Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 31 augustus 2020, nr. WJZ/ 20215778, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, c, d en h, 5, eerste en tweede lid, 16, 17, eerste lid, onderdeel b, 18, eerste en vijfde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 34, eerste lid, 44 en 50, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

Na titel 3.16 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.17. Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups

Artikel 3.17.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

opschalen:

het uitvoeren van activiteiten waarmee een supportprogramma, dat na eerdere toepassing positieve gevolgen heeft gehad voor de oprichting en groei van startups of scale-ups in een bepaalde provincie in Nederland of in het buitenland, wordt uitgebreid naar minimaal twee andere Nederlandse provincies, eventueel door middel van samenvoeging met één of meer andere supportprogramma’s tot één groter supportprogramma;

supportprogramma:

samenhangend geheel van activiteiten dat gericht is op het creëren van gunstige randvoorwaarden voor de oprichting en groei van startups of scale-ups, bestaande uit ondersteuning bij het verkrijgen van toegang tot:

  • a. financiering;

  • b. markten;

  • c. talent;

  • d. samenwerkingspartners; of

  • e. technologische of wetenschappelijke kennis die bruikbaar is bij het ontwikkelen van een product;

scale-up:

een startup die substantieel is doorgegroeid en waarvan de verwachting is dat deze zou kunnen blijven doorgroeien;

startup:

een kleine of middelgrote onderneming die:

  • a. actief in stand gehouden wordt voor een aaneengesloten periode van ten hoogste tien jaar; en

  • b. een vernieuwend product of dienst ontwikkelt of levert:

    • 1°. die tot stand komt respectievelijk is gekomen door het gebruik van een nieuwe of bestaande technologie; en

    • 2°. waarvan het aannemelijk is dat deze voor langere tijd door een steeds groter aantal klanten gebruikt zal worden.

Artikel 3.17.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijke persoon, ondernemer, onderwijsinstelling, stichting, vereniging of andere organisatie voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband uitvoeren van een opschalingsproject dat door middel van de opschaling van één of meer supportprogramma’s gericht is op een effectieve en efficiënte ondersteuning van de oprichting of groei van startups en scale-ups.

  • 2. Een opschalingsproject bestaat uit het opschalen van één of meer supportprogramma’s via het verzorgen van advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie, procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van een opschalingsproject.

  • 3. De subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid, houdt geen onderneming in stand, die actief is in:

    • a. de sector visserij en aquacultuur;

    • b. de primaire productie van landbouwproducten; of

    • c. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een opschalingsproject bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt:

    • a. minder dan € 125.000 per subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig dan wel in een samenwerkingsverband uitvoert;

    • b. ten hoogste € 500.000 per opschalingsproject, indien een opschalingsproject wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband.

  • 3. Het totale bedrag aan de-minimissteun bedraagt bij een opschalingsproject voor een subsidieontvanger die dit project zelfstandig dan wel in een samenwerkingsverband uitvoert maximaal het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.17.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.17.5. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde opschalingsprojecten wordt gestart binnen twee maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is twee jaar.

Artikel 3.17.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, minder dan 6 punten per criterium, zijn toegekend;

  • b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager zou bedragen;

  • c. de aanvraag activiteiten bevat die direct verband houden met:

    • 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer; of

    • andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.

Artikel 3.17.7. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een opschalingsproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het opschalingsproject meer bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het opschalingsproject beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de mate waarin de beschikbare middelen efficiënt worden ingezet en de mate waarin de opschaling van een supportprogramma na afronding van het opschalingsproject naar verwachting in stand gehouden of uitgebreid wordt met behulp van private vervolgfinanciering;

    • c. de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan wel het samenwerkingsverband dat het project uitvoert meer geschikt is om een opschalingsproject uit te voeren, blijkend uit de daarvoor benodigde competenties, de intrinsieke motivatie voor het project, het externe draagvlak voor het project, de succesvolle ervaring met de uitvoering van supportprogramma’s en de projectorganisatie die aanwezig zijn bij de subsidieaanvrager dan wel in het samenwerkingsverband;

    • d. het door het opschalingsproject op te schalen supportprogramma naar verwachting een positieve impact zal hebben op het herstel van de negatieve gevolgen van de economische crisis, die is veroorzaakt door de uitbraak van het coronavirus, voor startups en scale-ups.

  • 2. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 4, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 3, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 2, het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 1, en vervolgens opgeteld.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.17.8. Adviescommissie
  • 1. Er is een Adviescommissie Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.17.7.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 3.17.9. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het opschalingsproject, die bestaan uit een samenvatting van het projectvoorstel en, voor zover van toepassing, een lijst met deelnemers van het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject zal uitvoeren;

    • d. een verklaring de-minimissteun van een subsidieaanvrager die zelfstandig of als deelnemer in een samenwerkingsverband de subsidiabele activiteiten uitvoert.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan dat in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

      • 1°. een omschrijving van de doelstelling van het project, een omschrijving van de werkzaamheden, inclusief een beschrijving van de positieve gevolgen van de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma op het ontstaan van startups of de groei van startups en scale-ups en een onderbouwing van de verwachte positieve gevolgen bij opschaling hiervan;

      • 2°. een begroting waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen, informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager of de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren;

    • b. een plan voor vervolgfinanciering voor het verder uitbreiden of in stand houden van de opschaling in de periode nadat het opschalingsproject is afgerond;

    • c. documenten met daarin een beknopte beschrijving van de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van het opschalingsproject betrokken personen en getuigenschriften waaruit het externe draagvlak blijkt, voor zover deze relevant zijn voor de toepassing van artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid.

Artikel 3.17.10. Aanvraag subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat, voor zover van toepassing, in ieder geval:

  • a. een omschrijving van de projectresultaten;

  • b. het type en aantal startups en scale-ups dat door het opgeschaalde supportprogramma is ondersteund en de wijze waarop deze ondersteuning plaatsgevonden heeft;

  • c. op welke wijze het opschalingsproject heeft bijgedragen aan de doelstelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid;

  • d. welke inspanningen zijn verricht om de vervolgfinanciering te realiseren voor het verder uitbreiden of in stand houden van het opgeschaalde supportprogramma.

Artikel 3.17.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.17.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 wordt boven de rij van titel 3.19 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 3.17: Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups

3.17.2, eerste lid

   

07-09-2020 t/m 12-11-2020

€ 2.500.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 augustus 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020. Met deze wijzigingsregeling wordt een subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups ingevoerd en opengesteld. De achtergrond hiervan is de volgende.

Het kabinet heeft de ambitie dat het Nederlandse startup en scale-up ecosysteem tot de top-5 in de wereld gaat behoren. Om dit doel te bereiken is het van belang dat in Nederland een adequate organisatie en bundeling van krachten plaatsvindt van ondersteuners van startups en scale-ups uit de zogenaamde regionale ecosystemen. De huidige ondersteuning vanuit de regio’s is fijnmazig en laagdrempelig met in vrijwel iedere provincie en gemeente supportprogramma’s, die gericht zijn op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor startups en scale-ups, om hun bedrijf op te richten en te laten groeien. Het gaat voor het overgrote deel om gelijksoortige supportprogramma’s, gericht op randvoorwaarden als toegang tot kennis, kapitaal, talent, samenwerkingspartners en markten, waarvan de één meer positieve gevolgen voor startups en scale-ups weet te genereren dan de andere. In plaats van de goed werkende supportprogramma’s grootschalig uit te rollen, worden supportprogramma’s voor iedere regio apart ontwikkeld en opgezet. Met eigen loketten, financiering en aansturing. Vaak mogen alleen startups of scale-ups uit de eigen regio van de ondersteuning gebruik maken en vallen startups of scale-ups, die voor de overige voorwaarden goed binnen het desbetreffende supportprogramma zouden passen, buiten de boot als er in de eigen regio niet een vergelijkbaar supportprogramma wordt aangeboden. Deze restrictie en het grote aantal supportprogramma’s leiden tot een ingewikkelde klantreis met suboptimale resultaten voor ondernemers. Daarnaast zorgt het voor relatief hoge algemene kosten voor de regio’s. Dit terwijl het mogelijk efficiënter is om een gezamenlijk supportprogramma uit te voeren, omdat de algemene kosten niet lineair stijgen bij een toename van het aantal deelnemers in een supportprogramma. In de provincies en gemeenten is er weliswaar bereidheid om van elkaars goede voorbeelden te leren en deze te incorporeren in de eigen supportprogramma’s, maar er zijn weinig prikkels voor krachtenbundeling in regio-overschrijdende samenwerking. Om hiervoor de nodige ondersteuning te bieden, wordt de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups ingevoerd.

Op grond van de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups, opgenomen in titel 3.17 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt subsidie verstrekt aan private partijen die zogenaamde opschalingsprojecten uitvoeren. Het gaat hierbij om projecten die bestaande supportprogramma’s, die een positief effect hebben gehad op het ontstaan of de groei van startups en scale-ups, helpen met opschalen van die supportprogramma’s (uitbreiden, eventueel door middel van samenvoeging van supportprogramma’s) en deze zo beschikbaar te maken voor startups en scale-ups uit zoveel mogelijk regio’s binnen Nederland of zelfs voor heel Nederland. Op deze wijze kan een effectievere ondersteuning plaatsvinden van de oprichting of groei van startups en scale-ups in Nederland. Met name voor supportprogramma’s gericht op specifieke technologiegebieden of toepassingen (bijvoorbeeld circulaire economie) is het wenselijk dat ze open staan voor startups of scale-ups uit heel Nederland. Op deze wijze worden de sterktes van de regionale ondersteuning gecombineerd met een groter bereik onder startups en scale-ups in Nederland. Ook zou de opschaling moeten leiden tot grotere efficiëntie (een groter bereik van startups en scale-ups, tegen relatief lagere algemene kosten). Bijkomend effect van het grotere bereik van succesvolle supportprogramma’s is dat de klantreis eenvoudiger wordt. De subsidiabele activiteiten bestaan uit het verzorgen van de bijhorende advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie, procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van het desbetreffende opschalingsproject. Kosten voor de uitvoering van het op te schalen supportprogramma zelf zijn niet subsidiabel.

2. Staatssteun

Op grond van de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups wordt subsidie verleend voor een opschalingsproject. De subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon, ondernemer, onderwijsinstelling, stichting, vereniging of andere organisatie. De subsidieaanvraag kan worden ingediend door een subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoert of meerdere subsidieaanvragers die dit project in een samenwerkingsverband uitvoeren. Van belang is dat de subsidie bestemd is voor subsidieaanvragers die die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoeren die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. De desbetreffende subsidieaanvrager mag naast op een markt in Nederland vanzelfsprekend ook eventueel actief zijn op een markt in het buitenland. Voor de bepalingen hieromtrent wordt verwezen naar artikelen 3 en 39a van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Op de (verdere) kenmerken van een subsidieaanvrager wordt ingegaan in de toelichting op artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel c. In het geval een subsidieaanvrager niet in voldoende mate aan dit criterium voldoet, wordt de subsidieaanvraag op grond van artikel 3.17.6, onderdeel a, afgewezen.

De projectactiviteiten hebben betrekking op de opschaling van een supportprogramma, en dus niet op de inhoudelijke uitvoering van een supportprogramma. De projectactiviteiten bestaan uit het opschalen via het verzorgen van advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie, procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het resultaat van het desbetreffende opschalingsproject. Kosten voor de uitvoering van het op te schalen supportprogramma zelf zijn niet subsidiabel. Omdat de subsidiabele activiteiten economisch van aard zijn, zullen de subsidieontvangers als onderneming gekwalificeerd worden. De subsidie voor deze projectactiviteiten bevat dan ook staatsteun, die door de algemene de-minimisverordening1 wordt gerechtvaardigd. De regeling is in overeenstemming met de voorwaarden van deze verordening en het gehanteerde de-minimisplafond. De algemene de-minimisverordening bevat geen maximum steunintensiteiten. Omdat van de subsidieaanvragers wel gedeeltelijk een eigen bijdrage wordt verwacht is de steunintensiteit voor de projectactiviteiten vastgesteld op 50% van de subsidiabele kosten. Voorts is de steun transparant en heeft een stimulerend effect.

3. Regeldruk

Deze regeling levert regeldrukkosten op voor aanvragers van de subsidie. Dit betreft een breed scala aan mogelijke partijen: onder andere onderwijsinstellingen, stichtingen, verenigingen, publiek-private samenwerkingsorganisaties en bedrijven komen in aanmerking voor subsidie. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn. De regeldruk wordt berekend aan de hand van de standaarduurtarieven voor intern personeel als beschreven in het Handboek meting regeldrukkosten. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het leveren van tussen- en eindrapportages en bij de vaststelling van de subsidie. Met een verwachte tijdsbesteding van 35 uur per aanvraag komen de regeldrukkosten per onderneming uit op € 1.890,–. Het verwachte aantal aanvragen wordt geschat tussen 25 en 40 voor de eerste tender van 2020. In totaal (de kosten van de handelingen vermenigvuldigd met de verwachte tijdsbesteding en het verwachte aantal aanvragen) zullen de regeldrukkosten variëren van € 47.250 tot € 75.600. Met deze inschatting komt de gemiddelde totale regeldruk uit op € 61.425. Dat is 2,46 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget bij de eerste openstelling (€ 2.500.000).

4. Uitvoering

De uitvoering van dit subsidie-instrumentarium is in handen van RVO.nl, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze wijzigingsregeling wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Met dit artikel is een nieuwe titel 3.17 opgenomen in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups.

Titel 3.17. Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups
Artikel 3.17.1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups. De begripsomschrijvingen geven een nadere invulling aan de subsidiabele activiteiten. Zo zijn de begrippen opschaling, scale-up, startup en supportprogramma omschreven.

Een startup is een kleine tot middelgrote onderneming. Wat onder een kleine en middelgrote onderneming verstaan wordt, volgt uit artikel 1.1. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Een kleine onderneming en middelgrote onderneming zijn ondernemingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Een middelgrote onderneming is een onderneming waarbinnen minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt. Een kleine onderneming is een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt. De wijze waarop het aantal werknemers en de omzet berekend moeten worden, volgt ook uit voormelde bijlage. Indien aan deze voorwaarden voldaan wordt, kan er sprake zijn van een startup, mits ook nog aan de volgende voorwaarden voldaan wordt.

Er kan uitsluitend van een startup gesproken worden indien deze actief in stand gehouden wordt. Met actieve instandhouding wordt benadrukt dat het niet om een onderneming mag gaan die feitelijk geen activiteiten verricht. De actieve instandhouding mag echter alleen plaatsvinden in een aaneengesloten periode. Hiermee wordt voorkomen dat ondernemingen tussendoor (grote) periodes van inactiviteit zullen hebben. Na een periode van zo’n tien jaar actieve instandhouding wordt een onderneming geacht uit de startupfase te zijn.

Verder moet een startup een product of dienst ontwikkelen of leveren die tot stand komt respectievelijk is gekomen door het gebruik van een nieuwe of bestaande technologie. Ook moet het aannemelijk zijn dat deze producten of diensten voor langere tijd door een steeds groter aantal klanten gebruikt zal gaan worden. Hiermee wordt invulling gegeven aan het vereiste dat het aannemelijk moet zijn dat er voor langere tijd geld verdiend kan worden met het product of de dienst. Hierdoor heeft dit type onderneming de potentie om door te groeien tot scale-up.

Een scale-up is een startup, die zich door heeft ontwikkeld naar een volgende fase, waarin de onderneming substantieel groeit. Volgens breed geaccepteerde wetenschappelijke maatstaven kan de substantiële groei bijvoorbeeld worden gemeten aan de hand van omzet of het aantal werknemers. Indien één van beiden in de laatste drie belastingjaren gemiddeld met circa 20% per jaar gegroeid is, dan wordt aangenomen dat er sprake is van voormelde substantiële groei.2 Ook kunnen (mogelijk) andere indicatoren een rol spelen bij het bepalen van de groei. Ook moet de verwachting zijn dat deze groei zou kunnen blijven doorzetten.

Voor de uitleg van de overige begrippen wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.17.2.

Artikel 3.17.2. Subsidieverstrekking

Subsidiabele activiteiten

Uit artikel 3.17.2, eerste lid, volgt dat op aanvraag een subsidie verstrekt wordt voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband uitvoeren van een opschalingsproject dat door middel van de opschaling van supportprogramma’s gericht is op een effectieve en efficiënte ondersteuning van de oprichting en groei van startups en scale-ups. Op deze doelstelling wordt nader ingegaan bij de toelichting op artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3.17.2, tweede lid, bepaalt dat een opschalingsproject bestaat uit het opschalen van één of meer supportprogramma’s. Een supportprogramma is een samenhangend geheel van activiteiten dat gericht is op het creëren van gunstige randvoorwaarden voor de oprichting en groei van startups of scale-ups. Het gaat hierbij om de ondersteuning bij het verkrijgen van toegang tot financiering, markten, talent, samenwerkingspartners of technologische of wetenschappelijke kennis die bruikbaar is bij het ontwikkelen van een product.

Voorbeelden van supportprogramma’s die zich richten op bovengenoemde randvoorwaarden zijn herscholingsinitatieven, opleidingen voor digitaal talent, corporate-startup-samenwerkingsprogramma’s, waarbij grote bedrijven startups in contact brengen met een wereldwijd netwerk aan klanten en testlocaties, het stimuleren van valorisatie op de Nederlandse universiteiten, het oprichten van (online) platforms, het opzetten van databases met gegevens over kapitaalverstrekkingen, programma’s waarbij ondernemers worden begeleid bij het voorbereiden van financieringsaanvragen, het formuleren van business plannen om te groeien of nieuwe (internationale) markten, programma’s waarbij ondernemers in mentorprogramma’s begeleiding krijgen van ervaren peers, of programma’s waarin startups door een oplossing te bedenken voor maatschappelijke of andere problemen, geholpen kunnen worden aan een betalende klant.

Een supportprogramma dat na inhoudelijke toepassing positieve gevolgen heeft gehad voor het ontstaan of de groei van startups of scale-ups in een bepaalde provincie in Nederland of in het buitenland kan in aanmerking komen voor financiële ondersteuning bij opschaling. De opschaling dient plaats te vinden door het uitvoeren van activiteiten waarmee het desbetreffende supportprogramma wordt uitgebreid naar minimaal twee andere Nederlandse provincies, eventueel door middel van samenvoeging met één of meer andere supportprogramma’s tot één groter supportprogramma. De opschaling kan dus plaatsvinden door het desbetreffende supportprogramma uit te rollen in minimaal twee andere provincies of samen te voegen met één of meer andere supportprogramma’s tot één groter supportprogramma dat uitgevoerd gaat worden in minimaal twee andere provincies. Ook een supportprogramma dat binnen een bepaalde provincie uitsluitend op gemeentelijk niveau of regionaal niveau wordt uitgevoerd, kan worden opgeschaald, zolang het supportprogramma maar uitgebreid wordt naar (gemeentes of regio’s in) minimaal twee andere Nederlandse provincies. Een supportprogramma dat bijvoorbeeld uitsluitend in Amsterdam (lees: de provincie Noord-Holland) uitgevoerd wordt, kan dus uitgebreid worden naar gemeentelijk of provinciaal niveau in bijvoorbeeld de provincies Zuid-Holland (provincie 1) of Utrecht (provincie 2). Verder is het mogelijk dat een supportprogramma dat uitgevoerd wordt in een provincie (bijvoorbeeld in de gemeente Apeldoorn van de provincie Gelderland) wordt samengevoegd met een supportprogramma dat uitgevoerd wordt in een regio van een andere provincie (bijvoorbeeld regio Zwolle van provincie Overijssel) en een supportprogramma dat wordt uitgevoerd op provinciaalniveau (bijvoorbeeld in de provincie Friesland). Het supportprogramma uit Gelderland is hiermee uitgebreid naar Overijssel (provincie 1) en Friesland (provincie 2). En andersom is het supportprogramma uit Friesland en Overijssel ook uitgebreid naar twee provincies, namelijk Overijssel respectievelijk Friesland en natuurlijk Gelderland. Tot slot is het ook mogelijk een supportprogramma uit een provincie (bijvoorbeeld Noord-Brabant) samen te voegen met een supportprogramma uit een andere provincie, bijvoorbeeld Limburg (provincie 1), en dit samengevoegde programma uit te breiden naar nog eens een andere provincie, bijvoorbeeld Groningen (provincie 2).

Op grond van artikel 3.17.2, tweede lid, bestaan de subsidiabele activiteiten uit het verzorgen van advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie, procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van het desbetreffende opschalingsproject. Hierbij kan gedacht worden aan het meenemen van de consortiumpartners in de nieuwe processen, de aandachtspunten of leerervaringen uit het op te schalen programma delen, het betrekken van nieuwe partners of dienstverleners in de regio’s waar het supportprogramma naar wordt uitgebreid of het gezamenlijk ontwikkelen van communicatiemateriaal (o.a. brochures en infographics).

Subsidieontvangers

In artikel 3.17.2, eerste lid, wordt bepaald dat de subsidie verstrekt wordt aan één of meer natuurlijke personen, ondernemers, onderwijsinstellingen, stichtingen, verenigingen of andere organisaties. De subsidieaanvraag kan worden ingediend door een subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoeren of meerdere subsidieaanvragers die dit project in een samenwerkingsverband uitvoeren. Van belang is dat de subsidie bestemd is voor subsidieaanvragers die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoeren die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. De desbetreffende subsidieaanvrager mag naast op een markt in Nederland vanzelfsprekend ook eventueel actief zijn op een markt in het buitenland. Voor de bepalingen hieromtrent wordt verwezen naar artikelen 3 en 39a van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Op de (verdere) kenmerken van een subsidieaanvrager wordt ingegaan in de toelichting op artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel c. In het geval een subsidieaanvrager niet in voldoende mate aan dit criterium voldoet, wordt de subsidieaanvraag op grond van artikel 3.17.6, onderdeel a, afgewezen.

Omdat de subsidieaanvrager of subsidieaanvragers (ongeacht hun rechtsvorm) voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten op grond van het staatssteunrecht als onderneming kwalificeren, zijn er in artikel 3.17, derde lid, aanvullende voorwaarden gesteld, zodat de subsidie voor de projectactiviteiten daadwerkelijk gerechtvaardigd wordt door de algemene de-minimisverordening. Uit artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene de-minimisverordening volgt dat de de-minimisverordening niet van toepassing is op de sectoren van de primaire productie van landbouwproducten, de visserij en de aquacultuur. Wat in de zin van de algemene de-minimisverordening onder landbouwproducten wordt verstaan, staat in bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de ondernemingen die zich bezighouden met de verwerking en de afzet van landbouwproducten en niet-landbouwproducten is de algemene de-minimisverordening slechts van toepassing indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening. Indien de subsidieaanvragers actief zijn in de sectoren van de primaire productie van landbouwproducten, de visserij en aquacultuur of de verwerking en afzet van landbouwproducten, en in dat laatste geval niet aan voormelde voorwaarden is voldaan, kan geen subsidieaanvraag worden ingediend.

Samenwerkingsverband en de penvoerder

Uit het voorgaande volgt dat het ook mogelijk is dat de subsidie wordt aangevraagd door meerdere deelnemers uit een samenwerkingsverband. In dat geval is het van belang dat elke deelnemer uit het samenwerkingsverband als penvoerder kan optreden. De penvoerder is degene die namens het samenwerkingsverband de aanvraag indient. Dit is bepaald in artikel 21 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, waaronder de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (en dus onderhavige subsidiemodule) valt. Het is de bedoeling dat de penvoerder zelf ook subsidiabele activiteiten verricht. De beschikking tot subsidieverlening wordt verzonden aan de penvoerder, maar de subsidie zal uiteindelijk verleend en betaald worden aan de subsidieontvanger die de desbetreffende subsidiabele activiteiten uitvoert.

Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie

In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welke steunintensiteiten en welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd worden.

Het eerste lid bepaalt het percentage dat de steunintensiteit voor projectactiviteiten van het opschalingsproject ten hoogste kan bedragen. Hieruit volgt dat op de projectactiviteiten een steunintensiteit van 50 procent van toepassing is. Voor de projectactiviteiten is het niet noodzakelijk om op grond van een Europees steunkader een maximum steunintensiteit te hanteren, omdat de projectactiviteiten (die worden uitgevoerd door ondernemingen) onder de algemene de-minimisverordening vallen, die geen verplichting tot hantering van een maximum steunintensiteit bevat. Er is evenwel gekozen voor voormelde steunintensiteit van 50 procent van de subsidiabele kosten, omdat dat voldoende stimulans zou moeten zijn om het opschalingsproject uit te voeren.

Verder bepaalt artikel 3.17.2, tweede lid, dat indien een opschalingsproject wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband de subsidie ten hoogste € 500.000 per opschalingsproject zal bedragen. Daarnaast is in artikel 3.17.3, tweede lid, geregeld dat de subsidie voor één subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig of als deelnemer in een samenwerkingsverband uitvoert minder dan € 125.000 bedraagt. Ook moet de te verlenen subsidie niet minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager bedragen. Zie voor de achtergrond bij het gekozen minimum subsidiebedrag de toelichting op artikel 3.17.6, onderdeel b. Er is gekozen voor deze maximum en minimumsubsidiebedragen om ervoor te zorgen dat hiermee in voldoende mate geschikte (omvangrijke) projecten ondersteund kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld één project het subsidieplafond grotendeels gebruikt.

Van belang is ook nog dat het totale bedrag aan de-minimissteun bij een opschalingsproject voor een subsidieontvanger die dit project zelfstandig of in een samenwerkingsverband uitvoert niet meer kan bedragen dan het de-minimisplafond (€ 200.000 over een periode van drie belastingjaren). Dit plafond ziet op alle vormen van steun die op grond van de desbetreffende de-minimisverordening verleend kan worden. Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zal een aanvraag om subsidie worden afgewezen indien dit zou leiden tot overschrijding van het de-minimisplafond.

Er is geen bepaling over de subsidiabele kosten opgenomen. De reden hiervoor is dat geen specifieke regels over subsidiabele kosten gesteld zijn in de algemene de-minimisverordening, alsook dat met deze subsidiemodule beoogd wordt om diverse soorten opschalingsprojecten te subsidiëren waarvoor slechts aangetoond moet worden dat de kosten verbandhouden met de subsidiabele activiteiten. Wat deze subsidiabele activiteiten zijn, volgt uit artikel 3.17.2. Welke kosten in voldoende mate verband houden met de subsidiabele activiteiten volgt uit het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Hierbij is van belang dat artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bepaalt dat alleen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking komen voor subsidie die direct verbonden zijn met de uitvoering van een opschaling. Kosten die gemaakt worden voor het uitvoeren van het opgeschaalde supportprogramma zelf komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.17.4. Verdeling van het subsidieplafond

Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Dat vindt plaats op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Op deze wijze worden opschalingsprojecten hoger gerangschikt naarmate deze meer bijdragen aan de doelstellingen van deze subsidiemodule. Hoe hoger een opschalingsproject wordt gerangschikt, hoe eerder het voor subsidie in aanmerking komt. Alleen aan de opschalingsprojecten die na de rangschikking binnen het subsidieplafond passen, wordt subsidie verleend. Op het moment dat het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de subsidieaanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, overeenkomstig het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, vastgesteld door middel van loting.

Artikel 3.17.5. Start- en realisatietermijn

In dit artikel is bepaald dat met de uitvoering van de op grond van deze subsidiemodule gesubsidieerde opschalingsprojecten moet worden gestart binnen twee maanden na de subsidieverlening. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het desbetreffende project spoedig van start zal gaan.

Aanvullend hierop is de realisatietermijn vastgesteld op twee jaar. Dit betekent dat het desbetreffende project twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd moet zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet uiterlijk binnen twee jaar gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidie afgewezen. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt zich in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er is voor deze termijn gekozen, omdat de verwachting is dat een opschalingsproject binnen de realisatietermijn kan worden afgerond.

Van belang is nog dat artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit de bevoegdheid aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren.

Artikel 3.17.6. Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, van toepassing zijn.

Allereest wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien na toepassing van artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, minder dan 6 punten per criterium, zijn toegekend. De subsidieaanvragen worden verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen en in artikel 3.17.7, eerste lid, zijn de zogenaamde rangschikkingscriteria voor deze verdeling opgenomen waarvoor op grond van artikel 3.17.7, tweede lid, per rangschikkingscriterium ten minste één en ten hoogste tien punten toe worden gekend. De verwachting is dat met deze afwijzingsgrond alleen projecten die van voldoende kwaliteit zijn, gehonoreerd zullen worden. Met een schaal van één tot en met tien punten per rangschikkingscriterium wordt een score van zes punten als kwalitatief voldoende beschouwd. Op grond van artikel 3.17.7, derde lid, wordt het aantal behaalde punten per rangschikkingscriterium ook nog vermenigvuldigd met een bepaalde wegingsfactor. Voormelde afwijzingsgrond heeft echter uitsluitend betrekking op de score die per rangschikkingscriterium behaald wordt, voordat vermenigvuldiging heeft plaatsgevonden.

Voornoemde afwijzingsgrond heeft specifiek betrekking op de rangschikkingscriteria die zijn opgenomen in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, te weten: de mate waarin (a) het opschalingsproject meer bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van de subsidie, (b) de kwaliteit van het opschalingsproject beter is en (c) de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan wel het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject uitvoert meer geschikt is om het project uit te voeren. Voor het vierde en laatste criterium, bedoeld in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel d, leidt het verkrijgen van minder dan zes punten niet tot afwijzing van de subsidieaanvraag, omdat dit criterium niet direct invulling geeft aan de kwaliteit van een project, maar slechts relevant is voor het bepalen van de rangschikking (lees: in dit geval urgentie) van een project. Het gaat bij dit laatste criterium namelijk om de mate waarin het door het opschalingsproject op te schalen supportprogramma naar verwachting een positieve impact zal hebben op het herstel van de negatieve gevolgen van de economische crisis, die is veroorzaakt door de uitbraak van het coronavirus, voor startups en scale-ups. Voor de achtergrond bij voormelde rangschikkingscriteria wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.17.7.

Ten tweede wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager zou bedragen. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat zowel de bijdragen van de subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoert als de subsidieaanvrager die in een samenwerkingsverband het opschalingsproject uitvoert voldoende substantieel is.

Ten slotte is er een afwijzingsgrond opgenomen die ervoor zorgt dat de subsidie voor de opschalingsprojecten gerechtvaardigd wordt door de algemene de-minimisverordening. Er is geëxpliciteerd dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met: 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen; 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of 3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer. Dit is in lijn met artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.17.7. Rangschikkingscriteria

In dit artikel zijn criteria opgenomen op basis waarvan de aanvragen gerangschikt worden. Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate het opschalingsproject meer bijdraagt aan bepaalde criteria. De rangschikkingscriteria bevinden zich in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van artikel 3.17.7. Per rangschikkingscriterium wordt op grond van artikel 3.17.7, tweede lid, ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Op grond van artikel 3.17.7, derde lid, wordt het aantal behaalde punten per rangschikkingscriterium ook nog vermenigvuldigd met een bepaalde wegingsfactor waarin verdisconteerd is welk rangschikkingscriterium het meest belangrijk wordt geacht. Het gaat hierbij om de volgende rangschikkingscriteria.

  • a. Bijdrage aan de doelstelling van de subsidie

    Een opschalingsproject krijgt meer punten toegekend, naarmate het desbetreffende project meer bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie, genoemd in artikel 3.17.2, eerste lid, te weten een effectieve en efficiënte ondersteuning van de oprichting en groei van startups of scale-ups door middel van de opschaling van supportprogramma’s.

    Een subsidieaanvraag scoort hoger op voormeld criterium naarmate het positieve effect van het op te schalen supportprogramma voor de oprichting of groei van startups of scale-ups bij de eerdere toepassing van dit supportprogramma groot is geweest en bij opschaling ook groot of groter zal zijn (de effectiviteit). Een subsidieaanvraag scoort tevens hoger naarmate de opschaling groter is (efficiëntie). Opschaling is groter naarmate een supportprogramma naar meer provincies wordt uitgebreid of zelfs landelijk dekkend wordt gemaakt of naarmate er meer supportprogramma’s worden samengevoegd. Dit zou moeten leiden tot een grotere efficiëntie, omdat de algemene kosten normaal gesproken niet lineair zouden moeten toenemen als er meer startups en scale-ups worden ondersteund.

    Concreet betekent dit dat in het projectplan vermeld moet worden wat startups of scale-ups dankzij de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma hebben bereikt, hoeveel startups of scale-ups door dit supportprogramma al geholpen zijn en hoeveel potentiële startups en scale-ups het desbetreffende programma na de opschaling naar verwachting zal ondersteunen. Indien bij de opschaling supportprogramma’s worden samengevoegd, is (naast voormelde aspecten) ook van belang hoeveel startups of scale-ups voorafgaand aan de opschaling geholpen worden per op te schalen supportprogramma en in totaal geholpen zijn door de diverse nog op te schalen supportprogramma’s. Hoe groter het positief effect van het op te schalen supportprogramma is op de oprichting of groei van startups of scale-ups en hoe groter de uitbreiding van het supportprogramma naar andere provincies is en/of hoe meer supportprogramma’s worden samengevoegd, hoe hoger het voorstel scoort op dit rangschikkingscriterium.

    Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor vier. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de mate waarin het project bijdraagt aan de uiteindelijke doelstelling het belangrijkste criterium is. Om die reden wordt dit criterium het zwaarste meegewogen.

  • b. De kwaliteit van het opschalingsproject

    Een opschalingsproject krijgt meer punten toegekend, naarmate de kwaliteit van het project beter is. Dit criterium gaat over hoe het project zal worden uitgevoerd. Dit blijkt uit de aanwezigheid van een efficiënt en samenhangend projectplan met een realistische planning. Er moet een beschrijving worden gegeven van de projectorganisatie, de werkpakketten en de planning. Een voorstel scoort hoger naarmate de planning realistisch is en de beschikbare financiële middelen efficiënter worden ingezet. Waar onder criterium a bij efficiëntie gekeken wordt naar de mate van opschaling (hoe meer provincies, hoe groter de impact van de opschaling), wordt bij criterium b gekeken naar hoe de financiële middelen worden ingezet, die nodig zijn voor het realiseren van de opschaling. Hoe beter er gebruik wordt gemaakt van bestaande netwerken, kennis en middelen, waardoor de opschalingskosten laag gehouden kunnen worden, hoe hoger een project scoort op dit criterium. De financiële middelen betreffen zowel de aangevraagde subsidie als de andere financiële middelen waarmee het project gefinancierd wordt.

    Ten slotte is onderdeel van dit rangschikkingscriterium ook de mate waarin de opschaling van een supportprogramma na afronding van het opschalingsproject naar verwachting in stand gehouden of uitgebreid wordt met behulp van private vervolgfinanciering. Op deze wijze wordt de continuïteit van de ondersteuning van startups en scale-ups gewaarborgd en voorkomen dat de opschaling een tijdelijk karakter zal hebben. Een voorstel scoort hoger als het opgeschaalde supportprogramma op termijn zonder publieke financiering kan worden voortgezet. Met dit criterium wordt overigens niet uitgesloten dat de subsidieaanvrager(s) inde toekomst gebruik kunnen maken van (lokale) publieke financiering, maar voor de toekomstige levensvatbaarheid van het op te schalen supportprogramma is de mate van het voortzetten van het supportprogramma met private financiële middelen van doorslaggevend belang.

    Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor drie. De wegingsfactor van dit rangschikkingscriterium weegt minder zwaar dan de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie. Er is gekozen voor een midden-hoge wegingsfactor, omdat met dit criterium de praktische uitvoerbaarheid van het project (de wijze waarop aan de doelstelling van de subsidie voldaan wordt) beoordeeld wordt. Een projectplan kan in theorie nog zo’n goed idee zijn, wanneer niet of niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de uitvoering goed zal verlopen, is de doelstelling van de subsidie er alsnog niet mee gediend.

  • c. De geschiktheid van de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband

    Een project krijgt meer punten toegekend, naarmate de subsidieaanvrager dan wel het samenwerkingsverband meer geschikt is om het project uit te voeren. Dit criterium gaat over wie het opschalingsproject gaan uitvoeren en of de benodigde competenties, de intrinsieke motivatie, het externe draagvlak, succesvolle ervaring met de uitvoering van supportprogramma’s en de projectorganisatie aanwezig zijn. De subsidieaanvraag kan worden ingediend door een subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoert of door een subsidieaanvrager of meerdere subsidieaanvragers die dit project in een samenwerkingsverband uitvoeren.

    De geschiktheid van de individuele subsidieaanvrager die zelfstandig een project uitvoert, zou onder meer kunnen blijken uit documenten die verslag doen van resultaten van reeds uitgevoerde projecten of programma’s, de curricula vitae van de natuurlijke personen die in dienst zijn bij de subsidieaanvrager en het supportprogramma uit moeten voeren en aantoonbare succesvolle ervaring met de uitvoering van vergelijkbare projecten of programma’s.

    In het geval een subsidieaanvrager het opschalingsproject uitvoert in een samenwerkingsverband kan de geschiktheid van het samenwerkingsverband onder meer blijken uit de balans van verschillende capaciteiten die aanwezig zijn binnen het samenwerkingsverband, de mate waarin de capaciteit die nodig is voor het succesvol uitvoeren van het voorgestelde project aanwezig is binnen het samenwerkingsverband (aantoonbaar door bijvoorbeeld curricula vitae van natuurlijke personen die het project uit zullen voeren, of documenten die verslag doen van eerdere succesvolle initiatieven die zijn uitgevoerd door de deelnemers van het samenwerkingsverband), de mate waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de deelnemers in het samenwerkingsverband een toegevoegde waarde hebben en de mate waarin omschreven wordt hoe de taakverdeling binnen het samenwerkingsverband eruit ziet.

    De geschiktheid van de individuele aanvrager of van het samenwerkingsverband blijkt tevens uit hun motivatie om de randvoorwaarden voor startups en scale-ups daadwerkelijk te verbeteren. In het projectplan dient te worden aangegeven wat de motivatie van de subsidieaanvrager(s) is om bij te dragen aan een effectievere en efficiëntere ondersteuning van startups en scale-ups en in hoeverre de activiteiten in lijn zijn met hun kernactiviteiten.

    Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor twee. De kwaliteit van de individuele subsidieaanvrager en het samenwerkingsverband is een indicatie van de kans op succesvol verloop van het project. Er wordt een midden-lage wegingsfactor aan dit criterium toegekend. De kwaliteit van de subsidieaanvrager en/of samenwerkingsverband is van belang voor de verwachte uitkomsten van het project, maar een hoge voorspelde impact op de effectiviteit en efficiëntie van ondersteuning van startups en scale-ups en een goed doordacht plan van aanpak zijn van groter belang.

  • d. Bijdrage aan herstel van de economische crisis veroorzaakt door het corona-virus

    Het opschalingsproject wordt hoger gerangschikt naarmate het door het opschalingsproject op te schalen supportprogramma naar verwachting een positieve impact zal hebben op het herstel van de negatieve gevolgen van de economische crisis, die is veroorzaakt door de uitbraak van het coronavirus, voor startups en scale-ups. Dit criterium gaat over wat het op te schalen supportprogramma omvat en hoe dit bijdraagt aan het herstel van de economische crisis. Bij opschaling kunnen meer startups en scale-ups gebruik maken van een supportprogramma. Een project krijgt meer punten toegekend, naarmate het project meer bijdraagt aan één of meer van de knelpunten die startups en scale-ups ervaren of kansen die ontstaan naar aanleiding van de crisis veroorzaakt door het coronavirus. Hierbij valt te denken aan (i) uitstel van klantopdrachten, (ii) moeilijkheden om geld op te halen en (iii) het verlies van bestaande klanten. Maar ook kan gedacht worden aan (iv) het aantrekken van talent uit sectoren waarin door de crisis mensen ontslagen worden. De subsidieaanvragers dienen in hun aanvraag aannemelijk te maken dat het op te schalen supportprogramma zelf een bijdrage levert aan het oplossen van de geschetste problemen en dat hier niet doorverwezen wordt naar ondersteuning van andere partijen.

    Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor één. Er is gekozen voor een lage wegingsfactor, omdat de mate waarin een opschalingsproject bijdraagt aan herstel van de economische crisis niet absoluut doorslaggevend mag zijn. Wel kan dit criterium (bij gelijke scores op de overige rangschikkingscriteria) de doorslag geven bij het bepalen van de urgentie van een opschalingsproject. Ook voor herstelmaatregelen geldt dat bovenregionale samenwerking de effectiviteit en efficiëntie van ondersteuning voor startups en scale-ups vergroot. Om die reden hebben alle projecten die daaraan bij kunnen dragen een streepje voor in deze uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 3.17.8. Adviescommissie

Er is een Adviescommissie Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.17.7. Er wordt aan de adviescommissie geen advies gevraagd over de te beoordelen afwijzingsgronden, opgenomen in artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en 3.17.6 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, omdat deze zaken niet primair tot de expertise van de adviescommissie behoren, alsook omdat deze expertise al in voldoende mate aanwezig is.

De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, zodat voldoende expertise aanwezig zal zijn. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd, zodat na een aantal beoordelingsrondes een evaluatie kan plaats vinden over hoe de beoordeling verlopen is en of de samenstelling van de adviescommissie aanpassing behoeft.

Artikel 3.17.9. Informatieverplichtingen

In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan.

Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het betreft hier de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager, het project, en, voor zover van toepassing, deelnemers uit het samenwerkingsverband, die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn vormgegeven.

Ook wordt bepaald dat een aanvraag om subsidie een verklaring de-minimissteun moet bevatten. Op grond van artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gaat het hierbij om een verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Deze verklaring is van belang om aan de monitoringsverplichting te voldoen die elke lidstaat van de Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.

Verder bepaalt het derde lid dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van bepaalde gegevens. Met de gevraagde gegevens zou een goede inschatting gemaakt moeten kunnen worden of het project aan de doelstelling van deze subsidiemodule voldoet.

Allereerst moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van een projectplan dat in ieder geval de volgende onderdelen bevat: 1°. een omschrijving van de doelstelling van het project, een omschrijving van de werkzaamheden, inclusief een beschrijving van de positieve gevolgen van de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma op het ontstaan van startups of de groei van startups en scale-ups en een onderbouwing van de verwachte positieve gevolgen bij opschaling hiervan en 2°. een begroting waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen, informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager of de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren. Deze informatie is nodig om een gedetailleerd inzicht te krijgen op welke wijze het project uitgevoerd gaat worden en welke kosten hieraan gekoppeld zijn, alsook of het project bijdraagt aan de doelstelling van de subsidiemodule en wat de kwaliteit van het project is, zoals omschreven in de rangschikkingscriteria die zijn opgenomen in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a en b. Bij de subsidievaststelling kan beoordeeld worden of de subsidiabele activiteiten verricht zijn.

Ten tweede moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van een plan voor vervolgfinanciering voor het verder uitbreiden of in stand houden van de opschaling in de periode nadat het opschalingsproject is afgerond. Op deze wijze kan onder meer de kwaliteit van het project beoordeeld worden. Een subsidieaanvraag wordt gerangschikt, afhankelijk van de mate waarin de kwaliteit van het opschalingsproject beter is, zoals omschreven in het rangschikkingscriterium dat opgenomen is in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel b. Het in stand houden of verder uitbreiden van de opschaling in de periode nadat het opschalingsproject is afgerond, is onderdeel van dit rangschikkingscriterium.

Ten derde moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van documenten met daarin een beknopte beschrijving van de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van het opschalingsproject betrokken personen en getuigenschriften waaruit het externe draagvlak blijkt. De informatie over deze personen is van belang om de geschiktheid van de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan wel het samenwerkingsverband dat het project uitvoert te kunnen beoordelen. De aanwezigheid van voldoende kennis, ervaring en capaciteiten is onder meer een randvoorwaarde om hoger te scoren op de kwaliteit van de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan wel het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject uitvoert, omschreven in het rangschikkingscriterium dat is opgenomen in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel c.

Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies een aanvraag om subsidie moet worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het begin van de openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl.

Artikel 3.17.10. Aanvraag subsidievaststelling

Voor de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn de verplichtingen inzake subsidievaststelling opgenomen in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er is evenwel voor gekozen om deze verplichtingen in dit artikel nader in te vullen. Dit artikel bevat een opsomming van informatie die in ieder geval opgenomen moet worden in het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit. Deze onderdelen dienen ervoor om te bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid. Het eindverslag dient, voor zover van toepassing een omschrijving te bevatten van de projectresultaten, het type en aantal startups en scale-ups dat door het opgeschaalde supportprogramma is ondersteund en de wijze waarop dit plaatsgevonden heeft, op welke wijze het opschalingsproject heeft bijgedragen aan de doelstelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, en welke inspanningen zijn verricht om de vervolgfinanciering te realiseren voor het verder uitbreiden of in stand houden van het opgeschaalde supportprogramma. In welke gevallen dergelijke vervolgfinanciering daadwerkelijk gerealiseerd is en wat de verdere effecten van de subsidie zijn, zal via een evaluatie getoetst kunnen worden. Op grond van artikel 41 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient de subsidieontvanger namelijk gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 3.17.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3.17.12. Vervaltermijn

Voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups is in dit artikel een vervaldatum opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten. Artikel 3.17.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies geeft invulling aan voormelde bepaling.

Dit artikel bepaalt namelijk voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups wat de vervaldatum is. Deze subsidiemodule vervalt na vijf jaar, met ingang van 1 september 2025. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de vervaldatum voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal, overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.

Artikel II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt.

Voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups loopt de openstellingsperiode van 7 september 2020 tot en met 12 november 2020. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 2.500.000.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met deze datum wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep op deze wijze de mogelijkheid wordt geboden al snel (vanaf 7 september 2020) subsidieaanvragen in te dienen. Vasthouden aan de systematiek van de vaste verandermomenten en voormelde bekendmakingstermijn zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas na 1 januari 2021 ingediend zouden kunnen worden.

Daarbij heeft de doelgroep voldoende tijd om te kunnen anticiperen op de inhoud van deze regeling. Omdat de openstellingsperiode zal lopen tot en met 12 november 2020.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

X Noot
2

OECD, ‘OECD-Eurostat Manual on Business Demography Statistics’, 2007

Sherry Coutu, ‘The Scale-up Report on UK Economisc Growth’, 2014

Naar boven