De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 12, vierde lid, 18a, tweede lid, onderdeel d, 37 en 40 van het
Besluit onderstand BES;
Besluit:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
- besluit:
-
Besluit onderstand BES;
- maatregel:
-
het verlagen van de onderstand, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het besluit;
- minister:
-
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
HOOFDSTUK 2. OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL
Paragraaf 2.1. Algemene bepalingen ten aanzien van een maatregel
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
-
1. Indien de belanghebbende naar het oordeel van de minister tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit het
besluit voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt, wordt overeenkomstig
deze regeling een maatregel opgelegd.
-
2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende
de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
-
1. De maatregel wordt toegepast op de berekeningsgrondslag, die wordt bepaald door het
basisbedrag van de algemene onderstand en de voor belanghebbende geldende toeslagen
waarmee het basisbedrag van de algemene onderstand wordt verhoogd.
-
2. Voor de toepassing van artikel 19 van het besluit wordt de onderstand in aanmerking
genomen alsof de maatregel niet is toegepast.
Artikel 4. De beschikking tot opleggen van een maatregel
In de beschikking tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:
-
a. de reden van de maatregel;
-
b. de duur van de maatregel;
-
c. het percentage waarmee de onderstand wordt verlaagd;
-
d. het bedrag waarmee de onderstand wordt verlaagd; en
-
e. de eventuele reden om af te wijken van de maatregel, bedoeld in de artikelen 11, 12,
eerste lid, 13, 14, eerste lid, 15 en 16.
Artikel 5. Horen van de belanghebbende
-
1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld
zijn zienswijze naar voren te brengen.
-
2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
-
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
-
b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren
te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
-
c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van de minister om binnen een
gestelde termijn inlichtingen te verstrekken; of
-
d. de minister het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging
of de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
-
1. De minister ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
-
a. elke mate van verwijtbaarheid ontbreekt; of
-
b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door de minister
heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht
inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte onderstand is verleend.
-
2. De minister kan afzien van het opleggen van een maatregel indien hij daarvoor dringende
redenen aanwezig acht.
-
3. Indien de minister afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende
redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 7. Ingangsdatum en duur van een maatregel
-
1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende tweewekelijke betaalperiode
volgend op de datum waarop de beschikking tot het opleggen van de maatregel aan de
belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die betaalperiode
geldende bedragen van de algemene onderstand.
-
2. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van vier weken.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen
die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden,
worden de verlagingen voor de onderscheiden gedragingen gelijktijdig toegepast met
inachtneming van artikel 7.
Artikel 9. Recidive
De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen
twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd,
opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.
Met een beschikking waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld de beschikking
om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, tweede
lid.
Paragraaf 2.2. Geen of onvoldoende medewerking aan het verkrijgen of behouden van
algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot inschakeling in de arbeid
op grond van artikel 5 van het besluit niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden
in de volgende categorieën:
-
b. tweede categorie:
-
1°. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling
in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
-
2°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden
tot inschakeling in de arbeid of aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing
of opleiding;
-
c. derde categorie:
-
1°. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
-
2°. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
-
3°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid
noodzakelijk geachte scholing of opleiding of aan andere aangewezen activiteiten die
de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;
-
d. vierde categorie:
Artikel 11. De hoogte van de maatregel
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel als volgt vastgesteld:
-
a. bij gedragingen van de eerste categorie: 5% van de berekeningsgrondslag;
-
b. bij gedragingen van de tweede categorie: 10% van de berekeningsgrondslag;
-
c. bij gedragingen van de derde categorie: 20% van de berekeningsgrondslag;
-
d. bij gedragingen van de vierde categorie: 100% van de berekeningsgrondslag.
Paragraaf 2.3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 12. Niet tijdig verstrekken van gegevens
-
1. Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 11 van het besluit,
niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van onderstand
of de voortzetting daarvan niet binnen de door de minister daartoe gestelde termijn
te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de berekeningsgrondslag, onverminderd
artikel 2, tweede lid.
-
2. Van het opleggen van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgezien
en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van
twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke
waarschuwing is gegeven.
Artikel 13. Verstrekken onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de
onderstand
-
1. Indien een belanghebbende aan de minister onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft
verstrekt en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen
van onderstand, wordt een maatregel opgelegd die is afgestemd op de hoogte van het
benadelingsbedrag.
-
2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel, bedoeld in het eerste lid,
op de volgende wijze vastgesteld:
-
a. bij een benadelingsbedrag tot USD 400: 10% van de berekeningsgrondslag;
-
b. bij een benadelingsbedrag van USD 400 tot USD 800: 20% van de berekeningsgrondslag;
-
c. bij een benadelingsbedrag van USD 800 tot USD 1600: 40% van de berekeningsgrondslag;
-
d. bij een benadelingsbedrag van USD 1600 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag.
Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor
de onderstand
-
1. Indien een belanghebbende aan de minister onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft
verstrekt en dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag
verlenen van onderstand, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de berekeningsgrondslag,
onverminderd artikel 2, tweede lid.
-
2. Van het opleggen van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgezien
en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van
twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke
waarschuwing is gegeven.
Paragraaf 2.4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
-
1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van
het besluit, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het
benadelingsbedrag.
-
2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel, bedoeld in het eerste lid,
op de volgende wijze vastgesteld:
-
a. bij een benadelingsbedrag tot USD 400: 10% van de berekeningsgrondslag;
-
b. bij een benadelingsbedrag van USD 400 tot USD 800: 20% van de berekeningsgrondslag;
-
c. bij een benadelingsbedrag van USD 800 tot USD 1600: 40% van de berekeningsgrondslag;
-
d. bij een benadelingsbedrag van USD 1600 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag.
Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover de minister of zijn
ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering
van het besluit wordt een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de berekeningsgrondslag,
onverminderd artikel 2, tweede lid.
HOOFDSTUK 3. VRIJLATING UITKERINGEN EN VERGOEDINGEN
Artikel 17. Vrijlating uitkering Schadefonds geweldsmisdrijven
Als uitkeringen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, onderdeel d, van het besluit
wordt aangewezen de uitkering als bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven,
met uitzondering van het deel van de uitkering dat vanwege de derving van levensonderhoud
wordt verstrekt aan nabestaanden.
HOOFDSTUK 4. GEGEVENSUITWISSELING
Artikel 18. Gegevensverstrekking aan de minister
-
1. De hieronder vermelde instanties en personen zijn verplicht desgevraagd aan de minister
kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van het besluit:
-
a. de colleges van burgemeester en wethouders;
-
b. de eilandbesturen van de openbare lichamen;
-
c. de Kamers van Koophandel en Nijverheid voor de openbare lichamen, bedoeld in artikel
1a van de Wet op de Kamers van Koophandel en Nijverheid BES;
-
d. de Minister van Justitie en Veiligheid voor zover het betreft:
-
e. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover het betreft de toepassing
van de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek;
-
f. de rijksbelastingdienst;
-
g. de Sociale verzekeringsbank;
-
h. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
-
i. het Zorgverzekeringskantoor BES;
-
j. instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie of water leveren;
-
k. instanties die op basis van hun statutaire doel de arbeidsinschakeling van personen
bevorderen;
-
l. instanties die op basis van hun statutaire doel de Wet sociale kanstrajecten jongeren
BES uitvoeren;
-
m. instanties en personen die woonruimte in de openbare lichamen verhuren.
-
2. Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht
desgevraagd aan de minister, kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het besluit.
-
3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit
tot:
-
a. degene van wie kosten van onderstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge
paragraaf 6.4 van het besluit;
-
b. personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat
redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene:
-
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde opgaven en inlichtingen worden desgevraagd
schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo
spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek
hiertoe, verstrekt.
Artikel 19. Gegevensverstrekking door de minister
-
1. De minister is bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd uit de administratie
ter zake van de uitvoering van het besluit kosteloos de gegevens te verstrekken aan:
-
a. bestuurscolleges van de openbare lichamen ten behoeve van de arbeidsinschakeling;
-
b. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
-
c. de rijksbelastingdienst voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting en
de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 23 van de Wet algemene
ouderdomsverzekering BES, artikel 26 van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering
BES, artikel 8 van de Wet ongevallenverzekering BES, artikel 8 van de Wet ziekteverzekering
BES en artikel 7 van de Cessantiawet BES;
-
d. derden die op basis van hun statutaire doel de arbeidsinschakeling van personen bevorderen;
-
e. het college van burgemeester en wethouders voor de uitvoering van de Participatiewet,
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
-
f. het landsbestuur van Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor de goede vervulling van een
publiekrechtelijke taak;
-
g. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank voor
de uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of de wettelijke
regelingen, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, en 34, eerste lid, onderdeel a,
van die wet;
-
h. instanties die op basis van hun statutaire doel de Wet sociale kanstrajecten jongeren
BES uitvoeren.
-
2. De gegevensverstrekking vindt niet plaats als de persoonlijke levenssfeer van de
betrokkenen daardoor onevenredig wordt geschaad.
HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN
Artikel 20. Intrekking regelingen
De Regeling gegevensuitwisseling onderstand BES en de Regeling verlaging onderstand
BES worden ingetrokken.
Artikel 21. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 22. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onderstand BES.
Den Haag, 31 augustus 2020
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. van ’t Wout
TOELICHTING
Algemeen
Met het Besluit van 2 september 2020 tot wijziging van het Besluit onderstand BES
in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten
van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen (Stb. 2020, 370) is in artikel 18a, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit onderstand BES een grondslag
gecreëerd om bij regeling van Onze Minister uitkeringen en vergoedingen voor materiële
en immateriële schade aan te wijzen die niet als vermogen worden aangemerkt. In artikel
17 deze regeling wordt een uitkering als bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
aangewezen.
Aangezien er al twee regelingen zijn die hun grondslag vinden in het Besluit onderstand
BES is ervoor gekozen om tot één Regeling onderstand BES te komen. Deze regeling voorziet
daarom in de intrekking van de Regeling verlaging onderstand BES en de Regeling gegevensuitwisseling
onderstand BES. De materiële inhoud van die regelingen worden nu opgenomen in hoofdstuk
2 en 4 van de onderhavige regeling.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 2. Opleggen van een maatregel
Dit hoofdstuk bevat de materiële inhoud van de ingetrokken Regeling verlaging onderstand
BES. De artikelen zijn, op enkele technisch aanpassingen na, niet gewijzigd. De technische
aanpassingen komen hieronder aan bod.
Artikel 2, eerste lid
Met het Besluit van 2 september 2020 tot wijziging van het Besluit onderstand BES
in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten
van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen (Stb. 2020, 370) is de zinsnede ‘waaronder begrepen het zich jegens Onze Minister zeer ernstig misdragen’
in artikel 12, tweede lid, komen te vervallen. De formulering van artikel 2 van deze
regeling is daarmee in overeenstemming gebracht.
Artikel 4, 7 en 9
De term ‘het besluit’ wordt in lijn met artikel 3, eerste lid, van de Wet administratieve
rechtspraak BES en de artikelen 40a, 40b en 41a van het Besluit onderstand BES vervangen
door ‘de beschikking’. Daarnaast zou de term ‘besluit’ hier kunnen worden gelezen
als ‘het besluit’ in de zin van artikel 1. Ook daarom is het beter hier te spreken
van ‘de beschikking’.
Hoofdstuk 3. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft een eenmalige uitkering aan slachtoffers met
ernstig psychisch of fysiek letsel. Op basis van artikel 7a van de Beleidsregel toepassing
Besluit onderstand BES 2019 kan een uitkering van het Schadefonds al worden uitgesloten
van de vermogenstoets. Met deze wijziging is dit niet langer afhankelijk van de beoordeling
van het individuele geval. Dit leidt ertoe dat er uniform met de uitkering van het
Schadefonds wordt omgegaan en elke onderstandsgerechtigde die een dergelijke uitkering
ontvangt op dezelfde wijze wordt behandeld. De wijze waarop in Caribisch Nederland
wordt omgegaan met een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven worden daarmee
in lijn gebracht met Europees Nederland.
Hoofdstuk 4. Gegevensuitwisseling
De artikelen 18 en 19 zijn overgenomen uit de bij deze regeling ingetrokken Regeling
gegevensuitwisseling onderstand BES. Deze artikelen zijn, op een enkele technische
aanpassing na, ongewijzigd.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. van ’t Wout