Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 29 september 2020, kenmerk 1746006-210301-PG, houdende regels voor het verstrekken van subsidie aan abortusklinieken voor de opleiding van abortusartsen (Subsidieregeling opleiding abortusartsen)

De Minister voor Medische Zorg,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. abortuskliniek:

een abortuskliniek als bedoeld in artikel 1 van de Wet afbreking zwangerschap;

b. erkenning:

een schriftelijke verklaring van het NGvA dat de abortuskliniek door het NGvA voor een bepaalde periode erkend is als opleidingskliniek;

c. minister:

Minister voor Medische Zorg;

d. NGvA:

het Nederlands Genootschap van Abortusartsen;

e. opleideling:

natuurlijk persoon die een opleiding tot abortusarts volgt in een opleidingskliniek;

f. opleidingskliniek:

een abortuskliniek die door het NGvA erkend is voor het verzorgen van de opleiding tot abortusarts;

g. opleidingsplaats:

capaciteit bij een abortuskliniek om een opleideling op te leiden;

h. samenwerkingsverband:

meerdere abortusklinieken die gezamenlijk een opleiding tot abortusarts verzorgen.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5.2, 5.4, 5.6, 5.7 en 5.10.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een abortuskliniek een subsidie verlenen voor het verzorgen van een opleiding tot abortusarts.

  • 2. De subsidie wordt verleend voor de duur van maximaal 52 weken.

  • 3. Op verzoek kan de in het tweede lid genoemde termijn verlengd worden.

Artikel 4. Voorwaarden

Subsidie kan uitsluitend verstrekt worden aan een abortuskliniek die in het bezit is van een erkenning.

Artikel 5. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor het verzorgen van een opleiding tot abortusarts bedraagt maximaal:

  • a. € 35.371 per opleidingsplaats eerste trimester abortusarts;

  • b. € 55.339 per opleidingsplaats tweede trimester A abortusarts;

  • c. € 58.364 per opleidingsplaats tweede trimester B abortusarts.

Artikel 6. Aanvraag tot verlening van subsidie

  • 1. Voor de aanvraag tot verlening van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bevat de aanvraag tot verlening van een subsidie de erkenning van de abortuskliniek.

  • 3. Indien de aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend door een abortuskliniek namens een samenwerkingsverband, bevat de aanvraag de erkenningen van alle betrokken abortusklinieken.

  • 4. Indien de abortuskliniek niet voldoet aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot verlening of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt de minister de abortuskliniek in de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen. De minister besluit de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen de gegeven termijn niet of onvoldoende is aangevuld.

Artikel 7. Verlening en bevoorschotting

  • 1. De minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2. De minister vermeldt in het besluit tot verlening van de subsidie in elk geval de te subsidiëren activiteiten, het subsidiebedrag, de periode waarvoor subsidie wordt verleend, de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht en de wijze van verantwoording.

  • 3. De minister verleent bij het besluit tot verlening van de subsidie ambtshalve de volgende voorschotten: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het bedrag van de verleende subsidie.

Artikel 8. Verplichtingen

De abortuskliniek is voor de duur van de subsidie in het bezit van een geldige erkenning.

Artikel 9. Subsidievaststelling

  • 1. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde opleidingsplaats voor ten hoogste het maximum aantal opleidingsplaatsen dat door de minister bij de verlening is genoemd.

  • 2. Indien een opleiding niet wordt afgerond, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de opleiding wel is gevolgd.

Artikel 10. Aanvraag tot vaststelling

  • 1. Voor de aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bevat de aanvraag tot vaststelling een geanonimiseerd uittreksel van het opleidingsregister abortusarts van het NGvA en de erkenning.

  • 3. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, wordt bij de aanvraag tot vaststelling tevens een assurancerapport van een accountant overgelegd.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde rapport is opgesteld overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol.

  • 5. Indien de abortuskliniek niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot vaststelling of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt de minister de abortuskliniek in de gelegenheid de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. In het geval de aanvraag tot vaststelling binnen die termijn niet of onvoldoende is aangevuld, wordt de subsidie vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

Artikel 11. Aanvraagtermijn

  • 1. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12. Vaststelling

De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 13. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling opleiding abortusartsen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

TOELICHTING

Algemeen

In Nederland worden jaarlijks ongeveer 28.000 zwangerschapsafbrekingen uitgevoerd in 14 abortusklinieken. In deze abortusklinieken zijn in totaal zo’n 40 abortusartsen werkzaam. Het beroep kent 3 differentiaties: eerste trimester abortusarts, tweede trimester A abortusarts en tweede trimester B abortusarts.

Er is sprake van een tekort aan abortusartsen. Daarbij is de verwachting dat dit tekort in de toekomst zal toenemen.1 Het betreft namelijk een enigszins vergrijsde beroepsgroep. Ook heeft zich een grote uitstroom van artsen voorgedaan als gevolg van het faillissement van de CASA klinieken in 2017/2018.

Tot 1 januari 2021 ontvangen abortusklinieken, op grond van de Subsidieregeling abortusklinieken, een opslag op het tarief voor een zwangerschapsafbreking voor het opleiden van artsen tot abortusarts. Per 1 januari 2021 zal de Subsidieregeling abortusklinieken worden gewijzigd (Staatscourant nr. 2020, 4442). Onderdeel van deze wijziging is aanpassing van de verschillende soorten activiteiten en de hieraan gekoppelde tarieven. De huidige opslag op het tarief stimuleert abortusklinieken onvoldoende tot het opleiden van abortusartsen. Alle klinieken ontvangen immers dezelfde opslag, ook als ze niet opleiden. Ook is de vergoeding niet kostendekkend. Derhalve komt de opslag voor opleiding in de tarieven te vervallen.

Om de abortusklinieken die daadwerkelijk opleidingen tot abortusarts verzorgen te compenseren, bestaat de mogelijkheid om per 1 januari 2021 op grond van onderhavige regeling een projectsubsidie aan te vragen. Op deze wijze wordt de financiering gericht verstrekt. De verwachting is dat dit zal leiden tot een toename in het aantal abortusartsen en daarmee tot een sterkere en meer toekomstbestendige beroepsgroep.

Staatssteun

Het verstrekken van subsidie ten behoeve van het opleiden van abortusartsen betreft geen staatssteun, omdat geen sprake is van economische activiteiten. Opleidingsplaatsen zijn een Dienst van Algemeen Belang (DAB) wanneer ze onlosmakelijk verbonden zijn met bekostigd onderwijs. Medische vervolgopleidingen worden volgens de Europese Commissie gezien als een onderdeel van de universitaire opleidingen. De Europese Commissie merkt een dergelijke opleiding daarom niet aan als een economische activiteit.

Gevolgen voor de regeldruk

In tegenstelling tot de eerdere situatie, waarin abortusklinieken een opslag op het tarief ontvingen voor het opleiden van abortusartsen, leidt een aparte subsidie voor het verrichten van deze activiteiten tot administratieve lasten voor de abortusklinieken.

Voor het berekenen van de administratieve lasten is het proces van de subsidieaanvraag en -verantwoording verdeeld in vier verschillende stappen. Het proces ziet er als volgt uit.

  • 1) Een abortuskliniek dient een aanvraag tot verlening van de subsidie in via het voorgeschreven aanvraagformulier. In dit formulier wordt het aantal opleidingsplaatsen vermeld. Per opleidingsplaats dient daarnaast de opleiding (eerste trimester, tweede trimester A of tweede trimester B) vermeld te worden, evenals de start- en einddatum van de opleiding. De aanvraag moet door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen, worden ondertekend.

  • 2) De abortuskliniek overlegt bij de aanvraag een schriftelijke verklaring van het NGvA dat de abortuskliniek door het NGvA voor een bepaalde periode erkend is als opleidingskliniek. De erkenning dient geldig te zijn ten tijde van de aanvraag voor de duur van de subsidieperiode.

  • 3) De abortuskliniek dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in via het voorgeschreven aanvraagformulier.

  • 4) De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een uittreksel uit het opleidingsregister abortusarts van het NGvA waaruit in ieder geval blijkt:

    • welke opleiding de arts heeft gevolgd;

    • in welke abortuskliniek de arts de opleiding heeft gevolgd; en

      wat de start- en einddatum van de opleiding zijn of wat de einddatum is in het geval deze afwijkt van de originele duur.

De administratieve lasten die gepaard gaan met het opstellen van deze documenten zijn berekend in onderstaande tabel.

Taak

Uitgevoerd per kliniek door

Tarief p/u in euro1

Eenheid (minuten)2

Kosten (in euro) €

1,3

Bestuurder

80,3

29

39

1, 2, 3, 4

Hoge managers

80,3

35

47

1, 2, 3, 4

Hoog opgeleide medewerker

56,8

35

33

1, 2, 3, 4

Administratief personeel

41,1

114

78

Totaal per subsidieaanvraag

197

Totaal per jaar (obv 5 aanvragen conform advies capaciteitsorgaan)

985

X Noot
1

Voor het uurtarief is uitgegaan van bruto uurloon plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 47% (volgens jaarlijks CBS-onderzoek (2018 naar schatting opslag voor overhead: 25%).

X Noot
2

Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van de Guidelines on the identification and presentation of compliance costs in legislative proposals by the federal government, 2012, Statistisches Bundesamt zoals omschreven in het handboek meting regeldrukkosten.

Indien de subsidie meer dan € 125.000 bedraagt, dient bij de aanvraag tot vaststelling ook een assurancerapport te worden overgelegd. De bijkomende kosten per subsidieaanvraag zijn in dat geval 80 euro voor de abortuskliniek plus 184 euro voor de accountant (55 minuten * 200 euro per uur). De verwachting is echter dat dit niet standaard aan de orde is bij subsidieaanvragen op grond van deze regeling. Alleen indien een abortuskliniek een subsidieaanvraag doet voor 3 of meer artsen, wordt het bedrag van € 125.000 overschreden. Dergelijke subsidieaanvragen zullen uitzonderingen zijn. Dit gelet op de raming van het Capaciteitsorgaan (5 op te leiden artsen per jaar), de beschikbare opleidingscapaciteit in de abortusklinieken en de schaarste van de op te leiden abortusartsen. Om deze reden wordt deze taak hier afzonderlijk genoemd en is het niet als standaard in de tabel opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat, op alfabetisch volgorde, enkele begripsbepalingen.

Artikel 2

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling) is niet van toepassing op deze regeling, met uitzondering van de artikelen 5.2, 5.4, 5.6, 5.7 en 5.10.

Artikel 5.2 van de Kaderregeling verplicht de subsidieontvanger een zodanige administratie te voeren dat hieruit kort gezegd te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de gerealiseerde prestatie-eenheden kunnen worden nagegaan of de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten.

Artikel 5.4 van de Kaderregeling legt aan de subsidieontvanger de verplichting op mee te werken aan onderzoek van de minister. Onderzoek kan nodig zijn voor de subsidieverstrekking of voor de ontwikkeling van beleid.

Ingevolge artikel 5.6 van de Kaderregeling kan de minister bij de verstrekking van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38, 4:39 en 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5.7 van de Kaderregeling schrijft een onverwijlde meldingsplicht voor. Indien duidelijk wordt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet, niet tijdig of niet geheel worden uitgevoerd, dient dat direct aan de minister te worden gemeld. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de opleiding van een abortusarts voortijdig wordt beëindigd. De meldingsplicht geldt ook als het aannemelijk is dat de abortuskliniek niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen. Aan het niet (tijdig) nakomen van de meldingsplicht kunnen financiële gevolgen worden verbonden, zoals het terugvorderen van voorschotten van de verleende subsidie.

In artikel 5.10 van de Kaderregeling is bepaald onder welke omstandigheden een subsidieontvanger aan de minister een door de minister te bepalen vergoeding verschuldigd is en op basis van welke informatie de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld.

Artikel 3

Op grond van deze regeling kan een abortuskliniek subsidie aanvragen voor het verzorgen van een opleiding tot abortusarts. Een abortuskliniek kan ook subsidie aanvragen als zogenaamde penvoerder, die namens een samenwerkingsverband optreedt. Alle abortusklinieken die deel uitmaken van een samenwerkingsverband dienen aan de voorwaarden van deze regeling te voldoen.

Artikel 4

Alleen abortusklinieken die door het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (hierna: NGvA) zijn erkend tot opleidingskliniek, komen in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Het NGvA erkent abortusklinieken conform de eisen in het document Opleiding, (Her)registratie en Opleidingsvisitatie Abortusartsen. Erkenning geschiedt door afgifte van een schriftelijke verklaring van het NGvA dat de desbetreffende abortuskliniek voor een bepaalde periode is erkend als opleidingskliniek. De erkenning dient geldig te zijn ten tijde van de aanvraag.

Artikel 5

In artikel 5 is de maximale hoogte van het subsidiebedrag per opleiding bepaald. De genoemde bedragen zijn gebaseerd op kostenonderzoek dat uitgaat van gemiddelden. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd in verband met de ontwikkeling van de arbeidskosten en eventuele materiële kosten van de opleiding.

Artikel 6

Artikel 6 beschrijft de procedure voor het aanvragen van de subsidie. In aanvulling op het aanvraagformulier dient de abortuskliniek bij de aanvraag de geldende erkenning tot opleidingskliniek over te leggen. Indien de aanvraag door een abortuskliniek namens een samenwerkingsverband wordt ingediend, moeten de erkenningen van alle betrokken abortusklinieken worden overgelegd. Als subsidie wordt aangevraagd namens een abortuskliniek die niet over een geldige erkenning beschikt, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag.

Artikel 7

Artikel 7 bepaalt dat binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening van de subsidie een besluit wordt genomen. Ook bevat dit artikel de wijze van bevoorschotting.

Artikel 8

In dit artikel is de verplichting voor de abortuskliniek opgenomen om gedurende de gehele subsidieperiode in het bezit te zijn van een geldige erkenning. Hiermee wordt gewaarborgd dat de opleideling een kwalitatief volwaardige opleiding tot abortusarts volgt. Indien de erkenning gedurende de subsidieperiode zal aflopen, dient de abortuskliniek ervoor te zorgen dat er tijdig een aansluitende erkenning wordt afgegeven door het NGvA. Daarnaast dient de subsidieontvanger te voldoen aan de in artikel 2 van toepassing verklaarde artikelen van de Kaderregeling.

Artikel 9

Artikel 9 beschrijft de vaststelling van de hoogte van de subsidie. Een subsidie wordt in beginsel vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde opleidingsplaats voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen dat in de verlening is genoemd. In het geval een opleideling de opleiding niet volledig voltooit, wordt de hoogte van de subsidie in beginsel vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de opleiding wel is gevolgd. Indien echter bij de vaststelling blijkt dat sprake is van onregelmatigheden of een te late melding op grond waarvan de hoogte van de subsidie gekort dient te worden, is geen sprake meer van vaststelling naar rato.

Artikel 10

In artikel 10 is de procedure van de subsidievaststelling omschreven. Bij het indienen van de aanvraag tot vaststelling maakt de abortuskliniek gebruik van een voorgeschreven formulier, waarin de wijze van verantwoording van de subsidie is opgenomen. De abortuskliniek dient tevens een geanonimiseerd uittreksel van het opleidingsregister abortusarts van het NGvA bij te voegen evenals de erkenning. Als de subsidie meer dan € 125.000 bedraagt, moet er in aanvulling hierop een assurancerapport worden overgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van de abortuskliniek om de vereiste documentatie aan te leveren.

Artikel 11

Artikel 11 bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk 22 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, moet worden ingediend.

Artikel 12

Artikel 12 bepaalt dat binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit wordt genomen.

Artikel 13

Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang van 1 januari 2026.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark


X Noot
1

Capaciteitsplan 2021–2024 Abortusartsen – Een eerste richtinggevend advies, juni 2020.

Naar boven