TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een subsidiemodule toegevoegd aan de Regeling Europese EZK-
en LNV-subsidies (hierna: REES) als gevolg van de uitbraak van COVID-19. Het betreft
een subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren.
Daarnaast wordt de subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten gewijzigd om de
schelpdierkweeksector in de gelegenheid te stellen de afzet weer op gang te krijgen.
Daartoe wordt het subsidieplafond voor deze subsidiemodule verhoogd en onderverdeeld
in twee deelplafonds.
2. Subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren
(artikel I, onderdeel C)
2.1 Aanleiding en doel
De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met steungelden uit het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij (hierna: EFMZV) op basis van Verordening (EU)
nr. 508/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG)
nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad
en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014,
L 149) (hierna: verordening 508/2014) bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe
gemeenschappelijke visserijbeleid, zoals is verwoord in Verordening (EU) nr. 1380/2013
van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk
visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009
van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004
van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening
1380/2013).
De crisis van het coronavirus (COVID-19) heeft de lidstaten van de Europese Unie op
een plotse en ongeziene manier getroffen, met potentieel zeer grote gevolgen voor
de samenleving en de economieën. De crisis verstoort de groei in de lidstaten omdat
de economische activiteit drastisch afneemt. Verordening 508/2014 is gewijzigd om
lidstaten in staat te stellen de tijdelijke vermindering van productie of verkoop
van aquacultuurdieren te financieren om de gevolgen van de crisis van het coronavirus
op te kunnen vangen1. In afwijking van artikel 65, negende lid, eerste volzin, van Verordening (EU) nr.
1303/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke
bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal
Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en
het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds
en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347) (hierna: verordening 1303/2013) is
in verordening 508/2014 bepaald dat uitgaven subsidiabel zijn met terugwerkende kracht
tot 1 februari 20202.
De afzet van Nederlandse aquacultuurdieren is voor een deel afhankelijk van het buitenland.
Door de lockdown in diverse landen zijn verschillende buitenlandse afzetmarkten al
komen te vervallen. Vanaf maandag 9 maart 2020 heeft het Nederlands kabinet vergaande
landelijke gezondheidsmaatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding
van het coronavirus. Deze gezondheidsmaatregelen hebben enorme consequenties voor
de inkomsten voor de aquacultuursector, in het bijzonder doordat eet- en drinkgelegenheden
vanaf zondagavond 15 maart 2020 hun deuren moesten sluiten. Naar aanleiding van de
Nederlandse maatregelen is ook de binnenlandse afzetmogelijkheid voor de aquacultuursector
komen te vervallen. Aquacultuurproductiebedrijven hebben hun inkomsten grotendeels
terug zien lopen, terwijl een groot deel van hun vaste lasten intussen gewoon doorliepen.
Deze inkomsten kunnen bovendien moeilijk worden ingehaald wanneer de COVID-19-uitbraak
achter de rug is. Om de aquacultuurproductiebedrijven snel een helpende hand te bieden,
heeft het kabinet besloten om gebruik te maken van de mogelijkheid tot financieren
van tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren op grond
van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van verordening 508/2014 om de economische
gevolgen voor de aquacultuurproductiebedrijven die door de gezondheidsmaatregelen
zijn getroffen te beperken.
Onderhavige subsidiemodule voorziet in subsidie hiervoor.
2.2. Opzet van de subsidiemodule Tijdelijke vermindering van productie of verkoop
aquacultuurdieren als gevolg van COVID-19
2.2.1. Algemeen
Titel 3.12 wordt toegevoegd aan hoofdstuk 3 van de REES. In deze titel is de subsidiemodule
inzake de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren als
gevolg van het COVID-19 virus opgenomen.
2.2.2 Doel van de subsidie
Artikel 55 van verordening 508/2014 geeft de mogelijkheid tot financiering van tijdelijke
vermindering van productie of verkoop van aquacultuurproducten, indien een dergelijke
vermindering van productie en verkoop het rechtstreekse gevolg is van bepaalde instandhoudingsmaatregelen,
voorzien in bepaalde Unie- of nationale visserijbeheerplannen, of voortvloeit uit
de niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij of protocollen
daarbij. Nederland heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt in zijn Operationeel
Programma en financiert deze typen tijdelijke vermindering van productie en verkoop
dus niet in deze programmaperiode. In artikel 55, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, van verordening 508/2014 is bepaald dat lidstaten de tijdelijke vermindering van
productie of verkoop van aquacultuurproducten kunnen financieren als de tijdelijke
vermindering van productie of verkoop het gevolg is van het coronavirus.
Het doel van de subsidie in deze subsidiemodule is om uitvoering te geven aan artikel
55, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van verordening 508/2014 en de tijdelijke vermindering
van productie of verkoop van aquacultuurdieren te steunen.
Subsidiëring is enkel aan de orde, indien de productie of verkoop van aquacultuurdieren
tijdelijk zijn verminderd tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020 als gevolg van de door
het Nederlands kabinet getroffen gezondheidsmaatregelen ter bestrijding van de verdere
verspreiding van het coronavirus.
In deze subsidiemodule worden de aquacultuurproducten beperkt tot aquacultuurdieren.
Aquacultuurdieren zijn dieren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van
Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke
voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie
en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PbEG L 328) (hierna: richtlijn
2006/88/EG) die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes en
Osteichthyes. Schelpdierkweekproducten zijn uitgezonderd van de subsidiemodule. Ten
behoeve van de aquacultuurproductiebedrijven die schelpdierkweekproducten produceren
of verkopen wordt met onderhavige regeling de subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten
gewijzigd (zie hiervoor hoofdstuk 3 van de toelichting).
In de subsidiemodule Tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren
wordt de datum van 16 maart 2020 gehanteerd, omdat vanaf die datum de eet- en drinkgelegenheden
gesloten zijn waardoor in navolging van buitenlandse afzetmarkten ook de binnenlandse
markt voor aquacultuurproducten grotendeels is weggevallen.
De periode waarbinnen de productie of verkoop van aquacultuurdieren tijdelijk is verminderd,
hangt samen met het opheffen van voor de aquacultuursector relevante nationale maatregelen
om de verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Met ingang van 1 juni
2020 om 12.00 uur heeft het kabinet de getroffen gezondheidsmaatregelen deels opgeheven
door vanaf deze datum de eet- en drinkgelegenheden onder voorwaarden open te laten
gaan. Hiermee is de afzet naar de horecasector weer mogelijk geworden. Naar verwachting
is deze afzetketen na een aanloopperiode tot 15 juni 2020 weer kunnen gaan functioneren.
De periode waarbinnen de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren
plaatsvindt, is tot uitdrukking gebracht in artikel 3.12.2, tweede lid, onderdeel
a.
2.2.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie wordt ingevolge artikel 3.12.2, eerste lid, verstrekt voor de tijdelijke
vermindering van de productie of verkoop van aquacultuurdieren. In paragraaf 2.2.2
van de toelichting is vermeld dat in de regeling is opgenomen dat de subsidie uitsluitend
wordt verstrekt als de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren
heeft plaatsgevonden tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020 (artikel 3.12.2, tweede
lid, onderdeel a).
Daarnaast wordt subsidie alleen verstrekt als het aquacultuurproductiebedrijf zich
bezighoudt met het kweken van aquacultuurdieren in een kwekerij als bedoeld in artikel
3, eerste lid, onderdeel h, van richtlijn 2006/88/EG. In de richtlijn wordt een kwekerij
gedefinieerd als gebouwen, gesloten ruimte of installaties van een aquacultuurproductiebedrijf
waar aquacultuurdieren worden gekweekt om in de handel te worden gebracht, met uitzondering
echter van bedrijven waar wilde waterdieren die voor menselijke consumptie verzameld
of gevangen worden, in afwachting van de slacht tijdelijk worden gehouden zonder te
worden gevoederd.
De gekweekte aquacultuurdieren moeten voor menselijke consumptie in de handel worden
gebracht. De reden hiervoor is dat de aquacultuurproductiebedrijven die aquacultuurdieren
die bestemd zijn voor menselijke consumptie kweken hun afzetmarkt hebben zien wegvallen
als gevolg van het sluiten van de eet- en drinkgelegenheden in verband met de coronacrisis.
Tot slot is in artikel 3.12.2, tweede lid, onderdeel d, van de subsidiemodule bepaald
dat het aquacultuurdier een vis is die behoort tot de superklasse Agnatha en de klassen
Chondrichthyes en Osteichthyes. De aquacultuurproductiebedrijven die producten van
schelpdieren kweken komen niet in aanmerking voor deze subsidiemodule. De onder artikel
I, onderdelen A en B, van deze regeling opgenomen wijzigingen van de subsidiemodule
voor afzetbevorderingsprojecten bieden de kwekers van schelpdieren daarentegen aanvullende
subsidiemogelijkheden om hun toekomstige afzet te bevorderen. In hoofdstuk 3 van deze
toelichting wordt hier verder op ingegaan.
2.2.4 Begunstigden
Begunstigden van deze subsidie zijn de aquacultuurproductiebedrijven als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 2006/88/EG die zich bezighouden
met het kweken van aquacultuurdieren die bestemd zijn voor menselijke consumptie in
een kwekerij (artikelen 3.12.1 en 3.12.2). Zij zijn hiervoor in het bezit van een
vergunning, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Regeling aquacultuur, die
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit namens de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (hierna: minister) is afgegeven.
2.2.5 Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door een maximaal percentage van 5 procent
van de omzet uit aquacultuurproductie-activiteiten over het kalenderjaar 2019 van
de aanvrager. De definitie van het begrip ‘omzet’ in artikel 3.12.1 is gebaseerd op
wat er onder ‘netto-omzet’ wordt verstaan in artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk
Wetboek. Dit is de omzet die moet worden opgenomen in de jaarrekening van een rechtspersoon.
De aquacultuurproductiebedrijven die in aanmerking komen voor subsidie, betalen omzetbelasting
over hun omzet op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De in die wet gebruikte
definitie van omzet sluit aan bij de definitie van omzet die in de subsidiemodule
wordt gebruikt.
Vanwege de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is in de
regeling als uitgangspunt opgenomen dat als een aquacultuurproductiebedrijf omzetbelasting
betaalt over de omzet, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan,
als omzet geldt (artikel 3.12.3, tweede lid). Deze aangifte moet zijn gedaan overeenkomstig
het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze aanpak heeft
als voordeel dat de aquacultuurproductiebedrijven hun omzet kunnen aantonen met kopieën
van hun aangiften voor de omzetbelasting. Als een aquacultuurproductiebedrijf niet
de beschikking heeft over een kopie van de aangifte voor de omzetbelasting of als
de aangifte voor de omzetbelasting niet voldoende informatie over de omzet in het
jaar 2019 geeft, is de omzet van het aquacultuurproductiebedrijf niet te herleiden
uit een kopie van de aangifte en zal het bedrijf met een ander bewijsstuk moeten aantonen
over welk bedrag zij omzetbelasting hebben betaald.
Indien een aanvrager mede uit andere activiteiten dan aquacultuurproductie-activiteiten
omzet behaalt, zal de onderneming het deel van de omzet dat betrekking heeft op de
aquacultuurproductie-activiteiten, moeten opgeven (artikel 3.12.6, tweede lid, onderdeel
d). Ook dit zal in beginsel niet uit de aangifte van de aanvrager te herleiden zijn,
dus de aanvrager zal ook hier een ander, geloofwaardig, bewijsstuk moeten aanleveren.
2.2.6 Aanvragen voor subsidie en verdeling subsidieplafond
Op grond van artikel 3.12.4 wordt het subsidieplafond evenredig over de ingediende
aanvragen verdeeld. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het percentage
van 5 procent over de omzet verlaagd tot het niveau, waarbij alle aanvragen binnen
het subsidieplafond passen.
In artikel 3.12.6, eerste lid, is opgenomen dat een aanvraag niet alle gegevens behoeft
te bevatten die worden genoemd in artikel 3.1.4 van de REES, waarin voor alle subsidiemodules
in het kader van het EFMZV is bepaald welke gegevens de aanvrager bij een aanvraag
moet indienen.
Bij de aanvraag dient het aquacultuurproductiebedrijf de in artikel 3.12.6, tweede
lid, genoemde gegevens aan te leveren, waaronder het nummer van de door de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit namens de minister verleende vergunning, bedoeld in artikel
2.1.1, eerste lid, van de Regeling aquacultuur. Daarnaast dient de aanvrager administratieve
bewijslast te leveren, zoals kopieën van de aangiftes van de omzetbelasting of kopieën
van andere (geloofwaardige) bewijsstukken uit de boekhouding van de omzetgegevens
over het jaar 2019 en het eerste kwartaal van het jaar 2020.
De subsidie wordt direct vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening
(artikel 3.12.6, vierde lid).
2.2.7 Afwijzingsgronden
De aanvraag om subsidie wordt overeenkomstig artikel 3.12.5 in een viertal situaties
afgewezen. De aanvraag wordt ten eerste afgewezen als deze niet voldoet aan de bij
de subsidiemodule gestelde eisen. Dat is het geval als de onderneming niet binnen
de doelgroep valt.
Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen indien ten aanzien van het betreffende aquacultuurproductiebedrijf
al een subsidie voor de tijdelijke vermindering van productie of verkoop in het kader
van deze module is verleend. Met deze afwijzingsgrond wordt voorkomen dat een aanvrager
meerdere subsidieaanvragen kan doen.
De aanvraag wordt tevens afgewezen als het aquacultuurproductiebedrijf in staat van
faillissement verkeert, dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance
van betaling aan de onderneming is ingediend.
Tot slot wordt de aanvraag afgewezen als de aanvrager in het eerste kwartaal van het
kalenderjaar 2020 niet actief is geweest als aquacultuurproductiebedrijf en derhalve
geen afzetmarkt kan zijn kwijtgeraakt als gevolg van het sluiten van eet- en drinkgelegenheden.
Dit wordt gecontroleerd aan de hand van omzetgegevens van het eerste kwartaal van
2020.
2.2.8 Verplichtingen subsidieontvanger en subsidieverstrekking
De uitvoering van de subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. In paragraaf
2.2.6 van deze toelichting is beschreven welke gegevens bij de aanvraag door het aquacultuurproductiebedrijf
aangeleverd moeten worden. Deze gegevens betreffen het nummer van de door de minister
verleende vergunning, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Regeling aquacultuur,
kopieën van de aangiftes van de omzetbelasting over het jaar 2019 en het eerste kwartaal
van het jaar 2020 die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting
1968, of kopieën van andere bewijsstukken uit de boekhouding van de omzetgegevens
over het jaar 2019 en het eerste kwartaal van het jaar 2020.
In artikel 3.12.6, derde lid, is bepaald dat de minister aanvullende of andere gegevens
kan opvragen bij de aanvrager, indien dat nodig is voor de beoordeling van de aanvraag.
Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een aquacultuurproductiebedrijf nevenactiviteiten
heeft, en uit de kopie van de aangifte voor de omzetbelasting of de kopie van een
ander bewijsstuk niet blijkt welk deel van de omzet betrekking heeft op de productie
van aquacultuurdieren en welk deel van de omzet betrekking heeft op de nevenactiviteiten.
Als dit uit de door de aanvrager aangeleverde gegevens niet te herleiden is, zal een
ander geloofwaardig bewijsstuk, bijvoorbeeld een jaarrekening of een jaarverslag,
nodig zijn om de omzet te kunnen bepalen.
Enkel de relevante gegevens van aquacultuurproductiebedrijven die subsidie ontvangen
op grond van deze subsidiemodule worden verwerkt door de RVO. De door de aquacultuurproductiebedrijven
verstrekte gegevens worden in overeenstemming met artikel 140 van verordening 1303/2013
door de RVO bewaard. Het betreffende artikel 140 inzake de eisen omtrent beschikbaarheid
van documenten bepaalt dat de stukken van uitgaven gedurende maximaal drie jaar moeten
worden bewaard. Deze termijn geldt vanaf 31 december na het moment van indiening van
de rekeningen bij de Europese Commissie, waarin desbetreffende uitgaven van het project
zijn opgenomen.
3. Aanleiding en doel wijzigen subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten (artikel
I, onderdelen A en B)
De module voor afzetbevorderingsprojecten die is opgenomen in titel 3.6 van de REES,
is gebaseerd op artikel 68 van verordening 508/2014. In artikel 3.6.2, eerste en tweede
lid, van de REES is bepaald voor welke afzetmaatregelen ten bate van visserij- en
aquacultuurproducten subsidie op grond van titel 3.6 verstrekt kan worden. Om de rendabiliteit
van de visserij en de aquacultuur in een zeer concurrerende markt te garanderen, biedt
het Operationeel Programma EFMZV de mogelijkheid om steun te verlenen voor afzet-
en verwerkingsactiviteiten die marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserij-
en de aquacultuurproducten te maximaliseren. In de overwegingen van het EFMZV en het
Operationeel Programma EFMZV is mede hierom expliciet vermeld dat bijzondere aandacht
uitgaat naar de bevordering van concrete acties die de integratie van productie-,
verwerkings- en afzetactiviteiten in de bevoorradingsketen ten doel hebben, of die
bestaan uit innovatieve procedures of methoden.
Onderhavige regeling strekt er toe titel 3.6 zodanig te wijzigen dat de schelpdierkweeksector
meer mogelijkheden krijgt om steun te ontvangen voor afzetactiviteiten. Als gevolg
van de crisis van het coronavirus zijn de afzetmogelijkheden in zowel binnen- als
buitenland van producten die voortkomen uit de teelt van mosselen, oesters en andere
schelpdieren voor een groot deel voor de schelpdierkweeksector vervallen. Het officiële
seizoen waarin schelpdierkweekproducten worden verkocht aan eet- en drinkgelegenheden
start voor de hangcultuurmosselen aan het begin van juni van het jaar en voor de bodemcultuurmosselen
aan het begin van juli van het jaar. Voor de oesterkwekers loopt het oesterseizoen
het gehele jaar door met een piek in december. Het is aannemelijk dat door de schelpdierkweeksector
de nasleep van de crisis gevoeld zal worden door het verlies aan afzet. In de maanden
voorafgaand aan de start van het seizoen worden veelal afspraken gemaakt over de verkoop
en levering van de schelpdierkweekproducten en door de crisis van het coronavirus
zijn deze afspraken achterwege gebleven waardoor de afzet naar verwachting aanmerkelijk
moeizamer zal verlopen.
De schelpdierkweekproducten zijn uitgezonderd van de in artikel I, onderdeel C, van
deze regeling opgenomen subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering van productie
of verkoop van aquacultuurdieren. De schelpdierkweeksector heeft met het oog op een
toekomstbestendige en duurzame productie van schelpdierkweekproducten aangegeven steun
te willen ontvangen voor het op gang krijgen van de afzetactiviteiten ten aanzien
van schelpdierkweekproducten nu de eet- en drinkgelegenheden weer zijn geopend, in
plaats van een subsidie te willen ontvangen voor de tijdelijke vermindering van productie
of verkoop van aquacultuurdieren in de periode tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020.
Ten behoeve van de aquacultuurproductiebedrijven die schelpdierkweekproducten produceren
of verkopen wordt met onderhavige regeling het subsidieplafond voor de subsidiemodule
voor afzetbevorderingsprojecten verhoogd.
4. Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 (artikel II)
In de tabel van artikel 2 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020
is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de REES zijn opengesteld
en wat het subsidieplafond bedraagt. De nieuwe subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering
van productie of verkoop van aquacultuurdieren vanwege COVID-19 wordt toegevoegd aan
de tabel in artikel 2 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020. In
de tabel is aangegeven in welke periode aanvragen voor subsidie ingediend kunnen worden
en wat de hoogte van het subsidieplafond is voor deze module. In deze regeling is
opgenomen dat de subsidiemodule wordt opengesteld van 17 augustus 2020 tot en met
17 september 2020 (artikel II, onderdeel 2).
Het subsidieplafond voor de subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten wordt verhoogd
van € 2.800.000 naar € 4.300.000 en onderverdeeld in twee deelplafonds. Een deelplafond
van € 1.500.000 is bestemd voor de afzetbevorderingsprojecten die volledig gericht
zijn op de afzetbevordering van schelpdierkweekproducten. Het andere deelplafond wordt
beschikbaar gesteld voor de afzetbevorderingsprojecten op het gebied van visserij-
of aquacultuurproducten, waarbij de schelpdierkweekproducten zijn uitgezonderd.
De subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten wordt opengesteld van 2 november
2020 tot en met 15 januari 2020 (artikel II, onderdeel 1).
5. Staatssteun
Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107,
108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de lidstaten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die
de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die binnen
de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De steun
die op grond van artikelen 55, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 68 van verordening
508/2014 via de subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering van productie of verkoop
van aquacultuurdieren en de gewijzigde subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten
gegeven kan worden, valt binnen deze categorie. De subsidiemodules voldoen aan en
reiken niet verder dan wat de bepalingen van verordening 508/2014 mogelijk maken.
De betalingen die op grond van deze subsidiemodule plaatsvinden, dienen ter uitvoering
van verordening 508/2014 en het Operationeel Programma EFMZV dat gebaseerd is op deze
verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen de subsidiabele
activiteiten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van verordening 1380/2013
(zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer
van artikel 42 VWEU vallen.
6. Regeldruk
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor
de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren bedragen
in totaal € 5.123 voor de subsidieperiode en gaan gepaard met de aanvraag onder deze
subsidiemodules. Dit is 0,34 procent van het totale subsidiebudget van € 1.5 miljoen.
De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 40 aanvragen worden ingediend.
De ophoging van het subsidieplafond van de subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten
leidt niet tot een toename van de administratieve lasten bij de gebruikers van deze
subsidiemodule.
Deze regeling zal worden aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna:
ATR). ATR beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende
alternatieven, een werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de
doelgroepen en het effect van regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten
van regeldruk die deze nieuwe regelgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen.
Vanwege het spoedeisende karakter van deze regeling in verband met de coronacrisis
kan volstaan worden met het informeren van ATR na plaatsing van de regeling in de
Staatscourant.
7. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
Voor deze regeling is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) uitgevoerd,
in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Uit de DPIA is naar voren gekomen
dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze regeling gelet op de
aard, de omvang, de context en de doeleinden een laag risico inhoudt voor de rechten
en vrijheden van natuurlijke personen, voor zover daar al sprake van is.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking wordt
gerechtvaardigd omdat dit aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomt. De doelgroep
is in hoofdlijnen al op de hoogte van de regeling en zal na publicatie voldoende tijd
krijgen om een aanvraag voor te bereiden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten