TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: SEEH) stelt subsidie beschikbaar
voor mensen met een bestaande koopwoning (eigenaar-bewoners) en verenigingen van eigenaars
(hierna: VvE’s), wooncoöperaties en woonverenigingen (gezamenlijk worden deze drie
types verenigingen in de SEEH gedefinieerd als: verenigingen) die minimaal twee grote
isolerende maatregelen laten uitvoeren aan hun woning. De SEEH is ingevoerd in september
2016. Uit de evaluatie van de eerdere versie van de regeling en uit ander onderzoek
blijkt dat deze regeling mensen aanzet tot het nemen van meer energiebesparende maatregelen.1
Om variërende redenen die hieronder zullen worden toegelicht, is er aanleiding om
de SEEH in deze wijzigingsregeling op een aantal punten te wijzigen.
2. Inhoud
In deze wijzigingsregeling zijn in de SEEH drie categorieën wijzigingen doorgevoerd:
-
1) De SEEH is toegankelijker gemaakt voor gemengde verenigingen, waarin zowel koop- als
huurwoningen zitten, doordat de mogelijkheid is gecreëerd om ook subsidie te ontvangen
voor het aandeel huurwoningen in de vereniging;
-
2) Het subsidiepercentage voor zowel eigenaar-bewoners als verenigingen is tijdelijk
verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30%; en
-
3) De mogelijkheid is gecreëerd om vaker per gebouw of woning subsidie op grond van de
SEEH aan te vragen, maar niet voor dezelfde maatregel.
Daarnaast zijn naar aanleiding van consultatiereacties nog twee inhoudelijke wijzigingen
doorgevoerd ten behoeve van verenigingen. Dit betreft het voortaan subsidiëren van
andere dan in de regeling opgenomen maatregelen van verenigingen die een met een van
de in artikel 4, zesde lid, geregelde energiebesparende maatregelen vergelijkbare
energiebesparing opleveren, en een verhoging van het subsidiebedrag voor energieadviezen,
mjop’s en procesbegeleiding voor kleinere verenigingen. Deze wijzigingen worden in
de consultatieparagraaf 7.1 en in de artikelsgewijze toelichting bij onderdelen F
en H toegelicht.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kennelijke misslagen te
corrigeren. De wijzigingen worden in de hoofdstukken hieronder toegelicht.
2.1 Subsidie voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging
Met deze wijziging wordt de SEEH toegankelijker gemaakt voor gemengde verenigingen,
waarin zowel koop- als huurwoningen zitten.
De kern van de SEEH is dat eigenaar-bewoners en verenigingen, zoals VvE’s, die hun
woning met minimaal twee grote maatregelen isoleren, daarvoor ongeveer 20% van de
kosten vergoed krijgen. Zij kunnen daarbij twee of meer maatregelen kiezen uit de
volgende vijf opties: isolatie van dak, gevel, spouwmuur, ramen of vloer/bodem. Aanvullend
kunnen zij daarbij subsidie aanvragen voor kleinere maatregelen zoals waterzijdig
inregelen, een energiedisplay of een maatwerkadvies voor energiebesparing. De subsidiegelden
worden uitgegeven op basis van het aantal getroffen maatregelen en de vierkante meters
isolatie. Per maatregel krijgen subsidieontvangers ongeveer 20% van de kosten gesubsidieerd.
De rest dienen zij anderszins te financieren (bijvoorbeeld met spaargeld, een hypothecaire
lening of het Nationaal Energiebespaarfonds).
Er zijn bij verenigingen veel gemengde complexen, waarin zowel woningen zijn die worden
verhuurd als woningen die worden bewoond door de eigenaar (hierna: koopwoningen).
Omdat in gemengde complexen tot nu toe alleen subsidie werd toegekend voor de koopwoningen,
ontstond vaak een patstelling binnen de vereniging. De patstelling ontstond omdat
mensen met een koopwoning wel bepaalde maatregelen wilden treffen omdat zij subsidie
zouden krijgen, terwijl de eigenaren van de huurwoningen er geen subsidie voor zouden
krijgen en niet gestimuleerd werden om mee te doen. Doordat voorheen alleen de koopwoningen
in de vereniging SEEH-subsidie konden krijgen kon de vereniging minder snel verduurzamen
als verhuurders niet mee wilden investeren. Besluiten over onderhoud en verduurzaming
moeten binnen de vereniging met meerderheid worden genomen. Het besluitvormingsproces
kan daarom lang duren. De bestaande ongelijkheid in subsidie tussen koop- en huurwoningen
frustreert het besluitvormingsproces nog meer. Daarom wordt met deze wijziging mogelijk
gemaakt dat ook gemengde verenigingen (met ten minste één koopwoning) in aanmerking
komen voor subsidie op grond van de SEEH, dus ook voor het aandeel huurwoningen dat
in de vereniging aanwezig is. De SEEH is primair bedoeld voor koopwoningen. Om te
zorgen dat de doelgroep van de SEEH niet verschuift van koopwoningen naar alleen huurwoningen,
is als vereiste opgenomen dat zich ten minste één koopwoning in het gebouw dient te
bevinden. Er zijn aparte regelingen voor huurcomplexen, zoals de Regeling Vermindering
Verhuurderheffing (RVV) en de Subsidie Aardgasvrije Huurwoningen (SAH).
De aangepaste regeling lost voor gemengde VvE’s een aantal gesignaleerde knelpunten
op. Ongeveer de helft van de VvE’s betreft een gemengde VvE, dit zijn ongeveer 60.000
gemengde VvE’s. Met deze wijziging kan voor alle woningen (koop en huur) subsidie
worden verkregen en dit zal het besluitvormingsproces naar verwachting aanzienlijk
versnellen.
Bij het toekennen van subsidie die ten goede komt aan verhuurders zijn de Europese
staatssteunregels van toepassing. Om die reden zijn er aanvullende aanvraaggegevens
nodig van een vereniging die ook subsidie wenst te ontvangen voor het aandeel huurwoningen
in de VvE. Zie hierover hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting met
betrekking tot staatssteun. Ook wordt op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (hierna: RVO) bij het aanvraagformulier informatie verstrekt.
De wijziging grijpt niet in de verhouding tussen huurders en verhuurders in. Die verhoudingen
(positie en bescherming van huurders) zijn elders geregeld (met name Boek 7 Burgerlijk
Wetboek).
2.2 Tijdelijke verhoging subsidiepercentages
De vraag loopt in de isolatiesector sterk terug als gevolg van de coronacrisis, met
minder opdrachten en omzetdaling als gevolg waardoor de voortgang van de energietransitie
in gevaar komt. Voor het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de energietransitie
is het belangrijk dat woningeigenaren isolatiemaatregelen blijven nemen. Om het nemen
van deze maatregelen te blijven stimuleren zijn de subsidiepercentages van de SEEH
tijdelijk verhoogd tot ongeveer 30% van de kosten.
Het verhoogde subsidiepercentage geldt met ingang van 1 juni 2020 en loopt tot en
met 31 december 2020. Om in aanmerking te komen voor dit verhoogde percentage dient
één van de energiebesparende maatregelen uit een aanvraag van een eigenaar-bewoner
te zijn verricht en betaald in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020.
Het moet daarbij gaan om een van de maatregelen, genoemd in artikel 4, tweede, derde,
vierde of vijfde lid. Daarbij geldt dat een aanvraag van een eigenaar-bewoner uiterlijk
op 31 december 2020 moet worden ingediend. Die uiterlijke aanvraagdatum geldt overigens
voor alle aanvragen van eigenaar-bewoners op grond van de openstellingsperiode van
deze regeling.
Om in aanmerking te komen voor het verhoogde percentage geldt voor een vereniging
dat de aanvraag moet zijn ingediend in de periode met ingang van 1 juni 2020 tot en
met 31 december 2020.
2.3 Vaker subsidie aanvragen op grond van de SEEH
Voorheen was in de SEEH geregeld dat er slechts eenmaal subsidie kon worden aangevraagd
op grond van de SEEH. Met de onderhavige wijziging is hiervan niet langer sprake.
Als men reeds subsidie heeft ontvangen voor een aantal maatregelen in een eerdere
aanvraag, is het voortaan mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen voor andere
maatregelen waarvoor subsidie op grond van de SEEH beschikbaar is voor hetzelfde gebouw
of dezelfde woning. Hiermee is het dus mogelijk om weer subsidie te ontvangen en dat
kan de keuze stimuleren om nog meer energiebesparende maatregelen te treffen aan dezelfde
woning of aan hetzelfde gebouw.
Uiteraard is het niet mogelijk om meerdere keren subsidie te ontvangen voor dezelfde
maatregel. Zo kan er voor een woning bijvoorbeeld slechts één keer subsidie worden
aangevraagd voor de spouwmuurisolatie. De RVO die de SEEH uitvoert, ziet daarop toe.
Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoering van een maatregel niet in verschillende
onderdelen te verdelen die wel voldoen aan de vereiste minimumoppervlakte, om meerdere
aanvragen te kunnen doen. Bij de tweede aanvraag wordt deze maatregel namelijk afgewezen.
3. Verhouding met andere regelingen
Hoewel deze wijzigingsregeling specifieke onderdelen van de SEEH wijzigt, zal in deze
paragraaf ook in worden gegaan op de verhouding van de SEEH met andere regelingen
in zijn algemeenheid.
De SEEH heeft haar eigen plaats binnen de overige (subsidie)regelingen gericht op
verduurzaming van woningen door eigenaar-bewoners. Regelingen van de Rijksoverheid
voor de verduurzaming van de woning van een eigenaar-bewoner richten zich op drie
soorten maatregelen. Zo zijn er (fiscale) regelingen voor zonnepanelen (btw-teruggave
en -saldering), een regeling voor warmte-opties (ISDE) en een regeling voor isolatie
(SEEH). De regelingen vullen elkaar aan; eigenaar-bewoners die meerdere type maatregelen
nemen kunnen van de verschillende regelingen gebruik maken. De regelingen dubbelen
niet; ze hebben betrekking op verschillende maatregelen.
De ISDE is een subsidie bij de aankoop van zonneboilers en warmtepompen voor bestaande
woningen. De regeling is bestemd voor zowel particulieren als zakelijke gebruikers.
Uitbreiding van de ISDE met isolatiemaatregelen is per 1 januari 2021 beoogd, door
de SEEH en de ISDE samen te voegen. Omdat het integreren van de SEEH en de ISDE zowel
juridisch, begrotingstechnisch als uitvoeringstechnisch bewerkelijk is, is enige tijd
hiervoor vereist. De regelingen bevatten in deze opzichten namelijk belangrijke verschillen.
Zo is de ISDE een regeling voor installaties (subsidie per stuk) binnen de EZK-subsidiewetgeving
en de SEEH een regeling voor isolatie (subsidie per m2) binnen de BZK-subsidiewetgeving. Daarnaast is de ISDE een regeling voor alle aanvragers
(bedrijven, stichtingen, verhuurders en burgers) en de SEEH alleen eigenaar-bewoners
en verenigingen zoals VvE’s. De middelen voor de ISDE komen uit de ‘Opslag duurzame
energie’ die door burgers en bedrijven wordt betaald. De middelen voor de SEEH staan
op de BZK-begroting en komen uit het Urgenda-budget. Verder vergt het integreren tot
één aanvraagproces de nodige wijzigingen voor de RVO in de uitvoering van de regeling.
Er is regelmatig overleg met provincies en gemeenten over de verschillende overheidsregelingen.
Deze gesprekken zullen ook in de toekomst worden voortgezet zodat helder is welke
regelingen er op Rijksniveau worden aangeboden en medeoverheden op basis daarvan goed
kunnen bepalen of zij een aanvullende regeling in hun provincie/gemeente nodig achten.
Er bestaat daarnaast een website waarop een overzicht wordt gegeven van de verschillende
financieringsmogelijkheden voor de verduurzaming van woningen voor eigenaar-bewoners:
www.energiesubsidiewijzer.nl. Op deze website zijn ook alle aanvraagmogelijkheden gebundeld. Daarnaast werkt de
Rijksoverheid op dit moment aan een digitaal platform om bewoners te ontzorgen bij
advies, uitvoering en financiering van de verduurzaming van hun woning.
4. Uitvoering
De SEEH wordt uitgevoerd door de RVO. Indien een gemengde vereniging gebruik maakt
van de nieuwe mogelijkheid om ook subsidie te ontvangen voor het aandeel huurwoningen
in het gebouw, dan controleert de RVO de daartoe meegeleverde verklaringen. In hoofdstuk
5 is toegelicht welke verklaring hier worden bedoeld.
5. Staatssteun
Net zoals voorheen het geval was, is het nog steeds mogelijk voor gemengde verenigingen
om een aanvraag te doen waarbij enkel subsidie wordt berekend voor het aandeel koopwoningen
in het gebouw. In dat geval zijn de staatssteunregels niet van toepassing, omdat er
in dat geval geen subsidie toekomt aan verhuurders.
Als een gemengde vereniging, zoals een gemengde VvE, bovenop de subsidie voor het
aandeel koopwoningen tevens subsidie wenst te ontvangen voor het aandeel huurwoningen
binnen de vereniging, dan kunnen de Europese staatssteunregels van toepassing zijn.
Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn
als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden;
het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er op zichzelf
al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die de eigenaren
van deze woningen onder deze subsidieregeling verrichten, te weten het verhuren van
woningen, kan doorgaans gezien worden als economische activiteit. Er kan een relatief
voordeel ontstaan voor deze verhuurders ten opzichte van andere verhuurders op de
Europese verhuurmarkt. Hierdoor is er sprake van staatssteun.
Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd
moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van twee Europese verordeningen
ter rechtvaardiging van de gegeven steun: de de-minimisverordening en de algemene
groepsvrijstellingsverordening. Dit onderscheid is gemaakt om aan te sluiten bij de
gebruikelijke kaders uit het Kaderbesluit BZK-subsidies en om een keuzemogelijkheid
te bieden aan gemengde verenigingen die een aanvraag doen. Er zijn tussen de twee
Europese verordeningen namelijk verschillen in administratieve verplichtingen, de
maximale steunhoogte en de mogelijkheid tot cumulatie met andere soorten staatssteun.
Op grond van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zal de Minister
van BZK via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte
informatie over de SEEH doen toekomen. Het gaat dan om de informatie als bedoeld in
bijlage II van de algemene groepsvrijstellingsverordening die binnen 20 werkdagen
na de inwerkingtreding van de SEEH moet zijn verstuurd. Aangezien dit een verplichting
van de minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers nodig
zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig. Voor zeer
grote subsidies van meer dan € 500.000 zal de minister bovendien de gegevens van de
steunontvanger openbaar moeten maken. Dit is opgenomen in 19a, eerste lid.
Vanwege de twee verschillende verordeningen met verschillende voorwaarden zijn er
twee mogelijke routes voor de vereniging, die in de volgende paragrafen worden toegelicht.
Men dient daarbij één van beide mogelijkheden te kiezen, er kan niet een combinatie
van beide worden gebruikt. Op de website van de RVO wordt bij het aanvraagformulier
informatie verstrekt over deze mogelijkheden.
5.1 Aanvraag met gebruik van de de-minimisverordening2
Een vereniging die een aanvraag doet en er daarbij voor kiest om gebruik te maken
van de de-minimisverordening, dient een ingevulde de-minimisverklaring per verhuurder
bij de aanvraag in te dienen. Een format voor deze verklaring is op de website van
de RVO3 beschikbaar gesteld.
In de verklaring geeft de verhuurder aan of hij in het lopende belastingjaar en de
afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft ontvangen. In een
periode van drie opeenvolgende belastingjaren mag de verhuurder niet meer dan het
maximumbedrag van € 200.000 aan de-minimissteun ontvangen. Alle de-minimissteun die
de betreffende verhuurder heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk
van de aard van de maatregelen waarvoor de steun is verleend. Hierbij is van belang
dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt
op grond van andere subsidies van het Rijk of de decentrale overheid.
Deze verklaring kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek
om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging de ingevulde verklaringen
vervolgens bij de aanvraag.
5.2 Aanvraag met gebruik van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening4
Een vereniging kan ook kiezen om gebruik te maken van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Ook voor deze optie dient een verklaring, waarvan een format beschikbaar is gesteld
op de website van de RVO5, per verhuurder te worden aangeleverd. Deze optie vergt meer informatie van de verhuurders
die wordt gevraagd in de verklaring, maar het maximumbedrag aan toegestane steun ligt
hoger.
In de verklaring geeft de verhuurder aan:
-
− Er is geen sprake van een onderneming in moeilijkheden: de verhuurder is geen onderneming
in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
− Er is geen sprake van een uitstaande terugvordering: de verhuurder is geen onderneming
ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in
artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
− De totaal te ontvangen steun blijft onder het toegestane maximum: de verhuurder ontvangt
met zijn aandeel van de subsidie geen voordeel dat in combinatie met andere staatssteun
voor dezelfde in aanmerking komende kosten dat uitgaat boven het onder artikel 38
van de algemene groepsvrijstellingsverordening toegestane maximumpercentage van 30%;
-
− Er is sprake van een stimulerend effect conform artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Dit wordt hieronder verder toegelicht.
Deze verklaring kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek
om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging de ingevulde verklaringen
vervolgens bij de aanvraag.
Om gebruik te kunnen maken van deze uitzondering in de algemene groepsvrijstellingsverordening,
mag er maximaal 30% van de kosten van een verhuurder worden gesubsidieerd. Indien
een gemengde vereniging op grond van het nieuw ingevoegde artikel 14a aanspraak maakt
op het hogere percentage van ongeveer 30% en bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel
38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dan zal de RVO de feitelijk te
maken kosten bekijken en zeker stellen dat aan de algemene groepsvrijstellingsverordening
wordt voldaan. Daarnaast geldt op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening
het maximum van 10 miljoen per onderneming per project. Daarvoor telt alle steun mee
voor dezelfde in aanmerking komende kosten. Zo telt bijvoorbeeld de steun mee die
in de vorm van een lening bij het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) door gemengde
VVE’s mogelijk kan worden verkregen.
Voor een subsidieaanvraag voor een VvE waarvan een deel kan worden toegeschreven aan
verhuurders waarbij gebruik gemaakt wordt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
heeft dat onder meer tot gevolg dat er moet worden voldaan aan het vereiste van stimulerend
effect van de subsidie conform artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De subsidieaanvraag voor een vereniging moet op grond van artikel 11, eerste lid,
aanhef van deze regeling worden ingediend voorafgaand aan het uitvoeren van de maatregelen.
Op grond daarvan wordt het stimulerend effect voor eigenaren van een MKB-bedrijf aangenomen,
waarmee dus aan dat vereiste is voldaan. Voor grote ondernemingen geldt als aanvullende
eis dat er sprake moet zijn van:
-
− een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg
van de steun, of
-
− een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project
of de activiteit als gevolg van de steun, of
-
− een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken
activiteit wordt voltooid.
Daarom wordt ook verzocht daarover te verklaren.
Voor zowel de ingevulde de-minimisverklaringen als de ingevulde verklaringen in het
kader van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening geldt dat deze
naar waarheid dienen te worden ingevuld door de betrokken ondernemingen / verhuurders.
De RVO controleert daarop. De woningen waarvoor de ingevulde verklaringen in strijd
worden geacht met de de-minimisverordening of artikel 38 van de algemene vrijstellingsverordening
worden buiten beschouwing gelaten in de berekening van de subsidie.
In het artikelsgewijze deel van de toelichting is (waar relevant) aandacht voor de
specifieke regels uit de twee Europese verordeningen.
6. Administratieve lasten
De administratieve lasten bij de SEEH bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als iemand zelf besluit subsidie
op basis van de SEEH aan te willen vragen. Er is dus geen sprake van een verplichting
en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten
beperkt te houden.
Deze wijzigingsregeling verandert niets aan de lastendruk voor eigenaar-bewoners.
De gevraagde aanvraaggegevens wijzigen namelijk niet voor eigenaar-bewoners. Voor
verenigingen wijzigt het aanvraagproces wel, maar alleen in het geval zij besluiten
om ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Van de
verhoging van de administratieve lasten in een dergelijk geval kan een inschatting
worden gemaakt.
Een aanvragende vereniging zal de informatie op de website van de RVO tot zich nemen
en de keuze maken of zij gebruik maken van de de-minimisverordening of van artikel
38 van de algemene groepsvrijstelling. Vervolgens verspreiden zij de de-minimisverklaring
of de verklaring met betrekking tot artikel 38 van de algemene groepsvrijstelling
onder hun leden. De formats van de verklaringen zijn beschikbaar gesteld op de website
van de RVO6. De ingevulde verklaringen worden weer verzameld door de aanvrager en deze voegt
de verklaringen bij de uiteindelijke aanvraag.
Afhankelijk van de grootte van de vereniging zal dit naar schatting 30 tot 120 minuten
extra administratief werk kosten. Op dit moment is ongeveer de helft van het beschikbare
budget voor verenigingen uitgeput. De verwachting is dat er nog ongeveer 350 aanvragen
van verenigingen kunnen worden toegekend voordat het budget uitgeput is. Naar schatting
kost het verzamelen van aanvraaggegevens en het aanvragen voor een vereniging 90 tot
120 minuten werk. Uitgaande van een grote vereniging zal door de toevoeging van de
verklaring een aanvraag maximaal 240 minuten werk kosten. Dat betekent maximaal 1.400
uur, uitgaande van de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal
op maximaal € 21.000.
Zoals aangegeven gelden deze regeldruklasten echter alleen voor verenigingen die zelf
besluiten subsidie aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting hiertoe.
7. Inbreng externe partijen
Deze wijzigingen van de SEEH zijn erop gericht de reeds beschikbare subsidiegelden
toegankelijker te maken. Er wordt daarom weinig weerstand op deze wijzingen verwacht.
Bovendien zijn er de afgelopen jaren veel vragen geweest vanuit VvE’s om ook gemengde
VvE’s toe te laten in de SEEH. Ook in een eerdere stakeholderbijeenkomst over de subsidieregelingen
van EZK en BZK is gevraagd om deze wijziging. De verhoging van het subsidiepercentage
is onderdeel van het doorbouwplan voor de bouw, waarin verschillende maatregelen staan
aangekondigd die een stimulerend effect hebben op de bouwsector. In algemene zin is
verhoging van het subsidiepercentage met een aantal vertegenwoordigers van de bouwsector
besproken. Verder zullen alle wijzigingen nog aan externe partijen worden voorgelegd
in een internetconsultatie.
7.1 Internetconsultatie
De conceptregeling en toelichting stonden van 9 juni 2020 tot en met 7 juli 2020 open
voor consultatie. Er zijn 24 reacties (waarvan 18 openbaar) binnengekomen van brancheorganisaties,
isolatiebedrijven, particulieren en adviesbureaus. Uit de reacties bleek tevredenheid
over de voorgenomen wijzigingen van de regeling.
In het merendeel van de inbreng werd aanvullend echter ook gepleit voor het loslaten
van de voorwaarde in de regeling dat er minimaal 2 maatregelen moeten worden genomen.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van de regeling.
Het is heel belangrijk dat woningeigenaren hun woningen met energiebesparende maatregelen
verduurzamen. Dit gebeurt gelukkig ook heel erg veel. Volgens de enquêtes bij de Energiemodule
van het WOON-onderzoek 20187 heeft 63% van de woningeigenaren in de vijf jaar voorafgaand aan de enquête geïnvesteerd
in minimaal één vorm van energiebesparing, klein of groot. De meesten van hen deden
dit zonder subsidie. Van de isolatiemaatregelen waren dubbel glas (23%) en spouwmuur-
en gevelisolatie (10%) volgens datzelfde onderzoek de populairste maatregelen. Het
kabinet stimuleert deze maatregelen met fiscale voordelen, ook als iemand 1 maatregel
uitvoert: de BTW op arbeidskosten voor isolatiewerkzaamheden is 9% in plaats van 21%.
En het lagere gasverbruik na isolatie zorgt dat de investering door de jaren kan worden
terugverdiend via een lagere energierekening. De schuif in de energiebelasting naar
relatief meer belasting op gasverbruik en minder op elektriciteit versterkt dit effect.
De SEEH is in 2016 vormgegeven om een extra stimulans te geven aan woningeigenaren
die pakketten en combinaties van maatregelen in hun bestaande woning laten uitvoeren.
De eis van minimaal twee maatregelen werd geadviseerd door het toenmalige Energieonderzoek
Centrum Nederland (ECN) (inmiddels Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Nederlandse
Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)) om te zorgen dat
de subsidie zorgt voor additionele energiebesparing8. De herinvoering van de SEEH in 2019 en 2020 is onderdeel van het Urgenda-pakket
dat bedoeld is om de CO2-reductie te versnellen. Additionele besparing via de twee
maatregelen-eis blijft daarom het uitgangspunt. Woningeigenaren kunnen de twee maatregelen
wel stap voor stap nemen, zoals enkele partijen in de internetconsultatie vragen:
SEEH kan worden gevraagd voor maatregelen die tussen 14 augustus 2019 en 31 december
2020 zijn genomen.
Vanaf 2021 maakt de isolatiesubsidie onderdeel uit van de Investeringssubsidie duurzame
energie (ISDE) van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook in die regeling
is het de bedoeling subsidie te geven voor minimaal twee maatregelen. Het samengaan
met de ISDE maakt de set maatregelen waaruit gekozen kan worden breder: een isolatiemaatregel
kan dan ook gecombineerd worden met een warmte-optie. Het wordt bijvoorbeeld mogelijk
om subsidie te krijgen voor een hybride warmtepomp en vloerisolatie. Op deze manier
kunnen nog meer woningeigenaren gebruik maken van de regeling, ook wanneer zij bijvoorbeeld
nog maar één isolatiemaatregel kunnen uitvoeren, maar wel een hybride warmtepomp wordt
geplaatst. Het stap voor stap binnen een bepaalde termijn maatregelen nemen en dan
de subsidie aanvragen wordt ook in de ISDE als mogelijkheid opgenomen.
In een aantal reacties op de internetconsultatie wordt potentiële onderuitputting
in het SEEH-budget genoemd als reden om tijdelijk 1 maatregel te subsidiëren. In reactie
op dit punt: het belangrijkste is dat er voldoende budget wordt gereserveerd om de
woningeigenaren die in 2020 voldoen aan de huidige regeling en een aanvraag indienen
de subsidie te geven. Op basis van het huidige peil van de aanvragen lijkt dit te
lukken, maar zekerheid hierover is er nog niet. Het aantal aanvragen in de SEEH begon
in september 2019 met 100 per week en klom tot 500 per week in maart 2020. Van maart
tot juni bleven de aantallen ongeveer gelijk, maar in de eerste drie weken van juli
2020 waren het 600 aanvragen per week. Afhankelijk van hoe stimulerend de regeling
in de rest van 2020 werkt, kan het budget op gaan of kan een deel van het budget resteren.
Dit zal de komende maanden goed worden gemonitord. Besluitvorming naar aanleiding
van eventuele onderuitputting van een regeling vindt plaats op vaste besluitvormingsmomenten.
Dit zal voor het eerst in het najaar van 2020 kunnen worden bezien. Overigens zou
het moeilijk werkbaar zijn om een subsidieregeling steeds aan te passen afhankelijk
van de verwachte over- of onderuitputting, omdat dit voor de gebruikers een onzekere,
sterk wisselende situatie zou opleveren.
In een aantal reacties is gepleit voor het loslaten van de 2-maatregeleneis bij een
tweede aanvraag. Hierdoor wordt het makkelijker om van de regeling gebruik te maken
voor mensen die eerder al maatregelen hebben genomen en subsidie hebben ontvangen.
Deze reacties hebben echter niet geleid tot aanpassing van de regeling. Dit is een
voor de uitvoering door RVO ingrijpende wijziging, die naar verwachting maar een beperkt
effect zal hebben in de maanden dat de regeling nog openstaat voor eigenaar-bewoners.
Enkele brancheorganisaties hebben gepleit voor een verruiming van doelgroepen van
de regeling, o.a. voor woonboten, doe-het-zelvers en particuliere verhuurders. Voor
al deze verruimingen geldt dat dit specifieke doelgroepen betreft die vragen om maatwerk
in de juridische regeling en in de uitvoering. Los van de inhoudelijke weging van
deze voorstellen, zijn ze niet op korte termijn in de regeling te realiseren. Wat
betreft woonboten zal er in het kader van de ISDE verbreding vanaf 2021 worden bekeken
of het mogelijk is om deze doelgroep op te nemen.
De branche voor doe-het-zelvers stelt in de consultatiereactie voor om minimaal 1
maatregel in de regeling open te stellen voor ‘doe-het-zelvers’. Dit voorstel zal
niet worden overgenomen omdat het dan lastig is om de kwaliteit van de aangebrachte
maatregel zeker te stellen. Daarnaast zijn doe-het-zelvers veel goedkoper uit. Daardoor
is er minder aanleiding om subsidie te geven.
Het toevoegen van particuliere verhuurders aan de SEEH zou, naast voldoende tijd om
dit technisch door te voeren, ook extra budget vergen (er zijn ongeveer 1 miljoen
particuliere huurwoningen). Voor de huursector zijn wel andere regelingen beschikbaar,
zoals de Subsidie aardgasvrije huurwoningen en de ISDE voor warmte-opties.
Daarnaast zijn er een aantal technische reacties binnengekomen over meer maatwerk
in de regeling voor VvE’s en de suggestie de regeling ook open te stellen voor energiebesparende
maatregelen die minimaal gelijkwaardig zijn aan de maatregelen die nu in de SEEH worden
genoemd. Besloten is om dit voorstel over te nemen. In de regeling wordt mogelijk
gemaakt dat in uitzonderlijke casussen een VvE gebruik kan maken van alternatieven
van de in de regeling genoemde maatregelen, echter dan dient minimaal sprake te zijn
van een overtuigende gelijkwaardigheid. Deze gelijkwaardigheid dient door een BRL
9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij, in opdracht van de aanvrager, te
worden aangetoond. Het subsidiebedrag zal ten hoogste gebaseerd worden op de toepassing
van de reguliere maatregelen.
Er is een pleidooi binnengekomen voor de verhoging van de subsidiebedragen en het
maximum bedrag voor procesbegeleiding en het MJOP voor kleine VvE's (tot 8). Voor
deze VvE’s zijn de huidige bedragen aan de lage kant en een verhoging zorgt ervoor
dat de regeling ook aantrekkelijk is voor kleine VvE’s en er in zulke VvE’s meer maatregelen
genomen zullen worden. Besloten is om hieraan tegemoet te komen. De bedragen en categorieën
zijn gewijzigd op een vergelijkbare manier als voorgesteld door VvE-010, maar dan
in samenspraak met de RVO in de vorm van het bestaande artikel herschreven, aangezien
dit voor een voorspoedigere uitvoering door de RVO zorgt.
Bovengenoemd punt sluit aan bij de suggestie die in de consultatie werd gedaan voor
het beschikbaar stellen van budget voor onafhankelijk integraal advies. VvE’s krijgen
met bovengenoemde wijziging extra mogelijkheden voor het inwinnen van dergelijk advies.
Voor woningeigenaren behoort het krijgen van een maatwerkadvies tot de zogeheten aanvullende
maatregelen in de SEEH. Daarnaast zijn via de Regeling reductie energieverbruik middelen
beschikbaar gesteld aan gemeenten die hiermee onder andere advies en energiecoaches
voor woningeigenaren kunnen aanbieden.
Tevens is in een van de reacties aandacht gevraagd voor de achterstand bij het isoleren
van vloeren. Op basis van het WOON-onderzoek is dit een herkenbaar punt: vloeren en
gevels zijn minder vaak geïsoleerd dan daken en ramen. De SEEH biedt subsidie voor
zowel de isolatie van vloeren als gevels. Ook als enkelvoudige maatregel is vloerisolatie
interessant, omdat het relatief goedkoop is en energiebesparing oplevert. Daarnaast
is het belangrijk om de voordelen van vloerisolatie, dat behalve energiebesparing
ook een reductie van de allergenen (huisstofmijt) op kan leveren, goed te blijven
communiceren. Dit gebeurt nu bijvoorbeeld via de website van Milieu Centraal.
7.2 Advies van ATR
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) heeft formeel advies uitgebracht
op 24 juni 2020. Het ATR kan zich vinden in de aspecten waar haar toets op ziet, zoals
nut en noodzaak en de kwaliteit van de regeldrukparagraaf, en zij adviseert om het
voorstel vast te stellen, nadat met het volgende adviespunt rekening is gehouden.
ATR adviseert om bij de tweede subsidieaanvraag voor hetzelfde gebouw of woning de
voorwaarde te wijzigen naar het treffen van één energiebesparende maatregel in plaats
van twee, gelet op de grotere mate van doelbereik die hier het gevolg van zal zijn.
In de consultatiereacties is dit punt ook geopperd. Het voorstel wordt niet overgenomen.
Dit is een voor de uitvoering door RVO ingrijpende wijziging, die naar verwachting
maar een beperkt effect zal hebben in de maanden dat de regeling nog openstaat voor
eigenaar-bewoners.
II. Artikelsgewijs
Artikel I Subsidieregeling energiebesparing eigen huis
Onderdeel A
Aangezien verenigingen voortaan ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen
binnen de vereniging, is het nodig geworden om het begrip ‘huurwoning’ op te nemen
in de regeling.
Onderdeel B
Hier was sprake van een kennelijke misslag. Abusievelijk was twee keer ‘het aantal’
achter elkaar opgenomen. Dat is met deze wijziging hersteld.
Onderdeel C
Voorheen was geregeld dat men slechts eenmaal subsidie op grond van dit artikel kon
aanvragen per woning. Door deze wijziging is dat niet langer het geval. Een eigenaar-bewoner
kan voor een woning meerdere keren subsidie aanvragen op grond van de SEEH, maar uiteraard
niet voor dezelfde maatregel. Zie ook paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel D
Het betreft hier een kennelijke misslag die is gecorrigeerd.
Onderdeel E
In de aanhef van het eerste lid van artikel 11 is ingevoegd dat het een subsidie aan
verenigingen ten behoeve van een gebouw betreft waarin zich ten minste één koopwoning
bevindt. Voorheen werd enkel subsidie berekend voor het aandeel koopwoningen in het
gebouw. Logischerwijs maakte een vereniging ten behoeve van een gebouw zonder koopwoningen
daarom voorheen geen aanspraak op subsidie. Voortaan is het ook mogelijk om subsidie
te ontvangen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. De SEEH is primair bedoeld
voor koopwoningen. Om te zorgen dat de doelgroep van de SEEH niet verschuift van koopwoningen
naar alleen huurwoningen, is als vereiste opgenomen dat zich ten minste één koopwoning
in het gebouw dient te bevinden.
Aan onderdeel a van het eerste lid is een zinsnede ingevoegd waarmee is geregeld dat
verenigingen ook een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel dan de energiebesparende
maatregelen genoemd in artikel 4, zesde lid, vergoed kunnen krijgen in combinatie
met een maatregel genoemd in artikel 4, zesde lid. Deze optie is opgenomen naar aanleiding
van een consultatiereactie en met oog op de volgende omstandigheid. Voor verenigingen
geldt dat de maatregelen vaak op grotere schaal getroffen worden, namelijk wanneer
de aanvrager een vereniging ten behoeve van een groot gebouw is. Ook komt het voor
dat er in dergelijke gevallen andere, voor de grote schaal typerende, gelijkwaardige
energiebesparende maatregelen mogelijk zijn. Een voorbeeld daarvan is het afdichten
van balkons. Dergelijke gelijkwaardige maatregelen kunnen in specifieke gevallen potentieel
minstens zoveel energiebesparing opleveren als de in artikel 4, zesde lid, geregelde
maatregelen. Om die reden is besloten dat een dergelijke gelijkwaardige energiebesparende
maatregel ook in aanmerking komt voor vergoeding. Echter dan dient minimaal sprake
te zijn van een overtuigende gelijkwaardigheid.
Bij de aanvraag dient een verklaring te worden meegeleverd waar de gelijkwaardigheidsberekening
en een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid van de certificaathouder deel van
uitmaken, dat is geregeld in het nieuwe achtste lid. De gelijkwaardigheid van een
alternatieve energiebesparende maatregel aan een in artikel 4, zesde lid, genoemde
energiebesparende maatregel dient aangetoond te worden met een gelijkwaardigheidsberekening
door een BRL 9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij. De gelijkwaardigheidsberekening
moet gebeuren door een bij de indiening van de aanvraag aangegeven methode. Het verdient
aanbeveling om voorafgaand aan het indienen van de aanvraag met de RVO te overleggen
over deze methode. De tools die hiervoor in aanmerking komen zijn o.a. EP-software
(gebaseerd op de NTA8800), berekeningen met een energetisch dynamisch model of handmatige
berekeningen op basis van aangewezen normen.
Het derde lid is gewijzigd om ervoor te zorgen dat een vereniging voortaan meerdere
keren voor een gebouw subsidie kan aanvragen op grond van de SEEH, maar uiteraard
niet voor dezelfde maatregel. Zie ook paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Het nieuw ingevoegde vijfde lid houdt verband met de nieuwe mogelijkheid voor gemengde
verenigingen om ook subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen in
het gebouw. Indien een gemengde vereniging dat wenst, dan dient de vereniging bij
de aanvraag gebruik te maken van één van de twee routes zoals omschreven in paragrafen
5.1 en 5.2 van het algemeen deel van de toelichting. Afhankelijk van de gekozen route
zijn de regels uit de de-minimisverordening of de regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
van toepassing. In beide gevallen is er sprake van een maximumbedrag aan staatssteun
dat de begunstigde in totaal mag ontvangen. Bij de de-minimisverordening geldt een
maximumbedrag van € 200.000 over een periode van 3 opeenvolgende belastingjaren. Alle
de-minimissteun wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de maatregelen
waarvoor de steun is verleend. Indien dus uit een bij de aanvraag meegeleverde verklaring
van een verhuurder blijkt dat in het geval van toekenning, de door de verhuurder ontvangen
steun boven het maximum zou uitkomen, dan wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve
van deze verhuurder. Deze verklaring wordt daarom niet meegenomen in de berekening
die is opgenomen in artikel 14, derde lid.
Bij de algemene groepsvrijstellingsverordening geldt een maximumpercentage van 30%
van de in aanmerking komende kosten. Op grond van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
wordt bepaald welke kosten dat zijn. Bovendien wordt in deze regeling op grond daarvan
bepaald, dat de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale
investeringskosten als een afzonderlijke investering moeten kunnen worden vastgesteld.
Om zeker te stellen dat de subsidie het maximumpercentage niet overschrijdt, stelt
de RVO dat vast en keert op grond van het nieuwe artikel 17, vierde lid, ten hoogste
30% van de kosten van de treffen maatregelen uit.
Het nieuwe zesde lid is een uitzondering op het bestaande vierde lid van artikel 11
waarin is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit andere
hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. In het zesde lid is
een anticumulatiebepaling opgenomen waarmee is geregeld dat er geen subsidie wordt
toegekend voor activiteiten waarvoor reeds subsidie is ontvangen op grond van de Regeling
vermindering verhuurderheffing 2014 of de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector,
zoals bijvoorbeeld isolerend glas of dakisolatie.
Het nieuwe zevende lid is ingevoegd voor de situatie dat een gemengde vereniging een
aanvraag doet met gebruikmaking van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
zodat er ook subsidie kan worden toegekend voor het aandeel huurwoningen in het gebouw.
Zie voor een toelichting op die procedure paragraaf 5.2 van het algemeen deel van
de toelichting.
In het zevende lid is bepaald dat kosten voor maatregelen alleen voor subsidie in
aanmerking komen als het energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn. Hiermee wordt aangesloten
bij het staatssteunkader opgenomen in het deel ‘Steun voor milieubescherming’ uit
de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 38 uit dat deel van de algemene
groepsvrijstellingsverordening geeft regels over investeringssteun die wordt verleend
om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen.
De op grond van artikel 11, eerste lid, gesubsidieerde maatregelen houden rechtstreeks
verband met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie en daarmee zal
in de regel aan deze voorwaarde uit het Europese staatssteunkader worden voldaan.
Onderdeel F
Artikel 12 regelt de aanvraag voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende
maatregelen en voor een zeer energiezuinig pakket voor verenigingen. Het artikel is
aangepast om vorm te geven aan de twee nieuwe mogelijke aanvraagroutes van gemengde
verenigingen, zoals omschreven in paragrafen 5.1 en 5.2 van het algemeen deel van
de toelichting. Om redactionele redenen is het artikel opnieuw vastgesteld.
Een vereniging kan, net als voorheen, een aanvraag doen voor een subsidie waarvoor
enkel subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging.
In dat geval bevat de aanvraag de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid.
De subsidie wordt berekend op grond van artikel 14, tweede lid, waarbij enkel subsidie
wordt berekend voor het aandeel koopwoningen binnen de woningen.
Een vereniging kan er voortaan ook voor kiezen om bovenop de subsidie voor het aandeel
koopwoningen tevens subsidie berekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen, door
gebruik te maken van de de-minimisverordening of artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, dient een vereniging dan
tevens een verklaring per verhuurder bij de aanvraag in te dienen.
Op de website van de RVO9 is een format van beide verklaringen beschikbaar gesteld: één verklaring die wordt
gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening en één verklaring
die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Die kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek om deze in
te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging deze verklaringen vervolgens
bij de aanvraag.
Indien slechts een deel van de verhuurders binnen de vereniging een ingevulde verklaring
aanlevert, kan de vereniging die verklaringen indienen bij de aanvraag, en dan zal
er ook naar rato daarvan subsidie berekend worden op grond van artikel 14, derde lid.
Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening
of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan
de RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen
in de subsidieberekening in artikel 14, derde lid.
Het nieuwe zevende lid regelt een nieuw aanvraagvereiste in het geval er subsidie
wordt aangevraagd voor een andere gelijkwaardige maatregel zoals bedoeld in artikel
11, eerste lid, onderdeel a. Het betreft een verklaring van de aanvrager dat hij beschikt
over een verklaring van een certificaathouder, die een gelijkwaardigheidsberekening
en een oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid bevat. Zie voor
een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel F, de wijziging
van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, en de invoeging van het nieuwe achtste lid
in artikel 11. De gelijkwaardigheidsberekening en het oordeel van de certificaathouder
over de gelijkwaardigheid hoeven dus niet meegeleverd te worden met de aanvraag, maar
ze kunnen wel worden opgevraagd door RVO.
Onderdeel G
Naar aanleiding van een consultatiereactie is besloten tot verhoging van de subsidiebedragen
en het maximum bedrag voor procesbegeleiding en het MJOP voor kleine verenigingen.
Met name de categorie verenigingen met 5 tot en met 8 koopwoningen worden door de
nieuwe cijfers bevoordeeld. Voor deze verenigingen waren de voorheen geldende bedragen
aan de lage kant en een verhoging zorgt ervoor dat de regeling ook aantrekkelijk is
voor kleine verenigingen en er in zulke verenigingen meer maatregelen genomen zullen
worden. Dit is voorgelegd aan de uitvoerder van de regeling, de RVO. De bedragen en
categorieën zijn gewijzigd op een vergelijkbare manier als voorgesteld in de consultatiereactie,
maar het is aangepast in samenspraak met de RVO en in de vorm van het bestaande artikel
herschreven, aangezien dit voor een voorspoedigere uitvoering door de RVO zorgt.
Onderdeel H
Het nieuwe artikel 14, eerste lid, onderdeel o, bevat de subsidieberekening van een
andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel als bedoeld in artikel 11, eerste
lid, onderdeel a. Deze berekening is gelijkgesteld aan de subsidieberekening van de
energiebesparende maatregel die als basis is gebruikt voor de gelijkwaardigheidsberekening
van de certificaathouder.
Ter voorbeeld: als een vereniging een aanvraag doet voor twee maatregelen, HR++ glas
en een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel, namelijk balkonafdichting.
De BRL 9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij maakt in opdracht van de aanvrager
een gelijkwaardigheidsberekening en geeft een oordeel over de gelijkwaardigheid van
de maatregelen. Voor de subsidieberekening van de balkonafdichting wordt dan gekeken
naar de subsidieberekening van HR++ glas, zoals geregeld in artikel 14, eerste lid,
onderdeel g. Stel dat het HR++ glas 50 m2 beslaat en de balkonafdichting 100 m2. De subsidieberekening voor de balkonafdichting is 50 x € 35 = € 1.750. De berekening
van het HR++ glas wordt immers gehanteerd.
De wijze van subsidieberekening voor een vereniging die enkel subsidie aanvraagt voor
het aandeel koopwoningen is geregeld in artikel 14, tweede lid, en is hetzelfde als
voorheen. De subsidie die op grond van het eerste lid per maatregel wordt berekend,
wordt vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het als percentage
uitgedrukte aandeel appartements- of woonrechten is in de vereniging van de leden
die eigenaar-bewoner zijn, en de noemer 100. Op deze wijze wordt er enkel subsidie
berekend voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging.
Indien een vereniging in het aanvraagformulier op de website van de RVO heeft aangegeven
ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw, en de daartoe
benodigde verklaringen van de verhuurders heeft aangeleverd, dan wordt bovenop het
bedrag dat berekend is voor het aandeel koopwoningen nog een subsidiebedrag opgeteld
voor het aandeel verhuurders. Dat bedrag wordt berekend met een breuk waarvan de teller
het aantal huurwoningen is waarvoor een verklaring is aangeleverd, en de noemer 100.
Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening
of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan
RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen
in de subsidieberekening in artikel 14, derde lid.
Een denkbeeldig voorbeeld: een vereniging doet een aanvraag en maakt daarbij gebruik
van de de-minimisverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het
aandeel huurwoningen in het gebouw. De vereniging bestaat uit tien woningen, waarvan
zes koopwoningen en vier huurwoningen. Van de huurwoningen zijn drie huurwoningen
van verhuurder X en één huurwoning is van verhuurder Y.
De vereniging deelt het format van de de-minimisverklaring van de website van de RVO
met de twee verhuurders. Verhuurder X vult de verklaring direct in en retourneert
deze naar de vereniging. Verhuurder Y laat niet van zich horen en is onbereikbaar.
De vereniging besluit om de aanvraag te doen, en levert daarbij één ingevulde verklaring
in, de verklaring van verhuurder X.
De subsidieberekening op grond van artikel 14 is dan als volgt. Op grond van het eerste
lid wordt een subsidiebedrag voor de te treffen maatregelen berekend. Dat bedrag is
€ 6.000. Op grond van het tweede lid wordt dat bedrag vermenigvuldigd met 60/100 =
€ 3.600.
De verklaring van verhuurder X wijst uit dat aan de voorwaarden van de de-minimisverordening
wordt voldaan, dus op grond van het derde lid wordt een aanvullende berekening gemaakt.
De verklaring ziet op de 3 huurwoningen van verhuurder X. Het bedrag dat is berekend
op grond van het eerste lid, € 6.000, wordt dan op grond van het derde lid vermenigvuldigd
met 30/100 = € 1.800.
Het totale subsidiebedrag is € 3.600 + € 1.800 = € 5.400.
Onderdeel I
Het nieuw ingevoegde artikel 14a betreft een tijdelijke verhoging van de subsidiepercentages.
Zie ook paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting. Dit onderdeel werkt
terug tot en met 1 juni 2020. Het verhoogde subsidiebedrag geldt zowel voor eigenaar-bewoners
als voor verenigingen.
Onderdeel J
De wijzigingen in deze regeling op grond waarvan verenigingen ook subsidie toegekend
kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw treden pas op 1 september
2020 in werking. In onderdeel J wordt artikel 14a daarom gewijzigd door ook de subsidieberekening
van artikel 14, derde lid, op te nemen. Die subsidieberekening ziet op gemengde verenigingen
die met deze berekening ook subsidie berekend krijgen voor het aandeel huurwoningen
in het gebouw. Op deze wijze is geregeld dat het tijdelijk verhoogde subsidiepercentage
ook berekend wordt in het geval door een gemengde vereniging gebruik wordt gemaakt
van de mogelijkheid om ook subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen
in het gebouw.
Onderdeel K
Een zeer energiezuinig pakket is een maatregel waarvoor op grond van artikel 11, eerste
lid, onder c, subsidie mogelijk is voor verenigingen. Aangezien een gemengde vereniging
voortaan ook subsidie kan aanvragen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging,
is de in artikel 15 geregelde verhoging van het subsidiebedrag ook van toepassing
op die huurwoningen.
Onderdeel L
In artikel 17 is een nieuw vierde lid toegevoegd voor het geval een aanvraag door
een gemengde vereniging wordt gedaan en daarbij gebruik maakt van artikel 38 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen
voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. Om gebruik te kunnen maken van
dit artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor wat betreft de verhuurder,
mag er ten aanzien van deze begunstigden maximaal 30% van de in aanmerking komende
kosten worden gesubsidieerd. Indien een gemengde vereniging op grond van het nieuw
ingevoegde artikel 14a aanspraak maakt op het hogere percentage van ongeveer 30% en
bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
dan zal RVO de feitelijk te maken kosten bekijken en zeker stellen dat maximaal 30%
van de in aanmerking komende kosten worden vergoed.
Onderdeel M
In artikel 19, tweede lid, was sprake van een kennelijke misslag die is gecorrigeerd.
Onderdeel N
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
moeten lidstaten, binnen zes maanden na verlening, informatie publiceren over steunverleningen
van meer dan € 500.000 euro. De informatie die openbaar wordt gemaakt is opgenomen
in bijlage III van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Het betreft onder meer
de naam van de begunstigde, informatie over het soort onderneming (MKB of niet) en
de hoogte van het steunbedrag. De gegevens worden op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening
bovendien tien jaar bewaard.
Er worden geen steunverleningen aan verhuurders op grond van de SEEH verwacht van
€ 500.000 of meer. In het uitzonderlijke geval dat hiervan wel sprake zou zijn, dan
zal ten behoeve van de vereiste publicatie extra informatie worden opgevraagd over
de verhuurder. Namelijk wordt dan opgevraagd of de verhuurder een MKB-onderneming
dan wel een grote onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening
is.
Daarnaast moet de minister (volgens artikel 19a, tweede lid) op grond van artikel
11 van de AGVV via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie
de beknopte informatie volgens de bijlage II over de krachtens deze verordening vrijgestelde
steunmaatregel binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, aan de Commissie
doen toekomen. Aangezien dit een verplichting van de minister is, waarvoor geen nadere
gegevens van de subsidieaanvragers nodig zijn, is het stellen van nadere regels in
deze subsidieregeling niet nodig.
Artikel II Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2020. De regeling werkt
ten aanzien van artikel I, onderdeel I, waarin het nieuwe artikel 14a wordt ingevoegd
in de SEEH, terug tot en met 1 juni 2020. Dit betreft het tijdelijk verhoogde subsidiepercentage,
waar aanvragen met ingang van 1 juni 2020 voor in aanmerking komen. Zie ook paragraaf
2.2 van het algemeen deel van de toelichting voor een onderbouwing van de noodzaak
van de terugwerkende kracht.
Gemengde verenigingen kunnen pas met ingang van 1 september 2020 aanvragen doen waarbij
ook subsidie wordt aangevraagd ten behoeve van de huurwoningen in het gebouw. Daarnaast
is met het derde lid voorzien in een alternatief moment van inwerkingtreding, voor
het geval de publicatie in de Staatscourant later zou plaatsvinden dan op 31 augustus
2020. In dat geval treedt de regeling in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt artikel I, onderdeel
I, terug tot en met 1 juni 2020 en werken de overige bepalingen terug tot en met 1 september
2020.
Met de inwerkingtreding wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Om de publiekscommunicatie
(bijvoorbeeld de website en de telefonische helpdesk) op het gewenste niveau te krijgen,
is enige tijd benodigd voordat de wijzigingen in werking treden. Tegelijkertijd is
een latere inwerkingtreding dan 1 september 2020 onwenselijk, omdat de situatie van
de terugwerkende kracht zo snel mogelijk hersteld dient te worden. Ook is een latere
inwerkingtreding niet wenselijk, omdat de wijziging met betrekking tot de gemengde
verenigingen bestaande patstellingen binnen verenigingen met betrekking tot het doen
van een aanvraag poogt op te lossen. Veel verenigingen hebben in het najaar hun jaarlijkse
vergadering. Door deze wijzigingsregeling ruim voor die tijd in werking te laten treden
hebben ze zekerheid over de regeling en kunnen zij hun besluit goed voorbereiden.
Verder is de Urgenda-aanpak van het kabinet erbij gebaat dat maatregelen snel worden
uitgevoerd.
Daarom is voor inwerkingtreding op 1 september 2020 gekozen (met uitzondering van
artikel I, onderdeel I). Op deze wijze is er voldoende tijd om de publiekscommunicatie
op orde te krijgen en wordt bovendien aangesloten bij het einde van de bouwvakanties.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren