Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 augustus 2020, nr. 2020-0000057649 tot wijziging van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis tot verhoging van het gesubsidieerde bedrag voor verenigingen van eigenaren ten behoeve van gebouwen waar zowel koop- als huurwoningen deel van uitmaken, tot tijdelijke verhoging van het subsidiepercentage en tot het mogelijk maken een tweede subsidieaanvraag te doen voor andere maatregelen

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 6, zevende lid, 11, eerste lid en 14 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

huurwoning:

gebouwde onroerende zaak die als zelfstandige woonruimte is verhuurd en waarop afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.

B

In artikel 4, zesde lid, onder e, wordt ‘het aantal het aantal’ vervangen door ‘het aantal’.

C

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

3. Per woning wordt per maatregel slechts eenmaal subsidie op grond van dit artikel verstrekt.

D

In artikel 10, tweede lid, onder f, wordt ‘onderdeel f’ vervangen door ‘onderdeel e’.

E

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na ‘waarvoor de vereniging is opgericht of mede is opgericht’ ingevoegd ‘en waarin zich ten minste één koopwoning bevindt’.

b. In onderdeel a wordt na ‘artikel 4, zesde lid’ ingevoegd ‘, of een of meer energiebesparende maatregelen over de gehele daarvoor in aanmerking komende oppervlakten van het gebouw of over ten minste de oppervlakten, bedoeld in artikel 4, zesde lid, in combinatie met een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel die voor wat betreft de mate van energiebesparing overeenkomt met een dergelijke energiebesparende maatregel.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Subsidie op grond van het eerste lid wordt per maatregel slechts eenmaal per gebouw verstrekt.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve van huurwoningen in het gebouw indien de aanvraag is gedaan op grond van artikel 12, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, als blijkt dat een begunstigde van staatssteun meer steun ontvangt dan is toegestaan op basis van de de-minimisverordening.

  • 6. In afwijking van het vierde lid wordt geen subsidie verstrekt indien de begunstigde van de subsidie reeds subsidie heeft ontvangen voor de activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b of c, op grond van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 of de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector.

  • 7. Voor zover de subsidie die verstrekt wordt aan een vereniging toekomt aan eigenaren van huurwoningen en bij de aanvraag gebruik wordt gemaakt van artikel 12, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, dienen de voor subsidie in aanmerking komende kosten voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende maatregelen en zeer energiezuinig pakket rechtstreeks verband te houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie en de kosten dienen voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering te kunnen worden vastgesteld als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 8. De aanvrager toont de gelijkwaardigheid van de andere maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aan door middel van een verklaring van een certificaathouder als bedoeld in BRL 9500, deel 02, of een certificaathouder als bedoeld in BRL 9500 W, die een gelijkwaardigheidsberekening en een oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid bevat.

F

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Aanvraag subsidie voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende maatregelen en zeer energiezuinig pakket

  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 11, eerste lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Een vereniging kan ten behoeve van een gebouw waarvoor de vereniging is opgericht of mede is opgericht een aanvraag op grond van artikel 11, eerste lid, doen voor een subsidie waarvoor:

    • a. op grond van artikel 14, tweede lid, enkel subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging; of

    • b. op grond van artikel 14, derde lid, subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen en het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. De subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van het aandeel huurwoningen binnen de vereniging, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door inachtneming van de voorwaarden van:

      • 1°. de de-minimisverordening; of

      • 2°. artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. In plaats van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit bevat de aanvraag bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. het inschrijfnummer van de vereniging bij de Kamer van Koophandel;

    • b. het adres of de kadastrale aanduiding van het gebouw ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd;

    • c. het aantal appartementen in het gebouw;

    • d. als het een vereniging betreft waarvan niet alle leden eigenaar-bewoner zijn, een opgave van het als percentage uitgedrukte aandeel appartements- of woonrechten in de vereniging van de leden die eigenaar-bewoner zijn, zulks gerelateerd aan het gebouw ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd;

    • e. indien van toepassing, de vermelding dat de aanvraag subsidie voor een zeer energiezuinig pakket betreft;

    • f. als het een vereniging betreft waarvan niet alle leden eigenaar-bewoner zijn, het aantal appartementen in het gebouw dat koopwoning is;

    • g. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden overgemaakt; en

    • h. een verklaring dat de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging besloten heeft tot uitvoering van de energiebesparende en, indien van toepassing, aanvullende energiebesparende maatregelen of het zeer energiezuinige pakket waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat namens de vereniging met betrekking tot de uitvoering van die maatregelen of het zeer energiezuinig pakket overeenkomstig de omschrijving in het formulier, bedoeld in het derde lid, een offerte is geaccepteerd van het bouwbedrijf dat dit formulier heeft ondertekend.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, bevat naast de gegevens en bescheiden bedoeld in het derde lid, tevens een verklaring per eigenaar van een of meerdere huurwoningen, waaruit blijkt dat deze begunstigde van staatssteun niet meer steun ontvangt dan is toegestaan op grond van de de-minimisverordening.

  • 5. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, bevat naast de gegevens en bescheiden bedoeld in het derde lid, tevens:

    • a. een verklaring per eigenaar van een of meerdere huurwoningen dat er geen sprake is van:

      • 1°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

      • 3°. ongeoorloofde cumulatie van steun op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

    • b. de offertes waarin de maatregelen en de kosten daarvan zijn opgenomen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 6. Bij de aanvraag wordt meegezonden een door de minister beschikbaar gesteld formulier dat is ingevuld en ondertekend door het bouwbedrijf dat een of meer in hoofdstuk II bedoelde maatregelen zal uitvoeren. Het formulier betreft een omschrijving van de in het gebouw van de vereniging uit te voeren maatregelen onder vermelding, voor zover van belang voor de subsidieverstrekking, van de aantallen en de oppervlakten waarover de onderscheiden maatregelen worden uitgevoerd alsmede van de energetische kwaliteit van de uit te voeren maatregelen.

  • 7. In geval de aanvraag tevens betrekking heeft op een of meer andere gelijkwaardige energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, dan bevat de aanvraag een verklaring waarin aanvrager aangeeft dat hij beschikt over een verklaring als bedoeld in artikel 11, achtste lid, welke verklaring kan worden opgevraagd door de minister.

G

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Maatwerkadviesrapport, energieadvies of mjop

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, bedraagt € 150.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 75% van de kosten (inclusief btw) van het energieadvies of van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies en de procesbegeleiding, maar voor een gebouw of een groep van gebouwen met een tot vier koopwoningen ten hoogste € 1.000 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht koopwoningen ten hoogste € 1.600; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht koopwoningen bedraagt die subsidie € 1.600 plus € 110 per extra koopwoning tot een maximumbedrag van € 4.020.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 75% van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies en het mjop of van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies, het mjop en de procesbegeleiding, maar voor een gebouw of groep van gebouwen met een tot vier koopwoningen ten hoogste € 1.500 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht koopwoningen ten hoogste € 2.600; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht koopwoningen bedraagt die subsidie € 2.600 plus € 160 per extra koopwoning, tot een maximumbedrag van € 6.120.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 75% van de kosten (inclusief btw) van het energieadvies, maar voor een gebouw of een groep van gebouwen met een tot vier koopwoningen ten hoogste € 400 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht koopwoningen ten hoogste € 800; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht koopwoningen bedraagt die subsidie € 800 plus € 80 per extra koopwoning tot een maximumbedrag van € 2.560.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

o. een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a: het subsidiebedrag is gelijk aan het subsidiebedrag voor de energiebesparende maatregel uit artikel 4, zesde lid, die als basis is gebruikt voor de gelijkwaardigheidsberekening.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a, betreft, wordt het bedrag dat berekend is op grond van het eerste lid vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het percentage, bedoeld in artikel 12, derde lid, onderdeel d, is en de noemer 100.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1° of 2°, betreft, dan wordt in aanvulling op het bedrag dat resulteert uit de berekening uit het tweede lid, daarbij het bedrag opgeteld dat resulteert uit de volgende berekening: het bedrag dat berekend is op grond van het eerste lid wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal huurwoningen waarvoor een verklaring als bedoeld in artikel 12, vierde of vijfde lid, is aangeleverd en die aan de voor die verklaring op grond van de de-minimisverordening of algemene groepsvrijstelling geldende voorwaarden voldoet, uitgedrukt als percentage van het totaal aantal appartementen in het gebouw, is en de noemer 100.

I

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a. Tijdelijk verhoogd subsidiepercentage

  • 1. In afwijking van artikel 14, eerste lid bedraagt de subsidie aan een eigenaar-bewoner bij een aanvraag waarvan ten minste één van de maatregelen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, is uitgevoerd en betaald in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 en de subsidie aan een vereniging, door wie de aanvraag is ingediend in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020:

    • a. spouwmuurisolatie: € 8 per m2;

    • b. gevelisolatie: € 38 per m2;

    • c. isolatie van het dak in de thermische schil: € 30 per m2;

    • d. isolatie van de zolder- of vlieringvloer, indien de zolder of vliering onverwarmd is: € 8 per m2;

    • e. vloerisolatie: € 11 per m2;

    • f. bodemisolatie eventueel in combinatie met vloerisolatie: € 6 per m2;

    • g. HR++ glas: € 53 per m2;

    • h. triple-glas in combinatie met het vervangen van het kozijn door een isolerend kozijn met een maximale U-waarde van 1,5 [W/m2K]: € 150 per m2;

    • i. het vervangen van voor- en achterdeuren in de thermische schil overeenkomstig artikel 5, onderdeel a: € 120 per m2;

    • j. het aanleggen van een ventilatiesysteem overeenkomstig artikel 5, onderdelen c, of d, per woning of als, het een vereniging betreft, per appartement 30% van de kosten van het ventilatiesysteem met een maximum van: € 1.200;

    • k. panelen in combinatie met HR++ glas: € 23 per m2;

    • l. panelen in combinatie met triple-glas: € 115 per m2;

    • m. het waterzijdig inregelen van een verwarmingssysteem overeenkomstig artikel 5, onderdeel d, per woning of als, het een vereniging betreft, per appartement: € 90;

    • n. het plaatsen van een energiedisplay of een thermostaat overeenkomstig artikel 5, onderdeel e: € 120.

  • 2. In afwijking van artikel 14, tweede lid, worden voor de aanvragen waarop het eerste lid van toepassing is de subsidiebedragen genoemd in het eerste lid gebruikt in de berekeningen, bedoeld in artikel 14, tweede lid, in plaats van de in artikel 14, eerste lid genoemde subsidiebedragen.

J

Artikel 14a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In afwijking van artikel 14, tweede en derde lid, worden voor de aanvragen waarop het eerste lid van toepassing is de subsidiebedragen genoemd in het eerste lid gebruikt in de berekeningen, bedoeld in artikel 14, tweede en derde lid, in plaats van de in artikel 14, eerste lid genoemde subsidiebedragen.

K

In artikel 15 wordt ‘koopwoning’ vervangen door ‘woning’.

L

Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° betreft, dan bedraagt de totale subsidie voor een vereniging op grond van artikel 11, eerste lid, ten hoogste 30% van de voor staatssteun in aanmerking komende kosten van de te treffen energiebesparende en aanvullende energiebesparende maatregelen of het zeer energiezuinige pakket.

M

In artikel 19, tweede lid, wordt ‘tweede’ vervangen door ‘eerste’.

N

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a. Bekendmaking van gegevens over steunverlening

  • 1. De minister maakt binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening overeenkomstig artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, de gegevens openbaar, als de subsidie aan een aanvrager voor het aandeel huurwoningen binnen een of meerdere verenigingen meer bedraagt dan € 500.000,-.

  • 2. De gegevens, bedoeld in dit artikel, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel I, in werking met ingang van 1 september 2020.

  • 2. Artikel I, onderdeel I, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2020.

  • 3. Indien deze regeling later dan 31 augustus 2020 in de Staatscourant wordt geplaatst, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt artikel I, onderdeel I, terug tot en met 1 juni 2020 en werken de overige bepalingen terug tot en met 1 september 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: SEEH) stelt subsidie beschikbaar voor mensen met een bestaande koopwoning (eigenaar-bewoners) en verenigingen van eigenaars (hierna: VvE’s), wooncoöperaties en woonverenigingen (gezamenlijk worden deze drie types verenigingen in de SEEH gedefinieerd als: verenigingen) die minimaal twee grote isolerende maatregelen laten uitvoeren aan hun woning. De SEEH is ingevoerd in september 2016. Uit de evaluatie van de eerdere versie van de regeling en uit ander onderzoek blijkt dat deze regeling mensen aanzet tot het nemen van meer energiebesparende maatregelen.1

Om variërende redenen die hieronder zullen worden toegelicht, is er aanleiding om de SEEH in deze wijzigingsregeling op een aantal punten te wijzigen.

2. Inhoud

In deze wijzigingsregeling zijn in de SEEH drie categorieën wijzigingen doorgevoerd:

  • 1) De SEEH is toegankelijker gemaakt voor gemengde verenigingen, waarin zowel koop- als huurwoningen zitten, doordat de mogelijkheid is gecreëerd om ook subsidie te ontvangen voor het aandeel huurwoningen in de vereniging;

  • 2) Het subsidiepercentage voor zowel eigenaar-bewoners als verenigingen is tijdelijk verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30%; en

  • 3) De mogelijkheid is gecreëerd om vaker per gebouw of woning subsidie op grond van de SEEH aan te vragen, maar niet voor dezelfde maatregel.

Daarnaast zijn naar aanleiding van consultatiereacties nog twee inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd ten behoeve van verenigingen. Dit betreft het voortaan subsidiëren van andere dan in de regeling opgenomen maatregelen van verenigingen die een met een van de in artikel 4, zesde lid, geregelde energiebesparende maatregelen vergelijkbare energiebesparing opleveren, en een verhoging van het subsidiebedrag voor energieadviezen, mjop’s en procesbegeleiding voor kleinere verenigingen. Deze wijzigingen worden in de consultatieparagraaf 7.1 en in de artikelsgewijze toelichting bij onderdelen F en H toegelicht.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kennelijke misslagen te corrigeren. De wijzigingen worden in de hoofdstukken hieronder toegelicht.

2.1 Subsidie voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging

Met deze wijziging wordt de SEEH toegankelijker gemaakt voor gemengde verenigingen, waarin zowel koop- als huurwoningen zitten.

De kern van de SEEH is dat eigenaar-bewoners en verenigingen, zoals VvE’s, die hun woning met minimaal twee grote maatregelen isoleren, daarvoor ongeveer 20% van de kosten vergoed krijgen. Zij kunnen daarbij twee of meer maatregelen kiezen uit de volgende vijf opties: isolatie van dak, gevel, spouwmuur, ramen of vloer/bodem. Aanvullend kunnen zij daarbij subsidie aanvragen voor kleinere maatregelen zoals waterzijdig inregelen, een energiedisplay of een maatwerkadvies voor energiebesparing. De subsidiegelden worden uitgegeven op basis van het aantal getroffen maatregelen en de vierkante meters isolatie. Per maatregel krijgen subsidieontvangers ongeveer 20% van de kosten gesubsidieerd. De rest dienen zij anderszins te financieren (bijvoorbeeld met spaargeld, een hypothecaire lening of het Nationaal Energiebespaarfonds).

Er zijn bij verenigingen veel gemengde complexen, waarin zowel woningen zijn die worden verhuurd als woningen die worden bewoond door de eigenaar (hierna: koopwoningen). Omdat in gemengde complexen tot nu toe alleen subsidie werd toegekend voor de koopwoningen, ontstond vaak een patstelling binnen de vereniging. De patstelling ontstond omdat mensen met een koopwoning wel bepaalde maatregelen wilden treffen omdat zij subsidie zouden krijgen, terwijl de eigenaren van de huurwoningen er geen subsidie voor zouden krijgen en niet gestimuleerd werden om mee te doen. Doordat voorheen alleen de koopwoningen in de vereniging SEEH-subsidie konden krijgen kon de vereniging minder snel verduurzamen als verhuurders niet mee wilden investeren. Besluiten over onderhoud en verduurzaming moeten binnen de vereniging met meerderheid worden genomen. Het besluitvormingsproces kan daarom lang duren. De bestaande ongelijkheid in subsidie tussen koop- en huurwoningen frustreert het besluitvormingsproces nog meer. Daarom wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt dat ook gemengde verenigingen (met ten minste één koopwoning) in aanmerking komen voor subsidie op grond van de SEEH, dus ook voor het aandeel huurwoningen dat in de vereniging aanwezig is. De SEEH is primair bedoeld voor koopwoningen. Om te zorgen dat de doelgroep van de SEEH niet verschuift van koopwoningen naar alleen huurwoningen, is als vereiste opgenomen dat zich ten minste één koopwoning in het gebouw dient te bevinden. Er zijn aparte regelingen voor huurcomplexen, zoals de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV) en de Subsidie Aardgasvrije Huurwoningen (SAH).

De aangepaste regeling lost voor gemengde VvE’s een aantal gesignaleerde knelpunten op. Ongeveer de helft van de VvE’s betreft een gemengde VvE, dit zijn ongeveer 60.000 gemengde VvE’s. Met deze wijziging kan voor alle woningen (koop en huur) subsidie worden verkregen en dit zal het besluitvormingsproces naar verwachting aanzienlijk versnellen.

Bij het toekennen van subsidie die ten goede komt aan verhuurders zijn de Europese staatssteunregels van toepassing. Om die reden zijn er aanvullende aanvraaggegevens nodig van een vereniging die ook subsidie wenst te ontvangen voor het aandeel huurwoningen in de VvE. Zie hierover hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting met betrekking tot staatssteun. Ook wordt op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) bij het aanvraagformulier informatie verstrekt.

De wijziging grijpt niet in de verhouding tussen huurders en verhuurders in. Die verhoudingen (positie en bescherming van huurders) zijn elders geregeld (met name Boek 7 Burgerlijk Wetboek).

2.2 Tijdelijke verhoging subsidiepercentages

De vraag loopt in de isolatiesector sterk terug als gevolg van de coronacrisis, met minder opdrachten en omzetdaling als gevolg waardoor de voortgang van de energietransitie in gevaar komt. Voor het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de energietransitie is het belangrijk dat woningeigenaren isolatiemaatregelen blijven nemen. Om het nemen van deze maatregelen te blijven stimuleren zijn de subsidiepercentages van de SEEH tijdelijk verhoogd tot ongeveer 30% van de kosten.

Het verhoogde subsidiepercentage geldt met ingang van 1 juni 2020 en loopt tot en met 31 december 2020. Om in aanmerking te komen voor dit verhoogde percentage dient één van de energiebesparende maatregelen uit een aanvraag van een eigenaar-bewoner te zijn verricht en betaald in de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020. Het moet daarbij gaan om een van de maatregelen, genoemd in artikel 4, tweede, derde, vierde of vijfde lid. Daarbij geldt dat een aanvraag van een eigenaar-bewoner uiterlijk op 31 december 2020 moet worden ingediend. Die uiterlijke aanvraagdatum geldt overigens voor alle aanvragen van eigenaar-bewoners op grond van de openstellingsperiode van deze regeling.

Om in aanmerking te komen voor het verhoogde percentage geldt voor een vereniging dat de aanvraag moet zijn ingediend in de periode met ingang van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020.

2.3 Vaker subsidie aanvragen op grond van de SEEH

Voorheen was in de SEEH geregeld dat er slechts eenmaal subsidie kon worden aangevraagd op grond van de SEEH. Met de onderhavige wijziging is hiervan niet langer sprake. Als men reeds subsidie heeft ontvangen voor een aantal maatregelen in een eerdere aanvraag, is het voortaan mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen voor andere maatregelen waarvoor subsidie op grond van de SEEH beschikbaar is voor hetzelfde gebouw of dezelfde woning. Hiermee is het dus mogelijk om weer subsidie te ontvangen en dat kan de keuze stimuleren om nog meer energiebesparende maatregelen te treffen aan dezelfde woning of aan hetzelfde gebouw.

Uiteraard is het niet mogelijk om meerdere keren subsidie te ontvangen voor dezelfde maatregel. Zo kan er voor een woning bijvoorbeeld slechts één keer subsidie worden aangevraagd voor de spouwmuurisolatie. De RVO die de SEEH uitvoert, ziet daarop toe. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoering van een maatregel niet in verschillende onderdelen te verdelen die wel voldoen aan de vereiste minimumoppervlakte, om meerdere aanvragen te kunnen doen. Bij de tweede aanvraag wordt deze maatregel namelijk afgewezen.

3. Verhouding met andere regelingen

Hoewel deze wijzigingsregeling specifieke onderdelen van de SEEH wijzigt, zal in deze paragraaf ook in worden gegaan op de verhouding van de SEEH met andere regelingen in zijn algemeenheid.

De SEEH heeft haar eigen plaats binnen de overige (subsidie)regelingen gericht op verduurzaming van woningen door eigenaar-bewoners. Regelingen van de Rijksoverheid voor de verduurzaming van de woning van een eigenaar-bewoner richten zich op drie soorten maatregelen. Zo zijn er (fiscale) regelingen voor zonnepanelen (btw-teruggave en -saldering), een regeling voor warmte-opties (ISDE) en een regeling voor isolatie (SEEH). De regelingen vullen elkaar aan; eigenaar-bewoners die meerdere type maatregelen nemen kunnen van de verschillende regelingen gebruik maken. De regelingen dubbelen niet; ze hebben betrekking op verschillende maatregelen.

De ISDE is een subsidie bij de aankoop van zonneboilers en warmtepompen voor bestaande woningen. De regeling is bestemd voor zowel particulieren als zakelijke gebruikers. Uitbreiding van de ISDE met isolatiemaatregelen is per 1 januari 2021 beoogd, door de SEEH en de ISDE samen te voegen. Omdat het integreren van de SEEH en de ISDE zowel juridisch, begrotingstechnisch als uitvoeringstechnisch bewerkelijk is, is enige tijd hiervoor vereist. De regelingen bevatten in deze opzichten namelijk belangrijke verschillen. Zo is de ISDE een regeling voor installaties (subsidie per stuk) binnen de EZK-subsidiewetgeving en de SEEH een regeling voor isolatie (subsidie per m2) binnen de BZK-subsidiewetgeving. Daarnaast is de ISDE een regeling voor alle aanvragers (bedrijven, stichtingen, verhuurders en burgers) en de SEEH alleen eigenaar-bewoners en verenigingen zoals VvE’s. De middelen voor de ISDE komen uit de ‘Opslag duurzame energie’ die door burgers en bedrijven wordt betaald. De middelen voor de SEEH staan op de BZK-begroting en komen uit het Urgenda-budget. Verder vergt het integreren tot één aanvraagproces de nodige wijzigingen voor de RVO in de uitvoering van de regeling.

Er is regelmatig overleg met provincies en gemeenten over de verschillende overheidsregelingen. Deze gesprekken zullen ook in de toekomst worden voortgezet zodat helder is welke regelingen er op Rijksniveau worden aangeboden en medeoverheden op basis daarvan goed kunnen bepalen of zij een aanvullende regeling in hun provincie/gemeente nodig achten. Er bestaat daarnaast een website waarop een overzicht wordt gegeven van de verschillende financieringsmogelijkheden voor de verduurzaming van woningen voor eigenaar-bewoners: www.energiesubsidiewijzer.nl. Op deze website zijn ook alle aanvraagmogelijkheden gebundeld. Daarnaast werkt de Rijksoverheid op dit moment aan een digitaal platform om bewoners te ontzorgen bij advies, uitvoering en financiering van de verduurzaming van hun woning.

4. Uitvoering

De SEEH wordt uitgevoerd door de RVO. Indien een gemengde vereniging gebruik maakt van de nieuwe mogelijkheid om ook subsidie te ontvangen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw, dan controleert de RVO de daartoe meegeleverde verklaringen. In hoofdstuk 5 is toegelicht welke verklaring hier worden bedoeld.

5. Staatssteun

Net zoals voorheen het geval was, is het nog steeds mogelijk voor gemengde verenigingen om een aanvraag te doen waarbij enkel subsidie wordt berekend voor het aandeel koopwoningen in het gebouw. In dat geval zijn de staatssteunregels niet van toepassing, omdat er in dat geval geen subsidie toekomt aan verhuurders.

Als een gemengde vereniging, zoals een gemengde VvE, bovenop de subsidie voor het aandeel koopwoningen tevens subsidie wenst te ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging, dan kunnen de Europese staatssteunregels van toepassing zijn. Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er op zichzelf al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die de eigenaren van deze woningen onder deze subsidieregeling verrichten, te weten het verhuren van woningen, kan doorgaans gezien worden als economische activiteit. Er kan een relatief voordeel ontstaan voor deze verhuurders ten opzichte van andere verhuurders op de Europese verhuurmarkt. Hierdoor is er sprake van staatssteun.

Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van twee Europese verordeningen ter rechtvaardiging van de gegeven steun: de de-minimisverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit onderscheid is gemaakt om aan te sluiten bij de gebruikelijke kaders uit het Kaderbesluit BZK-subsidies en om een keuzemogelijkheid te bieden aan gemengde verenigingen die een aanvraag doen. Er zijn tussen de twee Europese verordeningen namelijk verschillen in administratieve verplichtingen, de maximale steunhoogte en de mogelijkheid tot cumulatie met andere soorten staatssteun.

Op grond van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zal de Minister van BZK via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte informatie over de SEEH doen toekomen. Het gaat dan om de informatie als bedoeld in bijlage II van de algemene groepsvrijstellingsverordening die binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de SEEH moet zijn verstuurd. Aangezien dit een verplichting van de minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers nodig zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig. Voor zeer grote subsidies van meer dan € 500.000 zal de minister bovendien de gegevens van de steunontvanger openbaar moeten maken. Dit is opgenomen in 19a, eerste lid.

Vanwege de twee verschillende verordeningen met verschillende voorwaarden zijn er twee mogelijke routes voor de vereniging, die in de volgende paragrafen worden toegelicht. Men dient daarbij één van beide mogelijkheden te kiezen, er kan niet een combinatie van beide worden gebruikt. Op de website van de RVO wordt bij het aanvraagformulier informatie verstrekt over deze mogelijkheden.

5.1 Aanvraag met gebruik van de de-minimisverordening2

Een vereniging die een aanvraag doet en er daarbij voor kiest om gebruik te maken van de de-minimisverordening, dient een ingevulde de-minimisverklaring per verhuurder bij de aanvraag in te dienen. Een format voor deze verklaring is op de website van de RVO3 beschikbaar gesteld.

In de verklaring geeft de verhuurder aan of hij in het lopende belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft ontvangen. In een periode van drie opeenvolgende belastingjaren mag de verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van € 200.000 aan de-minimissteun ontvangen. Alle de-minimissteun die de betreffende verhuurder heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de maatregelen waarvoor de steun is verleend. Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidies van het Rijk of de decentrale overheid.

Deze verklaring kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging de ingevulde verklaringen vervolgens bij de aanvraag.

5.2 Aanvraag met gebruik van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening4

Een vereniging kan ook kiezen om gebruik te maken van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ook voor deze optie dient een verklaring, waarvan een format beschikbaar is gesteld op de website van de RVO5, per verhuurder te worden aangeleverd. Deze optie vergt meer informatie van de verhuurders die wordt gevraagd in de verklaring, maar het maximumbedrag aan toegestane steun ligt hoger.

In de verklaring geeft de verhuurder aan:

  • Er is geen sprake van een onderneming in moeilijkheden: de verhuurder is geen onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • Er is geen sprake van een uitstaande terugvordering: de verhuurder is geen onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • De totaal te ontvangen steun blijft onder het toegestane maximum: de verhuurder ontvangt met zijn aandeel van de subsidie geen voordeel dat in combinatie met andere staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten dat uitgaat boven het onder artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening toegestane maximumpercentage van 30%;

  • Er is sprake van een stimulerend effect conform artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit wordt hieronder verder toegelicht.

Deze verklaring kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging de ingevulde verklaringen vervolgens bij de aanvraag.

Om gebruik te kunnen maken van deze uitzondering in de algemene groepsvrijstellingsverordening, mag er maximaal 30% van de kosten van een verhuurder worden gesubsidieerd. Indien een gemengde vereniging op grond van het nieuw ingevoegde artikel 14a aanspraak maakt op het hogere percentage van ongeveer 30% en bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dan zal de RVO de feitelijk te maken kosten bekijken en zeker stellen dat aan de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan. Daarnaast geldt op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening het maximum van 10 miljoen per onderneming per project. Daarvoor telt alle steun mee voor dezelfde in aanmerking komende kosten. Zo telt bijvoorbeeld de steun mee die in de vorm van een lening bij het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) door gemengde VVE’s mogelijk kan worden verkregen.

Voor een subsidieaanvraag voor een VvE waarvan een deel kan worden toegeschreven aan verhuurders waarbij gebruik gemaakt wordt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening heeft dat onder meer tot gevolg dat er moet worden voldaan aan het vereiste van stimulerend effect van de subsidie conform artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De subsidieaanvraag voor een vereniging moet op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef van deze regeling worden ingediend voorafgaand aan het uitvoeren van de maatregelen. Op grond daarvan wordt het stimulerend effect voor eigenaren van een MKB-bedrijf aangenomen, waarmee dus aan dat vereiste is voldaan. Voor grote ondernemingen geldt als aanvullende eis dat er sprake moet zijn van:

  • een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun, of

  • een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de steun, of

  • een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid.

Daarom wordt ook verzocht daarover te verklaren.

Voor zowel de ingevulde de-minimisverklaringen als de ingevulde verklaringen in het kader van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening geldt dat deze naar waarheid dienen te worden ingevuld door de betrokken ondernemingen / verhuurders. De RVO controleert daarop. De woningen waarvoor de ingevulde verklaringen in strijd worden geacht met de de-minimisverordening of artikel 38 van de algemene vrijstellingsverordening worden buiten beschouwing gelaten in de berekening van de subsidie.

In het artikelsgewijze deel van de toelichting is (waar relevant) aandacht voor de specifieke regels uit de twee Europese verordeningen.

6. Administratieve lasten

De administratieve lasten bij de SEEH bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als iemand zelf besluit subsidie op basis van de SEEH aan te willen vragen. Er is dus geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten beperkt te houden.

Deze wijzigingsregeling verandert niets aan de lastendruk voor eigenaar-bewoners. De gevraagde aanvraaggegevens wijzigen namelijk niet voor eigenaar-bewoners. Voor verenigingen wijzigt het aanvraagproces wel, maar alleen in het geval zij besluiten om ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Van de verhoging van de administratieve lasten in een dergelijk geval kan een inschatting worden gemaakt.

Een aanvragende vereniging zal de informatie op de website van de RVO tot zich nemen en de keuze maken of zij gebruik maken van de de-minimisverordening of van artikel 38 van de algemene groepsvrijstelling. Vervolgens verspreiden zij de de-minimisverklaring of de verklaring met betrekking tot artikel 38 van de algemene groepsvrijstelling onder hun leden. De formats van de verklaringen zijn beschikbaar gesteld op de website van de RVO6. De ingevulde verklaringen worden weer verzameld door de aanvrager en deze voegt de verklaringen bij de uiteindelijke aanvraag.

Afhankelijk van de grootte van de vereniging zal dit naar schatting 30 tot 120 minuten extra administratief werk kosten. Op dit moment is ongeveer de helft van het beschikbare budget voor verenigingen uitgeput. De verwachting is dat er nog ongeveer 350 aanvragen van verenigingen kunnen worden toegekend voordat het budget uitgeput is. Naar schatting kost het verzamelen van aanvraaggegevens en het aanvragen voor een vereniging 90 tot 120 minuten werk. Uitgaande van een grote vereniging zal door de toevoeging van de verklaring een aanvraag maximaal 240 minuten werk kosten. Dat betekent maximaal 1.400 uur, uitgaande van de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal op maximaal € 21.000.

Zoals aangegeven gelden deze regeldruklasten echter alleen voor verenigingen die zelf besluiten subsidie aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting hiertoe.

7. Inbreng externe partijen

Deze wijzigingen van de SEEH zijn erop gericht de reeds beschikbare subsidiegelden toegankelijker te maken. Er wordt daarom weinig weerstand op deze wijzingen verwacht. Bovendien zijn er de afgelopen jaren veel vragen geweest vanuit VvE’s om ook gemengde VvE’s toe te laten in de SEEH. Ook in een eerdere stakeholderbijeenkomst over de subsidieregelingen van EZK en BZK is gevraagd om deze wijziging. De verhoging van het subsidiepercentage is onderdeel van het doorbouwplan voor de bouw, waarin verschillende maatregelen staan aangekondigd die een stimulerend effect hebben op de bouwsector. In algemene zin is verhoging van het subsidiepercentage met een aantal vertegenwoordigers van de bouwsector besproken. Verder zullen alle wijzigingen nog aan externe partijen worden voorgelegd in een internetconsultatie.

7.1 Internetconsultatie

De conceptregeling en toelichting stonden van 9 juni 2020 tot en met 7 juli 2020 open voor consultatie. Er zijn 24 reacties (waarvan 18 openbaar) binnengekomen van brancheorganisaties, isolatiebedrijven, particulieren en adviesbureaus. Uit de reacties bleek tevredenheid over de voorgenomen wijzigingen van de regeling.

In het merendeel van de inbreng werd aanvullend echter ook gepleit voor het loslaten van de voorwaarde in de regeling dat er minimaal 2 maatregelen moeten worden genomen. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van de regeling.

Het is heel belangrijk dat woningeigenaren hun woningen met energiebesparende maatregelen verduurzamen. Dit gebeurt gelukkig ook heel erg veel. Volgens de enquêtes bij de Energiemodule van het WOON-onderzoek 20187 heeft 63% van de woningeigenaren in de vijf jaar voorafgaand aan de enquête geïnvesteerd in minimaal één vorm van energiebesparing, klein of groot. De meesten van hen deden dit zonder subsidie. Van de isolatiemaatregelen waren dubbel glas (23%) en spouwmuur- en gevelisolatie (10%) volgens datzelfde onderzoek de populairste maatregelen. Het kabinet stimuleert deze maatregelen met fiscale voordelen, ook als iemand 1 maatregel uitvoert: de BTW op arbeidskosten voor isolatiewerkzaamheden is 9% in plaats van 21%. En het lagere gasverbruik na isolatie zorgt dat de investering door de jaren kan worden terugverdiend via een lagere energierekening. De schuif in de energiebelasting naar relatief meer belasting op gasverbruik en minder op elektriciteit versterkt dit effect.

De SEEH is in 2016 vormgegeven om een extra stimulans te geven aan woningeigenaren die pakketten en combinaties van maatregelen in hun bestaande woning laten uitvoeren. De eis van minimaal twee maatregelen werd geadviseerd door het toenmalige Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) (inmiddels Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)) om te zorgen dat de subsidie zorgt voor additionele energiebesparing8. De herinvoering van de SEEH in 2019 en 2020 is onderdeel van het Urgenda-pakket dat bedoeld is om de CO2-reductie te versnellen. Additionele besparing via de twee maatregelen-eis blijft daarom het uitgangspunt. Woningeigenaren kunnen de twee maatregelen wel stap voor stap nemen, zoals enkele partijen in de internetconsultatie vragen: SEEH kan worden gevraagd voor maatregelen die tussen 14 augustus 2019 en 31 december 2020 zijn genomen.

Vanaf 2021 maakt de isolatiesubsidie onderdeel uit van de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook in die regeling is het de bedoeling subsidie te geven voor minimaal twee maatregelen. Het samengaan met de ISDE maakt de set maatregelen waaruit gekozen kan worden breder: een isolatiemaatregel kan dan ook gecombineerd worden met een warmte-optie. Het wordt bijvoorbeeld mogelijk om subsidie te krijgen voor een hybride warmtepomp en vloerisolatie. Op deze manier kunnen nog meer woningeigenaren gebruik maken van de regeling, ook wanneer zij bijvoorbeeld nog maar één isolatiemaatregel kunnen uitvoeren, maar wel een hybride warmtepomp wordt geplaatst. Het stap voor stap binnen een bepaalde termijn maatregelen nemen en dan de subsidie aanvragen wordt ook in de ISDE als mogelijkheid opgenomen.

In een aantal reacties op de internetconsultatie wordt potentiële onderuitputting in het SEEH-budget genoemd als reden om tijdelijk 1 maatregel te subsidiëren. In reactie op dit punt: het belangrijkste is dat er voldoende budget wordt gereserveerd om de woningeigenaren die in 2020 voldoen aan de huidige regeling en een aanvraag indienen de subsidie te geven. Op basis van het huidige peil van de aanvragen lijkt dit te lukken, maar zekerheid hierover is er nog niet. Het aantal aanvragen in de SEEH begon in september 2019 met 100 per week en klom tot 500 per week in maart 2020. Van maart tot juni bleven de aantallen ongeveer gelijk, maar in de eerste drie weken van juli 2020 waren het 600 aanvragen per week. Afhankelijk van hoe stimulerend de regeling in de rest van 2020 werkt, kan het budget op gaan of kan een deel van het budget resteren. Dit zal de komende maanden goed worden gemonitord. Besluitvorming naar aanleiding van eventuele onderuitputting van een regeling vindt plaats op vaste besluitvormingsmomenten. Dit zal voor het eerst in het najaar van 2020 kunnen worden bezien. Overigens zou het moeilijk werkbaar zijn om een subsidieregeling steeds aan te passen afhankelijk van de verwachte over- of onderuitputting, omdat dit voor de gebruikers een onzekere, sterk wisselende situatie zou opleveren.

In een aantal reacties is gepleit voor het loslaten van de 2-maatregeleneis bij een tweede aanvraag. Hierdoor wordt het makkelijker om van de regeling gebruik te maken voor mensen die eerder al maatregelen hebben genomen en subsidie hebben ontvangen. Deze reacties hebben echter niet geleid tot aanpassing van de regeling. Dit is een voor de uitvoering door RVO ingrijpende wijziging, die naar verwachting maar een beperkt effect zal hebben in de maanden dat de regeling nog openstaat voor eigenaar-bewoners.

Enkele brancheorganisaties hebben gepleit voor een verruiming van doelgroepen van de regeling, o.a. voor woonboten, doe-het-zelvers en particuliere verhuurders. Voor al deze verruimingen geldt dat dit specifieke doelgroepen betreft die vragen om maatwerk in de juridische regeling en in de uitvoering. Los van de inhoudelijke weging van deze voorstellen, zijn ze niet op korte termijn in de regeling te realiseren. Wat betreft woonboten zal er in het kader van de ISDE verbreding vanaf 2021 worden bekeken of het mogelijk is om deze doelgroep op te nemen.

De branche voor doe-het-zelvers stelt in de consultatiereactie voor om minimaal 1 maatregel in de regeling open te stellen voor ‘doe-het-zelvers’. Dit voorstel zal niet worden overgenomen omdat het dan lastig is om de kwaliteit van de aangebrachte maatregel zeker te stellen. Daarnaast zijn doe-het-zelvers veel goedkoper uit. Daardoor is er minder aanleiding om subsidie te geven.

Het toevoegen van particuliere verhuurders aan de SEEH zou, naast voldoende tijd om dit technisch door te voeren, ook extra budget vergen (er zijn ongeveer 1 miljoen particuliere huurwoningen). Voor de huursector zijn wel andere regelingen beschikbaar, zoals de Subsidie aardgasvrije huurwoningen en de ISDE voor warmte-opties.

Daarnaast zijn er een aantal technische reacties binnengekomen over meer maatwerk in de regeling voor VvE’s en de suggestie de regeling ook open te stellen voor energiebesparende maatregelen die minimaal gelijkwaardig zijn aan de maatregelen die nu in de SEEH worden genoemd. Besloten is om dit voorstel over te nemen. In de regeling wordt mogelijk gemaakt dat in uitzonderlijke casussen een VvE gebruik kan maken van alternatieven van de in de regeling genoemde maatregelen, echter dan dient minimaal sprake te zijn van een overtuigende gelijkwaardigheid. Deze gelijkwaardigheid dient door een BRL 9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij, in opdracht van de aanvrager, te worden aangetoond. Het subsidiebedrag zal ten hoogste gebaseerd worden op de toepassing van de reguliere maatregelen.

Er is een pleidooi binnengekomen voor de verhoging van de subsidiebedragen en het maximum bedrag voor procesbegeleiding en het MJOP voor kleine VvE's (tot 8). Voor deze VvE’s zijn de huidige bedragen aan de lage kant en een verhoging zorgt ervoor dat de regeling ook aantrekkelijk is voor kleine VvE’s en er in zulke VvE’s meer maatregelen genomen zullen worden. Besloten is om hieraan tegemoet te komen. De bedragen en categorieën zijn gewijzigd op een vergelijkbare manier als voorgesteld door VvE-010, maar dan in samenspraak met de RVO in de vorm van het bestaande artikel herschreven, aangezien dit voor een voorspoedigere uitvoering door de RVO zorgt.

Bovengenoemd punt sluit aan bij de suggestie die in de consultatie werd gedaan voor het beschikbaar stellen van budget voor onafhankelijk integraal advies. VvE’s krijgen met bovengenoemde wijziging extra mogelijkheden voor het inwinnen van dergelijk advies. Voor woningeigenaren behoort het krijgen van een maatwerkadvies tot de zogeheten aanvullende maatregelen in de SEEH. Daarnaast zijn via de Regeling reductie energieverbruik middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten die hiermee onder andere advies en energiecoaches voor woningeigenaren kunnen aanbieden.

Tevens is in een van de reacties aandacht gevraagd voor de achterstand bij het isoleren van vloeren. Op basis van het WOON-onderzoek is dit een herkenbaar punt: vloeren en gevels zijn minder vaak geïsoleerd dan daken en ramen. De SEEH biedt subsidie voor zowel de isolatie van vloeren als gevels. Ook als enkelvoudige maatregel is vloerisolatie interessant, omdat het relatief goedkoop is en energiebesparing oplevert. Daarnaast is het belangrijk om de voordelen van vloerisolatie, dat behalve energiebesparing ook een reductie van de allergenen (huisstofmijt) op kan leveren, goed te blijven communiceren. Dit gebeurt nu bijvoorbeeld via de website van Milieu Centraal.

7.2 Advies van ATR

Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) heeft formeel advies uitgebracht op 24 juni 2020. Het ATR kan zich vinden in de aspecten waar haar toets op ziet, zoals nut en noodzaak en de kwaliteit van de regeldrukparagraaf, en zij adviseert om het voorstel vast te stellen, nadat met het volgende adviespunt rekening is gehouden. ATR adviseert om bij de tweede subsidieaanvraag voor hetzelfde gebouw of woning de voorwaarde te wijzigen naar het treffen van één energiebesparende maatregel in plaats van twee, gelet op de grotere mate van doelbereik die hier het gevolg van zal zijn. In de consultatiereacties is dit punt ook geopperd. Het voorstel wordt niet overgenomen. Dit is een voor de uitvoering door RVO ingrijpende wijziging, die naar verwachting maar een beperkt effect zal hebben in de maanden dat de regeling nog openstaat voor eigenaar-bewoners.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Subsidieregeling energiebesparing eigen huis

Onderdeel A

Aangezien verenigingen voortaan ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging, is het nodig geworden om het begrip ‘huurwoning’ op te nemen in de regeling.

Onderdeel B

Hier was sprake van een kennelijke misslag. Abusievelijk was twee keer ‘het aantal’ achter elkaar opgenomen. Dat is met deze wijziging hersteld.

Onderdeel C

Voorheen was geregeld dat men slechts eenmaal subsidie op grond van dit artikel kon aanvragen per woning. Door deze wijziging is dat niet langer het geval. Een eigenaar-bewoner kan voor een woning meerdere keren subsidie aanvragen op grond van de SEEH, maar uiteraard niet voor dezelfde maatregel. Zie ook paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel D

Het betreft hier een kennelijke misslag die is gecorrigeerd.

Onderdeel E

In de aanhef van het eerste lid van artikel 11 is ingevoegd dat het een subsidie aan verenigingen ten behoeve van een gebouw betreft waarin zich ten minste één koopwoning bevindt. Voorheen werd enkel subsidie berekend voor het aandeel koopwoningen in het gebouw. Logischerwijs maakte een vereniging ten behoeve van een gebouw zonder koopwoningen daarom voorheen geen aanspraak op subsidie. Voortaan is het ook mogelijk om subsidie te ontvangen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. De SEEH is primair bedoeld voor koopwoningen. Om te zorgen dat de doelgroep van de SEEH niet verschuift van koopwoningen naar alleen huurwoningen, is als vereiste opgenomen dat zich ten minste één koopwoning in het gebouw dient te bevinden.

Aan onderdeel a van het eerste lid is een zinsnede ingevoegd waarmee is geregeld dat verenigingen ook een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel dan de energiebesparende maatregelen genoemd in artikel 4, zesde lid, vergoed kunnen krijgen in combinatie met een maatregel genoemd in artikel 4, zesde lid. Deze optie is opgenomen naar aanleiding van een consultatiereactie en met oog op de volgende omstandigheid. Voor verenigingen geldt dat de maatregelen vaak op grotere schaal getroffen worden, namelijk wanneer de aanvrager een vereniging ten behoeve van een groot gebouw is. Ook komt het voor dat er in dergelijke gevallen andere, voor de grote schaal typerende, gelijkwaardige energiebesparende maatregelen mogelijk zijn. Een voorbeeld daarvan is het afdichten van balkons. Dergelijke gelijkwaardige maatregelen kunnen in specifieke gevallen potentieel minstens zoveel energiebesparing opleveren als de in artikel 4, zesde lid, geregelde maatregelen. Om die reden is besloten dat een dergelijke gelijkwaardige energiebesparende maatregel ook in aanmerking komt voor vergoeding. Echter dan dient minimaal sprake te zijn van een overtuigende gelijkwaardigheid.

Bij de aanvraag dient een verklaring te worden meegeleverd waar de gelijkwaardigheidsberekening en een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid van de certificaathouder deel van uitmaken, dat is geregeld in het nieuwe achtste lid. De gelijkwaardigheid van een alternatieve energiebesparende maatregel aan een in artikel 4, zesde lid, genoemde energiebesparende maatregel dient aangetoond te worden met een gelijkwaardigheidsberekening door een BRL 9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij. De gelijkwaardigheidsberekening moet gebeuren door een bij de indiening van de aanvraag aangegeven methode. Het verdient aanbeveling om voorafgaand aan het indienen van de aanvraag met de RVO te overleggen over deze methode. De tools die hiervoor in aanmerking komen zijn o.a. EP-software (gebaseerd op de NTA8800), berekeningen met een energetisch dynamisch model of handmatige berekeningen op basis van aangewezen normen.

Het derde lid is gewijzigd om ervoor te zorgen dat een vereniging voortaan meerdere keren voor een gebouw subsidie kan aanvragen op grond van de SEEH, maar uiteraard niet voor dezelfde maatregel. Zie ook paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Het nieuw ingevoegde vijfde lid houdt verband met de nieuwe mogelijkheid voor gemengde verenigingen om ook subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Indien een gemengde vereniging dat wenst, dan dient de vereniging bij de aanvraag gebruik te maken van één van de twee routes zoals omschreven in paragrafen 5.1 en 5.2 van het algemeen deel van de toelichting. Afhankelijk van de gekozen route zijn de regels uit de de-minimisverordening of de regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing. In beide gevallen is er sprake van een maximumbedrag aan staatssteun dat de begunstigde in totaal mag ontvangen. Bij de de-minimisverordening geldt een maximumbedrag van € 200.000 over een periode van 3 opeenvolgende belastingjaren. Alle de-minimissteun wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de maatregelen waarvoor de steun is verleend. Indien dus uit een bij de aanvraag meegeleverde verklaring van een verhuurder blijkt dat in het geval van toekenning, de door de verhuurder ontvangen steun boven het maximum zou uitkomen, dan wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve van deze verhuurder. Deze verklaring wordt daarom niet meegenomen in de berekening die is opgenomen in artikel 14, derde lid.

Bij de algemene groepsvrijstellingsverordening geldt een maximumpercentage van 30% van de in aanmerking komende kosten. Op grond van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt bepaald welke kosten dat zijn. Bovendien wordt in deze regeling op grond daarvan bepaald, dat de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering moeten kunnen worden vastgesteld. Om zeker te stellen dat de subsidie het maximumpercentage niet overschrijdt, stelt de RVO dat vast en keert op grond van het nieuwe artikel 17, vierde lid, ten hoogste 30% van de kosten van de treffen maatregelen uit.

Het nieuwe zesde lid is een uitzondering op het bestaande vierde lid van artikel 11 waarin is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit andere hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. In het zesde lid is een anticumulatiebepaling opgenomen waarmee is geregeld dat er geen subsidie wordt toegekend voor activiteiten waarvoor reeds subsidie is ontvangen op grond van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 of de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector, zoals bijvoorbeeld isolerend glas of dakisolatie.

Het nieuwe zevende lid is ingevoegd voor de situatie dat een gemengde vereniging een aanvraag doet met gebruikmaking van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zodat er ook subsidie kan worden toegekend voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Zie voor een toelichting op die procedure paragraaf 5.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het zevende lid is bepaald dat kosten voor maatregelen alleen voor subsidie in aanmerking komen als het energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn. Hiermee wordt aangesloten bij het staatssteunkader opgenomen in het deel ‘Steun voor milieubescherming’ uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 38 uit dat deel van de algemene groepsvrijstellingsverordening geeft regels over investeringssteun die wordt verleend om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen.

De op grond van artikel 11, eerste lid, gesubsidieerde maatregelen houden rechtstreeks verband met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie en daarmee zal in de regel aan deze voorwaarde uit het Europese staatssteunkader worden voldaan.

Onderdeel F

Artikel 12 regelt de aanvraag voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende maatregelen en voor een zeer energiezuinig pakket voor verenigingen. Het artikel is aangepast om vorm te geven aan de twee nieuwe mogelijke aanvraagroutes van gemengde verenigingen, zoals omschreven in paragrafen 5.1 en 5.2 van het algemeen deel van de toelichting. Om redactionele redenen is het artikel opnieuw vastgesteld.

Een vereniging kan, net als voorheen, een aanvraag doen voor een subsidie waarvoor enkel subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging. In dat geval bevat de aanvraag de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid. De subsidie wordt berekend op grond van artikel 14, tweede lid, waarbij enkel subsidie wordt berekend voor het aandeel koopwoningen binnen de woningen.

Een vereniging kan er voortaan ook voor kiezen om bovenop de subsidie voor het aandeel koopwoningen tevens subsidie berekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen, door gebruik te maken van de de-minimisverordening of artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, dient een vereniging dan tevens een verklaring per verhuurder bij de aanvraag in te dienen.

Op de website van de RVO9 is een format van beide verklaringen beschikbaar gesteld: één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening en één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Die kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging deze verklaringen vervolgens bij de aanvraag.

Indien slechts een deel van de verhuurders binnen de vereniging een ingevulde verklaring aanlevert, kan de vereniging die verklaringen indienen bij de aanvraag, en dan zal er ook naar rato daarvan subsidie berekend worden op grond van artikel 14, derde lid. Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan de RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen in de subsidieberekening in artikel 14, derde lid.

Het nieuwe zevende lid regelt een nieuw aanvraagvereiste in het geval er subsidie wordt aangevraagd voor een andere gelijkwaardige maatregel zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a. Het betreft een verklaring van de aanvrager dat hij beschikt over een verklaring van een certificaathouder, die een gelijkwaardigheidsberekening en een oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid bevat. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel F, de wijziging van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, en de invoeging van het nieuwe achtste lid in artikel 11. De gelijkwaardigheidsberekening en het oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid hoeven dus niet meegeleverd te worden met de aanvraag, maar ze kunnen wel worden opgevraagd door RVO.

Onderdeel G

Naar aanleiding van een consultatiereactie is besloten tot verhoging van de subsidiebedragen en het maximum bedrag voor procesbegeleiding en het MJOP voor kleine verenigingen. Met name de categorie verenigingen met 5 tot en met 8 koopwoningen worden door de nieuwe cijfers bevoordeeld. Voor deze verenigingen waren de voorheen geldende bedragen aan de lage kant en een verhoging zorgt ervoor dat de regeling ook aantrekkelijk is voor kleine verenigingen en er in zulke verenigingen meer maatregelen genomen zullen worden. Dit is voorgelegd aan de uitvoerder van de regeling, de RVO. De bedragen en categorieën zijn gewijzigd op een vergelijkbare manier als voorgesteld in de consultatiereactie, maar het is aangepast in samenspraak met de RVO en in de vorm van het bestaande artikel herschreven, aangezien dit voor een voorspoedigere uitvoering door de RVO zorgt.

Onderdeel H

Het nieuwe artikel 14, eerste lid, onderdeel o, bevat de subsidieberekening van een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a. Deze berekening is gelijkgesteld aan de subsidieberekening van de energiebesparende maatregel die als basis is gebruikt voor de gelijkwaardigheidsberekening van de certificaathouder.

Ter voorbeeld: als een vereniging een aanvraag doet voor twee maatregelen, HR++ glas en een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel, namelijk balkonafdichting. De BRL 9500 02 of een BRL 9500 W gecertificeerde partij maakt in opdracht van de aanvrager een gelijkwaardigheidsberekening en geeft een oordeel over de gelijkwaardigheid van de maatregelen. Voor de subsidieberekening van de balkonafdichting wordt dan gekeken naar de subsidieberekening van HR++ glas, zoals geregeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel g. Stel dat het HR++ glas 50 m2 beslaat en de balkonafdichting 100 m2. De subsidieberekening voor de balkonafdichting is 50 x € 35 = € 1.750. De berekening van het HR++ glas wordt immers gehanteerd.

De wijze van subsidieberekening voor een vereniging die enkel subsidie aanvraagt voor het aandeel koopwoningen is geregeld in artikel 14, tweede lid, en is hetzelfde als voorheen. De subsidie die op grond van het eerste lid per maatregel wordt berekend, wordt vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het als percentage uitgedrukte aandeel appartements- of woonrechten is in de vereniging van de leden die eigenaar-bewoner zijn, en de noemer 100. Op deze wijze wordt er enkel subsidie berekend voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging.

Indien een vereniging in het aanvraagformulier op de website van de RVO heeft aangegeven ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw, en de daartoe benodigde verklaringen van de verhuurders heeft aangeleverd, dan wordt bovenop het bedrag dat berekend is voor het aandeel koopwoningen nog een subsidiebedrag opgeteld voor het aandeel verhuurders. Dat bedrag wordt berekend met een breuk waarvan de teller het aantal huurwoningen is waarvoor een verklaring is aangeleverd, en de noemer 100. Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen in de subsidieberekening in artikel 14, derde lid.

Een denkbeeldig voorbeeld: een vereniging doet een aanvraag en maakt daarbij gebruik van de de-minimisverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. De vereniging bestaat uit tien woningen, waarvan zes koopwoningen en vier huurwoningen. Van de huurwoningen zijn drie huurwoningen van verhuurder X en één huurwoning is van verhuurder Y.

De vereniging deelt het format van de de-minimisverklaring van de website van de RVO met de twee verhuurders. Verhuurder X vult de verklaring direct in en retourneert deze naar de vereniging. Verhuurder Y laat niet van zich horen en is onbereikbaar. De vereniging besluit om de aanvraag te doen, en levert daarbij één ingevulde verklaring in, de verklaring van verhuurder X.

De subsidieberekening op grond van artikel 14 is dan als volgt. Op grond van het eerste lid wordt een subsidiebedrag voor de te treffen maatregelen berekend. Dat bedrag is € 6.000. Op grond van het tweede lid wordt dat bedrag vermenigvuldigd met 60/100 = € 3.600.

De verklaring van verhuurder X wijst uit dat aan de voorwaarden van de de-minimisverordening wordt voldaan, dus op grond van het derde lid wordt een aanvullende berekening gemaakt. De verklaring ziet op de 3 huurwoningen van verhuurder X. Het bedrag dat is berekend op grond van het eerste lid, € 6.000, wordt dan op grond van het derde lid vermenigvuldigd met 30/100 = € 1.800.

Het totale subsidiebedrag is € 3.600 + € 1.800 = € 5.400.

Onderdeel I

Het nieuw ingevoegde artikel 14a betreft een tijdelijke verhoging van de subsidiepercentages. Zie ook paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting. Dit onderdeel werkt terug tot en met 1 juni 2020. Het verhoogde subsidiebedrag geldt zowel voor eigenaar-bewoners als voor verenigingen.

Onderdeel J

De wijzigingen in deze regeling op grond waarvan verenigingen ook subsidie toegekend kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw treden pas op 1 september 2020 in werking. In onderdeel J wordt artikel 14a daarom gewijzigd door ook de subsidieberekening van artikel 14, derde lid, op te nemen. Die subsidieberekening ziet op gemengde verenigingen die met deze berekening ook subsidie berekend krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Op deze wijze is geregeld dat het tijdelijk verhoogde subsidiepercentage ook berekend wordt in het geval door een gemengde vereniging gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om ook subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw.

Onderdeel K

Een zeer energiezuinig pakket is een maatregel waarvoor op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, subsidie mogelijk is voor verenigingen. Aangezien een gemengde vereniging voortaan ook subsidie kan aanvragen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging, is de in artikel 15 geregelde verhoging van het subsidiebedrag ook van toepassing op die huurwoningen.

Onderdeel L

In artikel 17 is een nieuw vierde lid toegevoegd voor het geval een aanvraag door een gemengde vereniging wordt gedaan en daarbij gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. Om gebruik te kunnen maken van dit artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor wat betreft de verhuurder, mag er ten aanzien van deze begunstigden maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten worden gesubsidieerd. Indien een gemengde vereniging op grond van het nieuw ingevoegde artikel 14a aanspraak maakt op het hogere percentage van ongeveer 30% en bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dan zal RVO de feitelijk te maken kosten bekijken en zeker stellen dat maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten worden vergoed.

Onderdeel M

In artikel 19, tweede lid, was sprake van een kennelijke misslag die is gecorrigeerd.

Onderdeel N

Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten lidstaten, binnen zes maanden na verlening, informatie publiceren over steunverleningen van meer dan € 500.000 euro. De informatie die openbaar wordt gemaakt is opgenomen in bijlage III van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Het betreft onder meer de naam van de begunstigde, informatie over het soort onderneming (MKB of niet) en de hoogte van het steunbedrag. De gegevens worden op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening bovendien tien jaar bewaard.

Er worden geen steunverleningen aan verhuurders op grond van de SEEH verwacht van € 500.000 of meer. In het uitzonderlijke geval dat hiervan wel sprake zou zijn, dan zal ten behoeve van de vereiste publicatie extra informatie worden opgevraagd over de verhuurder. Namelijk wordt dan opgevraagd of de verhuurder een MKB-onderneming dan wel een grote onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening is.

Daarnaast moet de minister (volgens artikel 19a, tweede lid) op grond van artikel 11 van de AGVV via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte informatie volgens de bijlage II over de krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, aan de Commissie doen toekomen. Aangezien dit een verplichting van de minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers nodig zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2020. De regeling werkt ten aanzien van artikel I, onderdeel I, waarin het nieuwe artikel 14a wordt ingevoegd in de SEEH, terug tot en met 1 juni 2020. Dit betreft het tijdelijk verhoogde subsidiepercentage, waar aanvragen met ingang van 1 juni 2020 voor in aanmerking komen. Zie ook paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting voor een onderbouwing van de noodzaak van de terugwerkende kracht.

Gemengde verenigingen kunnen pas met ingang van 1 september 2020 aanvragen doen waarbij ook subsidie wordt aangevraagd ten behoeve van de huurwoningen in het gebouw. Daarnaast is met het derde lid voorzien in een alternatief moment van inwerkingtreding, voor het geval de publicatie in de Staatscourant later zou plaatsvinden dan op 31 augustus 2020. In dat geval treedt de regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt artikel I, onderdeel I, terug tot en met 1 juni 2020 en werken de overige bepalingen terug tot en met 1 september 2020.

Met de inwerkingtreding wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Om de publiekscommunicatie (bijvoorbeeld de website en de telefonische helpdesk) op het gewenste niveau te krijgen, is enige tijd benodigd voordat de wijzigingen in werking treden. Tegelijkertijd is een latere inwerkingtreding dan 1 september 2020 onwenselijk, omdat de situatie van de terugwerkende kracht zo snel mogelijk hersteld dient te worden. Ook is een latere inwerkingtreding niet wenselijk, omdat de wijziging met betrekking tot de gemengde verenigingen bestaande patstellingen binnen verenigingen met betrekking tot het doen van een aanvraag poogt op te lossen. Veel verenigingen hebben in het najaar hun jaarlijkse vergadering. Door deze wijzigingsregeling ruim voor die tijd in werking te laten treden hebben ze zekerheid over de regeling en kunnen zij hun besluit goed voorbereiden. Verder is de Urgenda-aanpak van het kabinet erbij gebaat dat maatregelen snel worden uitgevoerd.

Daarom is voor inwerkingtreding op 1 september 2020 gekozen (met uitzondering van artikel I, onderdeel I). Op deze wijze is er voldoende tijd om de publiekscommunicatie op orde te krijgen en wordt bovendien aangesloten bij het einde van de bouwvakanties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Rapport Monitoring ‘Subsidieregeling energiebesparing eigen huis’, juni 2018

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
8

‘Advies subsidieregeling koopwoningen; Tigchelaar, C.; Vethman, P.; Menkveld, M.; Rietkerk, M.D.A.; 12 oktober 2016’ Link: https://publicaties.ecn.nl/ECN-E--16-037

Naar boven