Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 30 juni 2020, nr. WJZ/ 20142740 houdende regels voor de uitvoering van de beoordeling van verzoeken om een vergoeding op grond van artikel 10m van de Gaswet

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 10m van de Gaswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

afnemer:

afnemer op wie het verbod van toepassing is;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

omschakelen:

omschakelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel bd, van de wet;

verbod:

verbod als bedoeld in artikel 10g, eerste lid, van de wet;

wet:

Gaswet.

Artikel 2

  • 1. Een afnemer dient een aanvraag om vergoeding als bedoeld in artikel 10m van de wet in zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is nadat het omschakelen of afsluiten van diens aansluiting, bedoeld in artikel 10g, tweede lid, van de wet, heeft plaatsgevonden, en geen laagcalorisch gas meer wordt onttrokken.

  • 2. De minister kan een aanvraag afwijzen, indien vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop het omschakelen of afsluiten volgens de planning, bedoeld in artikel 10k respectievelijk artikel 10j van de wet heeft of zou hebben plaatsgevonden, en in ieder geval na verloop van twintig jaren na die dag.

  • 3. Indien een afnemer de minister schriftelijk verklaart zich het recht voor te behouden om een vergoeding als bedoeld in artikel 10m, eerste lid, van de wet aan te vragen voordat de termijn van vijf jaren, bedoeld in het tweede lid, is verstreken, dan start een nieuwe termijn van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de verklaring is gedaan.

Artikel 3

  • 1. Gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht die in ieder geval nodig zijn voor een beslissing op de aanvraag zijn:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 10g, tweede lid, van de wet, die aan de netbeheerder zijn verstrekt;

    • b. de meest recente planning bedoeld in artikel 10j of 10k van de wet voor het afsluiten of omschakelen;

    • c. een gedetailleerde beschrijving van de betrokken installaties en verbindingen, waar mogelijk voorzien van beeldmateriaal:

      • 1⁰. voor aanpassing of vervanging als gevolg van het verbod; en

      • 2⁰. nadat het omschakelen of het afsluiten is afgerond;

    • d. een overzicht van de activiteiten die de afnemer als gevolg van het verbod heeft verricht, het moment waarop deze activiteiten hebben plaatsgevonden alsmede een toelichting op keuze voor verrichte activiteiten en, indien van toepassing de relevante investeringsbeslissingen waarop de activiteiten zijn gebaseerd en datum daarvan;

    • e. een opgave van de aard en de omvang van de schade, waarbij per post is onderbouwd dat de schade het gevolg is van het verbod en waarom deze schade niet kon worden voorkomen of beperkt en waarbij is aangegeven of sprake is van eenmalige of tijdelijke kosten dan wel structurele of terugkerende kosten;

    • f. indien van toepassing, een afschrift van het besluit tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in onderdeel d, die een financieel voordeel opleveren waardoor de schade als gevolg van het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd;

    • g. indien van toepassing, een opgave van fiscale regelingen die een financieel voordeel opleveren waardoor de schade als gevolg van het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd;

    • h. eventuele andere voordelen die een financieel voordeel opleveren waardoor de schade als gevolg van het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd;

    • i. een overzicht van verzekeringspolissen en onder verzekering uitgekeerde bedragen en in natura vergoede schade waardoor de schade als gevolg van het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd;

    • j. de normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage van de rechtspersoon waar de schade wordt geleden en, indien van toepassing, de in concernverband aan de afnemer gelieerde rechtspersonen indien deze gelieerde rechtspersonen dermate met de afnemer zijn verbonden, dat zij gezamenlijk een economische eenheid vormen;

    • k. een controleverklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit:

      • i. de getrouwheid van de normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage, bedoeld in onderdeel j, blijkt, en

      • ii. indien van toepassing, in het geval dat de gelieerde rechtspersonen dermate met de afnemer zijn verbonden, blijkt dat de afnemer en gelieerde rechtspersonen gezamenlijk een economische eenheid vormen;

    • l. het nummer en de tenaamstelling van de bankrekening van de afnemer waarop een betaling van een vergoeding kan plaatsvinden.

  • 2. De controleverklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, wordt vastgesteld aan de hand van een door de minister vastgestelde richtsnoer.

  • 3. De minister bevestigt de ontvangst van het aanvraag zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de afnemer in kennis van de te volgen procedure.

Artikel 4

  • 1. De minister beslist binnen acht weken of, indien de minister zich bij de behandeling van de aanvraag laat adviseren door een of meer onafhankelijke deskundigen, binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Indien gebruik gemaakt wordt van een onafhankelijke deskundige informeert de minister de afnemer schriftelijk over de termijn waarbinnen uiterlijk een besluit wordt genomen op zijn aanvraag.

  • 3. De minister kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken of, indien een onafhankelijk deskundige als bedoeld in het eerste lid is ingeschakeld, zes maanden verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kan de minister de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas grootste afnemers.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking op in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 juni 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

1. Inleiding

Met ingang van 1 oktober 2022 is het voor een aantal afnemers verboden om laagcalorisch gas te onttrekken aan het landelijk gastransportnet. Dat regelt artikel 10g van de Gaswet (Stb. 2020, nr. 169, hierna: de wet). Dit verbod brengt in de praktijk voor een heterogene groep van negen afnemers met zich dat zij moeten overstappen naar een andere energiebron. Dat kan een duurzame energiebron zijn, hoogcalorisch gas, of een combinatie daarvan. Een overstap op hoogcalorisch gas houdt in dat de afnemer omschakelt naar het deel van het landelijk gastransportnet waarmee hoogcalorisch gas wordt getransporteerd. Indien een afnemer ervoor kiest om geheel geen gas meer af te nemen, zal zijn aansluiting worden afgesloten. In beide gevallen (omschakelen of afsluiten) zal de afnemer activiteiten moeten verrichten om zijn installaties geschikt te maken voor de nieuwe energiebron. Dit proces wordt ook wel ombouw genoemd. De aard van de ombouwactiviteiten zal per afnemer verschillen.

De wet voorziet in een grondslag voor de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: minister) om een afnemer die niet langer laagcalorisch gas mag onttrekken aan het gastransportnet nadeelcompensatie toe te kennen, indien dat verbod voor die afnemer schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die afnemer in vergelijking met anderen onevenredige treft (artikel 10m). In de Beleidsregel nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas (hierna: de beleidsregel) is geregeld, voor zover dat op voorhand mogelijk is, hoe de minister de bevoegdheid invult om nadeelcompensatie te verlenen. In de Uitvoeringsregeling nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas grootste afnemers (hierna: de regeling) zijn op grond van artikel 10m, vierde lid, van de wet, enkele procedurele aspecten rond de aanvraag van een vergoeding uitgewerkt. Deze aspecten betreffen het moment waarop de vergoeding kan worden aangevraagd, de over te leggen gegevens en de beslistermijn.

2. Moment van de aanvraag

Een afnemer kan een aanvraag tot nadeelcompensatie indienen (artikel 2, eerste lid, van de regeling) nadat het omschakelen of afsluiten van een aansluiting heeft plaatsgevonden en hij aan het verbod in artikel 10g van de wet voldoet doordat er geen laagcalorisch gas meer aan het gastransportnet wordt onttrokken. In het geval dat aan een afnemer tijdelijk een ontheffing is verleend van het verbod, geldt dat de aanvraag pas wordt ingediend wanneer alsnog aan het verbod wordt voldaan en door de afnemer geen laagcalorisch gas meer wordt onttrokken.

Als uitgangspunt geldt dat per afnemer één aanvraag wordt ingediend. Voor de beoordeling van het recht op nadeelcompensatie moet immers in zijn totaliteit worden beoordeeld of sprake is van onevenredige schade die voor vergoeding in aanmerking komt en die het normaal ondernemersrisico overstijgt.

De afnemer dient zijn aanvraag in zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de afnemer dat het moment van indienen zo wordt gekozen dat die aanvraag met voldoende gegevens kan worden onderbouwd. Daarvoor moet de omvang van de schade voldoende duidelijk zijn en moeten de gegevens beschikbaar zijn die voor de beoordeling van de aanvraag zijn vereist. Op dat moment dient de afnemer zijn aanvraag in te dienen.

Voor het moment van indienen is ook de verjaringstermijn relevant. Deze termijn bedraagt ingevolge artikel 310, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vijf jaar na het moment van omschakelen of afsluiten van een aansluiting. In artikel 2, tweede en derde lid, van de regeling is nader geconcretiseerd wat de gevolgen zijn van verjaring en op welke wijze de verjaringstermijn kan worden gestuit. Verjaring van de vordering tot nadeelcompensatie heeft tot gevolg dat de aanvraag wordt afgewezen. De afnemer kan de verjaring evenwel stuiten door schriftelijk mee te delen zich ondubbelzinnig het recht voor te behouden om nadeelcompensatie aan te vragen. Het recht op schadevergoeding vervalt ingevolge artikel 310, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in ieder geval na twintig jaar na het moment van omschakelen of afsluiten van een aansluiting.

3. Gegevens

De afnemer moet zijn aanvraag onderbouwen en daarbij alle gegevens en informatie verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op schadevergoeding. Dat volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3, eerste lid, van de regeling is, om te verduidelijken welke informatie in ieder geval van de afnemer wordt verlangd voorgeschreven welke informatie de afnemer in ieder geval bij de aanvraag moet voegen. Dit laat onverlet dat door de minister om aanvullende informatie kan worden verzocht.

Zoals uiteen gezet is in de memorie van toelichting op de wet valt de beoordeling van een aanvraag om compensatie over het algemeen uiteen in twee stappen; het vaststellen van de vergoedbare schade en het bepalen in hoeverre, gelet op het normaal ondernemersrisico, die schade voor rekening en risico van de betrokkene dient te blijven. Hoe dit wordt beoordeeld is uitgewerkt in de beleidsregel.

Ingevolge de beleidsregel dient de minister, om de vergoedbare schade te kunnen beoordelen, in de eerste plaats te beschikken over informatie over de activiteiten die zijn verricht om aan het verbod te voldoen. De minister moet daarbij kunnen beoordelen of de verrichte activiteiten noodzakelijk waren om te voldoen aan het verbod.

Ingevolge artikel 10g, tweede lid, van de wet verstrekt de afnemer de netbeheerder alle gegevens die naar diens oordeel relevant zijn voor een voor de bedrijfsprocessen van de afnemer doelmatige en efficiënte planning van het omschakelen onderscheidenlijk afsluiten van de betrokken aansluiting. Deze informatie dient ingevolge de regeling bij de aanvraag te worden gevoegd (artikel 3, eerste lid, onderdeel a). Ook moet een afnemer (artikel 3, eerste lid, onderdeel b) de meest recente planning voor het afsluiten of omschakelen van zijn installatie overleggen. Het gaat hierbij om de planning of de aangepaste planning van de netbeheerder bedoeld in artikel 10j of 10k van de wet.

De afnemer dient voorts ingevolge de regeling door middel van een zogenoemde nulmeting in kaart te brengen wat de situatie was voordat werd omgebouwd (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, onder 1°). Het gaat om een gedetailleerde beschrijving van de betrokken installaties en verbindingen, en de locatie daarvan, waar mogelijk voorzien van beeldmateriaal (foto’s, tekeningen, schematische weergaven etc.) en een opsomming van de relevante kenmerken van de gasverbruikende installaties die door het verbod worden beïnvloed. Dat geldt ook, voor zover relevant, voor de productiemiddelen en het productieproces die (mogelijk) door het verbod worden beïnvloed. Ter vergelijking moet eenzelfde beschrijving worden bijgevoegd van de betrokken installaties en verbindingen nadat het omschakelen of afsluiten is afgerond (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, onder 2°). Ook dient de afnemer een overzicht te overleggen van de activiteiten die de afnemer als gevolg van het verbod heeft verricht. Hieruit moet voldoende blijken dat de activiteiten noodzakelijk waren om te voldoen aan het verbod. Daarbij moet tevens worden vermeld op welk moment deze activiteiten hebben plaatsgevonden en een toelichting te worden gegeven op keuze voor verrichte activiteiten. Ook dienen, indien deze genomen zijn, de relevante investeringsbeslissingen waarop de activiteiten zijn gebaseerd te worden overlegd en dient te worden aangegeven op welke datum deze beslissingen zijn genomen (artikel 3, eerste lid, onderdeel d).

Voorts moet de minister kunnen beoordelen of de met deze activiteiten gepaard gaande investeringen en overige kosten redelijk zijn. Hiertoe dient de afnemer in de eerste plaats een opgave te doen van de aard en de omvang van de schade. Daarbij dient per post te worden onderbouwd waarom deze schade het gevolg is van het verbod (artikel 3, eerste lid, onderdeel e). De afnemer dient daarbij toe te lichten waarom de getroffen maatregelen naar zijn mening de meest kostenefficiënte opties waren. Indien de afnemer niet voor de meest kostenefficiënte optie heeft gekozen dient de afnemer te onderbouwen waarom de afnemer voor het duurdere alternatief heeft gekozen. De afnemer zal ook moeten aantonen dat indien sprake is van schade, deze schade rechtstreeks causaal verband houdt met het verbod op laagcalorisch gas. Schade blijft voorts voor rekening van een afnemer als niet voldaan is aan de schadebeperkingsplicht of de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die de afnemer kan worden toegerekend (eigen schuld). Om die reden dient uit de overlegde informatie te blijken dat deze schade niet had kunnen worden voorkomen of beperkt. Ook dient de afnemer, eveneens per post, aan te geven of de schade eenmalige of tijdelijke kosten dan wel structurele of terugkerende kosten betreft.

Een afnemer kan slechts aanspraak maken op vergoeding van de schade indien op andere wijze niet is of kan worden voorzien in een redelijke vergoeding (artikel 10m, tweede lid, van de wet). Daarom wordt ingevolge de regeling van de afnemer gevraagd om bij de aanvraag informatie te verschaffen over eventuele verleende subsidies en fiscale regelingen die een financieel voordeel opleveren waardoor de schade als gevolg van het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd (artikel 3, eerste lid, onderdelen f, g en h). Ook moet de afnemer een overzicht van relevante verzekeringspolissen en onder verzekering uitgekeerde bedragen verstrekken (artikel 3, eerste lid, onderdeel i). Van een voldoende verzekerde vergoeding kan ook sprake zijn indien de vergoeding door een derde wordt uitgekeerd of indien sprake is van vergoeding in natura. Van belang is dat de andere wijze van vergoeding echt verzekerd is. Er mag geen twijfel bestaan over de vraag of de schade op andere wijze vergoed wordt.

Om te kunnen beoordelen of de schade, gelet op het normaal ondernemersrisico, voor rekening en risico van de betrokkene dient te blijven moet de afnemer ingevolge de regeling de bedrijfsgegevens aanleveren die nodig zijn voor de vaststelling van het normaal maatschappelijk risico, dat op grond van de beleidsregel wordt gekwantificeerd door middel van een forfait. De afnemer zal ten eerste de gegevens moeten aanleveren aan de hand waarvan dit forfait moet worden berekend (artikel 3, eerste lid, onderdeel j). Deze gegevens moeten worden voorzien van een controleverklaring van een accountant (artikel 3, eerste lid, onderdeel k). In deze controleverklaring moet de accountant aan de hand van de door hem verrichte controlewerkzaamheden verklaren dat de opgegeven normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage juist zijn en, indien daarbij mede gebruik is gemaakt van bedrijfsgegevens van gelieerde rechtspersonen, dat uit de bedrijfsgegevens van de afnemer en deze gelieerde rechtspersonen blijkt dat de afnemers en de gelieerde rechtspersonen dermate met elkaar verbonden zijn dat zij gezamenlijk een economische eenheid vormen. De eisen aan de werkzaamheden die de accountant dient te verrichten om te komen tot de controleverklaring worden in een richtsnoer vastgelegd dat door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan de bedrijven ter beschikking wordt gesteld (artikel 3, tweede lid).

Indien de aanvraag niet de hiervoor genoemde gegevens en bescheiden bevat stelt de minister de afnemer op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door de minister te stellen termijn.

4. Beslistermijn

Bij de beoordeling van de aanvraag zal de minister zich waar nodig laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen. Dat kan bijvoorbeeld bij het vaststellen van de hoogte van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Een onafhankelijk deskundige maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister. Indien onafhankelijke deskundigen worden betrokken heeft dat invloed op de beslistermijn (artikel 4, eerste lid, van de regeling). Wanneer op een aanvraag wordt besloten zonder dat hiervoor een onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld bedraagt de beslistermijn, in lijn met artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ten hoogste acht weken. Wordt er wel gebruik gemaakt van een advies van onafhankelijk deskundigen dan bedraagt de beslistermijn ten hoogste zes maanden. Wanneer de minister gebruik maakt van een advies van onafhankelijk deskundigen informeert hij ingevolge artikel 4, tweede lid, van de regeling de afnemer hier schriftelijk over en vermeldt daarbij wanneer het besluit uiterlijk wordt genomen. De beslistermijn kan in beide gevallen eenmaal voor eenzelfde periode als de oorspronkelijke beslistermijn worden verlengd (artikel 4, derde lid). Tot slot kan de minister een aanvraag aanhouden als de schade niet alleen wordt veroorzaakt door het verbod maar ook door een ander besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. In dat geval wordt het besluit op de aanvraag aangehouden tot dat besluit onherroepelijk is geworden. Dat wil zeggen dat de bezwaar- of beroepstermijn tegen het ander besluit is verlopen of de bezwaar- of beroepsprocedures tegen dat besluit zijn afgewikkeld (artikel 4, vierde lid).

5. Europeesrechtelijke aspecten

De regeling bevat voorschriften omtrent enkele procedurele aspecten rond de aanvraag van een vergoeding op grond van artikel 10m van de wet.

Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting en de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel (Kamerstuk 35 328, nrs. 3 en C) is door met de vormgeving van de nadeelcompensatie in de beleidsregel aan te sluiten bij de kaders voor nadeelcompensatie die zijn opgenomen in de nog niet in werking getreden titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en het advies van de commissie Mulder geborgd dat bij de toekenning van compensatie geen sprake is van staatssteun. Schade wordt alleen vergoed voor zover de overheid tot vergoeding gehouden is. Omdat het nadeelcompensatie betreft is er geen sprake van staatssteun en daarmee valt deze compensatie buiten de Europese staatssteunkaders.

De voorschriften die in deze regeling zijn opgenomen betreffen voorts geen dienstverlening in de zin van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en zijn geen technische voorschriften in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241). Dit betekent dat op de voorschriften in deze regeling geen notificatie verplichting van toepassing is.

6. Adviezen en zienswijzen

Deze regeling brengt regeldrukkosten met zich mee voor de negen afnemers die per oktober 2022 niet langer laagcalorisch gas aan het landelijk gastransportnet mogen onttrekken. Dit betreft de negen grootste afnemers van laagcalorisch gas. Deze kosten vloeien voort uit de eisen die gelden voor het indienen van een aanvraag tot nadeelcompensatie. Het gaat dan om de kosten in verband met het kennisnemen van deze regeling, het indienen van de aanvraag, het verzamelen van de benodigde informatie, overleg en afstemming met de uitvoerende instantie de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, en het aanvragen van een controleverklaring van een accountant.

Mocht een ander bedrijf een aanvraag voor compensatie van schade als gevolg van het verbod indienen, dan valt die aanvraag buiten de reikwijdte van de regeling. Op basis van de tijdsbestedingstabel voor bedrijven en de tabel met standaarduurtarieven in het Handboek Meting Regeldrukkosten kan een globale inschatting worden gemaakt van de verwachte regeldruk voor de negen afnemers. De inschatting is dat bedrijven maximaal circa 35 uur kwijt zijn aan administratieve handelingen. De daarbij behorende regeldrukkosten bedragen naar verwachting circa € 1970,– per afnemer. Op basis van ervaringen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met regelingen van soortgelijke omvang worden de kosten voor een controleverklaring van een accountant tussen 6.000 en 10.000 euro geschat. In de beleidsregel is onder artikel 5, aanhef en onderdeel b, opgenomen dat de redelijke kosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade vergoed worden. In beginsel vallen de redelijke kosten voor het verkrijgen van een controleverklaring daar onder.

Op 26 mei 2020 is het concept voor deze regeling en de toelichting daarbij ter consultatie toegezonden aan de negen grootste afnemers. Hen is daarbij de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen. Twee van de negen bedrijven hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

In deze twee zienswijzen zijn respectievelijk de volgende punten naar voren gebracht. Ten eerste is aangegeven dat de inschatting van de tijd en kosten die voor een afnemer met de aanvraag voor nadeelcompensatie zijn gemoeid in de concept-toelichting te laag zijn ingeschat. De toelichting is op dit punt aangepast.

Ten tweede is gevraagd waarom bij de vaststelling van het normaal maatschappelijk risico wordt uitgegaan van de bedrijfseconomische waarden van de juridische entiteit van de afnemer op wie het verbod van toepassing is, en niet van een kleinere eenheid (locatie of specifieke installatie) als onderdeel daarvan. Ten behoeve van de berekening van het forfait voor de vaststelling van de normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage wordt in de eerste plaats uitgegaan van de bedrijfseconomische waarden van de juridische entiteit (rechtspersoon) waar de schade wordt geleden. Dat zal doorgaans de afnemer zijn die aan het verbod moet voldoen. Hiermee wordt het advies van de onafhankelijke adviescommissie Mulder op dit punt gevolgd.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. De wet treedt in werking op 20 juni 2020, de dag na publicatie van het inwerkingtredingbesluit in het Staatsblad. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling is noodzakelijk om betrokken partijen een maximale voorbereidingstijd te geven om de aanvraag voor nadeelcompensatie voor te bereiden. Om deze redenen wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven