TOELICHTING
Algemeen deel
1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
De weggooimaatschappij (oftewel de lineaire economie) biedt geen langetermijnperspectief
wanneer het gaat om het duurzaam gebruik van grondstoffen en materialen. De ambitie
van het kabinet is om samen met maatschappelijke partners in 2030 een (tussen)doel
te realiseren van 50% minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel
en metalen). Deze ambitie is verankerd in het rijksbrede programma Circulaire Economie
(2016) en concreet gemaakt in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie (2019).
Het icoonproject Circulaire Ambachtscentra is hierin opgenomen om op het gebied van
consumptiegoederen bij te dragen aan meer producthergebruik waardoor de hoeveelheid
afval, en daarmee de CO2-uitstoot, wordt gereduceerd. Door een bijdrage te leveren aan het activeren van mensen
op het gebied van circulaire economie en de sociale agenda op lokaal niveau ten opzichte
van bijvoorbeeld leer- en werkplekken en (re)integratie in de arbeidsmarkt, bevorderen
de circulaire ambachtscentra de verankering van de circulaire economie in de maatschappij.
Het doel is in 2030 een landelijk dekkend netwerk van circulaire ambachtscentra te
hebben.
Een circulair ambachtscentrum is een netwerk van organisaties die, al dan niet op
één centrale locatie, duurzaam samenwerken om structureel hoogwaardig product- en
materiaalhergebruik te realiseren en die voor dat doel opleidings- en werkplekken
inzetten. In de praktijk betekent dit een bundeling van kringloopwinkel, repair café,
milieustraat of eventuele andere initiatieven die kunnen bijdragen aan deze doelen.
Gemeenten in Nederland hebben zich verschillend ontwikkeld op het gebied van afvalinzameling
en recycling. Bijna elke gemeente kent een milieustraat, kringloopwinkel en een repair
café of reparatiewerkplaats, en heeft praktijkgerichte opleidingen, maar nog niet
overal worden deze krachten gebundeld. Juist die bundeling wordt in het circulaire
ambachtscentrum nagestreefd, met als doel de levensduur van producten te verlengen
en de uitstoot van CO2 te reduceren. Ook is het in een circulair ambachtscentrum mogelijk om leerwerkplekken
te creëren in samenwerking met het onderwijs en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
een werkplek te bieden. Zo kunnen ‘circulaire vaardigheden’ een prominente rol gaan
spelen in de kringloopeconomie en ontstaat er een win-winsituatie die ook onderschreven
wordt in het rapport ‘Circulaire economie in kaart’ van het Planbureau voor de Leefomgeving.
Op basis van deze regeling draagt het Rijk financieel bij aan het realiseren van nieuwe
samenwerkingsverbanden om nieuwe circulaire ambachtscentra op te zetten.
De noodzaak voor de specifieke uitkering
Met het opzetten van circulaire ambachtscentra wordt een efficiëntieslag gemaakt door
de bundeling van krachten van de diverse betrokkenen op het gebied van afvalbeheer,
waardoor er minder bruikbare producten en grondstoffen verloren gaan. Om dit resultaat
mogelijk te maken zijn rijksmiddelen op korte termijn noodzakelijk. Daarom is al in
2019 budget beschikbaar gesteld in de vorm van een prijsvraag om juist de samenwerking
te versterken op het gebied van scheiden, repareren en hergebruik. Gemeenten hebben
de mogelijkheid gekregen om hun plan in te leveren voor het opstarten of doorontwikkelen
van een circulair ambachtscentrum.
Verschillende gemeenten zijn naar aanleiding van de prijsvraag van 2019 aan de slag
gegaan met het ontwikkelen van een circulair ambachtscentrum. De uitdagingen die zij
in de praktijk zijn tegengekomen zijn gebruikt om deze regeling vorm te geven. Door
in meer gemeenten te experimenteren wordt meer kennis gegenereerd over welke uitvoeringsvorm
van het circulaire ambachtscentrum het meest haalbaar is om verder uit te werken.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wilt in samenwerking met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland
(BKN), de Stichting Repair Café en de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement
(NVRD) gemeenten ondersteunen met de ontwikkeling van hun circulair ambachtscentrum.
Gelet op de voorwaarden die gesteld worden aan de projecten, is een specifieke uitkering
het geschikte instrument om de financiële ondersteuning vorm te geven. Vanwege de
opstartende fase waarin het opzetten van circulaire ambachtscentra verkeert, is het
onder andere van belang dat partijen leerervaringen delen en dat zij deelnemen aan
onderzoek(en) die de voortgang zullen meten. Als deze voorwaarden niet gesteld kunnen
worden, is het niet zeker van dat er voldoende ervaring opgehaald zal worden om een
succesvol landelijk dekkend netwerk van circulaire ambachtscentra te creëren in 2030.
Het stellen van voorwaarden is daarom noodzakelijk voor dit doel.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan gemeenten voor
de realisering van circulaire ambachtscentra. In artikel 4.21, derde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van
toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond
van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen
die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals gemeenten.
Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van
de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen
die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.
Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling. Hierin zijn
bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de
artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering).
Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast
de Kaderwetsubsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing.
In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van
de specifieke uitkering geregeld.
Regeldrukgevolgen
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering is vormgegeven in
de voor de gemeenten bekende methodiek van het gemeentefonds en de SiSa-verantwoording
(‘single information, single audit’) conform artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
Dit leidt tot de minste uitvoeringslasten voor zowel de gemeenten als voor de Rijksoverheid.
De administratieve lasten voor gemeenten met betrekking tot de tussentijdse en eindrapportages
zijn vooral een tijdsinvestering van betrokken medewerkers.
Consultatie
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële
regeling die geen significante veranderingen brengt in rechten en plichten van burgers,
bedrijven en instellingen noch grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig
het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 292749, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is de internetconsultatie daarom achterwege gebleven.
In de aanloop naar de totstandkoming van deze regeling is op hoofdlijnen overleg gevoerd
met de VNG. De VNG staat positief tegenover de mogelijkheid een specifieke uitkering
aan te vragen. De toegevoegde waarde van internetconsultatie is daarom als gering
in te schatten.
Inwerkingtreding en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep
(gemeenten) gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024 met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepaling
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling.
Artikel 2. Doelstelling
Het doel van deze specifieke uitkering is het bevorderen van de ontwikkeling van een
landelijk dekkend netwerk van circulaire ambachtscentra om door structureel hoogwaardig
product- en materiaalhergebruik en duurzame activatie van mensen de hoeveelheid afval,
en daarmee de CO2-uitstoot, te reduceren.
In het tweede en derde lid van dit artikel is beschreven waar een circulair ambachtscentrum
aan moet voldoen voordat het project tot het opzetten ervan voor een specifieke uitkering
in aanmerking kan komen. In het tweede lid, onderdelen 1° tot en met 6° worden elementen
opgesomd waarvan de combinatie in een circulair ambachtscentrum waardevol is gebleken.
In onderdelen 5° en 6° gaat het om de synergie te creëren met onderwijs en werkgelegenheid.
Er zijn bij veel kringloopbedrijven van oudsher werkplekken beschikbaar voor mensen
met een kwetsbare arbeidspositie. Wanneer er meer producten binnenkomen die beoordeeld
moeten worden op herbruikbaarheid en eventueel opgeknapt of gerepareerd dienen te
worden, kan hierbij juist die groep mensen een bijdrage leveren en betrokken worden
bij het arbeidsproces. Daarnaast kunnen ook scholen betrokken worden bij het bedenken
van (nieuwe) mogelijkheden voor afgedankte producten en bij het werken met tweedehands
materialen. De betrokken partijen kunnen elk op hun eigen wijze, vanuit hun specifieke
expertise, bijdragen aan de kennis over materiaal- en producthergebruik en maatschappelijke
kansen. De betrokkenheid van deze elementen kan bijdragen aan het verankeren van de
circulaire economie in de dagelijkse leven. Met de bepaling in onderdeel 7° wordt
er ruimte voor de aanvrager geboden om een innovatief element aan het project toe
te voegen.
Artikel 3. Kaderbesluit subsidies I en W
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn de artikelen
van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling
voor het verlenen van specifieke uitkeringen aan provincies. Op deze manier kan het
reguliere stramien voor de verlening van subsidies worden aangehouden.
Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor een specifieke uitkering
In het eerste lid is opgenomen dat een specifieke uitkering kan worden verleend voor
de uitvoering van een project.
In het tweede lid wordt bepaalt dat per ontvanger (gemeente) maar één specifieke uitkering
wordt verleend.
In het derde lid wordt duidelijk gemaakt dat alleen voorbereidings- en uitvoeringskosten
van het project in aanmerking komen voor een specifieke uitkering. Het gaat daarbij
bijvoorbeeld om het verkennen van de hergebruikmogelijkheden voor verschillende productgroepen
of hoe kunnen de milieudoelen of -ambities het beste worden gekoppeld aan ambities
op het sociale domein zodat de circulaire economie beter wordt verankerd in de maatschappij.
Artikel 5. Kosten die niet in aanmerking komen voor een specifieke uitkering
In dit artikel zijn de kosten omschreven die niet in aanmerking komen voor een specifieke
uitkering, zoals fysieke investering (gebouwen en meubilair, grondaankopen), btw en
activiteiten waarvoor al een financiële bijdrage (specifieke uitkering, subsidie of
bijdrage in het kader van de prijsvraag in 2019) door het Rijk is verstrekt.
Artikel 6. Uitkeringsplafond
Het subsidieplafond voor deze prijsvraag is vastgesteld op € 500.000,– inclusief btw.
Daarvan wordt per beschikking het door gemeenten opgegeven btw-deel afgedragen aan
het BTW-Compensatiefonds.
Artikel 7. Hoogte van de uitkering
In dit artikel wordt bepaald dat de maximale bijdrage 50% van de kosten die in aanmerking
komen voor een specifieke uitkering, met een maximum van € 50.000,– euro per project,
bedraagt. Dit bedrag is inclusief btw. De 50% bijdrage is bewust gekozen, zodat zoveel
mogelijk plannen voor circulaire ambachtscentra kunnen worden ontwikkeld van het beschikbare
rijksgeld. Dit betekent dat de aanvrager voor de overige 50% financiering moet zorgen.
Artikel 8. Aanvraag tot verlening
In de derde lid zijn de documenten opgenomen die met de aanvraag moeten worden ingeleverd.
Zo dient de aanvraag via het digitaal beschikbaar gesteld formulier te worden ingediend.
De aanvraag dient verder het gehele projectplan, de samenwerkingsovereenkomst en een
sluitende begroting waarin inzicht wordt gegeven in de cofinanciering te bevatten.
De samenwerkingsovereenkomst is van belang omdat er nauw samengewerkt moet worden
tussen de gemeente(n) en de uitvoerende partijen van het ambachtscentrum. De gemeente
dient duidelijk betrokken te zijn. Het staat gemeenten vrij om onderling te komen
tot een gezamenlijk project, maar de specifieke uitkering wordt alleen verstrekt aan
de aanvragende gemeente.
Artikel 9. Activiteitenplan
Dit artikel geeft aan welke eisen aan een activiteitenplan worden gesteld.
Artikel 10 en 11. Rangschikking en adviescommissie
In het eerste lid wordt bepaald dat het beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis
van rangschikking. Die rangschikking vindt plaats op basis van de punten die door
middel van een beoordeling aan de aanvraag worden toegekend.
Deze regeling werkt met beoordelingscriteria om punten toe te kennen aan projecten
en daarmee de rangschikking op te stellen. De beoordelingscriteria zijn zo gekozen
dat ze het mogelijk maken om een oordeel te vellen over de kwaliteit van een projectvoorstel
op alle relevante aspecten.
In bijlage 1 bij deze regeling zijn de criteria en de weging daarvan weergegeven.
Van groot belang bij deze regeling is het bevorderen van hoogwaardig hergebruik. Dat
betekent dat er zoveel mogelijk wordt gekeken naar de doelen waarvoor het product
gemaakt is. Is hergebruik voor dat doel niet meer mogelijk, dan wordt het materiaal
zoveel mogelijk hergebruikt voor andere toepassingen en slechts als allerlaatste optie
is ‘restafval’ in beeld.
In het project dienen de aanvragers een goede omschrijving te geven van de beoogde
werkwijze die leidt tot afvalvermindering en de toename van product- en materiaalhergebruik.
Ook worden er minimaal drie van de in artikel 2, tweede lid, genoemde elementen betrokken
en dient te worden benoemd op welke wijze en in hoeverre zij al betrokken zijn. De
toewijding van de elementen is hierbij leidend, niet de hoeveelheid betrokken elementen.
Gescoord kan verder worden op de beschrijving van het plan en de communicatie. De
bijbehorende deelonderwerpen zijn “leren in de praktijk”. Uit het project moet duidelijk
blijken hoe de pilots om praktijkervaring op te doen worden ingevuld. Uit het communicatieplan
moet worden afgeleid hoe men zal communiceren met bewoners uit de gemeente(n), stakeholders
en het leernetwerk.
Tot slot kunnen punten behaald worden voor het bestuurlijk en stakeholder commitment.
In dit gedeelte van het project zal worden beschreven hoe de gemeente en andere partijen
zijn aangehaakt.
De minister wordt voor de beoordeling van de aanvragen ondersteund door een adviescommissie.
De adviescommissie kent punten toe op elk onderdeel van de beoordelingscriteria
Een adviescommissie bestaand uit zes leden is belast met het beoordelen van de aanvragen
en het adviseren van de minister daarover. De commissie bestaat uit twee leden van
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (de voorzitter is werkzaam bij Rijkswaterstaat)
en leden van alle betrokken belangenorganisaties.
Artikel 12. Voorschotverlening en betaling
Als de minister tot verlening besluit, wordt er een voorschot van 100% van de specifieke
uitkering betaald.
Bij de vaststelling zal uiteraard worden nagegaan of dit bedrag terecht is uitgekeerd
en zal zo nodig (gedeeltelijk) worden teruggevorderd.
Artikel 13. Voorwaarden
De specifieke uitkering wordt verstrekt op basis van cofinanciering en mag uitsluitend
worden besteed aan de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.
Artikel 14. Verplichtingen
In het eerste lid wordt bepaald dat de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering
wordt verstrekt uiterlijk gerealiseerd zijn op de in de verleningsbeschikking opgenomen
datum. Er wordt doorgans een periode van twee jaar voor de realisatie van die activiteiten
in de verleningsbeschikking opgenomen.
In het tweede lid wordt bepaald dat de ontvanger jaarlijks feitelijke informatie over
het verloop van het project verstrekt. Deze voortgangsrapportages dienen de kennisontwikkeling
over en van ambachtscentra. Van de ontvanger wordt daarom verwacht dat hij inzicht
geeft in de resultaten die met het project bereikt worden alsmede in de uitdagingen
die zich voordoen en inzichten die met het project worden bereikt. Met deze rapportages
wordt bijvoorbeeld informatie gevraagd over de organisatie van het hergebruik, werkgelegenheid
en onderwijs. Er wordt geen financiële informatie gevraagd, want deze informatiestroom
verloopt via de SiSa-sytematiek.
Naar aanleiding van het ingediende project en de beschikking zullen afspraken gemaakt
worden over hoe en waarover gerapporteerd wordt. Hiermee wordt per project maatwerk
geleverd en worden de bestuurlijke lasten voor de ontvangers zo laag mogelijk gehouden.
In verband met het belang om te leren van de projecten waarvoor een specifieke uitkering
is verstrekt, is de verplichting opgenomen om de resultaten van de projecten aan een
ieder beschikbaar te stellen. Deze kennis wordt op de website www.circulairambachtscentrum.nl gedeeld.
In het vijfde lid ten slotte wordt de verplichting gesteld dat de ontvangers medewerking
verlenen aan het uit te voeren evaluatieonderzoek om het effect van deze regeling
in beeld te brengen.
Dit monitoringsonderzoek start in 2020 en wordt uitgevoerd door een nog te bepalen
partij in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (in de praktijk:
Rijkswaterstaat).
Artikel 15 en 16. Verantwoording en vaststelling
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via SiSa-systematiek. Er worden dus
geen aparte verantwoordingen gemaakt en ook geen aparte accountantsverklaringen afgelegd.
Na afronding van de maatregelen waarvoor een uitkering is verstrekt of in ieder geval
na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist de minister
aan de hand van de verantwoording over de vaststelling van de specifieke uitkering.
Deze kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld als het project
niet volgens plan is uitgevoerd of niet aan de andere verplichtingen of voorwaarden
van de verlening is voldaan. Als de specifieke uitkering lager is vastgesteld, zullen
de onverschuldigde bedragen door de minister worden teruggevorderd.
Artikel 17. Terugvordering
Bij een lagere vaststelling van de specifieke uitkering, wordt het onverschuldigd
betaalde deel teruggevorderd. Terugvordering kan plaatsvinden binnen vijf jaren na
de vaststelling.
Artikel 18. Inwerkingtreding en vervaldatum
Hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer