Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende de vaststelling van de betalingstermijn op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 19 februari 2020

Nr. WJZ / 20030781

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende de vaststelling van de betalingstermijn op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 januari 2020, nr. 2020000095, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 januari 2020, nr. W18.20.0006/IV, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer.

Advies Raad van State

No. W18.20.0006/IV

’s-Gravenhage, 29 januari 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 20 januari 2020, no.2020000095, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de betalingstermijn op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ..............., houdende de vaststelling van de betalingstermijn op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 15 januari 2020, nr. WJZ / 19315464;

Gelet op artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..............., nr. ...............;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van ..............., nr. WJZ / ...............;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De betalingstermijn, bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel, wordt vastgesteld op vier weken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

NOTA VAN TOELICHTING

De Kamer van Koophandel (hierna: KvK) geeft inzage in of verstrekt gegevens uit het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007. In de Handelsregisterwet 2007 is bepaald dat de vergoeding voor de inzage of verstrekking van handelsregistergegevens verschuldigd is, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Naast de handelsregisterproducten levert de KvK ook andere producten in het kader van de taken die de KvK heeft op grond van de Wet op de Kamer van Koophandel, zoals het organiseren van bijeenkomsten in het kader van de voorlichting, regiostimulering en innovatiestimulering. De vergoedingen daarvoor zijn vastgelegd in de Regeling vergoedingen Kamer van Koophandel 2015, die op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel is vastgesteld. Op grond van het derde lid van artikel 34 kan de KvK thans bepalen dat bepaalde vergoedingen als bedoeld in het eerste lid zijn verschuldigd, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. De KvK bepaalt daarbij tevens binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden. Deze formulering sluit echter niet goed aan op artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van die bepaling kan slechts bij wettelijk voorschrift worden bepaald dat een geldsom moet worden betaald, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. In dat geval wordt ook bepaald binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden.

Deze onvolkomenheid is rechtgezet in artikel III, onderdeel 1, van de Wet tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280). Artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel is in overeenstemming gebracht met artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Na de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel 1, zullen de vergoedingen op grond van artikel 34, eerste lid, verschuldigd zijn, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, zonder dat hier eerst toe besloten moet worden door de KvK.

Op grond van het gewijzigde artikel 34, derde lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel dient de betalingstermijn voor deze vergoedingen vastgesteld te worden bij algemene maatregel van bestuur. Hierin voorziet het besluit. De betalingstermijn bedraagt vier weken, vergelijkbaar met de betalingstermijn die voor handelsregisterproducten wordt gehanteerd in het kader van de Handelsregisterwet 2007 (zie artikel 3, tweede en vierde lid, van het Financieel besluit handelsregister 2014).

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten verbonden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Naar boven