Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 augustus 2020, nr. 25359866, houdende wijziging van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid in verband met het uitbreiden van het aantal instellingen voor de productie en distributie van grootschalig, onderscheidend dansaanbod, dat voor subsidie in aanmerking komt, alsmede het verhogen van het subsidieplafond voor festivals en postacademische instellingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING OP HET SPECIFIEK CULTUURBELEID

De Regeling op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘vier instellingen’ vervangen door ‘vijf instellingen’.

2. In onderdeel d wordt ‘één instelling die voorziet in’ vervangen door ‘twee instellingen die voorzien in’.

B

In artikel 3.12, onderdeel d, wordt ‘een instelling als bedoeld’ vervangen door ‘de instellingen, bedoeld’ en wordt ‘€ 1.746.000’ vervangen door ‘€ 3.510.000’.

C

In artikel 3.23 wordt ‘€ 5.792.000’ vervangen door ‘€ 5.843.449’.

D

In artikel 3.32, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 5.253.000’ vervangen door ‘€ 5.262.702’.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

1. Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt het aantal instellingen dat op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid voor subsidie in aanmerking komt in verband met de productie en distributie van grootschalig, onderscheidend dansaanbod, verhoogd van één naar twee. De wijziging vloeit voort uit de wens van de Tweede Kamer om binnen de cultuurbegroting ruimte te maken om één extra dansinstelling voor grootschalig, onderscheidend dansaanbod op te nemen in de culturele basisinfrastructuur 2021–2024 voor € 1.764.000 per jaar.1 Dit is ook het bedrag waarmee het subsidieplafond voor instellingen voor de productie en distributie van een onderscheidend dansaanbod is verhoogd.

Daarnaast wordt met deze wijzigingsregeling het subsidieplafond opgehoogd voor de festivals die voor subsidie in aanmerking komen. Deze wijziging vloeit voort uit het aanvullende advies van de Raad voor cultuur van 27 juli 2020. Hierin adviseert de Raad om de eerder door hem geadviseerde subsidiebedragen voor twee festivals op te hogen. De reden hiervoor is dat de Raad bij de berekening van deze subsidie abusievelijk is uitgegaan van een verkeerd peiljaar, waardoor de geadviseerde bedragen in het advies van 4 juni 2020 niet voldoen aan het bepaalde in artikel 3.23 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid.2 Omdat met een verhoging van de subsidies voor deze twee festivals het subsidieplafond van € 5.792.000 zou worden overschreden, is het nodig om dit plafond te verhogen met een bedrag van € 51.449.

Bij een nadere controle bleek ook bij het geadviseerde bedrag voor één postacademische instelling uit te zijn gegaan van een verkeerd peiljaar, waardoor dat bedrag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3.32, eerste lid, onder b, van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid. Omdat met een verhoging van de subsidie voor deze instelling het huidige subsidieplafond van € 5.253.000 zou worden overschreden, is het nodig om dit plafond te verhogen met een bedrag van € 9.702.

2. Gevolgen voor de regeldruk

Er worden geen gevolgen voor de regeldruk voorzien, noch voor de uitvoering en de handhaafbaarheid van de regeling. De wijzigingen sluiten aan bij de reeds bestaande systematiek van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021–2024 en hiermee worden geen nieuwe verplichtingen gecreëerd.

3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarbij wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en de minimale inwerkingtredingstermijn. Dit is evenwel niet bezwaarlijk, omdat de regeling louter begunstigend is voor de subsidieontvangers.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 32 820, nr. 360.

X Noot
2

Dit artikel bepaalt dat de minister niet minder verleent dan 90% van het bedrag van de subsidie die hij of een van de fondsen over de jaren 2017 tot en met 2020 aan een instelling heeft verleend voor de uitvoering van de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.22 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid.

Naar boven