TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Deze regeling dient ter uitwerking van een aantal artikelen van het Loodsplichtbesluit
2021 (hierna: het besluit) dat op 1 januari 2021, gelijktijdig met een wijziging van
de Scheepvaartverkeerswet1, (hierna: wetswijziging) in werking treedt. Deze regeling is opgesteld in het belang
van het verzekeren van een vlot en veilig scheepvaartverkeer en andere belangen die
in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet zijn genoemd. In de Scheepvaartverkeerswet
en in het besluit is vastgelegd op grond waarvan een kapitein van een zeeschip bij
binnenkomst van of vertrek uit een Nederlandse zeehaven gebruik moet maken van de
diensten van een loods (loodsplicht) dan wel vrijstelling of ontheffing kan krijgen.
In het besluit zijn ook de hoofdregels van de met ingang van 1 januari 2021 geïntroduceerde
PEC-structuur vastgelegd.2 Met een PEC is een kapitein of eerste stuurman3 van een bepaald schip op een bepaald traject (maximaal acht combinaties) vrijgesteld
van de loodsplicht. Aan welke eisen de kapitein moet voldoen om voor die vrijstelling
in aanmerking te komen, verschilt per schip en per vaartraject. Dit is afhankelijk
van de lengte en soms breedte en diepgang van het schip, in combinatie met de vaarwegkarakteristieken
van het traject dat men wenst af te leggen. Het gaat dan onder meer om de windcondities,
stroming, windvang en de diepte of breedte van de vaarweg.
Iedere regio en vaartraject heeft zijn eigen kenmerkende karakteristieken die tot
maatwerk leiden bij de PEC-indeling. De noordelijke havens zijn relatief rustig, maar
de aanloop daar naartoe over de Waddenzee heeft de UNESCO-status van bijzonder gevoelig
natuurgebied, waardoor een incident grote gevolgen kan hebben voor de flora en fauna
in het gebied. De toegang naar de Amsterdamse haven is complex vanwege de Noordersluis
bij IJmuiden. De Rotterdamse haven heeft veel havenbekkens en is bovendien druk bevaren.
Zeeschepen die via Rotterdam doorvaren naar het achterland komen door relatief ondiepe
wateren en complexe kruisingen op het water als zij naar landinwaarts gelegen havens
varen. Ten slotte is de Schelde (Westerschelde) een lange en meanderende rivier met
verschillende windcondities. De unieke situatie per regio en vaartraject verklaart
bijvoorbeeld ook waarom er tussen de gebieden verschillen zijn in de afmetingen van
de schepen (lengte, breedte, diepte) die voor een bepaalde PEC in aanmerking komen.
Ook de verschillen in maximale lengtes bij werkschepen die onder de categorale vrijstellingen
vallen, worden daardoor verklaard. Het maatwerk dat is opgenomen in deze regeling
per gebied, is gebaseerd op de adviezen die eind 2015 van de regionale autoriteiten
zijn ontvangen.
Waar in deze regeling een afmeting is opgenomen, waarbij geen decimalen is genoemd,
wordt bedoeld het exacte getal, bijvoorbeeld een lengte over alles tot en met 75 meter,
wordt bedoeld 75,0 meter.
2. Hoofdlijnen van deze regeling
In deze regeling worden de loodsplichtige zeescheepvaartwegen per zeehavengebied gedetailleerd
aangeduid, worden bevoegde autoriteiten aangewezen en wordt bepaald in welke gevallen
categorale vrijstelling van de loodsplicht mogelijk is, in welke gevallen vrijstelling
van de loodsplicht mogelijk is met een PEC en aan welke opleidingseisen een kapitein
moet voldoen om voor een PEC in aanmerking te kunnen komen.
Net als voorheen blijven schepen op de Eems van of naar de Eemshaven of Delfzijl loodsplichtig
als de breedte van het schip meer is dan 13 meter. Dit breedtecriterium is ooit ingesteld
om de samenwerking met Duitsland op het gebied van de loodsplicht op de Eems te stimuleren.
Er was een toezegging aan de Tweede Kamer om dit criterium af te schaffen, maar gebleken
is dat niet aan de voorwaarden van deze toezegging was voldaan. Voor meer informatie
wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging (paragraaf 6.3).
Voor een uitgebreide beschrijving van de loodsplicht, de aanleiding en achtergronden
voor de systeemwijziging, wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging
en de toelichting bij het besluit.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat er tot op heden veel wetgeving bestond
die betrekking had op de loodsplicht. Deze wetgeving was versnipperd, waardoor het
lastig was inzicht te krijgen in welke verplichtingen per zeehaven van toepassing
waren. De wijziging van het wetgevingscomplex, waar ook deze regeling deel van uitmaakt,
is daarom aangegrepen om de wetgeving toegankelijker te maken en zo op te bouwen dat
uiteindelijk in deze nieuwe loodsplichtregeling de per zeehavengebied geldende detailbepalingen
in één hoofdstuk bij elkaar kunnen worden gevoegd4. Veel van de in deze regeling opgenomen bepalingen zijn niet nieuw, maar waren tot
op heden opgenomen in wettelijke regelingen die met ingang van inwerkingtreding van
de wetswijziging zijn vervallen zoals bijvoorbeeld in de bijlage bij de Scheepvaartverkeerswet
(Svw), in het Loodsplichtbesluit 1995 (Lpb’95), Besluit verklaringhouders Scheepvaarverkeerswet
(Bvh), in de Regeling bevoegde en regionale autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995,
het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 augustus 1988, nr. S/J31.407/88
(Stcrt 1988, 168) (hierna: Aanwijzing loodsplichtige scheepvaartwegen) en in diverse
regionale beleidsregels. Waar wel van een inhoudelijke wijziging sprake is, is dit
in paragraaf 3 van deze toelichting en verder in de artikelsgewijze toelichting aangegeven.
Bij het opstellen van de onderhavige regeling is van de gelegenheid gebruik gemaakt
om de detailomschrijving van de loodsplichtige vaarwateren met coördinaten te actualiseren.
Zo zijn de genoemde coördinaten nu voor alle zeehavengebieden weergegeven in WGS 84
(World Geodetic System 1984). Voorheen werd in sommige zeehavengebieden gebruik gemaakt
van oudere coördinatenstelsels die inmiddels niet meer worden gebruikt. Verder klopte
een deel van de referentie-punten niet meer omdat er bijvoorbeeld werd verwezen naar
boeien die in de loop der tijd verplaatst waren. Bij deze actualisatie is zoveel mogelijk
gekozen voor referentiepunten die herkenbaar zijn, zoals sluizen of andere objecten.
3. Financiële gevolgen
De gevolgen van deze regeling worden per regio op hoofdlijnen als volgt ingeschat
voor de algemene PEC’s. In regio Noord Nederland waren circa 26 ontheffinghouders
(Eemsregio) en geen verklaringhouders. De verwachting is dat de (inhoudelijke) eisen
om een PEC te halen, in vergelijking met de eisen voor een ontheffing, niet veel zullen
wijzigen. Voor meerdere trajecten is een PEC A (de lichtste algemene PEC), voldoende.
Verder wordt in deze regio gebruik gemaakt van PEC B en PEC C. Het is niet de verwachting
dat door deze wijziging veel meer of minder kapiteins een PEC zullen halen, in vergelijking
met het aantal kapiteins dat opging voor een ontheffing.
In regio Amsterdam-IJmond waren circa 84 ontheffinghouders en 17 verklaringhouders.
De verwachting is dat er door de invoering van het PEC-systeem geen (grote) wijzigingen
zullen optreden in (financiële) gevolgen van deze regelgeving in deze regio.
In regio Rotterdam-Rijnmond waren er 130 verklaringhouders en 5 ontheffinghouders.
De invoering van het PEC-regime zal een verlichting betekenen voor de meeste verklaringhouders
omdat de frequentie-eis daalt. erklaringhouders hadden een frequentie-eis van 18 calls
om hun verklaring te behouden. In het PEC-regime is voorzien in een PEC B, C en D
met respectievelijk 6 calls, 12 calls en 18 calls. Voor de kapiteins die (gezien de
afmetingen van het schip) op kunnen gaan voor een PEC B of C is er een verlaging van
de frequentie-eis. Voor de bestaande verklaringhouders is dat een verlichting, omdat
zij bij bijvoorbeeld een wijziging van het reisschema waardoor zij de haven minder
vaak bezoeken, toch het PEC kunnen behouden. Kapiteins van schepen tot 160 meter die
regulier de haven bezoeken, maar niet de frequentie-eis van 18 calls halen, zijn niet
opgegaan voor een verklaring. Op grond van deze regelgeving, komen zij wél in aanmerking
voor een PEC B of C, waardoor de inschatting is dat hierdoor meer kapiteins gebruik
gaan maken van deze mogelijkheid, waardoor een besparing van loodskosten op treedt.
In regio Scheldegebied zijn er 66 ontheffinghouders en 24 verklaringhouders. De verwachting
is dat er geen (grote) wijzigingen plaats zullen vinden in het aantal vrijstellingen.
Voor een berekening van de kosten die met bovenstaande gevolgen gemoeid zijn, wordt
verwezen naar de toelichting bij het Loodsplichtbesluit 2021. In onderdeel 3 van dat
besluit is uitgebreid ingegaan om de financiële gevolgen van het nieuwe loodsplichtregime.
Omdat het Loodsplichtbesluit 2021 en de Loodsplichtregeling 2021 gezamenlijk voorzien
in een nieuw regime, is voorzien in één berekening. De uitkomsten daarvan worden in
onderstaande tabel weergegeven. Voor verdere toelichting en specificering hiervan
wordt verwezen naar onderdeel 3 van de toelichting bij het besluit.
De invoering van de nieuwe PEC-structuur en vrijstellingenregime komt door deze regelgeving
neer op de volgende regeldruktotalen:
Jaarlijkse verzwaring:
|
inhoudelijke nalevingskosten:
|
€ 230.370
|
|
administratieve lasten:
|
€ 24.776
|
|
Totaal
|
€ 255.146
|
|
|
|
Eenmalige verzwaring:
|
administratieve lasten:
|
€ 7.776
|
|
Totaal
|
€ 7.776
|
|
|
|
Jaarlijkse verlichting:
|
inhoudelijke nalevingskosten:
|
€ 2.579.960
|
|
administratieve lasten:
|
€ 9.720
|
|
Totaal
|
€ 2.589.680
|
Dat betekent een jaarlijkse netto verlichting voor kapiteins/reders van de regeldrukeffecten
(inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten) van € 2.334.534 (uitkomst
van 2.589.680 - 255.146) en een eenmalige verzwaring van € 7.776.
Tot slot wordt nog het volgende opgemerkt over de uitvoering in de praktijk. In deze
regelgeving is voorzien in verschillende ontheffingsmogelijkheden voor de regionale
autoriteiten. Bij de uitvoering in de praktijk wordt samen met de regionale autoriteiten
bezien hoe deze procedures zo efficiënt en lastenluw mogelijk kunnen worden ingericht
(bijvoorbeeld door de mogelijkheid van digitale aanvragen).
4. Advies en consultaties
De inhoud van deze regeling is mede gebaseerd op de regionale adviezen die in 2015
zijn uitgebracht door de regionale autoriteiten (Rijkshavenmeesters).5 Deze adviezen zijn afgestemd en bevatten input van de regionale stakeholders (zoals
de loodsen en reders). Na het ontvangst van deze adviezen heeft ook nog overleg plaatsgevonden
met en is input gevraagd op onderdelen van deze regeling aan diverse stakeholders.
Ook is gebruik gemaakt van de ontvangen reacties van de stakeholders op de memorie
van toelichting bij de wetswijziging tijdens de internetconsultatie in de zomer van
2016. Om deze reden is afgezien van het vragen van een uitvoerings- en handhavingstoets
aan de bevoegde- en regionale autoriteiten. Zoals in de nota van toelichting bij Loodsplichtbesluit
2021 is toegelicht, heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een handhaafbaarheids-,
uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) uitgevoerd en heeft Adviescollege
Toetsing Regeldruk een advies uitgebracht ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.
Een concept van deze regeling en de bijbehorende toelichting is op 13 juni 2018 in
internetconsultatie gebracht waarbij drie maanden de gelegenheid is gegeven om te
reageren. Dit heeft een elftal reacties opgeleverd. Omdat de reacties nauw verweven
zijn met de reacties op het concept Loodplichtbesluit 2021 dat gelijktijdig met deze
Loodsplichtregeling 2021 in internetconsultatie is gebracht, wordt in paragraaf 4.2
van de nota van toelichting bij het Loodsplichtbesluit 2021 ingegaan op de reacties.
Kortheidshalve wordt daar naar verwezen in deze toelichting.
5. Inwerkingtreding
Deze regeling zal voor alle zeehavengebieden (Delfzijl-Eemshaven, Den Helder-Harlingen-Terschelling,
Amsterdam-IJmond, Rotterdam-Rijnmond-Zuid-Holland-achterland, en Scheveningen) gelijktijdig
met het besluit en met de wetswijziging in werking treden op 1 januari 2021, behalve
voor zeehavengebied Scheldemonden, voor zover hoofdstuk III van het Scheldereglement
daarop niet van toepassing is. Wat betreft de inwerkingtreding wordt aangesloten bij
een voor regelgeving vastgesteld vast verandermoment en de bepaling ten aanzien van
de periode tussen publicatie en inwerkingtreding van de regelgeving.
Reden van de afwijking voor Scheldemonden is dat voor dat zeehavengebied ook regelgeving
van toepassing op de wateren in Gemeenschappelijk Nautisch Beheer (GNB) moet worden
aangepast om het loodsplichtregime te wijzigen. Besluitvorming daarover vindt plaats
in de Permanente Commissie van Toezicht op de ScheldevaartPermanente Commissie van
Toezicht op de ScheldevaartPermanente Commissie van Toezicht op de ScheldevaartPermanente
Commissie van Toezicht op de Scheldevaart, bestaande uit vertegenwoordigers van België
en Nederland. Dit proces kost meer tijd dan verwacht, waardoor deze regelgeving nog
niet gereed is op 1 januari 2021. Om te voorkomen dat alle regio’s wachten op de regelgeving
voor Scheldemonden, is besloten in het moment van inwerkingtreding een onderscheid
te maken. Voor Scheldemonden blijven daarmee de regelgeving zoals deze golden op 31 december
2020 van toepassing, tot een bij koninklijk besluit te bepalen moment.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel 1. Definities
In dit artikel zijn de voor deze regeling noodzakelijke definities opgenomen, voor
zover ze niet al zijn opgenomen in de Svw of het besluit. De in die wettelijke regelingen
opgenomen definities zijn hier onverkort van toepassing.
Wat betreft de definitie van klein zeeschip, wordt opgemerkt dat deze definitie uitgaat
van dezelfde groep schepen als ooit beoogd was met de definitie van binnen/buiten-schip
uit het Lpb’956. Deze definitie was van belang voor de registratie van het schip in het register
loodsplicht kleine zeeschepen. De in dit register ingeschreven zeeschepen hadden vrijstelling
van de loodsplicht op bepaalde trajecten. Op grond van deze regeling kunnen (alleen)
soortgelijke schepen in aanmerking komen voor een PEC kleine zeeschepen, waarvoor
deze bepaling ooit was bedoeld. Het is niet de bedoeling om de groep schepen groter
te maken. De toenmalige definitie van binnen/buiten-schip behoeft verduidelijking
op twee onderdelen. In de praktijk leidde het criterium in die definitie dat de constructie
op dat van een binnenschip moest lijken, tot veel onduidelijkheid. Daarom is er voor
gekozen om in de definitie van ‘klein zeeschip’ duidelijkheid te geven over dit criterium,
waarbij de term ‘blijkens zijn constructie vergelijkbaar is met een binnenschip’ is
vervangen door duidelijke en meetbare criteria die niet voor interpretatie vatbaar
zijn. Hierbij is aangesloten bij het hoogtecriterium, omdat de hoogte een kenmerkend
karakteristiek is van binnen/buitenschepen én binnenvaartschepen. In het beleid dat
de havenmeesters voeren in hun gezamenlijke beleidsregel van 29 februari 2018, wordt
(onder meer) het criterium van een maximale hoogte van de onderkant van de kiel tot
het hoogste vaste punt van het schip van 18 meter gehanteerd. In deze regelgeving
wordt daarbij aangesloten.7 Dit is de hoogte bij een maximale diepgang van 4 meter waarbij de kruiphoogte 14
meter is. Voor de grootste klasse vaarwegen (klasse VI) op de corridor Rotterdam-Duisburg
is met deze kruiphoogte onder normale omstandigheden (waterstand) te varen. De Rijnvaarthoogte
van 9,1 meter hoogte op de Duitse Rijn is de minimale doorvaarthoogte van de vaste
bruggen op het moment dat de scheepvaart nog niet is gestremd door hoog water. Nederland
heeft de Rijnvaarthoogte (doorvaarthoogte 9,1 meter) gesteld voor alle hoofdtransportassen
(CEMT-klasse Va en hoger). Voor de overige klassen is de norm nog lager. Het vaargebied
waar een binnen/buiten-schip kan varen met een kruiphoogte van 14 meter is echter
beperkter dan dat van een lage kruiplijn-coaster, maar voldoende om in aanmerking
te komen voor opname in het Register. Schepen met maximale hoogte kiel - vaste punt
van 18 meter kunnen in feite alleen varen op het traject Gorinchem - Duisburg, de
hoogte van vaste bruggen over de grotere niet-loodsplichtige vaarwateren is 9,1 meter.
Voor overige vaarwegen 7,6 meter, of nog lager. De motivering voor deze hoogte, is
gerelateerd aan de doorvaarthoogte van de vaste bruggen op de Waal (zoals spoorbrug
Zaltbommel en spoorbrug Nijmegen). Deze zijn de beperkende factor voor de maximale
kruiphoogte van een schip. Rekening houdend met een veilige marge is de grens van
maximale kruiphoogte van een schip van 14 m een alleszins redelijke. Een schip (zee-
en binnenvaart) mag tot een diepgang van 4 meter zonder verdere maatregelen de route
naar Duisburg varen.
Een tweede criterium dat verduidelijkt moet worden uit de definitie van Lpb’95, is
‘beperkt vaargebied op zee’. Om te beoordelen of het zeeschip gebruikt wordt of gebruikt
zal gaan worden in een beperkt vaargebied op zee tot ten hoogste 200 mijl uit de kust,
zal worden aangesloten bij het zogenaamde “minimum safe manning certificate” als bedoeld
in de SOLAS-wetgeving. Met deze aanpassingen in de definitie van klein zeeschip, wordt
duidelijkheid gegeven over de reikwijdte van het lichtere regime voor kleine zeeschepen.
Met de definitie van lengte over alles (ook wel aangeduid als: loa) wordt de grootste
feitelijke lengte van een schip bedoeld. Deze lengte van een zeeschip is voor diverse
artikelen van deze regeling van belang, met name om te bepalen of vrijstelling van
de loodsplicht mogelijk is.
De definitie van LNG-bunkerschip is afgeleid van de definitie die tot op heden daarvoor
werd gebruikt in Rotterdam-Rijnmond. Zie hiervoor ook de memorie van toelichting bij
de wetswijziging8.
Artikel 2. Aanwijzing regionale autoriteiten
Op grond van artikel 1 van het besluit wordt per zeehavenregio een regionale autoriteit
aangewezen die wordt belast met de in artikel 12 van het besluit genoemde taken. De
in artikel 2 aangewezen regionale autoriteiten komen overeen met degenen die hiervoor
waren aangewezen in artikel 3 van de Regeling bevoegde en regionale autoriteiten Loodsplichtbesluit
1995. Deze regeling is komen te vervallen.
Artikel 3. Te onderscheiden algemene PEC’s en daarbij behorende modules
Artikelen 11, 19, 29, 38, 46 en 52, tweede lid. Nadere bepaling opleidingsmodules
PEC
Zoals in de memorie van toelichting bij de wetswijziging (paragraaf 4.2.3) al is aangegeven,
gelden landelijk voor de soort PEC steeds dezelfde modules (artikel 3) maar verschilt
de inhoud van de modules per zeehaven om maatwerk te leveren (artikelen 11, 19, 29,
38, 46 en 52, tweede lid, van deze regeling). Dit leidt uiteindelijk tot de onderstaande
invulling van de modules 2, 3 en 5 in de verschillende zeehavengebieden:
zeehavengebied
|
Module 2 (taaleis)
|
Module 3 (instructiereizen)
|
Module 5 (examenreizen)
|
Delfzijl-Eemshaven cs
|
Geen Nederlands;
Actief Engels;
Passief Duits
|
Ten hoogste:
3 ingaande
3 uitgaande
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Den Helder-Harlingen-Terschelling
|
Geen Nederlands;
Actief Engels
|
Ten hoogste:
3 ingaande
3 uitgaande
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Amsterdam-IJmond
|
Passief Nederlands;
Actief Engels
|
Ten hoogste:
3 ingaand
3 uitgaand
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Rotterdam-Rijnmond-Zuid-Holland-achterland
|
Passief Nederlands;
Actief Engels
|
Ten hoogste:
3 ingaand
3 uitgaand
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Specifiek Moerdijk (Rotterdam-Rijnmond-Zuid-Holland-achterland)
|
Actief Nederlands;
Actief Engels
|
Ten hoogste:
3 ingaand
3 uitgaand
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Specifiek bunkerschepen
(Rotterdam-Rijnmond-Zuid-Holland-achterland)
|
Passief Nederlands;
Actief en passief Engels
|
16 vaaruren
|
8 vaaruren
|
Specifiek bunkerschepen
(Dordtsche Kil- havens Moerdijk)
|
Actieve kennis Nederlands;
Actieve kennis Engels
|
Zie hierboven
|
Zie hierboven
|
Scheveningen
|
Passief Nederlands;
Actief Engels
|
Ten hoogste:
3 ingaand
3 uitgaand
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
Scheldemonden
|
Passief Nederlands (alleen voor PEC C en D);
Actief Engels
|
Geen
[doch voorafgaande aan de aanvraag ten minste 6 (PEC A), 12 (PEC B), 24 (PEC C) of
36 (PEC D) enkele reizen]
|
2 ingaand
1 uitgaand
|
De hierboven opgenomen regionale invulling van de PEC-modules is overgenomen uit de
ter zake uitgebrachte regionale adviezen. Wat betreft module 2 komen de taaleisen
overeen met de taaleisen zoals ze tot nu toe gelden voor verklaringhouders dan wel
ontheffinghouders. Een uitzondering daar op de eis voor passief Duits in het Eemsgebied.
De reden waarom dit is opgenomen, is dat de voertaal op de Eems Duits is. Over de
inhoud van PEC A wordt nog opgemerkt dat naast module 1, 2, en 3 ook kennis van lokale
scheepvaartbegeleidingsprocedures is vereist, zoals de lokale VTS-procedures. De bevoegde
autoriteit zal de aanvrager van een PEC A schriftelijk laten weten wat hieronder wordt
begrepen, maar deze kennis wordt niet getoetst.
Met de bepaling van een ten hoogste aantal reizen bij module 3 heeft de bevoegde autoriteit
de ruimte te bepalen dat met minder reizen kan worden volstaan, bijvoorbeeld in geval
betrokkene al een ontheffing heeft voor een ander schip op hetzelfde traject. Anderzijds
neemt dit niet weg dat, indien betrokkene zelf van mening is dat hij meer van dergelijke
reizen nodig heeft, om module 5 succesvol te kunnen afronden, het hem vrij staat meer
van dergelijke reizen af te leggen alvorens op te gaan voor module 5.
In het tweede lid van artikel 3 wordt geregeld dat personen die al eerder de kennis
hebben verkregen die wordt gevorderd bij module 1 of 4, ontheffing van deze module
kunnen krijgen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om personen die de opleiding tot
verklaringhouder hadden afgerond voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling
en die nu, voor een ander zeehavengebied, een PEC willen behalen. Het onderdeel kennis
van het Binnenvaartpolitiereglement (module 1) zal dan in de meeste gevallen al bekend
zijn. Hetzelfde geldt voor personen die in het verleden een vaarbevoegdheidsbewijs
voor de binnenvaart hebben behaald zoals een Groot vaarbewijs of Rijnpatent. Deze
vaarbevoegdheidsbewijzen, gaven ook bij de opleiding tot verklaringhouder of de afgifte
van een ontheffing als bedoeld in artikel 8a, 8b of 8c van het Lpb’95 al ontheffing
van delen van de opleiding.
In het derde lid van artikel 3, wordt geregeld dat het niet altijd nodig is een opleiding
met goed gevolg af te ronden voor module 2. Dit is bijvoorbeeld het geval bij personen
die Nederlands of Engels als moedertaal hebben, of deze talen om een andere reden
voldoende spreken. Zij kunnen worden ontheven van module 2.
Op grond van het vierde lid kan ook ontheffing worden verkregen van een of meer modules,
indien de aanvrager in hetzelfde of een ander zeehavengebied al modules heeft behaald
die ook bij deze nieuwe aanvraag relevant zijn. De bevoegde autoriteit beoordeelt
of dit het geval is.
Artikel 4. Frequentie-eis algemene PEC’s
Het eerste lid van artikel 4 regelt de frequentie-eis die per algemene PEC wordt verlangd
om in het bezit te blijven van een geldige PEC. Deze PEC’s kennen een opbouw die gerelateerd
is aan de lengte over alles van het zeeschip waarop de aanvraag betrekking heeft.
Voor de grootste schepen geldt een grotere frequentie-eis dan voor minder grote schepen.
Welke grootte van een schip gekoppeld wordt aan welke PEC, verschilt per zeehavengebied
en wordt in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze regeling nader bepaald.
Het tweede lid regelt dat de bevoegde autoriteit op verzoek van de houder van een
PEC ook kan instemmen met een andere combinatie van calls of enkele reizen. Uitgangspunt
is daarbij dat daartegen vanuit veiligheidsoogpunt geen bezwaren bestaan (zie artikel
3 van de Svw) en dat het om een combinatie van in- en uitgaande reizen moet gaan.
Het is niet de bedoelding dat in overwegende mate bijvoorbeeld slechts uitgaande reizen
worden gemaakt.
Indien een kapitein voor meerdere schepen over eenzelfde traject een PEC A, B, C of
D heeft, is het niet nodig dat hij voor elk van deze schepen, de aan elke PEC verbonden
frequentie-eis hoeft te voldoen. In dergelijke gevallen bepaalt de hoogste frequentie-eis
voor het traject, de frequentie voor alle PEC’s van betrokkene op dat traject.
Er zijn omstandigheden denkbaar (bijvoorbeeld ziekte of economische redenen) waardoor
een kapitein in een bepaald jaar de vereiste frequentie-eis niet haalt. Het kan dan
onredelijk zijn, het PEC direct in te trekken. Het vierde lid biedt de bevoegde autoriteit
de mogelijkheid in het geval betrokkene wel ten minste de helft van het aantal vereiste
reizen heeft afgelegd, aan de hand van instructie- (reguliere loodsreis) of examenreizen
(loodsreis onder toezicht van een registerloods examinator) te bepalen of hij toch
voldoende kennis en vaardigheden heeft om zijn PEC te mogen behouden. Dit is een soortgelijke
bepaling als in artikel 3, derde lid, van het Bvh was opgenomen. De bevoegde autoriteit
zal de situatie per geval zorgvuldig beoordelen en een besluit nemen. Zo is het niet
de bedoeling dat een kapitein meerdere jaren achter elkaar van deze mogelijkheid gebruik
kan maken. Overigens zal het bevoegd gezag bijhouden hoe vaak gebruik wordt gemaakt
van deze mogelijkheid en de minister daarover jaarlijks informeren, zodat dit meegenomen
kan worden bij de periodieke evaluatie van deze regelgeving.
Hoofdstuk 2. Zeehavenregio Noord Nederland
De zeehavenregio Noord Nederland wordt onderverdeeld in twee zeehavengebieden, namelijk
het zeehavengebied Delfzijl-Eemshaven, dat de aanloop vormt naar zowel Nederlandse
als Duitse zeehavens, en het zeehavengebied Den Helder-Harlingen-Terschelling, waaronder
de aanloop naar de marine- en burgerhavens van Den Helder vallen en de doorgaande
scheepvaartwegen over de Waddenzee. Voor de coördinatie van diverse zaken aangaande
de afgifte van de PEC’s in deze zeehavenregio wordt in artikel 2 van deze regeling
de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat aangewezen als regionale autoriteit. Bij hem
dienen aanvragen voor een PEC te worden ingediend (artikel 12 van het besluit). Hij
zal er zorg voor dragen dat de aanvraag uiteindelijk door de daartoe bevoegde autoriteit
of voor zover van toepassing autoriteiten gezamenlijke en gelijktijdig zal worden
behandeld (artikel 1, derde lid, van het besluit).
§ 1. Zeehavengebied Delfzijl-Eemshaven
Artikel 5. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen van dit zeehavengebied komen
overeen met de loodsplichtige scheepvaartwegen die tot op heden waren aangewezen in
punt 1, onder I van de bijlage bij de Svw.
Artikel 6. Aanwijzing bevoegde autoriteiten
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten komen overeen met de autoriteiten
die hiervoor tot op heden waren aangewezen op grond van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995. Voor de afgifte van een PEC die, gelet op de
in artikelen 9 en 10 aangeduide PEC-trajecten, in alle gevallen zowel over het bevoegdheidsgebied
van Directeur-Generaal Rijkswaterstaat (te weten Rijkswaterstaat Noord-Nederland)
als over dat van het Havenschap Groningen Seaports, geldt dat alle besluitvorming
hierover gezamenlijk zal moeten worden gedaan (zie artikel 1, derde lid, van het besluit).
Artikel 7. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit zijn zeeschepen met een bij ministeriële
regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke stoffen worden
vervoerd, vrijgesteld van de loodsplicht. Dit artikel geeft voor het zeehavengebied
Delfzijl-Eemshaven aan op welke trajecten, welke schepen om deze reden vrijstelling
van de loodsplicht hebben. De in het eerste lid van artikel 7 bedoelde vrijstelling
komt overeen met de vrijstelling die tot op heden bestond op grond van artikel 4,
tweede lid, onderdelen a, c en d, van het Lpb’95.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
De vrijstelling voor de verhaalreizen binnen een havenbekken in het zeehavengebied
Delfzijl-Eemshaven (tweede lid) komt overeen met de vrijstelling die bestond op grond
van artikel 7, onderdelen a en b, van het Lpb’95.
Overigens is het speciale (zwaardere) regime voor de autocarriers verdwenen in deze
regelgeving. De reden daarvan is dat de nautische verbetering van deze schepen, waardoor
er geen reden meer is om voor deze groep schepen een strenger regime op te leggen.
Daarbij komt dat dergelijke schepen, voor het traject naar de Eemshaven (net als overige
schepen), al loodsplichtig zijn vanaf 95 meter. Ook wordt gewezen op de mogelijkheid
om, indien dat gewenst is, ad-hoc loodsplicht op te leggen. Overigens zijn er op dit
moment geen autocarriers die op de Eemshaven varen.
Artikel 8. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied kapiteins van werkschepen
in de situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het besluit, vrijgesteld
van de loodsplicht. Gelet op het feit dat deze schepen steeds groter worden, wordt,
ten behoeve van de veilige vaart op de scheepvaartwegen, wel een maximale lengte over
alles en diepgang aangehouden voor deze categorale vrijstelling. Schepen die groter
zijn dan deze vrijstellingsgrens vallen niet onder deze categorale vrijstelling. Deze
schepen kunnen door de bevoegde autoriteit eventueel wel worden ontheven van de loodsplicht.
Vanwege de grootte van het schip is een individuele beoordeling of een ontheffing
van de loodsplicht met het oog op de veiligheid van de scheepvaart verantwoord is,
meer aangewezen (zie artikel 13 van het besluit).
Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van de nota van
toelichting bij het besluit. De inhoud van dit artikel komt overeen met de beleidsregel
die thans voor werkschepen van toepassing is in dit gebied.
Artikel 9. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC A, B of C
Vrijgesteld van de loodsplicht zijn de kapitein die in het bezit is van een in dit
artikel aangeduide PEC A, B of C. De in dit artikel genoemde PEC trajecten zijn overgenomen
uit het ter zake uitgebrachte regionale advies, met dien verstande dat het traject
‘Eemshaven - Delfzijl’ is vervangen door het traject ‘Borkum-Delfzijl’. Nagenoeg alle
zeeschepen die van of naar Delfzijl gaan, komen vanaf Borkum en niet uit de Eemshaven.
Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat er geen extra loodskruispost nodig is bij de Eemshaven
om de schepen naar en van Delfzijl te loodsen. Schepen van en naar Delfzijl worden
geloodst vanaf de huidige kruispost bij Borkum.
Artikel 10. Vrijstelling van de loodsplicht met PEC kleine zeeschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied de kapitein van
kleine zeeschepen die in het bezit zijn van een PEC-kleine zeeschepen vrijgesteld
van de loodsplicht (eerste lid). Dit zijn zeeschepen die voldoen aan de definitie
van klein zeeschip in artikel 1. De meeste schepen die op het moment van inwerkingtreding
van deze regeling hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn zeeschepen die voorheen
stonden ingeschreven in het register kleine zeeschepen. Gelet op het in artikel 21
van het besluit opgenomen overgangsrecht voor deze schepen, kan een kapitein die in
de twee jaar voorafgaande aan de invoering van de PEC-structuur ten minste eenmaal
dit zeehavengebied heeft aangedaan hiervoor in aanmerking komen.
In verband met de veiligheid op de scheepvaartwegen van het zeehavengebied zal het
PEC kleine zeeschepen niet onverkort van toepassing kunnen zijn op alle scheepvaartwegen.
In het tweede lid zijn in verband daarmee enkele beperkingen opgenomen. Zoals in de
memorie van toelichting bij de wetswijziging al is aangekondigd zullen alleen de modules
1 en 2 van toepassing zijn op een kapitein die voor een PEC kleine zeeschepen in aanmerking
willen komen (derde lid). Voor deze PEC zal ook geen frequentie-eis gelden (vierde
lid).
Artikel 11. Nadere bepaling opleidingsmodules PEC
Zie toelichting bij artikel 3.
Artikel 12. Nadere duiding van vrijstellings- en PEC-trajecten
De in dit artikel opgenomen nadere duiding van trajecten komt overeen met de duiding
daarvan in de punten I, II en III van de bijlage bij het Lpb’95.
§ 2. Zeehavengebied Den Helder-Harlingen-Terschelling
Artikel 13. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen van dit zeehavengebied, komen
overeen met de loodsplichtige scheepvaartwegen die tot heden waren aangewezen in punt
1, onder II en III van de bijlage bij de Svw.
Het Stortemelk en Zuider Stortemelk zijn op verzoek van de ter zake bevoegde autoriteit,
de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, als loodsplichtige scheepvaartwegen toegevoegd.
Artikel 14. Aanwijzing bevoegde autoriteiten
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten komen overeen met de autoriteiten
die hiervoor tot op heden waren aangewezen op grond van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995. Anders dan in het zeehavengebied Delfzijl-Eemshaven
en nagenoeg alle andere zeehavengebieden heeft de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat
geen bevoegdheid over de PEC-trajecten van en naar de haven van Den Helder, omdat
een andere bevoegde autoriteit (te weten de Koninklijke Marine) zeggenschap over die
trajecten heeft. In dat geval zal alleen die autoriteit een PEC afgeven en zal de
Directeur-Generaal Rijkswaterstaat in de hoedanigheid van regionale autoriteit alleen
ontvanger van de aanvraag zijn.
Artikel 15. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit zijn zeeschepen met een bij ministeriële
regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke stoffen worden
vervoerd, vrijgesteld van de loodsplicht. Dit artikel geeft voor het zeehavengebied
Den Helder, Harlingen, Terschelling aan op welke trajecten, welke schepen om deze
reden vrijstelling van de loodsplicht hebben. De bedoelde vrijstelling komt overeen
met de vrijstelling die tot op heden bestond op grond van artikel 4, tweede lid, onderdelen
e tot en met h, van het Lpb’95.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
Artikel 16. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied kapiteins van werkschepen
in de situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het besluit, vrijgesteld
van de loodsplicht. Gelet op het feit dat deze schepen steeds groter worden, wordt,
ten behoeve van de veilige vaart op de scheepvaartwegen, wel een maximale lengte over
alles en diepgang aangehouden voor deze categorale vrijstelling. Schepen die groter
zijn dan deze vrijstellingsgrens vallen niet onder deze categorale vrijstelling. Deze
schepen kunnen door de bevoegde autoriteit eventueel wel worden ontheven van de loodsplicht.
Vanwege de grootte van het schip is een individuele beoordeling of een ontheffing
van de loodsplicht met het oog op de veiligheid van de scheepvaart verantwoord is,
meer aangewezen (zie artikel 13 van het besluit). Voor een uitgebreidere toelichting
wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van de nota van toelichting bij het besluit.
Artikel 17. Vrijstelling van de loodsplicht met PEC A, B, of C
Vrijgesteld van de loodsplicht zijn de kapitein die in het bezit is van een in dit
artikel aangeduide PEC A, B of C. De in dit artikel genoemde PEC trajecten zijn overgenomen
uit het ter zake uitgebrachte regionale advies.
Artikel 18. Vrijstelling van de loodsplicht met PEC kleine zeeschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied de kapitein van
kleine zeeschepen die in het bezit zijn van een PEC-kleine zeeschepen vrijgesteld
van de loodsplicht. Dit zijn zeeschepen die voldoen aan de definitie van klein zeeschip
in artikel 1. De meeste schepen die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling
hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn zeeschepen die voorheen stonden ingeschreven
in het register kleine zeeschepen. Gelet op het in artikel 21 van het besluit opgenomen
overgangsrecht voor deze schepen, kan een kapitein die in de twee jaar voorafgaande
aan de invoering van de PEC-structuur ten minste eenmaal dit zeehavengebied heeft
aangedaan hiervoor in aanmerking komen.
In verband met de veiligheid op de scheepvaartwegen van het zeehavengebied zal het
PEC kleine zeeschepen niet onverkort van toepassing kunnen zijn op de alle scheepvaartwegen.
In het tweede lid zijn in verband daarmee enkele beperkingen opgenomen. Zoals in de
memorie van toelichting bij de wetswijziging al is aangekondigd zullen alleen de modules
1 en 2 van toepassing zijn op kapiteins die voor een PEC kleine zeeschepen in aanmerking
willen komen (derde lid). Voor deze PEC zal ook geen frequentie-eis gelden (vierde
lid).
Artikel 19. Nadere bepaling opleidingsmodules
Zie toelichting bij artikel 3.
Artikel 20. Nadere duiding van vrijstellings- en PEC-trajecten
De in dit artikel opgenomen nadere duiding van trajecten is geactualiseerd maar komt
feitelijk overeen met de duiding daarvan in de punten IV tot en met IX van de bijlage
bij het Lpb’95.
Artikel 21. Ontheffing voor zeeschepen met beperkte hoeveelheid gevaarlijke lading
Zeeschepen die gevaarlijke lading in bulk vervoeren zijn van oudsher altijd loodsplichtig.
Bij het opstellen van de onderhavige wetgeving bleek dat er, waarschijnlijk al tientallen
jaren, van en uit de haven van Den Helder zogenaamde ‘Offshore Support Vessels’ varen
zonder loods. Deze OSV-schepen, die gevaarlijke lading in bulk vervoeren, bevoorraden
de offshore-platforms op de Noordzee met stoffen die nodig zijn bij het productieproces
en nemen (afval)stoffen mee terug naar land. Zoals uitgebreider in de toelichting
bij artikel 14 van het Besluit al is aangegeven is het wenselijk dat dergelijke schepen
een ontheffing van de loodsplicht kunnen krijgen. In het onderhavige artikel van deze
regeling zijn de voorwaarden daarvoor vastgelegd. De ontheffing zal alleen kunnen
worden verleend aan een kapitein van een zeeschip met een maximale lengte over alles
van 85 meter dat gebouwd en ingericht is overeenkomstig de door de Maritieme Veiligheidscommissie
van de IMO voor dergelijke schepen vastgestelde eisen in resolutie A.1122 (30). Deze
schepen vervoeren beperkte hoeveelheden gevaarlijke stoffen van en naar olie- en gasplatforms
op de Noordzee vanuit de haven van Den Helder. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden
worden gesteld, bijvoorbeeld over de kennis en ervaring waarover een kapitein moet
beschikking om voor deze ontheffing in aanmerking te komen. Op dit moment varen deze
schepen alleen van en naar de haven van Den Helder, zodat alleen daar deze ontheffingsmogelijkheid
wenselijk is. Als dergelijke schepen ook andere havens bezoeken, kan deze ontheffingsmogelijkheid
worden uitgebreid naar andere havens.
§ 3. Scheepvaartwegen zeehavenregio Noord Nederland met ad-hoc-loodsplicht
Artikel 22. Aanwijzing scheepvaartwegen met ad-hoc-loodsplicht
De in dit artikel genoemde scheepvaartwegen waarop een ad-hoc-loodsplicht kan worden
opgelegd waren ook al als zodanig aangewezen in artikel 1, onderdeel a, van de Aanwijzing
loodsplichtige scheepvaartwegen.
Hoofdstuk 3. Zeehavenregio Amsterdam-IJmond
Artikel 23. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen van dit zeehavengebied, komen
overeen met de loodsplichtige scheepvaartwegen die tot op heden waren aangewezen in
punt II van de bijlage bij de Svw.
Artikel 24. Aanwijzing bevoegde autoriteiten
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten komen overeen met de autoriteiten
die hiervoor tot op heden waren aangewezen op grond van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995. Vrijwel alle scheepvaartwegen maken deel uit
van het Centraal Nautisch beheer Noordzeekanaalgebied, waarin alle autoriteiten die
rijks- en gemeentelijke scheepvaartwegen in beheer hebben, samenwerken.
Artikel 25. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit kunnen zeeschepen met een bij
ministeriële regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke
stoffen worden vervoerd, worden vrijgesteld van de loodsplicht. Dit artikel geeft
voor het zeehavengebied Amsterdam-IJmond aan op welke trajecten, welke schepen om
deze reden vrijstelling van de loodsplicht hebben. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling
komt overeen met de vrijstelling die tot op heden bestond op grond van artikel 4,
tweede lid, onderdeel i, van het Lpb’95.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
De vrijstelling voor de verhaalreizen binnen een havenbekken in het zeehavengebied
Amsterdam-IJmond (tweede lid) komt overeen met de vrijstelling die bestond op grond
van artikel 7, onderdeel c, van het Lpb’95.
Artikel 26. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied kapiteins van werkschepen
in de situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het besluit, vrijgesteld
van de loodsplicht. Gelet op het feit dat deze schepen steeds groter worden, wordt,
ten behoeve van de veilige vaart op de scheepvaartwegen, wel een maximale lengte over
alles aangehouden voor deze categorale vrijstelling. Deze maximale lengte van 150
meter is bepaald naar aanleiding van recente ervaringen met enkele grote werkschepen
waarbij bleek dat in de praktijk werkschepen die groter zijn dan 150 meter structureel
sleepbootassistentie nodig hebben om veilig te kunnen manoeuvreren bij het meren en
ontmeren. Schepen die groter zijn dan deze vrijstellingsgrens vallen niet onder deze
categorale vrijstelling. Deze schepen kunnen door de bevoegde autoriteit eventueel
wel worden ontheven van de loodsplicht. Vanwege de grootte van het schip is een individuele
beoordeling of een ontheffing van de loodsplicht met het oog op de veiligheid van
de scheepvaart verantwoord is, meer aangewezen (zie artikel 13 van het besluit). Voor
een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van de nota van toelichting
bij het besluit.
Artikel 27. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC B, C of D
Vrijgesteld van de loodsplicht zijn de kapitein die in het bezit is van een in dit
artikel aangeduide PEC B, C of D. De in dit artikel genoemde PEC-trajecten zijn overgenomen
uit het ter zake uitgebrachte regionale advies. Op grond van het derde lid, is voor
bepaalde schepen geen PEC mogelijk, waarmee de bevoegde autoriteit aan wil sluiten
bij de afmetingen die zijn genoemd in de Regeling bovenmaatse schepen. Voor de duidelijkheid
is geen verwijzing opgenomen naar die regeling, maar zijn die maten uitgeschreven
in de onderhavige regeling.
Artikel 28. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC kleine zeeschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied de kapitein van
kleine zeeschepen die in het bezit zijn van een PEC-kleine zeeschepen vrijgesteld
van de loodsplicht. Dit zijn zeeschepen die voldoen aan de definitie van klein zeeschip
in artikel 1. De meeste schepen die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling
hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn zeeschepen die voorheen stonden ingeschreven
in het register kleine zeeschepen. Gelet op het in artikel 21 van het besluit opgenomen
overgangsrecht voor deze schepen, kan een kapitein die in de twee jaar voorafgaande
aan de invoering van de PEC-structuur ten minste eenmaal dit zeehavengebied heeft
aangedaan hiervoor in aanmerking komen.
Zoals in de memorie van toelichting bij de wetswijziging al is aangekondigd zullen
alleen de modules 1 en 2 van toepassing zijn op kapiteins die voor een PEC kleine
zeeschepen in aanmerking willen komen (tweede lid). Voor deze PEC zal ook geen frequentie-eis
gelden (derde lid).
Artikel 29. Nadere bepaling opleidingsmodules PEC
Zie toelichting bij artikel 3.
Hoofdstuk 4. Zeehavenregio Rotterdam-Rijnmond-Scheveningen
De zeehavenregio Rotterdam-Rijnmond-Scheveningen wordt onderverdeeld in twee zeehavengebieden,
namelijk het zeehavengebied Rotterdam-Rijnmond, dat doorloopt tot aan Moerdijk, en
het zeehavengebied Scheveningen. Voor de coördinatie van diverse zaken aangaande de
afgifte van de PEC’s in deze zeehavenregio wordt in artikel 2 van deze regeling de
havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij het Havenbedrijf Rotterdam aangewezen als
regionale autoriteit. Bij hem dienen aanvragen voor een PEC te worden ingediend (artikel
12 van het besluit). Hij zal er zorg voor dragen dat de aanvraag uiteindelijk door
de daartoe bevoegde autoriteit of voor zover van toepassing autoriteiten gezamenlijke
en gelijktijdig zal worden behandeld (artikel 1, derde lid, van het besluit).
§ 1. Zeehavengebied Rotterdam-Rijnmond - Zuid-Holland-achterland
Artikel 30. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen van dit zeehavengebied, komen
overeen met de loodsplichtige scheepvaartwegen die tot heden waren aangewezen in punt
III van de bijlage bij de Svw.
Artikel 31. Aanwijzing bevoegde autoriteiten
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten komen overeen met de autoriteiten
die hiervoor tot op heden waren aangewezen op grond van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995.
Artikel 32. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit kunnen zeeschepen met een bij
ministeriële regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke
stoffen worden vervoerd, worden vrijgesteld van de loodsplicht. Dit artikel geeft
voor het zeehavengebied Rotterdam-Rijnmond - Zuid-Holland-achterland aan op welke
trajecten, welke schepen om deze reden vrijstelling van de loodsplicht hebben. De
in het eerste lid bedoelde vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die tot op
heden bestond op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel j, van het Lpb’95.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
De vrijstelling voor de verhaalreizen binnen een havenbekken in het zeehavengebied
Rotterdam-Rijnmond - Zuid-Holland-achterland (tweede lid) komt overeen met de vrijstelling
die bestond op grond van artikel 7, onderdeel d, van het Lpb’95.
Artikel 33. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied kapiteins van werkschepen
in de situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het besluit, vrijgesteld
van de loodsplicht. Gelet op het feit dat deze schepen steeds groter worden, wordt,
ten behoeve van de veilige vaart op de scheepvaartwegen, wel een maximale lengte over
alles aangehouden voor deze categorale vrijstelling. Schepen die groter zijn dan deze
vrijstellingsgrens vallen niet onder deze categorale vrijstelling. Deze schepen kunnen
door de bevoegde autoriteit eventueel wel worden ontheven van de loodsplicht. Vanwege
de grootte van het schip is een individuele beoordeling of een ontheffing van de loodsplicht
met het oog op de veiligheid van de scheepvaart verantwoord is, meer aangewezen (zie
artikel 13 van het besluit). Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar
paragraaf 2.3 van de nota van toelichting bij het besluit. In verband met de veiligheid
op de scheepvaartwegen op de Oude Maas en bij Dordtsche Kil zijn voor de vrijstelling
van werkschepen aanvullende beperkingen opgenomen in de onderdelen c en d. De motivering
voor het afwijkende regime is opgenomen in de toelichting bij artikel 34, derde lid.
Artikel 34. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC B, C of D
Vrijgesteld van de loodsplicht zijn de kapitein die in het bezit is van een in dit
artikel aangeduide PEC B, C of D. De in dit artikel genoemde PEC trajecten zijn overgenomen
uit het ter zake uitgebrachte regionale advies waarbij naderhand een verzoek tot wijziging
is gekomen voor de indeling van PEC C en D. Deze wijziging doet meer recht aan de
situatie tot nu toe. Voor bepaalde schepen is geen PEC mogelijk, waarbij de bevoegde
autoriteit een vrijstelling voor schepen met een lengte van meer dan 200 meter nautisch
onwenselijk acht. Een uitzondering geldt voor de roll-on-roll-offschepen van meer
dan 200 meter, die hoogfrequent de haven van Rotterdam aandoen. Kapiteins van dergelijke
grote schepen hebben tot het moment van inwerkingtreding van deze regeling, vrijstelling
van de loodsplicht nadat ze de opleiding tot verklaringhouder met goed gevolg hebben
afgerond. Er is geen aanleiding de situatie voor dergelijke kapiteins of stuurmannen
te veranderen. Dergelijke schepen komen nu voor de zwaarste PEC, namelijk PEC-D in
aanmerking.
In het derde lid is geregeld dat op een tweetal trajecten (te weten op de Oude Maas
en bij Dordtsche Kil) geen PEC verstrekt wordt aan schepen met een loa van 135 meter
of meer die dieper steken dan de aangegeven diepgang. In het vierde lid is geregeld
dat de bevoegde autoriteit in afwijking daarvan wél een PEC kan verstrekken onder
bepaalde voorwaarden en beperkingen. Hiermee is maatwerk mogelijk voor deze twee trajecten
hetgeen overeenkomt met het beleid zoals dat van toepassing was voor de inwerkingtreding
van deze regeling. De reden waarom voor deze twee trajecten een zwaarder regime geldt
is de volgende. De Oude Maas is een meanderende rivier met een sterke verticale en
horizontale getijbeweging. Bovendien is het een druk bevaren rivier met veel zeevaart
en binnenvaart die gebruik maken van de zeevaartgeul respectievelijk de binnenvaartgeul.
Om de vaart veilig te laten verlopen zijn er voorrangsregels voor bepaalde grotere
schepen (‘bovenmaatse schepen’). Dit alles maakt dat er maatwerk nodig is waarbij
de bevoegde autoriteit afgelopen jaren alleen aan kapiteins die beschikken over aanvullende
kennis, vaardigheden en ervaring, een verklaring van vrijstelling hebben verstrekt.
Vanaf inwerkingtreding van deze regeling zal het om het verstrekken van een PEC gaan.
Wat betreft Dordtsche Kil is sprake van een vaarweg met een relatief smalle vaargeul
waarbij het vaarwater buiten deze geul ondiep is (circa 5 meter). Een schip dat dieper
steekt kan niet buiten de vaargeul komen en is dus beperkt wat betreft uitwijkmogelijkheden.
Op dit traject, dat zeer druk bevaren is, is een complexe kruising in de vaarweg met
minimaal 4 vaarrichtingen en is sprake van een bijzonder regime wat voorrangsregeling
betreft. Er is dus een reëel risico dat een schip moet uitwijken op dit traject. Inmiddels
is een maatregelenpakket bij Dordtsche Kil ingevoerd om de veiligheid beter te borgen.
De bevoegde autoriteit zal beoordelen of er inderdaad sprake is van een gelijkwaardige
situatie. Als dat het geval is, zal het regime worden bijgesteld naar het algemene
PEC-regime en geen afwijkend regime meer nodig zijn voor dit vaartraject.
Artikel 35. Afwijkende bepalingen voor enkele PEC-trajecten
Op grond van het eerste lid kan een PEC D, bij passage Calandbrug of bestemming Vulcaanhaven,
alleen worden gebruikt indien de kapitein tevens in het bezit is van een sleepboot
coördinatie certificaat (SCC). Om dit certificaat te behalen zal betrokkene bijvoorbeeld
theoretische kennis moeten hebben met betrekking tot het sleepbootgebruik, bekend
moeten zijn met de mogelijkheden en beperkingen van diverse typen sleepboten, alsmede
het voorkomen van gevaarlijke situaties. Ook zal hij kennis moeten hebben van het
vast- en losmaken van sleepboten, de wijze van communiceren met sleepbootkapiteins,
VTS-operators en overige verkeersdeelnemers, de wijze van manoeuvreren met zijn schip
waarbij gebruik wordt gemaakt van sleepbootassistentie en meer- en ontmeerprocedures
met sleepbootassistentie.
Omdat de Calandbrug van levensbelang is voor de spoorweg achterland verbindingen,
gelden voor deze passage al vele jaren extra veiligheidseisen zoals het SCC. De doorvaart
Calandbrug wordt voor alle passanten uniform aangeleerd en verplicht beoefend op een
simulator, waardoor het risico op schade door aanvaring van de Calandbrug wordt verkleind.
Voor schepen, langer dan 160 meter lengte over alles, met bestemming Vulcaanhaven
(gebied Vlaardingen) geldt ook de verplichting om in het bezit te zijn van een SCC.
Het in- en uitvaren van de Vulcaanhaven wordt uniform aangeleerd en geoefend op de
simulator. Daarmee wordt de veiligheid en vlotheid van alle scheepvaart op de Nieuwe
Maas vergroot bij manoeuvrerende schepen die aankomen en vertrekken bij de Vulcaanhaven.
Los van de hierboven beschreven situaties kan een kapitein die in dit zeehavengebied
een PEC zonder zogenaamde windbeperking bij windsnelheden van meer dan 17,2 m/s (Bft
8) (op basis van artikel 8, onderdeel a, van het besluit) wil krijgen, ook een SCC
behalen.
Artikel 36. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC kleine zeeschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied de kapitein van
kleine zeeschepen die in het bezit zijn van een PEC-kleine zeeschepen vrijgesteld
van de loodsplicht. Dit zijn zeeschepen die voldoen aan de definitie van klein zeeschip
in artikel 1. De meeste schepen die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling
hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn zeeschepen die voorheen stonden ingeschreven
in het register kleine zeeschepen. Gelet op het in artikel 21 van het besluit opgenomen
overgangsrecht voor deze schepen, kan een kapitein die in de twee jaar voorafgaande
aan de invoering van de PEC-structuur ten minste eenmaal dit zeehavengebied heeft
aangedaan hiervoor in aanmerking komen.
In verband met de veiligheid op de scheepvaartwegen van het zeehavengebied zal het
PEC kleine zeeschepen niet onverkort van toepassing kunnen zijn op de alle scheepvaartwegen.
In het tweede lid zijn in verband daarmee enkele beperkingen opgenomen voor de Oude
Maas en bij Dordtsche Kil. De motivering voor het afwijkende regime is opgenomen in
de toelichting bij artikel 35, derde lid. Zoals in de memorie van toelichting bij
de wetswijziging al is aangekondigd zullen alleen de modules 1 en 2 van toepassing
zijn op kapiteins die voor een PEC kleine zeeschepen in aanmerking willen komen (derde
lid). Voor deze PEC zal ook geen frequentie-eis gelden (vierde lid).
Artikel 37. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC LNG-bunkerschepen
Met de komst van LNG-bunkerschepen in de Rotterdamse haven kunnen zeeschepen 24/7
van gas worden voorzien. In verband daarmee is het noodzakelijk om ook kapiteins van
deze schepen in aanmerking te laten komen voor een PEC.9 Dit artikel regelt de voorwaarden daarvoor, die zwaarder zijn dan de zwaarste PEC.
Omdat deze bunkerschepen, in tegenstelling tot andere zeeschepen met een PEC, geen
traject afleggen, maar (een deel van) het zeehavengebied bevaren waar schepen liggen
die met LNG-gebunkerd willen worden, wordt bij de modules 3 en 5, niet gesproken van
aantal af te leggen trajecten, maar van uren vaartijd. Het aantal vaaruren wordt bepaald
door de bevoegde autoriteit. Het ligt daarbij in de rede dat dit minimaal 108 uur
zal zijn. Dit is omgerekend het aantal vaaruren benodigd voor het verkrijgen van PEC
D. In het geval de kapitein niet voldoet aan de vastgestelde frequentie-eis, is artikel
4, derde en vierde lid, van deze regeling ook op hen van toepassing.
Artikel 38. Nadere bepaling opleidingsmodules PEC
Zie de toelichting bij artikel 3.
Artikel 39. Aanwijzing scheepvaartwegen met ad-hoc-loodsplicht
De in dit artikel genoemde scheepvaartwegen waarop een ad-hoc-loodsplicht kan worden
opgelegd, waren ook al als zodanig aangewezen in artikel 1, onderdelen e en f, van
de Aanwijzing loodsplichtige scheepvaartwegen.
§ 2. Zeehavengebied Scheveningen
Artikel 40. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen die de aanloop naar de haven
van Scheveningen vormen waren tot op heden aangeduid als ad-hoc-loodsplichtige scheepvaartwegen
in de Aanwijzing loodsplichtige scheepvaartwegen en als loodsplichtig vaarwater aangewezen
op grond van een gemeentelijke verordening van de gemeente Den Haag.
Artikel 41. Aanwijzing bevoegde autoriteit
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteit komt overeen met de autoriteit die
hiervoor, op grond van artikel 1, onderdeel c, van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995 tot op heden was aangewezen.
Artikel 42. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit kunnen zeeschepen met een bij
ministeriële regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke
stoffen worden vervoerd, worden vrijgesteld van de loodsplicht. Dit artikel geeft
voor het zeehavengebied Scheveningen aan op welke trajecten, welke schepen om deze
reden vrijstelling van de loodsplicht hebben. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling
komt overeen met de vrijstelling die tot op heden bestond op grond van een gemeentelijke
verordening van de gemeente Den Haag.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
De vrijstelling voor de verhaalreizen binnen een havenbekken in het zeehavengebied
Scheveningen (tweede lid) is nieuw. Een dergelijke bepaling ontbrak tot op heden in
dit zeehavengebied.
Artikel 43. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied kapiteins van werkschepen
in de situatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel f, van het besluit, vrijgesteld
van de loodsplicht. Gelet op het feit dat deze schepen steeds groter worden, wordt,
ten behoeve van de veilige vaart op de scheepvaartwegen, wel een maximale lengte over
alles aangehouden voor deze categorale vrijstelling. De genoemde maximale lengte over
alles is met name relevant bij laag water. In deze situatie blijft er weinig manoeuvreerruimte
over voor schepen boven de 100 meter. Schepen die groter zijn dan deze vrijstellingsgrens
vallen niet onder deze categorale vrijstelling. Deze schepen kunnen door de bevoegde
autoriteit eventueel wel worden ontheven van de loodsplicht. Vanwege de grootte van
het schip is een individuele beoordeling of een ontheffing van de loodsplicht met
het oog op de veiligheid van de scheepvaart verantwoord is, meer aangewezen (zie artikel
13 van het besluit). Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf
2.3 van de nota van toelichting bij het besluit.
Artikel 44. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC B
Vrijgesteld van de loodsplicht zijn de kapitein die in het bezit is van een in dit
artikel aangeduide PEC B. De vrijstelling geldt voor de gehele zeehaven zoals geadviseerd
werd in het ter zake uitgebrachte regionale advies. Uit oogpunt van veiligheid wordt
geen PEC verstrekt indien het zeeschip een diepgang heeft van 7 meter of meer (tweede
lid).
Artikel 45. Vrijstelling van de loodsplicht met een PEC kleine zeeschepen
Net als in andere zeehavengebieden zijn ook in dit zeehavengebied de kapitein van
kleine zeeschepen die in het bezit zijn van een PEC-kleine zeeschepen vrijgesteld
van de loodsplicht. Dit zijn zeeschepen die voldoen aan de definitie van klein zeeschip
in artikel 1. De meeste schepen die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling
hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn zeeschepen die voorheen stonden ingeschreven
in het register kleine zeeschepen. Gelet op het in artikel 21 van het besluit opgenomen
overgangsrecht voor deze schepen, kan een kapitein die in de twee jaar voorafgaande
aan de invoering van de PEC-structuur ten minste eenmaal dit zeehavengebied heeft
aangedaan hiervoor in aanmerking komen.
Zoals in de memorie van toelichting bij de wetswijziging al is aangekondigd zullen
alleen de modules 1 en 2 van toepassing zijn op kapiteins die voor een PEC kleine
zeeschepen in aanmerking willen komen (tweede lid). Voor deze PEC zal ook geen frequentie-eis
gelden (derde lid).
Artikel 46. Nadere bepaling opleidingsmodules PEC
Zie toelichting bij artikel 3.
Artikel 47. Experimenteerbepaling
Artikel 18 van het besluit biedt de mogelijkheid bij wijze van experiment van de hoofdstukken
2, 3 en 4 en de daarop berustende bepalingen van het besluit af te wijken. Artikel
47 van deze regeling maakt van deze mogelijkheid gebruik ten behoeve van het zeehavengebied
van Scheveningen. Het biedt de bevoegde autoriteit de mogelijkheid een experiment
te starten ten behoeve van bijvoorbeeld zeeschepen die gebruikt worden voor de visvangst
(zogenaamde vriestrawlers). Deze schepen leggen frequent het traject van zee naar
de haven van Scheveningen af en krijgen op dit moment vrijstelling van de loodsplicht
op basis van de gemeentelijke bepalingen die tot op heden de loodsplicht in de haven
van Scheveningen regelen. Gelet op de lengte van deze schepen (meer dan 100 meter
lengte over alles) komen zij niet in aanmerking voor een categorale vrijstelling.
Dergelijke schepen zouden wel in aanmerking kunnen komen voor een PEC B maar omdat
het om een relatief eenvoudig traject gaat, waarbij slechts het aan- of afmeren bij
bepaalde weeromstandigheden assistentie van een loods noodzakelijk maken, lijkt de
opleiding PEC B in veel gevallen zwaarder dan nodig zou zijn. In het verleden hebben
zich ook geen incidenten voor gedaan. Via de mogelijkheden die dit experimenteerartikel
biedt kan worden onderzocht of het op deze wijze in- en uitvaren van de haven gelet
op de veiligheid verantwoord is. In dit artikel wordt de bevoegde autoriteit bevoegd
een dergelijk experiment, op het genoemde traject uit te voeren. Bij de voorbereiding
van deze regeling is onderzocht of het wenselijk zou zijn om in de haven van IJmuiden
een vergelijkbaar experiment uit te voeren. Echter, de omstandigheden in die haven
zijn dusdanig anders dan in de haven van Scheveningen, bijvoorbeeld ten aanzien van
de inzet van sleepboten en de aanwezigheid van overig scheepvaartverkeer, dat dit
niet opportuun bleek te zijn.
Vanzelfsprekend zullen bij de voorbereiding van dit experiment, de relevante stakeholders
worden betrokken (waaronder de loodsen). Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt
dat, gelet op de beperkte diepte van de haven van Scheveningen en de beperkte manoeuvreerruimte
in die haven, er vrijwel geen schepen met een lengte over alles van meer dan 100 meter
zijn die die haven aandoen. Daardoor wordt er in deze zeehaven nu ook al nauwelijks
gebruik gemaakt van de diensten van de loodsen.
Hoofdstuk 5. Zeehavenregio Scheldemonden
In de zeehavenregio Scheldemonden zijn met betrekking tot de loodsplichtwetgeving
twee juridische regimes te onderscheiden, namelijk waar de Nederlandse wetgeving van
toepassing is en die waarop de verdragsrechtelijke wetgeving met Vlaanderen van toepassing
is10; het Scheldereglement. Het grootste deel van het loodsplichtig vaarwater, kort samengevat
de Westerschelde, haar mondingen, en het Kanaal van Gent naar Terneuzen, maakt deel
uit van de verdragsrechtelijke wetgeving tussen Nederland en Vlaanderen. Hiervoor
zijn net zoals dat tot op heden het geval was, separate verdragsrechtelijke besluiten
vastgesteld door de Nederlandse- en Vlaamse ministers die het aangaan en door de Permanente
commissie van toezicht op de Scheldevaart.
Op de scheepvaartwegen in de regio Scheldemonden waarop de Nederlandse wetgeving wel
van toepassing is, zijn er de scheepvaartwegen die direct aansluiten aan de loodsplichtige
scheepvaartwegen waar het Scheldereglement van toepassing is (artikel 48, onderdelen
a en b) (dit zijn met name de aansluitende Nederlandse havens van bijvoorbeeld Vlissingen
of Terneuzen) en de overige scheepvaartwegen in de provincie Zeeland (artikel 48,
onderdelen c tot en met f). Voor deze scheepvaartwegen wordt, net zoals dat tot op
heden het geval is, in deze regeling de verdragsrechtelijke wetgeving van overeenkomstige
toepassing verklaard. Deze gebieden kunnen immers alleen via loodsplichtige scheepvaartwegen
op grond van het Scheldereglement bereikt of verlaten worden, waardoor het logisch
is dat de eisen die daarvoor gelden volledig identiek zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld
over het traject van volle zee naar de haven van Vlissingen. Wat betreft de loodsplicht
geldt van volle zee tot de haven van Vlissingen de verdragsrechtelijke wetgeving zoals
neergelegd in het Scheldereglement en de daarbij behorende lagere regelgeving; in
de haven geldt de Nederlandse wetgeving.
De Nederlandse inzet in de daarvoor benodigde overleggen met de Vlaamse overheid,
is er dan ook op gericht deze verdragswetgeving zo veel mogelijk overeen te laten
komen met de Nederlandse wetgeving. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe
deze verdragswetgeving er uit gaat zien, wordt hieronder ingegaan op het regime zoals
dat wordt voorgesteld in het regionale advies van de Permanente commissie van toezicht
op de Scheldevaart. In dat advies is aangegeven dat er, mede als gevolg van de nautische
omstandigheden op de Westerschelde (een lange en meanderende rivier met verschillende
windcondities), toch enkele verschillen wenselijk zijn ten opzichte van de Nederlandse
wetgeving.
De belangrijkste verschillen zijn:
-
1. Voorgesteld wordt dat een kapitein voorafgaande aan de aanvraag voor een PEC ten minste
6 enkele reizen dient te hebben afgelegd voor een PEC A, 12 enkele reizen voor een
PEC B, 24 enkele reizen voor een PEC C en 36 enkele reizen voor een PEC D. In verband
hiermee wordt voorgesteld voor de PEC’s geen module 3 (beoordelingsreizen) te introduceren.
In het loodsplichtig vaarwater op grond van het Scheldereglement gold dat verklaringhouderschap
pas kon worden aangevraagd, nadat de kapitein, ten minste 24 in- en uitgaande reizen
met het betreffende schip op het betreffende traject had afgelegd. In overleg met
Vlaanderen wordt geadviseerd dit systeem, alhoewel hierdoor meer reizen dienen te
worden afgelegd dan in de andere in deze regeling genoemde zeehavengebieden, te handhaven;
-
2. Voorgesteld wordt om voor de kleine zeeschepen een PEC A, inclusief de daarbij behorende
frequentie-eis te introduceren. Daarmee komt er voor deze specifieke groep schepen
dus geen (lichte) PEC kleine zeeschepen. Reden hiervoor is dat in de Schelderegio
bij iedere PEC (vooraf) moet worden voldaan aan een frequentie eis; voor de lichtste
categorie, de categorie kleine zeescheepvaart, wordt een (aparte) PEC A in het leven
geroepen. Een PEC kleine zeeschepen in de Schelderegio zou voor verwarring zorgen
omdat in de rest van Nederland voor deze PEC geen frequentie-eis geldt.
-
3. Voorgesteld wordt de vrijstelling voor werkschepen alleen van toepassing te laten
zijn, indien men bekend is in deze regio en ervaring heeft met werkzaamheden in dit
gebied. Voorgesteld wordt daarom om dit in te vullen met het criterium dat met het
betreffende werkschip ten minste op 12 werkdagen per jaar werkzaamheden worden verricht.
-
4. Voorgesteld wordt sleepboten van lokale sleepdiensten met een diepgang van meer dan
55 dm tot 70 dm in het Oostgat vrij te stellen van de loodsplicht. Deze schepen varen
nu ook zonder loods via een “gedoogbeschikking”.
Het voorgaande neemt niet weg dat voor de coördinatie van diverse zaken aangaande
de afgifte van de PEC’s in deze zeehavenregio in artikel 2 van deze regeling de Directeur-Generaal
van Rijkswaterstaat wordt aangewezen als regionale autoriteit. In de praktijk zal
dit (via het Mandaatbesluit Rijkswaterstaat) de Hoofdingenieur Directeur van de regio
Zee- en Delta van Rijkswaterstaat zijn. Hij maakt als Nederlandse ambtenaar deel uit
van de Permanente Commissie van toezicht op de Scheldevaart. Bij hem dienen aanvragen
voor een PEC te worden ingediend (artikel 12 van het besluit). Hij zal er zorg voor
dragen dat de aanvraag uiteindelijk door de daartoe bevoegde autoriteit of voor zover
van toepassing autoriteiten gezamenlijke en gelijktijdig zal worden behandeld (artikel
1, derde lid, van het besluit).
Voor de overige scheepvaartwegen in dit zeehavengebied (kort samengevat de scheepvaartwegen
door de provincie Zeeland) wordt opgemerkt dat daarvoor vooralsnog geen PEC A, B,
C of D, kan worden verleend. Tot op heden was het ook niet mogelijk om voor die scheepvaartwegen
een verklaring van vrijstelling (Bvh) te verkrijgen of een ontheffing (op grond van
artikel 8a tot en met 8d, van het Lpb’95) te krijgen. De scheepvaartwegen worden te
weinig bevaren, waardoor het, gelet op de frequentie-eis, voor reders, gelet op de
kosten die aan het verkrijgen van een PEC zijn verbonden, niet rendabel is hiervoor
een PEC te behalen. Mochten er signalen zijn dat dit wel wordt gewenst, dan kan daar,
via een wijziging van deze regeling, alsnog in worden voorzien.
Artikel 48. Nadere aanduiding loodsplichtige scheepvaartwegen
De in dit artikel in detail aangeduide scheepvaartwegen van dit zeehavengebied, komen
overeen met de loodsplichtige scheepvaartwegen die tot heden waren aangewezen onder
punt IV van de bijlage bij de Svw.
Artikel 49. Aanwijzing bevoegde autoriteiten
De in dit artikel aangewezen bevoegde autoriteiten komen overeen met de autoriteiten
die hiervoor tot op heden waren aangewezen op grond van de Regeling bevoegde en regionale
autoriteiten Loodsplichtbesluit 1995. Voor de in onderdelen a, c, e en f, genoemde
scheepvaartwegen is de Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat aangewezen, voor onderdeel
b, de persoon die daarvoor door North Sea Ports Netherlands N.V. is aangewezen en
voor onderdeel d, de daarvoor door de provincie Zeeland aangewezen persoon. Voor de
volledigheid wordt hier nog aan toegevoegd dat ten aanzien van de loodsplicht op grond
van het Scheldereglement, de Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart,
de bevoegde autoriteit is. Van deze commissie maken twee Nederlandse en twee Vlaamse
ambtenaren deel uit.
Artikel 50. Categorale vrijstelling van de loodsplicht
Voor de scheepvaartwegen die aansluiten aan het loodsplichtig vaarwater op grond van
het Scheldereglement wordt, in onderdeel a, verwezen naar de vrijstellingsregeling
op grond van het Scheldereglement.
Voor de overige scheepvaartwegen in dit zeehavengebied wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit kunnen zeeschepen met een bij
ministeriële regeling aangegeven lengte, breedte of diepgang, mits geen gevaarlijke
lading wordt vervoerd, worden vrijgesteld van de loodsplicht. Onderdeel b van artikel
50 geeft voor de overige scheepvaartwegen in de zeehavenregio Scheldemonden aan op
welke trajecten, welke schepen om deze reden vrijstelling van de loodsplicht hebben.
De genoemde vrijstelling komt overeen met de vrijstelling die tot op heden bestond
op grond van artikel 4, tweede lid, onderdelen k en l, van het Lpb’95.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat in artikel 3, derde lid, van het
besluit nog andere redenen worden genoemd om vrijstelling van de loodsplicht te hebben.
Artikel 51. Vrijstelling van de loodsplicht voor werkschepen
In dit artikel wordt voor werkschepen aangesloten bij het Scheldereglement.
Artikel 52. Vrijstelling van de loodsplicht met PEC A, B, C of D
Zoals hierboven in de laatste alinea van de inleidende toelichting op hoofdstuk 5
al is aangegeven zal geen PEC kunnen worden verkregen voor trajecten over de zogenaamde
overige scheepvaartwegen in dit zeehavengebied. Mitsdien is dit artikel 52 alleen
van toepassing op de scheepvaartwegen die aansluiten op het loodsplichtig vaarwater
op grond van het Scheldereglement. In deze gebieden kan een PEC behaald worden waarbij
voor het verkrijgen daarvan wordt aangesloten bij de bepalingen die van toepassing
zijn op de loodsplichtige scheepvaartwegen op grond van het Scheldereglement.
In aanvulling op de inleidende toelichting bij hoofdstuk 5, wordt hieronder opgenomen
welke PEC-indeling in het advies van de PC is opgenomen voor de loodsplichtige trajecten
op grond van het Scheldereglement. Zoals gezegd, moet dit na de besluitvorming zijn
beslag krijgen in de besluiten op grond van het Scheldereglement. In het advies worden
de volgende PEC-trajecten onderscheiden, met bijbehorende PEC-modules en frequentie-eis:
Voor schepen boven deze afmetingen kan een verzoek worden gedaan om toch in aanmerking
komen voor een PEC D, maar dit is ter beoordeling aan de regionale autoriteit.
Voor schepen boven deze afmetingen kan een verzoek worden gedaan om toch in aanmerking
te komen voor een PEC D, maar dit is ter beoordeling aan de regionale autoriteit.
Voor schepen boven deze afmetingen kan een verzoek worden gedaan om toch in aanmerking
komen voor een PEC D, maar dit is ter beoordeling aan de regionale autoriteit.
Voor schepen boven deze afmetingen kan een verzoek worden gedaan om toch in aanmerking
komen voor een PEC D, maar dit is ter beoordeling aan de regionale autoriteit.
Voor schepen boven deze afmetingen kan een verzoek worden gedaan om toch in aanmerking
komen voor een PEC D, maar dit is ter beoordeling aan de regionale autoriteit.
Artikel 53. Aanwijzing ad-hoc-loodsplichtige scheepvaartwegen
Het in dit artikel genoemde Schelde-Rijnkanaal waarop een ad-hoc-loodsplicht kan worden
opgelegd, was ook al als zodanig aangewezen in artikel 1, onderdeel a, van de Aanwijzing
loodsplichtige scheepvaartwegen.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 54. Kosten verbonden aan de afgifte PEC door de bevoegde autoriteit
Artikel 56. Wijziging Regeling markttoezicht registerloodsen
Artikel 14a, tweede lid, van de Svw, zoals dat artikel tot op heden luidde, bood de
mogelijkheid voor de bevoegde autoriteit om kosten in rekening te brengen voor de
afgifte van een verklaring van vrijstelling. Op grond van artikel 7 van de Regeling
markttoezicht registerloodsen was daarvoor een tarief vastgesteld. Dit tarief is tot
op heden abusievelijk niet in rekening gebracht. De mogelijkheid een tarief in rekening
te brengen blijft ongewijzigd. Doordat er nu echter, anders dan tot op heden het geval
is, een regeling is waarin alle zaken betreffende de vrijstelling en ontheffing van
de loodsplicht bijeen zijn gebracht, is het niet langer logisch het tarief voor de
aanvraag van een PEC in de Regeling markttoezicht registerloodsen op te nemen. Dit
tarief zal daarom nu in artikel 56 van deze regeling worden vastgesteld. Het zal,
zo nodig, jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden vastgesteld.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het zal gaan om een tarief voor de aanvraag
van een PEC. In het geval het PEC betrekking heeft op een traject waarover meerdere
autoriteiten bevoegd zijn, zal slechts eenmaal het tarief in rekening kunnen worden
gebracht. Deze kosten voor de aanvraag van een PEC, komen naast de kosten die door
het bestuur van de regionale loodsencorporatie in rekening worden gebracht bij de
aanvrager voor de opleiding en examinering voor de PEC modules. De hoogte van dit
laatst bedoelde tarief wordt vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Artikel 55. Wijziging van de Regeling meldingen en communicatie scheepvaart
Als gevolg van het vervallen van de bijlage bij de Svw en het intrekken van het Lpb’95
dient de Regeling meldingen en communicatie scheepvaart op een aantal punten te worden
aangepast. De onderdelen A en B voorzien daarin.
In onderdeel C wordt aan de genoemde regeling een artikel toegevoegd, inzake de wijze
van communiceren tussen de kapitein en een registerloods indien de beloodsing niet
aan boord van het schip geschiedt maar vanaf een ander schip of vanaf de wal. Ten
behoeve van de veiligheid op de vaarweg en ter voorkoming van misverstanden tussen
de kapitein en de registerloods die op afstand de loodsdienst verzorgt, zijn hieraan
extra verplichtingen verbonden voor de kapitein, ten opzichte van beloodsing aan boord.
De inhoud van het nieuwe artikel 20a komt overeen met hetgeen was geregeld in de Regeling
van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 augustus 1988, S/J31.408/88, houdende
kapiteinsverplichtingen bij loodsen op afstand (Stcrt. 1988, 168). Deze regeling zal
van rechtswege komen te vervallen als gevolg van het intrekken van het Lpb’95. Ter
voorkoming van versnippering van wetgeving is er voor gekozen deze verplichting niet
langer in een aparte regeling op te nemen, maar deze verplichting toe te voegen aan
de Regeling meldingen en communicatie scheepvaart, waar vergelijkbare verplichtingen
voor kapiteins zijn opgenomen.
Artikel 57. Intrekken van regelingen
Als gevolg van het intrekken van het Lpb’95 en het Bvh kunnen ook de in de artikel
genoemde regelingen vervallen.
Artikel 58. Inwerkingtreding
Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga