Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 2020, nr. 2020-0000468858, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering ten behoeve van de financiering van regionale flexpools die het voorkomen van vertragingen in de voorfase van de woningbouw tot doel hebben (Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag van gedeputeerde staten een eenmalige specifieke uitkering aan de provincie voor de financiering van de bundeling van flexibele inzet van expertise en capaciteit die in de provinciale of gemeentelijke organisatie of bij een waterschap worden ingezet door de provincie ter bevordering van de snelheid in de voorfase van de woningbouw, door middel van het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van:

    • a. de vergunningverlening van woningbouwprojecten;

    • b. het uitwerken van een woningbouwproject;

    • c. het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

    • d. het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

  • 2. De specifieke uitkering bedraagt voor de provincie:

    • a. Drenthe: €442.149;

    • b. Flevoland: € 884.298;

    • c. Friesland: € 442.149;

    • d. Gelderland: € 3.316.116;

    • e. Groningen: € 884.298;

    • f. Limburg: € 884.298;

    • g. Noord-Brabant: € 4.421.488;

    • h. Noord-Holland: € 7.074.380;

    • i. Overijssel: € 1.326.446;

    • j. Utrecht: € 3.095.041;

    • k. Zeeland: € 442.149; en

    • l. Zuid-Holland: € 7.516.529.

  • 3. De specifieke uitkering wordt in twee gelijke delen uitbetaald.

  • 4. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW verschuldigd over kosten voor de activiteiten in eerste lid voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 3. De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een specifieke uitkering kan worden ingediend vanaf 1 oktober 2020 tot en met 15 november 2020.

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend door gedeputeerde staten.

  • 3. Een aanvraag bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 4. Verplichtingen

  • 1. De provincie besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk op 31 december 2022 aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

  • 2. Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering voor de datum, genoemd in het eerste lid, niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

  • 3. De provincie:

    • a. voorziet zelf in een financiële bijdrage van ten minste 50% van de kosten van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt; of

    • b. financiert die activiteiten voor ten minste de duur van een jaar, gerekend vanaf de datum genoemd in het eerste lid, dan wel, indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging als bedoeld in het tweede lid, gerekend vanaf de datum na afloop van de in dat lid bedoelde termijn.

  • 4. Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 5. Informatievoorziening na uitkering

  • 1. Gedeputeerde staten informeren de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 2. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van de minister medewerking en verstrekken op verzoek van de minister informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

Artikel 6. Verantwoording en terugvordering

  • 1. Gedeputeerde staten leggen verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan gedeputeerde staten.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2020.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering flexibele inzet woningbouw.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en probleemanalyse

De afgelopen periode is er vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingezet op het versterken van de samenwerking met de medeoverheden met als doel het versnellen van de woningbouw. Dit gebeurt onder meer door het sluiten van woondeals en het maken van bestuurlijke afspraken over de plancapaciteit. Het inrichten van flexpools om vertragingen in woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen te voorkomen, is ter ondersteuning van deze afspraken. Gezamenlijk wordt er gewerkt aan het sneller opharden van de zachte plancapaciteit naar concrete woningbouwprojecten en vergunningverlening zodat de woningbouw kan starten. Provincies hebben hierin de rol als schakel tussen enerzijds de afspraken met het Rijk over plancapaciteit en anderzijds het opharden van de plancapaciteit met gemeenten. Naast de inzet op flexibele inzet van capaciteit bij medeoverheden wordt er ook, naast deze regeling, € 5 mln. beschikbaar gesteld om gezamenlijk met provincies en gemeenten gericht knelpunten bij grotere gebiedsontwikkelingen en ruimtelijke vraagstukken aan te pakken.

Met deze regeling stelt het Rijk provincies in de gelegenheid om o.a. gemeenten met een flexibele inzet van capaciteit en expertise te ondersteunen in de planvorming en vergunningverlening van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Daarmee wordt beoogd om de snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten (zowel binnenstedelijk, transformatie en herstructurering) waarmee woningen worden toegevoegd aan de voorraad. Door de coronacrisis is het toekomstperspectief van partijen in de woningbouw onzekerder geworden waardoor er een vertraging in het aantal afgegeven bouwvergunningen optreedt.1 Planvorming kost bijvoorbeeld meer tijd omdat de marktomstandigheden zijn veranderd, waardoor de financiële doorrekening van projecten geactualiseerd moet worden.

Vertraging in de planvorming en vergunningverlening kan leiden tot minder opdrachten bij marktpartijen, waardoor de woningbouwproductie verder terug kan lopen. Dit wordt duidelijk als we kijken naar de vorige economische crisis (2008–2012). Deze heeft geleid tot een grote krimp van de bouwsector. Dit had tot gevolg dat de woningbouwproductie tussen 2008 en 2014 bijna gehalveerd werd (van circa 80 naar 45 duizend woningen per jaar).

Het huidige historische hoge woningtekort van 4,2% wordt onder andere veroorzaakt door de terugval van de bouwproductie tijdens de vorige crisis. Gezien het hoge woningtekort is het nog onwenselijker dat een nieuwe economische terugval wederom leidt tot een grote terugval in de bouwproductie. Om dit te voorkomen is het van belang dat de gemeenten door kunnen gaan met de voorbereiding van woningbouwprojecten (planvorming) en met de vergunningverlening. Reeds voor de coronacrisis waren er al problemen bij, met name, middelgrote en kleine gemeenten met de capaciteit en expertise die benodigd is voor de planvorming en vergunningverlening van woningbouwprojecten. De coronacrisis zorgt daarbovenop voor extra werkzaamheden en nieuwe complicaties.

De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen, het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van de vergunningverlening. Gemeenten, met name middelgrote en kleine, hebben slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de woningbouw zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.

Met de onderhavige specifieke uitkering worden provincies in staat gesteld om op een flexibele wijze extra expertise bij medeoverheden (waaronder gemeenten en waterschappen) en de eigen organisatie in te zetten. De flexibele inzet betekent dat provincies bijvoorbeeld een pool op kunnen zetten of met adviesbureaus afspraken kunnen maken over de inzet van adviseurs die projectmatig en tijdelijk kunnen worden ingezet in de eigen organisatie of bij de medeoverheden om concrete knelpunten op te lossen. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de capaciteit van een organisatie als op het aanleveren van specifieke expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren en juristen die nodig zijn om de vergunningverlening af te handelen.

De afgelopen jaren is er in diverse provincies ervaring opgedaan met de flexibele inzet van expertise en capaciteit. In deze provincies is er voor gemeenten de mogelijkheid om bij de provincie een aanvraag te doen voor de inzet van externe expertise en capaciteit bij concrete woningbouwprojecten. Het doel van deze regeling is om door te gaan met deze goede ervaringen en ook andere provincies in de gelegenheid te stellen om een dergelijk ondersteuningsprogramma op te zetten. In meerdere provincies wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van dergelijke programma’s. In provincies waar dergelijke programma’s reeds bestaan is het doel om de slagkracht te vergroten zodat ze meer projecten kunnen ondersteunen. De regeling geeft provincies relatief veel vrijheid in de wijze waarop dit georganiseerd wordt. Dit betekent echter niet dat de inzet vrijblijvend is. Door het indienen van een aanvraag accepteren provincies de verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor het bespoedigen van de voorfase en vergunningverlening van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Deze inzet richt zich op het behalen van concrete resultaten door gerichte (tijdelijke) versterkingen van capaciteit of expertise bij medeoverheden. Bestuurlijke overleggen zullen vervolgens worden gebruikt om over de voortgang van de uitvoering te praten.

Indien er binnen een provincie projecten zijn die een bijdrage ontvangen vanuit de woningbouwimpuls2 is het van belang dat deze projecten ook tijdig tot uitvoering komen. De middelen die met de specifieke uitkering de provincie toekomen kunnen dan ook ingezet worden om deze tijdige realisatie te borgen.

2. De hoogte van de uitkering

In totaal is er € 34.750.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen onder deze regeling. Daarnaast wordt er buiten deze regeling nog € 250.000 beschikbaar voor het oplossen van knelpunten in de woningbouw in Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en is er vanuit BZK nog € 5 mln. beschikbaar voor het oplossen van knelpunten in specifieke gebiedsontwikkelingen en ruimtelijke vraagstukken.

De woningbouwopgave is niet in elke provincie gelijk. De verdeling van de beschikbare middelen in deze regeling is daarom gebaseerd op de woningbouwopgave van elke provincie. De woningbouwopgave wordt bepaald door het huidige woningtekort vermeerderd met de voorziene toename in huishoudens tot 2024.3 Daarbij is minimale uitkering van 0,5 mln. (incl. BTW) per provincie gehanteerd.

3. Inhoud van de regeling

Met deze regeling wordt het mogelijk dat provincies een aanvraag indienen voor een bijdrage van het Rijk om de flexibele inzet van expertise en capaciteit aan gemeenten mogelijk te maken. De inzet van de middelen kan bijvoorbeeld gericht zijn op het opzetten van een vaste pool van adviseurs door de provincie. Deze adviseurs kunnen vervolgens worden uitgeleend aan gemeenten. Een andere vorm waarop dit vormgegeven kan worden is door gemeenten zelf capaciteit en expertise in te laten huren waarbij de provincie de kosten geheel of gedeeltelijk voor haar rekening neemt.

In de regeling is bepaald dat de middelen dienen te worden ingezet ter bevordering van de snelheid in de voorfase van de woningbouw door middel van het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van een van de volgende processen:

  • de vergunningverlening van woningbouwprojecten;

  • het uitwerken van een woningbouwproject;

  • het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

  • het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Zie voor een nadere duiding van en toelichting over deze activiteiten de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2, eerste lid.

3.1 Verantwoording en terugvordering

Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening conform de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording).

Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt dan kan de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Indien blijkt dat de middelen onrechtmatig zijn besteed zal de minister deze altijd terugvorderen.

De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de provincie.

In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project voor een gemeente betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in deze regeling of dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie legt verantwoording af aan de minister.

3.2 BTW

De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval zijn, gezien de aard van flexpools waarbij geldt dat expertise en capaciteit door de provincie extern worden ingehuurd.

De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het ministerie van Financiën. Er is gerekend met dat twee derde van de beschikbare middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op terugontvangst van de betaalde BTW componenten.

3.3 Staatssteun en aanbesteding

Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de gemeenten ondersteunen met flexibele inzet van expertise en capaciteit is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen van een pool met ambtelijke capaciteit.

Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere werkzaamheden, verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom staatssteun. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van deze Europese regels en de uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de provincies bij de onderhavige uitkering zelf kiezen op welke wijze ze de inzet van extra mankracht vormgeven. Dan is deze vormgeving nog onvoldoende bepaald om op het niveau van de rijksoverheid een toets uit te voeren.

3.4 Administratieve lasten

Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Extern ingehuurde bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect begunstigden van deze uitkering, maar zij ondervinden geen administratieve verplichtingen hiervan.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk deelt de verwachting dat er geen regeldrukgevolgen aan de orde zijn en heeft daarom besloten geen formeel advies uit te brengen.

4. Geconsulteerde partijen

De belangenorganisaties van de medeoverheden hebben gelegenheid gekregen om te reageren op de ontwerpregeling. Daarbij heeft de Unie van Waterschappen aangegeven dat de flexibele inzet van capaciteit en expertise ook bij de waterschappen nodig is en ingezet zou kunnen worden. Daartoe is de toelichting aangepast zodat duidelijk is geworden dat middelen uit de specifieke uitkering aan zowel provincies, gemeenten als waterschappen ten goede kunnen komen.

Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft namens de provincies aangegeven dat de middelen niet enkel ten goede moeten komen aan uitleglocaties maar ook beschikbaar moeten zijn voor herstructurering- en transformatieprojecten. De toelichting is hierop aangepast zodat er verduidelijkt is dat het om alle vormen van woningbouw gaat indien er sprake is van een toevoeging van woningen aan de voorraad.

Daarnaast heeft het IPO aangegeven dat het voortzetten van de flexibele inzet van capaciteit en expertise als vorm van cofinanciering onduidelijk was. Daartoe is de artikelsgewijze toelichting uitgebreid.

5. Evaluatie en monitoring

Deze regeling betreft een eenmalige uitkering aan provincies met als doel het bevorderen van de snelheid in de voorfase van woningbouwprojecten. Gezien dit karakter en de looptijd zal er eventueel enkel een eindevaluatie plaatsvinden, maar het is ook mogelijk dat er informatie over de voortgang wordt opgevraagd voor de monitoring. De tussentijdse monitoring richt zich op kerngegevens als aantallen projecten die geholpen zijn en het aantal woningen dat daarmee gemoeid is. Deze informatie wordt gebruikt bij bestuurlijke overleggen tussen het Rijk en provincie om de voortgang te bespreken en eventueel bij te sturen. Daarnaast zal in de reguliere overleggen tussen Rijk en provincie aandacht worden besteed aan de voortgang van de flexpools. In de evaluatie wordt naar de doelmatigheid en effectiviteit van het instrument gekeken. Voor de doelmatigheid zal er worden gekeken naar het bereik van de flexpools (aantal projecten dat bereikt wordt, type knelpunten dat opgepakt wordt). De evaluatie van de effectiviteit richt zich op de resultaten: zijn de gesignaleerde knelpunten opgelost en op welke wijze heeft de flexpool daaraan bijgedragen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2. Specifieke uitkering

In het eerste lid van artikel 2 is geregeld voor welke activiteiten de specifieke uitkering wordt verstrekt. De uitkering moet worden besteed aan de flexibele inzet van expertise en capaciteit. Het karakter van de flexpools is dat er veelal sprake is van externe inhuur, of in andere woorden, van personen die geen arbeidsrelatie met een provincie of gemeente aangaan. Het betreft doorgaans externe projectorganisaties. Daarnaast is het ook mogelijk dat er ambtenaren in dienst worden genomen, die werkzaamheden gaan verrichten waarvoor de specifieke uitkering kan worden ingezet.

De werkzaamheden die vergoed mogen worden uit de uitkering dienen volledig te bestaan uit het bevorderen van de snelheid in de voorfase van woningbouwprojecten (incl. transformatie en herstructurering). Dat kan door middel van het bieden van ondersteuning en expertise ten behoeve van één of meer van de volgende vier processtappen:

  • a. de vergunningverlening van woningbouwprojecten. De vergunningverlening is een complex juridisch traject. Vanuit de flexpool kan er specifieke juridische expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Inzet van de flexpool kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit te vergroten.

  • b. het uitwerken van een woningbouwproject. De uitwerking van een woningbouwproject vraagt expertises op vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en organisatorisch. Het formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige inpassing, klimaatadapatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Deze regeling stelt gemeenten in de gelegenheid om specifieke expertises in te huren zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.

  • c. het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen. Een belangrijk element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken zijn bij woningbouwprojecten. De flexpool kan ingezet worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen.

  • d. het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Het bestemmingsplan is de basis voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarom is het van belang dat deze worden vastgesteld. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent vele stappen waaronder inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de bestaande omgeving.

In het tweede lid zijn de bedragen vastgesteld die de provincies ontvangen. Zie voor een uitgebreidere toelichting hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het derde lid is geregeld dat de specifieke uitkering in twee gelijke delen wordt uitbetaald omdat de middelen op de Rijksbegroting beschikbaar zijn in 2020 en 2021. Het eerste deel zal in het vierde kwartaal van 2020 worden uitgekeerd. Het tweede deel zal in het tweede kwartaal van 2021 worden uitgekeerd.

In het vierde lid is geregeld dat specifieke uitkering niet wordt verstrekt voor de verschuldigde BTW. Zoals in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting is omschreven wordt de BTW-component gestort in het BTW Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten.

Artikel 3. De aanvraag

Er dient een schriftelijke aanvraag te worden gedaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door gedeputeerde staten vanaf 1 oktober 2020 tot en met 15 november 2020. De aanvraag dient een omschrijving te omvatten van de activiteiten waaraan gedeputeerde staten voornemens is de uitkering te besteden. Dit omvat tevens een omschrijving van de voorgenomen organisatorische vormgeving van de activiteiten. De inzet van de middelen kan besproken worden in (bestuurlijke) overleggen tussen het Ministerie van BZK en provincies. Als de aanvraag niet is ingediend door gedeputeerde staten of als de omschreven activiteiten geen activiteiten zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager zal dan de gelegenheid krijgen om binnen een gestelde termijn de aanvraag aan te vullen of te wijzigen.

Artikel 4. Verplichtingen

In dit artikel zijn verplichtingen van een provincie geregeld die een specifieke uitkering ontvangt. De specifieke uitkering dient op grond van het eerste lid volledig besteed te zijn uiterlijk op 31 december 2022. De bestedingstermijn is geregeld om te zorgen dat provincies inzetten op snelle en effectieve oplossingen voor het huidige probleem in de voorfase van bouwprojecten.

In het tweede lid is een uitstelmogelijkheid geregeld voor de situatie dat de volledige besteding uiterlijk op 31 december 2022 niet mogelijk is. De termijn kan dan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

De provincie moet zelf voorzien in een financiële bijdrage van ten minste 50% van de kosten van de activiteiten, of de provincie zet die activiteiten voort na het aflopen van de periode van de specifieke uitkering nog voor ten minste de duur van een jaar. Die periode van een jaar vangt aan op 1 januari 2023 en loopt tot 31 december 2023, tenzij gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van het tweede lid. In dat geval vangt de periode waarin de activiteiten dienen te worden voorgezet aan op de datum na afloop van de periode van verlenging en beslaat een jaar, gerekend vanaf die datum.

Indien de provincie kiest voor cofinanciering via het financieren van de helft van de activiteiten betekent dit dat provincie eenzelfde bedrag ter beschikking stelt als de bijdrage die zij vanuit het Rijk ontvangt. Deze financiële bijdrage hoeft op het moment van aanvragen nog niet geregeld te zijn in de begroting van de provincie maar dient uiteindelijk wel verantwoord te worden in de jaarlijkse verantwoording. Hierover zal in de beschikking nadere toelichting worden opgenomen. Het staat provincies vrij om een deel van deze cofinanciering op te halen bij gemeenten die gebruik maken van de flexpools, bijvoorbeeld door zelf ook cofinanciering toe te passen op de projecten.

Indien de provincie kiest voor het continueren van de flexpools hoeft dit niet van dezelfde financiële omvang te zijn als de bijdrage van het Rijk. Daarmee is bedoeld dat de provincies eigenstandig kunnen bepalen op welk niveau ze de ondersteuning met flexibele inzet continueren. Zo wordt provincies de vrijheid geboden om op basis van de lokale behoefte aan ondersteuning invulling te geven aan de flexpools.

In het vierde lid is geregeld dat aan een uitkering in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen kunnen worden verbonden.

Artikel 5. Informatievoorziening na uitkering

Dit artikel bevat de grondslag voor het verstrekken van informatie door provincies ten behoeve van evaluatie van de regeling. De evaluatie is nader toegelicht in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 6. Verantwoording en terugvordering

De verantwoording over en de eventuele terugvordering van de specifieke uitkering zijn nader toegelicht in paragraaf 3.1 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Eerste ervaringsfeiten bouw tijdens corona, Economisch Instituut voor de Bouw (2020).

X Noot
2

Er wordt hiermee gerefereerd aan een andere specifieke uitkering, de woningbouwimpuls. Gemeenten kunnen een specifieke uitkering aanvragen op grond van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (Stb. 2020, 141).

X Noot
3

Zie Inventarisatie plancapaciteit 2020.

Naar boven