TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Inleiding
Nederland is door de uitbraak van het COVID-19-virus vanaf begin dit jaar en de daarmee
verband houdende overheidsmaatregelen geconfronteerd met buitengewone omstandigheden
die een enorme impact hebben op het maatschappelijk leven in het algemeen en die ook
ingrijpende gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt. Op last van de overheid zijn in
het belang van de volksgezondheid maatregelen betreffende de openbare orde genomen
en zijn aanvankelijk bedrijven en instellingen in een aantal sectoren gesloten. In
aansluiting hierop hebben in diverse andere sectoren bedrijven en instellingen met
veel contacten met publiek zelf vervolgens besloten om de dienstverlening te verminderen
of geheel stil te leggen om daarmee bij te dragen aan het tegengaan van verspreiding
van het COVID-19-virus. Ook vergelijkbare maatregelen in het buitenland hebben hun
weerslag op het Nederlandse bedrijfsleven.
De uitval van vraag als gevolg van deze situatie heeft sinds medio maart een zware
wissel getrokken op de samenleving in het algemeen, op het bedrijfsleven en op de
werkgelegenheid. Het kabinet heeft dan ook, zodra de gevolgen van de uitbraak van
het COVID-19-virus zichtbaar werden, een Noodpakket banen en economie opgesteld (voor
de maanden maart t/m mei) en dit noodpakket vervolgens voor de zomer verlengd met
vier maanden (voor de maanden juni t/m september), zij het enigszins aangepast aan
de gewijzigde omstandigheden. Het kabinet heeft de economie fors ondersteund met dit
eerste en tweede Noodpakket. Met deze steun zijn veel bedrijven en burgers geholpen;
zij hebben in deze moeilijke tijden de ondersteuning gekregen die nodig was. Tegelijkertijd
is duidelijk dat de economische gevolgen van het COVID-19-virus langer bij ons zullen
blijven. Daarom heeft het kabinet het zogenoemde Steun- en herstelpakket gepresenteerd.
Eén van de onderdelen van de eerste twee noodpakketten betrof de Tijdelijke Noodmaatregel
Overbrugging voor Werkbehoud (NOW). Voor deze maatregel zijn twee afzonderlijke regelingen
getroffen, de NOW-1 en de NOW-2, waarbij de eerste regeling het mogelijk maakte een
tegemoetkoming in de loonkosten te ontvangen voor de maanden maart t/m mei en de tweede
regeling dit mogelijk maakte voor de maanden juni t/m september. De NOW-1 en 2 liggen
nadrukkelijk in elkaars verlengde, zij het dat de NOW-2 op een aantal voorwaarden
afwijkt ten opzichte van de NOW-1. De NOW-1 en 2 hebben als doelgroep werkgevers die
te maken hebben met een omzetdaling van tenminste 20% in een aaneengesloten driemaandsperiode
tussen 1 maart en 31 juli 2020 resp. de viermaandsperiode tussen 1 juni en 30 november
2020. Op basis van de NOW is aan hen een subsidie verstrekt als tegemoetkoming in
de loonkosten. De subsidie bedraagt indien van een omzetdaling van 100% sprake is
90% van de loonsom vermeerderd met een opslag van 30%, in de NOW-2 was deze opslag
40%. Is de omzetdaling minder, dan wordt de subsidie naar evenredigheid verminderd.
Ook geldt dat bij een dalende loonsom, bijvoorbeeld omdat medewerkers ontslagen worden,
geen loonsubsidie wordt ontvangen over het gedeelte dat de loonsom is gedaald en eventueel
verleende voorschotten voor de loonkosten van deze werknemers worden teruggevorderd.
Met de NOW-1 en 2 zijn veel bedrijven en instellingen geholpen om door middel van
een subsidie voor de loonkosten een periode van substantiële omzetdaling te overbruggen.
Daarmee is bijgedragen aan het voorkomen van werkloosheid. Werknemers blijven met
hun ervaring en kennis voor de getroffen bedrijven en instellingen behouden. In totaal
hebben ongeveer 140 duizend werkgevers in de NOW-1 en 63 duizend werkgevers in de
NOW-2 de NOW-steun ontvangen. De NOW-1 bereikte daarmee 2,6 miljoen werknemers. In
de NOW-2 is dit 1,3 miljoen. De sector overige commerciële dienstverlening vertegenwoordigt
in de NOW het grootste aantal werkenden (NOW-1: ongeveer 410.000, NOW-2: ongeveer
220.000). Hierna volgen de sectoren horeca en catering (NOW-1: ongeveer 390.000 en
NOW-2: ongeveer 230.000) en uitzendbedrijven (NOW-1: ongeveer 400.000 en NOW-2: ongeveer
195.000).
2. Verlenging NOW
Op 28 augustus 2020 heeft het kabinet bekendgemaakt dat de diverse maatregelen uit
het Noodpakket banen en economie worden verlengd met het steun- en herstelpakket.1 Deze verlenging is nodig omdat de economische gevolgen van corona langer bij ons
zullen blijven. Bij de verlenging wordt daarom rekening gehouden met het feit dat
de huidige crisis, gelet op de duur ervan, ook leidt tot permanente (economische)
veranderingen. Het kabinet wil met dit steun- en herstelpakket bedrijven die dat nog
nodig hebben ondersteuning bieden. Op die manier wordt de werkgelegenheid zoveel mogelijk
behouden en hebben, tegelijkertijd, bedrijven en werknemers de gelegenheid om zich
samen voor te bereiden op de nieuwe economische situatie. Niet alle werkgelegenheid
zal immers behouden kunnen worden.
Onderdeel van het brede steun- en herstelpakket is een verlenging van de NOW. Deze
regeling wordt dus voortgezet; na de NOW-1 (eerste tranche) en NOW-2 (tweede tranche)
voorziet de NOW-3 per 1 oktober in een subsidieregeling met drie tranches van drie
maanden (tranche 3, 4 en 5). Het voortzetten van de ondersteuning via de NOW biedt
werkgevers en het personeel dat bij hen in dienst is op deze manier ook voor langere
tijd zekerheid over de tegemoetkoming in de loonkosten die zij kunnen verwachten.
Die zekerheid is, gelet op de onzekere externe omstandigheden in verband met corona,
van groot belang. Bedrijven blijven dus ondersteund worden om de crisis te overbruggen.
Zo blijft ook de werkgelegenheid zo veel mogelijk behouden.
Tegelijkertijd komt er binnen de NOW-3 meer ruimte voor werkgevers om hun bedrijfsvoering
aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid. Naarmate de crisis langer duurt, moeten
bedrijven die langdurig omzetverlies lijden, hun bedrijfsvoering kunnen aanpassen.
Was bij de introductie van de NOW-1 de verwachting nog dat de economie zich na een
(diep) dal snel zou herstellen, inmiddels is duidelijk, ook uit CPB-onderzoek,2 dat het economisch herstel veel tijd en inspanningen zal vragen en dat er naar verwachting
fundamentele veranderingen op zullen treden in de economie vanwege de beperkingen
die langere tijd nodig zijn om het coronavirus in te dammen en dat die veranderingen
ook een andere inzet van mensen en bedrijfsmiddelen vergen. Al in het tweede Noodpakket
is de NOW-2 in verband hiermee op onderdelen gewijzigd om beter toegesneden te zijn
op het gegeven dat mensen en organisaties zich zullen moeten aanpassen aan de eisen
van de nieuwe economische en maatschappelijke realiteit. Een aantal wijzigingen is
destijds – ten opzichte van de NOW-1 – doorgevoerd om te voorkomen dat bedrijven die
niet kunnen uitsluiten dat ze noodgedwongen moeten herstructureren, een te hoge drempel
ervaren om de NOW aan te vragen en er daardoor onnodig werkgelegenheid verloren gaat.
In verband hiermee zijn onder meer de inspanningsverplichting rondom scholing geïntroduceerd
en werd niet langer 150% (NOW-1) maar 100% van het loon van de werknemer die wordt
ontslagen om bedrijfseconomische redenen in mindering gebracht op de subsidie; al
stond daar een extra voorwaarde rondom bedrijfseconomisch ontslag tegenover op straffe
van een korting van 5%.
Vanwege het belang van aanpassingen aan de veranderde economische omstandigheden is
er binnen de NOW-3 voor gekozen om het vergoedingspercentage voor de loonsom per tranche
langzaam te verlagen: in de derde tranche (oktober–december 2020) bedraagt dit percentage
80%, in de vierde tranche (januari–maart 2021) bedraagt het vergoedingspercentage
70% en in de vijfde tranche (april–juni 2021) 60% van de loonsom; daarbij blijft de
forfaitaire opslag die gold bij de NOW-2 (40%) in stand. Na overleg met sociale partners
heeft het kabinet er voor gekozen om een beperkt deel van de NOW te benutten voor
scholing en van-werk-naar-werk-trajecten. Van het vergoedingspercentage van 90% in
de eerste tranche wordt 10% ingezet om daar ruimte voor te creëren. Het vergoedingspercentage
dat rechtstreeks naar bedrijven gaat, wordt hierdoor in de derde tranche 80%.
Een geleidelijke afbouw van de steun voorkomt een grote schok op de arbeidsmarkt bij
het eindigen van de subsidie. In het kader van een geleidelijke afbouw wordt, ten
slotte, ook de maximering binnen de NOW-3 aangepast: in tranche 5 (vanaf april 2021)
wordt de tegemoetkoming op grond van de NOW-3 niet langer gemaximeerd op 2 maal het
maximum dagloon (€ 9.691 per maand), maar eenmaal het maximum dagloon (€ 4.845 per
maand). Deze bedragen gelden vanaf 1 juli 2020, maar worden per 1 januari 2021 geïndexeerd.
Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen vergoedingspercentages en
bedragen binnen de NOW worden aangepast, al zal het altijd enige tijd vragen om de
benodigde aanpassingen in de uitvoering van de NOW door te voeren.
Tegelijkertijd biedt de NOW-3 werkgevers de ruimte de loonsom voor een bepaald percentage
te laten dalen als dit nodig wordt geacht, zonder dat dit gevolgen heeft voor het
subsidiebedrag. Het vrijstellingspercentage voor de loonsom loopt (per tranche) geleidelijk
op; van 10% in de derde tranche, naar 15% in de vierde tranche tot 20% in de vijfde
tranche. Op die manier krijgen bedrijven de ruimte om de onderneming te herstructureren
waar dat nodig is vanwege de langdurige veranderingen in de economie. Zo kunnen bedrijven
en werknemers zich samen voorbereiden op de nieuwe economische situatie. Zij kunnen
door de vormgeving van de regeling, binnen de genoemde bandbreedte zonder gevolgen
voor het subsidiebedrag, bepalen of de bedrijfsvoering aanpassing vereist, en of dit
noodzaakt tot een dalende loonsom. Dit kan bijvoorbeeld door natuurlijk verloop, door
een loonsverlaging in overeenstemming met werknemers (bijvoorbeeld door afspraken
over baangarantie in ruil voor salarisdaling) of in het uiterste geval door ontslag.
Bij bovenstaande aanpassingen van de NOW past ook dat binnen de NOW-3 de kortingen
geschrapt worden die golden binnen de NOW-1 en 2 ten aanzien van het doen van een
aanvraag tot ontslag van een werknemer om bedrijfseconomische omstandigheden. Ten
eerste vervalt in de NOW-3 de korting van 5% op het gehele subsidiebedrag als de werkgever
bij grotere ontslagaanvragen geen overeenstemming heeft bereikt met de belanghebbende
vakbonden of, bij gebreke daaraan, een andere werknemersvertegenwoordiging. Bij ontslag
van 20 of meer werknemers in een werkgebied van de Wet Melding Collectief Ontslag
(WMCO) blijven wel de gewone regels rondom collectief ontslag onverkort van kracht,
waaronder de verplichting tot het raadplegen van de belanghebbende vakbonden en, indien
aanwezig, de Ondernemingsraad. Onder raadplegen wordt in dit verband verstaan dat
er overleg moet hebben plaatsgevonden; er hoeft geen overeenstemming over het aantal
ontslagen te zijn bereikt. Ten tweede vervalt in de NOW-3 de voorwaarde dat 100% van
het loon van de werknemer die wordt ontslagen om bedrijfseconomische redenen, in mindering
wordt gebracht op de subsidie (in de NOW-1 was dit nog 150%). In de NOW-2 gold dat
indien een werkgever gedurende de looptijd van het subsidietijdvak een ontslagaanvraag
indiende bij het UWV, het loon van de betreffende werknemer over een periode van drie
maanden op het subsidiebedrag in mindering werd gebracht. In de praktijk betekende
dit dat de werkgever de loonkosten voor de werknemer waarvoor de ontslagaanvraag was
ingediend zelf moest dragen, omdat een ontslagprocedure bij UWV vaak enige tijd kost
én er altijd een opzegtermijn van tenminste één maand geldt. Het schrappen van de
korting in de NOW-3 houdt in dat de werkgever ook subsidie ontvangt over de laatste
maanden van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, oftewel de loonkosten die hij
heeft tijdens de ontslagprocedure en de opzegtermijn (voor zover binnen de geldende
vrijstellingspercentages van de desbetreffende tranche wordt gebleven). Belangrijk
is dat het schrappen van bovengenoemde kortingen uiteraard niet betekent dat de ontslagbescherming
van werknemers minder wordt. De gewone regels van het ontslagrecht, waaronder de preventieve
toets door UWV, blijven onverkort van toepassing, en bij ontslag is de werkgever een
transitievergoeding verschuldigd.
Langs bovenbeschreven lijnen biedt de NOW-3 mogelijkheden om ook subsidie te vragen
indien herstructurering van het bedrijf noodzakelijk is. Als de voorwaarden gelet
op de langdurige economische gevolgen als gevolg van het COVID-19-virus te knellend
zijn, dan zouden bedrijven naar verwachting geen NOW meer aanvragen waardoor potentieel
(nog) meer werkgelegenheid verloren kan gaan.
Bij de introductie van de NOW is destijds aangegeven dat de regeling als noodmaatregel
in korte tijd tot stand was gebracht, zodat aan werkgevers snel duidelijkheid gegeven
kon worden over aard en inhoud van de maatregel. Daarbij is aangegeven dat de werking
van de regeling nauwlettend gemonitord wordt en bezien wordt of de gehanteerde voorwaarden
voor subsidie zouden leiden tot het daarmee beoogde doel. Indien dat niet of in te
beperkte mate het geval zou blijken, zou overwogen worden de regeling aan te passen,
mits dat geen belemmering zou vormen voor de uitvoering. Tot nog toe zijn de NOW-1
en 2 samen vier keer gewijzigd vanwege het doorvoeren van dergelijke noodzakelijke
en uitvoerbare aanpassingen. Deze monitoring blijft ook voor de NOW-3 gehandhaafd.
Hierbij wordt opgemerkt dat de NOW een robuuste, eenvoudige regeling is, waardoor
weinig maatwerk geleverd kan worden.
Ten behoeve van NOW-3 wordt, net als voor de NOW-1 en 2, weer een afzonderlijke regeling
vastgesteld ter bevordering van de eenduidigheid en transparantie. In deze toelichting
wordt met name ingegaan op de elementen die ten opzichte van NOW-2 zijn toegevoegd
of gewijzigd. Aan datgene wat ongewijzigd is gebleven, wordt in deze toelichting minder
aandacht besteed, omdat deze onderwerpen in NOW-1 en 2 reeds uitgebreid zijn toegelicht.
3. Subsidieverlening
Alle werkgevers die aan de voorwaarden van de regeling voldoen kunnen een aanvraag
voor subsidie indienen. Hieronder worden een aantal essentiële voorwaarden en onderdelen
van de NOW-3 toegelicht.
a. Omzetdaling
De voorwaarde die geldt om voor de NOW in aanmerking te komen, is dat een werkgever
in de derde tranche een omzetdaling van ten minste 20% heeft, en in de vierde en vijfde
tranche een omzetdaling van ten minste 30%. Door het minimale omzetverlies te verhogen
naar 30%, wordt de steun langzaam afgebouwd en gerichter ingezet bij bedrijven die
nog wat langer steun nodig hebben om hun bedrijfsvoering aan te kunnen passen. Voor
NOW-3 geldt dat de omzetdaling wordt bepaald door een vierde van de omzet van 2019
te vergelijken met de omzet van een door de werkgever te kiezen periode van drie maanden.
Per tranche kan worden aangegeven over welke periode de omzetdaling moet worden berekend,
waarbij de startdatum altijd op de eerste van de maand moet liggen en de maand moet
in de betreffende tranche zitten. Voor de derde tranche, die loopt van 1 oktober tot
en met 31 december 2020, betekent dit dat de periode kan starten op 1 oktober, 1 november
of 1 december 2020. Indien men echter al een aanvraag heeft ingediend voor NOW-2 en
de subsidie is verleend, dient de periode van omzetdaling waarvoor subsidie in het
kader van NOW-3 wordt aangevraagd aan te sluiten op die periode van omzetdaling waarvoor
in NOW-2 subsidie is aangevraagd en is deze dus niet vrijelijk door de werkgever te
kiezen. Dit geldt ook voor de drie verschillende tranches in de NOW-3. Indien men
aanspraak maakt op de NOW-subsidie in opeenvolgende tranches, dienen de omzetperiodes
dus op elkaar aan te sluiten. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende
tranches binnen de NOW-3, geldt deze eis (uiteraard) niet.
Net als bij de NOW-2 geldt ook in de NOW-3 dat indien er sprake is van een grotere
samenstelling van rechtspersonen of natuurlijke personen, zoals een concern, de omzetdaling
van de gehele groep de basis is van de subsidie. Dit betekent ook dat indien er sprake
is van een moeder-dochterrelatie, deze relatie van entiteiten binnen een groep tezamen
moet worden genomen voor de omzetbepaling, althans voor zover het gaat om werkmaatschappijen
met SV-loon in Nederland. Indien een moedermaatschappij bijvoorbeeld verschillende
dochtermaatschappijen heeft, dient de omzetbepaling van de moedermaatschappij en de
verschillende dochters dus gezamenlijk te worden bepaald. Al deze maatschappijen worden
gezamenlijk gezien als een groep.
Ook het binnen de NOW-3 gehanteerde omzetbegrip is hetzelfde als bij de NOW-2. Dit
betekent onder meer dat subsidies en andere tegemoetkomingen onderdeel zijn van de
omzetberekeningen, ook subsidies die worden opgehoogd of verstrekt om deze ondernemingen
te compenseren in het kader van de uitbraak van het COVID-19-virus. Een werkgever
dient hier bij het opgeven van zijn omzetdaling bewust van te zijn.
Verder blijft voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen die gestart zijn
na 1 januari 2019 de bestaande referentieperiode gelden. Dit betekent dat tot de referentieperiode
de hele kalendermaanden gerekend worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening
van de werkgever is aangevangen in 2019 tot en met 29 februari 2020, omgerekend naar
drie maanden. Dit referentietijdvak wordt, net zoals voor andere ondernemingen, niet
verschoven. Dit omdat bij een verschuiving naar maart, april of mei, veel ondernemingen
in dat geval benadeeld zullen worden door de aanpassing van het referentietijdvak.
De verwachting is namelijk dat zij per half maart geraakt zijn door de coronacrisis.
Daarom zullen deze ondernemingen er qua subsidiehoogte fors op achteruit gaan als
de maand maart (of verder) moet worden meegenomen bij het bepalen van hun referentie-omzet.
Een dergelijke verschuiving zou namelijk de referentie-omzet drukken, waardoor de
omzetdaling voor veel ondernemingen beperkter zou worden.
Ook blijft het voor bedrijven die geconfronteerd zijn met een overgang van onderneming
na 1 januari 2019 mogelijk om de omzetbepaling voor startende ondernemingen te hanteren
vanaf de datum van de overgang. In het geval dat het gaat om het afstoten van onderdelen
geldt bij de NOW-3 dat de referentieomzet wordt bepaald door de omzet van de hele
kalendermaanden vanaf het moment van het afstoten van het laatste onderdeel of activiteit
tot 29 februari 2020.
Tevens wordt geregeld dat voor de bepaling van de groepssamenstelling de samenstelling
op 1 oktober 2020 bepalend is. In de regeling NOW-2 gold nog dat de groepssamenstelling
geldt zoals deze op 1 juni 2020 bestond. Verschuiving naar 1 oktober 2020 zorgt dat
bij de NOW-3 de groepssamenstelling nauwkeuriger is en dus beter het doel van de regeling
benadert. Hierbij wordt dan ook geregeld dat bij de overige controle voor omzet wordt
uitgegaan van de laatste voor 1 oktober 2020 vastgestelde jaarrekening. Daardoor wordt
het peilmoment hetzelfde. Dit betekent bijvoorbeeld dat als een van de rechtspersonen
voor 1 oktober 2020 is verkocht, deze niet wordt meegenomen in de omzetberekening
van de groep. Alle gehele onderdelen of activiteiten die zijn verkocht of afgestoten
na 2 februari 2020 zullen niet meegenomen worden bij de omzetberekening van de groep.
Indien er sprake is van een groep, waarbinnen afstoting van een van de onderdelen van een van de ondernemingen heeft plaatsgevonden, maar de samenstelling van de groep
als zodanig niet is aangepast, tellen voor de omzetbepaling van het concern alle rechtspersonen
binnen de groep mee zoals die groep eruit ziet op 1 oktober 2020. Wel geldt, conform
de bepaling rondom de referentieperiode, dat de referentieomzet ook hier ziet op de
omzet van de hele kalendermaanden vanaf het moment van het afstoten van het laatste
onderdeel of activiteit tot 29 februari 2020. Dit betekent dat voor het concern die
referentieperiode bepalend is. Deze van de hoofdregel afwijkende omzetbepaling geldt
voor afstotingen/verkopen vanaf 1 januari 2019 en voor 2 februari 2020. Indien er
sprake is van een afstoting/verkoop (van gehele rechtspersonen) vanaf 2 februari 2020
geldt de hoofdregel en wordt als referentieomzet een vierde van de omzet over 2019
gehanteerd.
b. Subsidiehoogte
De subsidie wordt in beginsel gebaseerd op de loonsom van juni 2020 en bedraagt per
maand maximaal resp. 80%, 70% of 60% van de loonsom over juni 2020 (bij betaling per
vier weken is dit het zevende aangiftetijdvak van 2020, verhoogd met 8,33%). Indien
over de maand juni geen loongegevens beschikbaar zijn, wordt uitgegaan van het loon
over april 2020 (of bij betaling per vier weken van het vierde aangiftetijdvak van
dat jaar, verhoogd met 8,33%). De subsidie is een tegemoetkoming in de loonkosten
van de periode oktober tot en met december 2020 (tranche 3), januari tot en met maart
2021 (tranche 4) en/of april tot en met juni 2021 (tranche 5). Deze loonsomtijdvakken
gelden voor alle aanvragen, ongeacht de gekozen omzetperiode. Zie hieronder onder
f, voor de onderbouwing van deze keuze voor de loonsomreferentiemaand.
c. Subsidiepercentage
De hoogte van de subsidiepercentages wordt per tranche geleidelijk afgebouwd. In de
derde tranche is het maximumpercentage 80% van de totale loonsom, dat zal worden uitbetaald
bij een omzetdaling van 100%. Is de omzetdaling lager, dan zal de subsidie evenredig
lager worden vastgesteld. Bij een omzetdaling van 50% bedraagt de subsidie 40% (=
50% van 80%) van de loonsom en bij een omzetdaling van 20% bedraagt de subsidie 16%
(= 20% van 80%), etc. In de vierde tranche is het maximumpercentage 70% van de totale
loonsom, dat zal worden uitbetaald bij een omzetdaling van 100%. In de vijfde tranche
wordt een maximumpercentage van 60% gehanteerd.
d. Opslag
Ook aanvullende lasten en kosten zoals onder andere werkgeverspremies en werknemersbijdragen
aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag worden gecompenseerd. Bij NOW-2 bedroeg
deze opslag een forfaitair percentage van 40%. Om de komende periode zoveel mogelijk
werkgelegenheid te behouden laat het kabinet ook de komende periode dit percentage
staan op 40%, zodat werkgevers naast de looninkomsten uit de subsidie ook ruimte hebben
om aanvullende kosten om het bedrijf en daarmee werkgelegenheid in stand te houden.
e. Bovengrens loon
Met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen zal
net als in de NOW-1 en 2 het subsidiebedrag ten aanzien van het loon een bovengrens
hebben. Als loon wordt voor de derde en vierde tranches van de NOW-3 maximaal twee
keer het geldende maximumdagloon per maand per individuele werknemer in aanmerking
genomen (omgerekend naar een driemaandsperiode). Dat komt – sinds 1 juli 2020 – neer
op € 9.691 per maand. Per 1 januari 2021 zal dit bedrag overigens weer geïndexeerd
worden. Daarbij gaat het over het loon over het aangiftetijdvak waarover het voorschot
wordt vastgesteld. Loon boven het bedrag van € 9.691 per maand komt niet voor subsidie
in aanmerking.
Voor de vijfde tranche van de NOW-3 zal de bovengrens van het loon worden verlaagd
naar maximaal één keer het dagloon omgerekend naar een maand: € 4.845. Daarmee komt
deze grens in de laatste tranche van de NOW-3 op het niveau te liggen van de grens
die in reguliere sociale zekerheid wordt gehanteerd. Deze aanpassing in de vijfde
tranche van de NOW-3 is van belang om – vanuit de situatie waarin de NOW een antwoord
was op uitzonderlijke omstandigheden – de beweging te maken naar een regeling die
qua parameters zoveel mogelijk in lijn is met de reguliere sociale zekerheid.
f. Loonsom
Voor de bepaling van de loonsom geldt dat de voorschotten van alle drie de tranches
zullen worden gebaseerd op de loonsom van juni 2020. Hiervoor is gekozen omdat juni
de meest representatieve maand is waarbij de loongegevens waren vastgesteld in de
polisadministratie van het UWV, nog voor de bekendmaking van het steun- en herstelpakket,
wat risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. Voor recentere tijdvakken
zijn er nog geen loongegevens beschikbaar in de polisadministratie.
Er is bewust gekozen om voor alle drie de tranches dezelfde referentiemaand te hanteren.
Dit heeft te maken met de loonsomvrijstellingen. Als er voor elke tranche een meer
recente maand wordt gebruikt, lopen de loonsomvrijstellingen sneller op dan wanneer
er telkens dezelfde maand wordt gebruikt, althans wanneer er van die vrijstellingen
gebruik gemaakt zou worden door een werkgever. Als er drie verschillende referentiemaanden
zouden zijn, en een werkgever benut elke tranche de volledige mogelijkheid om zijn
loonsom te laten dalen, zal de werkgever met de huidige vergoedingspercentages forser
gecompenseerd worden dan het behoud van werkgelegenheid rechtvaardigt. Daarbovenop
komt dat de referentiemaand idealiter al is vastgesteld in de polisadministratie van
het UWV alvorens bekend is gemaakt op welke maand de subsidie in beginsel wordt gebaseerd,
om misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen. Voor tranche vier
en vijf is dat nog niet mogelijk. Gelet op de zekerheid en rust die het kabinet wil
bieden aan werkgevers voor de komende periode is daarom gekozen om de referentiemaand
vast te stellen op juni 2020.
Deze loonsom wordt gebruikt bij de subsidieverlening (bevoorschotting). Indien de
loonsom van juni 2020 niet gevuld is wordt uitgegaan van de loonsom van april 2020.
Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt de loonsom (zoals gebruikt bij
de bevoorschotting) vergeleken met de loonsom van de driemaandsperiode 1 oktober 2020
tot en met 31 december 2020, 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 en/of 1 april
tot en met 30 juni 2021 waarover subsidie wordt ontvangen. Sommige werkgevers doen
geen loonaangifte per maand, maar per vier weken. In dat geval wordt het loon over
vier weken omgerekend naar het loon over een maand door het te verhogen met 8,33%.
Als benadering van de loonsom in juni 2020 wordt dan de loonsom van het zevende tijdvak
van 2020 genomen (15 juni t/m 12 juli 2020). Voor de driemaandsperiode waarover subsidie
wordt ontvangen wordt, afhankelijk van het tijdvak, gekeken naar het elfde tot en
met het dertiende tijdvak van 2020 (5 oktober t/m 31 december 2020), het eerste tot
en met het derde tijdvak van 2021 (1 januari t/m 28 maart 2021) of het vierde tot
en met het zesde tijdvak van 2021 (29 maart t/m 20 juni 2021).
De loonsom kan in de subsidieperiode lager uitvallen dan in de referentieperiode,
omdat werknemers intussen niet meer in dienst zijn, niet meer zijn opgeroepen en daarom
geen loondoorbetaling hebben of door een vrijwillig loonoffer. Zoals hierboven uiteengezet
is, wordt het in de NOW-3 mogelijk gemaakt om de loonsom tot een bepaald percentage
te kunnen laten dalen, zonder dat dit van invloed is op de subsidie. Een bedrijf dat
langdurig omzetverlies draait, moet namelijk de kans krijgen om zijn bedrijfsvoering
hierop aan te passen. Het vrijstellingspercentage van de loonsom loopt op van 10%
in de derde tranche, naar 15% in de vierde tranche tot 20% in de vijfde tranche. Dit
betekent bijvoorbeeld dat als de loonsom van oktober tot en met december 2020 (de
derde tranche) ten opzichte van driemaal de loonsom van juni 2020 is gedaald met maximaal
10%, dit geen effect heeft op de hoogte van de subsidie. Als de loonsom meer dan 10%
is gedaald, wordt de subsidie lager vastgesteld op het teveel gedaalde deel.3 Dit betekent dat als de loonsom in de derde tranche is gedaald met 20%, de loonsom
met 10 procentpunt teveel is gedaald en dat de subsidie over die 10 procentpunt lager
wordt vastgesteld en niet over de 20%.
Bij een meer dan de toegestane loonsomvrijstelling ten opzichte van de referentieperiode
krijgt de werkgever voor elke euro teveel gedaalde loonsom resp. 80, 70 of 60 cent
minder subsidie, afhankelijk van de betreffende tranche; er vindt dus geen correctie
plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever
met X% omzetverlies ook voor diezelfde X% van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Deze
wijze van subsidievermindering sluit aan bij de inzet van het kabinet om werkgelegenheid
zoveel mogelijk te behouden, maar tegelijkertijd ruimte te bieden aan werkgevers om
hun bedrijfsvoering aan te kunnen passen aan de nieuwe economische werkelijkheid.
Ook in de NOW-3 wordt, net als eerder in de NOW-2, geen aparte regeling opgenomen
voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode
dan in de referentieperiode, zoals nieuw gestarte bedrijven en bedrijven die door
overname zijn gegroeid. Enerzijds is dat vanwege het robuuste karakter van de NOW,
die eenvoudig uit te voeren moet zijn omdat de regeling erop gericht blijft voor zoveel
mogelijk werkgevers zo snel mogelijk ondersteuning te kunnen bieden. Daarnaast geldt
dat werkgevers ten opzichte van de NOW-1 beter zicht hebben op de risico’s vanwege
corona. Hoewel er bedrijven zijn die weinig invloed hebben op het benodigde personeel
per seizoen (appels oogsten kan niet op elk moment in het jaar), geeft – nu seizoensbedrijven
voor de uitvoering niet af te bakenen zijn van andere bedrijven – een regeling voor
seizoensarbeid een onwenselijke prikkel voor overige ondernemers om in deze tijd activiteiten
te ondernemen die gericht zijn op uitbreiding van het personeelsbestand. De NOW-3
is er niet op gericht deze risico’s vooraf af te dekken.
g. Aanvraag, voorschotverlening en vaststelling subsidie
Het beoogde tijdvak waarbinnen aanvragen gedaan kunnen worden voor de derde tranche
van de NOW-3 is 16 november tot en met 13 december 2020. Het beoogde aanvraagtijdvak
voor de vierde tranche is 15 februari tot en met 14 maart 2021. Voor de vijfde tranche
is het beoogde aanvraagtijdvak 17 mei tot en met 13 juni 2021.
Aanvragen kunnen alleen worden ingediend via het daarvoor ontworpen formulier dat
via www.uwv.nl beschikbaar wordt gesteld. Zodra positief op de aanvraag is beslist zal de subsidie
verleend worden en een voorschot verstrekt worden tot 80% van de verleende subsidie,
zoals deze wordt berekend op basis van de bij de aanvraag geleverde gegevens over
de verwachte omzetdaling en de loonsom over de maand juni 2020. Er geldt een beslistermijn
van 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. In de praktijk wordt ernaar gestreefd
om de betaling van het eerste voorschot binnen 2 à 4 weken na ontvangst van de volledige
aanvraag te realiseren.
Vanwege de noodsituatie waarin bedrijven en instellingen zijn komen te verkeren en
de gewenste snelheid waarmee de regeling wordt uitgevoerd, wordt ook in de NOW-3 gewerkt
met een voorschot van een subsidie over de loonsom. Bevoorschotting zal zo snel mogelijk
na de aanvraag plaatsvinden, zodat er aansluiting is met de bevoorschotting uit de
NOW-2. In afwijking van de methodiek uit de NOW-2 waarin sprake was van bevoorschotting
in twee termijnen, vindt de bevoorschotting in de NOW-3 in beginsel plaats in drie
termijnen.
In beginsel vraagt de werkgever binnen 24 weken na 1 september 2021 de vaststelling
van de subsidie per tranche van de NOW-3 aan met een daarvoor ontworpen formulier.
De werkgever kan gedurende dit tijdvak voor de verschillende tranches afzonderlijk
een aanvraag om vaststelling doen. Deze formulieren zijn beschikbaar op www.uwv.nl. Er kan om vaststelling worden verzocht vanaf 1 september 2021. Vervolgens zal op
basis van door de werkgever aan te leveren definitieve gegevens over de omzetdaling
vastgesteld worden hoe groot de daadwerkelijke omzetdaling is geweest en of aan alle
aan de werkgever opgelegde verplichtingen in het kader van de NOW is voldaan. Een
aantal werkgevers dient daarbij een accountantsverklaring te overleggen. Dit betreft
ondernemingen die per tranche ten minste € 125.000 subsidie ontvangen of een voorschot
van € 100.000. Indien voor een bepaalde tranche een accountantsverklaring nodig is,
heeft de werkgever meer tijd om een aanvraag tot vaststelling in te dienen (38 weken).
Binnen 52 weken na ontvangst van deze aanvraag wordt de definitieve subsidie vastgesteld.
Bij de afrekening kan sprake zijn van terugvordering of nabetaling. In de praktijk
zal de vaststelling eerder plaatsvinden. De mogelijkheid van een langere periode is
echter nodig, bijvoorbeeld voor het geval er aanleiding is voor nader onderzoek.
4. Verplichtingen voor de werkgever
Aan de werkgever die op grond van de regeling subsidie ontvangt wordt een aantal verplichtingen
opgelegd. Deze verplichtingen zijn enerzijds gericht op het verzekeren van een doelmatige
en doelgerichte besteding van de subsidie. Dit betreft bijvoorbeeld de verplichting
tot het voeren van een controleerbare administratie en de verplichting om melding
te doen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het toekennen van de subsidie
of de hoogte daarvan. Deze meer algemene verplichtingen zijn ongewijzigd gebleven
ten opzichte van NOW-1 en NOW-2. Anderzijds zijn er verplichtingen die meer specifiek
gericht zijn op het bereiken van het doel van de regelingen die ten opzichte van NOW-1
en NOW-2 zijn aangepast.
a. Dividend, bonus en inkoop eigen aandelen
Uitgangspunt, ook in de NOW-3 is dat van bedrijven die een beroep doen op overheidssteun
in het kader van de NOW verwacht mag worden dat zij alles in het werk stellen om hun
financiële positie te versterken om de werkgelegenheid in hun bedrijf veilig te stellen
en voor toekomst een buffer op te bouwen. Dit leidt ook tot een doelmatige besteding
van overheidsmiddelen. Het mag niet zo zijn dat de financiële verlichting die de NOW
biedt direct of indirect benut wordt om dividend of bonussen uit te keren of eigen
aandelen in te kopen, waarmee kapitaal aan de onderneming (of de groep) onttrokken
wordt. Binnen de NOW-2 is door opname van die eis eerder invulling gegeven aan de
motie Jetten c.s.4 Dit in aanvulling op de meer specifieke eis ten aanzien van dividend of bonussen
die in de NOW-1 was opgenomen voor aanvragen op werkmaatschappijniveau. In de NOW-3
richt het verbod op het uitkeren van dividend of bonussen dan wel eigen aandelen in
te kopen zich deels op het uitkeren van dividend of bonussen c.q. inkopen van eigen
aandelen over het jaar 2020 (in tranche 3) en deels over het uitkeren en inkopen daarvan
over het jaar 2021 (in tranches 4 en 5). In de regel wordt over dergelijke uitkering
dan wel het inkopen voor het jaar 2020 beslist in de jaarvergadering van 2021. Gaat
het om uitkering van dividend of bonussen over 2021 dan wordt daar doorgaans over
beslist in de jaarvergadering van 2022. In de regeling is zodoende opgenomen dat het
verbod in tranche 3 geldt over het jaar 2020. Over het jaar 2020 mag derhalve geen
dividend worden uitgekeerd als NOW ontvangen is in tranche 3. Voor tranches 4 en 5
geldt dat het verbod geldt over 2021.
Ongeacht of bedrijven al eerder subsidie verstrekt hebben gekregen op grond van de
NOW, wanneer een bedrijf een aanvraag indient voor een tranche van de NOW-3 dient
dat bedrijf zich aan bovengenoemde verplichtingen te houden. Alle dividend- en winstuitkeringen
aan aandeelhouders en derden mogen in dat geval niet plaatsvinden. Dit betekent ook
dat dividenduitkeringen aan aandeelhouders als de Staat, overheden, of de natuurlijke
personen achter de onderneming geen dividend- of winstuitkeringen mogen ontvangen.
Overigens ziet de bovenbeschreven voorwaarde (verbod) niet op dividend, bonussen en
aandelen over 2019 (voor tranche 3) die pas in 2020 tot uitbetaling zullen leiden
aangezien de beslissingen daarover al genomen zijn.
Voor het voldoen aan de voorwaarde rondom dividend en bonussen is het niet relevant
of er sprake is van een Nederlandse onderneming of van een internationale onderneming.
Indien een werkgever subsidie aanvraagt, dient hij zich aan de aan de subsidie verbonden
verplichtingen te houden.
De verplichting om geen bonussen te verstrekken zal, net als eerder in de NOW-2, beperkt
worden tot de bonussen en winstdelingen die worden uitgekeerd aan het bestuur en de
directie. Het begrip bestuur, directie (of management) dient breed te worden opgevat.
De registratie in de Kamer van Koophandel is hierbij niet doorslaggevend, ook niet
of de betrokken personen beslissend of tekeningsbevoegd zijn. Bestuursleden, directieleden
of leden van het management die het beleid bepalen behoren tot het bestuur, directie
of management en vallen daarmee onder deze bepaling. De interne naam die hieraan wordt
gegeven is niet relevant. Onder deze bepaling valt ook degene die tijdelijk zitting
heeft in het bestuur, de directie, of het management. Het strekt zich niet uit tot
het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk variabel beloond
wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders en andere directieleden dat
zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling,
vanwege het verbod om bonussen uit te keren.
Een rechtspersoon mag dus ook geen dividend uitkeren aan aandeelhouders binnen het
concern, en geen bonussen uitkeren aan de directie of het management van het concern.
Dit ziet slechts op de rechtspersoon. De overige rechtspersonen van het concern, mits
zij niet zelf ook aanvragen en er geen aanvraag op niveau van de werkmaatschappij
wordt gedaan, mogen dit nog wel.
De verplichting tot het niet uitkeren van dividend of winst, bonussen of eigen aandelen
inkopen moet proportioneel en controleerbaar zijn. Daarom geldt, net als in de NOW-2,
deze verplichting alleen indien de werkgever, of het concern gezamenlijk een subsidievoorschot
van € 100.000 of meer ontvangt of de subsidie op € 125.000 of meer wordt vastgesteld.
Deze grenzen gelden ook als grens voor de accountantsverklaring.
Indien er bedrijven gebruik willen maken van de bijzondere regeling voor werkmaatschappijen
geldt, net als in de NOW-1 en 2, een uitgebreidere verplichting. In dat geval geldt
deze verplichting ook voor het concern, de groep of de moedermaatschappij. Daarom
dient de werkgever in dat geval te verklaren dat ook het groepshoofd of de moedermaatschappij
zich aan deze verplichtingen houdt en zich ervan te vergewissen dat de groep zich
hier daadwerkelijk aan committeert voorafgaand aan de aanvraag van de werkgever. Net
als in de NOW-1 en 2 is het voor bovengenoemd verbod niet relevant of het gaat om
een Nederlandse onderneming of groep of internationale onderneming of groep. De reden
achter deze bredere reikwijdte is dat het concern/moeder hier een beroep doet op bijzondere
solidariteit van de overheid, terwijl het concern geen 20% omzetdaling heeft en dus
anders niet in aanmerking komt voor de NOW-subsidie. Daarom geldt hier de verplichting
om geen dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen breder. Ook
geldt bij deze aanvraag geen grens van een minimale subsidie.
Voor bedrijven met een gebroken boekjaar (een boekjaar die niet op een kalenderjaar
valt als bedoeld in artikel 10a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) kan de dividendverplichting
over 2020 niet goed uitpakken. Conform de regeling in de NOW-2 wordt geregeld dat
indien bedrijven een gebroken boekjaar hanteren, de verplichting om o.a. geen dividend
uit te keren geldt voor het boekjaar waarin de loonperioden van de tranche die wordt
aangevraagd valt. Indien er twee boekjaren in die periode vallen, geldt de verplichting
voor beide boekjaren. Indien een concern of moeder-dochter ook een gebroken boekjaar
hanteert, geldt dezelfde afwijking voor het concern of de moeder-dochter.
b. Inspanningsverplichting scholing
Een verplichting die hetzelfde is gebleven als in NOW-2 is gericht op het voorkomen
van werkloosheid en betreft de verplichting voor de werkgever om zijn werknemers te
stimuleren een ontwikkeladvies aan te vragen of deel te nemen aan scholing. De fundamentele
veranderingen die de samenleving en de economie ondergaan vragen om andere bedrijfsmodellen
met een andere inzet van mensen en middelen. Veel werknemers werken op dit moment
minder uren of zelfs niet en moeten zich voorbereiden op een andere manier van werken
of zelfs ander werk. Het is wenselijk dat zij de kans krijgen zich hierop voor te
bereiden door zich tijdig te heroriënteren bijvoorbeeld door een ontwikkeladvies aan
te vragen of zich bij te scholen voor behoud van werk. Werkgevers kunnen de aandacht
hiervoor inpassen in het bestaande scholingsbeleid in hun onderneming of bespreken
met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.
Daarnaast kunnen zij – mede in het kader van goed werkgeverschap – wijzen op het belang
van een scholing en ontwikkeling tijdens individuele personeelsgesprekken. Voorts
kunnen zij hun werknemers stimuleren door vrijvallende arbeidstijd beschikbaar te
stellen en middelen te verschaffen via bijvoorbeeld O&O-fondsen. Werkgevers dienen
bij de aanvraag van NOW-3 subsidie te verklaren aan deze inspanningsverplichting te
zullen voldoen. De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW, de inspanningsverplichting
is dat – als flankerend beleid – wel. Het kabinet heeft tegelijkertijd met NOW-2 ook
ondersteuning mogelijk gemaakt voor ontwikkeling en scholing door middel van het crisispakket
Nederland Leert Door.5 In het steun- en herstelpakket, waarin ook de NOW-3 is opgenomen, is opnieuw voorzien
in flankerend beleid voor onder meer leven lang ontwikkelen. Daarmee komen nieuwe
middelen beschikbaar die onder meer ingezet zullen worden ter verlenging van NL Leert
Door. Zo kunnen ook in 2021 mensen kosteloos ontwikkeladvies en scholing aanvragen.
Vanaf 2022 treedt de STAP regeling in werking, waarmee structurele middelen beschikbaar
komen voor individuele aanvragen voor scholing. Voornemen is ook ontwikkeladviezen
via STAP beschikbaar te stellen voor degenen die meer ondersteuning nodig hebben.
c. Inspanningsverplichting begeleiding van werk-naar-werk
De verandering in de NOW-3 ten opzichte van de NOW-2 ten aanzien van de mogelijkheid
die het kabinet geeft aan bedrijven om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe
economische realiteit, kan tot gevolg hebben dat werknemers eerder met baanverlies
te maken zullen krijgen. Het ruimte bieden voor herstructurering is een logisch gevolg
van de impact van de coronacrisis op de economie, maar zorgt voor individuele werknemers
wel voor onzekerheid. Het is daarom van belang om in te zetten op een zo goed mogelijke
begeleiding van de werknemer die met ontslag bedreigd wordt naar een nieuwe baan.
Met dat doel is een omvangrijk sociaal pakket ontwikkeld, met veel maatregelen op
het gebied van begeleiding van werk naar werk.
Werkgevers spelen een belangrijke rol in de van werk naar werk begeleiding van werknemers.
Het is daarom passend dat bij een omvangrijke steunmaatregel als de NOW een inspanning
gevraagd wordt van werkgevers om zich actief in te zetten voor dergelijke begeleiding
van de werknemers die (naar verwachting) hun baan zullen kwijtraken. Daarom zijn werkgevers,
die gebruik willen maken van de NOW-subsidie, verplicht om zich in te zetten om werknemers
van wie het dienstverband eindigt, of als het voornemen bestaat om dienstverbanden
met werknemers te eindigen, te begeleiden naar een andere baan. Deze algemene inspanningsverplichting
is daarmee niet alleen bedoeld voor werknemers voor wie de werkgever bedrijfseconomisch
ontslag aanvraagt, maar voor alle mogelijkheden waarop de arbeidsovereenkomst kan
eindigen, behalve in geval van pensionering van de werknemer. Zij geldt dus ook voor
de werknemers van wie het dienstverband niet wordt voortgezet na het aflopen van een
tijdelijk contract of voor werknemers met wie overeenstemming wordt bereikt over beëindiging
met wederzijds goedvinden. Het is van belang dat zo vroeg mogelijk wordt ingezet op
het begeleiden van werknemers naar andere arbeid. Dit betekent dat de inspanningsverplichting
reeds geldt als tijdens de subsidieperiode het voornemen bestaat de arbeidsovereenkomst
te beëindigen of niet voort te zetten, en niet alleen als de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk
tijdens de looptijd van de betreffende tranche eindigt. De werkgever kan bij de invulling
van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het sociaal
pakket biedt. Ook kan de werkgever samen met werknemers of werknemersorganisaties
bezien wat mogelijk is op het gebied van begeleiding naar een andere baan.
d. Korting op de subsidie
Naast de algemene inspanningsverplichting voor werkgevers om zich in te spannen voor
de begeleiding van met ontslag bedreigde werknemers naar ander werk, wordt voor werkgevers
die tijdens het tijdvak waarvoor zij subsidie hebben aangevraagd voor een of meerdere
werknemers een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen indienen bij UWV, in
de subsidieregeling verplicht gesteld dat zij contact opnemen met de UWV telefoon
NOW. Als een werkgever niet aan deze verplichting voldoet, wordt de subsidie met 5%
verlaagd. Uitgangspunt daarbij is dat in die gevallen dat van een werkgever, die gebruik
maakt van deze subsidieregeling en aantoonbaar stappen zet om werknemers te ontslaan,
kan worden verwacht dat hij de mogelijkheden gebruikt die het sociaal pakket biedt
om de betreffende werknemer of werknemers zo goed mogelijk naar nieuw werk te begeleiden.
Op grond van deze regeling wordt van de werkgever minimaal verwacht dat hij contact
legt met UWV voor ondersteuning bij het vormgeven van de van werk naar werk begeleiding
via de UWV telefoon NOW. De werkgever zal in het gesprek met UWV in den brede gevraagd
worden of hij ondersteuning kan gebruiken bij van werk naar werk beleid. Daarbij is
de verwachting dat de werkgever in overleg met betrokken partijen kijkt welke aanpak
voor alle mogelijk betrokken werknemers het meest passend is.
Bij de vaststelling van de subsidie controleert UWV of de werkgever gedurende het
subsidietijdvak een aanvraag voor bedrijfseconomisch ontslag heeft ingediend en of
de werkgever contact met UWV heeft opgenomen via de UWV telefoon NOW. Als wordt vastgesteld
dat een werkgever bedrijfseconomisch ontslag heeft aangevraagd, maar geen contact
heeft gehad met UWV over van werk naar werk begeleiding, zal de subsidie met 5% gekort
worden.
Deze controle vindt plaats op loonheffingennummer per subsidietijdvak. Dat betekent
dat binnen ieder loonheffingennummer waarvoor subsidie is aangevraagd binnen het subsidietijdvak
van een tranche, en waarvoor een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden wordt
gedaan, via de UWV telefoon NOW contact moet worden opgenomen. Als voor meerdere werknemers
binnen één loonheffingennummer gedurende dezelfde tranche toestemming voor ontslag
op bedrijfseconomische gronden wordt aangevraagd, is het voldoende als de werkgever
één keer contact opneemt met UWV. Als een werkgever voor werknemers binnen meerdere
loonheffingennummers ontslag aanvraagt binnen één tranche, zal hij voor al deze loonheffingennummers
contact moeten opnemen met UWV. Als een werkgever verspreid over meerdere tranches
ontslag aanvraagt voor werknemers en ook over meerdere tranches subsidie aanvraagt,
zal hij tijdens het subsidietijdvak van ieder van die tranches contact moeten opnemen
met UWV. De korting van 5% vindt eveneens per subsidietijdvak plaats over het bedrag
aan subsidie dat voor dat subsidietijdvak geldt. Er is niet gekozen voor een benadering
waarbij per werknemer contact gezocht moet worden met UWV. Doorgaans zal een werkgever
een beslissing tot herstructurering namelijk in één keer nemen. Bovendien is alleen
een check op het niveau van loonheffingnummers handhaafbaar voor UWV.
Het staat werkgevers uiteraard vrij om naast het contact met UWV zelf of met werknemersorganisaties
een van werk naar werk traject op te zetten. Ook als een werkgever zelf van werk naar
werk begeleiding vorm heeft gegeven, en hij dient een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische
omstandigheden in, zal hij contact moeten leggen met UWV als hij een korting op de
NOW-subsidie wil voorkomen. Het is niet mogelijk om maatwerk te leveren op dit gebied,
en werkgevers met een eigen van werk naar werk traject uit te zonderen van deze verplichting.
e. Overig
De werkgever is verplicht om de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging
of bij ontbreken daarvan de werknemers te informeren over de subsidieverlening. Met
deze informatieplicht is het voor de werknemers duidelijk dat de werkgever een tegemoetkoming
ontvangt om de lonen te kunnen doorbetalen. Ook in het kader van de inspanningsverplichting
scholing is het van belang dat de werknemers ervan op de hoogte zijn en kunnen bewaken
en bevorderen dat deze inspanningsverplichting in de praktijk vorm krijgt. Zij kunnen
de werkgever hierop aanspreken en werknemers wijzen op het belang van scholing en
stimuleren om deel te nemen aan de scholingsmogelijkheden die aangeboden worden of
als individuele werknemer daartoe zelf het initiatief nemen.
5. Staatssteun en internationale aspecten
De NOW is geen steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie. De NOW is een generieke en tijdelijke subsidieregeling
voor alle werkgevers (ondernemingen) die in hun omzet getroffen zijn door de gevolgen
van het COVID-19-virus of andere buitengewone omstandigheden en die voldoen aan de
in de regeling gestelde voorwaarden. De NOW is erop gericht loondoorbetaling te garanderen
door de vergoeding van (een deel van) de loonsom met toepassing van een subsidie van
de overheid te vergoeden. Met de steun kan ontslag worden voorkomen en kunnen werkgevers
menskracht, ervaring en kennis behouden voor hun onderneming. De NOW komt dus uiteindelijk
de werknemers ten goede. De NOW levert de ene onderneming geen economisch voordeel
op ten opzichte van de andere welke onverenigbaar is met de interne markt.
De verplichting dat geen dividend mag worden uitgekeerd over 2020 en/of 2021 is geen
beperking van het vrij verkeer van kapitaal. Er ligt namelijk geen algemeen dividendverbod,
maar een onderneming of concern, die bij de Nederlandse staat loonsubsidie aanvraagt,
dient zich ervan te vergewissen dat het dan over 2020 en/of 2021 geen dividend mag
uitkeren. Het staat een onderneming of concern vrij dit alsnog te doen, maar dan dient
de subsidie te worden terugbetaald. Daarom is er geen sprake van een beperking van
het vrij verkeer van kapitaal, het is immers de eigen keuze van de onderneming.
Daarbij is het ook zo dat de voorwaarde gerechtvaardigd en proportioneel is. Een maatregel
die afwijkt van de referentieregeling (a priori selectiviteit) is steeds niet-selectief
indien deze is gerechtvaardigd door de aard of de opzet van die regeling. Dit is het
geval wanneer een maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginselen van de referentieregeling
voortvloeit of resulteert uit inherente mechanismen die noodzakelijk zijn voor het
functioneren en de doeltreffendheid van de regeling. Het is gerechtvaardigd, omdat
deze verplichting ervoor zorgt dat het geld in het concern blijft en dus gebruikt
kan worden om een buffer op te bouwen en overheidssteun in de toekomst te voorkomen.
Dat lijkt ook een van de redenen dat de Europese Commissie in haar aanbeveling voor
herkapitalisatie deze voorwaarde adviseert voor individuele ondernemingen.6 Tevens is de beperking proportioneel, aangezien de beperking alleen ziet op dividend/bonussen
en aandelen over 2020 en/of 2021, het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, en
niet meer.
Er is niet voor gekozen om dit te beperken tot puur Nederlandse concerns of ondernemingen.
Juist deze beperking zou een onderscheid naar vestigingsplaats inhouden. Daarnaast
zou een uitzondering voor buitenlandse moeders of groepshoofden ertoe leiden dat buitenlandse
concerns hiermee in een voordeligere positie komen dan geheel Nederlandse concerns.
Dat is onwenselijk. Daarnaast is de hoofdreden voor deze voorwaarde het versterken
van de cashpositie. Deze redenering gaat zowel op voor Nederlandse als voor buitenlandse
concerns op.
6. Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
De snelheid waarmee de noodmaatregelen NOW-1, 2 en 3 tot stand zijn gekomen, brengt
met zich dat mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en de regeling NOW-3 onvoorziene
consequenties kan hebben, die achteraf niet gerepareerd kunnen worden. De NOW kent
mede vanwege deze totstandkomingsgeschiedenis risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik. Er is sprake van gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik bij elke
regeling waarbij er afhankelijkheid is van (door derden geleverde) gegevens bij de
beoordeling van de aanvraag. Voor zover mogelijk worden deze risico’s geadresseerd
met beheersmaatregelen, maar het is realistisch te verwachten dat er onvolkomenheden
in de aanpak van deze risico’s zullen zijn en deze risico’s kunnen niet helemaal voorkomen
worden. Vanwege het grote maatschappelijke belang van de NOW voor behoud van bedrijvigheid
en banen, worden deze onvolkomenheden geaccepteerd.
Uitgangspunt bij de beheersmaatregelen is dat de werkgever verantwoordelijk is voor
de juistheid van alle informatie die hij aanlevert. Hij legt verantwoording af over
de wijze waarop hij aan de voorwaarden uit de regeling voldoet. Dit uitgangspunt komt
tot uiting in het vereiste dat de werkgever met betrekking tot de omzet en de loonsom
een zodanig controleerbare administratie beheert, dat achteraf gecontroleerd kan worden
of een subsidie terecht is verstrekt. De werkgever verleent desgevraagd inzage in
deze administratie. Ook heeft de werkgever de verplichting onverwijld melding te doen
indien duidelijk is dat hij niet langer aan de vereisten voor subsidieverlening voldoet,
bijvoorbeeld als de omzetvermindering zich toch (vrijwel) niet voordoet. De werkgever
bevestigt dat hij de aanvraag naar waarheid invult en geen misbruik of oneigenlijk
gebruik maakt van subsidiegelden. De werkgever bevestigt ook dat hij zich ervan bewust
dat verder onderzoek gedaan kan worden in geval van (vermoeden van) misbruik van de
regeling.
UWV heeft op grond van artikel 54 Wet SUWI de bevoegdheid om gegevens en inlichtingen
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken op te vragen bij de Belastingdienst.
Daarnaast worden gegevens over de loonsom van de werkgever gebaseerd op de Polisadministratie
van UWV. Voor de verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens, wordt gebruik
gemaakt van gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en UWV. Deze gegevensuitwisseling
is essentieel om te voorkomen dat willekeurige rechts- of natuurlijke personen zich
kunnen voordoen als een grote werkgever en vervolgens zelf grote bedragen kunnen incasseren.
Deze gegevenslevering beperkt dit risico substantieel en wordt daarom proportioneel
geacht. Bovendien wordt hiermee de administratieve last van aanvragers beperkt, nu
zo min mogelijk bewijsmiddelen voor het rekeningnummer aangedragen hoeven te worden.
Daarmee wordt voldaan aan het beginsel van subsidiariteit.
Voorts worden data-analyses uitgevoerd, bijvoorbeeld op onverwachte verschuivingen
tussen personeel binnen het concern, loonheffingennummers of andere mogelijke varianten.
Naar aanleiding van onverwachte verschuivingen kan een verklaring worden opgevraagd
bij de subsidieontvanger of kunnen nadere controles worden uitgevoerd. Bij definitieve
vaststelling van de subsidie wordt gebruik gemaakt van een verklaring van een accountant
of een verklaring van een deskundige derde, behalve indien het subsidiebedrag onder
de grenswaarde valt waarvoor die verplichtingen gelden. Ook worden op alle ontvangen
aanvragen en verantwoordingen risicogericht controles uitgevoerd.
UWV kan de betaling van het voorschot weigeren, wijzigen, intrekken of op schorten
indien sprake is van een ernstig vermoeden dat niet aan de subsidievoorwaarden wordt
voldaan. UWV kan daarnaast een reeds verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
De grondslag hiervoor is opgenomen in de regeling. Indien tijdens of bij het vaststellen
van de subsidie sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dan heeft
UWV de mogelijkheid om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan
vervolgens een strafrechtelijk onderzoek instellen en overgaan tot strafrechtelijke
vervolging. Op grond van informatie van UWV en/of op grond van signalen en meldingen
kan de Inspectie SZW onder gezag van het OM een opsporingsonderzoek instellen. Daarnaast
heeft de Inspectie SZW een digitaal meldformulier op de website geplaatst voor meldingen
van fraude met corona-gerelateerde subsidies en regelingen. De banken zijn gestimuleerd
om ongebruikelijke transacties in relatie tot de NOW-subsidies te melden. Verdachte
transacties worden door de FIU, de Inspectie SZW en de FIOD worden geanalyseerd.
7. Financiering
Via de vierde Incidentele suppletoire begroting is de begrotingsstaat van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewijzigd.7 Daarbij is een bedrag van € 5,3 miljard toegevoegd aan de uitgaven van artikel 1
van de begroting (artikel Arbeidsmarkt). Dit bedrag van € 5,3 miljard is bedoeld voor
de subsidie-uitgaven van deze regeling.
De verwachte subsidie-uitgaven van de NOW-3 bedragen € 5,3 miljard over een periode
van 9 maanden (3 tranches van 3 maanden). De regeling wordt voor 80% bevoorschot aan
werkgevers, waardoor op een later moment nog sprake is van afrekeningen. Doordat de
regeling qua voorwaarden aangepast is en werkgevers prikkelt om zich aan te passen
aan de nieuwe economische werkelijkheid, zal het beroep op en de uitgaven aan de regeling
in de derde periode naar verwachting lager zijn dan bij de NOW-1 en NOW-2. Ook binnen
de periode waarin de NOW-3 opengesteld is, nemen de uitgaven naar verwachting af.
Dit hangt samen met de opzet van de regeling. Vanaf de vierde tranche wordt de regeling
bijvoorbeeld alleen toegankelijk voor bedrijven die ten minste 30% omzetverlies hebben.
Daarnaast dalen vergoedingspercentages verder en wordt het maximum loonbedrag dat
per werknemer voor subsidiering in aanmerking komt in de vijfde tranche verlaagd naar
maximaal één keer het dagloon. De raming is echter onzeker door het verloop van de
coronapandemie en daarbij behorende economische onzekerheden.
Om ervoor te zorgen dat UWV de subsidie kan uitbetalen, en de subsidieregeling kan
uitvoeren is in de regeling ook een artikel over de financiering opgenomen. Het gaat
dan om de manier waarop het geld van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid naar UWV wordt geboekt. Daarvoor is zo veel mogelijk aangesloten
bij bestaande financiering van door UWV uit te voeren taken. In de praktijk betekent
dit dat UWV een periodiek voorschot krijgt op basis van de geraamde uitgaven. Dit
voorschot wordt uitbetaald op de rekening die UWV bij ’s Rijks schatkist aanhoudt.
De middelen verlaten daardoor pas de schatkist op het moment dat UWV een subsidievoorschot
uitbetaalt. Na afloop van het jaar wordt in het UWV jaarverslag verantwoording afgelegd
over de lasten en baten van de regeling. Uiteraard wordt deze informatie ook opgenomen
in de begroting en het jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
8. Uitvoeringskosten
Voor de uitvoeringskosten is een aanvullend bedrag van € 117 miljoen gereserveerd
ten behoeve van de uitvoering van deze regeling door UWV en SZW.
9. Administratieve lasten8
Voor het berekenen van de administratieve lasten per subsidieregeling wordt onderscheid
gemaakt tussen (administratieve) handelingen die samenhangen met:
-
– kennisnamekosten van degene die de subsidie aanvragen;
-
– het verkrijgen van een subsidie (aanvraag);
-
– de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten (bv. tussenrapportages);
-
– de (eind-)verantwoording over de gesubsidieerde activiteit.
Het aantal aanvragen voor NOW-1 bedraagt circa 140.000. Het aantal aanvragen voor
de NOW-2 bedraagt circa 65.000. Onderstaande berekening is gebaseerd op een aantal
van 50.000 aanvragers in de derde tranche, 40.000 in de vierde tranche en 35.000 aanvragers
in de vijfde tranche. Een totaal van 125.000 waarvan naar verwachting een aanzienlijk
deel zal overlappen omdat voor meerdere tranches wordt aangevraagd.
Voor kennisneming van de tijdelijke regeling werden in NOW-1 eenmalige administratieve
lasten gerekend van € 0,9 miljoen en voor de NOW-2 € 0,3 miljoen. De NOW-3 regeling
is zo eenvoudig mogelijk gehouden en overlapt grotendeels met de voorgaande NOW-regelingen.
Hoewel in ieder van de drie tranches een aantal variabele percentages van toepassing
zijn is de verwachting dat er onder de aanvragers van de tegemoetkomingen in de drie
tijdvakken veel overlap zal zitten en dat het aantal bedrijven dat voor het eerst
een beroep doet op de NOW zeer gering zal zijn. Voor kennisneming van de regeling
wordt in de NOW-3 eenmalige administratieve lasten gerekend van € 0,11 miljoen.
Voor de indiening van de aanvraag per tranche binnen de NOW-3 moet het omzetverlies
berekend worden. Dit is het verschil tussen de verwachte omzet in de driemaandsperiode
waarover men subsidie wil aanvragen en de omzet in het gehele jaar 2019, teruggerekend
naar een driemaandsperiode. Een aantal werkgevers zal deze bedragen snel uit hun geautomatiseerde
bedrijfsadministratie kunnen halen, voor andere bedrijven zal dit ingewikkelder zijn.
Wel heeft een deel van de bedrijven de berekening al gemaakt voor NOW-1, zodat zij
weten hoe dit in zijn werk gaat (N.B. Bij de NOW-2 was sprake van omzetverlies op
basis van een viermaandsperiode). Daarnaast wordt er, net als voor NOW-1 en 2, een
online rekenhulp voor het berekenen van de verwachte omzetdaling beschikbaar gesteld.
Bij een gemiddelde tijdsbesteding van 30 minuten voor deze berekening en het opstellen
en het indienen van de aanvraag en 20 minuten voor een tweede en derde aanvraag, komen
de administratieve lasten uit op € 2,5 miljoen voor alle bedrijven tezamen.
Er zijn geen tussenrapportages vereist tijdens de periode waarin subsidie wordt verstrekt.
De inspanningsverplichting om scholing te stimuleren een om werknemers te begeleiden
naar ander werk kunnen werkgevers inpassen in het bestaande scholings- en personeelsbeleid
of invullen via bestaand overleg met ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
dan wel in reguliere individuele gesprekken met werknemers. De extra kosten daarvan
zijn marginaal.
Voor de aanvraag van de definitieve vaststelling van de subsidie per tranche van de
NOW-3 dient de werkgever de gerealiseerde omzetdaling over de aanvraagperiode te berekenen.
Dit is een van de verplichtingen in het kader van de eindverantwoording. Voor deze
en de overige verplichtingen (zie artikel 24, tweede lid onderdeel a tot en met d
van de regeling) wordt gerekend met een gemiddelde tijdsbesteding van 1,5 uur. De
administratieve lasten voor alle bedrijven tezamen komen dan uit op € 10,1 miljoen.
Dit brengt het totaal aan geraamde administratieve lasten op € 12,7 mln. Dit is 0,24
% van het geraamde totaalbedrag dat aan subsidie zal worden verstrekt.
Van bedrijven wordt een accountantsverklaring verwacht indien zij een voorschot van
ten minste € 100.000 hebben ontvangen of als bij de aanvraag tot vaststelling blijkt
dat zij tenminste € 125.000 subsidie claimen. Bedrijven onder deze grens hebben een
verklaring van een derde deskundige nodig. Geen verklaring is nodig indien het voorschot
minder bedraagt dan € 20.000, tenzij de subsidie bij vaststelling wordt bepaald op
tenminste € 25.000. Een bedrijf moet per tranche bepalen of hij een derdenverklaring
of accountantsverklaring moet inleveren. De totale kosten van het laten opstellen
van deze verklaringen worden geraamd op circa € 176 miljoen (3,26% van het subsidiebedrag).
Per bedrijf zijn deze kosten sterk afhankelijk van de bedrijfssituatie en de voorbereidende
werkzaamheden van de ondernemingen zelf. Bij de kostenraming is rekening gehouden
met bedrijfsgrootte en subsidiebedrag. Naarmate het bedrijf groter is en het subsidiebedrag
hoger nemen de kosten van het laten opstellen van een verklaring toe. De kosten lopen
zeer uiteen, namelijk vanaf € 500 voor een bedrijf met minder dan 5 werknemers en
een subsidie van maximaal € 125.000 tot circa € 50.000 voor een bedrijf met ten minste
250 werknemers en een subsidie van ten minste € 5 miljoen (maximaal 1% van het subsidiebedrag).
Voor circa 112.000 bedrijven (90%) worden de kosten geraamd op gemiddeld € 650, voor
circa 9.000 bedrijven (7%) op gemiddeld € 4.500. De kosten worden ingeschat op € 10.000
of meer voor bijna 4.000 bedrijven (3%).
Artikelsgewijze toelichting
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid om subsidies te verstrekken.
Deze subsidieregeling is ook gebaseerd op artikel 32d, tweede lid, Wet SUWI, omdat
de regeling wordt uitgevoerd door het UWV. Door mandaatverlening wordt namelijk een
taak opgedragen aan het UWV (zie artikel 27).
In deze regeling is, met instemming van de Minister van Financiën, geen subsidieplafond
opgenomen. De regeling wijkt op enkele punten af van de aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
Ook hiervoor is instemming van de Minister van Financiën verkregen.
De Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid volgt
op de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(tweede tranche subsidieregeling). In de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek
van de tweede tranche subsidieregeling, met enkele inhoudelijke aanpassingen, zoals
reeds naar voren is gekomen in het algemene deel van de toelichting.
Artikel 1. Begripsbepaling
In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg
behoeven worden hieronder toegelicht.
Met de eerste tranche subsidieregeling is de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid bedoeld. Deze is opgevolgd door de Tweede tijdelijk
noodmaatregel voor overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. De Derde tijdelijke
noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid volgt de tweede tranche
subsidieregeling op.
De tranches zelf zijn ook gedefinieerd. Deze regeling omvat drie tranches, te weten
de derde tranche, vierde tranche en vijfde tranche. In de derde tranche kan subsidie
worden verkregen van maximaal 80% van de loonsom over de periode van 1 oktober 2020
tot en met 31 december 2020. In de vierde tranche kan subsidie worden verkregen van
maximaal 70% van de loonsom over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart
2021. In de vijfde tranche kan subsidie worden verkregen van maximaal 60% van de loonsom
over de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021.
Het begrip extra periode salaris wordt in artikel 16, 19 en 22 gebruikt. Een voorbeeld
van extra periode salaris is een recht op een dertiende maand. Het betreft hier niet
eenmalige bonussen of vakantietoeslagen.
In de regeling wordt op verschillende plekken de begrippen ‘loon’ en ‘loonsom’ gehanteerd.
Met het loon wordt gedoeld op het loon voor de sociale verzekeringen op grond van
artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: SV-loon), en wel
alleen voor zover het gaat om loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het SV-loon
is behoudens enkele uitzonderingen gelijk aan het loon overeenkomstig de Wet op de
loonbelasting 1964. Doordat met deze omschrijving loon uit vroegere dienstbetrekkingen
is uitgesloten, geldt dat uitkeringen – op een tweetal uitzondingen na – in principe
ook niet worden meegenomen in de berekening van de loonsom. De twee uitzonderingen
hierop zijn: Ziektewetuitkeringen en uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg,
in de eerste twee jaren. Deze uitkeringen worden namelijk in de eerste twee jaren
aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en vallen daarmee wel onder
het begrip ‘loon’. Ziektewetuitkeringen door eigenrisicodragers worden in technische
zin gezien als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, maar zijn dit in praktische
zin niet. Het compenseren van deze betalingen past niet bij het doel van werkbehoud
zoals bedoeld in de NOW. Hoewel het loonbegrip dient te worden gelezen in de context
van het doel van de regeling, zijn deze uitkeringen voor de duidelijkheid nu expliciet
uitgesloten van het loonbegrip.
De loonsom is het loon – dus het SV-loon zoals hiervoor toegelicht – van alle werknemers
die behoren tot een loonheffingennummer van een werkgever.
De omzetdaling, omzetperiode en referentie-omzet zijn gedefinieerd. Dit zijn verschillende
begrippen. De omzetdaling ziet op de daling van de omzet, zoals dat wordt vastgesteld
in artikel 5.
De omzetperiode is gedefinieerd in artikel 4 en is nader uitgewerkt per tranche. Het
betreft de periode die de werkgever bij de subsidieaanvraag kiest. Deze periode omvat
drie aaneengesloten kalendermaanden binnen een periode die verschilt per tranche.
Voor de derde tranche betreft het de periode van 1 oktober 2020 tot en met 28 februari
2021. Voor de vierde tranche is het de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei
2021 en voor de vijfde tranche geldt de periode 1 april 2021 tot en met 31 augustus
2021. Als aan een werkgever subsidie is verleend op grond van de tweede tranche subsidieregeling,
en de aanvraag ziet op de derde tranche, dan ziet de omzetperiode derde tranche op
de periode die aansluit op de omzetperiode van de tweede tranche subsidieregeling
en heeft de werkgever geen keuzemogelijkheid. Het ontbreken van een keuzemogelijkheid
geldt ook indien binnen de NOW-3 een subsidieaanvraag wordt gedaan voor tranche vier
of vijf, aansluitend op een subsidieaanvraag voor tranche drie, respectievelijk tranche
vier.
De referentie-omzet is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier. Om
de omzetdaling vast te kunnen stellen wordt de omzet in de omzetperiode, bedoeld in
artikel 4, vergeleken met de referentieperiode.
De werknemer is gedefinieerd als de werknemer in de zin van de Wet financiering sociale
verzekeringen. Daarin worden zowel de ‘reguliere’ werknemer (onderdeel o), als de
overheidswerknemer (onderdeel p) genoemd. Mensen die op grond van een fictieve dienstbetrekking
zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen vallen ook onder de definitie van werknemer
in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen. Mensen die niet vallen onder
die definitie, zoals niet-verzekerde DGA’s en vrijwillig verzekerden, zijn hierdoor
uitgezonderd. Daardoor komt hun loon niet voor aanmerking voor deze subsidie.
Net als de werknemer is ook de werkgever gedefinieerd onder verwijzing naar de Wet
financiering sociale verzekeringen.
In het tweede lid is het omzetbegrip gedefinieerd. Hiermee wordt verduidelijkt dat
onder omzet niet wordt verstaan de subsidie die de werkgever ontvangt op grond van
de eerste tranche subsidieregeling en de tweede tranche subsidieregeling, alsmede
op grond van deze regeling. Dit ziet op de subsidieverlening (voorschot) en de subsidievaststelling
(vaststelling).
Artikel 2. Inleidende bepaling
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is in het eerste lid buiten toepassing
verklaard, omdat de uitvoering van deze regeling via mandaat bij het UWV is belegd.
In het tweede lid is geregeld dat alle formulieren waarnaar in deze regeling wordt
verwezen, beschikbaar worden gesteld via de website www.uwv.nl.
Artikel 3. Doel van de subsidie
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel is – anders dan de
eerste tranche subsidieregeling en tweede tranche subsidieregeling – tweeledig. Enerzijds
wordt beoogd werkloosheid die veroorzaakt wordt door acute terugval in de omzet ten
gevolge van buitengewone omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico
behoren, zoveel mogelijk te voorkomen. Anderzijds wordt beoogd dat werkgevers zich
samen met de werknemers kunnen voorbereiden op de nieuwe economische situatie. Het
is hierbij niet de bedoeling dat er dividenden of bonussen worden uitgekeerd of eigen
aandelen worden aangekocht over het jaar waarin NOW-3 ontvangen wordt; dat is afhankelijk
van welke tranche aangevraagd is het jaar 2020 en/of 2021.
Artikel 4. Omzet
Eerste lid
Dit artikel regelt hoe de omzetperiode wordt bepaald. In beginsel is het aan de werkgever
om een keuze te maken. Voor elke tranche gelden vijf kalendermaanden (weergegeven
in artikel 15, 18 en 21) waarbinnen de werkgever een aaneengesloten periode van drie
kalendermaanden kan kiezen. In het kader van uitvoerbaarheid is gekozen voor drie
aaneengesloten kalendermaanden, wat betekent dat de periode aanvangt op de eerste dag van een maand. Welke stukken
de werkgever dient aan te leveren, volgt uit artikel 7.
Tweede lid
In het tweede lid is geregeld dat wanneer aan een werkgever subsidie op grond van
de tweede tranche subsidieregeling is verleend, het niet aan de werkgever is om drie
aaneengesloten kalendermaanden binnen de omzetperiode de kiezen. De werkgever dient
in dat geval de drie aaneengesloten kalendermaanden op te geven die aansluiten op
de vier aaneengesloten kalendermaanden die de werkgever heeft opgegeven voor de omzetberekening
van de tweede tranche subsidieregeling.
Ter illustratie, indien een werkgever voor de tweede tranche subsidieregeling voor
de omzetperiode de kalendermaanden juli, augustus, september, oktober 2020 heeft opgegeven,
dan geeft de werkgever voor de omzetperiode van deze regeling de kalendermaanden november,
december 2020 en januari 2021 op.
Derde lid
Het derde lid regelt dat wanneer aan een werkgever subsidie voor de derde of vierde
tranche is verleend, het niet aan de werkgever is om drie aaneengesloten kalendermaanden
binnen de omzetperiode de kiezen, indien de werkgever subsidie aanvraagt voor de opvolgende
tranche. De werkgever dient in dat geval de drie aaneengesloten kalendermaanden op
te geven die aansluiten op de drie aaneengesloten kalendermaanden die de werkgever
heeft opgegeven voor de omzetberekening van de derde tranche, respectievelijk vierde
tranche.
Vierde lid
Een werkgever heeft de mogelijkheid te verzoeken om intrekking van een subsidieverlening.
Vindt een verzoek tot intrekking van een beschikking tot subsidieverlening op grond
van de tweede tranche subsidieregeling plaats nog voordat een aanvraag voor de derde
tranche is ingediend, dan heeft de werkgever de keuze welke aaneengesloten kalendermaanden
hij binnen de omzetperiode opgeeft bij de subsidieaanvraag derde tranche. Vindt een
verzoek tot intrekking plaats nadat een aanvraag als bedoeld in artikel 7 is ingediend,
dan dienen de drie aaneengesloten kalendermaanden wel aan te sluiten op de drie aaneengesloten
kalendermaanden die de werkgever heeft opgegeven voor de omzetberekening van de tweede
tranche subsidieregeling.
Ditzelfde geldt voor de situatie dat een werkgever subsidie aanvraagt voor de vierde
of vijfde tranche, en nog voor de aanvraag een verzoek heeft gedaan tot intrekking
van een beschikking tot subsidieverlening op grond van de derde tranche, respectievelijk
vierde tranche.
Artikel 5. Omzetdaling
Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
Het eerste en tweede lid bieden rekenregels om de omzetdaling te berekenen. Het eerste
lid bepaalt dat de omzetdaling berekend wordt door het verschil tussen de referentie-omzet
en de omzet in de gekozen meetperiode in 2020 (derde tranche) of 2021 (vierde en/of
vijfde tranche) (de omzetperiode) af te zetten tegen de referentie-omzet. In het tweede,
derde, vierde en vijfde lid wordt de referentie-omzet nader uitgewerkt.
De hoofdregel voor de berekening van de referentie-omzet is weergegeven in het tweede
lid, namelijk dat de referentie-omzet de omzet over het kalenderjaar 2019 is, gedeeld
door vier. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie dat de onderneming reeds bestond
op 1 januari 2019.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing lid 2: een werkgever had een omzet in 2019 van gemiddeld
€ 100.000 per maand, ofwel € 1.200.000 over het gehele jaar. In de periode van 1 oktober
2020 tot en met 31 december 2020 – in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever
heeft aangegeven zijn omzetdaling berekend te willen hebben – is zijn omzet gemiddeld
€ 70.000 per maand, ofwel € 210.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
(€ 1.200.000 / 4) – € 210.000
|
= 0,30 = 30%
|
(€ 1.200.000 / 4)
|
|
In het derde, vierde en vijfde lid, zijn de uitzonderingen voor de berekening van
de referentie-omzet gegeven. De eerste uitzondering – opgenomen onder het derde lid
– voorziet in de situatie dat de onderneming nog niet bestond op 1 januari 2019. Wanneer
de aanvang van de bedrijfsuitoefening van een onderneming in het jaar 2019 of in januari
2020 of op 1 februari 2020 plaatsvond, worden de gehele kalendermaanden vanaf de dag
na aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking genomen
voor de bepaling van de omzetreferentie, omgerekend naar een driemaandsperiode. In
het derde lid wordt met de gekozen bewoordingen (‘aanvang van de bedrijfsuitoefening’)
aansluiting gezocht bij de terminologie van de Handelsregisterwet 2007. Het moet daarbij
daadwerkelijk gaan om een nieuwe onderneming, welke zowel een Nederlands als een niet-Nederlandse
rechtspersoon of natuurlijke persoon kan zijn. Voor ondernemingen die al op 1 januari
2019 bestonden en waar de piek van de omzet gedurende een gedeelte van het jaar plaatsvindt,
geldt het eerste lid.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 3: een werkgever start zijn onderneming op
17 juli 2019. Zijn in aanmerking te nemen omzet vanaf 1 augustus 2019 tot en met 29 februari
2020 bedraagt in totaal € 140.000. In de maanden oktober tot en met december 2020
– in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever heeft aangegeven zijn omzetdaling
berekend wil hebben – is zijn omzet gemiddeld € 10.000 per maand, ofwel € 30.000 over
de gehele periode. In dit geval wordt de omzet over deze 7 maanden (augustus 2019
tot en met februari 2020) naar rato omgezet naar 3 maanden (€ 140.000 / 7 x 3 = € 60.000).
Dat is de referentie-omzet. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 60.000 – € 30.000
|
= 0,5 = 50%
|
€ 60.000
|
|
Het vierde lid, heeft betrekking op overgang van onderneming.
Is sprake van een overgang van onderneming na 1 januari 2019 en voor 2 februari 2020,
dan kan de werkgever die een economische activiteit heeft overgenomen, ervoor kiezen
om de referentie-omzet te berekenen door de gerealiseerde omzet in de periode vanaf
de eerste gehele kalendermaand vanaf de dag van de overgang tot en met 29 februari
2020 als basis voor de referentieomzet te nemen, omgerekend naar een driemaandsperiode.
Deze alternatieve berekeningsmethode bij overgang van onderneming wordt alleen toegepast
als de werkgever daarvoor kiest. De werkgever verzoekt in dat geval om toepassing
van deze methode bij de subsidieaanvraag, wat erop neerkomt dat de werkgever op het
aanvraagformulier aangeeft van deze alternatieve berekeningsmethode gebruik te willen
maken.
Indien een overname plaatsvindt na 1 februari 2020, dan is het vierde lid niet van
toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer gelegen tussen het moment van
de overname en de uiterlijke datum van 29 februari 2020. Indien het vierde lid niet
van toepassing is, kan worden teruggevallen op de hoofdregel van het tweede lid.
Het vijfde lid voorziet in de situatie dat een werkgever een onderdeel of activiteit
afstoot. Indien dat het geval is in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari
2020, dan wordt de referentie-omzet berekend door de omzet die is gerealiseerd in
de periode vanaf de dag waarop een onderdeel of activiteit is afgestoten, tot en met
29 februari 2020, te delen door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking
wordt genomen, vermenigvuldigd met drie, gerekend vanaf de eerste volledige kalendermaand.
Indien een werkgever meerdere onderdelen en activiteiten afstoot, wordt voor de berekening
gekeken naar het laatste onderdeel of activiteit dat is afgestoten in de periode van
2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020. Is een onderdeel of activiteit afgestoten
ná 1 februari 2020, dan wordt de referentie-omzet berekend op grond van de hoofdregel
in het tweede lid.
Zesde en zevende lid
Op welk niveau de omzetdaling wordt berekend komt tot uiting in het zesde en zevende
lid (en indien van toepassing in artikel 6). Dit geschiedt – afhankelijk van de omstandigheden
– op basis van één van de volgende twee niveaus:
-
• de natuurlijke of rechtspersoon;
-
• de groep, of een moeder dochterrelatie of meerdere moeder dochterrelaties, die voor
deze regeling worden beschouwd als ware zij gezamenlijk een groep.
In het zesde lid is de hoofdregel opgenomen, waarbij voor de omzetdaling wordt uitgegaan
van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon. In het zevende lid is de uitzondering
op het zesde lid omschreven. Als de werkgever onderdeel is van een groep als bedoeld
in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de omzetdaling berekend
op grond van deze groep. Dit geldt ook voor de onderneming die in een moeder-dochtermaatschappij
verhouding zit, als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze moeder-dochterrelaties worden gezamenlijk daarmee tevens behandeld als waren
zij een groep. Indien een werkgever een aanvraag doet voor de verschillende loonheffingennummers
geldt dat hij daarbij voor alle loonheffingennummers hetzelfde percentage omzetdaling
dient op te geven bij de aanvraag.
In de derde zin van het zevende lid komt een beperking op het voorgaande tot uiting.
Indien er sprake is van concernonderdelen die geen in Nederland gevestigde rechtspersonen
of vennootschappen zijn en tevens geen in Nederland verzekerd SV-loon hebben, is de
band met Nederland dermate klein dat het niet in de rede ligt om de omzetdaling mede
te berekenen op de omzet van een dergelijk concernonderdeel. Nederlandse rechtspersonen
of natuurlijke personen dienen altijd te worden meegeteld.
Indien er een verzoek om toepassing van artikel 6 wordt gedaan, geldt een afwijkende
omzetbepaling (zie de toelichting bij artikel 6).
Voor de bepaling van de omzetdaling wordt uitgegaan van de (relevante) concernonderdelen,
waaruit het concern op 1 oktober 2020 bestond.
Uit het zevende lid volgt ook dat wanneer een werkgever onderdeel uitmaakt van een
groep, er in geval van een overname als bedoeld in het vierde lid, of een afstoting
van een onderdeel of activiteit als bedoeld in het vijfde lid, de omzetdaling conform
die leden wordt berekend voor de hele groep op basis van de omzetberekening in het
vierde of vijfde lid.
Achtste lid
In het achtste lid wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met subsidies en baten,
die op een langdurige periode zien. Om ervoor te zorgen dat voor de omzetbepaling
geen subsidies en baten in het geheel worden toegeschreven aan de periode in 2020
waarover de omzetdaling wordt berekend, dan wel de referentieperiode in 2019 (en voor
het derde en vierde lid tevens een gedeelte van 2020), wordt deze subsidie of baat
enkel naar rato in aanmerking genomen.
Artikel 6. Afwijking van bepalen omzetdaling op niveau concern of groep
Eerste en vierde lid
In artikel 6 wordt voorzien in een uitzondering voor werkgevers die deel uitmaken
van een concern. Van een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep, dan wel dochtermaatschappij
van een andere rechtspersoon is, kan de omzetdaling afzonderlijk worden berekend.
Ingevolge het vierde lid worden een zogeheten ‘tussenholding’ en haar groepsmaatschappijen
daarbij behandeld als waren zij één rechtspersoon (een groepsdeel als bedoeld in artikel
405, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het eerste lid stelt aan
deze mogelijkheid de volgende aanvullende voorwaarden:
-
a. De rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer
dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Op grond van deze voorwaarde worden zogeheten personeels-BV’s uitgesloten van deze
mogelijkheid.
-
b. Voorafgaand aan de aanvraag van de vaststelling van de subsidie wordt een overeenkomst
getekend met de belanghebbende verenigingen van werknemers, bedoeld in artikel 3,
derde lid, van de Wet melding collectief ontslag, en bij gebreke daarvan, of indien
de werkmaatschappij 20 of meer werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van
werknemers, over werkbehoud. Op grond daarvan wordt als belanghebbende vereniging
van werknemers beschouwd een vereniging van werknemers, die in de onderneming werkzame
personen onder haar leden telt, krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen
van haar leden als werknemers te behartigen, als zodanig in de betrokken onderneming
of bedrijfstak werkzaam is, voorts ten minste twee jaar in het bezit is van rechtspersoonlijkheid
en als zodanig aan de werkgever bekend is. Deze overeenkomst dient met het oog hierop
te worden gesloten met een vakbond. De werkgever handelt in overeenstemming met deze
overeenkomst.
-
c. In onderdeel c is een voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de andere rechtspersonen
of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, geen opdrachten
of projecten mogen uitvoeren die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap
waarvoor de omzetdaling met toepassing van dit artikel wordt bepaald. Hiermee wordt
voorkomen dat de omzet van de rechtspersoon waarvoor subsidie wordt aangevraagd, kunstmatig
laag wordt gehouden.
-
d. De omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 5, zevende lid, in de gekozen periode
waarover de omzetdaling wordt berekend moet minder dan 20% bedragen als het gaat om
een subsidieaanvraag voor de derde tranche en minder dan 30% indien het een subsidieaanvraag
betreft voor de vierde en vijfde tranche. Indien de omzetdaling van de groep als geheel
20% of meer, respectievelijk 30% of meer bedraagt, dient de omzet van de groep te
worden vastgesteld met toepassing van artikel 5, zevende lid. Subsidieverstrekking
op basis van de omzet op het niveau van de werkmaatschappij is dan niet mogelijk.
Wat verstaan wordt onder omzetdaling, is geregeld in artikel 5, eerste lid. Daaruit
vloeit voort dat het percentage van de omzetdaling wordt uitgedrukt in hele procenten,
en afgerond naar boven. Dat geldt ook voor dit onderdeel.
Tweede, derde en vijfde lid
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten regels die in acht moeten worden genomen
indien de omzet wordt berekend met toepassing van het eerste lid.
In de eerste plaats wordt de omzet op grond van het eerste lid naar boven bijgesteld
indien in de subsidieperiode werknemers worden uitgeleend aan een andere werkgever.
Deze bijstelling vindt plaats op het moment van de vaststelling, aan de hand van de
loonkosten. In de tweede plaats dienen mutaties in de voorraden te worden toegerekend
aan de omzet. In het vijfde lid wordt geregeld dat de omzet dient te worden gecorrigeerd
indien andere rechtspersonen of vennootschappen binnen de groep opdrachten of projecten
hebben uitgevoerd die ten koste zijn gegaan van de rechtspersoon waarvoor subsidie
wordt verstrekt binnen de groep. Ook als in strijd met de voorwaarde, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel c, wordt gehandeld is deze correctie aan de orde.
Artikel 7. Aanvraag van de subsidieverlening
Eerste en derde lid
In artikel 7 zijn de voorwaarden voor het aanvragen van de subsidie geformuleerd.
De subsidieaanvraag wordt gedaan door de werkgever. Een natuurlijke persoon die de
aanvraag namens de werkgever indient, moet daartoe uiteraard bevoegd zijn. Een aanvraag
geschiedt door middel van een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.uwv.nl. Voor elke tranche dient de werkgever een subsidieaanvraag in te dienen.
Voor elke tranche geldt dat de subsidie wordt verstrekt per loonheffingennummer. Een
werkgever die beschikt over meerdere loonheffingennummers doet voor elk loonheffingennummer
dus een aparte aanvraag, waarbij – zoals hiervoor onder de toelichting bij artikel
5 ook is opgemerkt – voor alle loonheffingennummers dezelfde periode voor de omzetdaling
en hetzelfde percentage van omzetdaling wordt opgegeven. De werkgever kan per loonheffingennummer
één aanvraag doen. Een tweede aanvraag voor hetzelfde loonheffingennummer wordt niet
in behandeling genomen. Dit is geregeld in het derde lid.
Tweede lid
Voor de subsidieaanvraag geldt een aanvraagtijdvak, die verschilt per tranche. Voor
de derde tranche geldt dat de werkgever een aanvraag kan indienen van 16 november
tot en met 13 december 2020. Voor de vierde tranche geldt dat de werkgever een aanvraag
kan indienen van 15 februari tot en met 14 maart 2021. Voor de vijfde tranche is de
aanvraagtermijn 17 mei tot en met 13 juni 2021. Indien een aanvraag buiten de gestelde
periode valt, zal deze worden afgewezen. De werkgever kan per loonheffingennummer
een keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer een subsidieaanvraag
wordt geweigerd, de werkgever niet nogmaals voor datzelfde loonheffingennummer een
aanvraag mag indienen.
Vierde lid
In het vierde lid is uitgewerkt welke gegevens in een subsidieaanvraag moeten worden
vermeld. In de eerste plaats geeft de werkgever de verwachte omzetdaling aan (in hele
procenten). Daarnaast vermeldt de werkgever de omzetperiode, tenzij uit artikel 4,
tweede of derde lid, voortvloeit welke omzetperiode gehanteerd wordt. In dat geval
heeft de werkgever namelijk geen keuze. Voorts vermeldt de werkgever het loonheffingennummer,
indien aanwezig het kvk-nummer en het SEPA-rekeningnummer waarop de werkgever betalingen
van de Belastingdienst inzake loonheffingen ontvangt. Voor gebruik van dit rekeningnummer
is gekozen om mogelijk te maken dat UWV, met behulp van gegevens van de Belastingdienst,
een controle uitvoert op het opgegeven rekeningnummer. Daarnaast vermeldt de werkgever
of een verzoek als bedoeld in artikel 5, vierde lid, wordt gedaan.
Vijfde lid
De werkgever zal bij de subsidieaanvraag via het aanvraagformulier worden gevraagd
om te verklaren dat hij zich zal houden aan de verplichting om geen dividend, winstuitkeringen
aan aandeelhouders of andere derden of bonussen uit te keren aan de directie of het
bestuur of eigen aandelen in te kopen. Deze verklaring hangt samen met de verplichting,
bedoeld in artikel 14. Uiteraard hoeft de werkgever deze verplichting alleen na te
leven voor zover deze op hem van toepassing is. Indien de werkgever onderdeel is van
een groep of moeder-dochterrelatie geldt deze verplichting ook voor de groep of de
moedermoedermaatschappij, als op grond van artikel 6 gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid om de omzet te bepalen op het niveau van de werkmaatschappij. De werkgever
doet de subsidieaanvraag, niet het groepshoofd of de moedermaatschappij. De werkgever
heeft echter geen handelingsbevoegdheid bij het groepshoofd of de moedermaatschappij
om zich te houden aan deze verplichting. Derhalve kan de werkgever niet namens een
groepshoofd of moedermaatschappij een dergelijke verklaring afleggen, maar verklaart
de werkgever dat het groepshoofd of de moedermaatschappij heeft ingestemd zich te
houden aan deze verplichting.
Zesde lid
In het zesde lid wordt gepreciseerd dat voor werkgevers die onderdeel zijn van een
groep dezelfde periode wordt gehanteerd waarover de omzetdaling wordt verwacht. Datzelfde
geldt indien de werkgever meerdere loonheffingennummers heeft, ook dan kan maar voor
alle loonheffingennummers één periode worden uitgekozen. Ook de verwachte omzetdaling
zelf is voor alle loonheffingennummers van een werkgever, dan wel alle groepsonderdelen
van een groep gezamenlijk, gelijk. Daarnaast is geregeld dat de werkgever die bij
de aanvraag tot vaststelling zal verzoeken om toepassing van artikel 6 niet hetzelfde
percentage aan omzetverlies als de rest van de groep hoeft te hanteren. De gedachte
achter artikel 6 is immers dat toepassing van dat artikel ertoe leidt dat een ander
percentage gebruikt wordt. Opgemerkt wordt dat de werkgever die deel uit maakt van
een groep wel dezelfde omzetperiode aanhoudt als de andere werkmaatschappijen in de
groep, ook als artikel 6 wordt toegepast. Dit is nodig omdat anders niet vastgesteld
kan worden of de omzetdaling van het concern in die periode de minimale omzetdaling
te boven ging (zodoende 20%, respectievelijk 30% of meer) voor de werkmaatschappijen
waar op werkmaatschappijniveau is aangevraagd. Toepassing van de omzetdaling op niveau
van de werkmaatschappijen is niet mogelijk als de omzetdaling 20%, respectievelijk
30% of meer was.
Zevende lid
De subsidieaanvraag wordt elektronisch ingediend. Als hierbij problemen in de uitvoering
door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen in plaats daarvan ook,
of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt dit kenbaar
gemaakt op www.uwv.nl.
Achtste lid
Elke aanvrager stemt in met openbaarmaking van de naam en vestigingsplaats van de
werkgever, het verstrekte voorschot en de vastgestelde subsidie. Op grond van artikel
30, vijfde lid, blijft de instemming met de openbaarmaking ook na de vervaldatum van
deze regeling van kracht.
Artikel 8. Verlening van de subsidie
Eerste lid
Dit artikel ziet op de verlening van de subsidie. De verlening geschiedt op aanvraag.
Uiterlijk 13 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit de Minister middels een subsidiebeschikking
of de subsidie wordt verleend of niet. De termijn van 13 weken vangt pas aan op het
moment dat een volledige aanvraag is ontvangen. Bij ontvangst van een onvolledige
aanvraag wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen.
Tweede lid
In het tweede lid is uitgewerkt waaraan een subsidiebeschikking moet voldoen. De subsidiebeschikking
vermeldt ten minste:
-
a. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend;
-
b. de hoogte van de subsidieverlening en het voorschot wat daarop gegeven wordt;
-
c. alle verplichtingen waaraan de werkgever moet voldoen op grond van artikel 12, 13
en 14;
-
d. de termijn waarbinnen de aanvraag voor de subsidievaststelling moet worden gedaan.
Derde lid
De subsidiebeschikking maakt geen melding van de maximale hoogte van de subsidie.
Omdat de aanvraag voor een subsidie is gebaseerd op een te verwachte omzetdaling is
de hoogte van de subsidie namelijk pas duidelijk op het moment van de vaststelling,
uitgewerkt in artikel 24.
Artikel 9. Voorschot
De Minister verstrekt een voorschot van 80% van het bedrag van de subsidieverlening,
bedoeld in artikel 17, 20, of 23. Dit voorschot wordt in ten hoogste drie termijnen
betaald.
Artikel 10. Weigeringsgronden
Dit artikel regelt in aanvulling op artikel 4:35, eerste en tweede lid van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), gronden op basis waarvan de subsidieverlening wordt geweigerd.
Dat is het geval indien:
-
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever
ten minste 20% zal zijn indien de subsidieaanvraag is gedaan voor de derde tranche
en ten minste 30% indien de subsidieaanvraag is gedaan voor de vierde of vijfde tranche;
-
b. het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet correspondeert met het in
de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de daaraan verbonden, oftewel bijbehorende,
rekeninggegevens;
-
c. geen loongegevens beschikbaar zijn over de aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel
16, tweede tot en met vierde lid, 19, tweede tot en met vierde lid, of 22, tweede
tot en met vierde lid; of
-
d. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Met betrekking tot onderdeel c geldt dat, indien er geen loongegevens zijn over –
kort gezegd – juni 2020 of april 2020, er geen subsidie wordt verleend.
Voornoemde gronden zijn een aanvulling op de weigeringsgronden, bedoeld in artikel
4:35 Awb. Daarin is in het tweede lid, onderdeel b, onder andere opgenomen dat wanneer
een aanvrager failliet is verklaard, aan hem surséance van betaling is verleend of
ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing
is verklaard of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, de subsidieverlening
in ieder geval worden geweigerd. Ook dit vormt zodoende een weigeringsgrond.
Indien nadat de subsidie is verleend blijkt dat de werkgever niet aan een van deze
gronden voldoet, kan de subsidieverlening worden ingetrokken. Dit vloeit voort uit
artikel 4:48 Awb.
Artikel 11. Opschorting van de betaling
In artikel 11 is voorzien in de mogelijkheid de betaling van het voorschot op de subsidie
na de verlening op te schorten bij een ernstig vermoeden dat niet wordt voldaan aan
de voorwaarden of de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie op grond van
deze regeling. Daarbij is artikel 4:56 Awb van toepassing. Deze bepaling ziet niet
op de verplichting, bedoeld in artikel 12, onderdeel c. Het niet naleven van die verplichtingen
kan niet leiden tot het opschorten van de betaling.
Artikel 12. Verplichtingen
Als aan de werkgever een subsidie wordt verleend dient werkgever zich te houden aan
verplichtingen, inhoudende dat:
-
• de werkgever de subsidie alleen aanwendt voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt
en dus in ieder geval voor het betalen van de loonkosten;
-
• de verplichting om de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken
daarvan, de werknemers te informeren over de verlening van de subsidie;
-
• de werkgever een inspanningsverplichting heeft om scholing en ontwikkeladvies te stimuleren
bij werknemers;
-
• de werkgever een inspanningsverplichting heeft om bij te dragen aan de begeleiding
naar ander betaald werk voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst eindigt of
van wie hij het voornemen heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen of niet voort
te zetten;
-
• de werkgever verplicht is om, indien hij tijdens de subsidieperiode van een tranche
waarvoor hij subsidie heeft aangevraagd, een verzoek om toestemming doet om de arbeidsovereenkomst
van één of meer werknemers op bedrijfseconomische gronden op te zeggen om tijdens
die tranche contact op te nemen met UWV voor ondersteuning bij de begeleiding naar
ander werk. De werkgever neemt hiervoor contact op met de UWV telefoon NOW;
-
• de werkgever een zodanig controleerbare administratie voert dat de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten,
met betrekking tot de werknemers waarvoor subsidie wordt verstrekt, kunnen worden
nagegaan en verleent desgevraagd inzage in deze administratie tot vijf jaar na de
datum van vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever de loonaangifte doet op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op
de voorgeschreven momenten;
-
• de werkgever onverwijld en schriftelijk aan de Minister meldt indien zich omstandigheden
voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking
of vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve
opgave van de omzetdaling overlegt;
-
• de werkgever meewerkt aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop
is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen
van een besluit over het verstrekken van de subsidie of de ontwikkeling van het beleid
van de Minister. De werkgever doet dat onder meer door het verschaffen van de daartoe
benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Deze verplichting geldt tot vijf jaar
na de datum van vaststelling van de subsidie.
Artikel 13. Verplichting overleggen accountantsverklaring
Eerste en tweede lid
In dit artikel is geregeld dat een verklaring van een accountant vereist is, waarbij
tevens is voorzien in een vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een
accountant mee te zenden met de aanvraag bij een voorschot van minder dan € 100.000
per tranche. Dit leidt tot lagere administratieve lasten voor kleinere werkgevers.
Deze vrijstelling geldt niet indien de totale subsidie per tranche op het niveau van
de natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep wordt vastgesteld op € 125.000 of meer.
Daarnaast geldt de vrijstelling niet voor de werkgevers die onderdeel zijn van een
concern en toepassing van artikel 6 verzoeken bij de subsidievaststelling. In die
situatie is altijd een verklaring van een accountant vereist.
Indien een werkgever subsidie heeft aangevraagd voor meerdere tranches, wordt voor
het vaststellen van de genoemde bedragen € 100.000 (voorschot) en € 125.000 (totale
subsidie) gekeken naar de hoogte van het voorschot resp. de totale subsidie per tranche.
De verschillende bedragen per tranche worden zodoende niet bij elkaar opgeteld. Voor
elke tranche afzonderlijk wordt gekeken het totale voorschot/de totale vastgestelde
subsidie.
Derde en vierde lid
De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te overleggen, verstrekken
in plaats daarvan een verklaring van een andere deskundige derde, waarmee de definitieve
omzetdaling kan worden aangetoond. Deze verplichting geldt niet indien het totale
voorschot per tranche minder is dan € 20.000 of de totale subsidie per tranche een
bedrag van minder dan € 25.000. Deze bedragen worden vastgesteld op het niveau van
de natuurlijke persoon, rechtspersoon of concern.
Indien subsidie is aangevraagd voor meerdere tranches, wordt voor het vaststellen
van de genoemde bedragen € 20.000 en € 25.000 gekeken naar de hoogte van het voorschot
resp. de totale subsidie per tranche. De verschillende bedragen per tranche worden
zodoende niet bij elkaar opgeteld. Voor elke tranche afzonderlijk wordt gekeken naar
het totale voorschot/de totale vastgestelde subsidie.
Artikel 14. Verplichting niet uitkeren dividenden en bonussen
Eerste en tweede lid
In dit artikel is de verplichting opgenomen dat er geen dividend of andere winstuitkeringen
worden uitgekeerd of geen eigen aandelen worden ingekocht. Tevens mag er aan de directie
of het bestuur geen bonussen of andere winstdelingen worden uitgekeerd. Deze verplichting
vloeit voort uit het doel van de subsidieregeling zoals opgenomen in artikel 3. In
artikel 7, vijfde lid, is opgenomen dat bij de aanvraag wordt verklaard aan deze verplichting
te voldoen.
Deze verplichting geldt als het voorschot dat per tranche is verstrekt aan de werkgever,
rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 5, zevende lid, € 100.000 of meer bedraagt
of wordt vastgesteld op € 125.000 of meer. In dat geval is de werkgever verplicht
voor die tranche een accountantsverklaring te overleggen. De verplichting geldt voor
de werkgever of de rechtspersoon. Dit vloeit voort uit het tweede lid. Een werkgever
mag deze handelingen niet verrichten over 2020 of 2021, afhankelijk van de tranche
waarvoor subsidie is aangevraagd. De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en
aandelen over 2019, aangezien de beslissingen daarover al genomen waren maar pas in
2020 tot uitbetaling kan zijn overgegaan. Bij bonussen is dit beperkt tot de bonussen
die worden uitgekeerd aan het bestuur en de directie. Het strekt zich niet uit tot
het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk variabel beloond
wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders en andere directieleden dat
zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling,
vanwege het verbod om bonussen uit te keren. Onder bonussen worden zowel winstdelingen
als andere bonusbetalingen verstaan.
Derde lid
Indien op grond van artikel 6 gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om de omzetdaling
op het niveau van de werkmaatschappij te bepalen, geldt deze verplichting, ongeacht
de hoogte van het subsidiebedrag, ook voor het gehele concern/de groep of de moedermoedermaatschappij.
Ook voor deze maatschappijen geldt dan dat er geen dividend of andere winstuitkering
aan aandeelhouders mag worden uitgekeerd, en dat er geen eigen aandelen mogen worden
ingekocht binnen de groep. De verplichting geldt voor 2020 indien voor de derde tranche
subsidie wordt aangevraagd. Indien voor de vierde of de vijfde tranche subsidie wordt
aangevraagd geldt de verplichting voor 2021. Wordt voor de derde en de vierde dan
wel vijfde tranche subsidie aangevraagd, dan geldt de verplichting voor zowel 2020
als 2021. Het verbod op het uitkeren van bonussen ziet binnen de groep slechts op
de Raad van Bestuur, bestuur en directie van het groepshoofd of de moedermaatschappij
en de rechtspersoon die aanvraagt.
Vierde lid
Er is in het vierde lid voorzien in een uitzondering op de verplichting om geen dividend
uit te keren voor het geval er een wettelijke verplichting geldt om winst uit te keren
of een verplichting ingevolge een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst.
Vijfde lid
In het vijfde lid is geregeld dat de werkgever in de situatie dat op grond van het
derde lid de verplichtingen ook gelden voor het gehele concern, de groep of de moedermaatschappij,
voor iedere tranche waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet beschikken over verklaringen
dat het groepshoofd of de moedermaatschappij instemmen met deze verplichtingen. Deze
verklaring moet voorafgaand aan de subsidieaanvraag in het bezit van de werkgever
zijn.
Zesde lid
In het zesde lid is een bijzondere regeling opgenomen voor bedrijven die werken met
een zogenoemd gebroken boekjaar. Voor hen gelden de voornoemde verplichtingen over
het boekjaar of de boekjaren die in de loonperiode van de betreffende tranche vallen.
De loonperiode is de periode, waarover in de betreffende tranche subsidie wordt verleend.
Hoofdstuk 2. Tranche 3
Artikel 15. Voorwaarden voor subsidieverlening
De werkgever heeft de mogelijkheid om subsidie voor loonkosten te ontvangen over de
periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020. De werkgever komt in aanmerking
voor subsidieverlening als hij ten minste 20% omzetdaling verwacht over een periode
van drie aaneengesloten kalendermaanden. Deze periode van drie aaneengesloten kalendermaanden
waarin de (verwachte) omzetdaling zich voordoet, hoeft niet parallel te lopen met
de periode waarover subsidie wordt ontvangen. De bij de subsidieaanvraag te kiezen
drie aaneengesloten kalendermaanden waarover de omzetdaling wordt bepaald moeten vallen
binnen de periode 1 oktober 2020 tot en met 28 februari 2021. Het is aan de werkgever
welke drie aaneengesloten kalendermaanden hij binnen de omzetperiode opgeeft bij de
subsidieaanvraag, tenzij artikel 4, tweede lid van toepassing is. In het kader van
uitvoerbaarheid is gekozen voor drie aaneengesloten kalendermaanden, wat betekent
dat de periode aanvangt op de eerste dag van een maand. Welke stukken de werkgever
dient aan te leveren, volgt uit artikel 8.
Artikel 16. Hoogte van de subsidie
Eerste lid
De bepaling van het subsidiebedrag bij de definitieve vaststelling bouwt voort op
het subsidiebedrag bij de verlening van de subsidie (de bevoorschotting). Hieronder
worden de verschillende onderdelen van de berekening uitgelegd.
De letter A: omzetdaling
Bij de definitieve vaststelling is er duidelijkheid over de daadwerkelijke omzetdaling.
In plaats van de verwachte omzetdaling (waarvan wordt uitgegaan in artikel 17) wordt
uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde omzetdaling tijdens de gekozen omzetperiode.
De gerealiseerde omzetdaling wordt weergegeven als zijnde A.
De letter B: loonsom
Voor de bepaling van de hoogte van de loonsom wordt met een aantal onderdelen rekening
gehouden. De vaststelling van de loonsom wordt gecorrigeerd in verband met het verschil
tussen werkgevers die vakantiebijslag reserveren en werkgevers die dat niet doen.
Een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert is een werkgever die i) de vakantiebijslag
bij iedere loonbetaling uitbetaalt; ii) de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke
loon betaalt; of iii) de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig het bepaalde in artikel
18, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Ten eerste wordt uitbetaalde vakantiebijslag (bijvoorbeeld bij de betaling in november
2020 van vakantiebijslag, indien een betrokken werknemer uit dienst treedt) niet meegenomen
in de loonsom, met uitzondering van bovengenoemde werkgevers die geen vakantiebijslag
reserveren (onderdeel a). Ten tweede wordt de loonsom van de werkgever die geen vakantiebijslag
reserveert, gecorrigeerd met een vermenigvuldigingsfactor 0,926 (dit is 100/108, met
afronding) (onderdeel b).
In onderdeel c wordt de loonsom gecorrigeerd voor het eventuele uitbetaalde extra
periode salaris. Het extra loon staat los van het opgebouwde recht op extra loon dat
op een ander moment uitbetaald wordt.
Tot slot wordt het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer dan tweemaal
het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen
(Wfsv), herleid naar een bedrag per maand (onderdeel d). Deze maximering wordt berekend
na de toepassing van de onderdelen a tot en met c. Het bedrag is vanaf 1 juli 2020
€ 9.691. Hierbij is aangesloten bij de indexatie op grond van artikel 18, vierde lid,
van de Wfsv. Deze maximering vindt plaats om de tegemoetkoming zo veel mogelijk tegemoet
te laten komen aan de mensen met het grootste risico op werkloosheid en zeer hoge
salarissen niet op rekening van de samenleving te subsidiëren.
Correctiefactoren
De uitkomst van het voorgaande wordt voor het voorschot verschillende malen vermenigvuldigd.
Ten eerste gebeurt dit met de factor 3. De berekening van de letter B is gebaseerd
op de loonsom gedurende één maand. De subsidie wordt echter verstrekt voor een periode
van drie maanden. Daarom wordt vermenigvuldigd met de factor drie.
Ten tweede wordt de uitkomst van het voorgaande vervolgens vermenigvuldigd met 1,4.
Deze factor is een forfaitaire opslag om de loonsom te corrigeren voor de verschillende
kosten die de werkgever heeft. De loonsom bestaat immers uit loon waarover loonbelasting
en premies volksverzekering wordt afgedragen. De werkgever heeft daarnaast te maken
met andere lasten, zoals bijvoorbeeld pensioenpremies (zowel het werkgeversdeel als
het werknemersdeel), premies voor de werknemersverzekeringen en (in veel gevallen)
een reservering voor het uitbetalen van vakantiegeld. Voor deze componenten tezamen
wordt de loonsom daarom vermenigvuldigd met 1,4. Net als dat de loonsom niet volledig
wordt gesubsidieerd binnen de NOW (zie hieronder), geldt ook dat de aanvullende werkgeverslasten
bovenop de loonsom in veel gevallen hoger kunnen zijn dan 40%. Ook hiervoor geldt
dan ook dat van werkgevers gevraagd wordt hun bijdrage te blijven leveren voor dit
deel van de lasten.
Ten derde wordt vermenigvuldigd met de factor 0,8 omdat de maximale subsidie 80% bedraagt.
Tweede en derde lid
De loonsom bedoeld met de letter B in het eerste lid betreft de loonsom van een werkgever.
Om de berekening van de subsidie goed te kunnen maken, is het van belang dat er reeds
gegevens beschikbaar zijn bij het UWV over de loonsom, behorend tot een werkgever.
Hiervoor wordt in beginsel aangesloten bij het aangiftetijdvak juni 2020; indien er
sprake is van een werkgever die zijn werknemers elke vier weken loon uitbetaalt, wordt
gekeken naar de zevende volledige vierwekenperiode in 2020. In dit laatste geval wordt
de loonsom in dat aangiftetijdvak verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om
te rekenen naar dat van een maand.
Er is voor deze periode gekozen omdat zij het meest representatief is voor de tijdvakken
waarvoor de subsidie wordt uitgekeerd (zie ook de toelichting in algemeen deel op
dit punt). Het kan echter voorkomen dat over deze periodes geen gegevens beschikbaar
zijn bij het UWV, bijvoorbeeld door een te late loonaangifte.
In het derde lid is geregeld dat indien over de eerdere periode geen loongegevens
beschikbaar zijn bij het UWV, er wordt gekeken naar de gegevens over de maand april
van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt
uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020 en wordt
de loonsom verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar een maand.
Als er ook geen gegevens zijn over deze periodes, kan er geen subsidie worden toegekend.
Vierde lid
Met het vierde lid is een bepaling opgenomen om een loonaangifte van een half of heel
jaar te herleiden naar een loonaangifte over een tijdvak van een maand. Dit zal in
een klein aantal gevallen gebeuren.
Vijfde lid
Het vijfde lid werkt als aanvulling op het eerste lid, indien de loonsom van de periode
van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 meer dan 10% lager is dan de loonsom
over de periode, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid. Het percentage loonsomdaling
wordt naar beneden afgerond. De werking van het vijfde lid wordt toegelicht met een
voorbeeld.
Voorbeeld
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak juni 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwacht omzetdaling van 50%. Dat
leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x 3 x
1,4 x 0,8) = € 1.680.000 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van
80%, te weten € 1.344.000.
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden oktober,
november en december 2020 is € 2.400.000 euro. Het verschil in loonsom (gemiddeld
€ 200.000 per maand minder) wordt als volgt verwerkt in de vaststelling.
De loonsom is met 20% gedaald ten opzichte van de referentieloonsom. Het vrijstellingspercentage
is 10%, dus de loonsom is met 10 procentpunt, oftewel € 300.000 teveel gedaald. Over
deze 10 procentpunt teveel gedaalde loonsom wordt het bedrag van de subsidie verminderd.
Deze vermindering is ((0,9 x € 1.000.000 x 3) – € 2.400.000) x 1,4 x 0,8 = € 336.000.
De subsidie wordt dus vastgesteld op € 1.680.000 – € 336.000= € 1.344.000 en er wordt
€ 1.344.000 – € 1.344.000 = € 0 teruggevorderd.
|
Het voorgaande voorbeeld dient ter illustratie, waarbij geabstraheerd is van een aantal
factoren. Om de vergelijking tussen het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde en vierde
lid, en het tijdvak van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 zo zuiver mogelijk
te maken, dient gecorrigeerd te worden voor een aantal situaties.
De bepaling van de letter C geschiedt op dezelfde manier als de bepaling van letter
B. Dat betekent dat dezelfde correcties worden uitgevoerd over de loonsom als hierboven
beschreven: er moet mogelijk worden gecorrigeerd voor betaalde of niet gereserveerde
vakantiebijslag en voor het eventuele uitbetaalde extra periode salaris. Ook de maximering
per werknemer is hetzelfde, waarbij de maximering per (al dan niet herleid) tijdvak
van een maand plaatsvindt. Wederom een voorbeeld ter illustratie.
Voorbeeld
|
|
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak juni 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Een
aantal werknemers van deze werkgever verdient meer dan tweemaal het maximumdagloon.
Daarvoor wordt gecorrigeerd. Daardoor daalt de in aanmerking te nemen loonsom naar
€ 955.000. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 955.000
x 3 x 1,4 x 0,8) = € 1.604.400 in totaal. Hierop krijgt de werkgever een voorschot
van 80%, zijnde € 1.283.520.
|
|
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de gerealiseerde omzetdaling inderdaad 50%
is. Voor de subsidievaststelling wordt in eerste instantie uitgegaan van dezelfde
periode voor de loonsom als voor het voorschot.
|
|
Het initiële bedrag bij vaststelling is:
|
|
0,5 x 955.000 x 3 x 1,4 x 0,8 = € 1.604.400
|
|
Daarna wordt gekeken of de loonsom in de subsidieperiode is gedaald ten opzichte van
juni 2020. De loonsom van de maanden oktober, november, december 2020 bedraagt, na
maximering, € 2.980.000. In de loonsom van oktober, november, december zit echter
ook de uitbetaling van de eindejaarsuitkering, à € 955.000. Ook daarvoor wordt gecorrigeerd,
waardoor de loonsom uitkomt op € 2.025.000.
|
|
Omdat de loonsom over oktober, november, december meer dan 10% lager is dan driemaal
de loonsom in juni moet ook het tweede deel van de subsidievaststelling worden toegepast.
De subsidie wordt dus verlaagd met:
|
|
((0,9 x 955.000 x 3) – 2.025.000) x 1,4 x 0,8 = € 619.920
|
|
De subsidie wordt dus definitief vastgesteld op € 1.604.400 – € 619.920 = € 984.480.
Er wordt dus € 1.283.520 – € 984.480 = € 299.040 teruggevorderd.
|
Het bovenstaande voorbeeld gaat uit van aangiftetijdvakken van hele maanden.
Zesde lid
Werkgevers kunnen echter ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers
wordt de beste benadering genomen voor de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december
2020, te weten de elfde tot en met de dertiende vierwekenperiode van het jaar. Dat
komt neer op de periode 5 oktober 2020 tot en met 31 december 2020.
Indien vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode 5 oktober 2020
tot en met 31 december 2020, wordt de loonsom over die periode verhoogd met 8,33 procent
(13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand. Ook is het vierde lid van
overeenkomstige toepassing verklaard. Hiermee wordt bewerkstelligd dat ook de loonsom
van werkgevers die over een tijdvak van over een half jaar of jaar verlonen, ook worden
herleid naar een tijdvak van een maand.
Zevende lid
Op grond van het zevende lid wordt voorzien in een peildatum voor de gegevens uit
de loonaangifte. Een peildatum is nodig omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende
kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van
de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens
zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum is vastgesteld op uiterlijk
15 augustus 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling.
Sindsdien hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke
loonsom in juni. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden correctieberichten
op de loonaangifte van na 15 augustus 2020 niet meer meegenomen in de bepaling van
de loonsom op grond van dit artikel.
Achtste lid
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de
bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een peilmoment nodig. De uiterste
aangiftedatum voor het twaalfde aangiftetijdvak van een maand (december) is 31 januari
2021; de uiterste aangiftedatum van het dertiende aangiftetijdvak van vier weken is
31 januari 2021. Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 15 februari
2021. Loonaangiften en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden
dus niet meer meegenomen. Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd
waarmee de loonsom naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister op het moment van
vaststelling besluiten die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling.
Ook na de vaststelling van de subsidie leidt een verkeerde loonaangifte, die na de
peildatum is gecorrigeerd, tot een grond om de subsidievaststelling in te trekken
of ten nadele van de werkgever te wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Negende lid
Dit lid regelt dat de subsidie met 5% wordt verlaagd als de werkgever niet aan de
verplichting van artikel 12, onderdeel e, heeft voldaan. Die verplichting houdt in
dat de werkgever, als hij voor de derde tranche subsidie heeft aangevraagd en in die
periode toestemming vraagt voor bedrijfseconomisch ontslag, contact opneemt met de
UWV telefoon NOW. Doet hij dat niet, dan wordt de subsidie met 5% verlaagd. De subsidie
wordt aangevraagd, verleend en vastgesteld per loonheffingennummer; voor de verlaging
geldt hetzelfde. De verlaging wordt toegepast nadat de hoogte op grond van het eerste
lid is berekend en eventueel is gecorrigeerd op grond van het vijfde lid. Daarna wordt
de subsidie op grond van artikel 24 vastgesteld.
Artikel 17. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de subsidieverlening beschreven
voor de derde tranche.
De hoogte is allereerst afhankelijk van de verwachte omzetdaling. Indien een werkgever
in de referentieperiode een omzet had van € 1.000.000 en de verwachting heeft dat
zijn omzetdaling € 400.000 betreft, is de verwachte omzetdaling 40%. Hiervoor staat
de letter A* in de berekening.
Vervolgens is de hoogte van de berekening afhankelijk van de loonsom van de werkgever,
uitgedrukt met letter B. De bepaling van de letter B geschiedt op dezelfde wijze als
de bepaling van letter B, bedoeld in artikel 16, eerste tot en met vierde lid. Zowel
voor wat wordt verstaan onder de loonsom en op welke periode de loonsom ziet. De uitkomst
van het voorgaande wordt voor het voorschot met een aantal correctiefactoren vermenigvuldigd,
zoals toegelicht in artikel 16, eerste lid.
Voor een voorbeeld van de hoogte van het voorschot wordt gebruik gemaakt van de verschillende
bedragen die hiervoor genoemd zijn. De berekening is dan de omzetdaling van 40%, vermenigvuldigd
met de loonsom van € 1.000.000, vermenigvuldigd met 1,4, vermenigvuldigd met 3, vermenigvuldigd
met 0,8. De uitkomst is een bedrag van € 1.344.000 voor de periode van 1 oktober 2020
tot en met 31 december 2020. Hiervan wordt, op grond van artikel 9, 80% uitgekeerd
als voorschot, te weten € 1.075.200.
Hoofdstuk 3. Tranche 4
Artikel 18. Voorwaarden voor subsidieverlening
De werkgever heeft de mogelijkheid om subsidie voor loonkosten te ontvangen over de
periode 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021. De werkgever komt in aanmerking voor
subsidieverlening als hij ten minste 30% omzetdaling verwacht over een periode van
drie aaneengesloten kalendermaanden. Deze periode van drie aaneengesloten kalendermaanden
waarin de (verwachte) omzetdaling zich voordoet, hoeft niet parallel te lopen met
de periode waarover subsidie wordt ontvangen. De bij de subsidieaanvraag te kiezen
drie aaneengesloten kalendermaanden waarover de omzetdaling wordt bepaald moeten vallen
binnen de periode 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021. Het is aan de werkgever welke
drie aaneengesloten kalendermaanden hij binnen de omzetperiode opgeeft bij de subsidieaanvraag,
tenzij artikel 4, derde lid, van toepassing is. In het kader van uitvoerbaarheid is
gekozen voor drie aaneengesloten kalendermaanden, wat betekent dat de periode aanvangt
op de eerste dag van een maand. Welke stukken de werkgever dient aan te leveren, volgt
uit artikel 8.
Artikel 19. Hoogte van de subsidie
Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 16, echter regelt artikel 19 de hoogte
van de subsidie voor de vierde tranche. Voor de vierde tranche gelden enkele data
en bedragen die verschillen met de derde tranche. De systematiek van artikel 19 is
gelijk aan artikel 16. Voor een nadere toelichting, naast de hierna gegeven toelichting,
wordt daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16.
Eerste lid
Het in aanmerking te nemen loon per werknemer is niet meer dan tweemaal het maximale
dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv),
herleid naar een bedrag per maand (onderdeel d). Deze maximering wordt berekend na
de toepassing van de onderdelen a tot en met c. Het bedrag dat geldt vanaf 1 januari
2021 wordt bekend met de indexering op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wfsv.
Er wordt vermenigvuldigd met de factor 0,7, omdat de maximale subsidie 70% bedraagt.
Tweede en derde lid
De loonsom bedoeld met de letter B in het eerste lid betreft de loonsom van een werkgever.
Om de berekening van de subsidie goed te kunnen maken, is het van belang dat er reeds
gegevens beschikbaar zijn bij het UWV over de loonsom, behorend tot een werkgever.
Hiervoor wordt in beginsel aangesloten bij het aangiftetijdvak juni 2020; indien er
sprake is van een werkgever die zijn werknemers elke vier weken loon uitbetaalt, wordt
gekeken naar de zevende volledige vierwekenperiode in 2020. In dit laatste geval wordt
de loonsom in dat aangiftetijdvak verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om
te rekenen naar dat van een maand.
Er is voor deze periode gekozen omdat zij het meest representatief is voor de tijdvakken
waarvoor de subsidie wordt uitgekeerd (zie ook de toelichting op dit punt in het algemeen
deel). Het kan echter voorkomen dat over deze periodes geen gegevens beschikbaar zijn
bij het UWV, bijvoorbeeld door een te late loonaangifte.
In het derde lid is geregeld dat indien over de eerdere periode geen loongegevens
beschikbaar zijn bij het UWV, er wordt gekeken naar de gegevens over de maand april
van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt
uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020 en wordt
de loonsom verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar een maand.
Als er ook geen gegevens zijn over deze periodes, kan er geen subsidie worden toegekend.
Vijfde lid
Het vijfde lid werkt als aanvulling op het eerste lid, indien de loonsom van de periode
van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 meer dan 15% lager is dan de loonsom over
de periode, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.
Werkgevers kunnen ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers wordt
de beste benadering genomen voor de periode 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021,
te weten de eerste tot en met de derde vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer
op de periode 1 januari 2021 tot en met 28 maart 2021.
Zesde lid
Indien in het vijfde lid vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode
1 januari 2021 tot en met 28 maart 2021, wordt de loonsom over die periode verhoogd
met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand.
Zevende lid
Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden
uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum
is vastgesteld op uiterlijk 15 augustus 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging
van deze regeling. Sindsdien hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij
een zo hoog mogelijke loonsom in juni. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s
worden correctieberichten op de loonaangifte van na 15 augustus 2020 niet meer meegenomen
in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel.
Achtste lid
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de
bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een peilmoment nodig. De uiterste
aangiftedatum voor het derde aangiftetijdvak van een maand (maart) is 30 april 2021;
de uiterste aangiftedatum van het derde aangiftetijdvak van vier weken is 28 april
2021. Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 15 mei 2021. Loonaangiften
en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden niet meer meegenomen.
Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee de loonsom
naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister op het moment van vaststelling besluiten
die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling. Ook
na de vaststelling van de subsidie leidt een verkeerde loonaangifte, die na de peildatum
is gecorrigeerd, tot een grond om de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele
van de werkgever te wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Negende lid
Hiervoor zij verwezen naar de toelichting op artikel 16, negende lid, met dien verstande
dat het hier gaat om verlaging van de subsidie in de vierde tranche in plaats van
de daar toegelichte verlaging in de derde tranche.
Artikel 20. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
In dit artikel wordt de berekening het bedrag van de subsidieverlening beschreven
voor de vierde tranche.
De systematiek is gelijk aan die van artikel 17 waarin de berekening van het voorschot
voor de derde tranche is geregeld. Afwijkend is dat wordt vermenigvuldigd met de factor
0,7 in plaats van 0,8. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 17.
Hoofdstuk 4. Vijfde tranche
Artikel 21. Voorwaarden voor subsidieverlening
Voor de vijfde tranche, heeft de werkgever de mogelijkheid om subsidie voor loonkosten
te ontvangen over de periode 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021. De werkgever komt
in aanmerking voor subsidieverlening als hij ten minste 30% omzetdaling verwacht over
een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden. Deze periode van drie aaneengesloten
kalendermaanden waarin de (verwachte) omzetdaling zich voordoet, hoeft niet parallel
te lopen met de periode waarover subsidie wordt ontvangen. De bij de subsidieaanvraag
te kiezen drie aaneengesloten kalendermaanden waarover de omzetdaling wordt bepaald
moeten vallen binnen de periode 1 april 2021 tot en met 31 augustus 2021. Het is aan
de werkgever welke drie aaneengesloten kalendermaanden hij binnen de omzetperiode
opgeeft bij de subsidieaanvraag, tenzij artikel 4, derde lid, van toepassing is. In
het kader van uitvoerbaarheid is gekozen voor drie aaneengesloten kalendermaanden,
wat betekent dat de periode aanvangt op de eerste dag van een maand. Welke stukken
de werkgever dient aan te leveren, volgt uit artikel 8.
Artikel 22. Hoogte van de subsidie
Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 16, echter regelt artikel 22 de hoogte
van de subsidie voor de vijfde tranche. Voor de vijfde tranche gelden enkele data
en bedragen die verschillen met de derde tranche. De systematiek van artikel 22 is
gelijk aan artikel 16. Voor een nadere toelichting, naast de hierna gegeven toelichting,
wordt daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16.
Eerste lid
Het in aanmerking te nemen loon per werknemer is niet meer dan het maximale dagloon,
bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), herleid
naar een bedrag per maand (onderdeel d). Deze maximering wordt berekend na de toepassing
van de onderdelen a tot en met c. Het bedrag dat geldt vanaf 1 april 2021 wordt bekend
met de indexering op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wfsv.
Er wordt vermenigvuldigd met de factor 0,6, omdat de maximale subsidie 60% bedraagt.
Tweede en derde lid
De loonsom bedoeld met de letter B in het eerste lid betreft de loonsom van een werkgever.
Om de berekening van de subsidie goed te kunnen maken, is het van belang dat er reeds
gegevens beschikbaar zijn bij het UWV over de loonsom, behorend tot een werkgever.
Hiervoor wordt in beginsel aangesloten bij het aangiftetijdvak juni 2020; indien er
sprake is van een werkgever die zijn werknemers elke vier weken loon uitbetaalt, wordt
gekeken naar de zevende volledige vierwekenperiode in 2020. In dit laatste geval wordt
de loonsom in dat aangiftetijdvak verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om
te rekenen naar dat van een maand.
Er is voor deze periode gekozen omdat zij het meest representatief is voor de tijdvakken
waarvoor de subsidie wordt uitgekeerd (zie ook de toelichting op dit punt in het algemeen
deel). Het kan echter voorkomen dat over deze periodes geen gegevens beschikbaar zijn
bij het UWV, bijvoorbeeld door een te late loonaangifte.
In het derde lid is geregeld dat indien over de eerdere periode geen loongegevens
beschikbaar zijn bij het UWV, er wordt gekeken naar de gegevens over de maand april
van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt
uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020 en wordt
de loonsom verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar een maand. Als er ook geen gegevens zijn over deze
periodes, kan er geen subsidie worden toegekend.
Vijfde lid
Het vijfde lid werkt als aanvulling op het eerste lid, indien de loonsom van de periode
van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 meer dan 20% lager is dan de loonsom over
de periode, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.
Werkgevers kunnen ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers wordt
de beste benadering genomen voor de periode 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021,
te weten de vierde tot en met zesde vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer op
de periode 29 maart tot en met 20 juni 2021.
Zesde lid
Indien in het vijfde lid vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode
29 maart tot en met 20 juni 2021, wordt de loonsom over die periode verhoogd met 8,33
procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand.
Zevende lid
Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden
uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum
is vastgesteld op uiterlijk 15 augustus 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging
van deze regeling. Sindsdien hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij
een zo hoog mogelijke loonsom in juni. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s
worden correctieberichten op de loonaangifte van na 15 augustus 2020 niet meer meegenomen
in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel.
Achtste lid
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de
bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een peilmoment nodig. De uiterste
aangiftedatum voor het zesde aangiftetijdvak van een maand (juni) is 31 juli 2021;
de uiterste aangiftedatum van het zesde aangiftetijdvak van vier weken is 20 juli
2021. Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 15 augustus 2021.
Loonaangiften en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden dus niet
meer meegenomen. Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee
de loonsom naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister op het moment van vaststelling
besluiten die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling.
Ook na de vaststelling van de subsidie leidt een verkeerde loonaangifte, die na de
peildatum is gecorrigeerd, tot een grond om de subsidievaststelling in te trekken
of ten nadele van de werkgever te wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Negende lid
Hiervoor zij verwezen naar de toelichting op artikel 16, negende lid, met dien verstande
dat het hier gaat om verlaging van de subsidie in de vijfde tranche in plaats van
de daar toegelichte verlaging in de derde tranche.
Artikel 23. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de subsidieverlening beschreven
voor de vijfde tranche.
De systematiek is gelijk aan die van artikel 17 waarin de berekening van het voorschot
voor de derde tranche is geregeld. Afwijkend is dat de omzetdaling wordt vermenigvuldigd
met 0,6% in plaats van 0,8%. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 17.
Hoofdstuk 5. Vaststelling
Artikel 24. Subsidievaststelling
Dit artikel regelt de subsidievaststelling en de termijnen die in dat kader gelden.
Eerste lid
De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidies voor de derde, vierde en vijfde
tranche, uiteraard voor zover hij van elke tranche gebruik heeft gemaakt, afzonderlijk
aan. Tegen ieder van die beschikkingen staat bezwaar en beroep open.
De aanvraag voor de vaststelling geschiedt middels een door de Minister vast te stellen
formulier. De werkgever dient de aanvraag in binnen 24 weken na 1 september 2021.
Voorts wordt geregeld dat voor werkgevers die verplicht zijn om een verklaring van
een accountant mee te zenden bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, een
langere termijn geldt. Zij hebben 38 weken in plaats van 24 weken de tijd om deze
aanvraag te doen.
Net als bij de subsidieaanvraag, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling in de
regel elektronisch ingediend. Als hiermee problemen in de uitvoering door het UWV
ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen tot subsidievaststelling in plaats
daarvan ook, of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt
dit kenbaar gemaakt op www.uwv.nl.
Indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt gedaan wordt de subsidieverlening
voor alle tranches, waar gebruik van is gemaakt en waar niet tijdig de vaststelling
voor is aangevraagd, ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het subsidievoorschot voor
de betreffende tranches onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt welke gegevens de werkgever bij de aanvraag voor de vaststelling
voor iedere tranche waar hij gebruikt van heeft gemaakt dient te verstrekken. Dit
zijn voor iedere tranche waarvoor subsidie is verstrekt de volgende gegevens:
-
• de definitieve gegevens over de omzetdaling in de omzetperiode in de betreffende tranche.
De definitieve gegevens over de omzetdaling moeten betrekking hebben op de kalendermaanden
die de werkgever bij ieder verzoek om verlening heeft opgegeven als de kalendermaanden
waarover hij 20% in de derde tranche, respectievelijk 30% in de vierde en vijfde tranche,
omzetdaling verwachtte;
-
• een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in artikel 5, vijfde lid,
onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
-
• indien voor de betreffende tranche nodig een accountantsverklaring; en
-
• een verklaring dat voldaan is aan de verplichtingen genoemd in artikel 12, onderdelen
a, b, en f tot en met j, en artikel 14.
Derde lid
In het derde lid wordt geregeld dat als de werkgever toepassing van artikel 6 wenst,
hij bij de aanvraag van de subsidievaststelling voor iedere tranche, waarvoor hij
om toepassing van artikel 6 verzoekt, verklaart dat voldaan is aan de voorwaarden
uit artikel 6. Deze werkgever overlegt tevens per tranche een verklaring van een accountant
waaruit dat blijkt.
Vierde lid
In het vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die in de veronderstelling was
vrijgesteld te zijn van de verplichting om een verklaring van een accountant over
te leggen alsnog gevraagd wordt om een accountantsverklaring te overleggen. Dat is
aan de orde als een werkgever voor de betreffende tranche een voorschot heeft ontvangen
van € 100.000 of meer, of wanneer de verwachting is dat de subsidie voor die tranche
op een bedrag van € 125.000 of meer zal worden vastgesteld. De werkgever krijgt in
dat geval 14 weken de tijd om alsnog een verklaring van een accountant te overleggen.
Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de subsidie voor die tranche
vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers voor die tranche niet aan de voorwaarden
die aan de subsidie zijn verbonden voldaan.
Vijfde lid
In dit lid wordt verduidelijkt dat de subsidie voor een tranche op nihil wordt vastgesteld
indien de omzetdaling in die tranche bij de vaststelling uiteindelijk minder blijkt
te zijn dan het minimum dat geldt voor de betreffende tranche. Hoewel dit al blijkt
uit artikel 3 wordt dit duidelijkheidshalve tevens opgenomen in de bepaling over de
vaststelling van de subsidie. Tevens zal de subsidie voor een tranche op nihil worden
vastgesteld indien voor die tranche geen verklaring van een accountant of deskundige
derde wordt overgelegd indien dat wel verplicht is. In beginsel is om een goedkeurende
verklaring van de accountant vereist. Als een afkeurende verklaring wordt overlegd,
wordt de subsidie dus ook op nihil vastgesteld. Op grond van een beleidsregel zal
voor accountantsverklaringen met een beperking of met een oordeelonthouding onthouding
van een conclusie de subsidie niet op nihil worden gesteld, maar lager worden vastgesteld.
Daarnaast is in dit lid geregeld dat de subsidie van de werkgever die om toepassing
van artikel 6 heeft verzocht, voor een tranche op nihil wordt vastgesteld, als in
die tranche niet aan alle voorwaarden van artikel 6 is voldaan. Dit betekent ook dat
de subsidie op nihil wordt vastgesteld als bij de vaststelling van de subsidie is
verzocht om toepassing van artikel 6, terwijl de omzetdaling van het gehele concern
in de periode van de derde tranche 20% en in de periode van de vierde en vijfde tranche
30% of meer is. De subsidie wordt op nihil vastgesteld voor alle tranches waarvoor
niet aan deze eis is voldaan. Tot slot wordt de subsidie op nihil vastgesteld voor
iedere tranche waarin in strijd is gehandeld met de verplichting geen dividend of
bonussen uit te keren of geen eigen aandelen in te kopen, bedoeld in artikel 14.
Zesde lid
In het zesde lid is opgenomen dat de subsidies worden vastgesteld binnen 52 weken
na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Tegen iedere vaststelling is uiteraard
apart bezwaar en beroep mogelijk. Door een termijn van 52 weken aan te houden bestaat
voldoende tijd om een goede controle te verrichten van de verzoeken om vaststelling
en de daarbij aangeleverde gegevens. Om enerzijds een zo spoedig mogelijke afhandeling
van de aanvragen mogelijk te maken en anderzijds misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel
mogelijk te voorkomen zullen risicogerichte controles worden ingericht. Voor de meeste
werkgevers zal gelden dat de hoogte van de vast te stellen subsidie goed is vast te
stellen op basis van de aan te leveren stukken bij het verzoek tot vaststelling.
Artikel 25. Terugvordering
Overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, Awb, is in dit artikel bepaald dat onverschuldigd
betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Meer specifiek is bepaald dat
als op enig moment blijkt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag
is verstrekt, het subsidiebedrag kan worden teruggevorderd van de werkgever. Dit is
bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie
heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie
geconcludeerd wordt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.
Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan
de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie.
Artikel 26. Wijziging subsidievaststelling
In dit artikel is geregeld dat de subsidievaststelling kan worden ingetrokken of gewijzigd,
als op enig moment blijkt dat de werkgever door zijn handelen of nalaten gehandeld
heeft in strijd met het doel van deze subsidieregeling. Hierbij moet met name gedacht
worden aan vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling, die ertoe zouden
kunnen leiden dat subsidiebedragen terecht komen bij werkgevers die bewust handelingen
hebben verricht om in aanmerking te komen voor de subsidie, of grotere bedragen aan
subsidie dan waar ze zonder die handelingen voor in aanmerking gekomen zouden zijn.
Het gaat daarbij niet om aspecten die reeds meegenomen zijn in de vaststelling van
de hoogte van de subsidie.
Deze mogelijkheid laat de mogelijkheden om de subsidievaststelling te wijzigen of
in te trekken op grond van artikel 4:49 Awb onverlet.
Artikel 27. Mandaat, volmacht en machtiging UWV en Inspectie SZW
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverlening door de Minister. Het onderhavige artikel voorziet in mandaatverlening
aan de Raad van Bestuur van het UWV. De Raad van Bestuur van het UWV zal deze regeling
namens de Minister uitvoeren. Die uitvoering betreft alle taken die aan de Ministerzijn
opgedragen. Dat betreft onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissingen de
behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op grond
van deze regeling. Het UWV op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan functionarissen
die werkzaam zijn bij instituut. Dat kunnen naast functionarissen in dienst van het
UWV, ook personen zijn die van buiten zijn ingehuurd, zolang deze personen maar onder
gezag van het UWV werkzaam zijn bij het UWV.
Op grond van het vierde lid worden de door de voorzitter van de Raad van Bestuur aangewezenfunctionarissen
van het UWV belast met het toezicht op de naleving van de in artikel 12, 13 en 14
genoemde verplichtingen. Deze aanwijzing is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, van
de Kaderwet SZW-subsidies. Op grond van het vijfde lid kunnen in aanvulling daarop
ook functionarissen, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid
worden belast met dat toezicht. Het gaat daarbij om functionarissen, werkzaam bij
de Inspectie SZW, voor zover zij zijn aangewezen door de inspecteur-generaal en om
functionarissen werkzaam bij de afdeling Uitvoering, die onderdeel uitmaakt van de
directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, voor zover aangewezendoor
de directeur van die directie.
Artikelen 28 en 29. Financiering en verslaglegging
In de artikelen 28 en 29 worden regels gesteld met betrekking tot de financiering
van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt
het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe
wordt op grond van artikel 28 door het UWV bij de Minister periodiek een opgave gedaan
van het totaalbedrag van de geraamde lasten (subsidielasten en uitvoeringskosten).
Artikel 28 regelt de bevoorschotting, inclusief de mogelijkheid om af te wijken.
Het bedrag van de opgegeven lasten, wordt gestort op de rekening-courant, bedoeld
in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv. Dit is de rekening-courant die
het UWV aanhoudt bij het Rijk.
Afrekening vindt ingevolge artikel 28 plaats via de jaarrekening.
De kosten van deze regeling zullen worden gefinancierd uit de algemene middelen. Er
is in voorzien dat de middelen die in het kader van deze regeling nodig zijn, afzonderlijk
worden geadministreerd. UWV zal deze kosten tevens afzonderlijk opnemen in de jaarrekeningen
het jaarverslag van het UWV op grond van artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatiewerk
en inkomen. Voor de kosten geldt vervolgens de reguliere verantwoordingssystematiek.
Artikel 30. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing van de regeling
in de Staatscourant. De regeling vervalt op 1 september 2023.
Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de subsidie de bepalingen in de regeling
inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het derde lid bepaald dat de regeling
van toepassing blijft op de afwikkeling van subsidieaanvragen op grond van deze regeling.
Dit ziet ook op het mandaat dat aan UWV is verleend.
Ook nadat de subsidie is vastgesteld, blijven de verplichtingen voor werkgevers van
toepassing om tot vijf jaar na de vaststelling inzage te geven in de administratie
en mee te werken aan een namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht
de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een
besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid
daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister. Om die reden is in het
vierde lid expliciet bepaald dat deze verplichtingen blijven gelden na de vervaldatum
van de regeling gedurende de periode vijf jaar na de vaststelling. Indien daartoe
aanleiding is, kan bij beschikking de vaststelling van de subsidie worden gewijzigd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees