TOELICHTING
1. Inleiding
Met ingang van 1 oktober 2022 is het voor een aantal afnemers verboden om laagcalorisch
gas te onttrekken aan het landelijk gastransportnet. Dat regelt artikel 10g van de
Gaswet (Stb. 2020, nr. 169, hierna: de wet). Dit verbod brengt in de praktijk voor een heterogene groep van
negen afnemers met zich dat zij moeten overstappen naar een andere energiebron. Dat
kan een duurzame energiebron zijn, hoogcalorisch gas, of een combinatie daarvan. Een
overstap op hoogcalorisch gas houdt in dat de afnemer omschakelt naar het deel van
het landelijk gastransportnet waarmee hoogcalorisch gas wordt getransporteerd. Indien
een afnemer ervoor kiest om geheel geen gas meer af te nemen, zal zijn aansluiting
worden afgesloten. In beide gevallen (omschakelen of afsluiten) zal de afnemer activiteiten
moeten verrichten om zijn installaties geschikt te maken voor de nieuwe energiebron.
Dit proces wordt ook wel ombouw genoemd. De aard van de ombouwactiviteiten zal per
afnemer verschillen.
De wet voorziet in een grondslag voor de Minister van Economische Zaken en Klimaat
(hierna: minister) om een afnemer die niet langer laagcalorisch gas mag onttrekken
aan het gastransportnet nadeelcompensatie toe te kennen, indien dat verbod voor die
afnemer schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en
die afnemer in vergelijking met anderen onevenredige treft (artikel 10m). In de Beleidsregel
nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas (hierna: de beleidsregel) is geregeld,
voor zover dat op voorhand mogelijk is, hoe de minister de bevoegdheid invult om nadeelcompensatie
te verlenen. In de Uitvoeringsregeling nadeelcompensatie verbod laagcalorisch gas
grootste afnemers (hierna: de regeling) zijn op grond van artikel 10m, vierde lid,
van de wet, enkele procedurele aspecten rond de aanvraag van een vergoeding uitgewerkt.
Deze aspecten betreffen het moment waarop de vergoeding kan worden aangevraagd, de
over te leggen gegevens en de beslistermijn.
2. Moment van de aanvraag
Een afnemer kan een aanvraag tot nadeelcompensatie indienen (artikel 2, eerste lid,
van de regeling) nadat het omschakelen of afsluiten van een aansluiting heeft plaatsgevonden
en hij aan het verbod in artikel 10g van de wet voldoet doordat er geen laagcalorisch
gas meer aan het gastransportnet wordt onttrokken. In het geval dat aan een afnemer
tijdelijk een ontheffing is verleend van het verbod, geldt dat de aanvraag pas wordt
ingediend wanneer alsnog aan het verbod wordt voldaan en door de afnemer geen laagcalorisch
gas meer wordt onttrokken.
Als uitgangspunt geldt dat per afnemer één aanvraag wordt ingediend. Voor de beoordeling
van het recht op nadeelcompensatie moet immers in zijn totaliteit worden beoordeeld
of sprake is van onevenredige schade die voor vergoeding in aanmerking komt en die
het normaal ondernemersrisico overstijgt.
De afnemer dient zijn aanvraag in zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is. Het is
de verantwoordelijkheid van de afnemer dat het moment van indienen zo wordt gekozen
dat die aanvraag met voldoende gegevens kan worden onderbouwd. Daarvoor moet de omvang
van de schade voldoende duidelijk zijn en moeten de gegevens beschikbaar zijn die
voor de beoordeling van de aanvraag zijn vereist. Op dat moment dient de afnemer zijn
aanvraag in te dienen.
Voor het moment van indienen is ook de verjaringstermijn relevant. Deze termijn bedraagt
ingevolge artikel 310, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vijf jaar
na het moment van omschakelen of afsluiten van een aansluiting. In artikel 2, tweede
en derde lid, van de regeling is nader geconcretiseerd wat de gevolgen zijn van verjaring
en op welke wijze de verjaringstermijn kan worden gestuit. Verjaring van de vordering
tot nadeelcompensatie heeft tot gevolg dat de aanvraag wordt afgewezen. De afnemer
kan de verjaring evenwel stuiten door schriftelijk mee te delen zich ondubbelzinnig
het recht voor te behouden om nadeelcompensatie aan te vragen. Het recht op schadevergoeding
vervalt ingevolge artikel 310, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in
ieder geval na twintig jaar na het moment van omschakelen of afsluiten van een aansluiting.
3. Gegevens
De afnemer moet zijn aanvraag onderbouwen en daarbij alle gegevens en informatie verstrekken
die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op schadevergoeding. Dat volgt uit
artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3, eerste
lid, van de regeling is, om te verduidelijken welke informatie in ieder geval van
de afnemer wordt verlangd voorgeschreven welke informatie de afnemer in ieder geval
bij de aanvraag moet voegen. Dit laat onverlet dat door de minister om aanvullende
informatie kan worden verzocht.
Zoals uiteen gezet is in de memorie van toelichting op de wet valt de beoordeling
van een aanvraag om compensatie over het algemeen uiteen in twee stappen; het vaststellen
van de vergoedbare schade en het bepalen in hoeverre, gelet op het normaal ondernemersrisico,
die schade voor rekening en risico van de betrokkene dient te blijven. Hoe dit wordt
beoordeeld is uitgewerkt in de beleidsregel.
Ingevolge de beleidsregel dient de minister, om de vergoedbare schade te kunnen beoordelen,
in de eerste plaats te beschikken over informatie over de activiteiten die zijn verricht
om aan het verbod te voldoen. De minister moet daarbij kunnen beoordelen of de verrichte
activiteiten noodzakelijk waren om te voldoen aan het verbod.
Ingevolge artikel 10g, tweede lid, van de wet verstrekt de afnemer de netbeheerder
alle gegevens die naar diens oordeel relevant zijn voor een voor de bedrijfsprocessen
van de afnemer doelmatige en efficiënte planning van het omschakelen onderscheidenlijk
afsluiten van de betrokken aansluiting. Deze informatie dient ingevolge de regeling
bij de aanvraag te worden gevoegd (artikel 3, eerste lid, onderdeel a). Ook moet een
afnemer (artikel 3, eerste lid, onderdeel b) de meest recente planning voor het afsluiten
of omschakelen van zijn installatie overleggen. Het gaat hierbij om de planning of
de aangepaste planning van de netbeheerder bedoeld in artikel 10j of 10k van de wet.
De afnemer dient voorts ingevolge de regeling door middel van een zogenoemde nulmeting
in kaart te brengen wat de situatie was voordat werd omgebouwd (artikel 3, eerste
lid, onderdeel c, onder 1°). Het gaat om een gedetailleerde beschrijving van de betrokken
installaties en verbindingen, en de locatie daarvan, waar mogelijk voorzien van beeldmateriaal
(foto’s, tekeningen, schematische weergaven etc.) en een opsomming van de relevante
kenmerken van de gasverbruikende installaties die door het verbod worden beïnvloed.
Dat geldt ook, voor zover relevant, voor de productiemiddelen en het productieproces
die (mogelijk) door het verbod worden beïnvloed. Ter vergelijking moet eenzelfde beschrijving
worden bijgevoegd van de betrokken installaties en verbindingen nadat het omschakelen
of afsluiten is afgerond (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, onder 2°). Ook dient
de afnemer een overzicht te overleggen van de activiteiten die de afnemer als gevolg
van het verbod heeft verricht. Hieruit moet voldoende blijken dat de activiteiten
noodzakelijk waren om te voldoen aan het verbod. Daarbij moet tevens worden vermeld
op welk moment deze activiteiten hebben plaatsgevonden en een toelichting te worden
gegeven op keuze voor verrichte activiteiten. Ook dienen, indien deze genomen zijn,
de relevante investeringsbeslissingen waarop de activiteiten zijn gebaseerd te worden
overlegd en dient te worden aangegeven op welke datum deze beslissingen zijn genomen
(artikel 3, eerste lid, onderdeel d).
Voorts moet de minister kunnen beoordelen of de met deze activiteiten gepaard gaande
investeringen en overige kosten redelijk zijn. Hiertoe dient de afnemer in de eerste
plaats een opgave te doen van de aard en de omvang van de schade. Daarbij dient per
post te worden onderbouwd waarom deze schade het gevolg is van het verbod (artikel
3, eerste lid, onderdeel e). De afnemer dient daarbij toe te lichten waarom de getroffen
maatregelen naar zijn mening de meest kostenefficiënte opties waren. Indien de afnemer
niet voor de meest kostenefficiënte optie heeft gekozen dient de afnemer te onderbouwen
waarom de afnemer voor het duurdere alternatief heeft gekozen. De afnemer zal ook
moeten aantonen dat indien sprake is van schade, deze schade rechtstreeks causaal
verband houdt met het verbod op laagcalorisch gas. Schade blijft voorts voor rekening
van een afnemer als niet voldaan is aan de schadebeperkingsplicht of de schade anderszins
het gevolg is van een omstandigheid die de afnemer kan worden toegerekend (eigen schuld).
Om die reden dient uit de overlegde informatie te blijken dat deze schade niet had
kunnen worden voorkomen of beperkt. Ook dient de afnemer, eveneens per post, aan te
geven of de schade eenmalige of tijdelijke kosten dan wel structurele of terugkerende
kosten betreft.
Een afnemer kan slechts aanspraak maken op vergoeding van de schade indien op andere
wijze niet is of kan worden voorzien in een redelijke vergoeding (artikel 10m, tweede
lid, van de wet). Daarom wordt ingevolge de regeling van de afnemer gevraagd om bij
de aanvraag informatie te verschaffen over eventuele verleende subsidies en fiscale
regelingen die een financieel voordeel opleveren waardoor de schade als gevolg van
het verbod geheel of gedeeltelijk wordt gemitigeerd (artikel 3, eerste lid, onderdelen
f, g en h). Ook moet de afnemer een overzicht van relevante verzekeringspolissen en
onder verzekering uitgekeerde bedragen verstrekken (artikel 3, eerste lid, onderdeel
i). Van een voldoende verzekerde vergoeding kan ook sprake zijn indien de vergoeding
door een derde wordt uitgekeerd of indien sprake is van vergoeding in natura. Van
belang is dat de andere wijze van vergoeding echt verzekerd is. Er mag geen twijfel
bestaan over de vraag of de schade op andere wijze vergoed wordt.
Om te kunnen beoordelen of de schade, gelet op het normaal ondernemersrisico, voor
rekening en risico van de betrokkene dient te blijven moet de afnemer ingevolge de
regeling de bedrijfsgegevens aanleveren die nodig zijn voor de vaststelling van het
normaal maatschappelijk risico, dat op grond van de beleidsregel wordt gekwantificeerd
door middel van een forfait. De afnemer zal ten eerste de gegevens moeten aanleveren
aan de hand waarvan dit forfait moet worden berekend (artikel 3, eerste lid, onderdeel
j). Deze gegevens moeten worden voorzien van een controleverklaring van een accountant
(artikel 3, eerste lid, onderdeel k). In deze controleverklaring moet de accountant
aan de hand van de door hem verrichte controlewerkzaamheden verklaren dat de opgegeven
normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage juist zijn en, indien daarbij mede gebruik
is gemaakt van bedrijfsgegevens van gelieerde rechtspersonen, dat uit de bedrijfsgegevens
van de afnemer en deze gelieerde rechtspersonen blijkt dat de afnemers en de gelieerde
rechtspersonen dermate met elkaar verbonden zijn dat zij gezamenlijk een economische
eenheid vormen. De eisen aan de werkzaamheden die de accountant dient te verrichten
om te komen tot de controleverklaring worden in een richtsnoer vastgelegd dat door
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan de bedrijven ter beschikking wordt gesteld
(artikel 3, tweede lid).
Indien de aanvraag niet de hiervoor genoemde gegevens en bescheiden bevat stelt de
minister de afnemer op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door de minister te stellen
termijn.
4. Beslistermijn
Bij de beoordeling van de aanvraag zal de minister zich waar nodig laten bijstaan
door onafhankelijke deskundigen. Dat kan bijvoorbeeld bij het vaststellen van de hoogte
van de schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Een onafhankelijk deskundige
maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister.
Indien onafhankelijke deskundigen worden betrokken heeft dat invloed op de beslistermijn
(artikel 4, eerste lid, van de regeling). Wanneer op een aanvraag wordt besloten zonder
dat hiervoor een onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld bedraagt de beslistermijn,
in lijn met artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ten hoogste
acht weken. Wordt er wel gebruik gemaakt van een advies van onafhankelijk deskundigen
dan bedraagt de beslistermijn ten hoogste zes maanden. Wanneer de minister gebruik
maakt van een advies van onafhankelijk deskundigen informeert hij ingevolge artikel
4, tweede lid, van de regeling de afnemer hier schriftelijk over en vermeldt daarbij
wanneer het besluit uiterlijk wordt genomen. De beslistermijn kan in beide gevallen
eenmaal voor eenzelfde periode als de oorspronkelijke beslistermijn worden verlengd
(artikel 4, derde lid). Tot slot kan de minister een aanvraag aanhouden als de schade
niet alleen wordt veroorzaakt door het verbod maar ook door een ander besluit waartegen
bezwaar en beroep kan worden ingesteld. In dat geval wordt het besluit op de aanvraag
aangehouden tot dat besluit onherroepelijk is geworden. Dat wil zeggen dat de bezwaar-
of beroepstermijn tegen het ander besluit is verlopen of de bezwaar- of beroepsprocedures
tegen dat besluit zijn afgewikkeld (artikel 4, vierde lid).
5. Europeesrechtelijke aspecten
De regeling bevat voorschriften omtrent enkele procedurele aspecten rond de aanvraag
van een vergoeding op grond van artikel 10m van de wet.
Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting en de memorie van antwoord bij het
wetsvoorstel (Kamerstuk 35 328, nrs. 3 en C) is door met de vormgeving van de nadeelcompensatie in de beleidsregel aan te
sluiten bij de kaders voor nadeelcompensatie die zijn opgenomen in de nog niet in
werking getreden titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en het advies van de
commissie Mulder geborgd dat bij de toekenning van compensatie geen sprake is van
staatssteun. Schade wordt alleen vergoed voor zover de overheid tot vergoeding gehouden
is. Omdat het nadeelcompensatie betreft is er geen sprake van staatssteun en daarmee
valt deze compensatie buiten de Europese staatssteunkaders.
De voorschriften die in deze regeling zijn opgenomen betreffen voorts geen dienstverlening
in de zin van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december
2006 betreffende diensten op de interne markt en zijn geen technische voorschriften
in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september
2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften
en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241).
Dit betekent dat op de voorschriften in deze regeling geen notificatie verplichting
van toepassing is.
6. Adviezen en zienswijzen
Deze regeling brengt regeldrukkosten met zich mee voor de negen afnemers die per oktober
2022 niet langer laagcalorisch gas aan het landelijk gastransportnet mogen onttrekken.
Dit betreft de negen grootste afnemers van laagcalorisch gas. Deze kosten vloeien
voort uit de eisen die gelden voor het indienen van een aanvraag tot nadeelcompensatie.
Het gaat dan om de kosten in verband met het kennisnemen van deze regeling, het indienen
van de aanvraag, het verzamelen van de benodigde informatie, overleg en afstemming
met de uitvoerende instantie de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, en het aanvragen
van een controleverklaring van een accountant.
Mocht een ander bedrijf een aanvraag voor compensatie van schade als gevolg van het
verbod indienen, dan valt die aanvraag buiten de reikwijdte van de regeling. Op basis
van de tijdsbestedingstabel voor bedrijven en de tabel met standaarduurtarieven in
het Handboek Meting Regeldrukkosten kan een globale inschatting worden gemaakt van
de verwachte regeldruk voor de negen afnemers. De inschatting is dat bedrijven maximaal
circa 35 uur kwijt zijn aan administratieve handelingen. De daarbij behorende regeldrukkosten
bedragen naar verwachting circa € 1970,– per afnemer. Op basis van ervaringen van
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met regelingen van soortgelijke omvang worden
de kosten voor een controleverklaring van een accountant tussen 6.000 en 10.000 euro
geschat. In de beleidsregel is onder artikel 5, aanhef en onderdeel b, opgenomen dat
de redelijke kosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
of andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade vergoed worden. In
beginsel vallen de redelijke kosten voor het verkrijgen van een controleverklaring
daar onder.
Op 26 mei 2020 is het concept voor deze regeling en de toelichting daarbij ter consultatie
toegezonden aan de negen grootste afnemers. Hen is daarbij de mogelijkheid geboden
om een zienswijze in te dienen. Twee van de negen bedrijven hebben van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt.
In deze twee zienswijzen zijn respectievelijk de volgende punten naar voren gebracht.
Ten eerste is aangegeven dat de inschatting van de tijd en kosten die voor een afnemer
met de aanvraag voor nadeelcompensatie zijn gemoeid in de concept-toelichting te laag
zijn ingeschat. De toelichting is op dit punt aangepast.
Ten tweede is gevraagd waarom bij de vaststelling van het normaal maatschappelijk
risico wordt uitgegaan van de bedrijfseconomische waarden van de juridische entiteit
van de afnemer op wie het verbod van toepassing is, en niet van een kleinere eenheid
(locatie of specifieke installatie) als onderdeel daarvan. Ten behoeve van de berekening
van het forfait voor de vaststelling van de normjaaromzet en het normbrutowinstpercentage
wordt in de eerste plaats uitgegaan van de bedrijfseconomische waarden van de juridische
entiteit (rechtspersoon) waar de schade wordt geleden. Dat zal doorgaans de afnemer
zijn die aan het verbod moet voldoen. Hiermee wordt het advies van de onafhankelijke
adviescommissie Mulder op dit punt gevolgd.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant.
Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. De wet
treedt in werking op 20 juni 2020, de dag na publicatie van het inwerkingtredingbesluit
in het Staatsblad. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling is noodzakelijk
om betrokken partijen een maximale voorbereidingstijd te geven om de aanvraag voor
nadeelcompensatie voor te bereiden. Om deze redenen wordt afgeweken van het beleid
van vaste verandermomenten en treedt deze regeling in werking met ingang van de dag
na publicatie daarvan in de Staatscourant.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes