Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 september 2020, nummer WBV 2020/21, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;

  • raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;

  • het E&S en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.

Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

Als de vreemdeling zonder asielaanvraag stelt minderjarig te zijn maar dit niet met bewijsmiddelen kan onderbouwen, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking, dan wel de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, een leeftijdsschouw uitvoeren.

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen; en

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die tevens hulpofficier van justitie is, of door de ambtenaar van politie of van de Koninklijke marechaussee die daartoe is aangewezen door de korpschef, respectievelijk de Commandant der Koninklijke marechaussee.

De ambtenaren beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn; en

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

Er moet unaniem, in beide sessies, geoordeeld zijn dat sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid.

Als de betrokken ambtenaren tot evidente meerderjarigheid concluderen, wordt niet van de door de vreemdeling opgegeven leeftijd uitgegaan en wordt de vreemdeling als meerderjarig geregistreerd, tenzij de vreemdeling de minderjarige leeftijd alsnog met voldoende bewijsmiddelen ondersteunt. Als de ambtenaren tot evidente minderjarigheid concluderen, wordt van de opgegeven leeftijd uitgegaan.

De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zorgen ervoor dat de conclusie van de leeftijdsschouw wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen; en

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

B

Paragraaf A3/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6. Uitzetting

Uitzetting van een vreemdeling vindt plaats op tenminste een van de volgende wijzen:

  • door overdracht van de vreemdeling aan de buitenlandse grensautoriteiten;

  • door plaatsing van de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling naar Nederland heeft vervoerd;

  • de vreemdeling wordt rechtstreeks of met een tussenstop uitgezet naar een land waarvan op basis van feiten en omstandigheden wordt aangenomen dat de vreemdeling daar de toegang wordt verleend.

Voor wat betreft de mogelijkheid om een vreemdeling door de DT&V te laten begeleiden bij de feitelijke terugkeer, wordt verwezen naar paragraaf A3/2 Vc.

De DT&V stelt uiterlijk 36 uur voorafgaand aan een door de DT&V georganiseerde uitzetting of gedwongen overdracht de volgende personen in kennis van de reisgegevens:

  • de vreemdeling;

  • de gemachtigde die de vreemdeling bijstaat in de vertrekprocedure; en (indien van toepassing)

  • de gemachtigde die de vreemdeling bijstaat in een nog openstaande verblijfsrechtelijke procedure.

De DT&V laat enkel het informeren van de vreemdeling over de aanstaande uitzetting of gedwongen overdracht achterwege als er een risico aanwezig is dat de veiligheid of de gezondheid van de vreemdeling of diens eventuele gezinsleden door het informeren in gevaar komt. De gemachtigde van de vreemdeling wordt wel tijdig in kennis gesteld van de reisgegevens.

De DT&V is niet verplicht om de vreemdeling en/of diens gemachtigde uiterlijk 36 uur voorafgaand aan de uitzetting of gedwongen overdracht in kennis te stellen van de nieuwe reisgegevens als de uitzetting of gedwongen overdracht op het aanvankelijk geplande moment geen doorgang vindt, maar alsnog uiterlijk op de tweede dag na de dag van het geannuleerde vertrek kan plaatsvinden.

C

Paragraaf A4/3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.6. Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. strijdigheid met het recht op familie- of gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. strijdigheid met artikel 3 EVRM is duurzaam en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

  • c. artikel 3.105c of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in de paragrafen B7/3.8 en B9/14 Vc, voor zover deze feiten en omstandigheden sinds de ongewenstverklaring zijn gewijzigd.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- of gezinsleven dan wel privéleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen de tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

Duurzaamheid

Voor een beschrijving van de term duurzaam onder 1. wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc.

Een vreemdeling moet in ieder geval voldoen aan een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als:

  • aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen; of

  • hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Disproportionaliteit

De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf. Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

Ad c.

Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op. De IND verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vw; of

  • bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde als omschreven in artikel 3.105c Vb of artikel 3.105e Vb; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

D

Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 1d, eerste en derde lid, BuWav.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Verlaagd looncriterium

De IND past het verlaagde looncriterium als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav toe als:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het zoekjaar hoogopgeleiden zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb; en

  • de in artikel 3.42, eerste lid, Vb genoemde periode van 3 jaar niet is verstreken.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

de werkgever het loon elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

De IND maakt ten aanzien van een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg alleen gebruik van de in artikel 3.30a Vb neergelegde bevoegdheid als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

E

Paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1. Beleidsregels

Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie.

De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zijn:

  • 1. er bestaat geen redelijke twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • 2. de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;

  • 3. de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en

  • 4. op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een andere verblijfsvergunning.

Ad 1.

Als de vreemdeling tijdens het terugkeertraject buiten zijn schuld zijn identiteit of nationaliteit niet met documenten kan onderbouwen, zal dit niet worden tegengeworpen in het kader van de verlening van de verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid als:

  • de identiteit en nationaliteit tijdens eerdere toelatingsprocedures geloofwaardig zijn geacht; en

  • er nadien geen redenen tot twijfel zijn opgekomen.

Ad 2.

De vreemdeling dient een bemiddelingsverzoek in bij de DT&V met een compleet ingevuld aanvraagformulier, waarbij een schriftelijke verklaring aan zijn diplomatieke vertegenwoordiging met het verzoek om hulp bij het terugkeren is gevoegd.

In geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid

Wanneer de IND dit nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag, verzoekt de IND de DT&V om een ambtsbericht. Daarin geeft de DT&V aan:

  • waarom hij de bemiddeling heeft beëindigd, zonder dat een positief zwaarwegend advies kon worden gegeven; of

  • dat de bemiddeling door de DT&V nog loopt, om welke reden de DT&V nog geen zwaarwegend advies kan geven; of

  • dat sprake is van een buitenschuldsituatie, om welke reden de DT&V een positief zwaarwegend advies geeft.

De IND wijst de aanvraag af zonder dat de DT&V om een ambtsbericht is verzocht, wanneer hij over voldoende gegevens beschikt om te beoordelen dat niet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid wordt voldaan. Daarvan is in ieder geval sprake als:

  • er redelijke twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling (en dit reeds in voorgaande procedures in rechte is komen vast te staan);

  • openbare-orde-aspecten op voorhand in de weg staan aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van buitenschuld;

  • de vreemdeling zich niet met een bemiddelingsverzoek tot de DT&V heeft gewend; of

  • er nog een procedure loopt in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op een andere verblijfsgrond.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden toegang tot Nederland kregen.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle hiervoor genoemde voorwaarden voldoen, waarbij:

  • alle gezinsleden de noodzakelijke stappen hebben ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • zij dit hebben gedaan ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • BMA heeft vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid met een geldigheidsduur van 1 jaar.

4.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.

4.4. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning af indien uit nieuwe informatie van de DT&V blijkt dat de vreemdeling alsnog kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in indien uit nieuwe informatie blijkt dat de vreemdeling alsnog kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land.

F

Paragraaf B8/13.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.7. Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af, of trekt deze in als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter is niet verlengd; of

  • 2. Uit advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Ad1 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af of trekt deze niet in, als de ondertoezichtstelling slechts voor minder dan 1 jaar is verlengd.

Ad2 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

G

Paragraaf B9/16.5. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

16.5. Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De minderjarige vreemdeling is gedurende één jaar in bezit geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ̀ tijdelijke humanitaire gronden´ op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV;

  • 2. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

De IND wijst de aanvraag af, als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De IND wijst de aanvraag eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of zijn gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

H

Paragraaf B9/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

In combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beschouwt ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

I

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Algemeen

Aanmelding en indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.

De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel dan wel op een andere door de IND aangewezen locatie. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat de AVIM de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een last minute aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • aan wie de vrijheid is ontnomen (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure ‘Voordat u uw asielprocedure begint’.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM een aanmeldformulier in. De IND maakt aan de hand van het onderzoek van AVIM en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw of voor vreemdelingen die in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming genieten in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder a, Vw (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen zoals bedoelt in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook C1/4.2 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en EURODAC.

In het kader van dit onderzoek neemt de IND een gehoor af in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013. Dit gehoor wordt aangeduid als een ‘Dublin aanmeldgehoor’. Tijdens dit gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND kan aan de vreemdeling vragen stellen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan ook de AVIM of de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling horen in het kader van Verordening (EU) 604/2013.

Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of als deze tijdens het gehoor naar voren komen, vraagt de IND de vreemdeling tijdens dit gehoor, conform artikel 30, tweede lid Vw, naar zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.

Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.

Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc).

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.

Wanneer de IND indicaties heeft dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, neemt de IND na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af. Dit aanmeldgehoor is een onderzoek als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Tijdens het aanmeldgehoor doet de IND onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling, als ook naar de overgelegde bescheiden en documenten.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • zijn geboorteplaats en geboortedatum;

  • zijn nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van zijn aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen, en

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten.

Ook vraagt de IND naar zaken zoals:

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst en

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen vragen over de asielmotieven. Dit is neergelegd in artikel 3.109, derde lid Vb.

De IND vraagt alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar tijdens het aanmeldgehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren en kan eventuele correcties en aanvullingen ook tijdens het eerste gehoor inbrengen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 september 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Met deze wijziging wordt een leeftijdsschouw ingericht voor vreemdelingen die stellen minderjarig te zijn en geen asielaanvraag indienen. Dit was tot deze wijziging geen onderdeel van het identificatieproces. In het belang van zorgvuldige identificatie is deze leeftijdsschouw ingericht. Daarnaast draagt deze wijziging bij aan het voorkomen van dat meerderjarigen ten onrechte in een opvangvorm voor minderjarigen worden geplaatst, zoals op 23 maart 2020 ook genoemd is aan de Tweede Kamer.

B

Zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 15 november 20191 wordt de termijn waarbinnen de DT&V het gedwongen vertrek moet aankondigen in regelgeving vastgelegd. Daarbij wordt de termijn voor het meedelen van de reisgegevens verkort van 48 uur naar 36 uur. De aanpassing van paragraaf A3/6 Vc betreft een uitwerking van deze toezegging.

Zoals in de brief van 15 november 2019 aan de Tweede Kamer staat, hoeft op grond van het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 geen separate beslissing tot uitzetting of gedwongen overdracht te worden genomen ten aanzien van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die zich niet aan de op hem rustende vertrekplicht heeft gehouden. Dit laat onverlet dat op de overheid de verplichting rust om een vreemdeling tijdig en adequaat te informeren over de voorgenomen uitzetting of gedwongen overdracht. Daarmee wordt voldaan aan het vereiste van een doeltreffend rechtsmiddel. Dit uitgangspunt is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 en is tot op heden ingevuld met een vaste uitvoeringspraktijk waarin de vreemdeling uiterlijk 48 uur van te voren door de DT&V wordt geïnformeerd over zijn uitzetting of gedwongen overdracht. Door deze uitvoeringspraktijk in beleid vast te leggen wordt de rechtszekerheid vergroot. Daarbij is bezien of er sprake is van een goede balans tussen een efficiënte uitvoeringspraktijk en het belang om – waar noodzakelijk – een effectief rechtsmiddel tegen de uitzetting of gedwongen overdracht aan te kunnen wenden. Het verkorten van 48 uur naar 36 uur doet recht aan de waarborgen die in de jurisprudentie naar voren komen. Daarbij geldt dat het gedwongen vertrek een gevolg van een al eerder ingezet en veelomvattend terugkeerproces is, waarin de vreemdeling al geruime tijd weet dat hij Nederland moet verlaten.

In paragraaf A3/6 is opgenomen dat het informeren van de vreemdeling achterwege kan blijven als er een risico aanwezig is dat de veiligheid of de gezondheid van de vreemdeling of diens eventuele gezinsleden door het informeren in gevaar komt. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan ernstige psychische problematiek of suïcidegevaar.

Het gaat bij de termijn voor de aankondiging van het vertrek om een minimale termijn. In de praktijk wordt vaak ruimer van te voren een mededeling gedaan. Uitgangspunt is dat de aankondiging niet zo ver in de toekomst is gelegen dat het vertrek met onzekerheid omgeven is.

In het geval vertrek om welke reden dan ook geen doorgang vindt, wordt een nieuwe vertrekmogelijkheid gezocht. Indien deze nieuwe vertrekmogelijkheid zich binnen een korte periode na het geannuleerde vertrekmoment voordoet, hoeft het vertrek niet opnieuw 36 uur van te voren te worden aangekondigd. De vreemdeling heeft in die situatie immers al de reële mogelijkheid gehad om een effectief rechtsmiddel aan te wenden. Een nieuwe minimale termijn is niet noodzakelijk om dat recht te borgen. Van een korte periode is sprake als het nieuwe vertrek uiterlijk op de tweede dag na de dag van het geannuleerde vertrek plaatsvindt.

C

In paragraaf A4/3.6 was opgenomen dat bij de beoordeling van de aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring onder andere strijdigheid met artikel 8 EVRM wordt meegenomen. In de nadere uitwerking werd enkel expliciet ingegaan op de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B7/3.8 Vc, het zogenaamde familie- en gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM ziet echter ook op het privéleven. Voor zover daar sprake van is zullen ook feiten en omstandigheden die zien op het privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, worden meegewogen. Dat is nu expliciet opgenomen in paragraaf A4/3.6.

D

Met de toevoeging van de alinea onder het kopje ‘verlaagd looncriterium’ wordt geregeld dat een vreemdeling in aanmerking komt voor het verlaagde looncriterium voor kennismigranten, zolang wordt voldaan aan de voorwaarden voor de vergunning zoekjaar als bedoeld in artikel 3.42 Vb, waaronder de in dat artikel bedoelde 3-jaarstermijn. Dat betekent dat een vreemdeling ook in aanmerking komt voor het verlaagde looncriterium voor het restant van de drie-jaarstermijn als bedoeld in art. 3.42 Vb, ondanks dat:

  • Reeds gebruik is gemaakt van het zoekjaar;

  • Binnen het zoekjaar geen baan als kennismigrant is gevonden; of

  • Binnen het zoekjaar wel een baan als kennismigrant is gevonden, deze verloren is gegaan, en na een verblijfsgat een nieuwe baan als kennismigrant is gevonden.

Grondslag voor deze wijziging is een ruimere lezing, in het voordeel van de vreemdeling, van artikel 3.42, eerste lid, Vb en artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav.

Dit laat onverlet dat de vreemdeling die geen recht meer heeft op verblijf Nederland dient te verlaten. Als deze vreemdeling vanuit het buitenland een nieuwe baan in Nederland heeft gevonden, geldt het verlaagde looncriterium binnen de hiervoor omschreven termijn.

Het verlaagde looncriterium blijft daarnaast ook gelden voor vreemdelingen die geen zoekjaar doen, maar wel voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.42, eerste lid, Vb en binnen drie jaar na het afstuderen, promoveren of het verrichten van wetenschappelijk onderzoek een baan als kennismigrant in Nederland vinden.

E

Paragraaf B8/4 Vc is verduidelijkt. In de nieuwe tekst is de strekking van het beleid – de vaststelling van een buitenschuldsituatie als uitkomst van een vertrekprocedure – kernachtig weergegeven in vier voorwaarden.

De eerste voorwaarde uit het buitenschuldbeleid zoals dat voorheen was geformuleerd, namelijk dat de vreemdeling zelfstandig heeft geprobeerd zijn vertrek te realiseren, is nu vervat in de tweede voorwaarde, waarin is opgenomen dat de vreemdeling de DT&V om bemiddeling heeft gevraagd en deze bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De voormalige vierde voorwaarde, nu de derde, is toegespitst op de inbreng van de vreemdeling in de bemiddelingsprocedure en de daarover met de DT&V gemaakte afspraken.

De voorwaarden dat er geen redelijke twijfel mag bestaan over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling en dat er op het moment van beslissen geen sprake mag zijn van een lopende procedure, zijn nu respectievelijk opgenomen als eerste en vierde voorwaarde.

De uitvoerige opsommingen van (voorbeelden van) situaties waarin wel en niet wordt aangenomen dat sprake is van een buitenschuldsituatie, zijn geschrapt.

F

In paragraaf B8/13.7 stond in de eerste alinea abusievelijk het woord ‘niet’, dat is geschrapt. Er heeft ook een taalkundige aanpassing plaatsgevonden.

G

In paragraaf B9/16.5 ontbrak bij de eerste voorwaarde achter artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b de verwijzing naar het Vb. Dit is thans gecorrigeerd. Verder hebben er een paar tekstuele aanpassingen plaatsgevonden.

H

In het subkopje Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN is de vernummering van de RWN per abuis nog niet doorgevoerd. Bij Rijkswet van 10 februari 2017, gepubliceerd in Stb 2017, 52 en in werking getreden op 1 maart 2017 (Stb 2017, 67), is artikel 15, eerste lid, onderdeel e, RWN geschrapt, onder vernummering van onderdeel f tot onderdeel e. De verwijzing in het subkopje naar het vervallen onderdeel f wordt daarom alsnog gewijzigd in een verwijzing naar het nieuwe onderdeel e.

I

Op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb is de vreemdeling verplicht de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn te verschaffen. Dit geldt eveneens voor onder meer mogelijke criminele antecedenten, mogelijke gedragingen als bedoelt in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en mogelijke maatregelen die door andere lidstaten aan de vreemdeling zijn opgelegd. Door deze beleidsregel in de Vreemdelingencirculaire op te nemen is dit ook duidelijk geregeld.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Kamerstukken II 2019-2020 19 637, nr. 2540.

X Noot
2

AbRS 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0628.

Naar boven