Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende de vaststelling van de periode waarover het inkomen ten behoeve van het garantiebedrag Wajong in aanmerking wordt genomen (Besluit garantiebedrag Wajong)

Nader Rapport

6 juli 2020

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende de vaststelling van de periode waarover het inkomen ten behoeve van het garantiebedrag Wajong in aanmerking wordt genomen (Besluit garantiebedrag Wajong)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 5 juni 2020, nr. 2020001126, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 24 juni 2020, nr. W12.20.0170/III, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.

Bij Kabinetsmissive van 5 juni 2020, no.2020001126, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de periode waarover het inkomen ten behoeve van het garantiebedrag Wajong in aanmerking wordt genomen (Besluit garantiebedrag Wajong), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Ik bied U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting wederom aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark.

Advies Raad van State

No. W12.20.0170/III

’s-Gravenhage, 24 juni 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 5 juni 2020, no.2020001126, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de periode waarover het inkomen ten behoeve van het garantiebedrag Wajong in aanmerking wordt genomen (Besluit garantiebedrag Wajong), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van houdende de vaststelling van de periode waarover het inkomen ten behoeve van het garantiebedrag Wajong in aanmerking wordt genomen (Besluit garantiebedrag Wajong)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juni 2020, nr. 2020-0000071198;

Gelet op artikel 8:8, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van );

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen],

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Artikel 2. Periode vaststelling inkomen ten behoeve van het garantiebedrag

  • 1. De periode, bedoeld in artikel 8:8, tweede lid, van de Wajong is voor de jonggehandicapte die in het jaar 2020 inkomen geniet sinds:

    • a. de maand november of eerder: de maanden december 2019 tot en met november 2020;

    • b. de maand december: de maand januari 2021.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden slechts de maanden in aanmerking genomen waarin inkomen is genoten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, is de periode, bedoeld in artikel 8:8, tweede lid, van de Wajong, voor de jonggehandicapte die in het jaar 2020 inkomen heeft in de vorm van belastbare winst uit onderneming, het jaar 2021.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 4. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit garantiebedrag Wajong.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Aanleiding

Met de Wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, PM) (hierna: Wet vereenvoudiging Wajong) zijn diverse wijzigingen in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) doorgevoerd.

Dit besluit stelt de periode vast op basis waarvan het garantiebedrag van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt vastgesteld. Het garantiebedrag wordt vastgesteld op basis van de inkomensvoorziening of arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de jonggehandicapte die in de maand voor inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong inkomen genoot, recht zou hebben gehad in de daaropvolgende maand. In artikel 8:8 van de Wajong wordt voor de vaststelling van dit garantiebedrag, in afwijking van de reguliere werkwijze, het gemiddelde inkomen per maand gebruikt over een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde periode. Deze periode kan voor verschillende gevallen verschillend worden vastgesteld.

Paragraaf 1.2. Toelichting garantiebedrag overgangsregime

De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning kan in individuele gevallen leiden tot een hoger, maar ook tot een lager inkomen plus inkomensondersteuning in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en in de (voortgezette) werkregeling én de Bremanregeling in de Wajong2010. De reden hiervoor is dat de genoemde regelingen vervangen worden door één systeem voor inkomensondersteuning in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015. Voor een toelichting van de regels voor inkomensondersteuning per Wajong-regeling wordt verwezen naar het kader op pagina 4 tot en met 6 van de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging Wajong.1

Om te regelen dat een Wajonger er op het moment van inwerkingtreding in totaalinkomen niet – of in ieder geval niet direct – op achteruit gaat stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een individueel garantiebedrag voor de Wajong-uitkering vast. In het geval dat de inkomensondersteuning voor Wajongers op basis van de nieuwe regels lager uitvalt dan de hoogte van het individuele garantiebedrag, ontvangen zij een uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Het garantiebedrag wordt vastgesteld op basis van de hoogte van de inkomensondersteuning waarbij verlagingen (bijvoorbeeld vanwege een opgelegde maatregel) en verhogingen (bijvoorbeeld vanwege hulpbehoevendheid) buiten beschouwing worden gelaten. Reden hiervoor is dat verlagingen en verhogingen tijdelijk van aard kunnen zijn en aanvullend zijn op de inkomensondersteuning. De verlagingen en verhogingen worden vervolgens toegepast op het garantiebedrag of de op basis van de nieuwe rekenregels vastgestelde inkomensondersteuning. Het garantiebedrag wordt halfjaarlijks, gelijk met de indexatie van het wettelijk minimumloon, geïndexeerd.

Oorspronkelijk was de regering voornemens om bij het vaststellen van het garantiebedrag uit te gaan van het inkomen in de maand januari 2021. Deze inkomensgegevens worden echter pas medio februari 2021 beschikbaar. Dit is te laat om voorafgaand aan inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong een garantiebedrag te kunnen vaststellen. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van het UWV2 heeft de regering er daarom voor gekozen het garantiebedrag vast te stellen op basis van een gemiddeld inkomen in een bij dit besluit vastgestelde periode. Bij het vaststellen van de periode wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd de Wajonger voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong duidelijkheid te bieden over de minimale hoogte van de per januari 2021 te ontvangen uitkering.

De regering heeft samen met UWV gezocht naar een werkwijze om het inkomen op het moment van inwerkingtreding te benaderen en het garantiebedrag daarop te baseren. Het garantiebedrag wordt berekend op basis van het gemiddelde inkomen over een met dit besluit vastgestelde periode. De betreffende periode wordt verschillend vastgesteld voor verschillende gevallen. De gekozen werkwijze kan er toe leiden dat de benadering van het inkomen op het moment van inwerkingtrding van de Wet vereenvoudiging Wajong afwijkt van het daadwerkelijke inkomen op het moment van inwerkingtreding. De regering acht deze werkwijze gerechtvaardigd omdat deze werkwijze Wajongers voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet zekerheid biedt over de inkomensondersteuning die zij van UWV zullen ontvangen na inwerkingtreding van de wet. In twee situaties is het niet mogelijk om vooraf zekerheid te bieden. Het gaat om het geval waarin de Wajonger sinds december 2020 inkomen heeft en het geval waarin de Wajonger winst uit onderneming heeft. In de volgende twee paragrafen (paragraaf 1.3 en 1.4) worden de vastgestelde perioden toegelicht.

Paragraaf 1.3. Periode waarop garantiebedrag overgangsregime wordt gebaseerd voor Wajongers met inkomen uit loondienst en anders dan uit loondienst

De hoogte van het individuele garantiebedrag wordt door UWV vastgesteld door op basis van een gemiddeld inkomen de uitkering te berekenen waarop een Wajonger in de oude situatie aanspraak zou hebben gehad. De definitie van inkomen die hiervoor wordt gehanteerd is conform de in 2020 van toepassing zijnde regelgeving en werkwijze die door UWV op basis hiervan wordt toegepast3. Het garantiebedrag is namelijk het bedrag waarop de Wajonger recht zou hebben gehad als de Wet vereenvoudiging Wajong niet inwerking zou zijn getreden. Die wet regelt ook dat op alle drie de Wajong-regimes het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (hierna: AIB) van toepassing wordt. Voor de Wajong2010 gaat het voor het vaststellen van het garantiebedrag daarom om de definitie van inkomen op basis van het AIB. Voor de oWajong is de definitie van inkomen op grond van artikel 3:48, achtste lid, (oud) geregeld in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen.

Op het moment van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong wordt als hoofdregel het garantiebedrag gebaseerd op het gemiddeld genoten inkomen over de maanden december 2019 tot en met november 2020.

Door het hanteren van de definitie van inkomen conform de in 2020 van toepassing zijnde regelgeving, kan eventueel ook inkomen worden meegenomen waar geen arbeid tegenover staat (bijvoorbeeld andere uitkeringen). De inkomensgegevens van de maand december 2019 worden gebruikt zodat voor de berekening van het gemiddelde inkomen alle maanden in een jaar worden meegenomen en daarmee ook eindejaarsuitkeringen en bonussen. Het inkomen in december 2020 wordt niet meegenomen omdat deze inkomensgegevens pas begin 2021 voor UWV beschikbaar worden en het daardoor niet mogelijk is om voorafgaand aan inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong een garantiebedrag te kunnen vaststellen. Bij het berekenen van het gemiddelde genoten inkomen worden alleen de maanden gebruikt waarin sprake is van inkomen. Maanden waarbij geen sprake is van genoten inkomen worden buiten beschouwing gelaten. Reden hiervoor is dat voor deze maanden geen inkomensregeling geldt, maar de Wajonger terugvalt op de reguliere uitkering. Een maand waarin geen sprake is van genoten inkomen wordt voor het berekenen van het gemiddelde inkomen daarom niet als representatief geacht.

Door de inkomensgegevens in de periode december tot en met november voorafgaand aan inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong te gebruiken, is het vaststellen van het garantiebedrag voor UWV uitvoerbaar en kan UWV het garantiebedrag zoveel mogelijk geautomatiseerd berekenen voor alle Wajongers die inkomen ontvangen op het moment dat de Wet vereenvoudiging Wajong in werking treedt. In de betreffende maanden op basis waarvan het garantiebedrag wordt vastgesteld kan bijvoorbeeld sprake zijn van een eenmalig hoger inkomen door een bonus, ambtsjubileum of individueel keuzebudget (IKB). Ook kan sprake zijn van wisseldende inkomens vanwege uitzendwerk of prestatiebeloning. Dit is het geval ongeacht de keuze voor de maanden waarop het garantiebedrag wordt gebaseerd. Een hoger gemiddeld inkomen leidt tot een lager garantiebedrag. Een lager gemiddeld inkomen leidt tot een hoger garantiebedrag.

Voor Wajongers die vanaf december 2020 inkomen ontvangen stelt UWV het garantiebedrag vast op basis van de inkomensgegevens in januari 2021. Het inkomen van december 2020 wordt niet meegenomen in de vaststelling van het garantiebedrag, omdat in de inkomsten van deze maand vaak niet representatief zijn. Bijvoorbeeld doordat in deze maand veel sprake is van overwerk. Dit zou leiden tot de vaststelling van een lager garantiebedrag dan de vaststelling op basis van het inkomen in januari 2021. Vaststellen van het garantiebedrag voor deze groep vindt pas plaats als de inkomensgevens van de maand januari definitief zijn. Dit is op zijn vroegst medio februari 2021. Eventueel te weinig betaalde uitkering in de maand(en) na inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt op dat moment nabetaald. Omdat er voor deze groep nog geen sprake is van een structureel inkomen is vaststellen van het garantiebedrag op een later moment niet bezwaarlijk.

Paragraaf 1.4. Periode waarop garantiebedrag overgangsregime wordt gebaseerd voor Wajongers met winst uit onderneming

Voor Wajongers met winst uit onderneming – eventueel naast andere bronnen van inkomen – worden de inkomensgegevens gebruikt over het jaar 2021. Dit wijkt af van de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging Wajong waarin is opgenomen dat het garantiebedrag wordt berekend op basis van het gemiddelde inkomen over een periode voorafgaand aan de inwerktreding. De reden hiertoe is gelegen in de wijze waarop de hoogte van de uitkering voor deze doelgroep wordt vastgesteld.

Het UWV werkt voor deze groep met een voorlopige uitkering op basis van een in overleg met de Wajonger afgesproken inkomen dat de Wajonger verwacht. Deze werkwijze wordt toegepast omdat de winst uit onderneming in enig jaar pas twee jaar later definitief wordt vastgesteld.

Het gebruiken van inkomensgegevens uit 2021 voor Wajongers met winst uit onderneming heeft een aantal redenen. Het inkomen in 2020 staat op het moment van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong voor Wajongers met winst uit onderneming niet vast. Hierdoor is het niet mogelijk om vóór inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong een representatief garantiebedrag vast te stellen. Omdat het niet mogelijk is om vooraf zekerheid te bieden, wordt ervoor gekozen om bij het vaststellen van het garantiebedrag voor deze groep uit te gaan van het inkomen dat het meest representatief is voor het bepalen wat de uitkering zou zijn geweest als de Wet vereenvoudiging Wajong niet in werking zou zijn getreden, namelijk het inkomen in 2021. De inkomensgegevens uit 2018 en 2019 worden niet gebruikt omdat het garantiebedrag bedoeld is voor degenen die op het moment van inwerkingtreding inkomen genieten.

De uitkering over het jaar 2021 wordt vastgesteld aan de hand van het verwachtte inkomen in 2021. Met voorgestelde werkwijze wordt gekozen voor het inkomen over één jaar om het gemiddeld inkomen per maand te bepalen. In 2022 stelt UWV de uitkeringshoogte over 2021 vast op basis van de voorlopige aanslag over 2021. Op hetzelfde moment stelt UWV dan ook de hoogte van het garantiebedrag vast. Eventueel te veel of te weinig betaalde uitkering in de periode tussen inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning en het vaststellen van het garantiebedrag wordt op dat moment verrekend. De regering wil terugvordering in het kader van dit besluit voorkomen. UWV heeft daarom veel aandacht voor tijdige signalering van een wijziging in inkomen en het effect daarvan op de hoogte van de uitkering en het garantiebedrag. Door goede individuele afspraken te maken met Wajongers probeert UWV terugvordering te beperken. Alleen als de definitieve aanslag afwijkt, komt UWV hier op terug. De regering vindt het niet bezwaarlijk om het garantiebedrag in dit geval later vast te stellen met de mogelijkheid dat op een later moment nabetalingen zullen volgen. Dit is onoverkomelijk en ook het geval bij de manier waarop voor deze groep de uitkering momenteel wordt vastgesteld. In die zin worden Wajongers in deze groep niet benadeeld door de werkwijze.

Hoofdstuk 2. Financiering en regeldruk

Het ontwerpbesluit heeft geen financiële gevolgen en geen gevolgen voor de regeldruk, deze zijn al meegenomen in de Wet vereenvoudiging Wajong waaruit voorliggende wijzigingen voortvloeien.

Hoofdstuk 3. Ontvangen commentaren

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan UWV en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Daarnaast heeft het ontwerpbesluit opengestaan voor internetconsultatie. De regering gaat hieronder in op de uitgebrachte commentaren.

a. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

UWV heeft het onderhavige besluit getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. UWV is van oordeel dat het besluit op alle onderdelen uitvoerbaar en handhaafbaar is vanaf de beoogde ingangsdatum van 1 januari 2021. Wel voorziet UWV (1) een mogelijk negatief effect voor sommige klanten en (2) een risico op moeilijk verdedigbare bezwaarzaken.

Het eerste punt gaat over het vaststellen van het garantiebedrag voor mensen van wie de uitkering op grond van artikel 1a:5, artikel 2:51 of artikel 3:9 van de Wajong is verhoogd vanwege een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid. UWV voorziet dat het buiten beschouwing laten van de verhoging op basis van hulpbehoevendheid bij het vaststellen van het garantiebedrag kan leiden tot een verlaging van de totale uitkering bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. Als oplossing heeft UWV aangedragen de verhoging van de uitkering wegens hulpbehoevendheid op te nemen in het garantiebedrag.

De regering heeft goede nota genomen van de zorgen van UWV. Op basis van het voorgestelde artikel 8:8 van de Wajong wordt het garantiebedrag vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze behorende bij de inkomensvoorziening waarop de Wajonger in de maand na inwerkingtreding recht zou hebben gehad. Daarbij wordt een eventuele verhoging of verlaging van die uitkering buiten beschouwing gelaten. Het garantiebedrag komt tot uitkering als deze hoger is dan de inkomensvoorziening op grond van het voorgestelde artikel 2:40, 2:46, 3:8 of 3:8b van de Wajong. Dit betekent echter niet dat de betrokkene die vanwege hulpbehoevendheid te maken heeft met een verhoging van de uitkering er bij inwerkingtreding op achteruit gaat. Ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong geldt dat UWV moet bezien of naast de reguliere inkomensondersteuning een verhoging vanwege bijvoorbeeld hulpbehoevendheid van toepassing is. Als hiervan sprake is, ontvangt de betreffende Wajonger na inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong het garantiebedrag (die in de plaats komt van de uitkering op grond van artikel 2:40, 2:46, 3:8 of 3:8b) en de verhoging vanwege hulpbehoevendheid. In de communicatie richting de Wajonger moet hiermee rekening worden gehouden. De regering heeft daarom met UWV afgesproken dat de Wajongers met een verhoging wegens hulpbehoevendheid (circa 70 personen) bij de vaststelling van het garantiebedrag een aparte beschikking krijgen. In deze beschikking wordt het garantiebedrag exclusief en inclusief verhoging wegens hulpbehoevendheid opgenomen. Daarbij wordt de Wajonger geïnformeerd dat het garantiebedrag inclusief hulpbehoevendheid van toepassing is zo lang er sprake is van hulpbehoevendheid.

De regering geeft de voorkeur aan de hiervoor beschreven werkwijze omdat een verhoging vanwege hulpbehoevendheid tijdelijk van aard kan zijn. Het meenemen van de verhoging bij de vaststelling van het garantiebedrag zou betekenen dat zelfs als de toestand van hulpbehoevendheid eindigt de verhoogde uitkering in stand blijft. Daarnaast acht de regering het van belang om uniform om te gaan met het al dan niet meenemen van verhogingen en verlagingen van de uitkering bij het vaststellen van het garantiebedrag.

Het tweede punt van UWV is dat er een risico bestaat op bezwaarzaken omdat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong de aanspraak op het garantiebedrag is gekoppeld aan werken of het hebben van een dienstbetrekking. Naar aanleiding van deze opmerking van UWV is in de toelichting expliciet opgenomen dat het hanteren van de definitie van inkomen conform de in 2020 van toepassing zijnde regelgeving, eventueel ook inkomen kan worden meegenomen waar geen arbeid tegenover staat (bijvoorbeeld andere uitkeringen).

b. Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ambtelijk aangegeven de analyse en de conclusie ten aanzien van de regeldruk te delen.

c. Internetconsultatie

Het ontwerpbesluit heeft gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft 44 reacties opgeleverd, waarvan 10 reacties niet-openbaar zijn. Het grootste deel van de reacties gaat over de wijzigingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. Deze reacties zijn van gelijke strekking met die op het wetsvoorstel. In reactie hierop verwijst de regering daarom naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.4 Daarnaast is voor het eerst de vraag gesteld of het garantiebedrag van toepassing is op mensen die geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Op deze vraag kan de regering bevestigend antwoorden. Het garantiebedrag is van toepassing voor alle Wajongers die inkomen ontvangen op het moment dat de Wet vereenvoudiging Wajong in werking treedt ongeacht of zij mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie.

Hierna gaat de regering in op de meest voorkomende opmerkingen die zijn gemaakt over het onderhavige besluit.

Een aantal respondenten (waaronder de FNV, VCP, CNV en LCR) heeft ervoor gepleit om uit te gaan van het gemiddelde inkomen over bijvoorbeeld een jaar in plaats van over een beperkt aantal maanden. De LCR stelt bijvoorbeeld voor om zoveel mogelijk gewerkte maanden te gebruiken voor het berekenen van het garantiebedrag. Het gebrek aan representativiteit bij het hanteren van drie maanden is hierbij als reden genoemd. Uitbreiden van de periode leidt tot een zuiverder gemiddeld inkomen en benadert het reguliere inkomen van een werkende Wajonger naar verwachting beter. Vaststellen van het garantiebedrag op basis van het gemiddelde inkomen in een langere periode sluit daarmee beter aan bij de bedoeling van het garantiebedrag. De regering heeft daarom besloten om tegemoet te komen aan de wens van de LCR en de vakbonden door uit te gaan van een langere referteperiode voor het vaststellen van het garantiebedrag op basis van het gemiddelde inkomen uit te gaan van een periode van twaalf in plaats van drie maanden. Artikel 2 van het besluit en de toelichting zijn hierop aangepast.

De FNV, VCP en CNV vragen zich af of het onderhavige besluit in lijn is met de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. In de memorie van toelichting is aangegeven dat de periode voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld. De FNC, VCP en CNV menen echter dat in het onderhavige besluit voor een vaste periode is gekozen. In reactie hierop wil de regering aangeven dat in het besluit de periode op een andere wijze wordt vastgesteld voor Wajongers met inkomen uit loondienst of anders dan uit loondienst en Wajongers met winst uit onderneming. Daarnaast geldt dat de periode waarop het garantiebedrag gebaseerd is afhankelijk is gesteld van het moment vanaf wanneer inkomen wordt genoten. Zo wordt het garantiebedrag van een Wajonger die in december begonnen is met werken gebaseerd op het inkomen in januari. Voor de andere Wajongers wordt het inkomen over twaalf maanden gebruikt, waarbij alleen de maanden waarin inkomen genoten is worden meegenomen. Het besluit is hiermee in lijn met de memorie van toelichting waarin wordt gesteld dat de periode voor verschillende situaties verschillend kan worden vastgesteld.

De FNV, VCP en CNV hebben ook gevraagd om het mogelijk te maken om op verzoek van de Wajonger uit te gaan van een andere periode op basis waarvan het garantiebedrag wordt vastgesteld. Bijvoorbeeld een periode van een jaar of andere maanden als de in het besluit vastgestelde maanden niet representatief blijken voor het gemiddelde inkomen. Het buiten beschouwing laten van het inkomen in niet representatieve maanden is voor UWV niet uitvoerbaar. Allereerst wordt opgemerkt dat uit de polis administratie niet valt op te maken of inkomsten in een bepaalde maand representatief zijn. Er kan immers sprake zijn van wisselende inkomsten. Het buiten beschouwing laten van niet representatieve maanden zal daarom altijd op verzoek van de Wajonger moeten gebeuren. Vervolgens moeten in dat geval objectieve criteria vastgesteld worden op basis waarvan wordt bepaald of het inkomen in bepaalde maanden al dan niet representatief zijn voor het gemiddelde inkomen van een Wajonger. Die criteria zijn per definitie arbitrair. De regering heeft in artikel 2, tweede lid, van het besluit wel opgenomen dat de maanden waarin geen sprake is van genoten inkomen buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van het gemiddelde inkomen.

Tot slot merkt de regering op dat het klopt dat de gekozen werkwijze ertoe kan leiden dat de benadering van het inkomen op het moment van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong afwijkt van het daadwerkelijke inkomen op het moment van inwerkingtreding. Door deze werkwijze kan het garantiebedrag niet alleen te laag maar ook te hoog worden vastgesteld. De regering acht deze werkwijze echter gerechtvaardigd omdat Wajongers dan voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet zekerheid hebben over de inkomensondersteuning die zij van UWV zullen ontvangen na inwerkingtreding van de wet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 213, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, Bijlage bij Kamerstuk 35 213, nr. 3.

X Noot
3

Als het gaat om de vakantietoeslag geldt bijvoorbeeld dat voor de Wajong2010 op grond van het AIB het inkomen exclusief de vakantietoeslag wordt verrekend met de uitkering. Voor de oWajong is dit op grond van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen het inkomen inclusief de vakantietoeslag.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 213, nr. 3, hoofdstuk 4.

Naar boven