TOELICHTING
1. Inleiding
Het doel van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW) is om door middel van fiscale faciliteiten
te stimuleren dat de eigenaren van landgoederen het landgoed in stand houden en daarmee
een bijdrage leveren aan het behoud van het natuurschoon. Deze fiscale faciliteiten
betreffen de erfbelasting, de schenkbelasting, de overdrachtsbelasting, de onroerendezaakbelasting,
de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Met betrekking tot de eerste twee
faciliteiten gelden extra voordelen indien het landgoed is opengesteld.
Om natuurschoon in stand te houden is een systeem ontwikkeld waarin een onroerende
zaak op verzoek door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris
van Financiën wordt aangemerkt (gerangschikt) als een landgoed, indien is voldaan
aan de bij of krachtens de NSW gestelde voorwaarden. De NSW verstaat onder ‘landgoed’
een geheel of gedeeltelijk met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden bezette
onroerende zaak – daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het
karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan
van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud
van het natuurschoon wenselijk is. De voorwaarden voor NSW-rangschikking van een landgoed
zijn nader uitgewerkt in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (hierna: Rangschikkingsbesluit).
De voorwaarden voor NSW-rangschikking hebben onder meer betrekking op de minimale
oppervlakte van het landgoed, het minimale percentage natuurterreinen en de aard van
die natuurterreinen. In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, Rangschikkingsbesluit
is bepaald dat de definitie van natuurterreinen invulling krijgt bij ministeriële
regeling. De onderhavige regeling voorziet in het aanwijzen van natuurtypen en landschapselementtypen
die vallen onder de definitie van natuurterreinen (artikel 1).
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de Regeling model beschrijving
en beplantingsplan Natuurschoonwet 1928 te actualiseren (artikel 2).
2. Natuurtypen en landschapselementtypen
2.1 Algemeen
De in artikel 1 van onderhavige regeling aangewezen natuur- en landschapselementtypen
zijn gebaseerd op de Index Natuur en Landschap die de provincies hanteren als basis
voor hun natuurbeheerplannen1. De Index Natuur en Landschap beschrijft welk typen natuur, agrarische natuur en
landschap in Nederland voorkomen. De Index Natuur en Landschap is een gemeenschappelijke,
landelijk uniforme beschrijving van de typen natuur, landschap en agrarische natuur
in Nederland. De Index Natuur en Landschap vervangt eerdere typeringen zoals de natuurdoeltypen
van het handboek Natuurdoeltypen in Nederland2. Door de Index Natuur en Landschap als uitgangspunt te nemen sluit de omschrijving
van natuurterreinen op grond van de NSW beter aan bij de definitie voor natuurterreinen
die de provincies hanteren.
In de Index Natuur en Landschap is voor elk natuur- en landschapselementtype een algemene
beschrijving opgenomen. Deze beschrijvingen zijn bedoeld om duidelijk te maken wat
onder een type valt. Daarnaast geven de beschrijvingen een indruk van het voorkomen
en geografische verspreiding van de beheertypen, de kenmerkende natuurwaarden en belangrijkste
abiotische en ruimtelijke condities.
Gedeputeerde staten van de provincies nemen in hun subsidieverordeningen Natuur- en
Landschapsbeheer de Index Natuur en Landschap deels of volledig integraal op. De toepassing
van de Index Natuur en Landschap kan echter per provincie verschillen. De Index Natuur
en Landschap wordt regelmatig geactualiseerd in nauwe samenwerking met het Interprovinciaal
Overleg (de koepelorganisatie van de twaalf provincies) en het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit.
De aanwijzing van de natuurtypen en landschapselementtypen in artikel 1 van onderhavige
regeling heeft een eigenstandig karakter. Er kunnen dan ook geen rechten aan worden
ontleend in het kader van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschap, waarvan de subsidieverordening
Natuur- en Landschapsbeheer en de subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap
van gedeputeerde staten van de provincies de juridische uitwerking zijn.
2.2 Selectie en voorwaarden natuur- en landschapselementtypen
Uitgezonderde natuur- en landschapselementtypen
Niet alle natuur- en landschapselementtypen uit de Index Natuur en Landschap kunnen
(volledig) onder de definitie natuurterrein vallen zoals bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel d, van het Rangschikkingsbesluit.
Allereerst heeft dit te maken met de uitvoeringssystematiek van de NSW. Diverse natuur-
en landschapselementtypen, waaronder bijvoorbeeld vochtige en droge bossen, houtwallen,
houtsingels, lanen en historische tuinen, vallen al onder de definitie van ‘houtopstanden’
en ‘buitenplaats’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b en c, van het
Rangschikkingsbesluit. Daarnaast zijn diverse typen ook als (deel van een) landgoed
aan te merken op basis van artikel 5, eerste lid, van het Rangschikkingsbesluit.
Daarnaast kunnen sommige typen uit de Index Natuur en Landschap niet onder de definitie
van natuurterrein in de zin van de NSW vallen, vanwege niet te verenigen doelstellingen.
De niet verenigbare doelstellingen hebben onder meer betrekking op de gronden die
nog moeten worden omgevormd naar natuur. Het natuurtype ‘N00 Natuurtypen3’ uit de Index Natuur en Landschap heeft feitelijk tot doel het in beeld brengen van
gronden die nog moeten worden omgevormd naar natuur. Door het vervallen met ingang
van 1 januari 2021 van de mogelijkheid voor het rangschikken onder de Natuurschoonwet
1928 van landbouwgronden die aan de landbouw worden onttrokken ten behoeve van natuurontwikkeling
en nog niet tot natuurterreinen zijn omgevormd, past voormeld feitelijk doel niet
in laatstgenoemde beleidsdoelstelling.
Een ander voorbeeld is het natuurtype ‘N13 Vogelgraslanden’ uit de Index Natuur en
Landschap, welk natuurtype natte en vochtige graslanden met primair een weidevogeldoelstelling,
of graslandgebieden met een wintergastendoelstelling (zwanen, ganzen en eenden) omvat.
Het zijn grootschalige open gebieden waar graslanden (met bepaalde vormen van agrarisch
natuurbeheer) worden beheerd ten behoeve van grote aantallen vogels. Het past niet
binnen de beleidsdoelstellingen van de Natuurschoonwet 1928 om deze in agrarisch (natuur)beheer
zijnde gronden aan te merken als natuurterrein, omdat deze gronden de agrarische functie
en de daarmee verbonden grondwaarde behouden.
Beperkingen bij aangewezen natuurtypen ‘Rivieren’ en ‘Stilstaande wateren’
Bij de in artikel 1 van deze regeling aangewezen natuurtypen ‘Rivieren’ en ‘Stilstaande
wateren’ zijn in het kader van de uitvoering van de NSW beperkingen opgenomen. Deze
beperkingen zijn opgenomen omdat anders deze natuurtypen te ruimhartig als natuurterrein
binnen de NSW zouden worden gedefinieerd, zodat met toepassing van het gestelde in
artikel 2, eerste lid, onderdeel c, en artikel 3, derde lid, onderdeel c, en zesde
lid, van het Rangschikkingsbesluit (de minimale oppervlakte van het landgoed die bezet
moet zijn met natuurterreinen of houtopstanden), onroerende zaken onder te eenvoudige
condities te gemakkelijk als NSW-landgoed kunnen worden aangemerkt. In deze situatie
zouden landgoederen grotendeels of in zijn geheel uit oppervlaktewater kunnen bestaan
en dat past niet binnen de beleidsdoelstellingen van de NSW. De inspanningsverplichtingen
tot het behoud van deze wateren staan in dit geval niet in verhouding tot de te verkrijgen
fiscale faciliteiten op grond van de NSW. De ‘Rivieren’ en ‘Stilstaande wateren’ zijn
beperkt tot de litorale zones van het wateroppervlak waarin nog zoveel zonlicht tot
de bodem doordringt dat wortelende waterplanten zich hier kunnen vestigen, die grenzen
aan een natuurlijke oever of anderszins hier deel van uitmaken. Een natuurlijke oever
is gevarieerd, heeft geen oeverbeschoeiing en heeft zowel flauwe als steile delen
en (tijdelijke) plas-dras zones.
De overige zones van het oppervlaktewater op het landgoed kunnen nog wel als tot een
onroerende zaak behorende wateren die een aaneengesloten gebied vormen4, of waterpartijen of waterlopen die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding van
de onroerende zaak5, worden aangemerkt.
Beperking bij aangewezen landschapselementtype ‘Groenblauwe landschapselementen’
Bij het in artikel 1 van deze regeling aangewezen landschapselementtype ‘Groenblauwe
landschapselementen’ is in het kader van de uitvoering van de NSW een beperking opgenomen.
Deze beperking houdt in dat uit dit landschapselementtype, vanwege de eerdergenoemde
uitvoeringssystematiek van de NSW, enkel het landschapsbeheertype ‘Poel en klein historisch
water’ als natuurterrein wordt aangewezen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
d, Rangschikkingsbesluit. Kleine wateren die tot poel of klein historisch water kunnen
worden gerekend vallen niet onder het natuurtype ‘Stilstaande wateren’, gelet op de
afbakening van dit natuurtype. Om deze kleine blauwe landschapselementen vanwege hun
hoge natuurwaarde (onder meer als voorplantingsplaats voor amfibieën en insecten)
in het kader van de NSW toch in het geheel als natuurterrein aan te kunnen merken,
worden ze aangewezen in artikel 1.
3. Regeling model beschrijving en beplantingsplan Natuurschoonwet 1928
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 2 van de Regeling model beschrijving
en beplantingsplan Natuurschoonwet 1928 de verwijzing naar artikel 7, vierde lid,
onder a, van het Rangschikkingsbesluit te actualiseren (artikel 2, onderdeel A, van
deze regeling). Onderhavige regeling voorziet voorts in het opnemen van een nieuwe,
aangepaste grondslag voor de Regeling model beschrijving en beplantingsplan Natuurschoonwet
1928 (artikel 2, onderdeel B). De grondslag wordt nu gevormd door artikel 7, vierde
lid, onder a, van het Rangschikkingsbesluit. Daarnaast zijn de bijlagen A en B bij
de Regeling model beschrijving en beplantingsplan Natuurschoonwet 1928 vervangen door
de bijlagen A en B bij onderhavige regeling omdat de bijlagen geactualiseerd moesten
worden om beter aan te sluiten bij de uitvoeringspraktijk (artikel 2, onderdeel C).
4. Administratieve lasten en inwerkingtreding
Onderhavige regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Artikel 1 van de regeling
is in hoge mate gelijk aan de regeling in het Rangschikkingsbesluit zoals die gold
vóór 1 januari 2021. De in artikel 2 van de regeling opgenomen technische wijzigingen
hebben geen gevolgen voor de regeldruk.
De inwerkingtredingsdatum van deze regeling hangt samen met de inwerkingtreding van
het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331). De beoogde inwerkingtredingsdatum van het besluit van 31 augustus 2020, houdende
wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie
van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331) is 1 januari 2021.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief