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
1,053
|
Zuidwest-Overijssel
|
1,039
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
1,071
|
Twente
|
1,061
|
Overig Zeeland
|
1,054
|
Veluwe
|
1,025
|
West-Noord-Brabant
|
1,010
|
Achterhoek
|
1,029
|
Midden-Noord-Brabant
|
0,990
|
Arnhem/Nijmegen
|
1,038
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
1,038
|
Zuidwest-Gelderland
|
1,057
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
1,079
|
Utrecht
|
1,040
|
Noord-Limburg
|
1,046
|
Kop van Noord-Holland
|
1,080
|
Midden-Limburg
|
1,076
|
Alkmaar en omgeving
|
1,048
|
Zuid-Limburg
|
1,047
|
IJmond
|
1,072
|
Flevoland
|
1,129
|
G4
|
|
G4
|
|
Amsterdam
|
1,002
|
Rotterdam
|
1,046
|
‘s-Gravenhage
|
1,002
|
Utrecht (gemeente)
|
1,124
|
Voorbeeld berekening markthuur
Bepaal de markthuur van een EGW van 100 m2 GBO, WOZ-waarde op 1 januari 2019 van € 160.000,–, bouwjaar 1980 in de gemeente Rotterdam.
De parameters voor de vergelijking zijn dan:
-
• GO = 100
-
• Huurref = 9,28
-
• fWOZ= 1,062
-
• fBouwjaar = 1,000
-
• fType = 0,959
-
• fRegio = 1,120
-
• fMarkt = 1,046.
De resulterende markthuur bedraagt dan € 951,– per maand op prijspeil 31-12-2020.
5.2.3 Markthuur van studenteneenheden en extramurale zorgeenheden
Voor studenteneenheden en extramurale zorgeenheden zijn onvoldoende gegevens beschikbaar
om een markthuur op te baseren. Aansluitend bij de praktijk, is daarom de markthuur
voor studenteneenheden en extramurale zorgeenheden gelijkgesteld aan de maximale huur
volgens het woningwaarderingsstelsel.
Voor studenteneenheden geldt daarbij in de basisversie de kwaliteitskortingsgrens
als maximum voor de markthuur. Voor het jaar 2020 is de kwaliteitskortingsgrens gelijk
aan € 432,51 per maand. Voor 2021 wordt deze grens eind 2020 opnieuw bepaald door
indexering. De kwaliteitskortingsgrens is tevens het huurniveau bij een leegstaande
studenteneenheid.
Let op: voor studenteneenheden geldt de kwaliteitskortingsgrens als maximum uitsluitend voor de bepaling van de markthuur in het eerste jaar en dit uitsluitend
in de basis waardering. In de full waardering kan de taxateur afwijken van dit maximum en een markthuur
hoger dan de kwaliteitskortingsgrens opvoeren.
De kwaliteitskortingsgrens geldt niet voor de contracthuren. Een contracthuur kan
boven die grens liggen. Voor de eerstejaars contracthuur geldt tevens de algemene
regel dat deze niet hoger kan zijn dan de maximale huur volgens het WWS.
Tabel 12: markthuur studenteneenheden, kwaliteitskortingsgrens 2020 en 2021 (indicatief)
Markthuur studenteneenheden
|
|
Kwaliteitskortingsgrens 2020
|
€ 432,51 per maand
|
Kwaliteitskortingsgrens 2021
|
€ 442,46 per maand (indicatief)
|
De kwaliteitskortingsgrens is het bedrag genoemd in artikel 20 Wet op de Huurtoeslag.
De kwaliteitskortingsgrens 2021 wordt definitief vastgesteld met de regeling huurtoeslaggrenzen
2021.
5.2.4 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit instandhoudingsonderhoud, beheerkosten, belastingen
verzekeringen, overige zakelijke lasten en verhuurderheffing.
Het uitvoeren van achterstallig onderhoud valt strikt genomen niet onder exploitatiekosten
maar wordt hierna, tezamen met de overige kostensoorten, nader toegelicht.
In de volgende paragraaf wordt instandhoudingsonderhoud uitvoerig behandeld. De overige
exploitatiekosten worden in paragraaf 5.2.6 behandeld.
Toelichting uitwerking exploitatiekosten:
Voor het indexeren van de meeste exploitatiekosten geldt het medio principe. Zijn
bijvoorbeeld de instandhoudingskosten op prijspeil 31-12-2020 gelijk aan € 800 per
jaar per VHE en u wilt de geïndexeerde waarde voor 2021 bepalen gegeven een index
van 3,00% over 2021, dan is de berekening als volgt:
-
• Primo 2021 bedragen de kosten € 800
-
• Ultimo 2021 bedragen de kosten € 800 * (1 + 3,00%) is € 824
-
• De kosten medio zijn het gemiddelde van primo en ultimo, in dit voorbeeld dus € 812.
Dit principe is naast op instandhoudingsonderhoud ook toepasbaar op de overige exploitatiekosten.
Uitzonderingen op dit principe zijn de OZB en de verhuurderheffing. De verhuurderheffing
is gebaseerd op een grondslag primo kalenderjaar zoals eerder toegelicht in de paragraaf
5.2.1 Leegwaarde. De OZB wordt primo jaar geïndexeerd met de prijsinflatie zoals toegelicht
in paragraaf 3.4.2.
Exploitatiekosten in het uitpondscenario
In het uitpondscenario moet rekening gehouden worden met het uit exploitatie gaan
van woningen. Het medio jaar principe veronderstelt dat uitponden halverwege het jaar
plaatsvindt. Stel dat de mutatiegraad in 2021 gelijk is aan 5% is, dan is in de eerste
helft 2021 100% in exploitatie en in de tweede helft 95%.
Toegepast op bovenstaand voorbeeld zijn de kosten instandhouding in 2021 gelijk aan
100% van € 800 plus 95% van € 828 gedeeld door 2. In formule is dat (100% * € 800
+ 95% * € 824)/2 is € 791.
Bij het uitpondscenario worden bij mutatie ook geen mutatiekosten gemaakt.
5.2.5 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te
houden, als waarin het zich op de waardepeildatum bevindt. Uitgangspunt daarbij is
dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud, als er wel sprake is van achterstallig
onderhoud, dan moet dit separaat gecorrigeerd worden, zoals omschreven in paragraaf
5.2.6.1.
Bij instandhoudingsonderhoud gaat het niet om investeringen die leiden tot een verbetering
van de kwaliteit van de verhuureenheid. Het instandhoudingsonderhoud leidt daarmee
ook niet tot een hogere huur.
Een uitgebreide definitie en afbakening van instandhoudingsonderhoud is opgenomen
in bijlage 1 met definities van dit handboek onder de kop onderhoud.
De methodiek en normen voor instandhoudingsonderhoud wijken vanaf het handboek 2019
af van de voorgaande handboeken. De normen zijn gebaseerd op een jaarlijks uit te
voeren onderzoek naar de kosten van instandhoudingsonderhoud dat in 2020 is uitgevoerd
door de Brink Groep.
De beide laatste punten komen ook aan de orde in paragraaf 5.2.20 over de eindwaarde.
De nieuwe methode voor omgaan met instandhoudingsonderhoud heeft ook consequenties
voor de berekening van deze eindwaarde.
In de volgende paragrafen zijn de normen voor instandhoudingsonderhoud opgenomen eerst
voor het doorexploiteer- en vervolgens voor het uitpondscenario. De normen zijn naast
afhankelijk van het scenario afhankelijk van:
-
• Het type woongelegenheid. Vijf typen zijn gedefinieerd: eengezinswoningen (EGW), meergezinswoningen (MGW),
zelfstandige studenteneenheden, onzelfstandige studenteneenheden en extramurale zorgeenheden.
-
• De bouwjaarklasse van VHE. De volgende klassen zijn gedefinieerd;
-
° Bouwjaar voor 1940;
-
° Bouwjaar vanaf 1940 tot 1960;
-
° Bouwjaar vanaf 1960 tot 1975;
-
° Bouwjaar vanaf 1975 tot 1990;
-
° Bouwjaar vanaf 1990 tot 2005;
-
° Bouwjaar vanaf jaar 2005.
Voor de duidelijkheid: het achter ‘vanaf’ genoemde jaartal valt binnen de klasse en
achter ‘tot’ genoemde jaartal buiten de klasse. Zo valt 1940 binnen de klasse 1940
tot 1960 maar 1960 valt in de volgende klasse van 1960 tot 1975.
-
• De grootteklasse van een VHE gemeten naar het aantal m² GBO. Vijf klassen worden onderscheiden;
-
° Kleiner dan 40 m2 GBO;
-
° Vanaf 40 tot 60 m2 GBO;
-
° Vanaf 60 tot 80 m2 GBO;
-
° Vanaf 80 tot 100 m2 GBO;
-
° Vanaf 100 tot 120 m2 GBO;
-
° Groter of gelijk aan 120 m2 GBO.
De opgenomen bedragen hebben als prijspeil de waarderingsdatum van 31 december 2020.
5.2.5.1 Instandhoudingsonderhoud doorexploiteerscenario
In de tabellen in deze paragraaf zijn de normen voor instandhoudingsonderhoud opgenomen
voor de vijf typen woongelegenheden in het scenario doorexploiteren.
Tabel 13: Onderhoud EGW in doorexploiteerscenario
EGW doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.282
|
1.259
|
1.261
|
1.267
|
1.260
|
1.254
|
>=40 < 60
|
1.434
|
1.398
|
1.389
|
1.382
|
1.378
|
1.368
|
>= 60 < 80
|
1.531
|
1.488
|
1.480
|
1.465
|
1.463
|
1.451
|
>= 80 < 100
|
1.630
|
1.581
|
1.579
|
1.557
|
1.558
|
1.544
|
>= 100 < 120
|
1.854
|
1.789
|
1.750
|
1.756
|
1.756
|
1.738
|
>= 120
|
1.928
|
1.858
|
1.865
|
1.821
|
1.830
|
1.810
|
Tabel 14: Onderhoud MGW in doorexploiteerscenario
MGW doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.091
|
1.141
|
1.159
|
1.176
|
1.242
|
1.245
|
>=40 < 60
|
1.162
|
1.203
|
1.241
|
1.255
|
1.315
|
1.317
|
>= 60 < 80
|
1.269
|
1.297
|
1.352
|
1.360
|
1.414
|
1.415
|
>= 80 < 100
|
1.416
|
1.430
|
1.493
|
1.492
|
1.541
|
1.540
|
>= 100 < 120
|
1.549
|
1.549
|
1.624
|
1.616
|
1.661
|
1.658
|
>= 120
|
1.645
|
1.634
|
1.724
|
1.711
|
1.761
|
1.747
|
Tabel 15: Onderhoud zelfstandige studenteneenheden in doorexploiteerscenario
Zelfstandige studenteneenheden doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.142
|
1.127
|
1.123
|
1.172
|
1.211
|
1.210
|
>=40 < 60
|
1.223
|
1.204
|
1.206
|
1.264
|
1.322
|
1.319
|
>= 60 < 80
|
1.333
|
1.309
|
1.316
|
1.380
|
1.456
|
1.452
|
>= 80 < 100
|
1.425
|
1.394
|
1.400
|
1.469
|
1.561
|
1.555
|
>= 100 < 120
|
1.529
|
1.491
|
1.497
|
1.572
|
1.682
|
1.674
|
>= 120
|
1.625
|
1.581
|
1.590
|
1.671
|
1.796
|
1.787
|
Tabel 16: Onderhoud onzelfstandige studenteneenheden in doorexploiteerscenario
Onzelfstandige studenteneenheden doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
353
|
355
|
365
|
377
|
410
|
420
|
>=40 < 60
|
667
|
645
|
664
|
675
|
746
|
760
|
>= 60 < 80
|
846
|
817
|
835
|
840
|
933
|
944
|
>= 80 < 100
|
1.156
|
1.114
|
1.128
|
1.120
|
1.256
|
1.261
|
>= 100 < 120
|
1.205
|
1.160
|
1.179
|
1.169
|
1.306
|
1.311
|
>= 120
|
1.230
|
1.184
|
1.204
|
1.193
|
1.330
|
1.335
|
Tabel 17: Onderhoud extramurale zorgeenheden in doorexploiteerscenario
Extramurale zorgeenheden doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.039
|
1.107
|
1.113
|
1.210
|
1.391
|
1.395
|
>=40 < 60
|
1.129
|
1.183
|
1.195
|
1.288
|
1.460
|
1.464
|
>= 60 < 80
|
1.241
|
1.281
|
1.297
|
1.385
|
1.550
|
1.553
|
>= 80 < 100
|
1.356
|
1.382
|
1.392
|
1.473
|
1.633
|
1.634
|
>= 100 < 120
|
1.475
|
1.486
|
1.495
|
1.569
|
1.722
|
1.722
|
>= 120
|
1.580
|
1.578
|
1.588
|
1.656
|
1.803
|
1.802
|
5.2.5.2 Instandhoudingsonderhoud uitpondscenario
In de tabellen in deze paragraaf zijn de normen voor instandhoudingsonderhoud opgenomen
voor de vijf typen woongelegenheden in het scenario uitponden.
Tabel 18: Onderhoud EGW in uitpondscenario
EGW uitpondscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
622
|
604
|
558
|
541
|
519
|
526
|
>=40 < 60
|
699
|
670
|
617
|
577
|
543
|
559
|
>= 60 < 80
|
752
|
715
|
653
|
599
|
558
|
580
|
>= 80 < 100
|
807
|
763
|
689
|
622
|
572
|
601
|
>= 100 < 120
|
929
|
867
|
772
|
673
|
606
|
650
|
>= 120
|
971
|
904
|
798
|
690
|
618
|
665
|
Tabel 19: Onderhoud MGW in uitpondscenario
MGW uitpondscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
434
|
496
|
480
|
471
|
533
|
545
|
>=40 < 60
|
475
|
531
|
515
|
500
|
558
|
573
|
>= 60 < 80
|
536
|
585
|
565
|
540
|
590
|
610
|
>= 80 < 100
|
619
|
658
|
628
|
588
|
629
|
655
|
>= 100 < 120
|
694
|
724
|
685
|
633
|
665
|
697
|
>= 120
|
749
|
772
|
729
|
668
|
693
|
730
|
5.2.6 Overige exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan naast de in paragraaf 5.2.5 behandelde kosten voor instandhoudingsonderhoud
uit: beheerkosten, belastingen verzekeringen, overige zakelijke lasten en verhuurderheffing.
Het uitvoeren van achterstallig onderhoud valt strikt genomen niet onder exploitatiekosten
maar wordt hierna, tezamen met de overige kostensoorten, nader toegelicht.
5.2.6.1 Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van de woongelegenheden. Achterstallig onderhoud zijn kosten die het gevolg zijn van
onvoldoende onderhoud of van externe omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen)
die een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange
termijn doorexploiteren van de huurwoning. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus niet
om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde technische
en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde als de toegelaten instelling
de ingreep om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in
de meerjarenprognose heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep
dienen dan in mindering te worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid.
Let op: Het is niet toegestaan om achterstallig onderhoud in andere parameters te versleutelen.
De post achterstallig onderhoud moet als een aparte post worden opgenomen primo jaar
1.
5.2.6.2 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de verhuureenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van de verhuureenheden.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per verhuureenheid, per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 20: beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten
|
EGW
|
458
|
MGW
|
450
|
Studenteneenheid
|
423
|
Zorgeenheid
|
415
|
Het in tabel 20 genoemde totaal aan beheerkosten is onder te verdelen in administratief
en technisch beheer. De definities van administratief en technisch beheer zijn opgenomen
in Bijlage 1: Definities van dit handboek. In tabel 21 is de percentuele splitsing
opgenomen. Deze splitsing heeft geen effect op de marktwaarde maar is aangebracht
omdat in onderhoud conform beleidswaarde in veel gevallen inclusief technisch beheer
is. Is dat het geval dan moet in de beleidswaarde onder beheer alleen rekening gehouden
worden met administratief beheer.
Tabel 21: percentuele verdeling totaal beheerkosten in administratief en technisch
beheer
Type beheerkosten
|
Aandeel in % van totaal beheerkosten
|
Administratief beheer
|
45%
|
Technisch beheer
|
55%
|
Let op: het komt voor dat woningcorporaties voor instandhoudingsonderhoud conform beleid
een bedrag opvoeren waarin zowel de kosten van het instandhoudingsonderhoud zelf,
als de kosten van technisch beheer zijn opgenomen. Het is het meest zuiver om die
posten te scheiden en technische beheer niet in instandhoudingsonderhoud op te nemen
maar te scharen onder de beheerkosten conform beleid.
Indien dat niet mogelijk is moet er voor gewaakt worden dat technisch beheer niet
dubbel wordt opgenomen in de post instandhoudingsonderhoud én de post beheer. Als
onderhoud volgens beleid inclusief technisch beheer is opgenomen onder instandhoudingsonderhoud
onder beleid, dan moeten bij beheer conform beleid alleen de administratieve beheerlasten
worden meegerekend. Indien een woningcorporatie alleen over een totaal bedrag voor
beheer beschikt, dan geeft tabel 21 een indicatie voor de percentuele verdeling.
5.2.6.3 Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
Onder belastingen en overige zakelijke lasten vallen de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze belastingen en
heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de
verzekeringen.
OZB
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB gebruik maken van de gepubliceerde
gemeentelijke tarieven 202010. De gemeentelijke OZB wordt als een percentage van de WOZ-waarde weergegeven. Initieel
wordt de OZB voor woongelegenheden berekend op basis van de WOZ-waarde volgens de
beschikking uit 2020, dus de WOZ-waarde op peildatum 1-1-2019, en het gemeentelijke
percentage voor de vastgoedcategorie voor 2020. In paragraaf 3.4.2. wordt toegelicht
hoe vervolgens de prijsinflatie wordt toegepast om de OZB vanaf 2020 en de volgende
jaren te berekenen.
Overige belastingen, verzekeringen en heffingen
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de waterschapsbelasting en verzekeringen,
is een gemiddeld percentage per verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit
gemiddelde is gebaseerd, zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2019. Tijdens de 15-jarige DCF-periode wordt
het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie. Inclusief 21% BTW.
Tabel 22: belastingen en verzekeringen
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
Gemeentelijke OZB
|
Gemeentelijke tarieven 2020 zoals gepubliceerd uitgedrukt in een percentage van de
WOZ-waarde met waardepeildatum 1-1-2019.
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,08% van de WOZ-waarde
|
5.2.6.4 Verhuurderheffing
Op grond van de huidige wet dient de verhuurderheffing voor de volledige DCF-periode
te worden opgenomen. De heffing wordt berekend als een percentage van de WOZ-waarde.
De verhuurderheffing 2021 gaat uit van de WOZ-beschikking 2021; deze heeft in beginsel
waardepeildatum 1 januari 2020. Voor de verhuurderheffing 2021 en volgende wordt deze
WOZ-waarde jaarlijks geïndexeerd met de leegwaardestijging.
De heffing wordt alleen opgenomen voor zelfstandige woongelegenheden met een huur
die aan het begin van het kalenderjaar onder de liberalisatiegrens ligt. Indien de huur gedurende de DCF-periode door mutatie
of jaarlijkse huurverhoging aan de zittende bewoner boven de liberalisatiegrens uitkomt,
dan wordt geen heffing meer ingerekend. De geldende tarieven zijn opgenomen in de
onderstaande tabel.
Tabel 23: verhuurderheffing (indicatief)
Tarief
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025 tot en met 2036
|
2037 en verder
|
Tarief WOZ
|
0,526%
|
0,527%
|
0,501%
|
0,502%
|
0,502%
|
0,501%
|
Op 1 april 2017 is de wetgeving rond de verhuurderheffing gewijzigd. Voor de berekening
van de verhuurderheffing binnen de marktwaardering zijn de volgende punten, die vanaf
1 januari 2018 gelden, van belang:
-
• De grondslag voor de verhuurderheffing is gemaximeerd door artikel 1.2 onder h van
de Wet Woningmaatregelen 2014 II. Dit maximum bedroeg in 2020 € 294.000. Dat houdt
in dat over het deel van de WOZ-waarde boven deze grens geen heffing wordt geheven.
Deze aftopping van de WOZ-waarde wordt jaarlijks primo jaar geïndexeerd met de verandering
van de gemiddelde WOZ-waarde in heel Nederland. Verwachting is dat dit zal leiden
tot € 314.000 (indicatief) als de WOZ-waarde die wordt gehanteerd voor de verhuurderheffing,
indien de WOZ-waarde hoger is.
-
• Rijksmonumenten zijn vrijgesteld van verhuurderheffing.
-
• De grens voor de heffing qua aantal woningen is 50 woningen. Het belastbare bedrag
wordt verminderd met vijftigmaal de gemiddelde WOZ-waarde van de huurwoningen van
een verhuurder. Het gaat hierbij om de gemiddelde WOZ-waarde van de huurwoningen waarover
verhuurderheffing is verschuldigd.
De vermindering op basis van deze 50 woningen wordt buiten de waardebepaling gehouden
omdat het effect op de portefeuillewaarde gering is en omdat het niet mogelijk is
deze korting toe te rekenen aan een VHE en aan een complex.
-
• Voor Rijksmonumenten geldt geen verhuurderheffing. Om die reden is aan de objectgegevens
van een woongelegenheid een nieuw gegeven toegevoegd: 'Wel of niet vrijgesteld van
verhuurderheffing'.
Toelichting berekening verhuurderheffing
Voor de berekening van de verhuurderheffing is de fractionele benadering nodig. Met
fractioneel wordt de fictie bedoeld dat één VHE in het doorexploiteerscenario aan
het begin en eind van een tijdvak deels geharmoniseerd en deels niet geharmoniseerd
is, en in het uitpondscenario dat een VHE deels in exploitatie en deels reeds verkocht
is.
Voor de bepaling van de verhuurderheffing in het doorexploiteerscenario is de berekening
op hoofdlijnen als volgt:
-
1. Bereken eerst de hoogte van de verhuurderheffing in een tijdvak alsof de woning volledig
verhuurderheffingsplichtig is in dat tijdvak. Dit op basis van de tarieven verhuurderheffing
en de grondslag zoals eerder toegelicht
-
2. Bereken per tijdvak primo jaar welke fractie van de woning geharmoniseerd en welke
fractie niet geharmoniseerd is.
-
3. Bepaal per tijdvak of de onderliggende maandhuur primo jaar van het niet geharmoniseerde
deel onder de geïndexeerde liberalisatiegrens ligt. In dat geval geldt voor dit deel
de verhuurdersheffing, anders niet.
De verhuurderheffing voor deze fractie is, indien in het tijdvak verhuurderheffing
van toepassing is, gelijk aan de in stap 1 berekende heffing vermenigvuldigd met de
percentuele fractie niet-geharmoniseerd uit stap 2. Geldt geen verhuurderheffing,
dan is de verhuurderheffing in dit tijdvak voor deze fractie nihil.
-
4. Pas hetzelfde principe toe op de geharmoniseerde fractie: bepaal eerst per tijdvak
of de onderliggende maandhuur primo jaar van het geharmoniseerde deel onder de liberalisatiegrens
ligt. Zo ja, dan geldt de verhuurderheffing in het tijdvak, zo nee, dan geldt deze
niet.
De verhuurderheffing voor de geharmoniseerde fractie is, indien in het tijdvak de
verhuurderheffing geldt, gelijk aan de in stap 1 berekende heffing vermenigvuldigd
met de percentuele fractie geharmoniseerd in dat jaar uit stap 2. Als in het tijdvak
geen verhuurderheffing geldt, dan is de heffing voor deze fractie nihil.
-
5. De totale verhuurderheffing in een tijdvak is dan gelijk aan de som van de in stap
3 en 4 gevonden heffingen.
In het uitpondscenario is er geen sprake van harmonisatie van huren omdat de woning
bij mutatie verkocht wordt. Het is dus alleen nodig voor elk tijdvak te bepalen welk
deel van de woning primo jaar nog in exploitatie is. Het aantal stappen is daarmee
kleiner:
-
1. Stap 1 is hetzelfde als bij het doorexploiteerscenario.
-
2. Bepaal bij stap 2 welke fractie van de VHE primo jaar nog in exploitatie is
-
3. Bepaal per tijdvak of de onderliggende maandhuur, in dit geval de niet-geharmoniseerde
contracthuur, onder de liberalisatiegrens ligt. In dat geval geldt de verhuurderheffing,
anders niet.
-
4. In uit stap 3 volgt dat de VHE verhuurderheffingsplichtig, bepaal dan de verhuurderheffing
voor de fractie nog in exploitatie door het percentage in exploitatie uit stap 2 te
vermenigvuldigen met het resultaat uit stap 1. Indien de VHE in een tijdvak niet verhuurderheffingsplichtig
is, dan is de heffing in dat tijdvak nihil
5.2.7 Huurstijging
Bij de huurstijging wordt onderscheid gemaakt tussen de jaarlijkse huurverhoging en
de huuraanpassing bij mutatie. De jaarlijkse huurverhoging is van toepassing op de
contracthuur, de markthuur en de maximale huur. In de basisversie worden deze drie
huurniveaus geïndexeerd met de prijsinflatie. Daarnaast is er de komende jaren sprake
van een jaarlijkse boveninflatoire opslag op de huurverhoging voor de contracthuur.
Voor de huurstijging van de contracthuren in een bepaald kalenderjaar moet de prijsinflatie
uit het voorgaande kalenderjaar met de opslag uit het kalenderjaarzelf gebruikt worden. Voor indexatie van markthuren en maximale huren conform het WWS
gelden andere regels. Regels rond indexatie van huur(gerelateerde) kasstromen zijn
verder uitgewerkt in paragraaf 5.2.14 en tabel 30.
5.2.7.1 Boveninflatoire huurverhoging voor marktwaarde
De jaarlijkse boveninflatoire huurverhoging, geldt alleen voor de contracthuur van gereguleerde zelfstandige verhuureenheden. De hoogte van de opslag boven de prijsinflatie is afhankelijk van overheidsbeleid
dat kan wijzigen, en de verwachtingen daarover in de markt. Bij de huurverhoging van
1 juli 2020 was maximaal 2,5% boven prijsinflatie voorgaand jaar toegestaan resulterend
in maximaal 5,1% huurverhoging.
Verondersteld wordt dat de kopende belegger de mogelijkheden die het rijksbeleid biedt
voor huuraanpassingen wel zal benutten, maar met coulance voor de huurders door de
maximale toegestane opslag met 2,5%-punt te verlagen. Bij het toepassen van de boveninflatoire
huurverhoging geldt de randvoorwaarde dat de huur niet boven de markthuur of de maximale
huur uitkomt. De boveninflatoire huurverhoging kan ook fractioneel worden toegepast.
Tabel 24: opslag jaarlijkse huurverhoging marktwaarde boven inflatie bij gereguleerde
verhuureenheden
Type
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024 e.v.
|
Zelfstandige eenheden
|
1,2%
|
1,2%
|
1,0%
|
0,5%
|
Onzelfstandige eenheden
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
Bij geliberaliseerde eenheden is de huurverhoging gelijk aan de prijsinflatie en geldt
geen boveninflatoire huuropslag.
5.2.7.2 Huuraanpassing bij mutatie
Bij mutatie in het doorexploiteerscenario wordt de huur van de woongelegenheden aangepast
naar de markthuur of de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel.
-
• Is de VHE op basis van de WWS-punten te liberaliseren? Dan is de markthuur de toe
te passen huur bij mutatie.
-
• Is de VHE op basis van de WWS-punten gereguleerd? Dan is de toe te passen huur bij
mutatie het minimum van (1) de markthuur danwel (2) de maximale huur op basis van
het woningwaarderingsstelsel. Let op: als de maximum huur bij mutatie lager ligt dan
de contracthuur van het lopende contract vindt een huurverlaging plaats.
-
• Als een zelfstandige VHE meer dan 250 WWS-punten heeft dan wordt de maximale huur
als volgt bepaald. Elk punt boven de 250 wordt vermenigvuldigd met het verschil tussen
de bedragen, genoemd in de huurprijstabel bij 249 en 250 punten. Het verkregen bedrag
wordt vervolgens opgeteld bij de maximale huurprijsgrens die volgens de huurprijstabel
behoort bij 250 punten11
Het bovenstaande geldt voor huuraanpassing bij mutatie. De eerst mutatie vindt plaats
op 1 juli 2021. Voor de aanvangshuur gelden net iets andere regels zoals beschreven
in de volgende paragraaf.
Voor studenteneenheden en extramuraal zorgvastgoed geldt dat de markthuur gelijk is
aan de maximum huur volgens het WWS-stelsel. Voor studenteneenheden geldt bovendien
dat de markthuur in de basis waardering gelijk is aan de kwaliteitskortingsgrens (zie
par 5.2.3).
5.2.7.3 Huuraanpassing bij aanvang in het geval de contracthuur hoger is dan de markthuur
Het is mogelijk dat de opgevoerde contracthuur hoger is dan de markthuur en/of de
maximale huur volgens het WWS. Dit roept de vraag op hoe om te gaan met deze situatie.
-
• Alleen als de contracthuur van een gereguleerde woning bij aanvang waardering hoger
is dan de maximale huur volgens het WWS, dan moet bij aanvang gerekend worden met
de lagere maximum huur.
-
• In situaties waarin de markthuur van een gereguleerde woning lager is dan de contracthuur,
maar de contracthuur lager is dan de maximale huur, dan wordt met de contracthuur
als aanvangshuur gerekend en niet met de lagere marktfhuur. Dit geldt voor gereguleerde
woningen.
-
• Voor geliberaliseerde woningen wordt in het geval de contracthuur hoger is dan markthuur
sowieso altijd met de contracthuur als aanvangshuur gerekend. Huuraanpassing vindt
dan pas bij mutatie plaats.
5.2.8 Liberalisatiegrens
De liberalisatiegrens per 1 januari 2021 wordt vastgesteld met de regeling huurtoeslaggrenzen
2021.
Tabel 25: liberalisatiegrens
Liberalisatiegrens
|
|
Liberalisatiegrens 2020
|
€ 737,14 per maand
|
Liberalisatiegrens 2021
|
€ 752,33 per maand (indicatief)
|
5.2.9 Exploitatieverplichting
Sinds maart 2017 geldt voor woningen die blijvend gereguleerd12 zijn voor de kopende partij een verplichting om de woning minimaal zeven jaar te
exploiteren alvorens aan een uitpondscenario te kunnen starten. Een woning is blijvend
gereguleerd als de maximum huur op basis van de gegevens van het WWS volgens de tabellen
van 1 juli 2020 en het aantal WWS punten van de woning, lager is dan liberalisatiegrens
2021 én de contracthuur op peildatum 31-12-2020 lager is dan de liberalisatiegrens
2021. Gedurende de zevenjaars exploitatieperiode gelden de regels voor gereguleerde
verhuur.13
Kosten die gepaard gaan met uitponden en die normaal begin jaar 1 vallen, moeten nu
begin jaar 8 geplaatst en naar dit jaar geïndexeerd worden. Het gaat hier bijvoorbeeld
om splitsingskosten. De juridische splitsingskosten moeten dan geïndexeerd worden
naar primo jaar 8 met de loonstijging. Technische splitsingskosten in de full variant
moeten met de bouwkostenstijging worden geïndexeerd.
De exploitatieverplichting geldt bij de verkoop aan derden. Omdat de marktwaarde uitgaat
van complexverkoop, en daarmee verkoop aan derden, geldt de verplichting ook voor
aangebroken complexen.
5.2.10 Huurderving oninbaar
Onder huurderving oninbaar vallen alleen de huur en andere kosten die door wanbetaling,
tijdelijke leegstand, oninbare servicekosten, doorlopende servicekosten tijdens leegstand
ten laste van eigenaar of anderszins niet zijn te incasseren. Deze huurderving wordt
opgenomen als een vast percentage van 1,0% over de huursom voor de gehele DCF-periode.
Dit percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Structurele leegstand en mutatieleegstand wordt hierin niet opgenomen.
Tabel 26: huurderving oninbaar
Huurderving oninbaar
|
|
Huurderving oninbaar
|
1,0% van de huursom
|
Bij aanvangsleegstand in het doorexploiteerscenario moet 1% van de markthuur als “negatieve”
huurinkomsten worden meegenomen.
5.2.11 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2021.
5.2.11.1 Aanvangsleegstand bij doorexploiteren
Indien er sprake is van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden
met een periode gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met
de huurderving die het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur
aan het begin van dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren
tegen de markthuur verhuurd.
Stel: Er is aanvangsleegstand bij een complex waarvan de meest recente verhuurovereenkomst
gereguleerd was, echter die bij wederverhuur te liberaliseren is. Dan sowieso aanvangsleegstand
inrekenen. Indien een woning als gereguleerd is aangemerkt (dit is een objectgegeven),
dan volgt na de periode van leegstand de contracthuur gelijk aan het minimum van de
opgevoerde contracthuur/maximale huur op basis de WWS-punten. Bij niet-gereguleerde
huur gaat de contracthuur naar de markthuur. De aanvangsleegstand is dan op te vatten
als 100% mutatie in jaar 1.
5.2.11.2 Aanvangsleegstand bij uitponden
Indien er sprake is van aanvangsleegstand in het uitpondscenario en er is geen sprake
van een exploitatieverplichting, dan wordt de VHE onmiddellijk uitgepond. De volledige
verkoopopbrengst en ook de kosten die met uitponden gepaard gaan vallen dan aan het
begin van jaar 1. In dat geval zijn er ook geen exploitatielasten.
Als voor het complex een percentueel maximum aan de 'mogelijkheid tot verkoop is gesteld',
zoals gedefinieerd in paragraaf 5.1 over objectgegevens, dan wordt bij aanvangsleegstand
slechts dat percentage van de woning direct verkocht.
Alleen in het geval van een in verslagjaar opgeleverd nieuwbouwcomplex (waarbij de
initiële verhuurperiodes nog moeten ingaan) of in het geval van een sloopcomplex geldt
de voorwaarde voor direct uitponden niet. Ook als de exploitatieverplichting van 7
jaar van toepassing is, dan mag de woning niet direct uitgepond worden.
Het omgaan met aanvangsleegstand in het uitpondscenario kent mogelijk meer nuances
en vraagt in sommige gevallen een behoudende benadering. Direct uitponden kan leiden
tot een ongewenste waarde en ook tot ongewenste waardeverschillen tussen verschillende
waarderingsrondes. Ook kan het zijn dat de markt op bepaalde plaatsen de verkopen
als gevolg van aanvangsleegstand niet kan absorberen. Dergelijke situaties kunnen
echter in de full versie uitgewerkt worden door gebruik te maken van de vrijheidsgraad
voor de mutatiegraad bij uitponden. Modelmatig moet dan een object gegeven 'Direct
uitponden bij aanvangsleegstand' in het model worden ingebouwd die dan de op waarde
'niet' wordt gezet.
5.2.12 Mutatiekans
Bij de hoogte van de mutatiekans wordt onderscheid gemaakt tussen de mutatiekans in
het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
5.2.12.1 Mutatiekans bij doorexploiteren
De mutatiekans in het doorexploiteerscenario is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans
van de betreffende verhuureenheden over de afgelopen vijf jaar (2016 – 2020). Het
betreft het aantal vrijgekomen woningen door reguliere opzeggingen binnen het waarderingscomplex.
Onder reguliere opzeggingen vallen alleen huuropzeggingen die onder normale exploitatieomstandigheden
ontstaan. Bij sloop, verkoop of samenvoeging is er dus geen sprake van reguliere omstandigheden.
De mutatiekans is het totaal aantal mutaties gedurende de vijfjaarsperiode gedeeld
door de som van de jaarlijkse ultimo standen van het aantal verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare eenheden omvat per ultimo
jaar gedurende de jaren 2016 t/m 2020 en er geen verkopen plaatsvinden in deze periode.
2016
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2016
|
2017
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2017
|
2018
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2018
|
2019
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2019
|
2020
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2020
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex: 12/500 oftewel 2,40%
5.2.12.2 Mutatiekans bij uitponden
De mutatiekans in het uitpondscenario kan per prognosejaar variëren, waarbij de mutatiekans
voor doorexploiteren de basis vormt voor de hoogte van de mutatiekans bij uitponden.
De opslagen in het uitpondscenario zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn hieronder weergegeven.
De volgende opslagen zijn van toepassing:
-
• Jaar 1: Indien sprake is van een niet-aangebroken waarderingscomplex, dan geldt een
opslag van 2,0%-punt op de mutatiekans voor doorexploiteren. Indien er wel al is uitgepond,
wordt de mutatiekans voor doorexploiteren gevolgd.
-
• Jaar 2 tot en met 5: De mutatiekans voor doorexploiteren wordt gevolgd. Er wordt dus
geen opslag toegepast.
-
• Jaar 6 tot en met 15: Voor de laatste jaren van de DCF-periode geldt dat de hoogte
van de mutatiekans wordt verlaagd naar 70% van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario. De mutaties die plaatsvinden betreffen alleen verkopen
en geen wederverhuur.
Tabel 27: mutatiekans bij uitponden
Mutatiekans uitponden
|
|
|
Geen exploitatieverplichting
|
Wel exploitatieverplichting
|
|
Jaar 1 bij niet-aangebroken complex
|
Jaar 8 bij niet-aangebroken complex
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans doorexploiteren plus 2%-punt
|
Jaar 1 bij aangebroken complex
|
Jaar 8 bij aangebroken complex
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans doorexploiteren
|
Jaar 2 tot en met jaar 5
|
Jaar 9 tot en met jaar 12
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans doorexploiteren
|
Jaar 6 tot en met jaar 15
|
Jaar 13 tot en met jaar 15
|
mutatiekans uitponden gelijk aan 70% van de mutatiekans doorexploiteren
|
Vanaf jaar 16 (voor bepaling eindwaarde)
|
idem
|
Mutatiekans uitponden gelijk aan 50% van de mutatiekans doorexploiteren
|
5.2.12.3 Mutatiekans bij exploitatieverplichting/verkoopbeperking
Voor woningen die blijvend gereguleerd zijn geldt sinds maart 2017 een verplichting
de woning minstens zeven jaar door te exploiteren. Anders gezegd, deze woningen mogen
gedurende die periode niet uitgepond worden. In het uitpondscenario moet daar rekenkundig
rekening mee worden gehouden, Uitponden begint in dat geval vanaf het achtste jaar
waardering en volgt vanaf dat jaar dezelfde methode qua mutatiekans als voor woningen
waar vanaf het eerste jaar sprake is van uitponden zoals in paragraaf 5.2.12.2 is
vermeld. In jaar 8 geldt de mutatiekans doorexploiteren eventueel met 2,0%-punt opslag.
Jaar 9 tot en met 12 wordt de mutatiekans doorexploiteren gevolgd. Vanaf jaar 13 wordt
gerekend met 70% van de mutatiekans doorexploiteren en vanaf jaar 16 met 50% van de
mutatiekans doorexploiteren.
5.2.12.4 Minimale en maximale mutatiekans
Voor het objectgegeven mutatiekans doorexploiteren geldt een minimum van 4% voor alle
typen verhuureenheden. Het minimum van 4% geldt alleen voor de basiswaardering. In
de full waardering is de mutatiekans een vrijheidsgraad.
Het minimum geldt alleen voor de mutatiekans bij aanvang. Dat impliceert dat de mutatiekans
ná afslagen voor de mutatiekans in het uitpondscenario in de basiswaardering uit tabel
27, niet met dit minimum gecorrigeerd worden (zoals in vorige versie van dit handboek).
Is bijvoorbeeld het objectgegeven mutatiekans doorexploiteren gesteld op 4% (het minimum),
dan is de mutatiekans uitponden vanaf jaar 6 gelijk aan 2,8% (70% van 4,0%) en voor
de eindwaarde gelijk aan 2% (50% van 4%).
Voor de maximale mutatiekans wordt een uitsplitsing naar type verhuureenheid gemaakt:
EGW, MGW en zorgeenheid (extramuraal) kennen een maximale mutatiegraad van 50%. Studenteneenheden
kennen een maximale mutatiegraad van 100%. Indien een mutatiegraad in een complex
boven de maximale mutatiegraad komt te liggen, dan geldt dat de mutatiegraad gelijk
wordt gesteld aan het maximum.
Tabel 28: minimale en maximale mutatiekans
Maximale en minimale mutatiekans bij doorexploiteren en bij uitponden
|
Minimale mutatiekans bij aanvang
|
4%
|
Maximale mutatiekans voor EGW, MGW en extramurale zorgeenheid
|
50%
|
Maximale mutatiekans voor studenteneenheden
|
100%
|
Toelichting omgaan met mutatiekans:
De mutatiekans moet in het uitpondscenario steeds toegepast worden op het aantal woningen
dat in exploitatie is in dat jaar (dus het aantal niet gemuteerde woningen). Deze
exponentiële benadering is voorgeschreven.
De mutatiekans moet steeds toegepast worden op het aantal in exploitatie zijnde (niet
gemuteerde) woningen.
-
• Stel de mutatiekans is 5%. In het eerste jaar wordt 5% uitgepond. Van de oorspronkelijke
100% is 5% van de woningen niet meer in exploitatie.
-
• In het daaropvolgende jaar wordt dan 5% van 95% is 4,75% van de woningen uitgepond
et cetera.
In het doorexploiteerscenario gaan geen woningen uit exploitatie dus muteert steeds
5% van alle woningen.
-
• In het doorexploiteerscenario geldt voor de bepaling van het niet-geharmoniseerde
en het geharmoniseerde deel hetzelfde principe geldt als bij uitponden.
Als immers 5% van de woningen in exploitatie muteert dan geldt die mutatiegraad immers
ook voor woningen die al geharmoniseerd zijn. Stel primo jaar 2 is 95% niet en 5%
wel geharmoniseerd dan muteert 5% van 95% van de niet-geharmoniseerde en 5% van de
5% wel geharmoniseerde woningen.
5.2.13 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Hoewel ook uit te ponden woningen mogelijk een
periode leegstaan wordt er aan deze woning geen mutatieleegstand toegerekend. Mutatieleegstand
heeft huurderving tot gevolg gedurende de periode van leegstand. De huurderving is
gebaseerd op de markthuur.
Tabel 29: periode mutatieleegstand
Type
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Gereguleerde woningen
|
0 maanden
|
Geliberaliseerde woningen
|
3 maanden
|
Verkoop
|
0 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
5.2.14 Omgaan met indexatie huurkasstromen
Huurverhogingen vinden plaats op 1 juli van een kalenderjaar. Het uitgangspunt is
dat uitponden en huurmutaties ook in het midden van een kalenderjaar plaatsvinden.
De uitwerking wijkt daarom af van de uitwerking voor bijvoorbeeld exploitatiekosten.
Voorbeeld:
Het onderstaande voorbeeld licht dat stap voor stap toe.
-
– Stel een VHE heeft een contracthuur op prijspeil 31-12-2020 van € 500 per maand. De
markthuur van deze woning is op prijspeil € 700 per maand.
-
– De prijsinflatie in 2020 is 1,4%, voor gereguleerde zelfstandige woningen geldt in
2021 een opslag van 1,2% op de prijsinflatie: de huurverhoging is dan 2,6%.
De mutatiegraad van het complex, waar de voorbeeld woning toe behoort, is 5% per jaar.
5.2.14.1 Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het nog niet geharmoniseerde deel
De bruto huur kasstroom, de huur exclusief huurderving, wordt als volgt bepaald in
het doorexploiteerscenario.
-
– De eerste zes maanden van 2021 is de contracthuur € 500 per maand. Voor zes maanden
is dat in totaal € 3.000.
-
– Wordt het contract doorgezet dan is de contracthuur voor de tweede helft van het jaar
€ 500 * (1 + 2,6%) is € 513,00 per maand. Bij geen mutatie zou de huur over de tweede
zes maanden van het jaar € 3.078,00 bedragen. Omdat echter 5% van de huurcontracten
muteert geldt dat de huur voor dit deel gelijk is aan 95% van € 3.078 is € 2.924,10.
-
– Voor de overige 5% geldt de markthuur medio jaar. De markthuur primo jaar is € 700
per maand. De markthuur ultimo wordt berekend door de prijsinflatie van 1,4% toe te
passen: de markthuur ultimo is dan € 700 * (1 + 1,4%) = € 709,80. De markthuur medio
is het gemiddelde van de primo en de ultimo markthuur: € 704,90 per maand (of ook
circa 700 * 1,0140,5). Voor de tweede zes maanden is de markthuur totaal: 6 maal € 704,90 is € 4.229,40.
Omdat maar 5% muteert telt deze huur voor 5% mee: € 211,47.
Let op: voor gereguleerde eenheden geldt dat de huur bij mutatie gemaximeerd is tot de maximum
huur volgens het WWS. Is de berekende markthuur medio jaar in dat geval hoger dan
de maximale huur volgens het WWS per 1 juli van dat jaar, dan is de mutatiehuur het
maximum WWS.
-
– De totale bruto huur is in dit voorbeeld de som van:
-
– De contracthuur in de eerste helft van het jaar: € 3.000
-
– De contracthuur voor 95% in de tweede helft van het jaar: € 2.924,10
-
– De markthuur voor 5% in de tweede helft van het jaar: € 211,47
-
– De totale bruto huur in 2021 is in dit voorbeeld daarmee: € 6.135,57.
5.2.14.2 Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het reeds geharmoniseerde deel
Voor het deel dat reeds geharmoniseerd is geldt voor de huur in de tweede helft van
een kalenderjaar dat deze gelijk is aan de huur bij mutatie zoals die geldt voor het
nog niet gearmoniseerde deel. Dit is de markthuur medio dat jaar voor gereguleerde
eenheden gemaximeerd op de maximale huur volgens het WWS op 1 juli van dat jaar.
5.2.14.3 Bruto huur in uitpondscenario
De berekening voor een uitpondscenario is soortgelijk en gebaseerd op dezelfde getallen.
Verder is het uitgangspunt dat bij mutatie volledige uitponding plaatsvindt, er is
geen beklemming.
-
– In de eerste helft van het jaar is 100% in exploitatie hetgeen resulteert in dezelfde
bruto huurinkomsten voor die eerste zes maanden als in bovenstaand voorbeeld: € 3.000.
-
– Uitponden vindt modelmatig op 1 juli plaats. Na die actie is nog 95% in exploitatie
met de verhoogde contracthuur. Dit levert hetzelfde resultaat voor de tweede helft
van het jaar als bij doorexploiteren: een bruto huur van € 3.078,–.
-
– Echter is na uitponden de overige 5% uit exploitatie en levert dus geen huurinkomsten
meer. De totale bruto huur in 2021 is in dit uitpondscenario daarom: 3.000 + 2.924,10
is € 5.924,10.
Uitponden heeft uiteraard ook gevolgen voor de exploitatiekosten. In dit voorbeeld
zijn die de eerste helft van het jaar 100% van het totaal en in de tweede helft 95%
van het totaal.
5.2.14.4 Indexatie markthuren
Belangrijkste voor markthuur is dat modelmatig de markthuur medio jaar, op het aangenomen
moment van mutatie, wordt aangehouden.
Er is dus geen sprake van óf de prijsinflatie uit het voorgaand kalenderjaar óf de
prijsinflatie uit het huidig kalenderjaar toepassen, maar van toepassing van beide:
een index in een jaar afgeleid van de voorgaande periode van 12 maanden waarvan 6
maanden in het voorgaande jaar en 6 maanden in het huidige jaar valt.
De rekentechniek van het gemiddelde van primo en ultimo jaar markthuur past dat impliciet
toe.
-
1. Bepaal markthuur primo jaar t
-
2. Pas de prijsinflatie in jaar t toe om de markthuur ultimo jaar t te bepalen
-
3. De markthuur medio in jaar t is het gemiddelde van de markthuur primo en ultimo
-
4. De markthuur primo jaar t + 1 is gelijk aan de markthuur ultimo jaar t
-
5. De markthuur ultimo jaar t + 1 is gelijk aan de markthuur primo jaar t +1 verhoogd
met inflatie in jaar t + 1.
-
6. De markthuur medio jaar t + 1 is gemiddelde van de primo en ultimo in jaar t + 1
-
7. Enzovoorts.
In deze berekening wordt een combinatie van de prijsinflatie in het voorgaand kalenderjaar
én in het huidig kalenderjaar toegepast. In stap 4 zit de inflatie van het voorgaande
kalenderjaar opgesloten. In stap 5 zit de prijsinflatie in het huidige kalenderjaar
opgesloten.
5.2.14.5 Indexatie maximale huur conform WWS
De maximale huur wordt conform het WWS in het kalenderjaar op 1 juli aangepast op
basis van de prijsinflatie van het voorgaande kalenderjaar. De maximale huur is niet,
zoals de markthuur continu over de tijd, maar discreet: de maximale huur voor een
tijdvak van 1 juli in jaar t geldt tot en met 30 juni van jaar t + 1.
De berekening van de maximale huur lijkt op die van de markthuur, maar is net iets
anders omdat deze al begint met een waarde medio kalenderjaar en niet zoals de markthuur
primo jaar. Op het tijdstip van waarderen op 31 december 2020 zijn de maximale huren
van 1 juli 2020 gegeven. Indexatie vindt dan weer plaats op 1 juli 2021 met de prijsinflatie
van het voorgaande kalenderjaar (2020: 1,4%).
5.2.14.6 Indexatie liberalisatiegrens en kwaliteitkortingsgrens
Ook de liberalisatiegrens en kwaliteitskortingsgrens verlopen niet continu maar discreet.
Deze grenzen worden elk jaar op 1 januari, dat wil zeggen primo kalenderjaar, vastgesteld
en gelden dan voor het gehele kalenderjaar. De grenzen voor 2021 zijn gegeven. De
grenzen voor 2022 zijn gelijk aan de grenzen voor 2021 verhoogd met de prijsinflatie
in 2021. Die voor 2023 zijn de grenzen uit 2022 verhoogd met de prijsinflatie 2022,
et cetera.
5.2.14.7 Indexatie en aftopping van streefhuren
De richtlijnen voor streefhuren komen aan de orde in het hoofdstuk over beleidswaarde
in paragraaf 9.2.3.1.
5.2.14.8 Schema indexatie huurkasstromen
De richtlijnen voor de indexatie van de diverse huur- en huurgerelateerde kasstromen
in de voorgaande paragrafen zijn in tabel 30 opgenomen voor respectievelijk de contracthuur,
de markthuur, de maximale huur volgens het WWS en de liberalisatiegrens.
Tabel 30: Indexatie huur- en huurgerelateerde kasstromen
Kasstroom
|
|
Formule
|
Contracthuur voor nog niet geharmoniseerde deel
|
Contracthuur primo jaar t per maand
|
De contracthuur primo in een jaar is gelijk aan de contracthuur ultimo het voorgaande jaar.
De contracthuur primo jaar 1 is een objectgegeven.
|
|
Contracthuur ultimo jaar t per maand
|
De contracthuur ultimo in een jaar is de contracthuur primo dat jaar geïndexeerd met de prijsinflatie (i)
uit het voorgaande jaar en indien van toepassing boveninflatoire opslag (o) in het
jaar zelf.
|
|
Contracthuur medio jaar t per maand
|
De contracthuur medio jaar t is gelijk aan de contracthuur ultimo dat jaar.
|
|
Contracthuur per jaar in jaar t
|
De contracthuur in een jaar t is gelijk aan de som van 6 keer de maandhuur primo jaar
t en 6 keer de maandhuur ultimo jaar t
|
|
Contracthuur voor reeds geharmoniseerde deel
|
Contracthuur primo van jaar t per maand. Dit is de contracthuur voor de eerste helft
van het kalenderjaar
|
De contracthuur primo in een jaar is gelijk aan de contracthuur ultimo van het het voorgaande jaar.
|
|
Contracthuur ultimo jaar t per maand. Dit is de contracthuur voor de tweede helft
van het kalenderjaar.
|
De contracthuur ultimo in een jaar is de mutatiehuur. Dit is de markthuur medio jaar t, voor gereguleerde
VHE gemaximeerd op de maximum huur WWS medio jaar t.
|
|
Contracthuur per jaar in jaar t
|
De contracthuur in een jaar t is gelijk aan de som van 6 keer de maandhuur primo jaar
t en 6 keer de maandhuur medio jaar t.
|
|
Markthuur
|
De markthuur primo jaar t per maand
|
De markthuur primo in een jaar is gelijk aan de markthuur ultimo het voorgaande jaar.
De markthuur primo jaar 1 is gegeven.
|
|
De markthuur ultimo jaar t per maand
|
De markthuur ultimo jaar t is de markthuur primo jaar t geïndexeerd met de prijsinflatie (i) in het huidige
jaar.
|
|
De markthuur medio jaar t op basis van gemiddelde
|
De markthuur medio jaar t is het gemiddelde van de markthuur primo jaar t en de markthuur ultimo jaar
t.
Dit is de markthuur bij mutatie.
|
|
De markthuur medio jaar t op basis van indexatie
|
De markthuur medio jaar 1 is de gegeven markthuur geïndexeerd met de prijsinflatie (i) in jaar 1.
|
|
|
De markthuur medio jaar t vanaf jaar t is de markthuur medio het voorgaande jaar een
half jaar geïndexeerd met de prijsinflatie (i) van het voorgaande jaar en een half
jaar met de prijsindex van het huidige jaar.
|
|
Maximale huur WWS
|
Maximale huur primo, in de eerste helft van een kalenderjaar
|
De maximale huur in de eerste helft van een kalenderjaar
|
|
Maximale huur ultimo: de maximale huur die geldt vanaf 1 juli van een kalenderjaar.
|
De maximale huur volgens het WWS wordt jaarlijks medio: op 1 juli aangepast met de
prijsinflatie (i) van het voorgaande jaar.
Dit maximum geldt als grenswaarde voor de markthuur bij gereguleerde woningen.
|
|
Liberalisatiegrens
|
Liberalisatiegrens jaar 1 is gegeven
|
|
|
Liberalisatiegrens vanaf jaar 2
|
De liberalisatiegrens vanaf jaar 2 is de grens van het voorgaande jaar aangepast met
de prijsinflatie van het voorgaande jaar.
|
|
5.2.15 Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen. Hierdoor kan het complex
vervolgens per verhuureenheid worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld
in juridische en technische splitsingskosten.
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordening
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten
wordt een norm gehanteerd van 544 euro per te splitsen eenheid.
Tabel 31: juridische splitsingskosten
Juridische splitsingskosten
|
|
Juridische splitsingskosten
|
€ 544 per eenheid prijspeil 31-12-2020
|
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de nadere
voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de gemeente.
Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het
kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In de modelmatige bepaling van de marktwaarde worden geen technische splitsingskosten
opgenomen. Als de corporatie dat nodig acht, kunnen de technische splitsingskosten
via de full versie als afzonderlijke vrijheidsgraad worden meegenomen. In dat geval
is tussenkomst van een externe taxateur vereist met een nadere toelichting.
Toelichting uitwerking splitsingskosten
De splitsing van een complex vindt in het uitpondscenario in de praktijk niet plaats
op het moment van uitponden van een woning. Die splitsing vindt vooraf plaats. Dat
betekent dat alle splitsingskosten genomen en berekend moet worden primo het eerste
jaar van de beschouwingsperiode.
Toelichting uitwerking splitsingskosten bij zeven jaar exploitatieverplichting
Als op de verhuureenheid een zeven jaar exploitatieverplichting rust dan worden de
splitsingskosten pas genomen in het 8ste jaar van de DCF-periode omdat het uitponden
zeven jaar is uitgesteld. De kosten moeten dan wel naar het begin van het 8ste jaar worden geïndexeerd:
Hoe om te gaan met splitsingskosten als een complex gedeeltelijk al gesplitst is?
Indien een complex gedeeltelijk is gesplitst, moet bij het objectgegeven de keuze
voor wel of niet gesplitst worden gemaakt conform hetgeen het meest overeenkomt met
de werkelijke situatie.
5.2.16 Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de verhuureenheden
in het uitpondscenario. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en, indien aanwezig,
eventuele andere handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een woning
gereed te maken voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten.
De hoogte van het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen. Het in de tabel weergegeven percentage is alleen van toepassing op de
peildatum 31 december 2020. Het bedrag ultimo 2021 wordt aangepast conform de bijbehorende
loonkostenontwikkeling en is inclusief 21% BTW.
Tabel 32: verkoopkosten
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
1,3% van de leegwaarde
|
Toelichting uitwerking verkoopkosten:
Voor deze kosten geldt het midden jaar principe. Zoals eerder toegelicht moeten de
kosten berekend worden als het gemiddelde van de verkoopkosten primo en ultimo van
een kalenderjaar.
5.2.17 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect van de erfpacht op
de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er
zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht met zeer verschillende contractvormen
en voorwaarden. Erfpacht gaat ook gepaard met enige onzekerheid omdat bijvoorbeeld
herzieningen van canons of hernieuwde afkoop ver in de toekomst liggen en in veel
gevallen niet precies zijn vastgelegd.
In deze paragraaf wordt de bepaling van de gevolgen van erfpacht alleen op hoofdlijnen
beschreven. Deze beschrijving dient als een handreiking te worden opgevat.
Als de contractvoorwaarden van de erfpacht niet overeenkomen met de hoofdlijnen en
uitwerkingsvoorbeelden zoals hierna beschreven zijn (bijvoorbeeld door bijzondere
contractvorm of sterk afwijkende uitgangspunten) is maatwerk nodig dat in de full
versie mogelijk is.
Het uitgangspunt is om de eenheid eerst te waarderen alsof deze op eigen grond staat
en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als correcties op deze waarde. De
correcties komen voort uit toekomstige financiële verplichtingen verbonden aan de
erfpacht zoals canon betalingen en/of hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Wel of geen erfpacht en typen erfpacht
Qua zakelijk recht op de grond zijn de volgende vier mogelijkheden (naar tijdsindeling)
het meest gebruikelijk:
-
• Eigendom
Er is geen splitsing tussen het economisch en juridisch recht van grondeigendom.
-
• Eeuwigdurende erfpacht
Bij eeuwigdurende erfpacht is het economisch recht van de grond voor eens en voor
altijd gevestigd.
-
• Voortdurende erfpacht
Bij voortdurende erfpacht is in principe sprake van eeuwigdurende erfpacht, met dien
verstande dat deze eventueel tussentijds bij het einde van een tijdvak kan eindigen
als de grondeigenaar en de erfpachter geen overeenstemming kunnen bereiken over de
erfpachtvoorwaarden van het nieuwe tijdvak. Dit laatste is overigens hypothetisch
zodat in de praktijk naar tijdsindeling de eeuwigdurende erfpacht en de voortdurende
erfpacht hetzelfde uitpakken.
-
• Tijdelijke erfpacht
Bij tijdelijke erfpacht eindigt het recht aan het einde van de termijn waarvoor het
is aangegaan. Hierbij geldt wel dat het in de praktijk voorkomt dat erfpachtrechten
in voorkomende gevallen 'tijdelijk' genoemd worden doch in de praktijk 'voortdurend'
zijn omdat ze strikt genomen uitgaan van continuering bij het einde van het tijdvak.
Een ander aspect van de erfpacht betreft de canon. Dit is de vergoeding die de erfpachter
aan de grondeigenaar verschuldigd is voor zijn erfpachtrecht. Deze kan periodiek verschuldigd
zijn, voor een bepaalde periode afgekocht, of eeuwigdurend afgekocht. De periodieke
canon kan vast maar ook variabel zijn.
Het is gebruikelijk dat bij het einde van een tijdvak (bij tijdelijke erfpacht of
voortdurende erfpacht) de canon herzien wordt.
Verder is nog van belang de bestemming van de erfpacht. In de praktijk wordt een onderscheid
gemaakt tussen sociale woningen en marktwoningen (huur- of koop). Voor sociale woningen
gelden dan lagere grondprijzen vergeleken met marktwoningen. Bij de omzetting van
sociaal naar marktbestemming is dan veelal een meerwaardeafdracht (ook wel suppletie)
van toepassing.
In het objectgegeven ‘Erfpacht’ wordt aangegeven welke van deze vier situaties van
toepassing is.
In het objectgegeven ‘Waardecorrectie erfpacht’ wordt de contante waarde op peildatum
31-12-2020 van alle toekomstige erfpachtverplichtingen opgenomen.
Waardecorrectie erfpacht
Bij tijdelijk erfpacht is er sprake van een samengestelde waardecorrectie. Die waardecorrectie
is de contante waarde van de volgende componenten:
-
1. Bij tijdelijk erfpacht met canon: de contante waarde van de erfpachtcanon tot de einddatum
van het contract. De indexatie van de canon verschilt per contract en kan bijvoorbeeld
jaarlijks of om de twee of vijf jaar plaatsvinden. De disconteringsvoet voor het bepalen
van de contante waarde is gelijk aan de disconteringsvoet voor de waardering.
-
2. Bij tijdelijke erfpacht zowel met canon als afgekocht: de contante waarde van de nieuwe
afkoopsom op het moment van einde van het contract. Ook bij contracten met een jaarlijkse
canon kan met die afkoopsom gerekend worden omdat die op te vatten is als de contante
waarde van het de herziene canonverplichtingen. Om de hoogte van de afkoopsom op herzieningsdatum
te benaderen zijn de volgende gegevens nodig:
-
− De grondwaarde op peildatum 31-12-2020. Deze kan als bekend worden verondersteld of
berekend worden op basis van een grondquote. Een grondquote van 25% impliceert dat
de grondwaarde gelijk is aan 25% van de leegwaarde op peildatum.
-
− Een indexatie van de grondwaarde. Hiervoor kan de prijsinflatie worden gehanteerd
ervan uit gaand dat grond in de loop der tijd reëel dezelfde waarde behoudt.
-
− Een afslag op de grondwaarde bij herziening: veel gemeenten rekenen bij herziening
van de erfpacht met een reductie/afslag op de waarde.
-
− De tijdsduur tot het moment van herziening van het canon of het opnieuw afkopen.
-
− De disconteringsvoet voor de contante waarde. Deze is gelijk aan de disconteringsvoet
die voor de hele waardering wordt gebruikt.
-
3. Bij tijdelijk erfpacht -zowel met canon als afgekocht- de afkoopsom bij de volgende
herziening. Deze afkoopsom wordt op dezelfde wijze als hierboven bepaald, maar dan
bijvoorbeeld 25 of 50 jaar verder in de tijd. Het is mogelijk ook volgende herzieningen
mee te nemen in de berekening maar deze hebben op contante waarde basis nog nauwelijks
invloed en kunnen genegeerd worden.
-
4. Erfpacht suppletie ook wel meerwaardeafdracht genoemd. Afhankelijk van de voorwaarden
van het contract is een aanvullend bedrag verschuldigd bij functie- of bestemmingswijziging,
bijvoorbeeld van sociale naar vrije sector verhuur, van maatschappelijke bestemming
naar commerciële bestemming of van huur naar koop. De hoogte van dit bedrag en het
moment waarop dit betaald moet worden, verschilt per erfpachtcontract. In sommige
gevallen is een meerwaardeafdracht niet in het contract maar in ene ontwikkel- of
uitgifteovereenkomst opgenomen.
-
5. Tot slot is er nog sprake van een effect op de leegwaarde: het feit dat vastgoed op
erfpachtgrond en niet op eigen grond staat heeft mogelijk invloed op de leegwaarde.
Dit effect staat los van de hierboven genoemde componenten die allen te maken hebben
met toekomstige erfpachtverplichtingen. De leegwaarde zoals die wordt vastgesteld
vanuit WOZ gaat normaliter uit van de fictie eigen grond dus is dit effect in vele
gevallen verwaarloosbaar.
Bij eeuwigdurende afgekochte erfpacht spelen canon, canonherzieningen en toekomstige
afkoopsommen geen rol. Wel kan er in dat geval wel sprake zijn van erfpacht suppletie
(meerwaardeafdracht).
Schema en vergelijkingen voor berekenen waardecorrectie erfpacht.
In onderstaand schema zijn de componenten die de waardecorrectie erfpacht opgenomen
(met uitzondering van een mogelijk effect op de leegwaarde). Voor deze componenten
is tevens een mogelijke rekenaanpak opgenomen. Schema en aanpak dienen als handreiking.
Werkelijke berekeningen kunnen afwijken van de hieronder beschreven principes.
NCW canons
Indien van toepassing de netto contante waarde van de canons tot de eind(herzienings)datum.
De indexatie is afhankelijk van het contract. De te gebruiken disconteringsvoet is
de dezelfde als voor de waardering wordt gebruikt.
Stel de canon op prijspeil is € 800 per jaar, het contract loopt nog 10 jaar (t1 = 10), de prijsinflatie is 1,80% en de discontovoet (d) is gelijk aan 7,50%. Als het canon jaarlijks geïndexeerd wordt met de prijsinflatie,
dan is de uitkomst voor deze component gelijk aan € 6.112.
NCW canons is € 6.112.
NCW afkoop1
Dit is de netto contante waarde van de afkoopsom op de eind(herzienings)datum van
het contract. Uitgangspunt is dat deze afkoopsom overeenkomt met de contante waarde
van herziene canons. Stel de leegwaarde (lw) op prijspeil is € 150.000 en de grondquote (gq) 20%, dan is de grondwaarde op prijspeil gelijk aan € 30.000. Deze grondwaarde wordt
over een periode van 10 jaar geïndexeerd met de prijsinflatie (i) van 1,80%. De grondwaarde op het tijdstip herziening is dan 30.000 * (1 + 1,80%)^10
is € 35.859. Stel de afslag (a) die de gemeente hanteert is 30%. Dan is de afkoopsom op tijdstip herziening 70%
van € 35.859 is € 25.101. De NCW van dit bedrag tegen een discontovoet (d) van 7,50% is € 12.627.
NCW afkoop 1 is € 12.627
Uitgedrukt in een vergelijking:
NCW afkoop 2
Stel de duur van het volgende contract (t2) is gelijk aan 50 jaar. Gegeven de grondwaarde op prijspeil van € 30.000, de inflatie
van 1,80% een periode van 10 plus 50 is 60 jaar (t1 + t2), dan is de grondwaarde op
het tijdstip van de tweede herziening gelijk aan € 87.496. Gegeven de afslag (a) van
30% is de afkoopsom op dat moment gelijk aan € 61.247. De NCW van dit bedrag tegen
een disconteringsvoet van 7,50% en een periode van 60 jaar is € 828.
NCW afkoop 2 is € 828
Uitgedrukt in een vergelijking:
Waardecorrectie erfpacht
De waardecorrectie erfpacht voortkomend uit toekomstige verplichting is de som van
drie hierboven berekende componenten:
+
|
NCW canons
|
€ 6.112
|
+
|
NCW afkoop 1
|
€ 12.627
|
+
|
NCW afkoop 2
|
€ 828
|
=
|
Waardecorrectie erfpacht
|
€ 19.567
|
In dit schema zijn de overige twee effecten van erfpacht niet opgenomen. Het effect
op de leegwaarde zou, in de basis waardering, tot uitdrukking moeten komen in de WOZ-waarde.
In de full-versie is de leegwaarde een vrijheidsgraad.
Het effect van erfpacht suppletie is te berekenen door het verschuldigde bedrag en
het moment van betalen te nemen en dan additioneel de contante waarde van dit bedrag
mee te rekenen.
5.2.18 Disconteringsvoet woongelegenheden: EGW en MGW
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. Voor woongelegenheden van het type EGW
en MGW wordt de disconteringsvoet bepaald op basis van een aantal eigenschappen van
de verhuureenheid. Bij die eigenschappen horen parameters die bepaald zijn ten eerste
op basis van de door taxateurs toegepaste discontovoeten full waarderingen in de dataset
van het validatieonderzoek 2018 en ten tweede door effectstudies en backtesting waarbij
de uitkomsten uit de analyse van de dataset afgezet worden tegen een aanvaardbare
en verklaarbare waardeontwikkeling.
De hoogte van de disconteringsvoet is afhankelijk van de volgende kenmerken van de
woning:
-
• Het bouwjaar verdeeld in zeven klassen
-
• Het type verhuureenheid verdeeld in twee klassen: EGW en MGW
-
• Het COROP-gebied plus de vier grote gemeenten waarin de verhuureenheid gelegen is
-
• Het COROP-gebied plus de vier grote gemeenten voor het weerspiegelen van de disconteringsvoet
in 2019
-
• Het scenario doorexploiteren of uitponden voor de waardering in twee klassen
-
• Het feit of een verhuureenheid gelegen is in een krimp- en/of aardbevingsgebied.
In een vergelijking weergegeven is de disconteringsvoet gelijk aan:
Hierin geldt:
-
• dv: is de te bepalen disconteringsvoet
-
• dvRef: is de disconteringsvoet van het referentieobject ultimo 2019, exclusief dMarkt
-
• dBouwjaar: is de op- of afslag op de disconteringsvoet gerelateerd aan de bouwjaarklasse
-
• dType: is de op- of afslag op de disconteringsvoet gerelateerd aan het type verhuureenheid
-
• dRegio: is de op- of afslag op de disconteringsvoet gerelateerd aan de ligging van de verhuureenheid
-
• dGebied: is de opslag op de disconteringsvoet indien de verhuureenheid in een krimpgebied
ligt
-
• dScenario: is de op- of afslag op de disconteringsvoet gerelateerd aan het waarderingsscenario
-
• dMarkt: is de op- of afslag gerelateerd aan de marktontwikkelingen in 2020 en hun effect
op de disconteringsvoet. De op basis van het validatieonderzoek 2019 bepaalde factoren
leiden immers tot de disconteringsvoet op 31-12-2019. Om de disconteringsvoet op 31-12-2020
te bepalen moeten de marktontwikkelingen en hun effect meegenomen worden.
In de volgende tabellen worden de parameters gegeven.
Tabel 33: referentieobject disconteringsvoet
Referentieobject disconteringsvoet
|
|
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
1975 tot 1990
|
Type verhuureenheid
|
MGW
|
COROP plus G4
|
‘s-Gravenhage
|
Waarderingsscenario
|
Doorexploiteren
|
Disconteringsvoet ultimo 2019
|
5,59% (dvRef)
|
Disconteringsvoet ultimo 2020
|
5,44% (dv)
|
Tabel 34: opslag disconteringsvoet bouwjaarklasse: dBouwjaar
Bouwjaarklasse
|
Opslag %-punt
|
Bouwjaarklasse
|
Opslag %-punt
|
< 1920
|
minus 0,14%
|
≥ 1975 < 1990
|
0,00%
|
≥ 1920 < 1940
|
0,04%
|
≥ 1990 < 2005
|
minus 0,14%
|
≥ 1940 < 1960
|
0,14%
|
≥ 2005
|
minus 0,27%
|
≥ 1960 < 1975
|
0,11%
|
|
|
Tabel 35: opslag disconteringsvoet type: dType
Type verhuureenheid
|
Opslag %-punt
|
EGW
|
minus 0,12%
|
MGW
|
0,00%
|
Tabel 36: opslag disconteringsvoet per gebied COROP-gebied en G4: dRegio
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
Oost-Groningen
|
2,76%
|
Agglomeratie Haarlem
|
0,32%
|
Delfzijl en omgeving
|
2,33%
|
Zaanstreek
|
0,70%
|
Overig Groningen
|
0,74%
|
Groot-Amsterdam
|
0,36%
|
Noord-Friesland
|
1,26%
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
0,41%
|
Zuidwest-Friesland
|
1,31%
|
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
|
0,22%
|
Zuidoost-Friesland
|
1,27%
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
0,46%
|
Noord-Drenthe
|
1,49%
|
Delft en Westland
|
0,08%
|
Zuidoost-Drenthe
|
1,61%
|
Oost-Zuid-Holland
|
0,28%
|
Zuidwest-Drenthe
|
1,30%
|
Groot-Rijnmond
|
0,86%
|
Noord-Overijssel
|
1,04%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
0,89%
|
Zuidwest-Overijssel
|
1,02%
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
1,44%
|
Twente
|
1,12%
|
Overig Zeeland
|
1,63%
|
Veluwe
|
1,04%
|
West-Noord-Brabant
|
1,20%
|
Achterhoek
|
1,61%
|
Midden-Noord-Brabant
|
1,06%
|
Arnhem/Nijmegen
|
0,80%
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
0,67%
|
Zuidwest-Gelderland
|
0,95%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
0,31%
|
Utrecht
|
0,29%
|
Noord-Limburg
|
1,14%
|
Kop van Noord-Holland
|
1,11%
|
Midden-Limburg
|
1,38%
|
Alkmaar en omgeving
|
1,05%
|
Zuid-Limburg
|
1,87%
|
IJmond
|
0,96%
|
Flevoland
|
1,08%
|
G4
|
Opslag %-punt
|
G4
|
Opslag %-punt
|
Amsterdam
|
0,17%
|
Rotterdam
|
0,23%
|
‘s-Gravenhage
|
0,00%
|
Utrecht (gemeente)
|
–0,10%
|
Tabel 37 is voor indicatieve doeleinden opgenomen, aardbeving- en krimpgebieden vallen
immers buiten de basiswaardering.
Tabel 37: opslag disconteringsvoet gebied: dGebied
Type gebied
|
Opslag %-punt
|
Aardbevings- én krimpgebied
|
1,02%
|
Aardbevingsgebied
|
0,92%
|
Krimpgebied
|
0,10%
|
Overig gebied
|
0,00%
|
Tabel 38: opslag disconteringsvoet waarderingsscenario: dScenario
Waarderingsscenario
|
Opslag %-punt
|
Doorexploiteren
|
0,00%
|
Uitponden
|
0,57%
|
Tabel 39: opslag of afslag disconteringsvoet marktontwikkeling 2019: dMarkt
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
Oost-Groningen
|
–0,20%
|
Agglomeratie Haarlem
|
–0,15%
|
Delfzijl en omgeving
|
–0,20%
|
Zaanstreek
|
–0,15%
|
Overig Groningen
|
–0,20%
|
Groot-Amsterdam
|
–0,15%
|
Noord-Friesland
|
–0,20%
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
–0,15%
|
Zuidwest-Friesland
|
–0,20%
|
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
|
–0,15%
|
Zuidoost-Friesland
|
–0,20%
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
–0,10%
|
Noord-Drenthe
|
–0,20%
|
Delft en Westland
|
–0,10%
|
Zuidoost-Drenthe
|
–0,20%
|
Oost-Zuid-Holland
|
–0,15%
|
Zuidwest-Drenthe
|
–0,20%
|
Groot-Rijnmond
|
–0,25%
|
Noord-Overijssel
|
–0,20%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
–0,15%
|
Zuidwest-Overijssel
|
–0,15%
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
–0,15%
|
Twente
|
–0,15%
|
Overig Zeeland
|
–0,15%
|
Veluwe
|
–0,15%
|
West-Noord-Brabant
|
–0,20%
|
Achterhoek
|
–0,15%
|
Midden-Noord-Brabant
|
–0,20%
|
Arnhem/Nijmegen
|
–0,25%
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
–0,20%
|
Zuidwest-Gelderland
|
–0,15%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
–0,15%
|
Utrecht
|
–0,15%
|
Noord-Limburg
|
–0,10%
|
Kop van Noord-Holland
|
–0,25%
|
Midden-Limburg
|
–0,10%
|
Alkmaar en omgeving
|
–0,15%
|
Zuid-Limburg
|
–0,10%
|
IJmond
|
–0,15%
|
Flevoland
|
–0,25%
|
G4
|
Opslag %-punt
|
G4
|
Opslag %-punt
|
Amsterdam
|
–0,10%
|
Rotterdam
|
–0,15%
|
‘s-Gravenhage
|
–0,15%
|
Utrecht (gemeente)
|
–0,10%
|
5.2.19 Disconteringsvoet woongelegenheden: studenten- en extramurale zorgeenheden
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. Voor studenten- en extramurale zorgeenheden
geldt dat alleen wordt gewerkt met een doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet
wordt opgebouwd uit de volgende drie onderdelen:
-
– De risicovrije rentevoet.
-
– De vastgoedsector specifieke opslag.
-
– De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 40: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,18%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
6,14%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
• Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
• Type verhuureenheid ingedeeld in vier typen.
-
• Regio ingedeeld in vier regio’s.
Tabel 41: referentieobject studenten- en extramurale zorgeenheden
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type verhuureenheid
|
Studenteneenheid
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
6,30%
|
Opslag voor markt- en objectrisico
|
0,34%
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 6,30%. Aangezien de risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen
op 5,96% uitkomen, kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor
het markt- en objectrisico 0,34%-punt bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuureenheden te komen, wordt gebruik
gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven de op- en afslagen
ten opzichte van het referentieobject weer bij elk van de onderscheiden kenmerken.
Door per verhuurbare eenheid de kenmerken te bepalen en vervolgens de relevante op-
en afslagen op te tellen bij, respectievelijk af te trekken van de totale disconteringsvoet
van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van de overige verhuureenheden.
Tabel 42: effect bouwjaarklasse op disconteringsvoet studenten- en extramurale zorgeenheden
Bouwjaarklasse
|
Opslag in %-punt
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
0,13%
|
1975 – 1989
|
–0,06%
|
1990 – 2004
|
–0,25%
|
≥ 2005
|
–0,50%
|
Tabel 43: effect type verhuureenheid op disconteringsvoet studenten- en extramurale
zorgeenheden
Type
|
Opslag in %-punt
|
Studenteneenheid
|
0,00%
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
0,60%
|
Tabel 44: effect regio op disconteringsvoet studenten- en extramurale zorgeenheden
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
0,75%
|
Oost
|
0,45%
|
Zuid
|
0,70%
|
West
|
0,00%
|
5.2.20 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
De berekening van de eindwaarde verschilt in het doorexploiteerscenario ten opzichte
van het uitpondscenario.
5.2.20.1 Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het doorexploiteerscenario wordt vanaf het
16e jaar verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende looptijd.
De benadering op basis van voortdurende looptijd is voorgeschreven.
Alle afzonderlijke kasstromen ontwikkelen zich met de eigen groeivoet. Voor de onderhoudskosten
bijvoorbeeld is de groeivoet gelijk aan stijging van de bouwkostenindex. Bij huurdersmutatie
wordt, waar dat aan de orde is, de huur opgetrokken naar de markthuur of de maximale
huur volgens het woningwaarderingsstelsel of, bij studenteneenheden, de kwaliteitskortingsgrens.
Voor woningen met een huur onder de liberalisatiegrens blijft de verhuurderheffing
van toepassing op basis van het vanaf 2020 gehanteerde percentage van de WOZ-waarde,
tenzij een VHE is vrijgesteld van verhuurderheffing.
Bij de bepaling van de eindwaarde in het doorexploiteerscenario wordt geen verouderingsopslag
meegerekend. (De term verouderingsopslag betreft het verhogen van instandhoudingsonderhoud
met 100% vanaf het 16de jaar).
De eindwaarde aan het eind van het 15e jaar is gelijk aan al deze kasstromen, contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet.
Let op: de op deze manier bepaalde eindwaarde is de bruto eindwaarde. Op deze eindwaarde
moeten de overdrachtskosten (zie paragraaf 5.2.21) nog in mindering worden gebracht
om zo de netto eindwaarde te bepalen.
De eindwaarde in het doorexploiteerscenario komt nu uitsluitend voort uit het voortzetten
van de exploitatie.
De eindwaarde in het uitpondscenario op zijn beurt komt voort uit het voortzetten
van uitponden.
5.2.20.2 Eindwaarde in het uitpondscenario
De eindwaarde in het uitpondscenario is gebaseerd op het verder uitponden van de,
aan het eind van het 15e jaar, nog niet verkochte woongelegenheden. Hierbij wordt
de mutatiekans met 50% gehalveerd ten opzichte van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario. De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden
verlopen zoals in het doorexploiteerscenario, inclusief de verhuurderheffing voor
zover van toepassing, en de opslag voor veroudering. De eindwaarde op het eind van
het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet.
N.B.
Bij het bepalen van de eindwaarde in het uitpondscenario wordt wel gerekend met een
verouderingsopslag van 100% voor instandhoudingsonderhoud. Dit in tegenstelling tot
de eindwaarde in het doorexploiteerscenario zoals beschreven in de voorgaande paragraaf.
Dat betekent dat vanaf het 16e jaar wordt gerekend met een verdubbeling van de kosten van instandhoudingsonderhoud.
5.2.20.3 Toelichting uitwerking eindwaarde op basis voortdurende looptijd
De eindwaarde ultimo jaar 15 kan op twee eindwaardescenario’s worden berekend:
In beide eindwaardescenario’s wordt de eindwaarde in de basisversie berekend op basis
van een voortdurende looptijd benadering.
-
• Theoretisch geldt dat de contante waarde van een oneindig gelijkblijvend kasstroom
CF tegen een discontovoet d gelijk is aan CF/d.
-
• Eveneens geldt dat een de contante waarde van een kasstroom CF die jaarlijks met een
groeivoet g stijgt gelijk is aan CF/(d – g) (1). Deze principes kunnen gebruikt worden in de eindwaarde berekening.
Kapitalisatiefactoren
De kasstromen in jaar 15 (CF15) vormen de basis voor de eindwaardeberekening. De eindwaarde geldt ultimo jaar 15
en begint dus met de kasstroom in jaar 16. De kasstroom medio jaar 16 moet dus eerst
nog gecorrigeerd worden voor de groeifactor g: CF16 = CF15 * (1 + g). Ook moet voor de bepaling van de contante waarde van de eindwaarde EW
nog gecorrigeerd worden vanwege het medio jaar disconteren: EW = EW * (1 + d)0,5.
Het invoeren van deze gegevens in vergelijking (1) uit de voorgaande paragraaf geeft de vergelijking voor de eindwaarde ultimo jaar
15 gegeven een kasstroom CF15 in jaar 15, een discontovoet d en een groeifactor g:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g).
Deze vergelijking kan geschreven worden als EW = CF15 * K, waarbij K een kapitalisatiefactor is gelijk aan (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g). (2)
Indien daarnaast sprake is van een mutatiegraad m, dan neemt een kasstroom jaarlijks
mogelijk af met (1 – m). Dat betekent dat de groeifactor niet gelijk is aan 1 + g
maar aan (1 – m) * (1 + g) en g gelijk aan (1 – m) * (1 + g) – 1. Invoeren in vergelijking
(2) geeft:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 – m) * (1 + g) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1)).
Wanneer ervan uitgegaan wordt dat in het doorexploiteerscenario het complex aan het
einde van de beschouwingsperiode in de verhuur blijft, zal de huurkasstroom vanaf
jaar 16 uit drie componenten bestaan:
-
1. Het deel dat begin jaar 16 geharmoniseerd is en al op de maximale huur zit.
-
2. Het deel dat begin jaar 16 nog niet is geharmoniseerd en ieder jaar afneemt, omdat
het alsnog wordt geharmoniseerd.
-
3. Het deel dat ná begin jaar 16 alsnog wordt geharmoniseerd. Dit deel wordt ieder jaar
groter.
Voor al deze drie kasstromen wordt een aparte kapitalisatiefactor berekend. Hierbij
maken we de volgende aannames:
-
• De huur wordt jaarlijks opgehoogd met een percentage g (de prijsinflatie).
-
• De disconteringsvoet is gelijk aan d.
-
• Huurdersmutaties vinden plaats op basis van een mutatiegraad m.
Dan worden de volgende kapitalisatiefactoren berekend voor de huur:
-
1. Het geharmoniseerde deel zit al op de maximale huur. Deze huur stijgt jaarlijks met
de groeivoet g en wordt contant gemaakt tegen een disconteringsvoet d. Omdat kasstromen
halverwege het jaar vallen en de eindwaarde ultimo jaar, vindt nog een correctie plaats
op het contant maken. De kapitalisatiefactor is dan:
K1 = (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g)
-
2. Het niet geharmoniseerde deel van de huur neemt af met mutatiegraad m. Hierbij is
de kapitalisatiefactor:
K2 = (1 + d)0,5 * ((1 – m) * (1 + g)) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1))
Door het wegwerken van haakjes kan deze vergelijking ook geschreven worden als:
K2 = (1 + d)0,5 * (1 + g – m – m * g) / (d – (g – m – m * g))
-
3. De kapitalisatiefactor voor de kasstroom voor het deel dat vanaf jaar 16 alsnog harmoniseert
is gelijk aan het verschil van de eerste twee kapitalisatiefactoren:
K3 = K1 – K2
Deze drie kapitalisatiefactoren zijn algemeen toepasbaar, hiermee kunnen dus alle
kasstromen in zowel het doorexploiteer- als het uitpondscenario worden gekapitaliseerd.
-
• In het doorexploiteerscenario zijn alle drie kapitalisatiefactoren nodig vanwege de
huurharmonisatie.
-
• Voor de exploitatiekasstromen volstaat in het doorexploiteerscenario de factor K1
omdat deze kasstromen niet afhankelijk zijn van de mutatiegraad. Woningen blijven
immers in exploitatie.
-
• Voor de verhuurderheffing gelden in het doorexploiteerscenario drie theoretische uitgangssituaties
die bepalen welke kapitalisatiefactor gebruikt wordt voor de verhuurderheffing. De
hieronder genoemde liberalisatiegrens is de geïndexeerde liberalisatiegrens primo
jaar 16. De mutatiehuur is de huur waarnaar geharmoniseerd wordt voor het niet geharmoniseerde
deel. De mutatiehuur is de naar medio jaar 15 geïndexeerde huur. De huur van het geharmoniseerde
deel is gelijk aan de mutatiehuur. De drie situaties:
-
1. De mutatiehuur, en dus ook de huur van het niet-geharmoniseerde deel, is gelijk aan
of kleiner dan de liberalisatiegrens. Dan geldt de factor K1.
-
2. De huur van het niet-geharmoniseerde deel is gelijk of lager dan de liberalisatiegrens
maar de mutatiehuur is hoger dan de liberalisatiegrens. In dat geval geldt de factor
K2.
-
3. Theoretisch is het mogelijk dat de huur van het niet-geharmoniseerde deel boven de
liberalisatiegrens ligt, maar dat de mutatiehuur kleiner of gelijk is aan de liberalisatiegrens.
Dan geldt de factor K3.
-
• In het uitpondscenario is er geen sprake van huurharmonisatie omdat woningen bij mutatie
verkocht worden. In het uitpondscenario is daarom uitsluitend de kapitalisatiefactor
K2 van toepassing: alle kasstromen nemen af als gevolg van de verkoop van woningen.
Het verschil tussen de twee scenario’s en de te gebruiken kapitalisatiefactor voor
huurinkomsten is hieronder schematisch weergegeven.
Schematische weergave eindwaarde doorexploiteren en de betekenis van de kapitalisatiefactoren
Figuur 1: schematische weergave eindwaarde doorexploiteren en toepassing kapitalisatiefactoren.
Schematische weergave eindwaarde uitponden en de betekenis van de kapitalisatiefactor
Figuur 2: schematische weergave eindwaarde uitponden en toepassing kapitalisatiefactor.
Bij het berekenen van de kapitalisatiefactor moet rekening gehouden worden met het
feit dat kasstromen een specifieke groeivoet g hebben.
In onderstaande tabel wordt aangegeven welke kapitalisatiefactor per kasstroom wordt
gebruikt, uitgesplitst voor de verschillende scenario’s:
Tabel 45: eindwaardescenario
Marktwaardescenario
|
Groeivoet (g)
|
Doorexploiteren
|
Uitponden
|
Eindwaardescenario
|
|
Doorexploiteren
|
Uitponden
|
Opbrengsten
|
|
|
|
|
|
|
|
Huur
|
prijsinflatie
|
|
K2
|
Reeds begin jaar 16 geharmoniseerd
|
|
K1
|
|
Begin jaar 16 nog niet geharmoniseerd
|
|
K2
|
|
Vanaf jaar 16 alsnog te harmoniseren
|
|
K3
|
|
Verkoopopbrengsten*
|
leegwaardestijging/prijsinflatie1
|
n.v.t.
|
K2
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
Beheer
|
loonstijging
|
K1
|
K2
|
Overig
|
prijsinflatie
|
K1
|
K2
|
Verhuurderheffing
|
leegwaardestijging
|
K1, K2 of K32
|
K2
|
Verkoopkosten*
|
loonkostenstijging
|
n.v.t.
|
K2
|
Verouderingsopslag
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
|
|
|
|
Te hanteren mutatiegraad (als percentage van de mutatiegraad voor het doorexploiteerscenario)
|
|
100%
|
50%
|
X Noot
1In de basisversie is voor parkeergelegenheden de leegwaardestijging gelijkgesteld
aan de prijsinflatie. Voor parkeergelegenheden geldt daarom bij het bepalen van de
eindwaardede prijsinflatie als groeivoet. Voor woongelegenheden is de groeivoet de
leegwaardestijging.
X Noot
2Voor toelichting op de toe te passen kapitalisatiefactoren voor de verhuurderheffing
in het doorexploiteerscenario: zie enkele alinea’s terug in deze paragraaf.
Voor de berekening van de eindwaarde geldt verder nog het volgende:
-
• Bij een negatieve eindwaarde op complexniveau, wordt de eindwaarde op complexniveau
afgekapt op € 0,–.
-
• In bijlage 8 bij dit handboek zijn twee voorbeelden opgenomen van het toepassen van
deze berekening.
5.2.20.4 Correctiefactor verkoopkosten en verkoopopbrengsten eindwaarde uitponden
In de bijlage 17.2 is een voorbeeld opgenomen van de eindwaardeberekening in het uitpondscenario.
Daar staat ook een uitgebreide toelichting. Hier wordt één belangrijk aspect van die
berekening toegelicht.
De kasstromen verkoopkosten en verkoopopbrengsten in jaar 15 zijn gebaseerd op de
mutatiegraad in jaar 15. Omdat het uitgangspunt is dat de mutatiegraad voor de eindwaarde
gelijk is aan 50% van de oorspronkelijke mutatiegraad doorexploiteren, geldt vanaf
jaar 16 een andere mutatiegraad. Daarom moeten de basiskasstromen voor de eindwaarde
gecorrigeerd worden met een factor.
-
• Stel de mutatiegraad doorexploiteren is 7,0%
-
• In de basisversie wordt in het scenario uitponden de mutatiegraad vanaf jaar 6 gesteld
op 70% van de mutatiekans doorexploiteren dus 4,9%
-
• Voor de eindwaarde is de mutatiekans gelijk aan 50% van de oorspronkelijke mutatiegraad,
dus 3,5%.
-
• De kasstromen verkoopkosten- en opbrengsten in jaar 15 zijn daarmee gebaseerd op een
4,9% mutatiegraad. Voor de eindwaardeberekening geldt een mutatiegraad van 3,5 %.
Dat betekent dat de genoemde uitgangskasstromen voor de eindwaarde moeten worden bijgesteld
met een factor gelijk aan 3,5% gedeeld door 4,9% is circa 0,71.
In bijlage 17.2 is weergegeven hoe dit uitpakt in een voorbeeldberekening.
5.2.21 Overdrachtskosten
Tot slot zijn de overdrachtskosten van belang. De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting
en de overige kosten, bestaande uit de notaris- en de registratiekosten bij de verkoop
van het waarderingscomplex in verhuurde staat.
Het tarief voor de overdrachtsbelasting voor beleggerswoningen wijzigt per 1 januari
2021 naar 8% (indicatief). Op de peildatum 31 december 2020 geldt een tarief overdrachtsbelasting
van 2%. Dit betekent dat:
-
• Voor bepalen van de marktwaarde k.k. het tarief van 2% overdrachtsbelasting moet worden
toegepast op de berekende marktwaarde vrij op naam.
-
• Voor het bepalen van eindwaarde k.k. het tarief van 8% (indicatief) voor de overdrachtsbelasting
moet worden toegepast op de berekende eindwaarde vrij op naam.
De overdrachtskosten worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde
van een verhuureenheid.
Overdrachtskosten zijn ook van toepassing op de eindwaarde.
De volgens de in de vorige paragraaf beschreven methode gevonden eindwaarde is de
eindwaarde VON ultimo jaar 15. Voor de DCF is de eindwaarde k.k. van belang. Het gaat
immers om een netto kasstroom ultimo jaar 15: een schatting van het bedrag dat een
fictieve koper op dat moment bereid is te betalen. Die koper zal daarbij rekenen houden
met overdrachtskosten.
De werkelijk kasstroom eind jaar 15 is daarom de eindwaarde k.k. welke gelijk is aan
de eindwaarde VON/(1 + %overdrachtskosten). De eindwaarde k.k. is de kasstroom ultimo
jaar 15 binnen de DCF berekening. De kasstroom eindwaarde k.k. maakt vervolgens verdisconteerd
onderdeel uit van de marktwaarde VON.
Tabel 46: overdrachtskosten marktwaarde.
Overdrachtskosten
|
Marktwaarde
|
Overdrachtsbelasting op peildatum 31 december 2020
|
2%
|
Overdrachtsbelasting vanaf 1 januari 2021
|
8% (indicatief)
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten op peildatum 31 december 2020
|
3%
|
Totale overdrachtskosten vanaf 1 januari 2021
|
9% (indicatief)
|
5.2.22 Overige punten
-
• Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op waardepeildatum 31 december
2020 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving
hiervan ‘Bijlage 1 Definities: onherroepelijke verlichting tot sloop’.
-
• Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden wordt in de basisversie verondersteld
dat deze zich in complexen bevinden die niet worden uitgepond. Dit betekent dat voor
deze verhuureenheden alleen het doorexploiteerscenario van toepassing is.
-
• Bij toepassing van de full versie kan een uitzondering worden gemaakt op het hanteren
van zowel een doorexploiteer- als een uitpondscenario, indien op basis van een marktanalyse
wordt aangetoond dat één van beide scenario’s niet realistisch is in de markt.
5.2.23 Nadere toetsing
-
• De minimale marktwaarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ-waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50% en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
6 BEDRIJFSMATIG, MAATSCHAPPELIJK en ZORG ONROEREND GOED
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van bedrijfsmatig (BOG) en maatschappelijk (MOG) en intramuraal zorgvastgoed (ZOG)
uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk om onderscheid te maken tussen
de objectgegevens en de modelparameters.
De objectgegevens komen uit de basisadministratie van de toegelaten instelling. De objectgegevens zijn
specifieke gegevens die voor BOG en MOG op het niveau van het verhuurcontract beschikbaar
dienen te zijn.
Voor ZOG moeten de objectgegevens op het niveau van verhuureenheid beschikbaar zijn.
De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de marktwaarde. Over
deze waarden geeft dit handboek uitsluitsel.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van BOG/MOG/ZOG, wordt ten
opzichte van de waardering van woongelegenheden een aangepast rekenmodel gebruikt.
Een belangrijk verschil met het model voor de woongelegenheden is dat voor BOG/MOG/ZOG
alleen wordt gewerkt met een doorexploiteerscenario en dat er geen sprake is van een
uitpondscenario.
ZOG kent in sommige gevallen specifieke contracten, daar waar ZOG afwijkt van BOG
en MOG zijn in de tabellen andere gegevens opgenomen om hiermee om te kunnen gaan.
De full variant biedt extra mogelijkheden om met de specifieke contractvormen en afspraken
die intramuraal zorgvastgoed kent om te gaan.
Bedrijfsmatig, en maatschappelijk en zorg onroerend goed zijn erg heterogeen. Dit
leidt ertoe dat een uniform model veelal niet geschikt is om dit type vastgoed te
waarderen. Toegelaten instellingen hebben bij dit type vastgoed de vrijheid om de
full versie toe te passen. Indien de huursom van niet-reguliere woningen, bedrijfsmatig,
maatschappelijk en intramuraal zorgvastgoed zorgvastgoed tezamen meer dan 5% van de
totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB tak afzonderlijk, is toepassing
van de full versie met de inschakeling van een externe taxateur verplicht.
|
6.1 Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor BOG/MOG/ZOG
van de toegelaten instelling. Anders dan bij woongelegenheden worden bij BOG/MOG/ZOG
m² BVO en m² VVO als basiseenheden gebruikt. Een ander verschil tussen woongelegenheden
en BOG is dat alle genoemde bedragen exclusief BTW zijn, tenzij expliciet anders vermeld.
Bij MOG en ZOG zijn de bedragen inclusief BTW, tenzij expliciet anders vermeld.
Tabel 47: objectgegevens BOG, MOG en ZOG
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type van de verhuureenheid naar BOG, MOG en ZOG.
|
VHE
|
Bouwjaar
|
BOG-MOG: Bouwjaar van de verhuureenheid.
ZOG: Bouwjaar van het complex vallend onder het verhuurcontract.
|
VHE
|
ZOG – aantal plekken verhuurcontract
|
Het aantal plekken dat onder één en hetzelfde verhuurcontract valt
|
VHE
|
Oppervlakte VVO
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (VVO) in m² van de verhuureenheid
|
VHE
|
Oppervlakte BVO
|
Bruto vloeroppervlak (BVO) in m² van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, of is geworden.
|
VHE
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd c.q. verlengd.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract op peildatum 31-12-2020.
|
VHE
|
Markthuur
|
BOG/MOG: Markthuur per jaar per m² vvo van het verhuurcontract op peildatum.
ZOG: markthuur per verhuurcontract op peildatum.
|
VHE
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Is wel of niet sprake van een verwachte verlenging van het verhuurcontract.
|
VHE
|
Herzieningshuur
|
Nieuwe contracthuur als gevolg van contracthernieuwing (aan einde looptijd) voor huidige
huurder.
|
VHE
|
Contractduur bij verlenging of nieuw contract
|
De verwachte duur van een verlengd of nieuw contract in jaren.1
Indien onbekend, dan wordt standaard uitgegaan van een periode van 5 jaar.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2020
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
BOG/MOG: WOZ-waarde van het contract voor belastingjaar 2020, die als waardepeildatum
01-01-2019 kent.
ZOG: WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2020, die als waardepeildatum
01-01-2019 kent.
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud nodig om de verhuureenheid op de lange termijn
te kunnen blijven exploiteren, ten dele gebaseerd op de meerjaren onderhouds prognose
(MJOP).
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig onderhoud kan worden verholpen.
Dit bedrag kan gebaseerd zijn op de meerjarenprognose.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend
afgekocht erfpacht, tijdelijk erfpacht met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht.
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2020 van toekomstige erfpachtverplichtingen
(zie paragraaf 5.2.17).
|
VHE
|
X Noot
1De contractduur hoeft niet persé hele jaren te zijn. Een contractduur van bijvoorbeeld
2,5 jaar is gelijk 30 maanden.
6.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
6.2.1 Markthuren
-
• De markthuur is voor BOG-MOG de huurprijs per jaar per vierkante meter VVO die, uitgaande
van optimale marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op waardepeildatum. Daarbij
geldt dat de markthuur wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat een
verhuurcontract is beëindigd. De markthuur wordt door de toegelaten instelling per
jaar in m2 VVO van het contract als objectgegeven opgegeven gebaseerd op gegevens uit de markt
van vergelijkbare objecten.
-
• De markthuur is voor ZOG de huurprijs per maand die, uitgaande van optimale marketing
en verhuur, kan worden behaald op de waardepeildatum. Daarbij geldt dat de markthuur
in het doorexploiteerscenario wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat
een verhuureenheid is gemuteerd. De markthuur wordt door de toegelaten instelling
per jaar per verhuurcontract als objectgegeven opgegeven.
6.2.2 Huurinkomsten en huurstijging
-
• De huurinkomsten voor BOG-MOG worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige
huurcontracten. De huidige contracthuur wordt tot de einddatum opgenomen en op het
moment van de einddatum zijn er twee mogelijkheden:
-
• De huurinkomsten voor ZOG worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten.
De huidige huurcontracten zijn divers en bestaan veelal uit verschillende componenten,
onder andere een lineair afschrijvingscomponent en een annuïtair afschrijvingscomponent.
Derhalve zijn de contracthuren voor de looptijd van het verhuurcontract vrij invulbaar.
Daarbij geldt dat de contracthuur zodanig moet worden opgegeven voor de looptijd van
het verhuurcontract, dat elk jaar een correctie kent voor de prijsinflatie van het
voorafgaande jaar. Door het grillige verloop van de contracthuren, bestaat de mogelijkheid
om voor de gehele looptijd van het verhuurcontract de kale jaarhuur van het verhuurcontract
op te geven. Daarbij geldt dat de kale jaarhuur de huur is inclusief de correctie
voor de prijsinflatie van het voorafgaande jaar.
Op het moment van de einddatum van het verhuurcontract zijn er twee mogelijkheden:
6.2.2.1 Verlenging
Bij verlenging van het huidige contract geldt dat op basis van de afspraken in het
contract een nieuwe contracthuur wordt opgenomen. Het kan zijn dat het contract voorziet
in het indexeren van de laatste contracthuur, het herzien van de huur, of een markthuur
wordt afgesproken.
6.2.2.2 Opzegging
-
• Voor BOG-MOG geldt dat indien er aan het einde van het huurcontract wordt verwacht
dat opzegging zal plaatsvinden, ervan wordt uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract
kan worden afgesloten. Op dat moment wordt een nieuwe huur opgenomen op basis van
de markthuur. Er wordt dan ook rekening gehouden met een periode van leegstand en
met mutatiekosten.
De jaarlijkse stijging van de contracthuur is bij BOG-MOG in de werkelijkheid meer
pluriform dan bij woongelegenheden, waar de contracthuur altijd medio jaar wordt aangepast
op basis van de prijsinflatie van het voorgaande jaar. Om reden van eenvoud moet bij
BOG/MOG echter dezelfde systematiek als bij woongelegenheden aangehouden worden: contracthuren
stijging met de prijsinflatie van het voorgaand jaar, markthuren met de prijsinflatie
in het huidige jaar.
-
• Voor ZOG geldt dat indien er aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat
opzegging zal plaatsvinden, ervan wordt uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract
kan worden afgesloten. Indien een nieuw huurcontract wordt afgesloten, geldt dat de
nieuwe contracthuur wordt opgenomen. Als het afsluiten van een nieuw huurcontract
vereist dat verbouwingsingrepen noodzakelijk zijn, dan geldt dat de kosten die gepaard
gaan met deze verbouwingsingrepen als kasstroom worden meegenomen in de DCF- berekening.
Deze kosten worden gezien als mutatieonderhoud. De bedragen zijn per m² BVO, inclusief
21% BTW.
-
• Eventuele leegstand kan voor een resterende periode worden ingerekend in een kalenderjaar
volgend op het contracteinde.
6.2.2.3 Contractduur bij verlenging of nieuw contract
Het objectgegeven contractduur bij verlenging of nieuw contract bepaalt de duur van
een nieuw of verlengd contract en daarmee de mutaties die mogelijk gedurende de beschouwingsperiode
plaatsvinden. Het is mogelijk dat meerdere mutaties of verlengingen plaatsvinden gedurende
de 15-jaars periode, bijvoorbeeld als een contract op 1 januari 2021 expireert en
de contractduur gelijk is aan vijf jaar. De contractduur is ook van belang voor het
berekenen van de eindwaarde en dan specifiek om vast te stellen hoe lang een contract
nog doorloopt na het einde van de beschouwingsperiode.
Toelichting uitwerken huurinkomsten
De huurverhoging bij BOG/MOG/ZOG vindt niet, zoals bij woningen, plaats op 1 juli
van een kalenderjaar maar op de eerste dag van het volgende contractjaar. Dat vraagt
een andere benadering bij het verdelen van een kalenderjaar in een eerste en tweede
helft. Bij woningen bestaan beide helften uit elk zes maanden. Bij BOG/MOG/ZOG hoeft
dat niet zo te zijn.
Voorbeeld:
Stel de ingangsdatum van een contract is 10 mei 2017. Het object is 100 m2 VVO en de contracthuur op peildatum (31 december 2020) is €100,– per m2 VVO. De totale huur op peildatum is dan € 10.000,–. Het is het meest eenvoudig om
voor de uitwerking de 'bancaire' benadering te gebruiken. In die benadering telt elke
maand 30 dagen en een jaar 360 dagen. Het is ook mogelijk met het exact aantal dagen
te rekenen, maar dat is complexer. In dit voorbeeld wordt de bancaire benadering gebruikt.
De vraag is wat de totale bruto huurkasstroom in 2021 is. De aanname is dat de prijsinflatie
in 2021 1,40% is.
-
• Vóór 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000. Het aantal dagen dat deze huur
geldt is 4 * 30 + 9 = 129 dagen.
-
• Vanaf 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000 * (1 + 1,40%) = € 10.140. Deze
huur geldt voor 231 dagen.
-
• De totale contracthuur in 2021 is dan: (129/360) * € 10.000 + (231/360) * € 10.140
is € 10.089,–. Op twee decimalen: € 10.089,83.
-
• In de exactere benadering zijn er 129 dagen vóór 10 mei en 236 dagen na die datum
op een totaal van 365 dagen in het jaar. Dan is de contracthuur in 2020 gelijk aan
(129/365) * € 10.000 + (236/365) * € 0.140= € 10.091,–. Op twee decimalen: € 10.090,52.
Het verschil met de eenvoudige 360 dagen benadering is miniem, te weten € 0,69.
6.2.2.4 Berekening bij geen contract of ontbrekende ingangs- en einddatum
Als voor een contract of verhuureenheid geen contracthuur is opgevoerd en geen datum
ingang en datum einde van het contract, dan wordt verondersteld dat dit object op
peildatum leegstaat en dat er nog niet bekend is wanneer en tegen welke condities
het object verhuurd zal worden. Voor dergelijke contracten en verhuureenheden wordt
verondersteld:
-
• Voor dit contract of verhuureenheid is er sprake van aanvangsleegstand. Dit moet opgevoerd
worden bij de objectgegevens.
-
• Vanaf de peildatum geldt een periode van leegstand gelijk aan de in tabel 55 opgenomen
mutatieleegstand van 6 maanden.
-
• Verondersteld wordt dat het object ná deze periode van 6 maanden verhuurd wordt tegen
de markthuur tegen een periode gelijk aan de bij objectgegevens opgevoerde ‘Contractduur
bij verlenging of nieuw contract’.
-
• Indien geen contractduur is opgevoerd, dan geldt de standaard contractduur van vijf
jaren.
6.2.2.5 Berekening bij een contract met een ingangsdatum ná 1 januari 2021
Indien een contract wordt opgevoerd met een ingangsdatum na 1 januari 2021 dan gelden
de volgende principes:
-
• De periode vanaf 1 januari 2021 tot de ingangsdatum van het contract moet als leegstand
worden opgevat.
-
• De opgevoerde contracthuur heeft in dat geval als peildatum de ingangsdatum van het
contract, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.
Tabel 48: standaard contractduur bij BOG/MOG/ZOG
Standaard contractduur BOG/MOG/ZOG
|
Standaard contractduur BOG/MOG/ZOG
|
vijf kalenderjaren
|
Indien voor een contract of verhuureenheid een ingangsdatum ná de peildatum is opgevoerd,
dan wordt verondersteld dat het contract of de verhuureenheid tot die ingangsdatum
leegstaat. Die periode kan langer of korter duren dan de 6 maanden bij geen contract.
Er is sprake van aanvangsleegstand.
6.2.2.6 Huur bij verlenging en bij nieuw contract
Als de einddatum van een contract is bereikt, dan is er sprake van mutatie die óf
een verlenging van een contract óf een nieuw contract betreft. Bij korte contractduren
kunnen dergelijke mutaties meermaals voorkomen gedurende de beschouwingsperiode van
15 jaar.
-
• Als bij de objectgegevens verlenging is gekozen, dan wordt verondersteld dat het contract
steeds weer opnieuw verlengd wordt. Als daar niet voor is gekozen, dan wordt verondersteld
dat contracten steeds weer vernieuwd worden met bijvoorbeeld mutatieleegstand als
gevolg.
-
• Indien gekozen is voor verlenging én er is een herzieningshuur opgevoerd, dan geldt
zowel bij de eerste als bij volgende mutaties deze herzieningshuur uiteraard geïndexeerd
naar het moment van verlenging.
-
• Indien gekozen is voor verlenging én er is geen herzieningshuur opgevoerd, dan geldt
bij de eerste en volgende mutaties de markthuur.
-
• Indien is gekozen voor geen verlenging dan geldt bij de eerste en volgende mutaties
de markthuur.
De wijze waarop in de basis waardering omgegaan moet worden met al dan niet verlengen
is een modelmatige vereenvoudiging. In de praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat
gerekend wordt met een kans op verlenging. Dergelijke berekeningen zijn complex. In
de full waardering is deze benadering wel toegestaan.
6.2.3 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-
onderhoud, achterstallig onderhoud en mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor
beheer, belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten. Deze kostensoorten
worden hierna nader toegelicht.
6.2.3.1 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om te verhuren object in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden,
als waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het te verhuren
object. Het instandhoudingsonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per m² BVO exclusief BTW voor BOG en inclusief
21% BTW voor MOG en ZOG.
Tabel 49: instandhoudingsonderhoud BOG, MOG en ZOG
Instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
BOG: € 5,80 per m2 BVO exclusief BTW
MOG: € 7,00 per m2 BVO inclusief BTW
ZOG: € 9,30 per m2 BVO inclusief BTW
|
6.2.3.2 Mutatiekosten
Mutatiekosten doen zich voor bij opzegging van de huurovereenkomst. Bij de mutatiekosten
wordt onderscheid gemaakt tussen mutatieonderhoud en de kosten voor marketing.
Onder het mutatieonderhoud worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de beëindiging van de
huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken om het verhuurcontract tegen het
geldende marktwaardeniveau opnieuw te kunnen afsluiten. Het gaat daarbij om maatregelen
in het kader van instandhoudingsonderhoud, die zich voordoen als direct gevolg van
de mutatie.
Onder de kosten voor marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de marketing moet maken
om opnieuw een verhuurcontract af te sluiten. Het gaat daarbij om de kosten die de
eigen organisatie van de verhuurder zal moeten maken en daarnaast om de kosten van
de makelaar die de verhuurder zal inschakelen.
De technische mutatiekosten en de kosten voor marketing worden alleen in rekening
gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet bij verlenging van de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de subtypen van BOG, MOG en ZOG. De bedragen
voor MOG en ZOG zijn inclusief BTW, die voor BOG zijn exclusief BTW.
Tabel 50: mutatieonderhoud BOG, MOG en ZOG
Mutatiekosten
|
Technisch mutatieonderhoud
|
Marketing
|
Kosten
|
BOG: € 9,70 per m2 BVO exclusief BTW
MOG: €11,80 per m2 BVO inclusief BTW
ZOG: €11,80 per m2 BVO inclusief BTW
|
14% van de marktjaarhuur
|
In veel gevallen is bij vertrek van de huurder volledige renovatie van de binnenkant
nodig. In dat geval geldt dat de kosten die gepaard gaan met deze verbouwingsingrepen
als achterstallig onderhoud dienen te worden beschouwd.
6.2.3.3 Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van het vastgoed. Achterstallig onderhoud zijn kosten die het gevolg zijn van onvoldoende
onderhoud of van externe omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen) die
een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange
termijn doorexploiteren van het vastgoed. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus niet
om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde technische
en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde als de toegelaten instelling
de ingreep om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in
de meerjarenprognose heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep
dienen dan in mindering te worden gebracht op de waarde van het vastgoed. Voor BOG
gaat het om de kosten exclusief BTW. Voor MOG en ZOG gaat het om de bedragen inclusief
BTW.
6.2.3.4 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van het verhuurde.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type contract en de daaruit volgende
markthuur. De bedragen voor de beheerkosten zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Voor BOG gaat het om bedragen exclusief BTW. Voor MOG en ZOG
gaat het om bedragen inclusief BTW.
Tabel 51: beheerkosten naar type BOG, MOG en ZOG
Type
|
Beheerkosten naar type
|
BOG
|
3% van de markthuur op jaarbasis
|
MOG
|
2% van de markthuur op jaarbasis
|
ZOG
|
2,5% van de markthuur op jaarbasis
|
6.2.3.5 Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
BOG en MOG
Voor BOG-MOG vallen onder belastingen en overige zakelijke lasten de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze belastingen en
heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de
verzekeringen.
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB gebruik maken van de gepubliceerde
gemeentelijke tarieven 2020. De gemeentelijke OZB wordt in percentages opgegeven.
In paragraaf 3.4.2 wordt toegelicht hoe de initiële OZB wordt bepaald en hoe deze
vervolgens met de prijsinflatie wordt geïndexeerd.
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de waterschapsbelasting en verzekeringen,
is een gemiddeld percentage per verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit
gemiddelde is gebaseerd, zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2019. Tijdens de 15-jarige DCF-periode wordt
het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie.
Tabel 52: belastingen en verzekeringen BOG en MOG
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten – BOG-MOG
|
Gemeentelijke OZB – BOG-MOG
|
Gemeentelijke tarieven 2020 (%) zoals gepubliceerd door het COELO1
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten BOG-MOG (excl. gemeentelijke
OZB)
|
0,12% van de WOZ-waarde
|
ZOG
Voor ZOG vallen onder belastingen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
per verhuurcontract genomen. De bedragen voor belastingen, verzekeringen en overige
zakelijke lasten zijn ontleend aan gegevens van toegelaten instellingen, en weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking op de WOZ-waarde van
de WOZ-beschikking 2020, die als waardepeildatum 1 januari 2019 kent. De bedragen
zijn per jaar. Tijdens de DCF-periode wordt dit op basis van de WOZ-waarde tot stand
gekomen bedrag geïndexeerd met de prijsinflatie.
Tabel 53: belastingen en verzekeringen ZOG
Belastingen en verzekeringen – ZOG
|
Belastingen en verzekeringen inclusief OZB
|
0,34% van de WOZ-waarde
|
De in deze paragraaf opgenomen kosten vallen niet onder de BTW. Daarom is voor deze
posten geen onderscheid tussen inclusief en exclusief BTW.
6.2.4 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van de erfpacht op de
waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. In paragraaf
5.2.17 van dit handboek is beschreven hoe erfpacht kan worden meegenomen in de waardering.
6.2.5 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2021. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 6/12 of te wel 50% van de markthuur
primo dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
6.2.6 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Mutatieleegstand
treedt alleen op bij mutatie naar een nieuw contract. Bij verlenging is er geen sprake
van mutatieleegstand.
Tabel 54: periode mutatieleegstand BOG, MOG en ZOG
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 6 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
6/12 of te wel 50% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
6.2.7 Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. Voor BOG/MOG/ZOG geldt dat alleen wordt
gewerkt met een doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de
volgende drie onderdelen:
-
– De risicovrije rentevoet.
-
– De vastgoedsector specifieke opslag.
-
– De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 55: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,18%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
6,14%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
− Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
− Type verhuurhuurcontract ingedeeld in drie typen.
-
− Regio ingedeeld in vier regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentie-contract. De keuze voor het referentie-contract heeft geen
invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuurcontracten. De
schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd.
Tabel 56: referentie-contractvorm BOG, MOG en ZOG
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type contractvorm
|
BOG
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
8,90%
|
Opslag markt- en objectrisico BOG, MOG en ZOG
|
2,94%-punt
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 8,90%. Aangezien de risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen
op 5,96% uitkomen, kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor
het markt- en objectrisico 2,94% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuurcontracten te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentiecontract. De onderstaande tabellen geven daarbij
de afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per contract
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de totale disconteringsvoet van het referentiecontract, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige verhuurcontracten.
Tabel 57: effect naar bouwjaarklasse disconteringsvoet BOG,MOG en ZOG
Bouwjaarklasse
|
Opslag in %-punt
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
–0,24%
|
1975 – 1989
|
0,59%
|
1990 – 2004
|
–0,10%
|
≥ 2005
|
–0,25%
|
Tabel 58: effect naar type contractvorm disconteringsvoet BOG, MOG en ZOG
Type contractvorm
|
Opslag in %-punt
|
BOG
|
0,00%
|
MOG
|
0,07%
|
ZOG
|
0,00%
|
Tabel 59: effect naar regio disconteringsvoet BOG, MOG en ZOG
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
BOG-MOG: 0,90%
ZOG: 1,10%
|
Oost
|
BOG-MOG: 0,60%
ZOG: 0,75%
|
Zuid
|
BOG-MOG: 0,60%
ZOG: 0,75%
|
West
|
BOG-MOG: 0,00%
ZOG: 0,00%
|
6.2.8 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
Bij BOG/MOG/ZOG is alleen het doorexploiteerscenario van toepassing. Vanaf het 16e
jaar wordt verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende looptijd.
Om rekenkundige uniformiteit te waarborgen is de voortdurende looptijd benadering
voorgeschreven.
Voor BOG/MOG/ZOG geldt dat er geen sprake is van een uitpondscenario. Daarom wordt
de eindwaarde alleen bepaald op basis van het doorexploiteerscenario. De berekeningen
zijn hetzelfde als voor de woongelegenheden in het doorexploiteerscenario met uitzondering
van de huurkasstroom en de kosten die rechtstreeks met de huurmutaties verband houden.
Per contract wordt een doorrekening gemaakt, waarbij als volgt met de huurpotentie
wordt omgegaan:
-
• Er wordt een contante waarde berekend van de kasstromen voor de resterende contractduur
voor het contract dat primo jaar 16 actief is. Wanneer de contractduur onbekend is,
is de resterende contractduur gelijk aan de standaard contractduur van 5 kalenderjaren.
-
• Voor de periode na afloop van dit contract wordt gerekend met een huur die 90% is
van het maximum van de geïndexeerde contracthuur in jaar 15 (CH15) en de markthuur (MH15). De afslag van 10% is een ingeschatte afslag voor leegstands- en mutatiekosten,
die niet apart contant worden gemaakt. De benadering van de contante waarde van de
huurkasstroom vanaf jaar 15 is dan gelijk aan:
CW15 = (1 + d)0,5 * {CH15 * (x – xn+1) / (1 – x) + 0,9 * max (CH15; MH15) * xn+1 / (1 – x)}
Hierbij is n de resterende looptijd van het contract in jaren en x is gelijk aan:
x = (1 + g) / (1 + d).
-
• De verouderingskosten bedragen 100% van de onderhoudskosten in jaar 15.
Hierin staat d voor disconteringsvoet en g voor groeivoet.
De via de voortdurende benadering bepaalde eindwaarde is de eindwaarde VON. Voor de
DCF is de eindwaarde k.k. van belang. De eindwaarde k.k. is gelijk aan: eindwaarde
VON/(1 + % overdrachtskosten).
6.2.9 Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de overige aankoopkosten bestaande
uit notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van het waarderingscomplex in
verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven als een percentage van de
berekende marktwaarde van het verhuurcontract.
Overdrachtskosten zijn ook van toepassing op de eindwaarde.
De volgens de in de vorige paragraaf beschreven methode gevonden eindwaarde is de
eindwaarde VON ultimo jaar 15. Voor de DCF is de eindwaarde k.k. van belang. Het gaat
immers om een netto kasstroom ultimo jaar 15: een schatting van het bedrag dat een
fictieve koper op dat moment bereid is te betalen. Die koper zal daarbij rekenen houden
met overdrachtskosten
De werkelijk kasstroom eind jaar 15 is daarom de eindwaarde k.k. die gelijk is aan
de eindwaarde VON/(1 + % overdrachtskosten). De eindwaarde k.k. maakt daarmee verdisconteerd
onderdeel uit van de bruto marktwaarde.
Tabel 60: overdrachtskosten BOG, MOG en ZOG
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
6%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
6.2.10 Overige punten
-
• Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2020 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving
hiervan 'Bijlage 1 Definities: onherroepelijke verlichting tot sloop'.
-
• Bij BOG, MOG en ZOG is alleen sprake van een doorexploiteerscenario.
6.2.11 Nadere toetsing
-
• De minimale marktwaarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
7 PARKEERGELEGENHEDEN
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van verhuurde parkeerplaatsen en garageboxen uiteengezet. Voor de waardebepaling is
het belangrijk om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. De modelparameters worden
hierna beschreven.
Let op: een parkeergelegenheid kan in principe alleen via het model voor parkeergelegenheden
worden gewaardeerd, als geldt dat sprake is van een apart contract voor de parkeervoorziening.
Immers als de parkeervoorziening tezamen met een woongelegenheid of BOG / MOG eenheid
wordt verhuurd en één en hetzelfde contract kent, dan dient de parkeervoorziening
met het model voor woongelegenheden, respectievelijk het model voor BOG / MOG te worden
gewaardeerd.
In dit handboek komt het uitpondscenario voor parkeergelegenheden overeen met woongelegenheden
binnen de beschouwingsperiode van 15 jaren. Deze benadering geldt met ingang van verslagjaar
2017 als voorschrift. Via de mutatiegraad kan snel uitponden, bijvoorbeeld binnen
een periode van drie jaar, gesimuleerd worden.
7.1 Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor parkeergelegenheden
van de toegelaten instelling.
Tabel 61: objectgegevens parkeergelegenheden
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de periode 2016 tot en met 2020.
|
complex
|
Gesplitst complex
|
Het waarderingscomplex is wel of niet voor verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
gesplitst.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid naar parkeerplaats en garagebox.
|
VHE
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen maandhuur per contract van de verhuureenheid op 31-12-2020.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand.
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2020
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2020, die als waardepeildatum
01-01-2019 kent. Indien een eerdere of latere beschikking wordt gebruikt, moet daarmee
qua indexering rekening mee gehouden worden.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend
afgekocht erfpacht, tijdelijk erfpacht met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht.
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2020 van toekomstige erfpachtverplichtingen
(zie paragraaf 5.2.17).
|
VHE
|
7.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de parkeergelegenheden
plaats, uitgaande van de objectgegevens, die in het voorafgaande zijn beschreven.
Het betreft hier de modelparameters voor de basisversie. Verderop worden de vrijheidsgraden
beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden gemaakt om af te wijken van
de basisversie.
7.2.1 Leegwaarde en leegwaardestijging
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de kosten koper, vrij van
huur en overige lasten. De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen,
zodra de mogelijkheid tot de verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijk gesteld aan de met de prijsinflatie geïndexeerde WOZ-waarde.
Hierbij wordt aangenomen dat de beschikbare WOZ-beschikking betrekking heeft op de
waardepeildatum 1 januari 2019.
De leegwaardestijging voor parkeergelegenheden is gelijk aan de prijsinflatie.
De WOZ- waarde van de WOZ-beschikking dient dan te worden geïndexeerd met de prijsinflatie
van 2019 en 2020 om een leegwaarde te krijgen met peildatum 31 december 2020. Indien
de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2019 nog niet beschikbaar is, of
wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2020 al beschikbaar is, dient
deze waarde te worden aangepast zodanig dat de WOZ-waarde als objectgegeven de waardepeildatum
1 januari 2019 heeft.
7.2.2 Markthuren
De markthuur is de huurprijs per maand die, uitgaande van optimale marketing en verhuur,
kan worden behaald op de waardepeildatum.
Voor parkeergelegenheden wordt verondersteld dat de markthuur gelijk is aan de actuele
contracthuur. Indien een parkeervoorziening structureel niet is verhuurd is en dus
te maken heeft met structurele leegstand, is voor een rekentechnische oplossing gekozen
dat een markthuur van 0 euro wordt opgenomen.
7.2.3 Mutatiekans
Voor de hoogte van de mutatiekans wordt bij parkeergelegenheden geen onderscheid gemaakt
tussen de mutatiekans in het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
De mutatiekans is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans van de betreffende verhuureenheden
over de afgelopen vijf jaar (2016 tot en met 2020). Het betreft het aantal vrijgekomen
parkeergelegenheden door reguliere opzeggingen. Het betreft het totaal aantal mutaties
gedurende de periode gedeeld door de som van de jaarlijkse ultimo standen van het
aantal verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare eenheden omvat per ultimo
jaar gedurende de jaren 2016 tot en met 2020 en er geen verkopen plaatsvinden in deze
periode.
2016
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2016
|
2017
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2017
|
2018
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2018
|
2019
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2019
|
2020
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2020
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex: 12/500 oftewel 2,40%
7.2.4 Huurinkomsten en huurstijging.
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur volgt dezelfde principes
als die bij woongelegenheden. Ook voor parkeren is het uitgangspunt dat de contracthuur
per 1 juli van het jaar wordt aangepast.
7.2.5 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, waarbij alleen wordt uitgegaan
van instandhoudingsonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen, verzekeringen
en overige zakelijk lasten. Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
7.2.5.1 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de DCF-periode nodig is
om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden,
als waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingsonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Voor de parkeergelegenheden wordt een vast bedrag per jaar
aangehouden dat per type parkeervoorziening verschilt. De bedragen zijn per jaar,
inclusief 21% BTW.
Tabel 62: instandhoudingsonderhoud parkeergelegenheden
Type
|
Instandhoudingsonderhoud
|
Parkeerplaats
|
€ 54, – per jaar
|
Garagebox
|
€ 179, – per jaar
|
7.2.5.2 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de parkeervoorziening.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type parkeervoorziening. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 63: beheerkosten parkeergelegenheden
Type
|
Beheerkosten
|
Parkeerplaats
|
€ 28, – per jaar
|
Garagebox
|
€ 39, – per jaar
|
7.2.5.3 Belastingen en verzekeringen
Bij parkeervoorzieningen wordt rekening gehouden met belastingen en verzekeringen.
De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft betrekking op de WOZ-waarde ontleend aan
de WOZ-beschikking van 2020, die de waardepeildatum 1 januari 2019 kent. De bedragen
zijn per jaar, inclusief 21% BTW. In het doorexploiteerscenario wordt tijdens de DCF-periode
dit, op basis van de WOZ-waarde initieel tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie.
Tabel 64: belastingen en verzekeringen parkeergelegenheden
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,23% van de WOZ-waarde
|
7.2.6 Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen, zodat het complex vervolgens
per verhuureenheid kan worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld in juridische
en technische splitsingskosten. Voor de indexatie van de splitsingskosten gelden dezelfde
principe als bij woongelegenheden. Zie paragraaf 5.2.15.
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordening
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten
wordt een norm gehanteerd van 544 euro per te splitsen eenheid.
Tabel 65: juridische splitsingskosten parkeergelegenheden
Juridische splitsingskosten parkeergelegenheden
|
Juridische splitsingskosten parkeergelegenheden
|
€ 544, – per te splitsen eenheid
|
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de uitgaven die worden gemaakt ten behoeve van de
nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de
gemeente. Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen
die in het kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In deze basisvariant worden geen technische splitsingskosten opgenomen. Als daar reden
toe is, kunnen de technische splitsingskosten via de full versie worden meegenomen.
7.2.7 Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de parkeergelegenheden
bij uitponden. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en, indien aanwezig, eventuele
andere handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een parkeergelegenheid
gereed te maken voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten.
De hoogte van het bedrag is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd. Het bedrag is inclusief 21% BTW. Er wordt geen
onderscheid gemaakt naar type parkeervoorziening.
Tabel 66: verkoopkosten parkeergelegenheden
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten per eenheid
|
€ 544, –
|
7.2.8 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2021. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 6/12 of te wel 50% van de markthuur
primo dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
7.2.9 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving
geldt alleen in het doorexploiteerscenario.
Tabel 67: periode mutatieleegstand parkeergelegenheden
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 6 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
6/12 of te wel 50% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
7.2.10 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van de erfpacht op de
waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. In paragraaf
5.2.17 van dit handboek is beschreven hoe erfpacht kan worden meegenomen in de waardering.
7.2.11 Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd
uit de volgende drie onderdelen:
-
– De risicovrije rentevoet.
-
– De vastgoedsector specifieke opslag.
-
– De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 68: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,18%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
6,14%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van twee kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft geen invloed
op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere parkeergelegenheden. De schatting
van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die
op marktwaarde hebben gewaardeerd.
Tabel 69: referentieobject parkeergelegenheden
Kenmerk
|
Klasse
|
Type verhuureenheid
|
Parkeerplaats
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
6,58%
|
Opslag markt- en objectrisico
|
0,62%-punt
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 6,58%. Aangezien de
risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen,
kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico
0,62%-punt bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke parkeergelegenheden te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven daarbij de
afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per verhuureenheid
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de totale disconteringsvoet van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige parkeergelegenheden.
Tabel 70: effect naar type disconteringsvoet parkeergelegenheden
Type
|
Opslag in %-punt
|
Parkeerplaats
|
0,00%
|
Garagebox
|
0,09%
|
Tabel 71: effect naar regio disconteringsvoet parkeergelegenheden
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
1,15%
|
Oost
|
0,35%
|
Zuid
|
0,35%
|
West
|
0,00%
|
7.2.12 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht verminderd met de overdrachtskosten.
Deze eindwaarde wordt vervolgens contant gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet
naar de waardepeildatum en is zo onderdeel van de marktwaarde.
Vanaf het 16e jaar wordt verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende
looptijd in het doorexploiteerscenario, en van verder uitponden in het uitpondscenario.
Vanwege de rekenkundige uniformiteit is de berekening op basis van voortdurende looptijd
voorgeschreven.
Let op:
De manier waarop voor een parkeergelegenheid de eindwaarde op basis van voortdurende
looptijd wordt bepaald is hetzelfde als bij woongelegenheden met uitzondering van
de verouderingsopslag instandhoudingsonderhoud. Deze is bij parkeergelegenheden zowel
van toepassing in het doorexploiteer- als in het uitpondscenario
7.2.13 Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van de parkeergelegenheden in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende marktwaarde van een eenheid.
Tabel 72: overdrachtskosten parkeergelegenheden
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
6%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
7.2.14 Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2020 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving
hiervan “Bijlage 1 Definities: onherroepelijke verlichting tot sloop”.
7.2.15 Nadere toetsing
-
• De minimale waarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
8 Full versie
Naast de basisversie van het waarderingshandboek heeft de toegelaten instelling ook
de mogelijkheid om voor verschillende parameters aanpassingen toe te passen. In dat
geval wordt voor deze parameters afgeweken van de basisvariant van het waarderingshandboek.
In het geval dat de toegelaten instelling ervoor kiest om ten aanzien van één of meer
parameters af te wijken van dit handboek, dient de toegelaten instelling een externe
taxateur in te schakelen. Om tot een gedegen en afgewogen aanpassing van parameters
te komen, kan de taxateur en/of de toegelaten instelling deelnemen aan een (regionaal)
marktwaardeoverleg, een benchmark of een soortgelijke methode waarbij marktontwikkelingen
worden geanalyseerd en besproken. Uit de validatie van het handboek, blijkt dat dat
leidt tot het hanteren van beter vergelijkbare uitgangspunten en beter onderbouwde
aanpassingen van vrijheidsgraden. Een dergelijk waarderingsproces levert in principe
een hogere kwaliteit op van de waardering en dus ruimere toepassingsmogelijkheden
voor vastgoedsturing.
8.1 Vrijheidsgraden
In de full versie is het mogelijk om op basis van een toetsing door de externe taxateur
tot een aanpassing van de op basis van dit handboek modelmatig vastgestelde waarde
van het waarderingscomplex te komen. Een aanpassing van de waarde dient het resultaat
te zijn van een aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende normen en parameters.
Daarbij dient de externe taxateur tevens de aannemelijkheid van de marktwaarde te
beoordelen, die daarvan het resultaat is. De volgende zaken zijn in de full-versie
aanpasbaar:
-
– schematische vrijheid
-
– markthuur
-
– markthuurstijging
-
– exit yield
-
– leegwaarde
-
– leegwaardestijging
-
– disconteringsvoet
-
– mutatie- en verkoopkans
-
– onderhoud
-
– technische splitsingskosten
-
– bijzondere omstandigheden
-
– erfpacht
-
– exploitatiescenario
8.1.1 Schematische vrijheid
Om specifieke afspraken en atypische inkomsten en uitgaven te kunnen modelleren mogen
er extra kasstromen toegevoegd worden aan het standaardschema uit de basisversie.
Voorwaarde is dat er een duidelijke en transparante uitsplitsing wordt gemaakt. Het
verloop van deze kasstromen over de jaren hoeft niet persé inflatievolgend te zijn.
Uitgangspunt is dat de kasstromen en hun verloop worden benoemd.
Door deze toevoeging kunnen specifieke contractafspraken omtrent huurinkomsten (lineair
aflopende huur, geen huurstijging), meerdere contracten per complex (bijv. bij BOG-MOG-ZOG),
overige inkomsten (bijv. uit zendmastinstallaties) en specifieke uitgaven in de full-variant
beter worden gemodelleerd. Hieronder volgt (een in principe) limitatieve lijst van
kasstromen die opgevoerd mogen worden:
-
– Huurinkomsten (evt. van meerdere contracten)
-
– Aanvangsleegstand
-
– Huurderving oninbaar door wanbetaling
-
– Huurderving door frictie- / mutatieleegstand
-
– Huurvrije perioden / incentives
-
– Specifieke vaste lasten
-
– Specifieke object gerelateerde kosten (zoals, niet verrekenbare BTW, servicekosten
eigenaar, VvE, verhuurcourtage objectbeheer en onderhoudskosten indien deze substantieel
afwijken van gebruikelijke waarden).
Let op: het gebruik van schematische vrijheid is in principe niet bedoeld voor de waardering
van reguliere woningen, alleen in uitzonderlijke gevallen kan hiervan sprake zijn
(bijvoorbeeld als er bij nul-op-de-meterwoningen een energieprestatievergoeding als
extra kasstroom moet worden opgevoerd, of als bijvoorbeeld bij een sloopcomplex waarbij
een anti-kraakwacht een maandelijkse vergoeding ontvangt). Indien schematische vrijheid
voor de energieprestatievergoeding (EPV) wordt toegepast moet in de waardering rekening
worden gehouden met bijkomende effecten. Zo zijn aan de EPV administratieve lasten
verbonden, is er mogelijk sprake van hoger onderhoud van installaties in de woning
en wordt de EPV bij de mutatie naar markt mogelijk niet meer geheven maar opgenomen
in de markthuur.
Onder schematische vrijheid kan voor reguliere woningen ook worden verstaan dat de
taxateur kiest voor een andere subtypering dan op grond van de basisversie is voorgeschreven.
Zo mag een externe taxateur bijvoorbeeld in de full versie taxatie afwijken van het
voorschrift dat meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd via MGW danwel
EGW moeten worden gewaardeerd.
Daarbij moet te allen tijde goed onderbouwd zijn waarom wordt gekozen voor de schematische
vrijheid. Het toepassen van een beschouwingstermijn van 15-jaar in de DCF blijft gehandhaafd.
8.1.2 Markthuur(stijging)
In de basisversie is de markthuur voor woningen bepaald aan de hand van een modelmatige
schatting. Deze schatting houdt geen rekening met specifieke omstandigheden waardoor
de markthuur anders is dan uit het model voortvloeit. In de full versie heeft de externe
taxateur de mogelijkheid om de modelmatig bepaalde markthuur te vervangen door zijn
inschatting van de markthuur of een andere modelmatig bepaalde markthuur, mits deze
is geverifieerd door een taxateur. In de full versie kan de externe taxateur ook van
de kwaliteitskortingsgrens voor studenteenheden onderbouwd afwijken.
De markthuurstijging is in principe gekoppeld aan de prijsinflatie. Als er gegronde
redenen zijn om de markthuurstijging boven of onder inflatie te verwachten, heeft
de externe taxateur de mogelijkheid om af te wijken van de veronderstelde markthuurstijging.
8.1.3 Exit yield
Als alternatief voor de berekende eindwaarde uit de basisversie mag een exit yield
gebruikt worden voor het bepalen van de eindwaarde ultimo jaar 15. De taxateur moet
daarbij een goed navolgbare onderbouwing geven voor de hoogte van de exit yield en
een duidelijke, logische relatie leggen tussen andere parameters en de exit yield
(bijvoorbeeld: output BAR, verouderingseffect, verwachte huur- en waardegroei, stijgende
of dalende risicoperceptie gedurende beschouwingsperiode). Daarnaast moet ook de vergelijking
en verschilduiding met de berekende eindwaarde worden gemaakt.
8.1.4 Leegwaarde(stijging)
De leegwaarde wordt in de basisversie ontleend aan de WOZ-waarde. Echter, er kunnen
verschillende redenen zijn waarom de op deze wijze bepaalde leegwaarde niet aansluit
bij de markt. Onder meer vloeit een mogelijk verschil voort uit de ficties waarop
de WOZ-waardering is gebaseerd. De externe taxateur heeft de mogelijkheid om de WOZ-waarde
te vervangen door een leegwaarde die beter aansluit bij de markt. Voor de bepaling
van deze leegwaarde mogen ook andere modelmatig bepaalde leegwaardes worden gebruikt,
mits deze geverifieerd zijn door een taxateur.
De leegwaardestijging is gedifferentieerd naar provincie en naar de vier grote steden.
Het kan zijn dat er redenen zijn om van deze differentiatie af te wijken, bijvoorbeeld
omdat de te verwachten stijging van de leegwaarde in de specifieke situatie niet overeenkomt
met die van de provincie, respectievelijk de betreffende stad. De externe taxateur
heeft de mogelijkheid om af te wijken van de veronderstelde leegwaardestijging. In
het geval van parkeren wordt in de basisversie uitgegaan van een leegwaardestijging
gelijk aan de prijsinflatie. In de full-versie mag de taxateur hiervan afwijken.
8.1.5 Disconteringsvoet
De hoogte van de disconteringsvoet is modelmatig bepaald. Daarmee wordt niet altijd
recht gedaan aan de risico’s die voor specifieke objecten en/of specifieke locaties
van toepassing zijn. Deze specifieke omstandigheden kunnen een andere disconteringsvoet
rechtvaardigen. De toegelaten instelling heeft de mogelijkheid om dan een externe
taxateur in te schakelen om een marktconforme disconteringsvoet vast te stellen. Als
daartoe reden is, kan in dat geval dan ook een verschil worden gemaakt in de hoogte
van de disconteringsvoet bij uitponden ten opzichte van doorexploiteren.
8.1.6 Onderhoud
In de basisvariant is voor de verschillende onderhoudscategorieën gewerkt met gemiddelde
bedragen voor het onderhoud, die afhankelijk zijn van een beperkt aantal kenmerken
van de verhuureenheid. In de praktijk kan de noodzaak voor onderhoud meer variëren
dan in de basisvariant is uitgewerkt. Als dat zo is, kunnen de onderhoudsbedragen
voor instandhoudingsonderhoud met tussenkomst van de externe taxateur worden aangepast.
Het bedrag voor achterstallig onderhoud in de basisversie geeft alleen weer wat nodig
is om de eenheid vanuit het perspectief van de woningcorporatie voldoende woontechnische
kwaliteit te geven. Een marktpartij zal mogelijk ook markttechnische aanpassingen
wensen. De daarmee gepaard gaande kosten kunnen desgewenst in de full-versie worden
opgenomen.
8.1.7 Technische splitsingskosten
In de basisvariant zijn geen technische splitsingskosten opgenomen. Wel is toegelicht
dat de technische splitsingskosten de uitgaven zijn die worden gemaakt ten behoeve
van de nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning
door de gemeente. Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende
eisen die in het kader van de splitsing dienen te worden uitgevoerd. In de praktijk
kunnen deze technische splitsingskosten van belang zijn bij de waardering. Als dit
het geval is, kunnen de technische splitsingskosten met tussenkomst van de externe
taxateur meegenomen worden.
Kosten die voortkomen uit aan erfpacht verbonden kosten zoals erfpachtsuppletie mogen
niet onder deze post worden ondergebracht. Die kosten moeten opgevoerd worden onder
de post waardecorrectie als gevolg van erfpacht.
8.1.8 Mutatie- en verkoopkans
De hoogte van de mutatiekans is gebaseerd op het gemiddelde aantal mutaties in de
afgelopen vijf jaar. Deze mutatiekans hoeft niet te gelden voor de toekomst. Als daar
reden voor is, onder meer omdat de feitelijke mutaties in de betrokken periode een
afwijkend beeld laten zien, heeft de toegelaten instelling de mogelijkheid om een
externe taxateur in te schakelen om de mutatiekans aan te passen.
Als er redenen zijn om aan te nemen dat de op basis van de mutatiekans vrijkomende
verhuureenheden niet allemaal kunnen worden verkocht, kan daar ook rekening mee worden
gehouden door een deel van de vrijkomende verhuureenheden in de wederverhuur te nemen
in de full versie. Voor deze verhuureenheden geldt dan dat de huur opgetrokken wordt
naar de markthuur of de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Verder
is bij deze verhuureenheden in de toekomst weer dezelfde mutatiekans van toepassing.
8.1.9 Bijzondere uitgangspunten
Bijzondere uitgangspunten kunnen van toepassing zijn waarmee in de basisversie geen
rekening wordt gehouden, of waarvan de aannames uit de basisversie niet overeenkomen
met de specifieke situatie van het getaxeerde. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld
een langere of kortere leegstand als gevolg van mutatie dan voorgeschreven in de basisversie.
Ook het effect van bijvoorbeeld beklemmingsafspraken met de gemeente ten aanzien van
huurverhoging en/of verkoop, die ook van kracht zijn voor een potentiële koper kan
de taxateur meenemen bij de waardering.
8.1.10 Erfpacht
Zoals in het voorafgaande is aangegeven, zijn er zeer uiteenlopende erfpachtovereenkomsten
tussen toegelaten instellingen en gemeenten. In de basisversie is gewerkt met een
globale benadering. Als deze benadering onvoldoende aansluit bij de feitelijke situatie,
is het verplicht met tussenkomst van de taxateur tot een betere schatting van het
effect van de erfpacht op de waarde te komen.
8.1.11 Exploitatiescenario
Als uit marktonderzoek blijkt dat één van beide exploitatiescenario’s (doorexploiteren
of uitponden) niet realistisch is gezien de marktomstandigheden, dan mag de taxateur
gebruikmaken van het toepassen van slechts één enkel scenario voor het vaststellen
van de marktwaarde.
8.2 De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
De waardering op basis van de full versie met de genoemde vrijheidsgraden vereist
de inschakeling van een externe taxateur. De externe taxateur dient aangesloten te
zijn bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) of daarmee vergelijkbare
beroeps- en gedragsregels te hanteren. In haar reglementen schrijft de NRVT voor dat
sprake kan zijn van drie type taxaties, te weten een (1) volledige taxatie, (2) hertaxatie
en (3) markttechnische update. Het NRVT schrijft daarbij voor dat een hertaxatie uitsluitend
kan worden uitgevoerd indien er in de voorgaande 36 maanden ten minste één volledige
taxatie door hetzelfde taxatiebedrijf is uitgevoerd. De verwijzing naar volledige
taxatie en hertaxatie komt hieruit voort. Bij deze vormen van taxatie zijn op basis
van de NRVT verschillende rapportagevereisten van toepassing. Deze zijn opgenomen
in ‘Bijlage 5 – Rapportagevereisten NRVT’.
Bij het uitvoeren van de full-taxatie mag de taxateur van de reglementen van het NRVT
afwijken voor de onderdelen die betrekking hebben op de kadastrale recherche, het
titelonderzoek en de milieuaspecten. Ook de onderdelen die betrekking hebben op omschrijvingen
van het gebouw en de omgeving vallen hier onder. Indien er bij de toegelaten instellingen
documentatie beschikbaar is waarop de taxateur kan steunen, kan in de rapportage van
de taxateur naar die documentatie worden verwezen. Hierbij is wel vereist dat de taxateur
de waarde mede heeft gebaseerd op die informatie. Dit hoeft niet per se de fysieke
broninformatie van de corporatie zelf te zijn, maar kan ook een verklaring van de
corporatie betreffen dat het vastgoed voldoet aan de vigerende bestemming, dat er
geen bijzonderheden zijn ten aanzien van milieu en dat het vastgoed niet verder bezwaard
is met zakelijke rechten. In deze gevallen bepaalt de taxateur of de verstrekte informatie
en / of verklaring voldoende aannemelijk is en worden de overwegingen hierbij vermeld
in het taxatierapport. De betreffende informatie of verklaring dient ook toegankelijk
te zijn voor Autoriteit woningcorporaties en de accountant. Een voorbeeldverklaring
is opgenomen in bijlage 6.
Let op: Het is de primaire taak van de toegelaten instelling om juiste brongegevens aan
te leveren ten behoeve van de full-taxatie.
De taxaties in het kader van de full versie in 2019 dienen ten minste te voldoen aan
de verplichte onderdelen van een ‘hertaxatie’ conform de reglementen van het NRVT
in het Addendum Grootzakelijk Vastgoed op Reglement Bedrijfsmatig Vastgoed. Alle niet
verplichte onderdelen uit genoemd reglement zijn optioneel of ter beoordeling aan
de taxateur op basis van de informatie / verklaring van de woningcorporatie. Dit geldt
ook als er in de afgelopen drie jaar geen ‘volledige taxatie’ van het vastgoed heeft
plaatsgevonden. In bijlage 5 is opgenomen welke onderdelen verplicht zijn, danwel
optioneel of ter beoordeling van de taxateur komen.
Ten aanzien van de aangegeven vrijheidsgraden heeft de taxateur de ruimte om op basis
van het principe ‘pas toe of leg uit’ tot aanpassingen over te gaan in de modelmatige
waardering, en daarmee voor afzonderlijke complexen tot een betere waardering te komen.
De aanpassingen ten aanzien van de vrijheidsgraden dienen door de taxateur te worden
toegelicht in het taxatierapport en daarnaast onderbouwd in het taxatiedossier te
worden vastgelegd. In het taxatierapport dient per vrijheidsgraad toegelicht te worden
waarom is afgeweken van de basisvariant van het waarderingshandboek. Verder dient
per vrijheidsgraad de reikwijdte, aard en omvang van de aanpassing toegelicht te worden.
In principe dienen de afwijkingen per vrijheidsgraad op complexniveau te worden verantwoord,
tenzij de aard van de reikwijdte, aard en omvang van de aanpassing voor meerdere complexen
hetzelfde is. In dat geval kan ook worden volstaan met een verantwoording op (deel)portefeuilleniveau.
Het taxatierapport en het taxatiedossier worden door de taxateur verstrekt aan de
toegelaten instelling en zijn op aanvraag beschikbaar voor de Autoriteit woningcorporaties.
Bij gebruik van de full versie dient jaarlijks minimaal een derde, steeds wisselend
deel van het betreffende vastgoed, via een volledige taxatie te worden gewaardeerd.
Voor het andere, tweederde deel van het vastgoed is een interne waardering van de
corporatie vereist.
Als er in de afgelopen drie jaar een volledige taxatie heeft plaatsgevonden van de
(deel)portefeuille mag er ook gekozen worden voor een markttechnische update door
de taxateur, dit is echter geen verplichting. Zoals vermeld in hoofdstuk 2.5 kan de
interne waardering alleen voor de reguliere woningen en homogeen parkeervastgoed worden
uitgevoerd. Nadere voorwaarden zijn gesteld in bijlage 10.
De opdracht van de toegelaten instelling aan de externe taxateur dient in overeenstemming
te zijn met wet- en regelgeving, in casu dit handboek en verder aan te sluiten bij
de bepalingen van het reglement van de NRVT. Voorts dient in de opdracht vastgelegd
te zijn dat de externe taxateur een taxatierapport en een taxatiedossier opstelt waarin
nadere toelichting en onderbouwing is opgenomen daar waar gebruik is gemaakt van de
vrijheidsgraden. Er mogen geen belemmeringen zijn voor de toegelaten instelling om
het taxatierapport en het taxatiedossier aan de Autoriteit woningcorporaties ter beschikking
te stellen.
9 Beleidswaarde
De beleidswaarde wordt bepaald door op vier aspecten aanpassingen door te voeren in
de uitgangspunten van de DCF berekening van de marktwaarde. De (lagere) waarde die
ontstaat is de ‘Beleidswaarde’. Het verschil tussen markt- en beleidswaarde heet de
‘maatschappelijke bestemming’. Figuur 3 geeft visueel de stappen weer van marktwaarde
naar beleidswaarde. Hieronder wordt nader toegelicht op welk vastgoed de beleidswaarde
van toepassing is, een verdere verdieping van de vier stappen, en tot slot aanvullende
informatie over de berekening.
Figuur 3: van marktwaarde naar beleidswaarde
9.1 Beleidswaarde van toepassing op woongelegenheden
Voor toepassing op basis van het type vastgoed wordt aangesloten bij de definities
welke zijn opgenomen in dit handboek. De beleidswaarde is van toepassing op zelfstandige
en onzelfstandige woongelegenheden.
Voor niet-woongelegenheden en intramuraal vastgoed (ZOG) wordt verondersteld dat de
beleidswaarde gelijk is aan de marktwaarde. Niet-woongelegenheden betreft de categorieën:
bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed (BOG en MOG), parkeergelegenheden
en exoten/rafelranden (zie definities in Bijlage 1).
De beleidswaarde (+marktwaarde voor niet-woongelegenheden en ZOG) wordt bepaald voor
het totaal van DAEB-TI, niet-DAEB TI en geconsolideerde verbindingen.
9.2 Stappen van marktwaarde naar beleidswaarde
In deze paragraaf wordt beschreven hoe stap voor stap de beleidswaarde wordt berekend.
De omvang van de tussenliggende stappen – de afslagen of opslagen voor beschikbaarheid,
betaalbaarheid, kwaliteit en beheer – dient afzonderlijk bepaald te worden. De marktwaarde
minus de uitkomsten van de vier stappen moet gelijk zijn aan de beleidswaarde.
Modelmatige of rekenkundige benadering berekening beleidswaarde en afslagen
In de volgende paragrafen wordt meer in detail ingegaan op de stappen. In deze paragraaf
wordt beschreven hoe die stappen doorlopen moeten worden. De stappen kunnen zowel
rekenkundig als modelmatig worden bepaald. De rekenkundige benadering vraagt om een
complex algoritme waarin van alle relevante kasstromen zowel het verschil van de kasstroom
zelf, als het verschil in de eindwaarde van die kasstroom wordt bepaald.
In deze paragraaf wordt de modelmatige benadering beschreven. De waarden uit de verschillende
stappen 0 tot en met 4 worden daarbij aangeduid als W0, W1, W2, W3 en W4.
-
• W0: De marktwaarde in verhuurde staat in stap 0 is, zowel in de basisversie als in
de full versie, het maximum van de marktwaarde in een doorexploiteer- en in een uitpondscenario
(indien een uitpondscenario is toegestaan).
-
• W1: Om de waarde in stap 1 te berekenen moeten de volgende modelmatige instellingen
aangepast worden:
-
° Kies doorexploiteren als scenario dat de waarde bepaalt.
-
° Hef de correctie van de marktwaarde naar minimaal € 0 op.
-
° Pas eindwaarde berekening op basis van formules eeuwigdurende benadering van het handboek
toe.
-
° Stel de overdrachtskosten in op 0%.
-
° De omvang van de af- of opslag voor beschikbaarheid is dan gelijk aan W0 minus W1.
-
• W2: Om vervolgens de waarde in stap 2 te berekenen moeten de volgende instellingen
aanvullend in het model aangezet worden:
-
° Hanteer de huren conform beleidsscenario. Rekenen met de streefhuur en niet met de
markthuur bij mutatie en pas de specifieke boveninflatoire huurverhoging voor de contracthuren
van de beleidswaarde toe. (zie voor de huurverhoging de paragraaf over 9.2.3.2. over
huurstijging contracthuur).
-
° Pas de correctie erfpacht conform het beleidsscenario toe (bij erfpacht kan die correctie
afwijken van de correctie voor de marktwaarde).
-
° De omvang van de af- of opslag voor betaalbaarheid is dan gelijk aan W1 minus W2.
-
• W3: Om vervolgens de waarde in stap 3 te berekenen moeten de volgende instellingen
aanvullend in het model worden aangezet:
-
• W4: om de waarde in stap 4 te berekenen moeten de volgende instellingen aanvullend
in het model worden aangezet:
De uitkomst van de laatste stap is tevens de beleidswaarde en de vergelijking W4 =
W0 – afslag beschikbaarheid – afslag betaalbaarheid – afslag kwaliteit – afslag beheer
zal sluitend zijn.
Let op: de volgorde van de stappen is van belang. Wijziging in de volgorde leidt voor
afslagen tot een ander resultaat.
Let op:
Hou rekening met het feit dat de boveninflatoire opslag huurstijging voor de beleidswaarde
vrij kan worden opgevoerd mits deze opslag kleiner of gelijk is aan in de tabel 24
van dit handboek opgenomen opslagen. Zie hiervoor paragraaf 5.2.7 van dit handboek.
Let op:
Voor de beleidswaarde geldt dat de overdrachtskosten 0 zijn. Dit geldt zowel voor
de berekening van de beleidswaarde k.k., als voor de eindwaarde k.k.
Het effect van geen overdrachtskosten komt tot uitdrukking in de afslag beschikbaarheid.
Dit impliceert dat deze afslag negatief kan zijn als de marktwaarde voorkomt uit het
doorexploiteerscenario.
9.2.1 Stap 0: marktwaarde in verhuurde staat
Het startpunt voor het bepalen van de beleidswaarde is de marktwaarde in verhuurde
staat (kosten koper) conform balans in de jaarrekening, onderscheiden naar DAEB-TI,
niet-DAEB-TI en geconsolideerde verbindingen. Dit kan zowel een basis als een full
versie betreffen.
9.2.2 Stap 1: beschikbaarheid (doorexploiteren)
Voor de gehele woongelegenhedenportefeuille wordt het doorexploiteerscenario uit de
marktwaardeberekening afgedwongen én wordt in het doorexploiteerscenario de berekening
van de eindwaarde conform de eeuwigdurende benadering afgedwongen. Daarnaast worden
in deze stap de overdrachtskosten op 0 gezet (zie tabel 73 in paragraaf 9.2.7).
Let op: Indien de berekende marktwaarde negatief is en dus volgens het voorschrift op 0
gesteld is, dan moet in deze stap een aanvullende correctie plaatsvinden gelijk aan
de ongecorrigeerde negatieve marktwaarde.
Eindwaarde
In het doorexploiteerscenario wordt een eindwaarde verondersteld op basis van doorexploiteren
met een voortdurende looptijd (conform de methodiek beschreven in paragraaf 5.2.20.3
in het handboek).
Indien in de full versie gebruik wordt gemaakt van een exit yield, wordt de op basis
van de met deze exit yield berekende eindwaarde vervangen door de op basis van de
methodiek met een voortdurende looptijd op basis van de kasstromen bepaalde eindwaarde.
Bij een full marktwaardering heeft de taxateur, zoals in paragraaf 8.1.11 beschreven,
de mogelijkheid om af te wijken van de regel dat de marktwaarde het maximum is van
de marktwaarde op basis van een doorexploiteer- en de marktwaarde van het uitpondscenario.
Als de taxateur in dit geval een uitpondscenario forceert, hetgeen impliceert dat
de waarde van dit scenario lager is dan die van het doorexploiteerscenario, dan is
de afslag beschikbaarheid gelijk aan het verschil tussen de geforceerde waarde en
de waarde in het doorexploiteerscenario die bepaald is volgens de basis of de full
waardering. De afslag beschikbaarheid is in deze situatie positief.
NB: de eindwaarde binnen de beleidswaarde berekening is zelf een beleidswaarde. Gegeven
het feit dat een beleidswaarde negatief kan zijn geldt dat ook de eindwaarde negatief
kan zijn.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de uitkomst uit stap 0 is de afslag
voor beschikbaarheid.
9.2.3 Stap 2: betaalbaarheid (huur)
Met de uitkomst van stap 1 als uitgangspunt wordt in deze stap in het doorexploiteerscenario
de markthuur vervangen door streefhuur (ook wel beleidshuur) en wordt in deze stap
het eigen beleid voor de jaarlijkse huurstijging verwerkt, rekening houdend met de
kaders vanuit wetgeving.
9.2.3.1 Streefhuur
De streefhuur wordt net als de markthuur op vhe-niveau vastgelegd in de objectgegevens.
De streefhuur is de huur die bij mutatie van huurder wordt vastgesteld conform beleid
van de corporatie en rekening houdend met wet- en regelgeving. De streefhuur is logischerwijs
gelijk aan de streefhuur die ook in de meerjarenkasstroombegroting (dPi) wordt gehanteerd.
Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:
-
1. De streefhuur wordt, voor het berekenen van de huur bij mutatie, op dezelfde wijze
geïndexeerd als de markthuur in de marktwaardeberekening, dat wil zeggen met de prijsinflatie
(zie paragraaf 5.2.7). Als er in de full-versie gebruik is gemaakt van de vrijheidsgraad
markthuurstijging, om af te wijken van de reguliere prijsinflatie, wordt deze inflatiereeks
niet overgenomen voor de beleidswaarde.
-
2. Als de voor gereguleerde woningen opgevoerde streefhuur hoger is dan de maximale huur
conform het WWS, dan moet de streefhuur neerwaarts gecorrigeerd worden naar deze maximale
huur conform het WWS.
-
3. Het is mogelijk dat de opgevoerde contracthuur hoger is dan de streefhuur en/of de
maximale huur volgens het WWS. Dit roept de vraag op hoe om te gaan met deze situatie.
-
• Alleen als de contracthuur van een gereguleerde woning bij aanvang hoger is dan de
maximale huur volgens het WWS, dan moet bij aanvang gerekend worden met de lagere
maximum huur volgens het WWS.
-
• In situaties waarin de streefhuur van gereguleerde woning lager is dan de contracthuur,
maar de contracthuur lager is dan de maximale huur, dan wordt met de contracthuur
als aanvangshuur gerekend en niet met de lagere streefhuur.
-
• Voor vrijesectorwoningen wordt in het geval de contracthuur hoger is dan streefhuur
sowieso altijd met de contracthuur als aanvangshuur gerekend. Huuraanpassing vindt
dan pas bij mutatie plaats.
-
4. Het streefhuurbeleid bij DAEB woongelegenheden dient ook rekening te houden met de
liberalisatiegrens als bovengrens. Uitgangspunt is dat de beleidswaarde van DAEB woongelegenheden
blijft aansluiten bij het doorverhuren van de woongelegenheid als DAEB woning. Zodat
op portefeuilleniveau het aantal DAEB woningen ook structureel blijft aansluiten aan
uitgangspunten in prestatieafspraken. Daarbij past een streefhuur die niet hoger is
dan de liberalisatiegrens.
Daarom is voorgeschreven dat de geïndexeerde streefhuur van een DAEB woning in enig
jaar niet hoger mag zijn dan de geïndexeerde liberalisatiegrens in dat jaar.
-
• Dit uitgangspunt geldt alleen voor woningen in de DAEB-tak. Woningen in de niet-DAEB
tak (gereguleerd en geliberaliseerd) hebben logischerwijs een streefhuur die boven
de liberalisatiegrens ligt.
-
• Voor de duidelijkheid: deze aftopping geldt voor de streefhuren en niet voor de contracthuren.
Er zijn situaties mogelijk waarbij de contracthuur van een nog niet gemuteerde DAEB
woning boven de liberalisatiegrens uitkomt
9.2.3.2 Huurstijging contracthuur
De stijging van de contracthuur wordt in de marktwaarde bepaald op basis van inflatie
en de waarde van het boveninflatoire gedeelte (zie tabel 24). Mede door het huursombeleid
wijkt het eigen beleid van de corporatie veelal af van de stijging zoals bepaald in
de marktwaarde. In deze stap kan daarom in de beleidswaarde een lagere huurstijging
worden gekozen dan is opgenomen in tabel 24. De waarden in tabel 24 gelden nog wel
als maximum van de toegestane huurstijging.
Voor de beleidswaarde geldt dat de opslagen in tabel 24 zowel in de basis- als de
full versie vrij opgevoerd kunnen worden om het huurbeleid van een woningcorporatie
te benaderen. Primair dient de huurontwikkeling op DAEB en niet-DAEB portefeuille
niveau representatief te zijn gegeven kasstromen, beleid en externe afspraken, zoals
huurakkoord. Aansluiting op complexniveau is daarbij een pré maar niet noodzakelijk.
De huuropslag boven inflatie is qua inrichting onderdeel van de aanvullende objectgegevens
op complexniveau van een VHE zoals opgenomen in tabel 5 in paragraaf 5.1. Daarbij
gelden de volgende regels:
-
• Indien geen boveninflatoire opslagen huurverhoging voor de beleidswaarde zijn opgevoerd,
dan gelden de opslagen uit tabel 24. De boveninflatoire opslagen huurverhoging voor
de beleidswaarde mogen niet groter dan de opslagen voor de marktwaarde in tabel 24.
-
• De boveninflatoire opslagen huurverhoging voor de beleidswaarde mogen niet groter
dan de opslagen voor de marktwaarde in tabel 24. Indien een opslag wel boven dit maximum
uitstijgt, dan moet gerekend worden met de opslag uit tabel 24.
-
• Het is toegestaan negatieve boveninflatoire opslagen huurverhoging op te voeren. Dit
impliceert dat het huurbeleid van de corporatie een huurverhoging toepast die lager
is dan de prijsinflatie.
Als gevolg van de boveninflatoire huuropslag is het mogelijk dat contracthuren van
nog niet gemuteerde woongelegenheden uit kunnen stijgen boven de (geïndexeerde) streefhuur
of liberalisatiegrens. Wel blijft voor gereguleerde woongelegenheden gelden dat de
contracthuur niet hoger kan zijn dan de geïndexeerde maximale huur volgens het WWS.
Correctie erfpacht
Indien in stap 0, dus bij het bepalen van de marktwaarde, een correctie voor erfpacht
is opgenomen die niet, of niet geheel, van toepassing is in het doorexploiteerscenario
in combinatie met de (sociale) streefhuur, dan mag dit in deze stap worden gecorrigeerd.
Zowel voor de markt- als voor de beleidswaarde wordt deze correctie doorgaans extracomptabel
bepaald. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat bij het extracomptabel bepalen van de correctie
erfpacht bij de marktwaarde rekening is gehouden met verschuldigde erfpacht suppletie
vanwege het omzetten van sociale naar vrije sector huurwoningen. In het beleidsscenario
geldt deze suppletie niet.
Bij wijze van voorbeeld:
-
• Stel dat voor de marktwaarde berekening een correctie is opgevoerd van € 10.000,–
-
• Voor de beleidswaarde is deze correctie lager en gelijk aan € 8.000,–
-
• Deze correcties gelden per definitie als NCW op prijspeil 31-12-2020
-
• Dit leidt tot een neerwaartse correctie van erfpacht met € 2.000,– en resulteert in
een opwaartse bijstelling van de beleidswaarde van € 2.000.-.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de uitkomst uit stap 1 is de afslag
voor betaalbaarheid.
9.2.4 Stap 3: kwaliteit (onderhoud)
Het eigen onderhoudsbeleid kan afwijken van de in de marktwaarde gehanteerde marktnormen.
In deze stap worden de componenten instandhoudingsonderhoud en mutatieonderhoud uit
de DCF-berekening vervangen door een nominale (gecorrigeerd voor inflatie) eigen onderhoudsnorm.
De onderhoudsnorm is gebaseerd op de langjarige onderhoudscyclus van het object op
basis van instandhouding, voortvloeiend uit de door de corporatie vastgestelde meerjarenonderhoudsbegroting.
9.2.4.1 Definitie onderhoud
De definitie van onderhoud vanuit eigen beleid is gelijk aan de definitie gehanteerd
in de post ‘lasten onderhoudsactiviteiten’ in de functionele winst en verliesrekening
in de rubriek ‘Netto resultaat exploitatie vastgoedportefeuille’. Een toelichting
van deze definitie is opgenomen in bijlage 1 van dit handboek.
Let op: de onderhoudsnorm wordt bepaald vanuit de lange termijn horizon van de meerjarenonderhoudsbegroting.
Het kan dus zijn dat de onderhoudsnorm ten behoeve van de beleidswaarde door de lange
horizon afwijkt van het onderhoudsniveau in de winst en verliesrekening.
9.2.4.2 Achterstallig onderhoud
De waardering van de marktwaarde bevat de mogelijkheid tot het opnemen van achterstallig
onderhoud. Dit is opgevoerd in combinatie/relatie tot de jaarlijkse onderhoudsnorm
in de marktwaarde. Wanneer de corporatie haar langjarige beleidsonderhoudsnorm opvoert
kan dit tot mogelijke dubbelingen leiden, wanneer het eigen onderhoudsbeleid elementen
bevat die reeds in de waardering onder achterstallig onderhoud zijn gecorrigeerd op
de waarde. De corporatie dient in dat geval de post achterstallig onderhoud te corrigeren
voor elementen die reeds in beleidsonderhoudsnorm zijn opgenomen.
Bij wijze van voorbeeld:
-
• Stel dat voor de marktwaarde een bedrag aan achterstallig onderhoud is opgenomen van
€ 12.000,–.
-
• Stel dat deze kosten deels in de onderhoudsnorm voor beleid zijn opgenomen, en dat
voor het beleidsscenario een bedrag van € 9.000,– geldt voor achterstallig onderhoud.
-
• Beide bedragen gelden per definitie als NCW op prijspeil datum 31-12-2020.
-
• Deze gegevens leiden tot een neerwaartse correctie van achterstallig onderhoud met
€ 3.000,– en resulteert daarmee in een opwaartse bijstelling van de beleidswaarde
met € 3.000,–.
9.2.4.3 Onderhoud in eindwaarde
Conform dit handboek wordt in de eindwaardeberekening toekomstig onderhoud volgens
de eeuwigdurende methode bepaald. De in vorige handboeken opgenomen verouderingsopslag
komt daarbij, net als bij de bepaling van de marktwaarde, te vervallen.
Voor de beleidswaarde wordt in de eindwaarde de beleidsonderhoudsnorm verondersteld.
Het minimum van markt- of beleidsonderhoud is niet meer van toepassing. Aanpassing
van beleidsonderhoud betekent ook automatisch beleidsonderhoud in de eindwaarde.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de uitkomst uit stap 2 is de afslag
voor kwaliteit.
9.2.5 Stap 4: beheer
De beheerkosten kunnen afwijken van de in de marktwaarde gehanteerde beheernormen.
Deze stap vervangt de hierna genoemde componenten uit de DCF-berekening, met één norm
die aansluit bij de langjarige kosten voor beheer:
Definitie beheer
De beheerkosten voor de beleidswaarde zijn gedefinieerd op basis van het totaal van
de posten ‘Lasten verhuur en beheeractiviteiten’ en ‘Overige directe operationele
lasten exploitatiebezit’ minus de verhuurderheffing omdat die al in de kasstroom is
bepaald. Dit zijn vastgoed gerelateerde beheerkosten als onderdeel van het ‘Netto
resultaat exploitatie vastgoedportefeuille’. De definitie van beheer beleidswaarde
wordt toegelicht in bijlage 1 van dit handboek.
Let op: de beheernorm wordt bepaald met een inschatting van het langjarige niveau. Dit komt
in beginsel overeen met de laatste jaarrekening. Belangrijk is wel dat het niveau
representatief dient te zijn als langjarige toekomstige beheernorm. In geval van incidentele
lasten of voorziene structurele verandering ten opzichte van de laatste jaarrekening,
dient dit te worden gecorrigeerd.
Let op: omdat de beleidsnorm voor onderhoud inclusief technisch beheer is, moet voor de
beheerkosten conform beleid alleen rekening gehouden worden met de kosten van administratief
beheer conform beleid. Zie daarvoor ook paragraaf 5.2.6.3 waarin de splitsing van
deze kosten in de marktwaardering is beschreven en de definities in bijlage 1.
Let op: In het kader van een nauwkeurige bepaling van de beleidswaarde is essentieel dat
kosten zo goed mogelijk worden toegerekend naar de verschillende activiteiten.
Medewerkers die een specifieke functie binnen de organisatie bekleden, kunnen in de
praktijk ook binnen andere activiteiten (al dan niet meer operationele) werkzaamheden
verrichten. De toerekening aan de diverse onderscheiden activiteiten, dient te zijn
gebaseerd op een zo goed mogelijk benadering van de daadwerkelijke omvang van de inzet
per activiteit, daarbij rekening houdend met aard en omvang van de organisatie.
Voorbeeld: een bestuurder bij een kleine corporatie kan deels vastgoedgerelateerde
activiteiten verrichten waardoor het niet vanzelfsprekend is dat alle kosten als indirect
worden geclassificeerd en daarmee buiten de beleidswaarde vallen. Zie voor nadere
duiding de toelichting ‘Beheer in de beleidswaarde’ in bijlage 1 Definities.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de uitkomst uit stap 3 is de afslag
voor beheer.
De uitkomst van deze laatste stap is de beleidswaarde.
9.2.6 Aanvullende objectgegevens voor berekening beleidswaarde
Voor het berekenen van de beleidswaarde zijn de in onderstaande tabel opgenomen aanvullende
objectgegevens nodig.
Tabel 73: aanvullende objectgegevens voor berekening beleidswaarde
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Streefhuur
|
De streefhuur in euro per maand per verhuureenheid op datum prijspeil 31-12-2020
|
Onderhoud conform beleid
|
Het onderhoud conform beleid per jaar per verhuureenheid op datum prijspeil 31-12-2020
|
Beheer conform beleid
|
Het beheer conform beleid per jaar per verhuureenheid op datum prijspeil 31-12-2020
|
Boveninflatoire opslag huurverhoging contracthuren beleidswaarde
|
De opslag op de prijsinflatie voor gereguleerde zelfstandige VHE’s voor de jaren 2021,
2022, 2023 en 2024 en verder.
Opslag mag niet hoger zijn dan de opslag voor de marktwaardering uit tabel 24 in paragraaf
5.2.7.11
|
Correctie erfpacht in beleidsscenario
|
Indien in de berekening voor de marktwaarde een correctie als gevolg van erfpacht
is opgevoerd, dan kan die voor de beleidswaarde afwijken bijvoorbeeld omdat geen erfpacht
suppletie voor omzetten naar vrije sector huurwoning nodig is.
De contante waarde op peildatum 31-12-2020 van toekomstige erfpachtverplichtingen
in het beleidsscenario (zie paragraaf 5.2.17 voor toelichting).
|
Achterstallig onderhoud in beleidsscenario
|
Indien van toepassing, het bedrag op peildatum 31-12-2020 waarmee het achterstallig
onderhoud kan worden verholpen conform het gevoerde beleid.
|
X Noot
1in paragraaf 9.2.3.2 wordt ingegaan op de voorwaarden die gesteld zijn aan de boveninflatoire
opslag huurverhoging.
9.2.7 Overdrachtskosten beleidswaarde
In onderstaande tabel zijn de overdrachtskosten voor de beleidswaarde opgenomen.
Tabel 74: overdrachtskosten beleidswaarde.
Overdrachtskosten
|
Beleidswaarde
|
Overdrachtsbelasting
|
0%
|
Overige aankoopkosten
|
0%
|
Totale overdrachtskosten
|
0%
|
9.2.8 Nadere toetsing beleidswaarde
-
• In tegenstelling tot marktwaarderingen is een negatieve beleidswaarde mogelijk voor
woongelegenheden. Voor de beleidswaarde van woongelegenheden is het daarom niet toegestaan
negatieve beleidswaarden te corrigeren naar € 0,–.
-
• Voor alle niet-woon categorieën (parkeren, BOG-MOG-ZOG etc.) is de beleidswaarde gelijk
aan de marktwaarde. De minimale waarde voor deze categorieën is daarom € 0,–.
10 Bijlage 1: Definities
Aangebroken complex: van het oorspronkelijke samengestelde waarderingscomplex zijn al één of meer afzonderlijke
verhuureenheden verkocht. Het oorspronkelijke waarderingscomplex is daarmee niet meer
voor 100% in het bezit van de corporatie en er is in het geval van meergezinswoningen
een vereniging van eigenaren opgericht.
Actuele contracthuur: bij de actuele contracthuur gaat het om de kale huurprijs per maand van de verhuureenheid
op de waardepeildatum, die tussen huurder en verhuurder is overeengekomen.
Basisversie: de totstandkoming van de marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek,
waarbij geen gebruik wordt gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst
van een externe taxateur is bij gebruikmaking van de basisversie niet noodzakelijk.
Beheer in de beleidswaarde
Deze definitie geldt uitsluitend voor de toepassing in de beleidswaarde. Voor de toepassing in de marktwaarde zijn de beheerkosten opgesplitst in meerdere
componenten die in de afzonderlijke paragrafen bij de toelichting van het waarderingsmodel
nader zijn toegelicht.
De beheerkosten voor de beleidswaarde zijn gedefinieerd op basis van het totaal van
de posten ‘Lasten verhuur en beheeractiviteiten’ en ‘Overige directe operationele
lasten exploitatiebezit’ minus de verhuurderheffing omdat die al in de kasstroom is
bepaald. Dit zijn vastgoed gerelateerde beheerkosten als onderdeel van het ‘Netto
resultaat exploitatie vastgoedportefeuille’.
Onder ‘uitgaven verhuur en beheeractiviteiten’ vallen de uitgaven die rechtstreeks
zijn te relateren aan de verhuur- en beheeractiviteiten. Het betreft de (veelal personeels)kosten
van vastgoedsturing (inclusief huur- en onderhoudsbeleid) en vastgoedbeheer (inclusief
verhuur en aansturing onderhoud). Hierbij kan worden gedacht aan werkzaamheden uit
onderstaande tabel. De werkzaamheden zijn opgesplitst in financieel / administratieve
beheeractiviteiten (gericht op verhuuractiviteiten) en technische beheeractiviteiten
(aansturing en toezicht op onderhoud). Technisch beheer zal hierbij onder onderhoud verantwoord blijven en financieel/administratief
onder (verhuur en) beheer. De uitgaven aan (verhuur en) beheeractiviteiten moeten in de beleidswaarde op basis
van een verdeelsleutel worden toegerekend aan de individuele vastgoedobjecten. Onderstaande
opsomming is niet limitatief. Een en ander zal afhankelijk zijn van de specifieke
activiteiten van de corporatie.
|
Financieel/administratief
|
Technisch
|
Asset management
(Vastgoedsturing)
|
Opstellen/actualiseren strategie
Opstellen/actualiseren investeringsstatuut
Opstellen/actualiseren/monitoren portefeuille strategie
Opstellen/actualiseren/monitoren object beleidsplannen: het vertalen van portefeuille
strategie in concrete ingrepen in complexen
Huurbeleid
Betaalbaarheid- en bereikbaarheid
Hold – Sell analyses
Prestatiemeting op basis budgetten
(Licentie)kosten systemen
|
Onderhoudsbeleid
Onderhoud toetsen (challengen)
Onderhoud goedkeuren
|
Property management
(Vastgoedbeheer)
|
Objectadministratie: huurcontracten, huuropzeggingen, wederverhuur, afhandelen huurachterstanden,
huurincasso
Afrekenen servicekosten
Debiteuren- en crediteuren afhandeling
Beheer en op orde brengen brondata
Jaarlijkse rapportages over bezit
(Licentie)kosten systemen
|
Inspectie objecten en aansturen conditiemetingen, aansturen opstellen MJOP
Aanbesteden onderhoud
Toezicht op uitvoering onderhoud
Inspecties bij mutatie
Afhandelen opleveringen
Periodiek bezoek service en onderhoudsmonteur
Afhandelen klachten
|
Aan bovenstaande tabel valt op dat de kosten voor assetmanagement voor de beleidswaarde
en de verantwoording wel onder de beheerkosten moeten worden opgenomen, terwijl deze
zelfde kosten in de marktwaardering niet onder de beheerkosten vallen. De marktwaarde
omvat voor de beheerkosten alleen de kosten van het property management. Het vertrekpunt
hierbij is dat alleen de vastgoed gerelateerde kosten die direct met het vastgoed
samenhangen in de beheerkosten worden opgenomen. Het beleid maakt hier geen onderdeel
van uit. In de beleidswaarde wordt echter de waarde van het vastgoed voor specifiek
corporaties bepaald, gegeven het beleid. Onderdeel van dat beleid is onder andere
een andere huurstrategie, ouder meer onderhoudsintensief bezit en een sociaal maatschappelijke
verduurzamingsopgave. De noodzakelijke uitgaven die daarmee gepaard gaan voor vastgoedsturing,
zijn daarom voor de beleidswaarde wel toegevoegd aan de vastgoed gerelateerde beheerkosten.
Onder de beheerkosten vallen niet de kosten die samengaan met de volgende activiteiten:
-
• De begeleiding van huurders, zoals budgetcoaching, huurdersbegeleiding, wijkbeheer
en leefbaarheid.
-
• De organisatie, het feit dat rondom de vastgoed gerelateerde taken een organisatie
is opgetuigd die aangestuurd dient te worden met bestuurders, RvC en management die
bezig zijn met de organisatie en de mensen en niet primair met het vastgoed. Het gaat
hierbij nadrukkelijk om de aangestipte activiteiten van deze gremia en niet om het
feit dat de kosten van de functionaris op zich kwalificeren om niet mee te nemen als
beheerkosten.
-
• De administratieve verplichtingen en verslagleggingskosten die met die organisatie
gepaard gaan zoals jaarrekening, control- en accountantskosten en taxatiekosten.
-
• De saneringsheffing en de AW-heffing.
Aan de hand van deze definities kunnen ook de totale kosten (na toerekeningen) van
de functies bestuur, RvC en management via een kostenverdeelstaat worden verdeeld
naar de activiteiten (kostendragers) overige organisatiekosten, assetmanagement en
property management (beide onderscheiden naar financieel/administratief en technisch
beheer), overige activiteiten, leefbaarheid, projectontwikkeling en verkoop bestaand
bezit. Bestuur en RVC zullen veelal uitsluitend onder overige organisatiekosten worden
verantwoord. Bij kleinere corporaties is het mogelijk dat bestuur nog op andere kostendragers
wordt geboekt.
De niet direct toerekenbare kosten dienen zoals hiervoor aangegeven via de kostenverdeelstaat
in een aantal stappen te worden toegerekend aan de reguliere kostendragers. Dit gaat
ook over algemene kosten zoals onder meer huisvesting en ICT.
Onder de ‘overige directe operationele lasten exploitatie bezit’ vallen de exploitatiekosten
die niet direct te relateren zijn aan de subactiviteiten verhuren, beheren en onderhouden.
Dit zijn echter wel kosten die worden veroorzaakt door het feit dat de corporatie
vastgoed heeft. Voorbeelden (niet limitatief) hiervan zijn:
De overige directe operationele uitgaven exploitatie bezit moeten in de beleidswaarde
op basis van een verdeelsleutel worden toegerekend aan de individuele vastgoedobjecten.
Beleidswaarde: de waarde van het bezit rekening houdend met specifieke beleidskeuzes van de toegelaten
instelling. De berekening van de beleidswaarde kent als startpunt de marktwaarde en
wordt door het aanpassen van inputparameters in een viertal stappen verkregen (zie
voor uitwerking hoofdstuk 9 Beleidswaarde). Het verschil tussen de initiële marktwaarde
en de beleidswaarde heet de 'maatschappelijke bestemming'.
Doorexploiteerscenario: in dit scenario worden verhuureenheden bij mutatie doorverhuurd. Daarbij geldt dat
bij de nieuwe verhuring na de mutatie de huur wordt opgetrokken naar de markthuur
of de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Aan het einde van de DCF-periode
wordt een eindwaarde berekend. De kasstromen gedurende de DCF-periode en de eindwaarde
worden contant gemaakt en leiden tot de marktwaarde in het doorexploiteerscenario.
Exoten / rafelranden: het vastgoed in exploitatie in de portefeuille van toegelaten instellingen dat naar
aard en gebruik niet eenduidig bij een van de onderscheiden vastgoedtypen (wonen,
parkeren, etc.) is onder te brengen wordt exoten / rafelranden genoemd. Het betreft
bijvoorbeeld grond, tuinstroken, zendmastinstallaties, scootmobielplekken, pinautomaten,
et cetera. Ook daar waar huur- of gebruiksafspraken fundamenteel afwijken van een
normale verhuring valt het pand in de categorie exoten (bijvoorbeeld bij verhuring
om niet of specifieke afspraken omtrent onderhoud en beheer etc.).
Full versie: de totstandkoming van de marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek,
waarbij gebruik wordt gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst van
een externe taxateur is voor deze vrijheidsgraden noodzakelijk. De externe taxateur
heeft daarbij de taak uit te leggen waarom gebruik wordt gemaakt van de vrijheidsgraden
('pas toe of leg uit principe'). Daarnaast dient de externe taxateur in dit geval
de uiteindelijke marktwaarde te valideren.
Gebruikersoppervlakte (GBO): gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid zoals vastgesteld door toepassing
van NEN 2580.
De NEN 2580 maakt voor de gebruiksoppervlakte van de woning onderscheid tussen:
-
• gebruiksoppervlakte wonen
-
• gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte
-
• gebruiksoppervlakte externe bergruimte
-
• gebruiksoppervlakte gebouwgebonden buitenruimte
De gebruiksvloeroppervlakte bedoeld in dit waarderingshandboek betreft uitsluitend
de gebruiksvloeroppervlakte van het gebouw. Dit betekent een optelling van de gebruiksoppervlakte
wonen en gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte.
Ook metingen in het kader van de energieprestatie of in een ander kader waarbij de
NEN 2580 de onderlegger is, zoals de meetinstructie van de NVM, mogen worden toegepast,
mits in de inmeting zowel de m2 GBO wonen als de m2 GBO overige inpandige ruimte zijn bepaald. De corporatie kan hier bij haar opdrachtverstrekking
rekening mee houden.
Gereguleerd: In het BTIV is (d.d. 31 december 2020) gereguleerd opgenomen onder de vernoeming
‘blijvend gereguleerde woongelegenheid’ in de definities met als omschrijving:
Woongelegenheid met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag, waarvan de waardering van de kwaliteit,
bedoeld in artikel 5 van het Besluit huurprijzen woonruimte, niet kan leiden tot een
huurprijs die hoger is dan dat bedrag.
De huurprijs is de liberalisatiegrens en artikel 5 verwijst naar maximum huur volgens
het WWS,
Hierbij geldt de huurprijs op het moment dat huurcontract is aangegaan. De ingangsdatum
van een huurcontract kan (ruim) voor het peilmoment van de waardering liggen. Of een
woning gereguleerd is kan daarom niet zonder meer worden afgeleid uit de contracthuur
op peildatum en de liberalisatiegrens. Vandaar dat het feit of een woning wel of niet
gereguleerd is, een apart objectgegeven is.
Blijvend gereguleerd: De definitie 'blijvend gereguleerd' is verbonden aan het BTIV (d.d. 31 december 2020)
en de regels rond de exploitatieverplichting. Blijvend gereguleerde woongelegenheden
vormen een deelverzameling van gereguleerde woongelegenheden. Het zijn gereguleerde
woningen met een maximale huur volgens het WWS die onder de liberalisatiegrens ligt.
Artikel 1 BTIV:
‘Blijvend gereguleerde woongelegenheid: woongelegenheid met een huurprijs van ten
hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde
bedrag, waarvan de waardering van de kwaliteit, bedoeld in artikel 5 van het Besluit
huurprijzen woonruimte, niet kan leiden tot een huurprijs die hoger is dan dat bedrag’.
Voor 1 januari 2020 betrof dit een woning met minder dan 142 punten. Na de verhoging
van de liberalisatiegrens per 1 januari 2021 gaat het om woningen met 144 of minder
punten. Als de maximale huren WWS per 1 juli 2021 worden aangepast zal wellicht een
ander maximum gelden. De huurprijs is leidend.
Huursom: de huursom is de te ontvangen netto huur op jaarbasis, exclusief vergoedingen. Dit
sluit aan bij de definitie in de verantwoordingsgegevens (dVi).
Leegstand: onder leegstand worden alle vormen van leegstand verstaan:
-
– Structurele leegstand: indien een verhuureenheid langere tijd niet verhuurd wordt
is sprake van structurele leegstand. De redenen hiervoor kunnen zijn een ongunstige
locatie en markttechnische omstandigheden (overaanbod en een ongunstige bouwindeling).
-
– Mutatieleegstand: indien een verhuureenheid niet onmiddellijk na vertrek van de voorgaande
huurder, wordt verhuurd, is sprake van mutatieleegstand.
-
– Aanloopleegstand: een verhuureenheid is opgeleverd en wordt niet verhuurd. Tot 2 jaar
na oplevering is sprake van tijdelijke aanloopleegstand, daarna is sprake van structurele
leegstand. Indien sprake is van leegstand op de waardepeildatum 31 december 2020,
wordt om rekentechnische redenen verondersteld dat deze leegstaande verhuureenheden
tegen markthuur worden verhuurd. De kosten van leegstand maken onderdeel uit van mutatiekosten.
Leegwaarde: de leegwaarde is de onderhandse verkoopwaarde van een verhuureenheid, vrij van huur,
gebruik en overige lasten. Hierbij wordt verondersteld dat sprake is van de verkoopprijs
op basis van kosten koper (k.k.). Onder overige lasten worden de makelaarskosten verstaan
en de verdere kosten die niet onder de k.k. vallen.
Markthuur: het geschatte bedrag waarvoor een belang in vastgoed op de waardepeildatum, na behoorlijke
marketing, op passende huurvoorwaarden in een marktconforme transactie door een bereidwillige
verhuurder aan een bereidwillige huurder zou worden verhuurd, waarbij elk der partijen
zou hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang
Marktwaarde: het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum
tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie,
na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis
van zaken, prudent en niet onder dwang.
Modelparameters: gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de marktwaarde en waarover
dit handboek uitsluitsel geeft.
Mutatiekans: de kans dat een verhuureenheid door het beëindigen van de huurovereenkomst vrij
komt. De gemiddelde mutatiekans over de afgelopen vijf jaren wordt bepaald door het
totaal aantal mutaties in die periode te delen door de som van de jaarlijkse ultimo
standen van het aantal verhuureenheden van het complex.
Objectgegevens: specifieke gegevens die op het niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te
zijn. Deze gegevens komen uit de basisadministratie van de toegelaten instelling.
Onderhoud, achtergrond definitie lasten onderhoudsactiviteiten
Bij het onderscheid tussen onderhoud en investeringen is getracht zoveel mogelijk
aansluiting te vinden bij de conceptuele kaders en de fiscale definities die nader
zijn uitgewerkt in de ‘fiscale praktijkhandleiding onderhoud en verbetering woningcorporaties’.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de fiscale praktijkhandleiding niet letterlijk
is overgenomen in de onderstaande tekst en deze tekst op onderdelen hiervan (beperkt)
kan afwijken.
De lasten onderhoudsactiviteiten voor het technisch en bouwkundig in stand houden
van een gebouw bevatten de uitgaven voor eigenaarsonderhoud uitgaande van een eeuwigdurende
exploitatie. In de lasten onderhoudsactiviteiten zijn derhalve geen uitgaven opgenomen
die conform artikel 240 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt als
huurdersonderhoud.
Uitgaven met betrekking tot het beheren van het gebouw (serviceuitgaven of schoonmaakuitgaven),
zijn nadrukkelijk ook geen lasten onderhoudsactiviteiten. Indien de uitgaven voor
onderhoud en verbeteringen in projecten sterk met elkaar verweven zijn, dient rekening
houdend met dit kader een inschatting te worden gemaakt van het percentage van de
uitgaven voor onderhoud resp. verbetering.
Onderscheid onderhoud en verbeteringen
Het onderscheid tussen onderhoud en verbeteringen volgt de maatregelen die corporaties
verrichten bij de werkzaamheden aan het vastgoed in exploitatie. Deze worden per maatregel
beoordeeld. De categorie ‘verbetering’ zal worden behandeld als investeringsuitgaven.
Onderhoudsuitgaven zijn kosten.
Onderhoud
De werkzaamheden die naar hun aard dienen om een verhuurbare eenheid, danwel complex
– in vergelijking met de toestand waarin die zich bij stichting of latere verandering
bevond – in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op
te heffen; dit ongeacht de omvang van de uitgaven.
De onderhoudsuitgaven betreffen aldus de uitgaven om een verhuurbare eenheid, danwel
complex in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden, als waarin het zich
op de peildatum (einde boekjaar) bevindt, rekening houdend met het effect van onderhoudscycli,
zo nodig na het verhelpen van achterstallig onderhoud indien dit aanwezig is. Het
in dezelfde technische en bouwkundige staat houden, houdt in dat er in of aan het
vastgoed geen technische gebreken mogen zijn (minimaal conditiescore 4 op bouwdeelniveau
voor alle bouwdelen conform NEN2767 of vergelijkbaar op het moment dat het onderhoud
wordt uitgevoerd).
In de onderhoudsuitgaven zijn dus ook de uitgaven voor de vervanging van daken, voegwerk
en kozijnen opgenomen omdat dit in beginstel kwalificeert als instandhouding. Ook
de uitgaven voor vervanging van keukens, badkamers en toiletten vallen onder de onderhoudsuitgaven
in verband met het technisch en bouwkundig in stand houden van het gebouw.
Verbetering
De werkzaamheden die dienen om aan de onroerende zaak of een zelfstandig gebouwdeel
een wezenlijke verandering aan te brengen, waardoor de onroerende zaak naar inrichting,
aard of omvang een wijziging heeft ondergaan. De verbetering wordt als investering
aangemerkt.
De investeringen voor verbetering betreffen aldus de uitgaven met als doel het technisch
of functioneel verbeteren van een verhuurbare eenheid, danwel complex. De conceptuele
kaders in de fiscale praktijkhandleiding dienen daar bij als uitvalbasis. Het betreffen
(ook) uitgaven om een verhuurbare eenheid, danwel complex naar een hoger niveau te
brengen (de theoretische of markttechnische verdiencapaciteit vergrotend), bijvoorbeeld
verduurzamen naar energieneutraal, aanpassingen in de plattegrond, verhogen uitrustingsniveau
van onderdelen van de woning of toevoegen van niet reeds in het object aanwezige installaties
zoals zonnepanelen.
Tot de verbeteringen worden ten minste gerekend de werkzaamheden die verband houden
met:
-
• Het gebruiksklaar maken van een nieuw verworven onroerende zaak;
-
• De nieuwbouwuitgaven bij vervangende nieuwbouw die volgen na het slopen van bestaande
opstallen;
-
• Herstel van fysieke beschadiging aan onroerende zaken als gevolg van abnormale gebeurtenissen,
en
-
• Een ingrijpende verbouwing (definitie zie hierna).
Ingrijpende verbouwing
Er is sprake van een ‘ingrijpende verbouwing’ als een onroerende zaak technisch en
economisch gezien hoogst verouderd is of als van een onroerende zaak een gedeelte
bouwvallig is, welk gedeelte wordt afgebroken, en in het overblijvende gedeelte een
groot aantal veranderingen en vernieuwingen wordt aangebracht.
Een ingrijpende verbouwing betreft aldus een grondige renovatie van een verhuurbare
eenheid, danwel complex. De ingrijpende verbouwing is erop gericht dat bij de verhuurbare
eenheid, danwel het complex een hedendaagse kwaliteit tot stand komt waar dit in de
bestaande situatie niet het geval was. Deze kwaliteit zal tot stand komen via een
projectmatige aanpak. De corporatie werkt voor het totaal een investeringsvoorstel
uit, waaruit blijkt dat de prestaties van het complex positief worden beïnvloed (c.q.
de waarde van het complex neemt toe na de ingreep). Het voorstel vloeit voort uit
de vastgoedsturing (asset management) van de corporatie. Hierbij is het streven dat
de lange termijn verhuurbaarheid van het betreffende object zodanig is dat in de komende
jaren geen ingrijpende verplichtingen meer te verwachten zijn, anders dan planmatige
cycli uit de meerjarenonderhoudsbegroting.
We beschouwen de ingrijpende verbouwing (renovatie) als een investering wanneer wordt
voldaan aan de volgende criteria:
-
1. De energetische prestaties verbeteren wezenlijk (meerdere labelstappen) waardoor het
bezit vanwege de ingrijpende verbouwing ook vanuit energetisch perspectief voor de
langere termijn verhuurbaar is.
-
2. Gevelrenovatie of dakrenovatie (inclusief isolatie) maakt op een zodanige manier deel
uit van de aanpak waardoor deze op een niveau vergelijkbaar met dat van nieuwgebouwde
objecten wordt gebracht.
-
3. De werkzaamheden aan de onroerende zaak zijn mede gericht op het brengen dan wel houden
van de kwaliteit van de badkamers, toiletten en keukens op het technische en functionele
niveau dat in redelijkheid minimaal in nieuwgebouwde objecten mag worden verwacht.
-
4. Installatievoorzieningen van de verhuurbare eenheden, danwel complexen zijn als gevolg
van de werkzaamheden toekomstbestendig in de zin dat ze niet binnen 10 jaar hoeven
te worden aangepakt.
De hiervoor genoemde criteria zijn limitatief, waarbij toegestaan wordt om met argumenten
een ingrijpende verbouwing te beschouwen als aan 3 van de 4 criteria wordt voldaan.
Wanneer dat zo is dan dient de corporatie te kunnen onderbouwen waarom redelijkerwijs
niet aan het laatste criterium is voldaan, maar er toch sprake is van een ingrijpende
verbouwing.
Bovenstaande betekent dat de corporatie voor de aanpak een investeringsafweging heeft
gemaakt en er redelijkerwijs geen sprake meer is van terugbrengen in oude of vergelijkbare
staat van het vastgoed. Het complex voldoet na de aanpak aan de hedendaagse kwaliteitsstandaarden.
Mocht niet aan bovenstaande criteria zijn voldaan, dan is er geen sprake van een ingrijpende
verbouwing en geldt voor alle bouwdeelelementen de reguliere lijn uit dit memo zoals
toegelicht onder het kopje “Onderscheid onderhoud en verbeteringen”. Onderstaand worden
voorbeelden gegeven van dit reguliere onderscheid tussen onderhoud en verbeteringen.
Voorbeelden van onderscheid onderhoud en verbeteringen:
Verbetering, zijnde:
-
• Verbetering ten opzichte van de functionele staat van het object;
-
• Aanpassingen die strekken tot geriefverbeteringen;
-
• Energiemaatregelen.
-
• Ingrijpende verbouwing (renovatie)
Enkele voorbeelden:
-
• Als in een bestaand verhuurobject met cv-installatie deze installatie wordt vervangen,
dan is dit onderhoud. Als in een bestaand verhuurobject zonder cv-installatie alsnog
een cv wordt aangelegd dan is dit een verbetering. Maar als een bestaande cv-installatie
wordt vervangen door een cv-installatie die technisch beter is, omdat de oude niet
meer leverbaar was, is het onderhoud.
-
• Bij installaties met nieuwe techniek geldt dat dat deze als verbetering worden aangemerkt
als de aard van de techniek wijzigt (o.a. bij vervanging van cv-installatie door warmtepomp).
-
• Als in een bestaand verhuurobject de keuken wordt vervangen dan is dit onderhoud.
Als in een bestaand verhuurobject een keuken wordt verplaatst of uitgebreid dan zijn
de extra uitgaven een investering. Wanneer de vervanging onderdeel uitmaakt van een
project dat als ‘ingrijpende verbouwing’ kwalificeert, dan wordt het als onderdeel
van het totaal als verbetering gezien.
-
• Isolatie van woningen geldt in de regel als nieuw element, waardoor deze als verbetering
gelden.
-
• Als het dak alleen wordt vernieuwd omdat het vervangen moet worden en dit vergelijkbaar
is met het bestaande dak, kwalificeert dit als onderhoud. In de praktijk zal het dak
vaak onderdeel zijn van een ‘ingrijpende verbouwing’, waardoor splitsing niet noodzakelijk
is. Het toevoegen van dakisolatie is altijd een investering. NB: Indien in die situatie
er voor wordt gekozen om extra functies aan het object toe te voegen zijn die extra
functies een verbetering. Als in een bestaand verhuurobject bijvoorbeeld een (dak)isolatie
of een dakkapel wordt toegevoegd dan is dit een verbetering. Datzelfde geldt voor
het vervangen van enkel glas door dubbel of triple/hr++ glas.
Achterstallig onderhoud kwalificeert als investering:
Voor achterstallig onderhoud geldt een afwijkende lijn ten opzichte van de ‘fiscale
praktijkhandleiding onderhoud en verbetering woningcorporaties’. Bij achterstallig
onderhoud geldt dat dit een correctiepost is op de markt- en beleidswaarde die tot
verlaging van de waarde leidt, waardoor de werkzaamheden kwalificeren als investering.
Achterstallig onderhoud betreffen kosten die het gevolg zijn van:
-
• onvoldoende onderhoud (herstel van technische gebreken aan gebouwdelen die een hogere
conditiescore hebben dan 4 conform NEN 2767 of vergelijkbaar);
-
• van externe omstandigheden (zoals dalende grondwaterstand of aardbevingen);
-
• van publiekrechtelijke beperkingen (zoals de vervanging van asbest) of herstel van
funderingsproblemen die een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties
en voor het op lange termijn doorexploiteren van de verhuurbare eenheid, danwel het
complex.
Het gaat hierbij dus niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid
in eenzelfde technische en bouwkundige staat te houden. De kosten voor toekomstig
te verrichten achterstallig onderhoud dienen bij de waardering in aftrek te worden
gebracht conform de voorschriften zoals opgenomen in het handboek marktwaardering.
In principe geldt voor de kosten van achterstallig onderhoud dat deze gelijk zijn
in de markt- en de beleidswaarde. Achterstallig onderhoud vormt geen onderdeel van
de reguliere meerjarenonderhoudsbegroting, en wordt bij uitvoering boekhoudkundig
als investering verwerkt. Dit betekent activeren in de balans en verantwoorden als
kasstroom in de investeringskasstroom.
Directe en indirecte onderhoudsuitgaven
De onderhoudsuitgaven bestaan uit directe en indirecte onderhoudsuitgaven. De directe
onderhoudsuitgaven in exploitatie omvatten alleen de betaalde of toekomstige betalingen
voor materiaal en de manuren die het kost om het onderhoud daadwerkelijk uit te voeren,
rekening houdend met gangbare toerekeningen in een bedrijf. De indirecte onderhoudsuitgaven
omvatten de uitgaven voor technisch beheer. Deze dienen afzonderlijk te worden bepaald.
Dit komt verder aan de orde bij de uitwerking voor technisch en financieel/administratief
beheer. De uitwerking beoogt geen effect te hebben op een bedrijfseconomische afweging
voor in- of uitbesteden.
Beschouwingsperiode voor de onderhoudsnorm
De onderhoudsnorm wordt bepaald voor de lange termijn horizon van de meerjarenonderhoudsbegroting.
Deze dient minimaal een horizon van 15 jaar te bestrijken, waarbij een langere periode
wordt aanbevolen.
Onherroepelijke verplichting tot sloop: Een bekendmaking (al dan niet aan huurders of gemeente) of een reeds verleende sloopvergunning
gelden op zichzelf niet als een verplichting tot sloop. Een nieuwe eigenaar kan immers
afzien van de sloopplannen en overgaan tot renovatie, wederverhuur of anderszins.
Met sloop moet alleen rekening worden gehouden als op het waarderingscomplex (of een
deel daarvan), op waardepeildatum een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting
tot sloop van toepassing is:
-
• Publiekrechtelijk kan men denken een door bouw- en woningtoezicht onbewoonbaar verklaard
complex waarvoor een sloopscenario door bestuursdwang/last onder dwangsom wordt gehandhaafd.
-
• Privaatrechtelijk betekent een sloopplicht een kwalitatieve verplichting tot sloop
die in de koopovereenkomst is vastgelegd en wordt bekrachtigd met een kettingbeding
voor eventuele navolgende eigenaren. Ook kan men denken aan een door partijen (bijv.
corporatie, gemeente en eventuele derde(n)) ondertekende gebieds- en projectontwikkelovereenkomst
waarin sloop van de opstallen uitdrukkelijk is overeengekomen.
Oppervlakte VVO: het verhuurbaar vloeroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/ZOG
is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies,
die de desbetreffende ruimte of groep van binnenruimten omhullen. Deze definitie volgt
de NEN 2580 norm.
Oppervlakte BVO: het bruto verhuuroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/ZOG
het contract is de vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep ruimten gemeten
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de
desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen. Deze definitie volgt de NEN 2580
norm.
Parkeergelegenheden: parkeergelegenheden worden in principe alleen volgens het model voor parkeergelegenheden
gewaardeerd als deze voorzieningen geen deel uitmaken van een woongelegenheid of BOG/MOG/ZOG.
Dit betekent dat parkeergelegenheden die wel deel uitmaken van aan een andere verhuureenheid,
worden gewaardeerd als onderdeel van de betreffende verhuureenheid. Het maakt daarnaast
niet uit of een losse parkeerplek aan een particulier of aan een bedrijf wordt verhuurd,
mits sprake is van een apart contract voor de parkeergelegenheid. Parkeren op maaiveld
valt onder parkeerplaats, parkeergelegenheden in een parkeergarage vallen onder garagebox.
Renovatie/ingrijpende verbouwing
Deze definitie is eerder opgenomen onder de kop Onderhoud maar wordt hier apart herhaald.
Er is sprake van een ‘ingrijpende verbouwing’ als een onroerende zaak technisch en
economisch gezien hoogst verouderd is of als van een onroerende zaak een gedeelte
bouwvallig is, welk gedeelte wordt afgebroken, en in het overblijvende gedeelte een
groot aantal veranderingen en vernieuwingen wordt aangebracht.
Een ingrijpende verbouwing betreft aldus een grondige renovatie van een verhuurbare
eenheid, danwel complex. De ingrijpende verbouwing is erop gericht dat bij de verhuurbare
eenheid, danwel het complex een hedendaagse kwaliteit tot stand komt waar dit in de
bestaande situatie niet het geval was. Deze kwaliteit zal tot stand komen via een
projectmatige aanpak. De corporatie werkt voor het totaal een investeringsvoorstel
uit, waaruit blijkt dat de prestaties van het complex positief worden beïnvloed (c.q.
de waarde van het complex neemt toe na de ingreep). Het voorstel vloeit voort uit
de vastgoedsturing (asset management) van de corporatie. Hierbij is het streven dat
de lange termijn verhuurbaarheid van het betreffende object zodanig is dat in de komende
jaren geen ingrijpende verplichtingen meer te verwachten zijn, anders dan planmatige
cycli uit de meerjarenonderhoudsbegroting.
We beschouwen de ingrijpende verbouwing (renovatie) als een investering wanneer wordt
voldaan aan de volgende criteria:
-
1. De energetische prestaties verbeteren wezenlijk (meerdere labelstappen) waardoor het
bezit vanwege de ingrijpende verbouwing ook vanuit energetisch perspectief voor de
langere termijn verhuurbaar is.
-
2. Gevelrenovatie of dakrenovatie (inclusief isolatie) maakt op een zodanige manier deel
uit van de aanpak waardoor deze op een niveau vergelijkbaar met dat van nieuwgebouwde
objecten wordt gebracht.
-
3. De werkzaamheden aan de onroerende zaak zijn mede gericht op het brengen dan wel houden
van de kwaliteit van de badkamers, toiletten en keukens op het technische en functionele
niveau dat in redelijkheid minimaal in nieuwgebouwde objecten mag worden verwacht.
-
4. Installatievoorzieningen van de verhuurbare eenheden, danwel complexen zijn als gevolg
van de werkzaamheden toekomstbestendig in de zin dat ze niet binnen 10 jaar hoeven
te worden aangepakt.
De hiervoor genoemde criteria zijn limitatief, waarbij toegestaan wordt om met argumenten
een ingrijpende verbouwing te beschouwen als aan 3 van de 4 criteria wordt voldaan.
Wanneer dat zo is dan dient de corporatie te kunnen onderbouwen waarom redelijkerwijs
niet aan het laatste criterium is voldaan, maar er toch sprake is van een ingrijpende
verbouwing.
Bovenstaande betekent dat de corporatie voor de aanpak een investeringsafweging heeft
gemaakt en er redelijkerwijs geen sprake meer is van terugbrengen in oude of vergelijkbare
staat van het vastgoed. Het complex voldoet na de aanpak aan de hedendaagse kwaliteitsstandaarden.
Mocht niet aan bovenstaande criteria zijn voldaan, dan is er geen sprake van een ingrijpende
verbouwing en geldt voor alle bouwdeelelementen de reguliere lijn uit dit memo zoals
toegelicht onder het kopje 'Onderscheid onderhoud en verbeteringen'. Onderstaand worden
voorbeelden gegeven van dit reguliere onderscheid tussen onderhoud en verbeteringen.
Streefhuur
Het huurbedrag per maand dat conform het verhuurbeleid van de toegelaten instelling
wordt gehanteerd nádat er een huurdersmutatie plaatsvindt. In de berekening van de
beleidswaarde komt de streefhuur in de plaats van de markthuur zoals gebruikt bij
het bepalen van de marktwaarde.
Studenteneenheden: studenteneenheden zijn woongelegenheden die zowel zelfstandig als onzelfstandig
van aard kunnen zijn. Studenteneenheden met een zelfstandig karakter, beschikken zelf
over alle, voor het wonen noodzakelijke, voorzieningen. Studenteneenheden met een
onzelfstandig karakter zijn voor de dagelijkse huishouding aangewezen op één of meerdere
gemeenschappelijke voorzieningen. Deze gemeenschappelijke voorzieningen zijn echter
alleen bestemd voor een selecte groep woongelegenheden.
In het waarderingsmodel voor woongelegenheden is de typologie “Studenteneenheden”
opgenomen. Ondanks dat deze naam doet vermoeden dat alleen woongelegenheden met als
doel de huisvesting van studenten onder deze term vallen, worden daarnaast ook enkele
andere verhuureenheden onder deze groep geschaard. De aanvullende verhuureenheden
vallen onder deze typologie omdat de aard van de verhuureenheid het niet toelaat om
de norm ten behoeve van de kostentoewijzing een EGW, MGW of extramuraal zorgvastgoed
te gebruiken.
De volgende verhuureenheden worden gewaardeerd via de parameters van studenteneenheden:
Meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd dienen via het waarderingsmodel
voor MGW, danwel voor EGW te worden gewaardeerd. Deze meerkamerwoningen tellen daarmee
niet mee voor het 5%-criterium voor studenteenheden. De externe taxateur mag in de
full versie taxatie afwijken van het voorschrift dat meerkamerwoningen die niet onzelfstandig
worden verhuurd via MGW danwel EGW moeten worden gewaardeerd.
Uitpondscenario: in dit scenario worden verhuureenheden bij mutatie leeg verkocht. Op dat moment
wordt de netto verkoopkasstroom ingerekend. Aan het eind van de DCF-periode wordt
een eindwaarde opgenomen voor de verhuureenheden die nog niet zijn verkocht. De kasstromen
gedurende de DCF-periode en de eindwaarde worden contant gemaakt en leiden tot de
marktwaarde in het uitpondscenario.
Verhuureenheden: het gaat hierbij om het aantal verhuureenheden dat de toegelaten instelling in eigendom
heeft op waardepeildatum.
Vrijheidsgraden: in de vrijheidsgraden is vastgelegd welke parameters met tussenkomst van een externe
taxateur, mogen afwijken van de voorgeschreven parameters in het waarderingshandboek
volgens de basisversie. Het toepassen van een vrijheidsgraad vereist nadere toelichting
van de externe taxateur via het principe ’pas toe of leg’.
Waarderingscomplex: bij de waardering op marktwaarde wordt gebruik gemaakt van een specifieke complexindeling:
het waarderingscomplex. Elk waarderingscomplex bestaat uit vergelijkbare verhuureenheden
voor wat betreft type eenheid, bouwjaar en locatie. Daarnaast geldt de aanvullende
eis dat een geheel waarderingscomplex als eenheid aan een derde partij is te verkopen.
Op basis van deze uitgangspunten worden verhuureenheden bijeengebracht in een waarderingscomplex.
Alle verhuureenheden van de toegelaten instelling maken deel uit van een waarderingscomplex
of vormen een afzonderlijk waarderingscomplex.
Waarderingsmodellen: het handboek maakt onderscheid in drie verschillende waarderingsmodellen, te weten
waarderingsmodellen voor (1) woongelegenheden, (2) BOG/MOG/ZOG en (3) parkeergelegenheden.
De afzonderlijke waarderingsmodellen zijn van toepassing voor verschillende typen
verhuureenheden:
(1) Waarderingsmodel woongelegenheden
Reguliere woongelegenheden:
-
– Eengezins- en meergezinswoningen
-
– Studenteneenheden
-
– Extramurale (zorg)eenheden
-
– Parkeergelegenheden behorende bij reguliere woongelegenheden (d.w.z. één verhuurcontract)
-
– Modulaire en/of verplaatsbare woningen, voor zover sprake is van een onroerende zaak,
zoals woonwagens, containerwoningen en tiny houses
Niet-reguliere woongelegenheden
-
– Onzelfstandige eenheden in flats voor verplegend personeel
-
– Woonwagens en woonwagenstandplaatsen
-
– Woonschepen met ligplaatsen
-
– Standplaatsen
-
– Woonzorgcomplexen
-
– Kindertehuizen en jeugdinternaten
-
– Skaeve huse
-
– Parkeergelegenheden behorende bij niet-reguliere woongelegenheden (d.w.z. één verhuurcontract)
(2) Waarderingsmodel BOG/MOG/ZOG
-
– Buurthuizen
-
– Gemeenschapscentra
-
– Jongerencentra
-
– Scholen voor onderwijs
-
– Brede scholen
-
– Wijksportvoorzieningen
-
– Ruimten voor maatschappelijk werk
-
– Ruimten voor welzijnswerk
-
– Opvangcentra
-
– Zorgsteunpunten
-
– Steunpunten voor o.a. schuldsanering
-
– Centra voor jeugd en gezin
-
– Ruimten voor dagbesteding gehandicapten/ouderen
-
– Hospices
-
– Multifunctionele centra voor maatschappelijke dienstverlening
-
– Dorps- of wijkbibliotheken
-
– Eigen kantoorruimten
-
– Veiligheidshuizen
-
– Centra voor werk(gelegenheid)
-
– Kleinschalige culturele activiteiten
-
– Zorginstelling
-
– Psychiatrische inrichting
-
– Residentiële jeugdhulpverlening
-
– Verpleeghuis
-
– Verzorgingstehuis
-
– Ziekenhuis
(3) Waarderingsmodel parkeergelegenheden
-
– Parkeerplaats
-
– Garagebox
Zorgeenheden (extramuraal): er is sprake van extramurale zorgeenheden bij woongelegenheden die bestemd zijn
om afzonderlijk aan een bewoner te worden verhuurd op basis van een huurovereenkomst
en niet op basis van een zorgovereenkomst. Het betreft hierbij de woongelegenheden
voor personen met een frequente zorgbehoefte. In principe kan in elke woongelegenheid
extramurale zorg verleend worden door een zorgaanbieder. In het handboek marktwaardering
gaat het echter om woningen die naar aard en gebruik primair aanwendbaarheid kennen
als zorgwoning waarbij extramuraal zorg wordt verleend aan de bewoner. Dit is het
geval bij onder andere aanleunwoningen of serviceflats. In deze gevallen zijn er geen
of weinig andere doelgroepen dan zorgbehoevenden geschikt voor het huren of kopen
van de woning.
ZOG – (intramurale zorg): er is sprake van intramurale zorgeenheden bij verhuureenheden die niet bestemd zijn
om afzonderlijk aan een bewoner te worden verhuurd. Deze intramurale zorgeenheden
worden gezamenlijk aan één zorgpartij verhuurd. Dit betekent dat de betreffende zorgpartij
doorgaans zelf zorgt voor de toewijzing en afwikkeling van de administratie rondom
de verhuur van de eenheden.
11 Bijlage 2: Overzicht krimp- en aardbevingsgebieden
Krimpgebieden1
|
|
Regio
|
Gemeente
|
Eemsdelta
|
Appingedam
|
Delfzijl
|
Loppersum
|
Oost-Groningen
|
Oldambt
|
Pekela
|
Stadskanaal
|
Veendam
|
Westerwolde
|
Het Hogeland
|
Het Hogeland
|
Parkstad Limburg
|
Brunssum
|
Heerlen
|
Kerkrade
|
Beekdaelen
|
Landgraaf
|
Simpelveld
|
Voerendaal
|
Maastricht-Mergelland
|
Gulpen-Wittem
|
Maastricht
|
Meerssen
|
Vaals
|
Valkenburg aan de Geul
|
Eijsden-Margraten
|
Westelijke Mijnstreek
|
Sittard-Geleen
|
Beek
|
Stein
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
Sluis
|
Terneuzen
|
Hulst
|
Achterhoek
|
Bronckhorst
|
Berkelland
|
Doetinchem
|
Montferland
|
Oost Gelre
|
Oude IJsselstreek
|
Winterswijk
|
Aalten
|
Noordoost Fryslân
|
Dantumadiel
|
Achtkarspelen
|
Noardeast-Fryslân
|
Tytsjerksteradiel
|
X Noot
1In de postcodelijst van bijlage 9 zijn de postcodes en de actuele bijbehorende gemeente
en COROP-gebieden aangegeven.
Aardbevingsgebieden
1
|
Postcode vier cijfers
|
Buurt
|
Gemeente
|
COROP
|
9601
|
HOOGEZAND-VREDENBURGWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9602
|
HOOGEZAND-GORECHT WEST
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9603
|
KALKWIJK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9606
|
MEERWIJCK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9607
|
FOXHOL
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9608
|
WESTERBROEK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9609
|
WATERHUIZEN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9611
|
SAPPEMEER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9615
|
KOLHAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9616
|
SCHARMER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9617
|
HARKSTEDE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9618
|
SLOCHTEREN-KOLHAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9619
|
FROOMBOSCH
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9621
|
'S-GRAVENSCHANS EN RUITEN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9623
|
HARKSTEDE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9624
|
LUDDEWEER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9625
|
OVERSCHILD
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9626
|
MEENTEWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9627
|
HELLUM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9628
|
SIDDEBUREN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9629
|
STEENDAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9632
|
BORGERCOMPAGNIEWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9633
|
TRIPSCOMPAGNIE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9635
|
NOORDBROEK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9636
|
HEILIGELAAN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9649
|
MUNTENDAM (MET OUDE VERLAAT)
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9723
|
EUVELGUNNE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9731
|
ULGERSMABUURT
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9734
|
RUISCHERBRUG
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9735
|
BOVENSTREEK
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9736
|
BEIJUM-OOST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9737
|
BEIJUM-WEST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9738
|
KONINGSLAAGTE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9746
|
LEEGKERK
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9747
|
UNIVERSITEITSCOMPLEX GRONINGEN
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9771
|
SAUWERD
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9773
|
WETSINGE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9774
|
ADORP
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9781
|
BEDUM
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9784
|
NOORDWOLDE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9785
|
ZUIDWOLDE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9791
|
TEN BOER
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9792
|
TEN POST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9793
|
WINNEWEER
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9794
|
LELLENS
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9795
|
WOLTERSUM
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9796
|
SINT-ANNEN
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9797
|
THESINGE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9798
|
GARMERWOLDE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9833
|
DEN HAM
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9883
|
OLDEHOVE
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9886
|
SAAKSUM
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9891
|
EZINGE
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9892
|
FEERWERD
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9893
|
GARNWERD
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9939
|
TJUCHEM
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9951
|
WINSUM
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9953
|
BAFLO
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9954
|
TINALLINGE
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9955
|
RASQUERT
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9956
|
DEN ANDEL
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9957
|
SAAXUMHUIZEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9959
|
ONDERDENDAM
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9942
|
'T WAAR
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9943
|
NIEUW-SCHEEMDA
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9944
|
NIEUWOLDA
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9925
|
LANDELIJK GEBIED
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9961
|
MENSINGEWEER
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9962
|
SCHOUWERZIJL
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9963
|
WARFHUIZEN
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9964
|
WEHE – DEN HOORN-OOST
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9965
|
LEENS
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9966
|
ZUURDIJK
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9967
|
EENRUM
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9968
|
PIETERBUREN
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9969
|
WESTERNIELAND
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9977
|
KLOOSTERBUREN
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9979
|
EEMSHAVENGEBIED
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9981
|
UITHUIZEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9982
|
UITHUIZERMEEDEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9983
|
HOOILANDSEWEG
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9984
|
OUDE SCHIP
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9985
|
OOSTERNIELAND
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9986
|
OLDENZIJL
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9988
|
USQUERT
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9989
|
WARFFUM
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9995
|
KANTENS
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9996
|
EPPENHUIZEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9997
|
ZANDEWEER
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9998
|
ROTTUM
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9999
|
SITSWERD
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9901
|
APPINGEDAM-CENTRUM
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9902
|
APPINGEDAM-OOST
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9903
|
DAMSTERDIEP EN EEMSKANAAL
|
Appingedam
|
Delfzijl en omgeving
|
9904
|
KREWERD
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9905
|
HOLWIERDE
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9906
|
BIERUM
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9907
|
LOSDORP
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9908
|
GODLINZE
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9909
|
SPIJK
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9911
|
OOSTERWIJTWERD
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9912
|
LEERMENS
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9913
|
EENUM
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9914
|
ZEERIJP
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9915
|
'T ZANDT
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9917
|
WIRDUMERDRAAI
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9918
|
GARRELSWEER
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9919
|
LOPPERSUM
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9921
|
STEDUM
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9922
|
WESTEREMDEN
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9923
|
GARSTHUIZEN
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9924
|
GARSTHUIZEN
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9931
|
UITWIERDE
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9932
|
TUIKWERD
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9933
|
DELFZIJL NOORD
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9934
|
DELFZIJL WEST
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9936
|
DELFZIJL INDUSTRIETERREIN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9937
|
MEEDHUIZEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9945
|
WAGENBORGEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9946
|
WOLDENDORP
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9947
|
LANDELIJK GEBIED
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9948
|
TERMUNTEN
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9949
|
BORGSWEER
|
Delfzijl
|
Delfzijl en omgeving
|
9987
|
ZIJLDIJK
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9991
|
MIDDELSTUM
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9992
|
HUIZINGE
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9993
|
WESTERWIJTWERD
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
9994
|
TOORNWERD
|
Loppersum
|
Delfzijl en omgeving
|
X Noot
1Bron: Nog altijd in beweging, Atlas voor gemeenten, december 2018
12 Bijlage 3: Overzicht toepassing basis of full
13 Bijlage 4: Waardering studentcomplexen
Bij de waardering van studentenwoningen moet rekening worden gehouden met de volgende
aspecten:
-
• Voor zowel onzelfstandige als zelfstandige studenteneenheden wordt in de basisversie
verondersteld dat deze niet uitgepond worden en dat alleen het doorexploiteerscenario
van toepassing is (zie paragraaf 5.2.20). De parameters voor studenteenheden gelden
daarbij voor beide typen.
-
• In de full-versie kan alleen voor de zelfstandige studenteneenheden worden afgeweken
van de verplichte doorexploitatie, dan mag op aangeven van de externe taxateur ook
een uitpondscenario worden gekozen. Dit geldt natuurlijkerwijs niet voor de onzelfstandige
studenteenheden, deze kunnen immers niet uitgepond worden.
-
• Meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd aan een student, dienen via
het waarderingsmodel van MGW danwel EGW te worden gewaardeerd. Deze gedragen zich
immers op basis van het huurcontract als MGW of EGW (zie Bijlage 1 bij definities
studenteenheden). In de full versie kan gemotiveerd van dit voorschrift worden afgeweken.
Het waarderingshandboek stelt geen eisen hoe met deze aspecten rekening moet worden
gehouden. Een mogelijkheid is het gebruik van aparte rekenmodellen. Een andere mogelijkheid
is het gebruik van één rekenmodel waarin deze aspecten leiden tot een andere berekeningsmethodiek.
14 Bijlage 5: Rapportage vereisten vanuit NRVT
Rapportage vereisten
|
Volledige
taxatie
|
Hertaxatie
|
Full taxatie
handboek
|
Opdracht
|
Benoeming identiteit van de Opdrachtgever
|
x
|
x
|
x
|
Identiteit van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Kwalificatie van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring onafhankelijkheid / eerdere betrokkenheid bij het object, objectiviteit
ten opzichte van de taxatie-Opdracht
|
x
|
x
|
x
|
Doel van de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Type taxatie (volledige taxatie, hertaxatie, update, waarde-advies)
|
x
|
x
|
x
|
Verwijzing Opdrachtbrief afspraken tussen Opdrachtgever en Taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Instructies van de cliënt of ieder ander die betrokken is bij de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Bevestiging taxatie conform welke Standaarden (IVS/ EVS/ RICS etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Identificatie van het te taxeren object op basis van opdracht
|
Het onderwerp van de taxatie (met omschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Type object
|
x
|
x
|
x
|
Gebruik van het object (eigen gebruik/ belegging)
|
x
|
x
|
x
|
Te taxeren belang
|
x
|
x
|
x
|
Taxatie
|
Waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Gebeurtenissen na inspectiedatum en na de waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Datum inspectie
|
x
|
x
|
x
|
Mate van inspectie ter plaatse
|
x
|
x
|
x
|
Definitie van de getaxeerde waarde
|
x
|
x
|
x
|
Getaxeerde waarde(n) in cijfers en woorden
|
x
|
x
|
x
|
Gebruikte valuta (Euro)
|
x
|
x
|
x
|
Gehanteerde taxatiemethodiek
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring controlerend taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Bijzondere uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Juridisch
|
Kadastrale recherche
|
x
|
u
|
u
|
Titelonderzoek/ zakelijke rechten
|
x
|
u
|
u
|
Eigendomssituatie/ erfpachtomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Bestemming en gebruiksmogelijkheden
|
x
|
u
|
u
|
Milieuaspecten
|
Milieuaspecten
|
x
|
u
|
u
|
Specificaties fysieke aard object
|
Globale omschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Oppervlakten conform NEN 2580/ aantallen p.p. etc.
|
x
|
u
|
u
|
Globale beschrijving bouwaard, installaties, materiaalgebruik en indeling van het
object etc.
|
x
|
u
|
u
|
Locatie
|
Stand en ligging
|
x
|
u
|
u
|
Bereikbaarheid
|
x
|
u
|
u
|
Locatieomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Huursituatie
|
Gebruikssituatie
|
x
|
x
|
x
|
Overzichtelijke actuele huurlijst (identiteit huurders, opp VVO m², expiratiedatum,
leegstand etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bijzonderheden per huurovereenkomst (incentives, allonges etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bronvermelding: aangeleverde huurovereenkomsten, sideletters en allonges per huurder
|
x
|
x
|
x
|
Courantheid
|
Locatiebeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Objectbeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Mate van verhuurbaarheid/ gebruik met motivatie (beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Mate van verkoopbaarheid met motivatie (beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Risico-analyse
|
SWOT-analyse
|
x
|
x
|
x
|
Markt
|
Marktvisie algemeen
|
x
|
–
|
–
|
Marktvisie lokaal/ regionaal
|
x
|
–
|
–
|
Referentietransacties:
|
x
|
x
|
x
|
Verhuurtransacties / aanbod verhuur
|
x
|
x
|
x
|
Verkoop- en beleggingstransacties
|
x
|
x
|
x
|
Toelichting op de waardering
|
Omschrijving toelichting op de waardering (taxatiebenadering)
|
o
|
o
|
o
|
Evaluatie
|
Back-testing: Verklaring t.o.v. laatst bekende taxatie indien voorhanden en transparant
|
o
|
o
|
o
|
Onzekerheid taxatie
|
Als gevolg van informatievoorziening
|
o
|
–
|
–
|
Als gevolg van gebrek marktinformatie
|
o
|
–
|
–
|
Marktomstandigheden
|
o
|
–
|
–
|
Algemene taxatie-onnauwkeurigheid
|
o
|
–
|
–
|
Bronvermelding en mate van onderzoek
|
Lijst bronvermelding (ontvangen informatie en eigen onderzoek Taxateur)
|
x
|
u
|
u
|
Definities en beschrijving o.a.
|
Marktwaarde
|
x
|
x
|
x
|
Markthuur
|
x
|
x
|
x
|
Omschrijving taxatiebenadering (BAR, NAR, DCF etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Algemene voorwaarden/ uitgangspunten
|
Algemene uitgangspunten ten aanzien van onderhoud, milieu, gebruik, BTW en ontvangen
informatie
|
x
|
x
|
x
|
X = verplicht
O = optioneel, indien van toepassing
U = uitgangspunt op basis van / verwijzing naar vorige volledige taxatie (bij hertaxatie)
óf op basis van / verwijzing naar informatie / verklaring van corporatie (bij handboek)
15 Bijlage 6: Voorbeeldverklaring Onderzoeksverplichtingen
1. Inleiding
Opdrachtgever heeft opdrachtnemer opdracht gegeven om een taxatierapport op te stellen
dat voldoet aan de wet- en regelgeving zoals nader omschreven in artikel 35 lid 2
van de Woningwet, die op 1 juli 2015 is ingegaan. Hierin is opgenomen dat toegelaten
instellingen (hierna te noemen: TI) in het kader van de jaarrekening, het vastgoed
in exploitatie dienen te waarderen op actuele waarde, waaronder in dit verband dient
te worden verstaan de marktwaarde, overeenkomstig het marktwaardebegrip onderhandse
verkoopwaarde in verhuurde staat. Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting
(BTIV) 2015 heeft in artikel 31 nadere uitwerking gegeven aan het genoemde wetsartikel,
dit heeft geresulteerd in het ‘Handboek modelmatig bepalen marktwaarde’, kortweg:
Handboek. TI, waartoe ook opdrachtgever behoort, kunnen bij de uitvoering van de taxatie
kiezen voor een waardering volgens de ‘basisversie’ of voor een waardering volgens
de ‘full-versie’. De full-versie is in sommige gevallen verplicht. Voor opdrachtgever
is een taxatie volgens de full-versie van toepassing voor de jaarrekening van 2020,
op vrijwillige basis en/of verplichte basis.
De waardering op basis van de full versie met de genoemde vrijheidsgraden vereist
de inschakeling van een externe taxateur. De externe taxateur dient aangesloten te
zijn bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) of daarmee vergelijkbare
beroeps- en gedragsregels te hanteren. In haar reglementen (vastgesteld op 1 juli
2019) schrijft de NRVT voor dat er twee type taxaties worden onderscheiden: een volledige
taxatie of een hertaxatie. Het NRVT schrijft daarbij voor dat een hertaxatie uitsluitend
kan worden uitgevoerd indien er in de voorgaande 36 maanden tenminste één volledige
taxatie door hetzelfde taxatiebedrijf is uitgevoerd. De verwijzing naar volledige
taxatie en hertaxatie komt hieruit voort. Bij deze vormen van taxatie zijn op basis
van de NRVT reglementen verschillende rapportagevereisten van toepassing. Deze zijn
opgenomen in de bijlagen van het Handboek. NRVT onderscheidt tevens een ‘markttechnische
update’ in haar reglementen, daarvoor worden geen rapportagevereisten voorgeschreven.
Bij het uitvoeren van de full-taxatie volgens het Handboek wordt volgens de reglement
definities van NRVT een 'wettelijke taxatie' uitgevoerd. In dit reglement is Wettelijke
Taxatie gedefinieerd als een professionele taxatiedienst (PTD) waarbij wet- en regelgeving
en jurisprudentie de Register-Taxateur dwingen af te wijken van één of meer bepalingen
uit de NRVT Reglementen of de internationale standaarden. Afwijkingen kunnen bijvoorbeeld
bestaan uit de wijze van opdrachtverstrekking, het waardebegrip, de omvang van de
onderzoeksplicht en de rapportagevereisten. De taxateur mag in dit kader daarom van
de reglementen van het NRVT afwijken voor onder meer de onderdelen die betrekking
hebben op de kadastrale recherche, het titelonderzoek en de milieuaspecten. Ook de
onderdelen die betrekking hebben op omschrijvingen van het gebouw en de omgeving vallen
hier onder. Indien er bij de toegelaten instellingen documentatie beschikbaar is waarop
de taxateur kan steunen, kan in de rapportage van de taxateur naar die documentatie
worden verwezen. Hierbij is wel vereist dat de taxateur de waarde mede heeft gebaseerd
op die informatie. Dit hoeft niet per se de fysieke broninformatie van de corporatie
zelf te zijn, maar kan ook een verklaring van de corporatie betreffen dat het vastgoed
voldoet aan de vigerende bestemming, dat er geen bijzonderheden zijn ten aanzien van
milieu en dat het vastgoed niet verder bezwaard is met zakelijke rechten. In deze
gevallen bepaalt de taxateur of de verstrekte informatie en/of verklaring voldoende
aannemelijk is en worden de overwegingen hierbij vermeld in het taxatierapport. De
betreffende informatie of verklaring dient ook toegankelijk te zijn voor Autoriteit
woningcorporaties en de accountant. De taxaties in het kader van de full versie in
2020 dienen ten minste te voldoen aan de verplichte onderdelen van een 'hertaxatie'
conform het subreglement Grootzakelijk Vastgoed. Alle niet verplichte onderdelen uit
genoemd reglement zijn optioneel of ter beoordeling aan de taxateur op basis van de
informatie/verklaring van de woningcorporatie. Dit geldt ook als er in de afgelopen
drie jaar geen 'volledige taxatie' van het vastgoed heeft plaatsgevonden.
2. Toelichting en gehanteerde uitgangspunten
Indien gewenst kan de voor opdrachtgever optredende taxateur/opdrachtnemer een nadere
toelichting geven op de te volgen werkwijze. Hierna volgt op hoofdlijnen een toelichting
bij de gemaakte keuze en gehanteerde uitgangspunten.
In het exceldocument ‘bijlage bij verklaring onderzoeksverplichtingen opdrachtgever,
versie 2020’ wordt de informatie met betrekking tot de genoemde items door de taxateurs
uitgevraagd op complexniveau. Het Kadaster is niet in staat om de gegevens op dit
niveau aan te leveren. De uitvraag van de TI aan het Kadaster vindt plaats op basis
van een separaat document. De TI is er zelf verantwoordelijk voor dat de informatie
voor de taxaties uiteindelijk kan worden weergegeven op complexniveau.
Afmetingen
Gezien de grote invloed die onjuiste afmetingen (GO bij woningen, BVO/VVO bij bedrijfsmatig
vastgoed) hebben op de geschatte marktwaarde hebben deze de hoogste prioriteit. Op
basis van het Handboek 2020 mogen de gebruiksoppervlakten (GO) van woningen tot 2021
aan het BAG-register worden ontleend, daarna is inmeting op basis van NEN 2580 verplicht.
Dringend advies is echter om NEN 2580 zo spoedig als mogelijk te volgen. Afmetingen
voor alle overige vastgoedtypen (niet zijnde woningen) dienen reeds beschikbaar te
zijn.
Te taxeren belang
Eveneens van grote invloed is het te taxeren belang: is er sprake van volle eigendom
of is er sprake van een erfpachtrecht? Indien dat het geval is: welke vorm is toegepast,
welke looptijden kennen de afspraken en welke verplichtingen (bijvoorbeeld canonbetaling)
zijn actueel? Deze informatie is niet gestandaardiseerd beschikbaar vanwege de enorme
diversiteit aan afspraken en kan daarom uitsluitend worden afgeleid uit de onderliggen
akten: akte van levering, uitgifte van erfpacht etc. De TI dient deze documenten zelf
te raadplegen (via het Kadaster) om de gewenste informatie daaruit af te leiden.
Verplichtingen bij verkoop
In veel gevallen is er tussen de TI en lokale overheid een afspraak gemaakt voor de
situatie waarin woningen aan de corporatiesector worden onttrokken, bijvoorbeeld bij
complexgewijze verkoop aan een commerciële belegger. Daarbij valt te denken aan verplichtingen
tot een afdracht per woning door de TI aan de overheid, vaak gaat het daarbij om significante
bedragen. Dergelijke afspraken zijn niet altijd beschikbaar in akten van levering
of erfpacht, en zijn dan dus niet openbaar. Opdrachtnemer/taxateur is in dergelijke
gevallen volledig afhankelijk van de TI voor wat betreft de beschikbare informatie.
Het uitgangspunt is daarom nadrukkelijk dat dergelijke afspraken niet bestaan, tenzij
de TI deze aan taxateur levert.
Splitsing in appartementsrechten
Ook kosten voor splitsing in appartementsrechten kunnen relatief veel invloed uitoefenen
op de marktwaarde van een object, daarnaast is het bestaan van een Vereniging van
Eigenaren (VVE) van invloed op het in te schatten risicoprofiel. Deze informatie is
door het Kadaster te ontsluiten (op eenheidsniveau).
Objectbelemmeringen
Het Kadaster hanteert een veelheid aan objectbelemmeringscodes. In de praktijk komt
een deel daarvan nauwelijks voor en/of is de invloed van de belemmering nihil. De
TI dient zelf via het Kadaster te achterhalen of er mogelijk sprake is van waarde
beïnvloedende codes. Bij twijfel overlegt de TI met taxateur.
Bestemmingsplan
Het uitgangspunt voor alle taxaties is in beginsel dat het gebruik op de waardepeildatum
niet strijdig is met de vigerende bestemmingsplanvoorschriften. Deze informatie is
door het Kadaster te ontsluiten (op eenheidsniveau): het Kadaster is in staat om de
‘enkelbestemming’ aan te leveren.
Milieu
Milieuaspecten tenslotte genieten dienen tenslotte ook in het oordeel van de taxateur
te worden betrokken. Het bevoegd gezag (www.bodemloket.nl) is daarvoor momenteel nog de te hanteren bron. Deze gegevens worden (op termijn)
ook via het Kadaster ontsloten.
Op grond van de NRVT-reglementen dienen onderzoeken bij alle volledige- en hertaxaties
te worden uitgevoerd, bij markttechnische updates is deze verplichting er niet. De
taxatiecyclus die het Handboek beoogt voorziet in een volledige taxatie van elk complex
(minimaal) eens per 3 jaar. Afgesproken is daarom dat corporaties de gestandaardiseerde
uitvraag aan het Kadaster ook minimaal aan het Kadaster voorleggen in het geval van
een volledige- of hertaxatie, gemiddeld dus eens per 3 jaar. Optioneel kan de uitvraag
ook jaarlijks voor alle complexen aan het Kadaster worden gedaan.
3. Verklaring
Opdrachtgever verklaart met betrekking tot:
het excel-document ‘bijlage bij verklaring onderzoeksverplichtingen opdrachtgever,
versie 2020’, dat onlosmakelijk aan deze verklaring is verbonden, naar eer en geweten
en naar beste kennis en wetenschap te hebben ingevuld. De conclusies uit het onderzoek
zijn vastgelegd in het dossier van opdrachtgever en als zodanig verwerkt in de te
hanteren taxatiesoftware.
4. Ondertekening
Deze verklaring verwijst naar de tussen door opdrachtgever op ....–....–.... ondertekende
en de door opdrachtnemer op ....–....–.... ondertekende opdrachtvoorwaarden. De verklaring
is namens opdrachtgever opgesteld door:
................................................................................
|
(Naam bevoegde vertegenwoordiger opdrachtgever)
|
|
|
................................................................................
|
(Functieomschrijving vertegenwoordiger)
|
|
|
................................................................................
|
(Datum en plaats)
|
|
|
................................................................................
|
(Handtekening vertegenwoordiger)
|
16 Bijlage 7: Accountantscontrole
1. Uit te voeren analyses door woningcorporaties (op te nemen in het jaarrekeningdossier)
De corporatie analyseert de ontwikkeling van de marktwaarde tussen 31 december 2019
resp. 2020 naar de samenstellende delen. Daarbij wordt geacht dat de analyse in ieder
geval inzicht biedt in de veranderingen veroorzaakt door:
-
– Parameter aanpassingen als gevolg van marktontwikkelingen
-
– Parameteraanpassingen als gevolg van de validatie van het handboek 2019 (alleen bij
toepassing van de basis versie)
-
– Methodische wijzigingen in de software (indien er ook sprake is van herstel van rekenfouten
moeten deze wijzigingen separaat worden weergegeven).
-
– Mutaties in het bezit van de corporatie, door bijvoorbeeld aan-/verkoop, sloop/nieuwbouw.
-
– Mutaties in de basisgegevens van de corporatie als correctie op de vorig jaar gehanteerde
gegevens (alleen indien correcties in de basisgegevens zijn doorgevoerd), bijvoorbeeld
aanpassing m2 door nieuwe metingen.
Voor de analyse van de eerste drie punten kan de corporatie gebruik maken van een
notitie van Fakton met een beschrijving van effecten van de regionale ontwikkelingen
en de aanpassingen in het handboek.
2. Verwerkingswijze in de jaarrekening
Voor de wijze van de verwerking van de mutatie in de marktwaarde veroorzaakt door
de onderscheiden elementen is relevant of er sprake is van foutherstel (RJ 150) dan
wel een schattingswijziging (RJ 145).
Schattingswijziging
Van een schattingswijziging is conform RJ 940 sprake indien een eerdere schatting
wordt herzien. Dit kan noodzakelijk zijn op grond van wijzigingen in de omstandigheden
waarop de schatting is gebaseerd of het beschikbaar komen van nieuwe informatie met
betrekking tot de te schatten grootheid. Onder een schattingswijziging wordt mede
verstaan een wijziging in de schattingsmethode. De aard van een schattingswijziging
brengt mee dat deze niet voldoet aan de definities van een materiële fout, voor zover
althans de eerdere schattingen op basis van de toen beschikbare informatie als aanvaardbaar
kunnen worden beschouwd (RJ 150.103).
Verwerking schattingswijzigingen
Schattingswijzigingen worden conform RJ 145.301 prospectief verwerkt, dat wil zeggen
in het resultaat van het lopende boekjaar met een toelichting op het effect/de effecten
van deze wijzigingen.
Foutherstel
In RJ 150 wordt onderscheid gemaakt tussen niet materiële fouten en materiële fouten.
De definitie van een materiële fout is een zodanige onjuistheid in een jaarrekening
– geconstateerd na het vaststellen van die jaarrekening – dat de jaarrekening in het
geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht tekortschiet. Bij de afweging
of sprake is van een materiële fout beoordeelt de rechtspersoon of de weglating of
onjuiste weergave van posten, afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen
die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit
is afhankelijk van de omvang en de aard van de weglating of de onjuiste weergave,
en wordt beoordeeld op basis van alle feiten en omstandigheden. Van een materiële
fout kan sprake zijn bij een onjuiste verwerking, onjuiste waardering en/of resultaatbepaling,
een onjuiste rubricering en/of presentatie dan wel een onjuiste of onvolledige toelichting.
Onder een fout wordt niet verstaan het effect van schattingswijzigingen.
Verwerking niet-materiële fouten
Niet-materiële fouten worden conform RJ 150.203 in de winst-en-verliesrekening van
het jaar waarin de fout is geconstateerd, overeenkomstig de aard van de post, verwerkt.
Verwerking materiële fouten
Materiële fouten die effect hebben op het eigen vermogen worden als volgt verwerkt
(RJ 150.202):
-
– het eigen vermogen aan het einde van het voorafgaande boekjaar wordt herrekend alsof
de fout niet heeft plaatsgevonden; en
-
– het verschil tussen het eigen vermogen aan het eind van het voorafgaande boekjaar
voor en na herrekening (het cumulatief effect), wordt verwerkt als een rechtstreekse
mutatie van het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar waarin het foutherstel
plaatsvindt.
-
– De aanpassingen worden nader toegelicht in de jaarrekening bij de betreffende post(en).
Op basis van artikel 363 lid 5 BW worden de vergelijkende cijfers van het voorafgaande
boekjaar in de jaarrekening aangepast.
Eventuele gevolgen herstel van een materiële fout op jaarrekening 2019
Indien blijkt dat de materiële fout die hersteld moet worden zodanig is dat de jaarrekening
over het voorafgaande boekjaar in ernstige mate tekortschiet in het geven van inzicht,
is in artikel 2:362 lid 6 BW bepaald dat het bestuur onverwijld melding maakt omtrent
het in ernstige mate tekortschieten van het inzicht. Het bestuur legt een mededeling
daaromtrent neer ten kantore van het handelsregister. Bij de mededeling wordt een
accountantsverklaring gevoegd, indien de jaarrekening overeenkomstig artikel 2:393
BW is onderzocht.
Voor de bepaling of een fout niet materieel is, materieel maar niet wezenlijk voor
het inzicht of materieel en wel wezenlijk voor het inzicht is afstemming met uw eigen
accountant benodigd. Een en ander is namelijk mede afhankelijk van de door u en de
betreffende accountant gehanteerde materialiteit.
Classificatie van mutaties
In de volgende tabel is weergegeven welke mutaties in de marktwaarde als foutherstel
worden aangemerkt en welke als schattingswijziging. Daarbij wordt ook ingegaan op
het overgaan van de basis versie naar de full versie en vice versa. Bij foutherstel
geldt het onderscheid materiële fouten/niet-materiële fouten zoals hiervoor aangegeven.
Type wijziging
|
Foutherstel
|
Schattings-wijziging
|
Toelichting
|
Parameteraanpassingen a.g.v. marktontwikkelingen
|
|
V
|
Noot 1
|
Parameteraanpassingen (en systematiek wijzigingen) a.g.v. validatie handboek 2018
|
|
V
|
Noot 1
|
Methodische wijzigingen software
|
|
V
|
Noot 1
|
Herstel van rekenfouten
|
V
|
|
Noot 1
|
Mutaties in het bezit van de corporatie
|
|
V
|
Noot 2
|
Mutaties basisgegevens corporatie, correctie op gegevens vorig jaar
|
V
|
|
Noot 1
|
Van full-versie 2019 naar basis versie in 2020
|
|
V
|
Noot 1, Noot 3
|
Van basis versie in 2019 naar full versie in 2020
|
|
V
|
Noot 1, Noot 3
|
Noot 1:
Vraag is of de eerdere schattingen (qua parameters en berekeningsmethodieken in het
handboek 2019) op basis van de toen beschikbare informatie als aanvaardbaar kunnen
worden beschouwd. Gegeven het validatietraject handboek 2019 / update naar 2020, zijn
de betreffende eerdere schattingen als aanvaardbaar te beschouwen.
Noot 2:
Reguliere wijzigingen in het bezit van een corporatie door bijvoorbeeld aankoop, verkoop,
sloop en/of nieuwbouw worden verslaggevingstechnisch ook als schattingswijziging verwerkt.
Noot 3:
– Het waarderingsstelsel is en blijft marktwaarde in verhuurde staat. Zowel de basis
versie als de full versie komen via de systematiek en de parameters van het handboek
tot stand. Beide versies leiden tot aanvaardbare waarden, gegeven de validatie. Er
zijn alleen wijzigingen in een 7-tal vrijheidsgraden mogelijk.
– De full versie is betrouwbaar op complexniveau, de basis versie is betrouwbaar op
portefeuilleniveau. Hierdoor verschilt de betrouwbaarheid van de bepaalde herwaarderingsreserve
op complexniveau over de onderscheiden jaren en daarmee is de mutatie in de herwaarderingsreserve
niet betrouwbaar te bepalen. Dit is één van de elementen die leidt tot een toelichtende
paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden in de controleverklaring wanneer de
marktwaarde in het huidige of het voorgaande boekjaar op de basis versie is gebaseerd.
Dit geldt dus bij overschakelingen van basis naar full en vice versa. De paragraaf
ter benadrukking van aangelegenheden verwijst naar de specifieke toelichting die opgenomen
wordt in de jaarrekening over dit punt. De accountants zullen afspraken maken over
de dan te hanteren teksten.
17 Bijlage 8: Voorbeelden eindwaardeberekening
In deze bijlage is een tweetal voorbeelden opgenomen van het berekenen van de eindwaarde
op basis van de voortdurende looptijd benadering. De manier waarop de verschillende
kapitalisatiefactoren K1, K2 en K3 worden berekend en gebruikt, is uitgewerkt in paragraaf
eindwaarde (5.2.20) in hoofdstuk 5 van het handboek.
17.1 Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Toelichting bij berekening eindwaarde doorexploiteren
In de paragraaf worden een aantal componenten uit de eindwaarde berekening toegelicht.
De letters verwijzen naar de rijen in bovenstaand overzicht.
A. Huur uit geharmoniseerde deel
Dit is het deel van de huur in jaar 15 voortkomend uit geharmoniseerde woningen, dat
wil zeggen woningen waarvan bij mutatie de huur is opgetrokken naar de maximale huur.
De huurinkomsten in jaar 15 zijn gelijk aan de helft vóór mutatie en de helft ná mutatie
omdat de mutatie medio jaar plaatsvindt. Deze huur is gecorrigeerd van de huurderving
oninbaar.
De groeifactor voor dit deel van de huur is gelijk aan 2,0%, de groeifactor van de
markthuur. In dit voorbeeld is circa 59% van de huur geharmoniseerd.
Omdat dit deel gelijk blijft is de kapitalisatiefactor K1 van toepassing.
B. Huur uit ongeharmoniseerde deel
Medio jaar 15 is circa 41% van de huur nog niet geharmoniseerd. De groeifactor van
dit deel is gelijk aan de index contracthuur van 2,30%.
Ook hier geldt dat de huurinkomsten in jaar 15 gelijk zijn aan de helft van de contracthuur
vóór en de helft ná mutatie. Daarbij verandert medio jaar zowel het aantal woningen
als de contracthuur.
Vanaf jaar 16 zal dit deel verder afnemen. Daarom is de groeifactor K2 van toepassing.
Ook deze huur is gecorrigeerd voor de huurderving oninbaar.
C. Ongeharmoniseerde deel naar maximale huur
Dit deel van de huur vertegenwoordigt hetzelfde deel van de huur dat medio jaar 15
nog niet geharmoniseerd is, maar dan bezien vanuit het perspectief dat dit vanaf jaar
16 alsnog zal harmoniseren. Bij aanvang is de hoogte van dit deel nihil. De potentie
van dit deel is gelijk aan de maximale huur medio jaar 15 en daar 41% van. De maximale
huur is gelijk aan de markthuur danwel het minimum van de markthuur en de maximale
huur conform het WWS voor een gereguleerde woning. Ook deze component is gecorrigeerd
voor huurderving oninbaar.
Vanaf jaar 16 zal dit deel groeien. Daarom wordt de kapitalisatiefactor K3 toegepast.
De groeivoet is de groeivoet van de markthuur en daarom 2,00%.
De drie huurcomponenten zijn hieronder nogmaals schematisch weergegeven.
Figuur 4: schematische weergave van de drie huurcomponenten in de eindwaarde doorexploiteren
Nogmaals: alle huurcomponenten zijn al gecompenseerd voor de huurderving als gevolg
van oninbare huren.
D. Mutatieleegstand
Omdat vanaf jaar 16 het aantal woningen dat muteert steeds verder afneemt is voor
mutatieleegstand ook de kapitalisatiefactor K1 van toepassing.
E. Verhuurderheffing
In dit voorbeeld is de maximale huur met € 950 op prijspeil hoger dan de liberalisatiegrens.
Woningen die vanaf 16 jaar naar de maximale huur harmoniseren zijn daarmee vrij van
verhuurderheffing. Om die reden wordt dit in dit voorbeeld de factor K2 gebruikt:
het deel dat verhuurderheffing plichtig is neemt vanaf jaar 16 af.
Zou de maximale huur onder de liberalisatiegrens liggen, dan blijven alle woningen
verhuurderheffing plichtig en dan moet de factor K1 worden toegepast.
Daarnaast is er theoretisch nog een derde situatie mogelijk als de huur van de reeds
geharmoniseerde woningen boven de liberalisatiegrens ligt maar de huur bij mutatie
onder die grens ligt. In dat bijzonder geval moeten de factor K3 worden gebruikt.
Zie hiervoor ook paragraaf 5.2.20.3.
Overige posten
Voor alle overige posten geldt dat deze niet afnemen als gevolg van harmonisatie.
De woningen blijven immers in exploitatie. Voor al deze posten is daarmee de kapitalisatiefactor
K1 van toepassing toegepast op de kasstroom medio jaar 15 en met een kapitalisatiefactor
die mogelijk verschilt als gevolg van de groeifactor g.
Instandhoudingsonderhoud
Vanaf het handboek 2019 komt de verouderingsopslag bij bepaling van de eindwaarde
in het doorexploiteerscenario te vervallen. Zie paragraaf 5.2.20.1.
Eindwaarde k.k.
De som van alle contante waarden levert de eindwaarde VON ultimo jaar 15 op. Voor
de DCF geldt dat de eindwaarde k.k. moet worden genomen. Dit is immers wat een koper
kan opbrengen gegeven het feit dat deze de overdrachtskosten aanvullend nog moet betalen.
De kasstroom eind jaar 15 is gelijk aan de eindwaarde k.k..
17.2 Eindwaarde in het uitpondscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het uitpondscenario is slechts één kapitalisatiefactor
van toepassing: K2. Dit is omdat er geen sprake is van huurmutatie. Woningen die muteren
worden verkocht en gaan uit exploitatie. De factor K2 representeert de afname van
de woningen in exploitatie. De factor verschilt omdat de groeivoet per regel kan verschillen.
A. Correctie op verkoopkosten en verkoopopbrengsten
De kasstromen verkoopopbrengsten en -kosten in jaar 15 komen voort uit de mutatiegraad
in dat jaar. Die is in dit voorbeeld 4,20%. Conform de richtlijnen voor de basiswaardering
geldt vanaf jaar 16 dat de mutatiegraad bij gesteld wordt naar 50% van de oorspronkelijke
mutatiekans van 6,0%, dus naar 3,0%. De mutatiegraad is daarmee vanaf jaar 16 lager
en de kasstromen uit jaar 15 moet voor die lagere mutatiekans gecorrigeerd worden.
De correctiefactor 0,71 in het voorbeeld is die factor en deze is gelijk aan 3,0%
gedeeld door 4,2%.
Let op: indien in de full versie afwijkende mutatiekansen worden gehanteerd en de eindwaarde
conform de voortdurende benadering wordt bepaald dan moet die factor bepaald worden
op basis van de in jaar 15 gehanteerde mutatiekans. Is de mutatiekans in jaar 15 bijvoorbeeld
gelijk aan 8,0% dan is de factor gelijk aan 3,0% gedeeld door 8,0% is 0,38.
N.B.
De verouderingsopslag van 100% op het instandhoudingsonderhoud is in het uitpondscenario
wél van toepassing. Dit in tegenstelling tot het doorexploiteerscenario waar de verouderingsopslag
vanaf het handboek 2019 niet meer geldt.
Hieronder is nogmaals schematisch weergegeven wat in een uitpondscenario plaatsvindt.
Figuur 5: schematische weergave uitponden
Eindwaarde k.k.
De som van alle contante waarden levert de eindwaarde VON ultimo jaar 15 op. Voor
de DCF geldt dat de eindwaarde k.k. moet worden genomen. Dit is immers wat een koper
kan opbrengen gegeven het feit dat deze de overdrachtskosten aanvullend nog moet betalen.
De kasstroom eind jaar 15 is gelijk aan de eindwaarde k.k..
18 Bijlage 9: Tabel viercijferige postcodes en gebiedsindeling
Bij dit handboek hoort ter informatie een tabel met alle viercijferige postcodes en
de bij die postcodes horende gebiedsindeling: gemeente, provincie, landsdeel en COROP+4
gebieden.
Deze tabel is beschikbaar op www.woningmarktbeleid.nl.
19 Bijlage 10: Vereisten interne waardering
Uitgangspunt
Bij de overgang van basisvariant naar full-variant wordt initieel 100% (extern) getaxeerd.
Indien in jaar x-1 de waardering reeds overeenkomstig de full-variant heeft plaatsgevonden,
kan in jaar x de waardering als volgt worden bepaald:
-
1) Volledige markttechnische update
Twee opvolgende jaren door middel van een 3/3e markttechnische update, vervolgens
wederom 3/3e volledige taxatie. Derhalve met betrokkenheid van een externe taxateur
bij de gehele vastgoedportefeuille.
-
2) Afwisselend gedeeltelijke markttechnische update
1/3e deel (steeds wisselende deel) een volledige taxatie en resterende 2/3e deel door
middel van een markttechnische update. Derhalve met betrokkenheid van de externe taxateur
bij de gehele vastgoedportefeuille.
-
3) Voor 2/3e interne waardering
1/3e deel (steeds wisselende deel) een volledige taxatie door de externe taxateur
en het resterende 2/3e deel kan door de corporatie intern worden gewaardeerd, waarbij
voor het 2/3e deel wordt voldaan aan kwaliteitseisen, rapportagevereisten en representativiteitsvereisten.
Voor alle scenario’s moet de corporatie jaarlijks een backtesting uitvoeren. Een structureel
significante afwijking tussen de interne waardering / markttechnische update en de
reguliere taxatie vereist nadere analyse door de corporatie. De externe taxateur kan
enkel een backtest uitvoeren van hetgeen de externe taxateur zelf eerder heeft getaxeerd.
De externe taxateur beoordeelt niet de waardeontwikkeling van een door hem of haar
uitgevoerde volledige taxatie of markttechnische update ten opzichte van een door
de corporatie intern uitgevoerde waardering.
Voorwaarden voor het mogen uitvoeren van een interne waardering (scenario 3)
Voor toepassing van scenario 3 gelden een aantal voorwaarden, welke onderstaand zijn
toegelicht. Voorafgaand aan de balansdatum stemmen corporaties en accountants in scenario
3 af of de corporatie aan de kwaliteitseisen kan voldoen en of dit een begaanbare
route is dan wel dat (nog) moet worden uitgegaan van scenario 1 of 2.
-
a. Kwaliteitseisen corporatie en rapportagevereisten
De corporatie heeft een adequaat asset management, waaronder tevens wordt verstaan
adequaat planmatig werken, waarborging van de onafhankelijkheid van de interne taxateur,
toereikende functiescheiding met duidelijk belegde verantwoordelijkheden en (gedocumenteerde)
interne controle. Opzet/bestaan hiervan worden door de corporatie beschreven in een
intern waarderingsprotocol, waarin wordt opgenomen wat de overwegingen zijn van de
corporatie om te concluderen dat intern adequate kennis/competenties beschikbaar zijn
bij betrokken functionarissen om de waardering zelf te verzorgen. Tevens wordt in
het interne waarderingsprotocol de interne controle nader uitgewerkt in controle/toetsing
basisgegevens en vrijheidsgraden (‘input’) en uitkomst/analyse (‘output’).
Input bestaat uit datacontroles (verklaren afwijkingen inputdata (brongegevens en
taxatieparameters) dit jaar versus vorig jaar), ontwikkeling taxatieparameters (met
name leegwaarde, markthuur, mutatiegraad, disconteringsvoet, en exit yield/eindwaarde)
en de representativiteit 1/3e deel versus 2/3e deel op complexniveau. Output bestaat
uit tenminste een outlier-analyse (bijvoorbeeld huur/leegwaarderatio, kapitalisatiefactor,
leegwaarderatio, exploitatiekostenratio en marktwaardeontwikkeling), een vergelijking
tussen 1/3e en 2/3e deel wat betreft vergelijking huur/leegwaarderatio versus kapitalisatiefactor
en taxatie/leegwaarde en tot slot back-testing.
De onderbouwing leegwaarde, huurwaarde, rendement alsmede de kasstromen per complex
worden door softwareleveranciers ook buiten het taxatie management systeem bewaard
en zijn voor zowel externe taxateur als accountant toegankelijk.
-
b. Representativiteitseisen
De corporatie heeft beschikking over passende informatie qua referenties en onderbouwt
op complexniveau de voornaamste vrijheidsgraden (leegwaarde, markthuur, disconteringsvoet)
Door middel van externe vergelijkbaarheid/gegevens (qua markthuur/disconteringsvoet)
bijvoorbeeld op basis van de uitkomsten van diverse overleggen, waaronder het benchmarkoverleg.
Een representatieve verdeling van de portefeuille wordt gemaakt op basis van relevante
criteria zoals marktgebieden, woningtype en bouwjaarklasse. De corporatie onderbouwt
de representativiteit door per complex uit het 2/3e deel aan te geven met welk complex
in het 1/3e deel deze vergelijkbaar is.
Indien er bij een complex sprake is van een substantiële investering (ingrijpende
verbouwing of renovatie, met uitzondering van achterstallig onderhoud), aanpassing
in de indeling of wijzigingen in brongegevens, dan wordt aanbevolen om een individueel
complex door de taxateur te laten taxeren of om een reguliere taxatiecyclus te volgen.
Dat laatste geldt ook voor bijzondere complexen waarvoor geen representatief vergelijkbaar
bezit is binnen de portefeuille van de corporatie.
Proces interne waardering (scenario 3)
Ten aanzien van scenario 3, interne waardering, kan het volgende stappenplan als richtlijn
worden aangehouden:
-
a. Er vindt een toets door de corporatie plaats op de consistentie van de toepassing
van de vrijheidsgraden op de gehele portefeuille.
-
b. De corporatie stelt een interne (concept) waardering op van tenminste 2/3e deel tot
de gehele portefeuille.
-
c. De corporatie gebruikt voor de vrijheidsgraden bij voorkeur de ‘best practises’ en
generieke parameters die in het (regionale) marktwaardeoverleg zijn afgestemd tussen
corporaties en taxateurs, tenzij andere vergelijkbare informatie voorhanden is.
-
d. De externe taxateur toetst/taxeert het 1/3e deel en stelt deze complextaxaties waar
nodig bij en onderbouwt de taxaties middels drie leegwaarde- en markthuurreferenties
en drie beleggingstransacties per complex.
-
e. Er vindt een toets plaats op de representativiteit van de verdeling tussen het 1/3e
deel en het 2/3e deel.
-
f. Bijzonderheden worden afgestemd met de taxateur en gedocumenteerd. Mogelijke bijstelling
van de vrijheidsgraden van het 2/3e deel kan plaatsvinden op basis van bevindingen
van de taxateur bij het 1/3e deel. De bevindingen van de taxateur zijn daarbij leidend.
-
g. Onderbouwing van de interne waardering van het 2/3e deel door middel van het getaxeerde
1/3e deel.
-
h. Er vindt een input/output-analyse plaats.