TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020. Met deze wijzigingsregeling
wordt een subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups ingevoerd
en opengesteld. De achtergrond hiervan is de volgende.
Het kabinet heeft de ambitie dat het Nederlandse startup en scale-up ecosysteem tot
de top-5 in de wereld gaat behoren. Om dit doel te bereiken is het van belang dat
in Nederland een adequate organisatie en bundeling van krachten plaatsvindt van ondersteuners
van startups en scale-ups uit de zogenaamde regionale ecosystemen. De huidige ondersteuning
vanuit de regio’s is fijnmazig en laagdrempelig met in vrijwel iedere provincie en
gemeente supportprogramma’s, die gericht zijn op het creëren van de juiste randvoorwaarden
voor startups en scale-ups, om hun bedrijf op te richten en te laten groeien. Het
gaat voor het overgrote deel om gelijksoortige supportprogramma’s, gericht op randvoorwaarden
als toegang tot kennis, kapitaal, talent, samenwerkingspartners en markten, waarvan
de één meer positieve gevolgen voor startups en scale-ups weet te genereren dan de
andere. In plaats van de goed werkende supportprogramma’s grootschalig uit te rollen,
worden supportprogramma’s voor iedere regio apart ontwikkeld en opgezet. Met eigen
loketten, financiering en aansturing. Vaak mogen alleen startups of scale-ups uit
de eigen regio van de ondersteuning gebruik maken en vallen startups of scale-ups,
die voor de overige voorwaarden goed binnen het desbetreffende supportprogramma zouden
passen, buiten de boot als er in de eigen regio niet een vergelijkbaar supportprogramma
wordt aangeboden. Deze restrictie en het grote aantal supportprogramma’s leiden tot
een ingewikkelde klantreis met suboptimale resultaten voor ondernemers. Daarnaast
zorgt het voor relatief hoge algemene kosten voor de regio’s. Dit terwijl het mogelijk
efficiënter is om een gezamenlijk supportprogramma uit te voeren, omdat de algemene
kosten niet lineair stijgen bij een toename van het aantal deelnemers in een supportprogramma.
In de provincies en gemeenten is er weliswaar bereidheid om van elkaars goede voorbeelden
te leren en deze te incorporeren in de eigen supportprogramma’s, maar er zijn weinig
prikkels voor krachtenbundeling in regio-overschrijdende samenwerking. Om hiervoor
de nodige ondersteuning te bieden, wordt de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s
startups en scale-ups ingevoerd.
Op grond van de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups,
opgenomen in titel 3.17 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt subsidie
verstrekt aan private partijen die zogenaamde opschalingsprojecten uitvoeren. Het
gaat hierbij om projecten die bestaande supportprogramma’s, die een positief effect
hebben gehad op het ontstaan of de groei van startups en scale-ups, helpen met opschalen
van die supportprogramma’s (uitbreiden, eventueel door middel van samenvoeging van
supportprogramma’s) en deze zo beschikbaar te maken voor startups en scale-ups uit
zoveel mogelijk regio’s binnen Nederland of zelfs voor heel Nederland. Op deze wijze
kan een effectievere ondersteuning plaatsvinden van de oprichting of groei van startups
en scale-ups in Nederland. Met name voor supportprogramma’s gericht op specifieke
technologiegebieden of toepassingen (bijvoorbeeld circulaire economie) is het wenselijk
dat ze open staan voor startups of scale-ups uit heel Nederland. Op deze wijze worden
de sterktes van de regionale ondersteuning gecombineerd met een groter bereik onder
startups en scale-ups in Nederland. Ook zou de opschaling moeten leiden tot grotere
efficiëntie (een groter bereik van startups en scale-ups, tegen relatief lagere algemene
kosten). Bijkomend effect van het grotere bereik van succesvolle supportprogramma’s
is dat de klantreis eenvoudiger wordt. De subsidiabele activiteiten bestaan uit het
verzorgen van de bijhorende advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie,
procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van het
desbetreffende opschalingsproject. Kosten voor de uitvoering van het op te schalen
supportprogramma zelf zijn niet subsidiabel.
2. Staatssteun
Op grond van de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups
wordt subsidie verleend voor een opschalingsproject. De subsidie wordt verstrekt aan
een natuurlijke persoon, ondernemer, onderwijsinstelling, stichting, vereniging of
andere organisatie. De subsidieaanvraag kan worden ingediend door een subsidieaanvrager
die het project zelfstandig uitvoert of meerdere subsidieaanvragers die dit project
in een samenwerkingsverband uitvoeren. Van belang is dat de subsidie bestemd is voor
subsidieaanvragers die die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoeren die
ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. De desbetreffende
subsidieaanvrager mag naast op een markt in Nederland vanzelfsprekend ook eventueel
actief zijn op een markt in het buitenland. Voor de bepalingen hieromtrent wordt verwezen
naar artikelen 3 en 39a van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Op de (verdere)
kenmerken van een subsidieaanvrager wordt ingegaan in de toelichting op artikel 3.17.7,
eerste lid, onderdeel c. In het geval een subsidieaanvrager niet in voldoende mate
aan dit criterium voldoet, wordt de subsidieaanvraag op grond van artikel 3.17.6,
onderdeel a, afgewezen.
De projectactiviteiten hebben betrekking op de opschaling van een supportprogramma,
en dus niet op de inhoudelijke uitvoering van een supportprogramma. De projectactiviteiten
bestaan uit het opschalen via het verzorgen van advisering inzake de opschaling, communicatie,
coördinatie, procesmanagement en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het
resultaat van het desbetreffende opschalingsproject. Kosten voor de uitvoering van
het op te schalen supportprogramma zelf zijn niet subsidiabel. Omdat de subsidiabele
activiteiten economisch van aard zijn, zullen de subsidieontvangers als onderneming
gekwalificeerd worden. De subsidie voor deze projectactiviteiten bevat dan ook staatsteun,
die door de algemene de-minimisverordening1 wordt gerechtvaardigd. De regeling is in overeenstemming met de voorwaarden van deze
verordening en het gehanteerde de-minimisplafond. De algemene de-minimisverordening bevat geen maximum steunintensiteiten.
Omdat van de subsidieaanvragers wel gedeeltelijk een eigen bijdrage wordt verwacht
is de steunintensiteit voor de projectactiviteiten vastgesteld op 50% van de subsidiabele
kosten. Voorts is de steun transparant en heeft een stimulerend effect.
3. Regeldruk
Deze regeling levert regeldrukkosten op voor aanvragers van de subsidie. Dit betreft
een breed scala aan mogelijke partijen: onder andere onderwijsinstellingen, stichtingen,
verenigingen, publiek-private samenwerkingsorganisaties en bedrijven komen in aanmerking
voor subsidie. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn.
De regeldruk wordt berekend aan de hand van de standaarduurtarieven voor intern personeel
als beschreven in het Handboek meting regeldrukkosten. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief
van € 54,–. Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het
leveren van tussen- en eindrapportages en bij de vaststelling van de subsidie. Met
een verwachte tijdsbesteding van 35 uur per aanvraag komen de regeldrukkosten per
onderneming uit op € 1.890,–. Het verwachte aantal aanvragen wordt geschat tussen
25 en 40 voor de eerste tender van 2020. In totaal (de kosten van de handelingen vermenigvuldigd
met de verwachte tijdsbesteding en het verwachte aantal aanvragen) zullen de regeldrukkosten
variëren van € 47.250 tot € 75.600. Met deze inschatting komt de gemiddelde totale
regeldruk uit op € 61.425. Dat is 2,46 procent ten opzichte van het beschikbaar gestelde
budget bij de eerste openstelling (€ 2.500.000).
4. Uitvoering
De uitvoering van dit subsidie-instrumentarium is in handen van RVO.nl, onderdeel
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze wijzigingsregeling wordt
uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Met dit artikel is een nieuwe titel 3.17 opgenomen in de Regeling nationale EZK- en
LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups
en scale-ups.
Titel 3.17. Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups
Artikel 3.17.1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule
Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups. De begripsomschrijvingen geven
een nadere invulling aan de subsidiabele activiteiten. Zo zijn de begrippen opschaling,
scale-up, startup en supportprogramma omschreven.
Een startup is een kleine tot middelgrote onderneming. Wat onder een kleine en middelgrote
onderneming verstaan wordt, volgt uit artikel 1.1. van de Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies. Een kleine onderneming en middelgrote onderneming zijn ondernemingen
die voldoen aan de criteria, bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Een middelgrote onderneming is een onderneming waarbinnen minder dan 250 personen
werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal
43 miljoen EUR niet overschrijdt. Een kleine onderneming is een onderneming waar minder
dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal
10 miljoen EUR niet overschrijdt. De wijze waarop het aantal werknemers en de omzet
berekend moeten worden, volgt ook uit voormelde bijlage. Indien aan deze voorwaarden
voldaan wordt, kan er sprake zijn van een startup, mits ook nog aan de volgende voorwaarden
voldaan wordt.
Er kan uitsluitend van een startup gesproken worden indien deze actief in stand gehouden
wordt. Met actieve instandhouding wordt benadrukt dat het niet om een onderneming
mag gaan die feitelijk geen activiteiten verricht. De actieve instandhouding mag echter
alleen plaatsvinden in een aaneengesloten periode. Hiermee wordt voorkomen dat ondernemingen
tussendoor (grote) periodes van inactiviteit zullen hebben. Na een periode van zo’n
tien jaar actieve instandhouding wordt een onderneming geacht uit de startupfase te
zijn.
Verder moet een startup een product of dienst ontwikkelen of leveren die tot stand
komt respectievelijk is gekomen door het gebruik van een nieuwe of bestaande technologie.
Ook moet het aannemelijk zijn dat deze producten of diensten voor langere tijd door
een steeds groter aantal klanten gebruikt zal gaan worden. Hiermee wordt invulling
gegeven aan het vereiste dat het aannemelijk moet zijn dat er voor langere tijd geld
verdiend kan worden met het product of de dienst. Hierdoor heeft dit type onderneming
de potentie om door te groeien tot scale-up.
Een scale-up is een startup, die zich door heeft ontwikkeld naar een volgende fase,
waarin de onderneming substantieel groeit. Volgens breed geaccepteerde wetenschappelijke
maatstaven kan de substantiële groei bijvoorbeeld worden gemeten aan de hand van omzet
of het aantal werknemers. Indien één van beiden in de laatste drie belastingjaren
gemiddeld met circa 20% per jaar gegroeid is, dan wordt aangenomen dat er sprake is
van voormelde substantiële groei.2 Ook kunnen (mogelijk) andere indicatoren een rol spelen bij het bepalen van de groei.
Ook moet de verwachting zijn dat deze groei zou kunnen blijven doorzetten.
Voor de uitleg van de overige begrippen wordt verwezen naar de toelichting op artikel
3.17.2.
Artikel 3.17.2. Subsidieverstrekking
Subsidiabele activiteiten
Uit artikel 3.17.2, eerste lid, volgt dat op aanvraag een subsidie verstrekt wordt
voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband uitvoeren van een opschalingsproject
dat door middel van de opschaling van supportprogramma’s gericht is op een effectieve
en efficiënte ondersteuning van de oprichting en groei van startups en scale-ups.
Op deze doelstelling wordt nader ingegaan bij de toelichting op artikel 3.17.7, eerste
lid, onderdeel a.
Artikel 3.17.2, tweede lid, bepaalt dat een opschalingsproject bestaat uit het opschalen
van één of meer supportprogramma’s. Een supportprogramma is een samenhangend geheel
van activiteiten dat gericht is op het creëren van gunstige randvoorwaarden voor de
oprichting en groei van startups of scale-ups. Het gaat hierbij om de ondersteuning
bij het verkrijgen van toegang tot financiering, markten, talent, samenwerkingspartners
of technologische of wetenschappelijke kennis die bruikbaar is bij het ontwikkelen
van een product.
Voorbeelden van supportprogramma’s die zich richten op bovengenoemde randvoorwaarden
zijn herscholingsinitatieven, opleidingen voor digitaal talent, corporate-startup-samenwerkingsprogramma’s,
waarbij grote bedrijven startups in contact brengen met een wereldwijd netwerk aan
klanten en testlocaties, het stimuleren van valorisatie op de Nederlandse universiteiten,
het oprichten van (online) platforms, het opzetten van databases met gegevens over
kapitaalverstrekkingen, programma’s waarbij ondernemers worden begeleid bij het voorbereiden
van financieringsaanvragen, het formuleren van business plannen om te groeien of nieuwe
(internationale) markten, programma’s waarbij ondernemers in mentorprogramma’s begeleiding
krijgen van ervaren peers, of programma’s waarin startups door een oplossing te bedenken
voor maatschappelijke of andere problemen, geholpen kunnen worden aan een betalende
klant.
Een supportprogramma dat na inhoudelijke toepassing positieve gevolgen heeft gehad
voor het ontstaan of de groei van startups of scale-ups in een bepaalde provincie
in Nederland of in het buitenland kan in aanmerking komen voor financiële ondersteuning
bij opschaling. De opschaling dient plaats te vinden door het uitvoeren van activiteiten
waarmee het desbetreffende supportprogramma wordt uitgebreid naar minimaal twee andere
Nederlandse provincies, eventueel door middel van samenvoeging met één of meer andere
supportprogramma’s tot één groter supportprogramma. De opschaling kan dus plaatsvinden
door het desbetreffende supportprogramma uit te rollen in minimaal twee andere provincies
of samen te voegen met één of meer andere supportprogramma’s tot één groter supportprogramma
dat uitgevoerd gaat worden in minimaal twee andere provincies. Ook een supportprogramma
dat binnen een bepaalde provincie uitsluitend op gemeentelijk niveau of regionaal
niveau wordt uitgevoerd, kan worden opgeschaald, zolang het supportprogramma maar
uitgebreid wordt naar (gemeentes of regio’s in) minimaal twee andere Nederlandse provincies.
Een supportprogramma dat bijvoorbeeld uitsluitend in Amsterdam (lees: de provincie
Noord-Holland) uitgevoerd wordt, kan dus uitgebreid worden naar gemeentelijk of provinciaal
niveau in bijvoorbeeld de provincies Zuid-Holland (provincie 1) of Utrecht (provincie
2). Verder is het mogelijk dat een supportprogramma dat uitgevoerd wordt in een provincie
(bijvoorbeeld in de gemeente Apeldoorn van de provincie Gelderland) wordt samengevoegd
met een supportprogramma dat uitgevoerd wordt in een regio van een andere provincie
(bijvoorbeeld regio Zwolle van provincie Overijssel) en een supportprogramma dat wordt
uitgevoerd op provinciaalniveau (bijvoorbeeld in de provincie Friesland). Het supportprogramma
uit Gelderland is hiermee uitgebreid naar Overijssel (provincie 1) en Friesland (provincie
2). En andersom is het supportprogramma uit Friesland en Overijssel ook uitgebreid
naar twee provincies, namelijk Overijssel respectievelijk Friesland en natuurlijk
Gelderland. Tot slot is het ook mogelijk een supportprogramma uit een provincie (bijvoorbeeld
Noord-Brabant) samen te voegen met een supportprogramma uit een andere provincie,
bijvoorbeeld Limburg (provincie 1), en dit samengevoegde programma uit te breiden
naar nog eens een andere provincie, bijvoorbeeld Groningen (provincie 2).
Op grond van artikel 3.17.2, tweede lid, bestaan de subsidiabele activiteiten uit
het verzorgen van advisering inzake de opschaling, communicatie, coördinatie, procesmanagement
en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van het desbetreffende opschalingsproject.
Hierbij kan gedacht worden aan het meenemen van de consortiumpartners in de nieuwe
processen, de aandachtspunten of leerervaringen uit het op te schalen programma delen,
het betrekken van nieuwe partners of dienstverleners in de regio’s waar het supportprogramma
naar wordt uitgebreid of het gezamenlijk ontwikkelen van communicatiemateriaal (o.a.
brochures en infographics).
Subsidieontvangers
In artikel 3.17.2, eerste lid, wordt bepaald dat de subsidie verstrekt wordt aan één
of meer natuurlijke personen, ondernemers, onderwijsinstellingen, stichtingen, verenigingen
of andere organisaties. De subsidieaanvraag kan worden ingediend door een subsidieaanvrager
die het project zelfstandig uitvoeren of meerdere subsidieaanvragers die dit project
in een samenwerkingsverband uitvoeren. Van belang is dat de subsidie bestemd is voor
subsidieaanvragers die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoeren die ten
goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. De desbetreffende
subsidieaanvrager mag naast op een markt in Nederland vanzelfsprekend ook eventueel
actief zijn op een markt in het buitenland. Voor de bepalingen hieromtrent wordt verwezen
naar artikelen 3 en 39a van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Op de (verdere)
kenmerken van een subsidieaanvrager wordt ingegaan in de toelichting op artikel 3.17.7,
eerste lid, onderdeel c. In het geval een subsidieaanvrager niet in voldoende mate
aan dit criterium voldoet, wordt de subsidieaanvraag op grond van artikel 3.17.6,
onderdeel a, afgewezen.
Omdat de subsidieaanvrager of subsidieaanvragers (ongeacht hun rechtsvorm) voor de
uitvoering van de subsidiabele activiteiten op grond van het staatssteunrecht als
onderneming kwalificeren, zijn er in artikel 3.17, derde lid, aanvullende voorwaarden
gesteld, zodat de subsidie voor de projectactiviteiten daadwerkelijk gerechtvaardigd
wordt door de algemene de-minimisverordening. Uit artikel 1, eerste lid, onderdelen
a en b, van de algemene de-minimisverordening volgt dat de de-minimisverordening niet
van toepassing is op de sectoren van de primaire productie van landbouwproducten,
de visserij en de aquacultuur. Wat in de zin van de algemene de-minimisverordening
onder landbouwproducten wordt verstaan, staat in bijlage I van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie. Op de ondernemingen die zich bezighouden met de verwerking
en de afzet van landbouwproducten en niet-landbouwproducten is de algemene de-minimisverordening
slechts van toepassing indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in
artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening. Indien
de subsidieaanvragers actief zijn in de sectoren van de primaire productie van landbouwproducten,
de visserij en aquacultuur of de verwerking en afzet van landbouwproducten, en in
dat laatste geval niet aan voormelde voorwaarden is voldaan, kan geen subsidieaanvraag
worden ingediend.
Samenwerkingsverband en de penvoerder
Uit het voorgaande volgt dat het ook mogelijk is dat de subsidie wordt aangevraagd
door meerdere deelnemers uit een samenwerkingsverband. In dat geval is het van belang
dat elke deelnemer uit het samenwerkingsverband als penvoerder kan optreden. De penvoerder
is degene die namens het samenwerkingsverband de aanvraag indient. Dit is bepaald
in artikel 21 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, waaronder de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies (en dus onderhavige subsidiemodule) valt. Het is de bedoeling
dat de penvoerder zelf ook subsidiabele activiteiten verricht. De beschikking tot
subsidieverlening wordt verzonden aan de penvoerder, maar de subsidie zal uiteindelijk
verleend en betaald worden aan de subsidieontvanger die de desbetreffende subsidiabele
activiteiten uitvoert.
Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie
In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welke steunintensiteiten en
welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd worden.
Het eerste lid bepaalt het percentage dat de steunintensiteit voor projectactiviteiten
van het opschalingsproject ten hoogste kan bedragen. Hieruit volgt dat op de projectactiviteiten
een steunintensiteit van 50 procent van toepassing is. Voor de projectactiviteiten
is het niet noodzakelijk om op grond van een Europees steunkader een maximum steunintensiteit
te hanteren, omdat de projectactiviteiten (die worden uitgevoerd door ondernemingen)
onder de algemene de-minimisverordening vallen, die geen verplichting tot hantering
van een maximum steunintensiteit bevat. Er is evenwel gekozen voor voormelde steunintensiteit
van 50 procent van de subsidiabele kosten, omdat dat voldoende stimulans zou moeten
zijn om het opschalingsproject uit te voeren.
Verder bepaalt artikel 3.17.2, tweede lid, dat indien een opschalingsproject wordt
uitgevoerd in een samenwerkingsverband de subsidie ten hoogste € 500.000 per opschalingsproject
zal bedragen. Daarnaast is in artikel 3.17.3, tweede lid, geregeld dat de subsidie
voor één subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig of als deelnemer
in een samenwerkingsverband uitvoert minder dan € 125.000 bedraagt. Ook moet de te
verlenen subsidie niet minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager bedragen. Zie voor
de achtergrond bij het gekozen minimum subsidiebedrag de toelichting op artikel 3.17.6,
onderdeel b. Er is gekozen voor deze maximum en minimumsubsidiebedragen om ervoor
te zorgen dat hiermee in voldoende mate geschikte (omvangrijke) projecten ondersteund
kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld één project het subsidieplafond grotendeels
gebruikt.
Van belang is ook nog dat het totale bedrag aan de-minimissteun bij een opschalingsproject
voor een subsidieontvanger die dit project zelfstandig of in een samenwerkingsverband
uitvoert niet meer kan bedragen dan het de-minimisplafond (€ 200.000 over een periode
van drie belastingjaren). Dit plafond ziet op alle vormen van steun die op grond van
de desbetreffende de-minimisverordening verleend kan worden. Op grond van artikel
22, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies
zal een aanvraag om subsidie worden afgewezen indien dit zou leiden tot overschrijding
van het de-minimisplafond.
Er is geen bepaling over de subsidiabele kosten opgenomen. De reden hiervoor is dat
geen specifieke regels over subsidiabele kosten gesteld zijn in de algemene de-minimisverordening,
alsook dat met deze subsidiemodule beoogd wordt om diverse soorten opschalingsprojecten
te subsidiëren waarvoor slechts aangetoond moet worden dat de kosten verbandhouden
met de subsidiabele activiteiten. Wat deze subsidiabele activiteiten zijn, volgt uit
artikel 3.17.2. Welke kosten in voldoende mate verband houden met de subsidiabele
activiteiten volgt uit het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Hierbij is van belang
dat artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bepaalt dat
alleen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking komen voor subsidie die direct verbonden
zijn met de uitvoering van een opschaling. Kosten die gemaakt worden voor het uitvoeren
van het opgeschaalde supportprogramma zelf komen niet in aanmerking voor subsidie.
Artikel 3.17.4. Verdeling van het subsidieplafond
Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Dat vindt plaats
op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Op deze wijze worden opschalingsprojecten
hoger gerangschikt naarmate deze meer bijdragen aan de doelstellingen van deze subsidiemodule.
Hoe hoger een opschalingsproject wordt gerangschikt, hoe eerder het voor subsidie
in aanmerking komt. Alleen aan de opschalingsprojecten die na de rangschikking binnen
het subsidieplafond passen, wordt subsidie verleend. Op het moment dat het subsidieplafond
wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de subsidieaanvragen die
bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, overeenkomstig het Kaderbesluit nationale
EZ-subsidies, vastgesteld door middel van loting.
Artikel 3.17.5. Start- en realisatietermijn
In dit artikel is bepaald dat met de uitvoering van de op grond van deze subsidiemodule
gesubsidieerde opschalingsprojecten moet worden gestart binnen twee maanden na de
subsidieverlening. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het desbetreffende project
spoedig van start zal gaan.
Aanvullend hierop is de realisatietermijn vastgesteld op twee jaar. Dit betekent dat
het desbetreffende project twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd moet zijn.
Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het project
niet uiterlijk binnen twee jaar gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidie
afgewezen. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt zich in artikel 23,
aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er is voor deze
termijn gekozen, omdat de verwachting is dat een opschalingsproject binnen de realisatietermijn
kan worden afgerond.
Van belang is nog dat artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit de bevoegdheid aan
de Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft om in geval van vertraging van
de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te
verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van
de subsidieontvanger uit te voeren.
Artikel 3.17.6. Afwijzingsgronden
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden
uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, van toepassing zijn.
Allereest wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien na toepassing van artikel 3.17.7,
eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, minder dan 6 punten per criterium,
zijn toegekend. De subsidieaanvragen worden verdeeld op volgorde van rangschikking
van de aanvragen en in artikel 3.17.7, eerste lid, zijn de zogenaamde rangschikkingscriteria
voor deze verdeling opgenomen waarvoor op grond van artikel 3.17.7, tweede lid, per
rangschikkingscriterium ten minste één en ten hoogste tien punten toe worden gekend.
De verwachting is dat met deze afwijzingsgrond alleen projecten die van voldoende
kwaliteit zijn, gehonoreerd zullen worden. Met een schaal van één tot en met tien
punten per rangschikkingscriterium wordt een score van zes punten als kwalitatief
voldoende beschouwd. Op grond van artikel 3.17.7, derde lid, wordt het aantal behaalde
punten per rangschikkingscriterium ook nog vermenigvuldigd met een bepaalde wegingsfactor.
Voormelde afwijzingsgrond heeft echter uitsluitend betrekking op de score die per
rangschikkingscriterium behaald wordt, voordat vermenigvuldiging heeft plaatsgevonden.
Voornoemde afwijzingsgrond heeft specifiek betrekking op de rangschikkingscriteria
die zijn opgenomen in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, te weten:
de mate waarin (a) het opschalingsproject meer bijdraagt aan de verwezenlijking van
de doelstelling van de subsidie, (b) de kwaliteit van het opschalingsproject beter
is en (c) de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan
wel het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject uitvoert meer geschikt is
om het project uit te voeren. Voor het vierde en laatste criterium, bedoeld in artikel
3.17.7, eerste lid, onderdeel d, leidt het verkrijgen van minder dan zes punten niet
tot afwijzing van de subsidieaanvraag, omdat dit criterium niet direct invulling geeft
aan de kwaliteit van een project, maar slechts relevant is voor het bepalen van de
rangschikking (lees: in dit geval urgentie) van een project. Het gaat bij dit laatste
criterium namelijk om de mate waarin het door het opschalingsproject op te schalen
supportprogramma naar verwachting een positieve impact zal hebben op het herstel van
de negatieve gevolgen van de economische crisis, die is veroorzaakt door de uitbraak
van het coronavirus, voor startups en scale-ups. Voor de achtergrond bij voormelde
rangschikkingscriteria wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.17.7.
Ten tweede wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien de te verlenen subsidie minder
dan € 25.000 per subsidieaanvrager zou bedragen. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd
dat zowel de bijdragen van de subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoert
als de subsidieaanvrager die in een samenwerkingsverband het opschalingsproject uitvoert
voldoende substantieel is.
Ten slotte is er een afwijzingsgrond opgenomen die ervoor zorgt dat de subsidie voor
de opschalingsprojecten gerechtvaardigd wordt door de algemene de-minimisverordening.
Er is geëxpliciteerd dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct
verband houden met: 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese
Unie of derde landen; 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten
behoeve van de uitvoer, of 3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met
activiteiten op het gebied van uitvoer. Dit is in lijn met artikel 1, eerste lid,
onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.17.7. Rangschikkingscriteria
In dit artikel zijn criteria opgenomen op basis waarvan de aanvragen gerangschikt
worden. Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate het opschalingsproject
meer bijdraagt aan bepaalde criteria. De rangschikkingscriteria bevinden zich in het
eerste lid, onderdelen a tot en met d, van artikel 3.17.7. Per rangschikkingscriterium
wordt op grond van artikel 3.17.7, tweede lid, ten minste één en ten hoogste tien
punten toegekend. Op grond van artikel 3.17.7, derde lid, wordt het aantal behaalde
punten per rangschikkingscriterium ook nog vermenigvuldigd met een bepaalde wegingsfactor
waarin verdisconteerd is welk rangschikkingscriterium het meest belangrijk wordt geacht.
Het gaat hierbij om de volgende rangschikkingscriteria.
-
a. Bijdrage aan de doelstelling van de subsidie
Een opschalingsproject krijgt meer punten toegekend, naarmate het desbetreffende project
meer bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie, genoemd in artikel 3.17.2, eerste
lid, te weten een effectieve en efficiënte ondersteuning van de oprichting en groei
van startups of scale-ups door middel van de opschaling van supportprogramma’s.
Een subsidieaanvraag scoort hoger op voormeld criterium naarmate het positieve effect
van het op te schalen supportprogramma voor de oprichting of groei van startups of
scale-ups bij de eerdere toepassing van dit supportprogramma groot is geweest en bij
opschaling ook groot of groter zal zijn (de effectiviteit). Een subsidieaanvraag scoort
tevens hoger naarmate de opschaling groter is (efficiëntie). Opschaling is groter
naarmate een supportprogramma naar meer provincies wordt uitgebreid of zelfs landelijk
dekkend wordt gemaakt of naarmate er meer supportprogramma’s worden samengevoegd.
Dit zou moeten leiden tot een grotere efficiëntie, omdat de algemene kosten normaal
gesproken niet lineair zouden moeten toenemen als er meer startups en scale-ups worden
ondersteund.
Concreet betekent dit dat in het projectplan vermeld moet worden wat startups of scale-ups
dankzij de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma hebben bereikt,
hoeveel startups of scale-ups door dit supportprogramma al geholpen zijn en hoeveel
potentiële startups en scale-ups het desbetreffende programma na de opschaling naar
verwachting zal ondersteunen. Indien bij de opschaling supportprogramma’s worden samengevoegd,
is (naast voormelde aspecten) ook van belang hoeveel startups of scale-ups voorafgaand
aan de opschaling geholpen worden per op te schalen supportprogramma en in totaal
geholpen zijn door de diverse nog op te schalen supportprogramma’s. Hoe groter het
positief effect van het op te schalen supportprogramma is op de oprichting of groei
van startups of scale-ups en hoe groter de uitbreiding van het supportprogramma naar
andere provincies is en/of hoe meer supportprogramma’s worden samengevoegd, hoe hoger
het voorstel scoort op dit rangschikkingscriterium.
Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten
toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor vier.
Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de mate waarin het project bijdraagt aan
de uiteindelijke doelstelling het belangrijkste criterium is. Om die reden wordt dit
criterium het zwaarste meegewogen.
-
b. De kwaliteit van het opschalingsproject
Een opschalingsproject krijgt meer punten toegekend, naarmate de kwaliteit van het
project beter is. Dit criterium gaat over hoe het project zal worden uitgevoerd. Dit
blijkt uit de aanwezigheid van een efficiënt en samenhangend projectplan met een realistische
planning. Er moet een beschrijving worden gegeven van de projectorganisatie, de werkpakketten
en de planning. Een voorstel scoort hoger naarmate de planning realistisch is en de
beschikbare financiële middelen efficiënter worden ingezet. Waar onder criterium a
bij efficiëntie gekeken wordt naar de mate van opschaling (hoe meer provincies, hoe
groter de impact van de opschaling), wordt bij criterium b gekeken naar hoe de financiële
middelen worden ingezet, die nodig zijn voor het realiseren van de opschaling. Hoe
beter er gebruik wordt gemaakt van bestaande netwerken, kennis en middelen, waardoor
de opschalingskosten laag gehouden kunnen worden, hoe hoger een project scoort op
dit criterium. De financiële middelen betreffen zowel de aangevraagde subsidie als
de andere financiële middelen waarmee het project gefinancierd wordt.
Ten slotte is onderdeel van dit rangschikkingscriterium ook de mate waarin de opschaling
van een supportprogramma na afronding van het opschalingsproject naar verwachting
in stand gehouden of uitgebreid wordt met behulp van private vervolgfinanciering.
Op deze wijze wordt de continuïteit van de ondersteuning van startups en scale-ups
gewaarborgd en voorkomen dat de opschaling een tijdelijk karakter zal hebben. Een
voorstel scoort hoger als het opgeschaalde supportprogramma op termijn zonder publieke
financiering kan worden voortgezet. Met dit criterium wordt overigens niet uitgesloten
dat de subsidieaanvrager(s) inde toekomst gebruik kunnen maken van (lokale) publieke
financiering, maar voor de toekomstige levensvatbaarheid van het op te schalen supportprogramma
is de mate van het voortzetten van het supportprogramma met private financiële middelen
van doorslaggevend belang.
Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten
toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor drie.
De wegingsfactor van dit rangschikkingscriterium weegt minder zwaar dan de mate waarin
het project bijdraagt aan de doelstelling van de subsidie. Er is gekozen voor een
midden-hoge wegingsfactor, omdat met dit criterium de praktische uitvoerbaarheid van
het project (de wijze waarop aan de doelstelling van de subsidie voldaan wordt) beoordeeld
wordt. Een projectplan kan in theorie nog zo’n goed idee zijn, wanneer niet of niet
voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de uitvoering goed zal verlopen, is de doelstelling
van de subsidie er alsnog niet mee gediend.
-
c. De geschiktheid van de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband
Een project krijgt meer punten toegekend, naarmate de subsidieaanvrager dan wel het
samenwerkingsverband meer geschikt is om het project uit te voeren. Dit criterium
gaat over wie het opschalingsproject gaan uitvoeren en of de benodigde competenties,
de intrinsieke motivatie, het externe draagvlak, succesvolle ervaring met de uitvoering
van supportprogramma’s en de projectorganisatie aanwezig zijn. De subsidieaanvraag
kan worden ingediend door een subsidieaanvrager die het project zelfstandig uitvoert
of door een subsidieaanvrager of meerdere subsidieaanvragers die dit project in een
samenwerkingsverband uitvoeren.
De geschiktheid van de individuele subsidieaanvrager die zelfstandig een project uitvoert,
zou onder meer kunnen blijken uit documenten die verslag doen van resultaten van reeds
uitgevoerde projecten of programma’s, de curricula vitae van de natuurlijke personen
die in dienst zijn bij de subsidieaanvrager en het supportprogramma uit moeten voeren
en aantoonbare succesvolle ervaring met de uitvoering van vergelijkbare projecten
of programma’s.
In het geval een subsidieaanvrager het opschalingsproject uitvoert in een samenwerkingsverband
kan de geschiktheid van het samenwerkingsverband onder meer blijken uit de balans
van verschillende capaciteiten die aanwezig zijn binnen het samenwerkingsverband,
de mate waarin de capaciteit die nodig is voor het succesvol uitvoeren van het voorgestelde
project aanwezig is binnen het samenwerkingsverband (aantoonbaar door bijvoorbeeld
curricula vitae van natuurlijke personen die het project uit zullen voeren, of documenten
die verslag doen van eerdere succesvolle initiatieven die zijn uitgevoerd door de
deelnemers van het samenwerkingsverband), de mate waarin aannemelijk wordt gemaakt
dat de deelnemers in het samenwerkingsverband een toegevoegde waarde hebben en de
mate waarin omschreven wordt hoe de taakverdeling binnen het samenwerkingsverband
eruit ziet.
De geschiktheid van de individuele aanvrager of van het samenwerkingsverband blijkt
tevens uit hun motivatie om de randvoorwaarden voor startups en scale-ups daadwerkelijk
te verbeteren. In het projectplan dient te worden aangegeven wat de motivatie van
de subsidieaanvrager(s) is om bij te dragen aan een effectievere en efficiëntere ondersteuning
van startups en scale-ups en in hoeverre de activiteiten in lijn zijn met hun kernactiviteiten.
Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten
toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor twee.
De kwaliteit van de individuele subsidieaanvrager en het samenwerkingsverband is een
indicatie van de kans op succesvol verloop van het project. Er wordt een midden-lage
wegingsfactor aan dit criterium toegekend. De kwaliteit van de subsidieaanvrager en/of
samenwerkingsverband is van belang voor de verwachte uitkomsten van het project, maar
een hoge voorspelde impact op de effectiviteit en efficiëntie van ondersteuning van
startups en scale-ups en een goed doordacht plan van aanpak zijn van groter belang.
-
d. Bijdrage aan herstel van de economische crisis veroorzaakt door het corona-virus
Het opschalingsproject wordt hoger gerangschikt naarmate het door het opschalingsproject
op te schalen supportprogramma naar verwachting een positieve impact zal hebben op
het herstel van de negatieve gevolgen van de economische crisis, die is veroorzaakt
door de uitbraak van het coronavirus, voor startups en scale-ups. Dit criterium gaat
over wat het op te schalen supportprogramma omvat en hoe dit bijdraagt aan het herstel
van de economische crisis. Bij opschaling kunnen meer startups en scale-ups gebruik
maken van een supportprogramma. Een project krijgt meer punten toegekend, naarmate
het project meer bijdraagt aan één of meer van de knelpunten die startups en scale-ups
ervaren of kansen die ontstaan naar aanleiding van de crisis veroorzaakt door het
coronavirus. Hierbij valt te denken aan (i) uitstel van klantopdrachten, (ii) moeilijkheden
om geld op te halen en (iii) het verlies van bestaande klanten. Maar ook kan gedacht
worden aan (iv) het aantrekken van talent uit sectoren waarin door de crisis mensen
ontslagen worden. De subsidieaanvragers dienen in hun aanvraag aannemelijk te maken
dat het op te schalen supportprogramma zelf een bijdrage levert aan het oplossen van
de geschetste problemen en dat hier niet doorverwezen wordt naar ondersteuning van
andere partijen.
Voor dit rangschikkingscriterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten
toegekend. Het aantal toegekende punten wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor één.
Er is gekozen voor een lage wegingsfactor, omdat de mate waarin een opschalingsproject
bijdraagt aan herstel van de economische crisis niet absoluut doorslaggevend mag zijn.
Wel kan dit criterium (bij gelijke scores op de overige rangschikkingscriteria) de
doorslag geven bij het bepalen van de urgentie van een opschalingsproject. Ook voor
herstelmaatregelen geldt dat bovenregionale samenwerking de effectiviteit en efficiëntie
van ondersteuning voor startups en scale-ups vergroot. Om die reden hebben alle projecten
die daaraan bij kunnen dragen een streepje voor in deze uitzonderlijke omstandigheden.
Artikel 3.17.8. Adviescommissie
Er is een Adviescommissie Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups die
tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria,
bedoeld in artikel 3.17.7. Er wordt aan de adviescommissie geen advies gevraagd over
de te beoordelen afwijzingsgronden, opgenomen in artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies en 3.17.6 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies,
omdat deze zaken niet primair tot de expertise van de adviescommissie behoren, alsook
omdat deze expertise al in voldoende mate aanwezig is.
De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, zodat voldoende
expertise aanwezig zal zijn. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden
door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd, zodat na een
aantal beoordelingsrondes een evaluatie kan plaats vinden over hoe de beoordeling
verlopen is en of de samenstelling van de adviescommissie aanpassing behoeft.
Artikel 3.17.9. Informatieverplichtingen
In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens
die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan.
Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag
opgenomen moet worden. Het betreft hier de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager,
het project, en, voor zover van toepassing, deelnemers uit het samenwerkingsverband,
die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels)
aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies zijn vormgegeven.
Ook wordt bepaald dat een aanvraag om subsidie een verklaring de-minimissteun moet
bevatten. Op grond van artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
gaat het hierbij om een verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt
dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond,
bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Deze verklaring
is van belang om aan de monitoringsverplichting te voldoen die elke lidstaat van de
Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.
Verder bepaalt het derde lid dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van bepaalde
gegevens. Met de gevraagde gegevens zou een goede inschatting gemaakt moeten kunnen
worden of het project aan de doelstelling van deze subsidiemodule voldoet.
Allereerst moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van een projectplan dat in ieder
geval de volgende onderdelen bevat: 1°. een omschrijving van de doelstelling van het
project, een omschrijving van de werkzaamheden, inclusief een beschrijving van de
positieve gevolgen van de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma
op het ontstaan van startups of de groei van startups en scale-ups en een onderbouwing
van de verwachte positieve gevolgen bij opschaling hiervan en 2°. een begroting waarin
de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie
zijn opgenomen, informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager of de deelnemers
van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren. Deze
informatie is nodig om een gedetailleerd inzicht te krijgen op welke wijze het project
uitgevoerd gaat worden en welke kosten hieraan gekoppeld zijn, alsook of het project
bijdraagt aan de doelstelling van de subsidiemodule en wat de kwaliteit van het project
is, zoals omschreven in de rangschikkingscriteria die zijn opgenomen in artikel 3.17.7,
eerste lid, onderdelen a en b. Bij de subsidievaststelling kan beoordeeld worden of
de subsidiabele activiteiten verricht zijn.
Ten tweede moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van een plan voor vervolgfinanciering
voor het verder uitbreiden of in stand houden van de opschaling in de periode nadat
het opschalingsproject is afgerond. Op deze wijze kan onder meer de kwaliteit van
het project beoordeeld worden. Een subsidieaanvraag wordt gerangschikt, afhankelijk
van de mate waarin de kwaliteit van het opschalingsproject beter is, zoals omschreven
in het rangschikkingscriterium dat opgenomen is in artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel
b. Het in stand houden of verder uitbreiden van de opschaling in de periode nadat
het opschalingsproject is afgerond, is onderdeel van dit rangschikkingscriterium.
Ten derde moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van documenten met daarin een beknopte
beschrijving van de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van
het opschalingsproject betrokken personen en getuigenschriften waaruit het externe
draagvlak blijkt. De informatie over deze personen is van belang om de geschiktheid
van de subsidieaanvrager die het opschalingsproject zelfstandig uitvoert dan wel het
samenwerkingsverband dat het project uitvoert te kunnen beoordelen. De aanwezigheid
van voldoende kennis, ervaring en capaciteiten is onder meer een randvoorwaarde om
hoger te scoren op de kwaliteit van de subsidieaanvrager die het opschalingsproject
zelfstandig uitvoert dan wel het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject uitvoert,
omschreven in het rangschikkingscriterium dat is opgenomen in artikel 3.17.7, eerste
lid, onderdeel c.
Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies een aanvraag om subsidie moet worden ingediend met gebruikmaking
van een middel dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het begin van de
openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl.
Artikel 3.17.10. Aanvraag subsidievaststelling
Voor de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn de verplichtingen inzake subsidievaststelling
opgenomen in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er is evenwel
voor gekozen om deze verplichtingen in dit artikel nader in te vullen. Dit artikel
bevat een opsomming van informatie die in ieder geval opgenomen moet worden in het
eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld
in artikel 50, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit. Deze onderdelen dienen
ervoor om te bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden,
alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid.
Het eindverslag dient, voor zover van toepassing een omschrijving te bevatten van
de projectresultaten, het type en aantal startups en scale-ups dat door het opgeschaalde
supportprogramma is ondersteund en de wijze waarop dit plaatsgevonden heeft, op welke
wijze het opschalingsproject heeft bijgedragen aan de doelstelling van de subsidie,
bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, en welke inspanningen zijn verricht om de vervolgfinanciering
te realiseren voor het verder uitbreiden of in stand houden van het opgeschaalde supportprogramma.
In welke gevallen dergelijke vervolgfinanciering daadwerkelijk gerealiseerd is en
wat de verdere effecten van de subsidie zijn, zal via een evaluatie getoetst kunnen
worden. Op grond van artikel 41 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient
de subsidieontvanger namelijk gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot
subsidievaststelling medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid
en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs
van hem kan worden verlangd.
Artikel 3.17.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd
door de algemene de-minimisverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten
wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 3.17.12. Vervaltermijn
Voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups is in dit
artikel een vervaldatum opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet
2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten.
Artikel 3.17.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies geeft invulling aan
voormelde bepaling.
Dit artikel bepaalt namelijk voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s
startups en scale-ups wat de vervaldatum is. Deze subsidiemodule vervalt na vijf jaar,
met ingang van 1 september 2025. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk
is de vervaldatum voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en
scale-ups te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging
zal, overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan
de Tweede Kamer worden overgelegd.
Artikel II
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020
is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat
het subsidieplafond bedraagt.
Voor de subsidiemodule Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups loopt de
openstellingsperiode van 7 september 2020 tot en met 12 november 2020. Het subsidieplafond
is vastgesteld op € 2.500.000.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met deze datum wordt afgeweken van de
systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen
met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. Dat kan in dit geval
worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep op deze wijze de mogelijkheid wordt geboden
al snel (vanaf 7 september 2020) subsidieaanvragen in te dienen. Vasthouden aan de
systematiek van de vaste verandermomenten en voormelde bekendmakingstermijn zou hebben
betekend dat subsidieaanvragen pas na 1 januari 2021 ingediend zouden kunnen worden.
Daarbij heeft de doelgroep voldoende tijd om te kunnen anticiperen op de inhoud van
deze regeling. Omdat de openstellingsperiode zal lopen tot en met 12 november 2020.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer