Beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand over de vergoeding voor rechtsbijstand binnen de Wet Verplichte GGZ

Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,

Gelet op artikel 7, eerste en derde lid van de Wet op de rechtsbijstand;

Gelet op de uitkomsten van het in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid door bureau Significant uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (verder: Wvggz) op de gesubsidieerde rechtsbijstand waarin dit bureau op 13 maart 2020 adviseert om voor bepaalde procedures binnen de Wvggz een afwijkende vergoeding toe te kennen;

Overwegende dat het gewenst is dat de raad een beleidsregel vaststelt waarin hij aangeeft op welke wijze hij gebruik maakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht de vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand in het kader van de Wvggz tijdelijk aan te passen;

BESLUIT

De volgende beleidsregel vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Bvr:

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Wvggz:

De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Wzd:

de Wet zorg en dwang

zorgmachtiging:

de zorgmachtiging zoals omschreven in artikel 1:1 van de Wvggz

Artikel 2 Vergoedingsregeling

  • 1. In een procedure op basis van de Wvggz en de Wzd worden aan een rechtsbijstandverlener op grond van artikel 14 Bvr en de bijlage bij het Bvr vier punten toegekend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden aan een rechtsbijstandverlener in een procedure op grond van de Wvggz vijf punten toegekend in het geval van een zorgmachtiging die aansluit op een voorafgaande zorgmachtiging zoals omschreven in de artikelen 6:4 en artikel 6:5, onder b en c, van de Wvggz.

  • 3. In afwijking van het eerste lid worden aan een rechtsbijstandverlener in een procedure op grond van de Wvggz zes punten toegekend in het geval van een zorgmachtiging die niet aansluit op een voorafgaande zorgmachtiging en niet aansluit op een crisismaatregel zoals omschreven in de artikelen 6:4 en artikel 6:5, onder a, van de Wvggz.

  • 4. Ten behoeve van de berekening van de vergoeding worden de krachtens deze beleidsregel toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bvr.

  • 5. De overige bepalingen van het Bvr blijven onverminderd van toepassing.

Artikel 3 Inwerkingtreding en duur

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2020 en geldt voor de vergoeding van procedures als genoemd in artikel 2, tweede en derde lid van deze beleidsregel waarin de toevoeging op of na 1 januari 2020 is afgegeven en die op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel nog niet ter declaratie bij de Raad zijn aangeboden.

  • 2. Deze beleidsregel vervalt met ingang van de datum waarop het besluit tot wijziging van het Bvr in verband met het opnemen van de in deze beleidsregel genoemde vergoedingen in werking treedt.

Aldus vastgesteld op 7 oktober 2020

Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, Namens deze I.D. Nijboer Bestuurder

TOELICHTING

Aanleiding

Op 1 januari 2020 zijn de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) in werking getreden. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft onderzoeksbureau Significant opdracht gegeven om na te gaan of de nieuwe wetgeving effecten heeft op de rechtsbijstand.

De resultaten van dit onderzoek heeft Significant verwerkt in het rapport De gevolgen van de Wvggz voor de gesubsidieerde rechtsbijstand van 13 maart 2020. In dit rapport is onder meer aangegeven dat de tijdsbesteding van advocaten binnen de Wvggz is toegenomen in procedures waarbij sprake is van een zorgmachtiging zonder voorafgaande crisismaatregel en in procedures waarbij er sprake is van een verlenging van de zorgmachtiging. De tijdsbesteding in die zaken is met respectievelijk gemiddeld twee en één uur toegenomen en staat daarmee niet meer in verhouding tot de forfaitaire vergoeding van vier punten voor deze zaken.

Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarop na overleg met de Raad en Nederlandse Orde van Advocaten besloten om de forfaitaire vergoeding bij zorgmachtigingen zonder voorafgaande crisismaatregel te verhogen van vier naar zes punten en de forfaitaire vergoeding bij verlenging van een zorgmachtiging te verhogen van vier naar vijf punten. Voor alle overige procedures binnen de Wvggz en de procedures binnen de Wzd blijft de vergoeding vier punten.

Om hieraan uitvoering te geven is een wijziging noodzakelijk van de bijlage bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). In de periode tot die wijziging wordt met deze beleidsregel uitvoering gegeven aan de nieuwe vergoedingsregeling voor verleende rechtsbijstand binnen de hierboven genoemde procedures.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Vergoedingsregeling

Het eerste lid van artikel 2 verwijst naar de vergoeding voor procedures op grond van de Wvggz en de Wzd zoals deze is bepaald in artikel 14 Bvr en de bijlage bij het Bvr. In de bijlage bij het Bvr is deze vergoeding op vier punten bepaald.

Het tweede lid van artikel 2 bepaalt vervolgens dat in afwijking van het eerste lid een vergoeding van vijf punten wordt toegekend in het geval van een zorgmachtiging die aansluit op een voorafgaande zorgmachtiging zoals omschreven in de artikelen 6:4 en 6:5, onder b en c, Wvggz. Het gaat hierbij om gevallen waarin een bestaande zorgmachtiging wordt verlengd.

Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een vergoeding van zes punten wordt toegekend in het geval van een zorgmachtiging die niet aansluit op een voorafgaande zorgmachtiging en niet aansluit op een crisismaatregel zoals omschreven in de artikelen 6:4 en 6:5, onder a, Wvggz.

Het vierde lid verwijst naar het basisbedrag, genoemd in artikel 3 van het Bvr. Het vijfde lid tenslotte, bepaalt dat alle overige bepalingen van het Bvr onverminderd van toepassing blijven.

Artikel 3 Inwerkingtreding en duur

De Wvggz en de Wzd zijn per 1 januari 2020 in werking getreden. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel sluit hierbij aan.

Voor toevoegingen die zijn afgegeven voor rechtsbijstand in het kader van de Wvggz en de Wzd in de periode van 1 januari tot het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel en die reeds ter declaratie zijn ingediend en vastgesteld door de Raad heeft de Raad reeds een nabetaling verricht. Dit besluit is daarom alleen van toepassing op de in artikel 2, tweede en derde lid van deze beleidsregel genoemde procedures waarin de toevoeging op of na 1 januari 2020 is afgegeven én die op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel nog niet ter declaratie bij de Raad zijn aangeboden.

Deze beleidsregel is tijdelijk en zal gelden totdat het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is aangepast met de in deze beleidsregel opgenomen vergoeding.

Naar boven