Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding)

Nader Rapport

13 juli 2020

Directie Financiële Markten

2020-0000123871

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 juni 2020, nr. 2020001212, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 juli 2020, nr. W06.20.0192/III, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.

Bij Kabinetsmissive van 15 juni 2020, no.2020001212, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe de maximale kredietvergoeding tijdelijk te verlagen in verband met de gevolgen van COVID-19. De opslag op de wettelijke rente wordt verlaagd van 12 procentpunt naar 8 procentpunt. Hiermee wordt beoogd tijdens de coronacrisis consumenten te beschermen tegen hoge kosten van krediet.

De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de achtergrond en het doel van dit besluit, maar maakt een opmerking over de afweging van de mogelijke effecten van de verlaging van de maximale kredietvergoeding. Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het ontwerpbesluit een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de mogelijke nadelige gevolgen ervan. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting, en zo nodig van het ontwerpbesluit.

1. Motivering

De maximale kredietvergoeding is bedoeld om consumenten te beschermen tegen onredelijke rentes. Ook dient te worden voorkomen dat hoge renten geldgevers stimuleren om te gemakkelijk krediet te verstrekken. Uitgangspunt is altijd geweest een normale bedrijfsvoering zonder buitensporige winst voor de geldgevers, waarbij concurrentie op basis van rente mogelijk is. Destijds heeft de wetgever er bewust voor gekozen de maximale rentevergoeding gelijk te stellen aan de wettelijke rente plus een opslag. Bij een wettelijke rente van 2% en een opslag van 12%-punt is de maximale kredietvergoeding thans 14%. Het voorstel verlaagt deze opslag tot 8%-punt. Deze verlaging is tijdelijk tot 1 maart 2021, met eenmalige mogelijkheid tot verlenging.

In deze systematiek ziet de wetgever de opslag als de maximale vergoeding die een geldgever redelijker wijze in rekening mag brengen voor de kosten die de geldgever maakt naast de financieringskosten. De wetgever heeft destijds bewust gekozen voor een vast percentage voor alle verschillende typen geldgevers. Afhankelijk van de kostenstructuur en de aard van de geldgever, zullen sommige geldgevers dus bij hun tariefstelling gemakkelijker onder het maximum kunnen blijven dan andere.

De Afdeling heeft begrip voor de maatregel in het licht van de omstandigheid dat consumenten door de coronacrisis in financiële problemen kunnen komen, zeker wanneer hun financiële positie ook hiervoor al kwetsbaar was. Een verlaging van de maximale kredietvergoeding kan financiële problemen voor consumenten verlichten. De toelichting geeft onvoldoende informatie om het gekozen percentage van de verlaging te beoordelen en in het bijzonder of een grotere of kleinere verlaging denkbaar is.

Nu er voor is gekozen om de opslag die bedoeld is voor de kosten van de geldgever te verlagen, zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat de nieuwe opslag de kosten weergeeft die de geldgever redelijkerwijze maximaal maakt. Met de voorgestelde verlaging van 4%-punt van de opslag komt de totale maximale kredietvergoeding uit op 10%. Dit is vanuit het perspectief van de consument nog zeer hoog. In de consultatiereacties komt echter ook naar voren dat kleine, kortlopende kredieten (waaronder retailkredieten en verzendhuiskredieten) relatief kostbaar en risicovol zijn. Reguliere kredietverstrekkers bieden deze vaak daarom niet aan (daar geldt vaak een ondergrens van €5.000 of €10.000 met daarbij voorwaarden, waardoor de meest kwetsbaren niet in aanmerking komen voor deze kredieten).

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de partijen die deze kredieten wel aanbieden, in verband met deze risico’s en kosten een relatief hoge opslag rekenen. Onder andere NIBUD en verschillende partijen (Gemeentelijke kredietbanken en NVVK) geven aan dat verlaging van de maximale kredietvergoeding kan leiden tot het opdrogen van kredietfaciliteiten en/of een verschuiving naar langer lopende kredieten. Gemeentelijke kredietbanken geven aan dat zij als gevolg van het ontwerpbesluit bij gemeenten voor financiering zullen moeten aankloppen om kostendekkend te kunnen opereren. In de toelichting wordt erkend dat deze gevolgen kunnen optreden, maar niet duidelijk wordt gemaakt in welke mate dit het geval zal zijn.

Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het voorstel een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de hiervoor geschetste mogelijke gevolgen. Daardoor is ook onduidelijk of daarmee daadwerkelijk zal kunnen worden bereikt dat de schuldenproblematiek van met name kwetsbare consumenten adequaat wordt verlicht zonder dat het nadelige gevolg van opdroging van kredietmogelijkheden optreedt. Een nadere motivering is te meer van belang gelet op het belemmerend effect dat deze verlaging kan hebben voor het vrij kapitaalverkeer (als bedoeld in artikel 63 VWEU). Ook om die reden behoeft de maatregel een nadere motivering om te laten zien dat deze geschikt en evenredig is met het oog op het daarmee beoogde dwingende reden van algemeen belang, namelijk de consumentenbescherming.

De Afdeling merkt nog op dat zij uit de toelichting opmaakt dat onderzoek wordt gedaan naar een structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding. Een dergelijk onderzoek is volgens de Afdeling mede van belang om zicht te krijgen in hoeverre de schuldenproblematiek van consumenten vergroot wordt door de verstrekking van kortlopende consumentenkredieten. Normaal zou het de voorkeur hebben om hier op te wachten. Gegeven de financiële problemen van consumenten in het licht van de plotselinge uitbraak van COVID-19 heeft de Afdeling er begrip voor dat hierop vooruitgelopen wordt in het huidige besluit en de informatie met betrekking tot het huidige besluit beperkt blijft. Dat betekent echter niet dat een motivering volledig achterwege mag blijven.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de hoogte van het in het ontwerpbesluit opgenomen maximale percentage van de kredietvergoeding nader te motiveren en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

  • 1. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is in het algemeen deel van de toelichting nader gemotiveerd waarom de opslag tijdelijk wordt verlaagd naar 8 procentpunten, waardoor de maximale kredietvergoeding op 10 procent uitkomt. De maatregel is mede gebaseerd op een notitie van het Nibud, die de voor- en nadelen van een verlaging van de maximale kredietvergoeding op mijn verzoek heeft beschreven. Met de tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding naar 10 procent is gezocht naar een balans tussen betere consumentenbescherming en beperking van de kans op het intreden van onwenselijke neveneffecten. Ik erken dat het een gedegen onderbouwing vergt om tot een nieuwe structurele maximum kredietvergoeding te komen. Onderzoek hiernaar heb ik dan ook aangekondigd. Vanwege de wens om de maximale kredietvergoeding snel te verlagen in verband met de gevolgen van de coronacrisis is ervoor gekozen om – zoals de Afdeling ook overweegt – vooruitlopend op een verder onderzoek nu al deze tijdelijke maatregel te treffen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

  • 2. Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is gevolg gegeven door artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding te wijzigen overeenkomstig het overgangsrecht dat in artikel III was opgenomen. In verband hiermee is de toelichting aangepast.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Ik bied U hierbij mede namens de Minister voor Rechtsbescherming het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.20.0192/III

  • Nu artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding, anders dan de toelichting suggereert, niet is uitgewerkt, artikel III en het schrappen van artikel 15 nader bezien.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra.

Advies Raad van State

No. W06.20.0192/III

’s-Gravenhage, 1 juli 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 15 juni 2020, no. 2020001212, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe de maximale kredietvergoeding tijdelijk te verlagen in verband met de gevolgen van COVID-19. De opslag op de wettelijke rente wordt verlaagd van 12 procentpunt naar 8 procentpunt. Hiermee wordt beoogd tijdens de coronacrisis consumenten te beschermen tegen hoge kosten van krediet.

De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de achtergrond en het doel van dit besluit, maar maakt een opmerking over de afweging van de mogelijke effecten van de verlaging van de maximale kredietvergoeding. Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het ontwerpbesluit een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de mogelijke nadelige gevolgen ervan. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting, en zo nodig van het ontwerpbesluit.

1. Motivering

De maximale kredietvergoeding is bedoeld om consumenten te beschermen tegen onredelijke rentes. Ook dient te worden voorkomen dat hoge renten geldgevers stimuleren om te gemakkelijk krediet te verstrekken. Uitgangspunt is altijd geweest een normale bedrijfsvoering zonder buitensporige winst voor de geldgevers, waarbij concurrentie op basis van rente mogelijk is. Destijds heeft de wetgever er bewust voor gekozen de maximale rentevergoeding gelijk te stellen aan de wettelijke rente plus een opslag. Bij een wettelijke rente van 2% en een opslag van 12%-punt is de maximale kredietvergoeding thans 14%. Het voorstel verlaagt deze opslag tot 8%-punt. Deze verlaging is tijdelijk tot 1 maart 2021, met eenmalige mogelijkheid tot verlenging.

In deze systematiek ziet de wetgever de opslag als de maximale vergoeding die een geldgever redelijker wijze in rekening mag brengen voor de kosten die de geldgever maakt naast de financieringskosten. De wetgever heeft destijds bewust gekozen voor een vast percentage voor alle verschillende typen geldgevers. Afhankelijk van de kostenstructuur en de aard van de geldgever, zullen sommige geldgevers dus bij hun tariefstelling gemakkelijker onder het maximum kunnen blijven dan andere.

De Afdeling heeft begrip voor de maatregel in het licht van de omstandigheid dat consumenten door de coronacrisis in financiële problemen kunnen komen, zeker wanneer hun financiële positie ook hiervoor al kwetsbaar was. Een verlaging van de maximale kredietvergoeding kan financiële problemen voor consumenten verlichten. De toelichting geeft onvoldoende informatie om het gekozen percentage van de verlaging te beoordelen en in het bijzonder of een grotere of kleinere verlaging denkbaar is.

Nu er voor is gekozen om de opslag die bedoeld is voor de kosten van de geldgever te verlagen, zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat de nieuwe opslag de kosten weergeeft die de geldgever redelijkerwijze maximaal maakt. Met de voorgestelde verlaging van 4%-punt van de opslag komt de totale maximale kredietvergoeding uit op 10%. Dit is vanuit het perspectief van de consument nog zeer hoog. In de consultatiereacties komt echter ook naar voren dat kleine, kortlopende kredieten (waaronder retailkredieten en verzendhuiskredieten) relatief kostbaar en risicovol zijn. Reguliere kredietverstrekkers bieden deze vaak daarom niet aan (daar geldt vaak een ondergrens van €5.000 of €10.000 met daarbij voorwaarden, waardoor de meest kwetsbaren niet in aanmerking komen voor deze kredieten).1

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de partijen die deze kredieten wel aanbieden, in verband met deze risico’s en kosten een relatief hoge opslag rekenen. Onder andere NIBUD en verschillende partijen (Gemeentelijke kredietbanken en NVVK) geven aan dat verlaging van de maximale kredietvergoeding kan leiden tot het opdrogen van kredietfaciliteiten en/of een verschuiving naar langer lopende kredieten.2 Gemeentelijke kredietbanken geven aan dat zij als gevolg van het ontwerpbesluit bij gemeenten voor financiering zullen moeten aankloppen om kostendekkend te kunnen opereren. In de toelichting wordt erkend dat deze gevolgen kunnen optreden, maar niet duidelijk wordt gemaakt in welke mate dit het geval zal zijn.

Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het voorstel een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de hiervoor geschetste mogelijke gevolgen. Daardoor is ook onduidelijk of daarmee daadwerkelijk zal kunnen worden bereikt dat de schuldenproblematiek van met name kwetsbare consumenten adequaat wordt verlicht zonder dat het nadelige gevolg van opdroging van kredietmogelijkheden optreedt. Een nadere motivering is te meer van belang gelet op het belemmerend effect dat deze verlaging kan hebben voor het vrij kapitaalverkeer (als bedoeld in artikel 63 VWEU). Ook om die reden behoeft de maatregel een nadere motivering om te laten zien dat deze geschikt en evenredig is met het oog op het daarmee beoogde dwingende reden van algemeen belang, namelijk de consumentenbescherming.

De Afdeling merkt nog op dat zij uit de toelichting opmaakt dat onderzoek wordt gedaan naar een structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding. Een dergelijk onderzoek is volgens de Afdeling mede van belang om zicht te krijgen in hoeverre de schuldenproblematiek van consumenten vergroot wordt door de verstrekking van kortlopende consumentenkredieten. Normaal zou het de voorkeur hebben om hier op te wachten. Gegeven de financiële problemen van consumenten in het licht van de plotselinge uitbraak van COVID-19 heeft de Afdeling er begrip voor dat hierop vooruitgelopen wordt in het huidige besluit en de informatie met betrekking tot het huidige besluit beperkt blijft. Dat betekent echter niet dat een motivering volledig achterwege mag blijven.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de hoogte van het in het ontwerpbesluit opgenomen maximale percentage van de kredietvergoeding nader te motiveren en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.20.0192/III

  • Nu artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding, anders dan de toelichting suggereert, niet is uitgewerkt, artikel III en het schrappen van artikel 15 nader bezien.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van .... tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 15 juni 2020, 2020-0000108108, directie Financiële Markten, gedaan mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming;

Gelet op artikel 76 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van (...), 20xx-0000000000, directie Financiële Markten, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit kredietvergoeding wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 wordt ‘12 procentpunten’ vervangen door ‘8 procentpunten’.

B

Artikel 15 vervalt.

C

In artikel 16a, eerste lid, wordt ‘12 procentpunten’ vervangen door ‘8 procentpunten’.

ARTIKEL II

Het Besluit kredietvergoeding wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 wordt ‘8 procentpunten’ vervangen door ‘12 procentpunten’.

B

In artikel 16a, eerste lid, wordt ‘8 procentpunten’ vervangen door ‘12 procentpunten’.

ARTIKEL III

  • 1. Op kredietovereenkomsten, aangegaan voor de inwerkingtreding van artikel I, blijven, ten aanzien van geldsommen of diensten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel ter beschikking zijn gesteld, zijn opgenomen of verschaft of ten aanzien van genot van zaken dat voor dat tijdstip is verschaft, de artikelen 4 en 16a van het Besluit kredietvergoeding, zoals die artikelen luidden voor de inwerkingtreding van artikel I, van toepassing.

  • 2. Op kredietovereenkomsten, aangegaan voor de inwerkingtreding van artikel II, blijven, ten aanzien van geldsommen of diensten die na de inwerkingtreding van artikel I en voor de inwerkingtreding van artikel II ter beschikking zijn gesteld, zijn opgenomen of verschaft of ten aanzien van genot van zaken dat tijdens die periode is verschaft, de artikelen 4 en 16a van het Besluit kredietvergoeding, zoals die artikelen luidden na de inwerkingtreding van artikel I, van toepassing.

ARTIKEL IV

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eenentwintigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel II, dat in werking treedt met ingang van 1 maart 2021.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat artikel II op een later tijdstip in werking treedt, met dien verstande dat dit tijdstip ten hoogste zes maanden na 1 maart 2021 ligt.

ARTIKEL V

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

De Minister voor Rechtsbescherming,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit wordt de maximale kredietvergoeding, die in rekening mag worden gebracht door aanbieders van consumptief krediet, tijdelijk verlaagd in verband met de gevolgen van COVID-19, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 18 mei 2020.1 De opslag op de wettelijke rente wordt verlaagd van 12 procentpunten naar 8 procentpunten. Deze verlaging sluit aan bij de verlaging van de rente die banken hebben doorgevoerd op rood staan naar aanleiding van de motie van Kamerlid Ouwehand die de regering verzoekt om alles in het werk te stellen om banken te bewegen om de rentes te verlagen die zij aan consumenten berekenen bij rood staan.2 Er zijn echter kredietaanbieders die nog altijd kredietvergoedingen hanteren gelijk aan of dichtbij de maximale kredietvergoeding. Dat vind ik in deze tijd zeer onwenselijk. Ik vind het belangrijk om ook vanuit de regelgeving te borgen dat kredietaanbieders redelijke tarieven rekenen aan consumenten. Hierdoor kunnen consumenten tegen lagere maandlasten geld lenen voor consumptieve uitgaven in deze moeilijke tijden. Dit wordt bewerkstelligd door wijziging van het Besluit kredietvergoeding. Vanwege zijn verantwoordelijkheid voor consumentenrecht en contractenrecht, waaronder Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waarin de grondslag voor het Besluit kredietvergoeding is opgenomen, is de Minister voor Rechtsbescherming medeondertekenaar van dit wijzigingsbesluit.

Door de maatregel kunnen consumenten tegen lagere maandlasten geld lenen voor consumptieve uitgaven in deze tijden waarin Nederland wordt getroffen door de gevolgen van de coronacrisis. Juist nu kan een toenemend aantal mensen verlies van inkomen hebben en behoefte hebben aan bijvoorbeeld een persoonlijke lening of genoodzaakt zijn een product met krediet te betalen. De huidige maximale kredietvergoeding beschermt consumenten nu onvoldoende tegen de hoge kosten van krediet. Ondertussen wordt ter uitvoering van de moties van de Kamerleden Krol en Van Brenk en van Kamerlid Jasper van Dijk c.s. en zoals toegezegd in mijn brief van 10 maart jl., verder onderzocht of een verlaging structureel kan worden doorgevoerd.3

Nederland kent al vele jaren een ten hoogste toegelaten kredietvergoeding op jaarbasis waarbij de vergoeding is opgebouwd uit de wettelijke rente (thans 2 procent) met een opslag. De opslag is in 2006 voor het laatst verlaagd van 17 procentpunten naar 12 procentpunten. De maximale kredietvergoeding geldt voor alle soorten consumptief krediet dat wordt verstrekt aan consumenten, zoals rood staan, sociale kredieten van gemeentelijke kredietbanken, gespreid betalen met een creditcard, doorlopend (goederen)krediet of een persoonlijke lening voor de financiering van bijvoorbeeld een auto. De tijdelijke verlaging raakt aanbieders van dergelijk krediet. De verlaagde maximale kredietvergoeding zal, zodra deze in werking is getreden, van toepassing zijn op nieuwe leningen die consumenten afsluiten. Ook nieuwe opnames binnen de kredietlimiet van reeds afgesloten doorlopende kredieten, kunnen alleen nog worden verstrekt tegen maximaal het verlaagde rentepercentage. Voor reeds afgesloten kredieten waarbij het uitstaande saldo afloopt, blijft de maximale kredietvergoeding gelden die van toepassing was voor de verlaging. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting op artikel III waarin een overgangsregeling is opgenomen. Hiermee wordt voorzien in een tijdelijke regeling die zo veel mogelijk tegemoetkomt aan de positie van consumenten met financiële problemen door de coronacrisis, maar ook oog heeft voor de positie van kredietaanbieders.

Regeldruk

Aanbieders van consumptief krediet zullen in hun bedrijfsvoering rekening moeten houden met de tijdelijke verlaging van de opslag naar 8 procentpunten. Zij zullen hun kredietovereenkomsten daarop aanpassen. Handelingen die samenhangen met het doorvoeren van de tijdelijke verlaging zijn onder andere kennisname van de wijziging, uitvoeren van berekeningen en gegevens verwerken. Voor de handelingen wordt uitgegaan van een intern uurtarief van hoogopgeleide medewerkers van €54 (P). Er zijn op dit moment ongeveer 410 instellingen met een vergunning voor het aanbieden van consumptief krediet. Een deel daarvan zal niet door deze wijziging worden geraakt omdat zij reeds een opslag van ten hoogste 8 procentpunten hanteren. Volgens het Nibud zullen met name aanbieders van creditcards met een gespreid betalen faciliteit en kleine goederenkredieten geraakt worden. Deze groep is relatief klein ten opzichte van de totale populatie instellingen met een vergunning voor het aanbieden van consumptief krediet. Voorts wordt opgemerkt dat kredietaanbieders op basis van hun vergunning verschillende vormen van (consumptief) krediet kunnen aanbieden, bijvoorbeeld persoonlijke leningen en doorlopend krediet, waar zij verschillende kredietvergoedingen voor kunnen hanteren. Er kan daarom geen precieze inschatting worden gemaakt van het totaal aantal kredietaanbieders dat door de tijdelijke verlaging wordt geraakt (Q).

De tijdelijke verlaging van de opslag brengt geen kosten voor burgers mee, maar zal leiden tot lagere maandlasten voor hun consumptieve kredieten tijdens de corona-crisis.

Er is geen wijziging in toezichtkosten voorzien. De AFM is reeds bevoegd om toezicht te houden op aanbieders van krediet en op de door hen gehanteerde maximale kredietvergoeding op basis van artikel 2:60 Wft, artikel 4:35 Wft en artikel 115a BGfo.

Consultatie en advisering

Over het ontwerpbesluit is openbaar geconsulteerd van 19 mei 2020 tot en met 3 juni 2020. Er is gekozen voor een korte reactietermijn op de internetconsultatie omdat het streven is om deze tijdelijke crisismaatregel zo snel mogelijk in werking te laten treden.

Er zijn veertien openbare reacties ontvangen op de consultatie.4 Er is gereageerd door verschillende particulieren, de Consumentenbond, Rechtop bewindvoeringen, kredietverstrekkers SprayPay en Wehkamp Finance BV, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders, Koninklijke INretail, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN), het Adviescollege toetsing regeldruk en de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK). De belangrijkste onderwerpen die in meerdere consultatiereacties zijn behandeld, zijn de keuze voor een tijdelijke verlaging van de opslag naar 8 procentpunten, alternatieve maatregelen om consumenten te helpen, het overgangsrecht voor lopende kredietovereenkomsten en de beëindiging van de tijdelijke maatregel.

In verschillende reacties is aangegeven dat de opslag lager zou mogen worden vastgesteld dan 8 procentpunten, waarbij ook is gewezen op de ontwikkelingen van de marktrente. Ook is gepleit voor een permanente (verdere) verlaging van de maximale kredietvergoeding. In andere reacties is gewezen op de negatieve effecten van een verlaging van de maximale kredietvergoeding. Naar voren is gebracht dat met name de markt van kleine kredieten, waar veel huishoudens op aangewezen zijn, zal worden geraakt. Voor deze kredieten moeten relatief meer kosten worden gemaakt door de aanbieder. Door de verlaging zullen minder kleine kredieten worden aangeboden, aldus de respondenten. Ook is in de consultatie aandacht gevraagd voor de effecten voor kredietbanken in gemeenten waar de uitvoeringskosten van kredietbanken zoveel mogelijk worden verrekend in de rente van saneringskredieten. In de brief van 18 mei jl. is naar aanleiding van het Position paper van Nibud over consumptief krediet onderkend dat een verlaging van de maximale kredietvergoeding vooral kleine, kortlopende kredieten zal treffen, waaronder de kleine goederenkredieten. Een gevolg kan zijn dat kredietverlening afneemt of kredietvormen zelfs helemaal verdwijnen. Ook is in de brief van 18 mei jl. erkent dat de tijdelijke verlaging effecten kan hebben voor bepaalde kredietbanken. Door te kiezen voor een tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding naar 10 procent is gekozen voor een balans tussen betere consumentenbescherming en beperking van de kans op het intreden van onwenselijke neveneffecten. Verder is van belang dat onderzocht zal worden of een verlaging van de maximale kredietvergoeding structureel kan worden ingevoerd.

In verschillende reacties is gewezen op andere maatregelen die consumenten (beter) helpen, zoals scherpe acceptatievoorwaarden, korte looptijd van het krediet en het treffen van betalingsregelingen of andere coulance-regelingen met consumenten met financiële problemen. Ik vind het belangrijk dat kredietverstrekkers maatregelen treffen om overkreditering van consumenten te voorkomen en dat zij consumenten met financiële problemen door de coronacrisis helpen. Ik zie de tijdelijke verlaging van de kredietvergoeding als een aanvulling op de maatregelen die de kredietverstrekkers zelf (kunnen) treffen.

Door verschillende respondenten is aangegeven dat kredietverstrekkers voor hun bedrijfsvoering behoefte hebben aan een vaste einddatum van de tijdelijke maatregel. Ook is gepleit voor voldoende tijd voor kredietverstrekkers om de verlaging te verwerken in hun systemen en kredietovereenkomsten aan te passen.

Naar aanleiding van deze opmerkingen is een einddatum opgenomen in het besluit, die ligt op 1 maart 2021. Wel is tevens de mogelijkheid opgenomen om de beëindiging nog met maximaal een half jaar uit te stellen, mochten de omstandigheden daartoe nopen. Wat betreft de invoering van de verlaging, wordt ten eerste opgemerkt dat de crisismaatregel is aangekondigd bij brief van 18 mei jl. Het ontwerpbesluit regelde dat de tijdelijke verlaging in werking zou treden met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Het besluit is zo aangepast, dat wordt voorzien in een termijn van drie weken na publicatie van het besluit waarin kredietaanbieders de benodigde wijzigingen kunnen doorvoeren voordat de verlaging in werking treedt.

Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft opgemerkt dat voor de gevolgen voor de regeldruk een bandbreedte of een maximum kunnen worden aangegeven wat betreft het aantal kredietinstellingen dat wordt geraakt. ATR heeft geadviseerd om de analyse van de regeldrukeffecten van het conceptbesluit kwantitatief uit te werken conform de Rijksbrede methodiek. In de consultatie is gevraagd naar de gevolgen van de tijdelijke verlaging op korte termijn voor de bedrijfsvoering van kredietaanbieders. In de reacties is geen kwantitatieve informatie daarover verstrekt. Daarnaast wordt opgemerkt dat de operationele systemen van de kredietaanbieders zodanig van elkaar verschillen, dat een nadere inschatting van de kosten niet kan worden gemaakt. Verduidelijkt is welke kredietvormen, en daarmee aanbieders die deze kredietvormen aanbieden, met name door de maatregel worden geraakt.

Artikelsgewijs

Artikel I
A en C

In artikel 4 van het Besluit kredietvergoeding wordt de opslag van 12 procentpunten tijdelijk verlaagd naar 8 procentpunten. De verlaging van de opslag naar 8 procentpunten dient ook te worden verwerkt in artikel 16a van het Besluit kredietvergoeding. Dit artikel regelt dat wanneer het jaarlijks kostenpercentage dat aanbieders van krediet hanteren ten hoogste de maximale kredietvergoeding bedraagt, zij de effectieve kredietvergoeding niet behoeven te vermelden. Dat systeem blijft ongewijzigd.

B

In artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding was een overgangsbepaling opgenomen voor kredietovereenkomsten aangegaan voor de verlaging van de maximale kredietvergoeding die is doorgevoerd in 2006. Deze bepaling is materieel uitgewerkt en artikel 15 kan daarom vervallen. Het overgangsrecht voor kredietovereenkomsten afgesloten voor de huidige verlaging is nu in het wijzigingsbesluit opgenomen, vergelijk de toelichting op artikel III.

Artikel II

Dit artikel regelt in samenhang met artikel IV de tijdelijkheid van de verlaging van de maximale kredietvergoeding. Wanneer de gevolgen van de coronacrisis het weer toelaten, zal de opslag in beginsel weer worden hersteld naar 12 procentpunten. Ik merk hierbij op dat ook rekening zal worden gehouden met de resultaten van het onderzoek naar een structurele verlaging, voor zover dan reeds bekend. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel IV.

Artikel III

De verlaging van de maximale kredietvergoeding geldt voor kredietovereenkomsten die zijn aangegaan vanaf de inwerkingtreding van de tijdelijke verlaging. Voor kredietovereenkomsten die daarvoor zijn aangegaan, bevat dit artikel een overgangsbepaling. Deze bepaling ziet zowel op aflopend krediet als doorlopend (goederen)krediet dat is verstrekt voor de inwerkingtreding van de verlaagde kredietvergoeding. Voor lopende overeenkomsten waarbij het uitstaande saldo afloopt, blijft de maximale kredietvergoeding gelden die van toepassing was voor de verlaging. Voor doorlopende kredieten geldt dat de verlaagde maximale kredietvergoeding van toepassing is op nieuwe opnames binnen de kredietlimiet die worden gedaan na de inwerkingtreding van de verlaging. Voor opnames binnen de kredietlimiet die zijn gedaan voor de inwerkingtreding van de verlaging, blijft de maximale kredietvergoeding gelden die van toepassing was voor de verlaging. Er mag door een kredietaanbieder geen extra krediet meer worden verstrekt op basis van het maximum kredietvergoedingspercentage van voor de verlaging.

Het tweede lid voorziet in overgangsrecht in verband met de beëindiging van de tijdelijke verlaging. Voor krediet dat is verstrekt in de periode dat de tijdelijke verlaagde maximale kredietvergoeding van toepassing was, blijft de verlaagde kredietvergoeding gelden. Dat geldt zowel voor nieuwe kredietovereenkomsten die toen zijn aangegaan als opnames binnen de kredietlimiet die toen zijn gedaan.

Artikel IV

Dit artikel regelt zowel de inwerkingtreding van de tijdelijke verlaging (artikel I) als de beëindiging daarvan (artikel II). Vanwege het spoedeisende karakter van het besluit wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving. Beoogd wordt om de verlaging in verband met de coronacrisis zo snel mogelijk in werking te laten treden. De verlaging van de maximale kredietvergoeding is aangekondigd bij brief van 18 mei jl. De verlaging zal drie weken na de publicatie in het Staatsblad in werking treden. Kredietaanbieders hebben zo een redelijke termijn om de benodigde wijzigingen in hun bedrijfsvoering door te voeren.

Artikel IV regelt voorts dat de tijdelijke verlaging op 1 maart 2021 eindigt. Daarnaast is voorzien in een mogelijkheid om de maatregel bij koninklijk besluit met maximaal een half jaar te verlengen. Hiermee is enerzijds tegemoet gekomen aan de wens van de sector voor een einddatum en wordt anderzijds rekening gehouden met het feit dat niet op voorhand kan worden bepaald wanneer de omstandigheden dusdanig zijn, dat de tijdelijke maatregel kan worden opgeheven. Voor die afweging zal naar verschillende factoren worden gekeken, zoals besluitvorming over verlenging van de tijdelijke financiële regelingen die door de overheid zijn getroffen voor (zelfstandig) ondernemers en het aantal consumenten dat een beroep doet op coulance-regelingen.5 In geval van verlenging zullen kredietaanbieders hierover worden geïnformeerd. Zoals opgenomen in de brief van 18 mei jl. wordt onderzocht of de maximale kredietvergoeding structureel kan worden verlaagd. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar. Dan kan ook worden bezien of en op welke termijn de kredietvergoeding structureel wordt aangepast en hoe dit zich verhoudt tot de tijdelijke crisismaatregel.

De Minister van Financiën,


X Noot
1

Dat geldt ook voor roodstandfaciliteiten en kredietkaarten.

X Noot
2

NIBUD, Position Paper over consumptief krediet, 1 mei 2020; consukltatiereactie van de NVVK van 3 juni 2020 bij het ontwerpbesluit.

X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 531.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 25 295, nr. 207.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 511, Kamerstukken II 2019/20, 35 316, nr. 21 en Kamerstukken II 2019/20, 35 316, nr. 19.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld de Corona Monitor van de Nederlandse Vereniging van Banken, https://www.nvb.nl/corona/corona-monitor/.

Naar boven