TOELICHTING
Algemeen
In Nederland worden jaarlijks ongeveer 28.000 zwangerschapsafbrekingen uitgevoerd
in 14 abortusklinieken. In deze abortusklinieken zijn in totaal zo’n 40 abortusartsen
werkzaam. Het beroep kent 3 differentiaties: eerste trimester abortusarts, tweede
trimester A abortusarts en tweede trimester B abortusarts.
Er is sprake van een tekort aan abortusartsen. Daarbij is de verwachting dat dit tekort
in de toekomst zal toenemen.1 Het betreft namelijk een enigszins vergrijsde beroepsgroep. Ook heeft zich een grote
uitstroom van artsen voorgedaan als gevolg van het faillissement van de CASA klinieken
in 2017/2018.
Tot 1 januari 2021 ontvangen abortusklinieken, op grond van de Subsidieregeling abortusklinieken,
een opslag op het tarief voor een zwangerschapsafbreking voor het opleiden van artsen
tot abortusarts. Per 1 januari 2021 zal de Subsidieregeling abortusklinieken worden
gewijzigd (Staatscourant nr. 2020, 4442). Onderdeel van deze wijziging is aanpassing van de verschillende soorten activiteiten
en de hieraan gekoppelde tarieven. De huidige opslag op het tarief stimuleert abortusklinieken
onvoldoende tot het opleiden van abortusartsen. Alle klinieken ontvangen immers dezelfde
opslag, ook als ze niet opleiden. Ook is de vergoeding niet kostendekkend. Derhalve
komt de opslag voor opleiding in de tarieven te vervallen.
Om de abortusklinieken die daadwerkelijk opleidingen tot abortusarts verzorgen te
compenseren, bestaat de mogelijkheid om per 1 januari 2021 op grond van onderhavige
regeling een projectsubsidie aan te vragen. Op deze wijze wordt de financiering gericht
verstrekt. De verwachting is dat dit zal leiden tot een toename in het aantal abortusartsen
en daarmee tot een sterkere en meer toekomstbestendige beroepsgroep.
Staatssteun
Het verstrekken van subsidie ten behoeve van het opleiden van abortusartsen betreft
geen staatssteun, omdat geen sprake is van economische activiteiten. Opleidingsplaatsen
zijn een Dienst van Algemeen Belang (DAB) wanneer ze onlosmakelijk verbonden zijn
met bekostigd onderwijs. Medische vervolgopleidingen worden volgens de Europese Commissie
gezien als een onderdeel van de universitaire opleidingen. De Europese Commissie merkt
een dergelijke opleiding daarom niet aan als een economische activiteit.
Gevolgen voor de regeldruk
In tegenstelling tot de eerdere situatie, waarin abortusklinieken een opslag op het
tarief ontvingen voor het opleiden van abortusartsen, leidt een aparte subsidie voor
het verrichten van deze activiteiten tot administratieve lasten voor de abortusklinieken.
Voor het berekenen van de administratieve lasten is het proces van de subsidieaanvraag
en -verantwoording verdeeld in vier verschillende stappen. Het proces ziet er als
volgt uit.
-
1) Een abortuskliniek dient een aanvraag tot verlening van de subsidie in via het voorgeschreven
aanvraagformulier. In dit formulier wordt het aantal opleidingsplaatsen vermeld. Per
opleidingsplaats dient daarnaast de opleiding (eerste trimester, tweede trimester
A of tweede trimester B) vermeld te worden, evenals de start- en einddatum van de
opleiding. De aanvraag moet door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen,
worden ondertekend.
-
2) De abortuskliniek overlegt bij de aanvraag een schriftelijke verklaring van het NGvA
dat de abortuskliniek door het NGvA voor een bepaalde periode erkend is als opleidingskliniek.
De erkenning dient geldig te zijn ten tijde van de aanvraag voor de duur van de subsidieperiode.
-
3) De abortuskliniek dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in via het voorgeschreven
aanvraagformulier.
-
4) De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een uittreksel uit het opleidingsregister
abortusarts van het NGvA waaruit in ieder geval blijkt:
-
– welke opleiding de arts heeft gevolgd;
-
– in welke abortuskliniek de arts de opleiding heeft gevolgd; en
wat de start- en einddatum van de opleiding zijn of wat de einddatum is in het geval
deze afwijkt van de originele duur.
De administratieve lasten die gepaard gaan met het opstellen van deze documenten zijn
berekend in onderstaande tabel.
|
Taak
|
Uitgevoerd per kliniek door
|
Tarief p/u in euro1
|
Eenheid (minuten)2
|
Kosten (in euro) €
|
|
1,3
|
Bestuurder
|
80,3
|
29
|
39
|
|
1, 2, 3, 4
|
Hoge managers
|
80,3
|
35
|
47
|
|
1, 2, 3, 4
|
Hoog opgeleide medewerker
|
56,8
|
35
|
33
|
|
1, 2, 3, 4
|
Administratief personeel
|
41,1
|
114
|
78
|
|
Totaal per subsidieaanvraag
|
197
|
|
Totaal per jaar (obv 5 aanvragen conform advies capaciteitsorgaan)
|
985
|
X Noot
1Voor het uurtarief is uitgegaan van bruto uurloon plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten:
47% (volgens jaarlijks CBS-onderzoek (2018 naar schatting opslag voor overhead: 25%).
X Noot
2Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van de Guidelines on the identification and presentation of compliance costs in legislative
proposals by the federal government, 2012, Statistisches Bundesamt zoals omschreven in het handboek meting regeldrukkosten.
Indien de subsidie meer dan € 125.000 bedraagt, dient bij de aanvraag tot vaststelling
ook een assurancerapport te worden overgelegd. De bijkomende kosten per subsidieaanvraag
zijn in dat geval 80 euro voor de abortuskliniek plus 184 euro voor de accountant
(55 minuten * 200 euro per uur). De verwachting is echter dat dit niet standaard aan
de orde is bij subsidieaanvragen op grond van deze regeling. Alleen indien een abortuskliniek
een subsidieaanvraag doet voor 3 of meer artsen, wordt het bedrag van € 125.000 overschreden.
Dergelijke subsidieaanvragen zullen uitzonderingen zijn. Dit gelet op de raming van
het Capaciteitsorgaan (5 op te leiden artsen per jaar), de beschikbare opleidingscapaciteit
in de abortusklinieken en de schaarste van de op te leiden abortusartsen. Om deze
reden wordt deze taak hier afzonderlijk genoemd en is het niet als standaard in de
tabel opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bevat, op alfabetisch volgorde, enkele begripsbepalingen.
Artikel 2
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling) is niet van toepassing
op deze regeling, met uitzondering van de artikelen 5.2, 5.4, 5.6, 5.7 en 5.10.
Artikel 5.2 van de Kaderregeling verplicht de subsidieontvanger een zodanige administratie
te voeren dat hieruit kort gezegd te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie
van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de gerealiseerde prestatie-eenheden
kunnen worden nagegaan of de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde
rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten.
Artikel 5.4 van de Kaderregeling legt aan de subsidieontvanger de verplichting op
mee te werken aan onderzoek van de minister. Onderzoek kan nodig zijn voor de subsidieverstrekking
of voor de ontwikkeling van beleid.
Ingevolge artikel 5.6 van de Kaderregeling kan de minister bij de verstrekking van
de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38, 4:39 en 4:71,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5.7 van de Kaderregeling schrijft een onverwijlde meldingsplicht voor. Indien
duidelijk wordt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet, niet tijdig
of niet geheel worden uitgevoerd, dient dat direct aan de minister te worden gemeld.
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de opleiding van een abortusarts voortijdig
wordt beëindigd. De meldingsplicht geldt ook als het aannemelijk is dat de abortuskliniek
niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen. Aan het niet (tijdig) nakomen van
de meldingsplicht kunnen financiële gevolgen worden verbonden, zoals het terugvorderen
van voorschotten van de verleende subsidie.
In artikel 5.10 van de Kaderregeling is bepaald onder welke omstandigheden een subsidieontvanger
aan de minister een door de minister te bepalen vergoeding verschuldigd is en op basis
van welke informatie de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld.
Artikel 3
Op grond van deze regeling kan een abortuskliniek subsidie aanvragen voor het verzorgen
van een opleiding tot abortusarts. Een abortuskliniek kan ook subsidie aanvragen als
zogenaamde penvoerder, die namens een samenwerkingsverband optreedt. Alle abortusklinieken
die deel uitmaken van een samenwerkingsverband dienen aan de voorwaarden van deze
regeling te voldoen.
Artikel 4
Alleen abortusklinieken die door het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (hierna:
NGvA) zijn erkend tot opleidingskliniek, komen in aanmerking voor subsidie op grond
van deze regeling. Het NGvA erkent abortusklinieken conform de eisen in het document
Opleiding, (Her)registratie en Opleidingsvisitatie Abortusartsen. Erkenning geschiedt
door afgifte van een schriftelijke verklaring van het NGvA dat de desbetreffende abortuskliniek
voor een bepaalde periode is erkend als opleidingskliniek. De erkenning dient geldig
te zijn ten tijde van de aanvraag.
Artikel 5
In artikel 5 is de maximale hoogte van het subsidiebedrag per opleiding bepaald. De
genoemde bedragen zijn gebaseerd op kostenonderzoek dat uitgaat van gemiddelden. De
bedragen worden jaarlijks geïndexeerd in verband met de ontwikkeling van de arbeidskosten
en eventuele materiële kosten van de opleiding.
Artikel 6
Artikel 6 beschrijft de procedure voor het aanvragen van de subsidie. In aanvulling
op het aanvraagformulier dient de abortuskliniek bij de aanvraag de geldende erkenning
tot opleidingskliniek over te leggen. Indien de aanvraag door een abortuskliniek namens
een samenwerkingsverband wordt ingediend, moeten de erkenningen van alle betrokken
abortusklinieken worden overgelegd. Als subsidie wordt aangevraagd namens een abortuskliniek
die niet over een geldige erkenning beschikt, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag.
Artikel 7
Artikel 7 bepaalt dat binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening van
de subsidie een besluit wordt genomen. Ook bevat dit artikel de wijze van bevoorschotting.
Artikel 8
In dit artikel is de verplichting voor de abortuskliniek opgenomen om gedurende de
gehele subsidieperiode in het bezit te zijn van een geldige erkenning. Hiermee wordt
gewaarborgd dat de opleideling een kwalitatief volwaardige opleiding tot abortusarts
volgt. Indien de erkenning gedurende de subsidieperiode zal aflopen, dient de abortuskliniek
ervoor te zorgen dat er tijdig een aansluitende erkenning wordt afgegeven door het
NGvA. Daarnaast dient de subsidieontvanger te voldoen aan de in artikel 2 van toepassing
verklaarde artikelen van de Kaderregeling.
Artikel 9
Artikel 9 beschrijft de vaststelling van de hoogte van de subsidie. Een subsidie wordt
in beginsel vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde opleidingsplaats voor ten
hoogste het aantal opleidingsplaatsen dat in de verlening is genoemd. In het geval
een opleideling de opleiding niet volledig voltooit, wordt de hoogte van de subsidie
in beginsel vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de opleiding wel is gevolgd.
Indien echter bij de vaststelling blijkt dat sprake is van onregelmatigheden of een
te late melding op grond waarvan de hoogte van de subsidie gekort dient te worden,
is geen sprake meer van vaststelling naar rato.
Artikel 10
In artikel 10 is de procedure van de subsidievaststelling omschreven. Bij het indienen
van de aanvraag tot vaststelling maakt de abortuskliniek gebruik van een voorgeschreven
formulier, waarin de wijze van verantwoording van de subsidie is opgenomen. De abortuskliniek
dient tevens een geanonimiseerd uittreksel van het opleidingsregister abortusarts
van het NGvA bij te voegen evenals de erkenning. Als de subsidie meer dan € 125.000
bedraagt, moet er in aanvulling hierop een assurancerapport worden overgelegd. Het
is de verantwoordelijkheid van de abortuskliniek om de vereiste documentatie aan te
leveren.
Artikel 11
Artikel 11 bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk 22 weken
na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, moet worden ingediend.
Artikel 12
Artikel 12 bepaalt dat binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit wordt
genomen.
Artikel 13
Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is
aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden
gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden voordoen
die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden
van overwegende aard.
Artikel 14
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang
van 1 januari 2026.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark