Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek | Staatscourant 2020, 53868 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek | Staatscourant 2020, 53868 | Overig |
Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)
2021
|
1 |
Inleiding |
1 |
|
|
1.1 |
Achtergrond |
1 |
|
|
1.2 |
Beschikbaar budget |
1 |
|
|
1.3 |
Geldigheidsduur call for proposals |
1 |
|
|
2 |
Doel |
2 |
|
|
Centrale doelstelling |
2 |
||
|
Thema 1. Samenwerking in partnerschappen |
3 |
||
|
Thema 2: Diversiteit in opleidingspraktijken |
3 |
||
|
3 |
Richtlijnen voor aanvragers |
3 |
|
|
3.1 |
Wie kan aanvragen |
5 |
|
|
3.2 |
Wat kan aangevraagd worden |
5 |
|
|
3.3 |
Wanneer kan aangevraagd worden |
6 |
|
|
3.4 |
Het opstellen van de aanvraag |
6 |
|
|
3.5 |
Subsidievoorwaarden |
7 |
|
|
3.6 |
Het indienen van een aanvraag |
10 |
|
|
4 |
Beoordelingsprocedure |
10 |
|
|
4.1 |
Procedure |
10 |
|
|
4.2 |
Criteria |
12 |
|
|
5 |
Contact en overige informatie |
14 |
|
|
5.1 |
Contact |
14 |
|
|
5.2 |
Overige informatie |
14 |
|
|
6 |
Bijlage |
14 |
|
|
6.1 |
Toelichting op budgetmodules |
14 |
|
Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) coördineert en financiert onderwijsonderzoek en bevordert de verbinding tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van het onderwijs. Zo werkt het NRO aan vernieuwing en verbetering van het onderwijs. Het NRO is onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
De subsidieronde ‘Samenwerking in het opleiden van leraren’ valt onder de programmacommissie Lerarenagenda. De programmacommissie is in 2017 ingesteld om een samenhangend programma op te stellen voor onderzoek naar de thema’s van de Lerarenagenda 2013-2020, die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in 2013 is gepubliceerd.
In deze call for proposals leest u hoe de aanvraagprocedure is ingericht voor de subsidieronde ‘Samenwerking in het opleiden van leraren’. U vindt hierin achtereenvolgens informatie over het doel van dit programma (hoofdstuk 2), de richtlijnen voor de subsidieaanvraag (hoofdstuk 3) en hoe uw aanvraag wordt beoordeeld. Deze informatie hebt u nodig om een aanvraag voor subsidie te kunnen indienen.
Het beschikbare subsidiebudget voor deze subsidieronde ‘Samenwerking in het opleiden van leraren’ bedraagt in totaal € 770.000 en wordt verdeeld over twee thema’s: 1) samenwerking in partnerschappen op programmaniveau, en 2) diversiteit in opleidingspraktijk. Naar verwachting kan er per thema één aanvraag van maximaal € 385.000 worden gehonoreerd. Indien er binnen één thema geen aanvragen in aanmerking komen voor toekenning, kan de programmacommissie besluiten om het resterende budget naar het andere thema te verschuiven.
Centrale doelstelling
Lerarenopleidingen verschillen in diverse opzichten van elkaar (Onderwijsinspectie, 2020). Er is bijvoorbeeld verschil in de mate waarin de onderwijspraktijk en de drie bekwaamheidseisen (de vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische bekwaamheid) aan bod komen in het curriculum, of in de mate waarin wordt gewerkt aan academische vorming van leraren. Een gedeeld kenmerk van lerarenopleidingen is dat de studenten zich bewegen tussen het opleidingsinstituut en de schoolpraktijk (Crasborn, 2018).
Sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw werken scholen en lerarenopleidingen steeds meer gezamenlijk aan de vormgeving en uitvoering van het opleiden en begeleiden van (aanstaande) leraren onder de
noemers 'Educatief Partnerschap', ‘Opleiden in de school' en 'Samen opleiden'. De sectoren PO, VO, MBO, HO (lerarenopleidingen) en beleidsmakers trekken steeds meer samen op in projecten, opleidingsscholen en beleidsvorming met betrekking tot het opleiden van nieuwe leraren.
Nederland kent inmiddels bijna 60 partnerschappen, zogeheten Opleidingsscholen, waarbinnen die samenwerking geformaliseerd is. Het concept van gezamenlijk opleiden van (aanstaande) leraren is echter ook blijvend in ontwikkeling. Er komen nog steeds nieuwe partnerschappen bij (de zgn. aspirant opleidingsscholen) en al langer bestaande partnerschappen ontwikkelen zich door. Zowel tussen als binnen de sectoren (PO, VO en MBO) is er sprake van grote diversiteit in de wijze waarop samenwerking tussen opleidingen en scholen vorm krijgt (Driessen, Koster, Kuipers & Slot, 2016; Driessen, Koster, Kuipers, Slot & Van der Horst, 2017). De diversiteit speelt zich af op een spectrum van samenwerking met minimale afstemming tussen partners aan de ene kant tot volledige co-creatie aan de andere kant waarin actoren bijvoorbeeld een gezamenlijk curriculum ontwerpen, ontwikkelen en uitvoeren.
De samenwerking tussen partners kan op verschillende niveaus plaatsvinden:
− institutioneel niveau: samenwerking richt zich op het opstellen convenanten, het maken (financiële) afspraken, het bepalen van kaders e.d.
− programma/curriculum niveau: samenwerking is gericht op de ontwikkeling en uitvoering van een werkplekcurriculum.
− opleidingspraktijken/methodieken/didactiek: samenwerking en afstemming in de didactiek die wordt gebruikt om het leerproces van (aanstaande) leraren te bevorderen.
Met name op institutioneel niveau is al veel bekend en uitgewerkt. Gedeelde verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid in betrokkenheid, commitment en inbreng worden gezien als kernonderdelen van de samenwerking in een partnerschap (Platform Samen Opleiden & Professionaliseren VO, 2020). Deze gedeelde verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid zijn in de praktijk niet altijd eenvoudig te realiseren en kunnen leiden tot spanningen tussen de verschillende partners.
Op het niveau van programma/curriculum en opleidingspraktijken is zoals gezegd sprake van een grote diversiteit. Vanuit deze diversiteit in partnerschappen is er behoefte aan meer zicht op (potentieel) werkzame principes en elementen in het gezamenlijk opleiden en begeleiden van (aanstaande) leraren. Meer diepgaand onderzoek is gewenst om meer inzicht te krijgen in de verschillen in de vormgeving van (werkplek)curricula en van de opleidingsdidactieken die gebruikt worden; wat gebeurt er in het onderwijs wanneer dit gezamenlijk ontwikkeld en uitgevoerd wordt? Wat zijn de fricties die studenten en opleiders ervaren, wat is hierbij helpend of juist belemmerend, wat leren studenten en opleiders en hoe vindt dit leren plaats? En op welke manier levert dit een bijdrage aan het verbinden van theorie en praktijk?
In deze call for proposals kunnen aanvragen worden ingediend op twee thema’s:
1. Samenwerking in partnerschappen op programmaniveau
2. Diversiteit in opleidingspraktijken
Voor beide thema’s geldt dat het beoogde onderzoek in één of meerdere sectoren (po, vo of mbo) wordt uitgevoerd. De onderzoekers dienen in de aanvraag te onderbouwen wat de relevantie is van opbrengsten voor alle sectoren. Gezien de thema’s kan een consortium waarin verschillende wetenschapsdisciplines vertegenwoordigd zijn van grote meerwaarde zijn voor het beoogde onderzoek. Een aanvraag indienen vanuit een interdisciplinair consortium behoort hiermee expliciet tot een mogelijkheid binnen deze subsidieoproep. Daarnaast worden aanvragen die nieuwe perspectieven qua thematiek/expertise, methodiek of analyse inbrengen speciaal aangemoedigd.
Thema 1. Samenwerking in partnerschappen
Een belangrijke doelstelling van de samenwerking tussen opleidingen en scholen is het bijdragen aan het overbruggen van de theorie-praktijkkloof die door leraren (in opleiding) vaak wordt ervaren tijdens de opleiding. Het gezamenlijk ontwikkelen van een (werkplek)curriculum kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. In een gezamenlijk curriculum kunnen studenten de op het opleidingsinstituut geleerde kennis en vaardigheden verder vertalen en ontwikkelen tijdens het handelen in de beroepspraktijk. Tegelijkertijd kunnen de ervaringen van studenten in de praktijk dienen als uitgangspunt voor de inhoud van de lerarenopleiding.
In de uitvoering van deze samenwerking en het streven naar meer alignement tussen de opleidings- en schoolpraktijk bestaan grote verschillen. Enerzijds zijn er partnerschappen waarin actoren in co-creatie een gezamenlijk curriculum ontwikkelen en uitvoeren. Anderzijds zijn er samenwerkingsverbanden waar slechts minimale afstemming plaatsvindt. In een partnerschap kan eveneens wrijving ontstaan: samenwerken is gewenst, maar alle stakeholders binnen de samenwerkingsverbanden/partnerschappen vertegenwoordigen bestaande, formele structuren en instituties met eigen verantwoordelijkheden naast de gedeelde verantwoordelijkheid van het samen opleiden. Het spanningsveld tussen deze verantwoordelijkheden én bevoegdheden van instituten en scholen richt zich bijvoorbeeld op het eigenaarschap over de beroepskwaliteit van leraren, de vraag om vertrouwen voor garantie van kwaliteit versus een toenemende mate van geïnstitutionaliseerde kwaliteitsborging, en op het leveren van maatwerk door opleidingen versus een brede ontwikkeling tot leraar (Platform Samen Opleiden, 2020). Daarnaast spelen in de schoolpraktijk ook nog schoolverwachtingen een belangrijke rol zoals schoolontwikkeling, het aantrekken en behouden van jong talent en het stimuleren van een onderzoeks- en leercultuur in de school. Samenwerkingsverbanden laten daarom zelden een lineaire ontwikkeling zien en zijn afhankelijk van verschillende institutionele belangen.
Het samenwerkingsverband tussen de school en de opleiding kan met andere woorden worden begrensd binnen wisselende kaders vanuit de instituuts- en schooleisen. De grens tussen het opleidingsinstituut en de schoolpraktijk kan worden geduid met het begrip tussenruimte; een ruimte waarin vertegenwoordigers van scholen en instituten samen komen (Litman, 2008; Zitter, Beauseart, de Bruijn, & Bakker, 2016).
Voor de toekomst waarin het gezamenlijk opleiden steeds meer de norm wordt1 is meer kennis over werkzame elementen/activiteiten in de gecreëerde leeromgevingen voor beginnende leraren wenselijk. Deze call richt zich daarom onder andere op onderzoek naar de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen als begeleidingspraktijk en hoe deze samenwerking zich ontwikkelt op het grensvlak tussen school en instituut. De samenwerking en mogelijke spanning tussen territoria en stakeholders kan hiermee worden verkend en mogelijk verklaard. Het beoogde onderzoek binnen dit thema dient zich te richten op het perspectief van het partnerschap, waarin het perspectief van de lerarenopleidingen en die van de scholen zijn verenigd.
Mogelijke aandachtsgebieden:
Hieronder wordt een aantal mogelijke aandachtsgebieden geformuleerd waar aanvragen zich op zouden kunnen richten. Ook andere aandachtsgebieden en onderzoeksvragen zijn goed denkbaar.
− De vormgeving van een curriculum: Hoe zien de (werkplek)curricula er momenteel uit? Op welke manier kan de samenwerking tussen diverse stakeholders zo optimaal mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een gezamenlijk curriculum?
− De rol van eigenaarschap: Hoe en waar ontstaat het gedeelde eigenaarschap tussen opleidingen en scholen?
Hoe kan eigenaarschap binnen een partnerschap tot stand worden gebracht en hoe kan het behouden blijven? Wat voor inzichten kan onderzoek bieden in het verduurzamen van de zogenaamde tussenruimte, en wat voor rol speelt eigenaarschap hierin? Welke persoonlijke waarden spelen een rol in de samenwerking?
Thema 2: Diversiteit in opleidingspraktijken
Vergelijkbaar met onderzoek naar effectieve opleidingsstrategieën waaruit blijkt dat opbrengsten van de lerarenopleiding divers en wisselend zijn (Korthagen, 2016), laat onderzoek dat zich specifiek richt op gezamenlijk opleiden van leraren ook geen eenduidige resultaten zien (Helms-Lorenz et al., 2018). Op de korte termijn beschikken aankomende docenten die op opleidingsscholen in het voortgezet onderwijs stage lopen over betere pedagogisch-didactische vaardigheden dan docenten die elders stage lopen. Ook het vertrouwen in eigen bekwaamheid (self-efficacy) is groter. Het verschil in kwaliteit van lesgeven tussen leraren die wel of niet zijn opgeleid in een opleidingsschool verdwijnt echter op de lange termijn. Meer diepgaand onderzoek is nodig om beter te begrijpen welke elementen in en/of kenmerken van opleidingspraktijken een positieve uitwerking hebben op de professionele ontwikkeling van beginnende leraren. Hierbij zijn de ervaringen van studenten zelf belangrijk. Zij verrichten namelijk in een samenwerkingsverband/partnerschap veel activiteiten waarbij zowel vertegenwoordigers vanuit school als vanuit het opleidingsinstituut betrokken zijn. Deze vertegenwoordigers kunnen verschillende verwachtingen hebben ten aanzien van het leren van de student.
Uit onderzoek is nog niet bekend in welke mate en op welke manier de activiteiten voor leraren die worden opgeleid in de context van een samenwerkingsverband/partnerschap en de verschillende verwachtingen waarmee zij te maken krijgen, inwerken op hun ontwikkeling tot leraar. Dit thema richt zich daarom op het verkrijgen van meer inzicht in (verschillen in) opleidingspraktijken vanuit het perspectief van de beginnende leraar. Wat voor praktijken en leeromgevingen worden ontworpen en uitgevoerd, vanuit de visie van het gezamenlijk opleiden van leraren? Welke leerervaringen vinden daarin plaats? Hoe werken deze processen en mechanismen met andere woorden in op de diverse betrokkenen? En wat is de samenhang tussen activiteiten en opbrengsten? Beantwoording van deze vragen kan resulteren in een beter begrip van de werkzame mechanismen en impact van een gezamenlijk gedragen opleidingsdidactiek door de verschillende betrokken partners en actoren daarbinnen (opleidingen, instituutsopleiders, besturen, scholen, werkbegeleiders, schoolopleiders) in het gezamenlijk opleiden van leraren. Dit begrip is nodig om de kwaliteit van deze vorm van gezamenlijk opleiden te optimaliseren en waarborgen in de toekomst.
Hieronder wordt een aantal mogelijke aandachtsgebieden geformuleerd waar aanvragen zich op zouden kunnen richten. Ook andere aandachtsgebieden en onderzoeksvragen zijn goed denkbaar:
− Het perspectief van betrokkenen op de kwaliteit en impact van samenwerking in het opleiden van leraren: hoe waarderen de verschillende stakeholders de samenwerking in een partnerschap en welke aspecten zijn voor hen van belang? Welke verschillen zien lerarenopleidingen in de onderwijspraktijk tussen scholen die wel en scholen die niet samen werken in het opleiden van leraren? Welke verschillen zien scholen tussen lerarenopleidingen die wel en niet samenwerken aan het opleiden van leraren. Waarin zien studenten die in beide soorten stage hebben gelopen verschillen scholen die wel of niet deel uit maken van een samenwerkingsverband?
− De vormgeving van opleidingspraktijk: Wat betekent hetgeen in de samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen is vormgegeven en georganiseerd voor het leren van leraren? In hoeverre lukt het opleidingspraktijken (aanstaande) leraren te ondersteunen bij het ontwikkelen van praktisch handelen en dit te verweven en te verdiepen met (praktijk)theorie en te verbinden met de (ontwikkeling van de) eigen identiteit als leraar.
Referenties
Crasborn, F. (2018). Grensovergangen in de lerarenopleiding. Fontys Lerarenopleidingen: Rede uitgesproken op 22 juni 2018.
Driessen, R., Koster, B., Kuipers, T., & Slot, K. (2016). Samen leraren opleiden. Parels uit de Praktijk (1).
Utrecht: VO-Raad/Steunpunt Opleidingsscholen.
Driessen, R., Koster, B., Kuipers, T., Slot, K., & Van der Horst, G. (2017). Samen leraren opleiden. Parels uit de Praktijk (2). Utrecht: VO-Raad/ Steunpunt Opleidingsscholen.
Helms-Lorenz, M., Van de Grift, W., Canrinus, E., Maulana, R., & Van Veen, K. (2018). Evaluation of the behavioral and affective outcomes of novice teachers working in professional development schools versus non-professional development schools. Studies in Educational Evaluation, 56, 8-20. DOI: 10.1016/j.stueduc.2017.10.006.
Korthagen, F. (2016). Inconvenient truths about teacher learning: towards professional development 3.0.
Teachers and Teaching: theory and practice, 23(4), 387-405, DOI: 10.1080/13540602.2016.1211523 .
Litman, J. (2008). Interest and Deprivation Factors of Epistemic Curiosity. Personality and Individual Differences, 44(7), 1585-1595.
Onderwijsinspectie. (2020). Routes naar het leraarschap. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Platform Samen Opleiden (2020). Rapport onderzoek gelijkwaardige samenwerking. Giessenburg: Arbeid Opleidingen Consult B.V.
Zitter, I., Beauseart, S., de Bruijn, E., & Bakker, A. (2016). Tussen opleiding en beroepspraktijk. Assen: Koninklijke van Gorcum.
In dit hoofdstuk is voor u op een rij gezet welke richtlijnen gelden voor uw subsidieaanvraag. Eerst staat hierin wie subsidie kan aanvragen (paragraaf 3.1), wat voor subsidie u kunt aanvragen (paragraaf 3.2) en wanneer u uw aanvraag uiterlijk moet indienen (paragraaf 3.3). Vervolgens vindt u de richtlijnen voor het opstellen van de aanvraag (paragraaf 3.4) en specifieke subsidievoorwaarden (paragraaf 3.5). In paragraaf 3.6 leest u ten slotte hoe u uw aanvraag indient.
U kunt alleen een aanvraag indienen als consortium. Dat is een samenwerkingsverband van (1) onderzoekers én (2) medewerkers van onderwijsinstellingen die in Nederland gevestigd zijn. Daarnaast kunnen (3) professionals van Nederlandse aan het onderwijs gerelateerde instellingen deel uitmaken van het consortium. Hieronder volgt een toelichting op deze drie categorieën:
1. Onderzoekers dienen te zijn verbonden aan een Nederlandse universiteit, hogeschool of andere kennisinstelling (bijvoorbeeld onderzoeksbureau) waar onderwijsonderzoek wordt uitgevoerd.
2. Onderwijsinstellingen zijn scholen voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en lerarenopleidingen (hoger onderwijs).
3. Professionals werkzaam bij aan het onderwijs gerelateerde instellingen (bijvoorbeeld onderwijsbegeleidingsdiensten of adviesbureaus) kunnen deel uitmaken van een consortium2. In de aanvraag dient hun toegevoegde waarde voor het onderzoek of voor de implementatie in de onderwijspraktijk nader te worden omschreven.
Een aanvrager mag bij maximaal één aanvraag in deze subsidieronde betrokken zijn, hetzij als hoofdaanvrager, hetzij als medeaanvrager of consortiumlid.
Binnen een consortium moet u aanwijzen wie als hoofdaanvrager en wie als projectleider van het onderzoek optreedt.3 De hoofdaanvrager kan alleen uit categorie 1 of 2 afkomstig zijn. De hoofdaanvrager dient het voorstel in via ISAAC, het elektronische indiensysteem van NWO. Ook ontvangt deze persoon tijdens de beoordelingsprocedure alle berichten van het NRO die voor het consortium bedoeld zijn. Bovendien is deze persoon na eventuele toekenning aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het onderzoeksproject dat het NRO financiert. Let op: indien de hoofdaanvrager vanuit een commercieel bedrijf indient, gelden er bij de financiële verantwoordingen extra controlerichtlijnen. Dit betekent dat een accountantsverklaring moet worden ingediend.
Meer informatie kunt u vinden in de NWO subsidieregeling artikel 3.5.3.
De hoofdaanvrager en projectleider hebben een dienstverband (aanstellingsduur) voor ten minste de looptijd van het onderzoek waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Een medeaanvrager heeft ten minste een dienstverband (aanstellingsduur) voor de looptijd van zijn/haar inzet binnen het onderzoek. Een hoofd- dan wel medeaanvrager met een 0-uren aanstelling is uitgesloten van indiening.
Op alle personen, inclusief de medewerkers van NWO, die betrokken zijn bij de beoordeling van en besluitvorming over aanvragen die in het kader van deze call for proposals worden ingediend is de NWO Code Persoonlijke Belangen van toepassing. De Code Persoonlijke Belangen noemt persoonlijke belangen die deelname aan het beoordelingsproces zonder meer uitsluiten en persoonlijke belangen waarbij een afweging moet worden gemaakt of en onder welke voorwaarden deelgenomen kan worden aan het beoordelingsproces. Op grond van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht dient tevens de schijn van vooringenomenheid te worden uitgesloten. Voor wat betreft het kunnen indienen van een aanvraag betekent dit concreet dat leden van de beoordelingscommissie niet tevens aanvrager kunnen zijn in deze subsidieronde. Dit geldt ook voor leden van de programmaraden, programmacommissies en de Stuurgroep van het NRO, indien zij betrokken zijn bij de beoordeling en/of besluitvorming van deze ronde.
Meer informatie over de Code Persoonlijke Belangen kunt u vinden op www.nwo.nl/code.
Voor een onderzoeksvoorstel in deze ronde kunt u in totaal maximaal € 385.000 aanvragen met een minimale looptijd van 3 jaar en een maximale looptijd van 4 jaar. De budgetmodules (inclusief de maximum bedragen) die binnen deze call for proposals beschikbaar zijn, staan vermeld in de tabel hieronder.
|
Budgetmodule |
Maximaal bedrag |
|---|---|
|
Promovendus |
volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1 |
|
Postdoc |
volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1 |
|
Niet-wetenschappelijk personeel (NWP) bij universiteiten |
€ 100.000, volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1 in combinatie met promovendi en/of postdoc(s) |
|
Personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overige organisaties |
tarieven op basis van Handleiding Overheidstarieven 2017 |
|
Materiële kosten |
€ 15.000 per jaar per fte van een promovendus en/of postdoc en/of per jaar per 0.2 fte aangevraagde wetenschappelijk medewerker onder het HOT-tarief |
|
Kennisbenutting |
€ 25.000 |
Voor personeel in het buitenland worden de lokale tarieven vergoed tot maximaal de VSNU-tarieven.
U kunt subsidie aanvragen voor personele kosten én materiële kosten die direct aan het project verbonden zijn. Alle kosten moeten inhoudelijk gemotiveerd worden. U kunt alleen subsidie aanvragen voor de kosten van personen en instellingen die in Nederland gevestigd zijn. Alleen personeel dat is aangesteld bij de instelling van de hoofdaanvrager, de medeaanvrager dan wel de consortiumpartner(s) kan opgevoerd worden onder het personeel budget. Inhuur van derden valt onder het materieel budget.
Cofinanciering
Het NRO waardeert cofinanciering in de vorm van personele en materiële bijdragen, in cash of in kind. U moet de rol en de garantie van deze cofinanciering dan wel duidelijk toelichten in het aanvraagformulier. Daarnaast dient u samen met uw aanvraag een ‘letter of commitment’ in, waarin het opgegeven bedrag aan cofinanciering wordt gegarandeerd door de betreffende instelling(en). De cofinanciering mag niet hoger zijn dan het bij het NRO aangevraagde budget, omdat het NRO de hoofdfinancier moet zijn. De verdere voorwaarden voor private cofinanciering leest u in artikel 1.5 van de NWO Subsidieregeling 2017.
De programmacommissie heeft het recht om vanwege budgettaire en inhoudelijke overwegingen minder dan het gehele aangevraagde budget toe te kennen.
Een nadere toelichting op de budgetmodules vindt u in de bijlage (hoofdstuk 6) bij deze call.
Intentieverklaringen dienen voor 7 januari 2021, 14:00:00 uur CE(S)T door NRO te zijn ontvangen. Aanvragen dienen voor 9 februari 2021, 14:00:00 uur CE(S)T door NRO te zijn ontvangen.
Het indienen van een intentieverklaring is verplicht om een aanvraag in te kunnen dienen. Wanneer u uw intentieverklaring of aanvraag indient (uploadt) in ISAAC, moet u online ook nog gegevens invoeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline met het indienen. Intentieverklaringen en aanvragen die na de deadline zijn ingediend, nemen wij niet in behandeling.
Voor het opstellen van uw aanvraag doorloopt u de volgende stappen:
− Download het aanvraagformulier vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument);
− Download het begrotingsformat vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument);
− Is er sprake van cofinanciering, download dan ook de voorbeeldbrief ‘letter of commitment’;
− Vul het aanvraagformulier en het begrotingsformat in;
− Vul in en pas indien van toepassing de ‘letter of commitment’ aan;
− Sla het aanvraagformulieren en indien van toepassing de ‘letter of commitment’ op als een pdf;
− Upload het aanvraagformulier, begrotingsformat en indien van toepassing de ‘letter of commitment’ in ISAAC;
− Vul in ISAAC de gevraagde gegevens in.
Deze call for proposals is het uitgangspunt bij het opstellen van uw aanvraag. U kunt uw aanvraag in het Nederlands of Engels opstellen.
Discipline codes
U bent verplicht om in het aanvraagformulier een of meerdere disciplinecode(s) in te vullen die van toepassing is of zijn op het voorgestelde onderzoek. U kunt hiervoor alleen gebruikmaken van de NWO-disciplinecodes, te vinden via www.nwo.nl/disciplinecodes.U moet deze informatie ook in ISAAC invullen voor u de aanvraag indient. Dit doet u in het tabblad ‘Algemeen’ bij ‘Disciplines’.
Zowel in het aanvraagformulier als in ISAAC neemt u in ieder geval de disciplinecode voor ‘Onderwijswetenschappen’ (41.90.00) op. U zet in rangorde van boven naar onder de belangrijkste (sub)disciplines.
Voor alle aanvragen gelden de NWO Subsidieregeling 2017en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek.
Ethische aspecten
Een aanvrager is verantwoordelijk voor het nagaan of zijn/haar onderzoeksvoorstel ethische vragen op kan roepen en voor het tijdig verkrijgen van een goedkeurende verklaring van de juiste ethische commissie, indien nodig en aanwezig. Dit kan de aanvrager doen na honorering van de aanvraag.
Bij honorering wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de verklaring van de juiste ethische commissie wordt verkregen, indien nodig en aanwezig. Een onderzoeksproject kan pas starten als NRO (indien nodig) een kopie van de goedkeurende ethische verklaring ontvangen heeft. NRO verwacht dat onderzoekers rekening houden met het tijdpad van de beoordelingsprocedure en de tijd die nodig is voor de toetsing door een ethische commissie. Voor complexe vragen op het gebied van ethische vraagstukken, behoudt NRO zich het recht voor een externe adviseur te raadplegen.
Wetenschappelijke integriteit
Het onderzoek dat NRO financiert moet, conform de NWO Subsidieregeling 2017, uitgevoerd worden in overeenstemming met de nationaal en internationaal aanvaarde normen van wetenschappelijk handelen zoals neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (2018). Met het indienen van de aanvraag committeert de aanvrager zich aan deze code. In geval van (mogelijke) schending van voornoemde normen bij een door NRO gefinancierd onderzoek, dient de aanvrager NRO hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en dient deze alle ter zake relevante documenten aan NRO te overleggen. Meer informatie over de gedragscode en het beleid op het gebied van wetenschappelijke integriteit vindt u op de website: www.nwo.nl/integriteit.
Open Access
Ontvangt u subsidie in het kader van deze call for proposals? Dan moeten alle publicaties vanuit uw onderzoek onmiddellijk (op het moment van publicatie) wereldwijd vrij toegankelijk zijn (open access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om open access te publiceren. Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op www.nwo.nl/openscience.
U moet projectresultaten zo snel mogelijk publiceren, ook als sprake is van te verwachten exploitatierechten.
Datamanagement
Resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen worden gerepliceerd, geverifieerd en gefalsifieerd. In het digitale tijdperk betekent dit dat behalve publicaties ook onderzoeksdata zo veel mogelijk vrij toegankelijk moeten zijn. NWO verwacht dat de onderzoeksdata die voortkomen uit projecten die door NWO zijn gefinancierd zo veel mogelijk vrij beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO hanteert daarbij het
principe: “zo open als mogelijk, beschermd indien nodig”. Van u wordt verwacht dat u ten minste die data en/of niet-numerieke resultaten die ten grondslag liggen aan de conclusies van binnen het project gepubliceerde werken openbaar maakt, gelijktijdig met de publicatie zelf. Eventuele kosten die u hiervoor maakt kunt u meenemen in de projectbegroting.
Het datamanagementprotocol bestaat uit twee stappen. In uw aanvraag neemt u een datamanagementparagraaf op (stap 1). Als u subsidie toegekend krijgt, werkt u deze paragraaf uit tot een datamanagementplan (stap 2).
1. Datamanagementparagraaf
In uw uitgewerkte onderzoeksaanvraag neemt u een datamanagementparagraaf op. Daarin beantwoordt u vier vragen over datamanagement binnen het beoogde onderzoeksproject. De onderzoekers moeten dus al voordat het onderzoek start, bedenken hoe zij de verzamelde data gaan ordenen en categoriseren. Het doel hiervan is dat deze data vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Dit betekent dat de onderzoekers al voor en bij het tot stand komen van de data en de analyse maatregelen moeten treffen om opslag en deling later mogelijk te maken. Onderzoekers kunnen zelf aangeven welke onderzoeksdata zij voor opslag en hergebruik relevant achten. Indien niet alle data voortkomende uit het project openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld om redenen van privacy, ethiek of valorisatie, dient u dit te beargumenteren in de datamanagementparagraaf.
2. Datamanagementplan
Na honorering van een aanvraag moet u de datamanagementparagraaf uitwerken tot een concreet datamanagementplan (dit is niet van toepassing indien uit de datamanagementparagraaf blijkt dat er geen data uit het project voortkomen). In dat plan staat of u gebruik maakt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat. Ook staat in het plan hoe de onderzoeker de dataverzameling FAIRmaakt (dit staat voor: vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar). Het datamanagementplan dient u voor indiening af te stemmen met een data steward of vergelijkbare functionaris van de kennisinstelling waar het onderzoek wordt uitgevoerd.
U moet het datamanagementplan uiterlijk bij start binnen drie maanden na honorering van de aanvraag via ISAAC indienen bij het NRO. Het NRO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Deze goedkeuring is een voorwaarde voor de subsidieverlening. U kunt het plan tijdens het onderzoek wel bijstellen. Ook daarvoor moet u goedkeuring krijgen van het NRO.
Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op www.nwo.nl/datamanagement.Daarnaast is informatie te vinden op de website van het Landelijk Coördinatiepunt Research Datamanagement: www.lcrdm.nl.
NARCIS
De start van het onderzoek dient u te melden bij NARCIS (via www.narcis.nl). Dit is de Nederlandse onderzoekdatabank van Data Archiving and Networked Services (DANS) van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Op die manier komt er een onderzoeksbeschrijving terecht in de databank van NARCIS. Het onderzoek staat binnen vijf werkdagen na aanmelding in NARCIS. Het krijgt daarbij een uniek onderzoeknummer (OND-nummer). Daarmee is het bekend voor andere onderzoekers.
Na toekenning
Uiterste startdatum
Een toegekend project moet uiterlijk drie maanden na de toekenning beginnen. Als het project te laat start dan kan het NRO het subsidieverleningsbesluit intrekken.
Voor de start van het project dient u de volgende startdocumenten in via ISAAC:
– Een volledig ingevuld en ondertekend projectmeldingsformulier (PMF);
Daarnaast registreert u iedere aanstelling van een promovendus of postdoc via ISAAC voor de aanstellingsduur op het project. U kunt alle documenten downloaden via www.nro.nl/projectbeheer.
Tussentijdse wijzigingen melden
U bent als hoofdaanvrager verplicht om het onmiddellijk te melden als er wijzigingen zijn in de planning of uitvoering van het onderzoek. In die melding geeft u het NRO een beargumenteerde motivatie voor de wijzigingen.
Voor budgetverschuivingen geldt dat u een verschuiving tussen personele en materiële kosten en een verschuiving binnen personele kosten altijd moet voorleggen aan het NRO. Een verschuiving binnen het materieel budget hoeft u alleen voor te leggen als:
− de verschuiving gevolgen heeft voor de inhoud, planning en/of beoogde opbrengsten van het onderzoek;
− de verschuiving groter is dan 20% van het totale materieel budget.
Voortgang onderzoek
Halverwege de looptijd van het onderzoek moet de hoofdaanvrager verslag doen van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek. Daarbij dient u aan te geven hoe het onderzoek in de resterende looptijd wordt uitgevoerd.
Het NRO volgt en ondersteunt de voortgang en evalueert de resultaten van het onderzoek. Hierbij gaan we uit van de planning en beoogde opbrengsten zoals vermeld in uw aanvraag. Een aanzienlijke afwijking op de aanvraag, zonder voorafgaande instemming van het NRO, kan ertoe leiden dat het NRO de betaling van tranches (tijdelijk) stop zet, en de subsidie gedeeltelijk of geheel intrekt, en waar nodig terugvordert.
Daarnaast vraagt het NRO dat u gedurende de looptijd, en tot twee jaar na de looptijd van het project, iedere publicatie of andere vorm van output registreert in ISAAC. U volgt hierbij het Standaard Evaluatie Protocol (SEP). Op www.isaac.nwo.nlvindt u een uitgebreide beschrijving van welke stappen u doorloopt om producten in ISAAC te registreren.
Kennisbenutting
In de Handleiding Kennisbenutting leest u een toelichting op wat we van u verwachten als het gaat om het stimuleren van kennisbenutting. Ook ziet u hierin hoe wij u daarbij kunnen ondersteunen. Deze handleiding is te downloaden via https://www.nro.nl/kennis-verspreiden/handleiding-kennisbenutting/
Eindrapport en Factsheet
Één maand voor de einddatum verwacht het NRO bureau een digitale conceptversie van het eindrapport plus een factsheet. In de factsheet staan puntsgewijs de kenmerken van de publicatie beknopt beschreven. Deze informatie helpt de gebruiker van kennis te bepalen of de publicatie past bij de informatiebehoefte. De hoofdaanvrager dient beide documenten in via ISAAC.
Externe beoordelaars beoordelen het concepteindrapport en de factsheet op zichzelf, maar ook tegen de achtergrond van de oorspronkelijke aanvraag en overige relevante documenten gedurende de looptijd van het onderzoeksproject. Binnen dertig dagen ontvangt de hoofdaanvrager een reactie van de beoordelaars in de vorm van een goed- of afkeuring van de conceptversie en inhoudelijk commentaar. Indien:
• het rapport wordt afgekeurd, dient de onderzoeker het rapport aan te passen op grond van het commentaar totdat het wordt goedgekeurd door het bureau;
• het rapport is goedgekeurd, verwerkt de onderzoeker het (laatste) commentaar in het rapport waarna de definitieve versie binnen de gestelde termijn wordt ingediend via ISAAC
Bij het opstellen van het eindrapport dienen de volgende richtlijnen gevolgd te worden:
• De publicatie is gericht op een breed publiek waaronder in ieder geval professionals uit de onderwijspraktijk, wetenschappelijke onderzoekers en beleidmakers;
• Het eindrapport wordt in het Nederlands opgesteld;
• Het bevat een leesbare Nederlandse samenvatting/managementsamenvatting van de belangrijkste resultaten en aanbevelingen van maximaal twee pagina’s, bij voorkeur voorin het rapport;
• De tekst moet overzichtelijk zijn, de lezer moet zich snel een beeld kunnen vormen van de inhoud en de relevantie voor zijn of haar eigen praktijk;
• Het rapport dient de methodologische en wetenschappelijke verantwoording van de gebruikte procedure te bevatten. Deze informatie moet helder en toegankelijk worden weergegeven.
• De resultaten en conclusies zijn duidelijk herkenbaar in het rapport en worden op toegankelijke wijze gepresenteerd.
Presentatie projecten
Het NRO belegt regelmatig bijeenkomsten waar onderzoeken die zijn gehonoreerd gepresenteerd worden. Daarmee beoogt het NRO, conform zijn missie, bij te dragen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs. Het NRO kan uitvoerders van dit project uitnodigen om aan de bijeenkomsten een bijdrage te leveren.
Eindverslag en financiële verantwoording
Uiterlijk binnen drie maanden na afronding van het onderzoek dient de hoofdaanvrager een eindverslag en een financiële verantwoording in via ISAAC. Daarnaast registreert u afzonderlijk in ISAAC alle tot dan toe in het project gerealiseerde en in de aanvraag genoemde output. Als het NRO het eindverslag heeft goedgekeurd, sluit het NRO de subsidieperiode af en stelt de definitieve subsidie vast.
Beoordeling output
Het onderzoek is pas succesvol afgerond als de in de aanvraag genoemde output is opgeleverd en peer-review heeft ontvangen van de beoordelaars. Nadat uw project succesvol is afgerond publiceert het NRO de output op de website.
De producten die u tijdens het project ontwikkelt, stuurt u steeds digitaal naar het NRO.
U dient uw aanvraag bij NWO altijd in via ISAAC, ons elektronisch aanvraagsysteem. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, nemen wij niet in behandeling.
U bent als hoofdaanvrager verplicht om uw aanvraag via uw eigen ISAAC-account in te dienen. Hebt u nog geen ISAAC-account? Maak deze dan minimaal een week voor het indienen aan. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op tijd te kunnen verhelpen. Hebt u al een ISAAC-account? Dan hoeft u geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Als u uw aanvraag indient in ISAAC, moet u ook online nog gegevens invoeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, nemen wij niet in behandeling.
Werkt een hoofd- en/of medeaanvrager bij een organisatie die niet is opgenomen in de database van ISAAC? U kunt dit dan melden via relatiebeheer@nwo.nl. Wij voegen de organisatie dan toe. Hier zijn enige dagen voor nodig. Meld dit daarom uiterlijk een week voor de deadline.
Hebt u technische vragen over ISAAC? Neem dan contact op met een medewerker van de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.1.2.
In dit hoofdstuk staat eerst hoe de beoordelingsprocedure verloopt (paragraaf 4.1). Vervolgens ziet u in paragraaf 4.2 aan welke criteria de beoordelingscommissie uw aanvraag toetst.
De aanvragen die NWO in behandeling neemt worden beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie met expertise op het gebied van deze call for proposals. De beoordelingscommissie adviseert de programmacommissie over het al dan niet honoreren van de aanvraag. Uw aanvraag ontvangt daarbij een kwalificatie, die u ontvangt bij het besluit over al dan niet toekennen van subsidie. Uw aanvraag krijgt een van de volgende kwalificaties:
• excellent;
• zeer goed;
• goed;
• ontoereikend.
Meer informatie over de kwalificaties vindt u op: http://www.nwo.nl/kwalificaties.
Om voor subsidiëring in aanmerking te kunnen komen, dient een aanvraag gemiddeld en op alle individuele hoofdcriteria ten minste de kwalificatie goed te krijgen.
De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld. Deze wordt daarom niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al dan niet te honoreren. De beoordelingscommissie kan wel advies geven over de datamanagementparagraaf. Als u subsidie toegekend krijgt, moet u de paragraaf uitwerken in een datamanagementplan. In dat plan kan u het advies van de commissie verwerken.
De procedure bestaat uit de volgende stappen:
− Indiening van intentieverklaringen
− Indiening van aanvragen
− In behandeling nemen van aanvragen
− Preadvisering beoordelingscommissie
− Weerwoord
− Beoordeling door de beoordelingscommissie
− Besluitvorming programmacommissie
Vanwege de in de beoordelingscommissie aanwezige expertise maakt het NRO gebruik van de mogelijkheid bij artikel 2.2.4 van de NWO Subsidieregeling 2017 om de beoordelingsprocedure uit te voeren zonder referenten in te schakelen.
Indiening van intentieverklaringen
Met een intentieverklaring geeft u aan dat u een aanvraag wil indienen voor deze call for proposals. Het indienen van een intentieverklaring is verplicht om een aanvraag in te kunnen dienen.
Intentieverklaringen dienen uiterlijk 7 januari 2021 om 14:00:00 uur ingediend te zijn via het online aanvraagsysteem ISAAC. Na het indienen van de intentieverklaring kan de hoofdaanvrager niet meer gewijzigd worden.
De intentieverklaring wordt direct in ISAAC ingevuld. Een intentieverklaring in ISAAC bestaat uit twee invulvelden: de titel en de samenvatting. In het eerste invulveld vult u de titel van de aanvraag in. Deze kan bij het indienen van de aanvraag gewijzigd worden. In het vak ‘samenvatting’ vult u de volgende gegevens in:
• Een beknopte samenvatting van de aanvraag van maximaal 250 woorden. Deze kan bij het indienen van de aanvraag gewijzigd worden.
• Het thema waarvoor u een aanvraag indient. Het thema kan bij het indienen van de aanvraag niet meer gewijzigd worden.
Na ontvangst van de intentieverklaring ontvangt de aanvrager een ontvangstbevestiging via het e-mailadres dat geregistreerd staat in zijn/haar ISAAC-account.
De intentieverklaringen dienen om zicht te krijgen op de onderwerpen, betrokken projectleden en (maximale) aantallen van de aanvragen. Na de deadline voor het indienen van de intentieverklaringen ontvangen aanvragers bericht over het totaal aantal ingediende intentieverklaringen. De intentieverklaringen worden niet inhoudelijk beoordeeld door de beoordelingscommissie.
U ontvangt als hoofdaanvrager een ontvangstbevestiging van de intentieverklaring.
U mag een intentieverklaring overigens intrekken. U wordt gevraagd om dit via e-mail aan het NRO (via opro@nro.nl) door te geven. Als u de verklaring via ISAAC hebt ingediend, moet u deze ook in ISAAC terugtrekken.
Indiening van aanvragen
Voor indiening van de aanvraag is een standaardformulier beschikbaar op de financieringspagina van deze subsidieronde op de NWO website. In uw aanvraag moet u zich houden aan de vragen die in dit formulier staan en aan de werkwijze die in de toelichting staat. Ook moet u zich houden aan de richtlijnen voor het maximale aantal woorden en pagina’s.
Uw volledig ingevulde aanvraagformulier moet voor 9 februari 2021, 14:00:00 uur via ISAAC zijn ontvangen. Na dit tijdstip kunt u uw aanvraag niet meer indienen. Na ontvangst van de aanvraag ontvangt de indiener hiervan een bevestiging.
In behandeling nemen van de aanvragen
Zo snel mogelijk nadat u uw aanvraag hebt ingediend, hoort u of het NRO uw aanvraag in behandeling neemt. Het NRO-secretariaat bepaalt dat aan de hand van een aantal administratief-technische criteria (zie de ontvankelijkheidscriteria in paragraaf 4.2.1). Alleen als uw aanvraag hieraan voldoet, kan het NRO deze in behandeling nemen. Aanvragers worden aangeraden om de week na de deadline voor het indienen van de aanvraag beschikbaar te zijn om eventuele aanpassingen te maken.
Preadvisering beoordelingscommissie
Alle aanvragen worden eerst voor commentaar voorgelegd aan (enkele) leden van de beoordelingscommissie (de preadviseurs). De preadviseurs geven schriftelijk een inhoudelijk en beargumenteerd commentaar op het voorstel. Zij formuleren dit commentaar aan de hand van de beoordelingscriteria (zie paragraaf 4.2.2). Daarnaast geven de preadviseurs voor elk hoofdcriterium een score.
Weerwoord
U ontvangt als hoofdaanvrager vervolgens de geanonimiseerde preadviezen op de aanvraag. U hebt daarna vijf werkdagen de gelegenheid om een weerwoord te formuleren. Mocht de teneur van de preadviezen overwegend negatief zijn, dan kunt u de aanvraag eenvoudig terugtrekken. De kans op een positieve beoordeling is over het algemeen namelijk klein bij overwegend negatieve preadviezen. Mocht u besluiten de aanvraag terug te trekken, dan dient u dit zo snel mogelijk per e-mail aan het bureau te melden en de aanvraag in ISAAC in te trekken.
Beoordeling door de beoordelingscommissie
De aanvragen, preadviezen en weerwoorden fungeren als startpunt voor de bespreking door de beoordelingscommissie. De programmacommissie stelt deze beoordelingscommissie in op basis van expertise op het onderwerp van deze call for proposals. De commissie stelt naar aanleiding van de bespreking een schriftelijk advies op voor de programmacommissie over de kwaliteit en prioritering van de aanvragen per thema. Dit advies baseert zij op de beoordelingscriteria. De aanvragen uit de twee thema’s worden apart besproken en beoordeeld. Voor beide thema’s geldt dat om voor subsidiering in aanmerking te komen het voorstel als geheel ten minste de kwalificatie goed moet krijgen. Daarnaast moet een aanvraag op alle hoofdcriteria ten minste de kwalificatie goed krijgen om in aanmerking te komen voor honorering.
De kwalificaties komen tot stand op basis van scores per criterium volgens de NWO scoretabel (op een schaal van 1 tot 9, waarbij ‘1’ excellent is en ‘9’ ontoereikend). Indien na beoordeling blijkt dat twee of meer aanvragen met dezelfde gewogen totaalscore (twee decimalen achter de komma) gelijk eindigen, en deze aanvragen bevinden zich op de grens van honorering binnen het subsidieplafond, dan zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘Wetenschappelijke kwaliteit’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen, zal de aanvraag die de hoogste score heeft behaald op het criterium ‘Praktijk- en beleidsrelevantie’ als hoogste eindigen. Als ook dan aanvragen gelijk eindigen bepaalt de commissie met behulp van een (anonieme) meerderheidsstemming de rangorde (art. 2.2.7. lid 3 sub a, onderdeel iv NWO Subsidieregeling 2017). Mochten de stemmen staken zal het NRO door middel van een door een notaris uit te voeren loting de prioritering vaststellen.
Besluitvorming door de programmacommissie
Tot slot toetst de programmacommissie Lerarenagenda het advies van de beoordelingscommissie. Vervolgens stelt zij de definitieve kwalificaties vast en besluit zij welke aanvragen worden gehonoreerd. Er kunnen naar verwachting twee aanvragen gehonoreerd worden.
Bezwaar en beroep
Voor het indienen van formele bezwaren tegen beslissingen in het kader van de subsidieronde ‘Samenwerking in het opleiden van leraren’ staan, waar van toepassing, de geldende bezwaar- en beroepsprocedures open.
Tijdpad
|
7 januari 2021, 14:00 |
Deadline indienen intentieverklaring |
|
9 februari 2021, 14:00 |
Deadline indienen aanvraag |
|
Februari 2021 |
In behandeling nemen aanvraag; beoordelingscommissie stelt preadviezen op |
|
Eind maart 2021 |
Aanvragers ontvangen preadviezen voor het schrijven van een weerwoord (vijf werkdagen) |
|
April 2021 |
Voorbereiding van beoordelingscommissie op vergaderingen |
|
Medio april 2021 |
Beoordelingsvergadering |
|
Begin mei 2021 |
Besluit tot toekenning/afwijzing door programmacommissie |
|
Mei 2021 |
Berichtgeving over toekenning/afwijzing |
Het kan zijn dat het NRO het noodzakelijk acht om tijdens de lopende procedure nog aanpassingen in het tijdpad van deze subsidieronde aan te brengen. Uiteraard ontvangt u hierover op tijd bericht.
Formele ontvankelijkheidscriteria
Het NRO neemt uw aanvraag alleen in behandeling als deze voldoet aan een aantal formele voorwaarden. Deze voorwaarden zijn:
− de aanvraag is ingediend door een consortium dat aan de gestelde eisen in paragraaf 3.1 voldoet;
− de aanvraag is ingediend door een persoon die tijdig een intentieverklaring en aanvraag heeft ingediend;
− de aanvraag bevat dezelfde hoofdaanvrager als in de intentieverklaring;
− het aanvraagformulier is, na eventueel verzoek tot aanvulling of wijziging, juist, compleet en volgens de instructies ingevuld;
− de aanvraag is ingediend via het ISAAC-account van de hoofdaanvrager;
− de aanvraag is op tijd ontvangen;
− de aanvraag is in het Nederlands of het Engels opgesteld;
− de aanvraag valt binnen de thematiek van deze call for proposals;
− het budget is volgens de richtlijnen in de call for proposals opgesteld;
− de periode waarover u subsidie aanvraagt, is minimaal 36 en maximaal 48 maanden, en eindigt uiterlijk augustus 2025.
Het NRO toetst uw aanvraag eerst op deze voorwaarden. Alleen als uw aanvraag hieraan voldoet, wordt deze toegelaten tot de beoordelingsprocedure. U wordt gevraagd om na indiening van een aanvraag beschikbaar te zijn om eventuele wijzigingen door te voeren om (alsnog) te voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria.
Inhoudelijke beoordelingscriteria
De onderzoeksvoorstellen voor deze call for proposals worden inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de volgende hoofdcriteria:
1. Praktijk- en beleidsrelevantie (35%)
2. Wetenschappelijke kwaliteit (35%)
3. Kwaliteit van het consortium (30%)
1. Praktijk- en beleidsrelevantie (35%)
a. Blijkt uit de beschrijving van de vraagarticulatie dat het onderzoek inspeelt op vragen en problemen waarmee professionals in de (beleids-)praktijk zich geconfronteerd zien?
b. Maakt de aanvraag duidelijk hoe de verschillende betrokkenen tegen de problematiek aan kijken, hoe over de doelen is gecommuniceerd en of deze door alle consortiumpartners als haalbaar en verenigbaar zijn aangeduid?
c. Sluit de aanvraag aan bij het doel van deze call for proposals, zoals beschreven in hoofdstuk 2?
d. In hoeverre leidt het beoogde onderzoek tot bruikbare opbrengsten (resultaten, inzichten, producten, aanbevelingen) voor de (beleids-)praktijk van samen opleiden die relevant zijn voor alle sectoren (PO, VO, MBO)?
e. Wordt aannemelijk gemaakt dat de opbrengsten ook bruikbaar zijn voor onderwijsinstellingen en/of gebruikers buiten het consortium? Wordt deze behoefte aan de opbrengsten bij andere gebruikers goed beargumenteerd?
f. Bevat het onderzoeksvoorstel een beknopt en overtuigend kennisbenuttingsplan voor de (tussentijdse) verspreiding van de resultaten en producten naar andere gebruikers in de praktijk en het beleid?
2. Wetenschappelijke kwaliteit (35%)
a. Is de probleemverkenning helder beschreven, afgebakend en uitgewerkt? Bouwt deze voldoende voort op bestaande kennis en literatuur?
b. Sluit de vraagstelling aan op de probleemverkenning?
c. Leidt het beantwoorden van de vraagstelling tot een aanvulling op bestaande kennis, wetenschappelijke inzichten en concrete producten?
d. Zijn de voorgestelde methoden en technieken doelmatig en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden?
e. Is de gekozen onderzoeksopzet consistent, voldoende gemotiveerd en is de fasering adequaat?
f. Is er een analyse van risicofactoren en een plan van aanpak hoe deze voldoende te adresseren?
g. Is de raming van de aangevraagde personele en materiële middelen redelijk voor het voorgestelde onderzoek en voldoende adequaat beargumenteerd?
h. Is er een goed doordacht en haalbaar werk- en publicatieplan waarbij rekening wordt gehouden met de looptijd van het onderzoeksproject?
3. Kwaliteit van het consortium (30%)
a. Bevat het consortium de benodigde ervaring en expertise om het beoogde onderzoek tot een waardevol proces voor betrokkenen en een goed einde te kunnen brengen?
b. In hoeverre is de rolverdeling tussen de verschillende leden van het consortium duidelijk omschreven en passend bij hun expertise?
c. In hoeverre heeft de projectleider aantoonbare kennis en ervaring met complexe onderzoeksprojecten waarbij de (beleids)praktijk actief betrokken is?
d. Worden perspectieven of disciplines anders dan onderwijswetenschappen die relevant zijn voor het beoogde onderzoek (bijvoorbeeld bestuurskunde of organisatiekunde) geborgd door de samenstelling van het consortium?
Op alle criteria moet ten minste sprake zijn van een kwalificatie ‘goed’ om in aanmerking te komen voor subsidietoekenning.
Voor inhoudelijke vragen over deze call for proposals neemt u contact op met:
Dr. Jacobiene Meirink Tel: 070 – 3494265
E-mail: opro@nro.nl
Op www.isaac.nwo.nl/helpvindt u een pdfvan de ISAAC-handleiding. In dit document staat algemene informatie over het gebruik van ISAAC en specifieke informatie voor aanvragers, referenten, commissieleden en projectleiders. Lees altijd eerst deze handleiding, voordat u de helpdesk om raad vraagt. Hebt u toch technische vragen over het gebruik van ISAAC? Neem dan contact op met een medewerker van de ISAAC-helpdesk. De ISAAC-helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer +31 (0)20 346 71 79. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse providers het bellen naar dit nummer. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via isaac.helpdesk@nwo.nl. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.
Het NRO verwerkt gegevens van aanvragers conform de NWO privacyverklaring.
Na afronding van de subsidieronde zal het NRO aanvragers mogelijk benaderen voor een evaluatie van de procedure.
Hieronder volgt een toelichting op de beschikbare budgetmodules.
Toelichting op budgetmodules voor personeel
Voor personeel dat een substantiële bijdrage levert aan het onderzoek kan subsidie voor de salariskosten worden aangevraagd. Subsidiëring van deze salariskosten is afhankelijk van het type aanstelling en de organisatie waar het personeel is/wordt aangesteld.
• Voor universitaire instellingen worden salariskosten gefinancierd conform de op het moment van subsidieverlening geldende VSNU-salaristabellen (www.nwo.nl/salaristabellen).
• Voor universitair medisch centra worden salariskosten gefinancierd conform de op het moment van subsidieverlening geldende NFU-salaristabellen (www.nwo.nl/salaristabellen).
• Voor overig personeel van onderwijsinstellingen en andere instellingen worden salariskosten gefinancierd op basis van de Handleiding Overheidstarieven 2017. Op www.nro.nl/projectbeheeris de Handleiding Overheidstarieven 2017 te vinden met hierin een nadere toelichting op deze tarieven.
• Voor de Nederlandse Cariben geldt dat de rijksoverheid in Caribisch Nederland ambtenaren op de BES- eilanden onder andere voorwaarden in dienst neemt dan in Europees Nederland. https://www.rijksdienstcn.com/werken-bij-rijksdienst-caribisch-nederland/arbeidsvoorwaarden.
De tarieven voor alle budgetmodules zijn verwerkt in het begrotingsformat bij het aanvraagformulier. Voor de budgetmodules ‘Promovendus’ en ‘Postdoc’ komt bovenop de salariskosten een eenmalige persoonsgebonden benchfee van € 5.000 ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door NWO gefinancierde projectmedewerker. Vergoedingen voor promotiestudenten/beursalen aan een Nederlandse universiteit komen niet in aanmerking voor subsidie van NWO.
Promovendus (inclusief MD-PhD)
Een promovendus wordt 48 maanden voor 1,0 fte aangesteld. Indien voor de uitvoering van het voorgestelde onderzoek een afwijkende aanstellingsduur noodzakelijk wordt geacht, kan, mits goed gemotiveerd, hier van afgeweken worden.
Postdoc
De omvang van de aanstelling van een postdoc is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn. Voor een beperktere inzet van een postdoc staat het materieel budget ter beschikking.
Niet-wetenschappelijk personeel (NWP) bij universiteiten
Financiering voor de aanstelling van niet-wetenschappelijk personeel dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoeksproject kan alleen worden aangevraagd als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd. Voor NWP kan maximaal € 100.000 aangevraagd worden. Het kan hier gaan om student-assistenten, programmeurs, technisch assistenten of analisten. Afhankelijk van het functieniveau kan worden gekozen uit de salaristabellen NWP MBO, NWP HBO en NWP Academisch.
De omvang van de aanstelling is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn. Voor een beperktere inzet van NWP staat het materieel budget ter beschikking.
Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overige organisaties
Personeel aan een onderwijs- en onderzoeksinstelling
Voor de financiering van loonkosten van overig personeel dat werkzaam is bij een onderwijs- en onderzoeksinstellinginstelling (waaronder universiteiten, middelbaar of hoger beroepsonderwijs, instellingen voor primair en voortgezet onderwijs) worden de volgende maximale tarieven (uur/dag) gehanteerd, conform de Handleiding Overheidstarieven uit het jaar 2017. De tarieven zijn gebaseerd op het kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen.
Overig personeel aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen waaronder personeel met een vast dienstverband, moeten uitgaan van de volgende maximale tarieven (uur/dag):
|
Secretariaat |
€ 53/424 |
|
Junior/onderzoeksassistentie WP en NWP/docenten |
€ 72/576 |
|
Medior/universitair docenten/docent-onderzoekers |
€ 87/696 |
|
Senior/universitair hoofddocenten |
€ 95/760 |
|
Directie/hoogleraar/lector |
€ 119/952 |
Personeel overige organisaties
Voor personeel aan overige organisaties worden de volgende maximale tarieven (uur/dag) gehanteerd, conform de Handleiding Overheidstarieven uit het jaar 2017. De tarieven zijn gebaseerd op het kosten-plus tarief exclusief btw, inclusief de hierbij geldende opslagen:
|
Ondersteuning |
€ 55/440 |
|
Junior |
€ 81/648 |
|
Medior |
€ 130/1.040 |
|
Senior/directie |
€ 139/1.112 |
U geeft in de aanvraagbegroting aan hoe u de aangevraagde personele kosten verdeelt over de verschillende leden van het consortium. Benoem hierbij wat uw overwegingen zijn achter deze verdeling. In de begroting neemt u per type personeel de dagtarieven op. Deze mogen uiteraard de bovenstaande tarieven niet overschrijden; u mag wel een lager tarief opnemen. Deze tarieven zijn vervolgens bindend. Dit betekent dat het NRO uitgaat van de in de begroting opgenomen uurtarieven bij een eventuele toekenning en uiteindelijke subsidievaststelling. Let op: kosten voor begeleiding van een promovendus dan wel postdoc komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Toelichting op budgetmodule Materieel
Per fte aangevraagde wetenschappelijke positie kan per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget worden aangevraagd. Materieel budget voor kleinere aanstellingen wordt naar rato aangevraagd en door NWO beschikbaar gesteld4. De verdeling van het totaalbedrag aan materieel budget over de door NWO gesubsidieerde personeelsposities ligt bij de aanvrager. Het aan te vragen materieel budget is gespecificeerd naar de onderstaande drie posten:
Projectgebonden goederen/diensten
− verbruiksgoederen
− meet- en rekentijd (bijv. supercomputertoegang, etc.)
− kosten voor aanschaf of gebruik van dataverzamelingen (bijv. van het CBS), waarvoor het totaalbedrag niet meer dan € 25.000 per aanvraag bedraagt.
− toegang tot grote (inter)nationale faciliteiten.
− werk door derden (bijv. laboratoriumanalyses, dataverzameling, etc.)
− personele kosten voor een aanstelling voor een kleinere omvang dan aangeboden onder de personele budgetmodules. Hierbij gelden dezelfde tarieven als binnen de personele modules.
Reis- en verblijfskosten ten behoeve van de aangevraagde personeelsposities
– reis- en verblijfskosten
– congresbezoek (maximaal 2 per jaar per aangevraagde wetenschappelijke personeelspositie)
– veldwerk
- werkbezoek
Uitvoeringskosten
− zelf te organiseren binnenlands symposium/conferentie/workshop
− kosten voor Open Access-publiceren (uitsluitend in full gold Open Access tijdschriften, geregistreerd in de ‘Directory of Open Access Journals’ https://doaj.org/)
− kosten datamanagement
− kosten voor vergunningaanvragen
− auditkosten (alleen voor instellingen die niet onderworpen zijn aan het onderwijsaccountantsprotocol van OCW), maximaal € 5.000 per aanvraag; voor projecten van drie jaar of korter maximaal € 2.500 per aanvraag.
Niet aangevraagd kunnen worden:
− basisvoorzieningen binnen de instelling (bijvoorbeeld laptop, kantoormeubilair etc.)
− onderhouds- en verzekeringskosten
Indien het maximumbedrag van € 15.000 per jaar per fte per aangevraagde wetenschappelijke positie niet toereikend is voor het uitvoeren van het onderzoek, kan, mits goed gemotiveerd in de aanvraag, daarvan afgeweken worden.
Uitsluitend kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het onderzoek, zijn subsidiabel. Daarom kunt u geen subsidie krijgen voor bijvoorbeeld huisvestings-, overhead-, onderhouds- of afschrijvingskosten.
In sommige gevallen brengt het onderzoek een gebruik van faciliteiten met zich mee dat aantoonbaar het normale gebruik ontstijgt. In dat geval is subsidie wel mogelijk. Materiële kosten onderbouwt u in uw motivatie zowel inhoudelijk als financieel.
Toelichting op budgetmodule Kennisbenutting
Het doel van deze budgetmodule is het bevorderen van de benutting van de uit het onderzoek voortkomende kennis5. Het aangevraagde budget mag niet hoger zijn dan € 25.000.
Aangezien kennisbenutting in de verschillende wetenschapsgebieden zeer veel verschillende vormen kent, is het aan de aanvrager om te specificeren welke kosten nodig zijn, bijvoorbeeld voor het maken van een lespakket, een haalbaarheidsstudie naar toepassingsmogelijkheden, of kosten voor het indienen van een octrooiaanvraag. Het aangevraagde budget dient in de aanvraag adequaat gespecificeerd te worden.
Wij adviseren u om een concrete en realistische omschrijving te geven van op te leveren producten en activiteiten, met bijbehorende begroting.
Bij alle producten en activiteiten omschrijft u:
− wie de doelgroep is;
− hoe u deze doelgroep betrekt bij de ontwikkeling van het product of de activiteit; en
− hoe u het product en/of de kennis gaat verspreiden of implementeren.
Onder kosten voor kennisbenutting vallen bijvoorbeeld:
– kosten voor het ontwikkelen van een handleiding, checklist, app, website, toets- of lesmateriaal (ontwerp, vormgeving, drukwerk, beeldmateriaal, redactie);
– kosten voor het organiseren van bijeenkomsten voor (specifieke) doelgroepen om eindresultaten te presenteren.
De richtlijn is dat u ongeveer 5% van de totaal aangevraagde subsidie besteedt aan kennisbenutting. Een ander percentage is goed mogelijk, mits u de opgevoerde bedragen helder beargumenteert.
Vanuit de overtuiging dat gezamenlijk opleiden bijdraagt aan een betere opleiding van leraren hebben de overheid en de sectorraden de ambitie om deze opleidingsvorm de komende jaren op te schalen. Sterker, de ambitie is om 100% van de studenten op te leiden volgens het concept van samen opleiden.
Per 0.2 fte aangevraagde wetenschappelijk medewerker onder het HOT-tarief (met een minimale aanstelling van 0.2 fte gedurende 12 maanden) kan per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget worden aangevraagd.
In deze budgetmodule wordt aangesloten bij de definitie voor “kennisoverdracht” die de Europese Commissie hanteert in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C 198).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-53868.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.