TOELICHTING
I. Algemeen
1. Doel, aanleiding en inhoud
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (‘GVB’) heeft onder meer tot doel vanuit biologisch,
economisch en milieuoogpunt te zorgen voor een duurzame exploitatie van de visbestanden.
Ter verwezenlijking van dat doel is door de Europese Unie bij diverse verordeningen
een scala aan instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. Blijkens artikel 7 van de zogenoemde
basisverordening1, dat een niet-limitatieve opsomming van de soorten instandhoudingsmaatregelen geeft,
zijn dat onder meer meerjarenplannen, maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen
aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden, maatregelen waarbij vangstmogelijkheden
(in de vorm van visserij-inspanning of vangstquota) worden vastgesteld en toegewezen
en technische maatregelen. Deze laatste categorie behelst onder meer specificaties
van vistuigen, voorschriften over het gebruik van vistuig en verboden om in bepaalde
gebieden of in bepaalde perioden de visserij uit te oefenen.
Het vissen in strijd met de instandhoudingsmaatregelen van de EU of – indien de activiteiten
in het gebied van een regionale visserijorganisatie of op volle zee worden verricht
– met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van die visserijorganisatie of met
de op dat vlak geldende internationale verplichtingen, wordt illegale, ongemelde en
ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) genoemd. IOO-visserij vormt wereldwijd
een van de ernstigste bedreigingen voor de duurzame exploitatie van de visbestanden.
Mede ter implementatie van het door de FAO in 2011 aangenomen actieplan om IOO-visserij
te voorkomen, heeft de Europese Unie met verordening nr. 1005/20082 (ook wel bekend als de IOO-verordening) een maatregelenpakket vastgesteld om IOO-visserij
zowel binnen als buiten de Europese wateren te voorkomen. Met het oog op een adequate
aanpak van de interne dimensie van IOO-visserij is daarnaast in de controleverordening3 een Europese regeling voor controle, inspectie en handhaving neergelegd om te komen
tot een uniforme naleving van de voorschriften van het GVB.
Blijkens de overwegingen bij zowel de IOO-verordening als de controleverordening wordt
met deze verordeningen onder meer beoogd onderdanen van lidstaten ervan te weerhouden
inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te begaan. In dat
kader wordt in deze verordeningen een onderscheid gemaakt tussen ‘gewone’ inbreuken
en ‘ernstige inbreuken’. Een ernstige inbreuk is ingevolge artikel 4, onderdeel 31,
van de basisverordening een inbreuk die als zodanig omschreven is in het toepasselijke
Unierecht, waaronder in artikel 42, eerste lid, van de IOO-verordening en in artikel
90, eerste lid, van de controleverordening. In laatstgenoemde bepalingen zijn in algemene
zin in totaal 17 categorieën van activiteiten op GVB-terrein beschreven die ’naargelang
de ernst van de inbreuk’ de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ kunnen krijgen. Het gaat
hierbij om flagrante schendingen van het GVB.
Op grond van de voornoemde bepalingen moet de bevoegde autoriteit van een lidstaat
(in Nederland is dat blijkens artikel 91 en artikel 130, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling
zeevisserij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) steeds per geval
de daadwerkelijke ernst van deze inbreuken beoordelen. Een inbreuk uit een van de
in de verordeningen genoemde categorieën activiteiten is dus alleen ‘een ernstige
inbreuk op het GVB’ als de bevoegde autoriteit de concrete inbreuk naargelang de ernst
van die inbreuk als ernstige inbreuk bestempelt, aan de hand van onder andere de criteria
die in de verordeningen zelf zijn genoemd (zoals aard van de schade, de waarde ervan
en omvang van de inbreuk). Indien een inbreuk op de regels van het GVB wordt aangemerkt
als een ernstige inbreuk op het GVB, heeft dit ingrijpende consequenties voor de pleger
van de inbreuk. In de eerste plaats geldt dat ingeval van een ernstige inbreuk op
het GVB doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties moeten worden opgelegd,
die zodanig moeten zijn dat de verantwoordelijke ook de met de inbreuk verkregen economische
voordelen daadwerkelijk kwijtraakt. Terwijl ‘gewone’ inbreuken op grond van de Wet
economische delicten worden beschouwd als overtredingen, worden inbreuken die op grond
van Europese voorschriften als ernstige inbreuk op het GVB worden aangemerkt, blijkens
artikel 1a, onderdeel 1, in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Wet op de
economische delicten aangemerkt als misdrijven. Ten aanzien van misdrijven kunnen
relatief zware sancties worden opgelegd en daarmee is het mogelijk om de in artikel
44 van de IOO-verordening voorgeschreven maximum sancties op te leggen.
Bovendien geldt voor bepaalde ernstige inbreuken het zogenoemde puntensysteem als
bedoeld in artikel 92 van de controleverordening. De categorieën ernstige inbreuken
waarvoor punten in het kader van het puntensysteem moeten worden toegekend, zijn benoemd
en nader gespecificeerd in bijlage XXX van de uitvoeringsverordening van de controleverordening
nr. 404/2011. Op basis van dit systeem krijgt de houder van een visvergunning een
bepaald aantal punten voor bepaalde ernstige inbreuken. Per categorie ernstige inbreuken
is in bijlage XXX aangegeven welk aantal punten exact moet worden toegekend. Afhankelijk
van de categorie varieert het aantal toe te kennen punten van drie tot zeven punten
per inbreuk, met een maximum van 12 punten per inspectie. Het naar eigen inzicht meer
of minder punten toekennen dan genoemd in die bijlage, is dus niet toegestaan. Indien
binnen drie jaar de in de uitvoeringsverordening controleverordening vastgestelde
drempels worden overschreden, wordt de visvergunning automatisch voor een oplopende
periode van tenminste twee maanden geschorst en uiteindelijk ingetrokken. Voor kapiteins
geldt een vergelijkbaar regime. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (‘RVO.nl’)
is gemandateerd uitvoering te geven aan het puntensysteem en verzorgt als zodanig
de besluitvorming rond het toekennen van punten.
Een andere consequentie van de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ is dat de plegers ernstige
inbreuken in principe voor minimaal een jaar niet in aanmerking komen voor subsidie
uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (‘EFMZV’). Voor ernstige inbreuken
die zijn vermeld in punt 1, 2 of 5 van bovengenoemde bijlage XXX is dat aan de orde
indien op basis van het puntensysteem in totaal 9 of meer punten zijn toegekend.
Gelet hierop is het van belang op voorhand inzichtelijk te maken op grond van welke
criteria en feiten bepaald wordt of in een concreet geval sprake is van een ernstige
inbreuk op het GVB en – met het oog op het puntensysteem – tot welke categorie ernstige
inbreuken de desbetreffende inbreuk moet worden gerekend. Bovendien heeft de Europese
Commissie in het kader van het EFMZV) in 2015 vaststelling geëist van criteria om
de ernst van de inbreuk op de GVB-voorschriften te bepalen. Als een lidstaat verzuimt
deze criteria vast te stellen, kan de EC financiële correcties toepassen. De onderhavige
beleidsregel strekt tot de vereiste vaststelling.
Ten opzichte van de Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2019 is er op zichzelf slechts
een beperkt aantal wijzigingen. De verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden
zijn aangepast, in het licht van de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2020.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de toelichting op artikel 14, betreffende
het vissen zonder geldige visvergunning of vismachtiging, op onderdelen te verduidelijken.
II. ARTIKELEN
Artikel 1
Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen. Voor de in de beleidsregel genoemde Europese
verordeningen wordt verwezen naar de definities daarvan in de Uitvoeringsregeling
zeevisserij. Daarnaast gelden uiteraard voor de toepassing van de verordeningen die
in deze beleidsregel worden genoemd, de begripsomschrijvingen die in de desbetreffende
verordening zijn opgenomen.
Artikel 2
Uitgangspunt is dat de vraag of sprake is van een inbreuk en zo ja, of dit een ‘gewone’
of een ernstige inbreuk is, steeds van geval tot geval in redelijkheid wordt beoordeeld.
Dit algemene uitgangspunt is neergelegd in artikel 2 van de onderhavige beleidsregel.
Relevante factoren die (mede) bepalend zijn voor de ernst van de inbreuk zijn onder
meer de aard van de inbreuk, de aard van de schade, de waarde ervan, en de omvang
van de inbreuk. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 2, tweede lid, van deze
beleidsregel. Het feit dat een inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, weegt niet zozeer
mee bij de bepaling van de ernst van de inbreuk, maar kan bijvoorbeeld wel een rol
spelen bij de bepaling van de hoogte van eventuele strafrechtelijke sancties.
Toepassing van deze beoordelingscriteria heeft geleid tot vaststelling van een lijst
van inbreuken waarvan – met name gelet op de aard van de inbreuk en de potentiële
schadelijke gevolgen daarvan – in beginsel wordt aangenomen dat dit ernstige inbreuken op het GVB zijn (artikel 2, derde lid,
van deze beleidsregel). Deze lijst, vervat in de artikelen 3 tot en met 19 van deze
beleidsregel, is gebaseerd op artikel 42, in samenhang met artikel 3, eerste lid,
van de IOO-verordening, en artikel 90 van de controleverordening.
Het feit dat deze inbreuken, genoemd in de artikelen 3 tot en met 19 van de beleidsregel,
op basis van een initiële beoordeling op voorhand als ernstige inbreuk worden aangemerkt,
neemt echter niet weg dat de kwalificatie ‘ernstige inbreuk op het GVB’ op basis van
de beoordeling van de omstandigheden van het specifieke geval wellicht toch onevenredig
kan blijken te zijn. De verplichting tot een dergelijke beoordeling volgt reeds uit
de Algemene wet bestuursrecht (’Awb’).
Artikel 4:84 Awb bepaalt immers dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel,
tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere
omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen
doelen. Dergelijke omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een bepaalde inbreukmakende
activiteit in één van de artikelen 3 tot en met 19 van de onderhavige beleidsregel
op voorhand als ernstige inbreuk is aangemerkt, zich alsnog niet kwalificeert als
een ernstige inbreuk op het GVB. Dit principe is verwoord in het slot van artikel
2, derde lid, van de beleidsregel. Gedacht kan worden aan de omstandigheid dat sprake
is van een kennelijke overmacht of crisissituatie of een kennelijke verschrijving
of vergissing. Steeds moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Zo zal bijvoorbeeld het vissen met een binnenkuil of
met touwtjes (elk een verboden netvoorziening) gelet op de aard van de inbreuk en
potentiële schade steeds dusdanig ernstig worden geacht, dat ook indien er bij constatering
van de inbreuk nog geen enkele vis met deze netvoorzieningen is gevangen, de inbreuk
als ernstige inbreuk kwalificeert.
Er zijn werkafspraken gemaakt tussen de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, RVO.nl
en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de feitelijke taakverdeling
en procedures rond de constatering van een ernstige inbreuk, de rapportage en de onderlinge
communicatie.
Indien een houder van een visvergunning of kapitein zich in een concreet geval op
mitigerende omstandigheden beroept, is het ook aan deze persoon om het bestaan van
deze omstandigheden en het mitigerende karakter daarvan aannemelijk te maken.
Ten aanzien van artikel 2, derde lid, in samenhang met de artikelen 3 tot en met 19
van de beleidsregel, wordt nog het volgende opgemerkt. De soorten inbreuken die in
de artikelen 3 tot en met 19 van deze beleidsregel initieel als ernstig worden aangemerkt,
zijn terug te voeren op artikel 42, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de
IOO-verordening, en artikel 90 van de controleverordening. In deze Europeesrechtelijke
bepalingen is in algemene bewoordingen aangegeven welke soorten activiteiten, naargelang
hun ernst, als ernstige inbreuken kunnen worden beschouwd. Zo worden bijvoorbeeld
‘het opvoeren van een motor tot boven het op het motorcertificaat vermelde maximaal
continu vermogen’, het ‘gebruik van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften
is’ en ‘visserijactiviteiten in een gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen,
zonder quotum of na volledige uitputting van het quotum, of onder een gestelde dieptegrens’
als (categorieën) potentieel ernstige inbreuken aangeduid.
Om te voorkomen dat die algemene omschrijvingen van deze categorieën activiteiten
in de praktijk tot discussie leiden over de vraag of een schending van een bepaald
artikel er daadwerkelijk onder valt, is ervoor gekozen om in de beleidsregel waar
mogelijk de concrete artikelen op te nemen, waarvan overtreding initieel als een ernstige
inbreuk wordt beschouwd. Dit betreft zowel de specifieke bepalingen in de Europese
regelgeving als de nationale bepalingen waarin uitvoering wordt gegeven aan de desbetreffende
Europese bepaling. Meestal is dat de Uitvoeringsregeling zeevisserij, waarin het handelen
in strijd met het desbetreffende Europeesrechtelijke artikel wordt verboden en welke
regeling de link naar de Wet op de economische delicten vormt. Het volstaan met enkel
de algemene omschrijvingen van de diverse categorieën als opgesomd in de artikelen
90 van de controleverordening en 42 van de IOO-verordening, bleek met het oog op het
voorkomen van discussies en verwarring, niet toereikend.
Hieronder worden de artikelen 3 tot en met 19 van de beleidsregel besproken. Daarin
zal worden aangegeven tot welke algemene omschrijving (categorie), als gehanteerd
in artikel 90 van de controleverordening en artikel 42 in samenhang met artikel 3
van de IOO-verordening, de desbetreffende inbreuk wordt gerekend. Vervolgens is steeds
nagegaan overtreding van welk onderliggend concreet Europeesrechtelijk voorschrift
tot deze categorie gerekend moet worden en op grond van welke nationale bepaling de
overtreding van dat Europeesrechtelijke voorschrift verboden is. Zo zijn er immers
vele concrete Europeesrechtelijke bepalingen aanwijsbaar die op het eerste gezicht
wellicht tot de categorie ‘vissen in gesloten gebied’ zouden kunnen worden gerekend.
Duidelijk moet dan zijn ten aanzien van welke bepalingen dat wel, en juist niet het
geval is. Het handelen in strijd met de desbetreffende Europeesrechtelijke bepalingen
op het gebied van zeevisserij is op grond van de nationale ministeriële Uitvoeringsregeling
zeevisserij verboden. De Wet op de economische delicten haakt aan op deze nationale
regeling. Gelet hierop wordt in deze beleidsregel steeds de overtreding van het desbetreffende
nationale verbod (in samenhang met het onderliggende Europeesrechtelijke voorschrift) als ernstige
inbreuk beschouwd.
Op grond van artikel 92, eerste lid, van de controleverordening wordt het bovengenoemde
puntensysteem toegepast op slechts een aantal van deze categorieën ernstige inbreuken.
In de eerste plaats gaat het om de ernstige inbreuken zoals bedoeld in artikel 42,
eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3 van de IOO-verordening. Dat zijn
– in beginsel – de inbreuken bedoeld in artikel 8 tot en met 19 van deze beleidsregel.
De volgorde die hier in de beleidsregel is aangehouden in deze onderdelen die onder
het puntensysteem vallen, sluit aan op de volgorde van de diverse categorieën ernstige
inbreuken opgenomen in de tabel in bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011.
In die tabel is per categorie ernstige inbreuken aangegeven welk aantal punten moet
worden toegekend.
Daarnaast bepaalt artikel 92, eerste lid, van de controleverordening sinds 1 januari
2017 dat het puntensysteem wordt toegepast op ernstige inbreuken als bedoeld in artikel
90, eerste lid, onder c, van de controleverordening (niet-naleving verplichting tot
aan boord brengen, houden of niet aanlanden van soorten die vallen onder de aanlandplicht;
artikel 5 van deze beleidsregel).
Opvallend is echter dat hoewel dus ingevolge artikel 92, eerste lid, van de controleverordening
punten moeten worden toegekend voor – kort gezegd – schendingen van de aanlandplicht
ex artikel 15 van de basisverordening, er in bijlage XXX bij uitvoeringsverordening
nr. 404/2011 geen puntenaantal is vermeld voor die categorie ernstige inbreuken als
zodanig. Wél is daarin een puntenaantal opgenomen ten aanzien van de categorie ernstige
inbreuken ex artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste
lid, onderdeel (i) van de IOO-verordening: ‘het aan boord nemen, overladen of aanlanden
van ondermaatse vis in strijd met de geldende wetgeving of het niet naleven van de
verplichting ondermaatse vis aan te landen’. Voor het illegaal aanlanden en het onterecht
nalaten van het aanlanden van ondermaatse vis kan derhalve het in bijlage XXX opgenomen
puntenaantal worden toegekend, maar niet voor het schenden van de aanlandplicht ten
aanzien van maatse vis.
Uit artikel 92, eerste lid, van de controleverordening volgt naar analogie dat er
een aantal categorieën ernstige inbreuken zijn waar het puntensysteem überhaupt niet
op van toepassing is. Het gaat om de ernstige inbreuken in de artikelen 3, 4, 6 en
7 van deze beleidsregel. Dit laat echter onverlet dat alle ernstige inbreuken in deze beleidsregel op grond van artikel 1a, onderdeel 1, in samenhang
met artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten worden aangemerkt
als misdrijven.
Artikel 3 (ontbreken aangifte van aanlanding en verkoopdocument bij aanlanding in
haven derde land)
De hier bedoelde inbreuken behoren tot de categorie ernstige inbreuken bedoeld in
artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de controleverordening. Daarin wordt – in
beginsel – als ernstige inbreuk aangemerkt ‘het niet indienen van een aangifte van
aanlanding of verkoopdocument wanneer de vangst in de haven van een derde land is
aangeland’.
Artikel 23, eerste en derde lid, van de controleverordening verplicht de kapitein
(of zijn vertegenwoordiger) van een vissersvaartuig met een lengte van 10 meter of
meer om een (papieren) aangifte van aanlanding in te vullen en te verzenden. Artikel
24 van de controleverordening verplicht de kapitein (of zijn vertegenwoordiger) van
een vissersvaartuig met een lengte van 12 meter of meer om de desbetreffende gegevens
van de aangifte van aanlanding elektronisch te registreren en door te sturen naar
de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat. Artikel 62 van de controleverordening
bevat de verplichting tot het invullen en overleggen van de aangifte van verkoopdocumenten.
Schending van elk van deze verplichtingen vormt een inbreuk op het gemeenschappelijk
visserijbeleid en is via de Uitvoeringsregeling zeevisserij strafbaar gesteld. Op
basis van toepassing van de in artikel 2, tweede lid, van de beleidsregel genoemde
beoordelingscriteria is er echter voor gekozen om pas van een ernstige inbreuk te spreken, indien in een concreet geval zowel de aangifte van aanlanding
(papieren of elektronische versie) als het verkoopdocument ontbreekt bij aanlanding
in de haven van een derde land. Het ontbreken van slechts één van deze documenten
wordt in beginsel niet gezien als een ernstige inbreuk.
De achtergrond hiervan is dat indien deze beide documenten ontbreken, en aldus de
vangst die aan land wordt gebracht volledig ‘buiten de boeken’ wordt gehouden en illegaal
wordt afgezet, het quotabeheer en daarmee het beheer van de visstanden feitelijk ondermijnd
wordt. Bovendien wijst het ontbreken van beide documenten op een zeker doelbewust misleidend handelen van de overtreder, terwijl
het ontbreken van één van deze documenten in beginsel nog op een zeker toeval of een
vergissing zou kunnen berusten.
Uit artikel 92 van de controleverordening volgt dat voor inbreuken onder deze categorie
(bedoeld in artikel 90, eerste lid onder a, van de controleverordening) geen punten
worden toegekend.
Artikel 4 (opvoeren motorvermogen)
Het gaat hier om de in artikel 90, eerste lid, onderdeel b, van de controleverordening
omschreven inbreuk: ‘het opvoeren van een motor tot boven het op het motorcertificaat
vermelde maximaal continu vermogen’. Motorvermogen is een factor voor het beheer van
de capaciteit van de Europese vloot. De capaciteit moet in balans zijn met de vangstmogelijkheden.
De maximale capaciteit betreft een maximaal totaal motorvermogen van de vloot. Wanneer
vaartuigen het maximaal toegestane motorvermogen overschrijden, dan is er de facto
sprake van overcapaciteit en is de genoemde balans met de vangstmogelijkheden niet
in stand te houden.
Artikel 39 van de controleverordening verbiedt het vissen met een vissersvaartuig
waarvan de motor een vermogen heeft dat het in de visvergunning vermelde vermogen
te boven gaat. Schending van deze bepaling is op grond van artikel 114 van de Uitvoeringsregeling
zeevisserij verboden. Overtreding van dit verbod wordt met toepassing van de in artikel
2 van deze beleidsregel bedoelde beoordelingscriteria in principe als ernstig beschouwd,
indien het motorvermogen ten minste 15 procent hoger is dan het op het motorcertificaat
of de visvergunning vermelde maximaal continu vermogen. Uit artikel 92 van de controleverordening
volgt dat voor inbreuken onder deze categorie (bedoeld in artikel 90, eerste lid onder
b, van de controleverordening) geen punten worden toegekend.
Artikel 5 (Niet-naleving verplichting tot aan boord brengen, houden of niet aanlanden
van soorten die vallen onder de aanlandplicht)
Dit onderdeel haakt aan op artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de controleverordening.
Op grond van deze bepaling is het verboden om vangsten van soorten die vallen onder
de aanlandplicht ex artikel 15 van de basisverordening niet aan boord te brengen en
te houden of niet aan te landen (tenzij dit aan boord brengen en houden en het aanlanden
in strijd zou zijn met specifieke GVB-regelgeving of zou vallen onder een bepaalde
vrijstelling). Het handelen in strijd met deze bepaling is verboden op grond van artikel
3 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Schending van de aanlandplicht wordt in
principe aangemerkt als een ernstige inbreuk, voor zover de schending betrekking heeft
op een substantiële hoeveelheid. Of in een concreet geval sprake is van een substantiële
hoeveelheid is onder meer afhankelijk van het type visserij en de grootte van het
betrokken vissersvaartuig.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting echter al is aangegeven, is een belangrijk
aandachtspunt dat voor deze inbreuk enkel punten mogen worden toegekend voor zover
de schending van de aanlandplicht betrekking heeft op ondermaatse vis. Ondanks dat uit artikel 92, eerste lid, van de controleverordening wel volgt
dat het puntensysteem moet worden toegepast ten aanzien van deze categorie ernstige
inbreuken (schending aanlandplicht; ongeacht of het maatse of ondermaatse vis betreft),
bevat punt 5 van bijlage XXX bij verordening nr. 404/2011 enkel een puntenaantal ten
aanzien van de categorie ernstige inbreuken ‘Het aan boord nemen, overladen of aanlanden
van ondermaatse vis in strijd met de geldende wetgeving of het niet naleven van de
verplichting om ondermaatse vis aan te landen’.
Het eerste deel van die omschrijving (‘het aan boord nemen (…) in strijd met de geldende
wetgeving.’) ziet op de categorie ernstige inbreuken die in artikel 12 van deze beleidsregel
in principe als ernstige inbreuk wordt aangemerkt. Zie voor de gevolgen hiervan de
toelichting op dat artikel van de beleidsregel.
Het tweede deel van die omschrijving in punt 5 van bijlage XXX ziet op schending van
de aanlandplicht als bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de controleverordening,
met dien verstande dat uit de formulering van dat punt 5 volgt dat de bijlage enkel
een puntenaantal bevat voor ernstige inbreuken bestaande uit schending van de aanlandplicht
ten aanzien van ondermaatse vis. De huidige formulering in punt 5 van bijlage XXX laat geen ruimte om bij schending
van de aanlandplicht ten aanzien van maatse vis punten toe te kennen. Waarschijnlijk is hier een onjuistheid in de desbetreffende
Europese regelgeving geslopen. Zolang deze echter niet gewijzigd wordt, wordt bij
de puntentoekenning uitgegaan van de huidige (strikte) formulering en worden enkel
punten toegekend bij schending van de aanlandplicht ten aanzien van ondermaatse vis. Op grond van de genoemde bijlage XXX worden in dat geval vijf punten toegekend.
Dit neemt niet weg dat het niet aanlanden van maatse vis die onder de aanlandplicht
valt, wordt aangemerkt als een ernstige inbreuk en strafrechtelijk als misdrijf vervolgd
kan worden, evenals het niet aanlanden van ondermaatse vis.
Artikel 6 (zakelijke activiteiten die rechtstreeks samenhangen met IOO-visserij)
De hier bedoelde inbreuk valt onder de omschrijving in artikel 42, onderdeel b, van
de IOO-verordening: ‘het verrichten van zakelijke activiteiten die rechtstreeks samenhangen
met IOO-visserij, onder meer de handel in of invoer van visserijproducten’. Onder
IOO-visserij wordt blijkens artikel 2, eerste lid, van de IOO-verordening verstaan
‘visserijactiviteiten die illegaal, ongemeld of ongereglementeerd zijn’.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat deze ernstige inbreuk onderscheiden moet worden
van de ernstige inbreuk ex artikel 42, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, onderdeel
j, van de IOO-verordening (die juist op grond van artikel 18 van deze beleidsregel
in principe als een ernstige inbreuk wordt aangemerkt). Van deze laatste ernstige
inbreuk is sprake indien een vissersvaartuig ‘vangsten heeft overgeladen op of heeft
deelgenomen aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of heeft gezorgd voor ondersteuning
of bevoorrading van andere vissersvaartuigen waarvan is geconstateerd dat zij IOO-visserij
als bedoeld in deze verordening hebben bedreven (...).’ Deze beide ernstige inbreuken
vertonen gelet op de beide omschrijvingen enige overlap. Een verschil in uitwerking
is niettemin dat voor de laatstgenoemde ernstige inbreuk punten moeten worden toegekend
aan de betrokken visvergunninghouder of kapitein (zie paragraaf 1 van deze toelichting),
maar voor de eerstgenoemde ernstige inbreuk (hier in artikel 6 van deze beleidsregel)
niet.
Om, mede gelet op die puntentoekenning, toch tot een zo zuiver mogelijke scheiding
te komen, wordt de volgende scheidslijn gehanteerd: de activiteiten die tot de in
het onderhavige onderdeel bedoelde zakelijke activiteiten gerekend worden, zijn activiteiten
die feitelijk veelal niet door vissersvaartuigen (vergunninghouder of kapitein) worden verricht (aan wie normaliter punten kunnen worden
toegekend), maar die wel rechtstreeks samenhangen met IOO-visserijactiviteiten die
wél door visvergunninghouders of kapiteins worden verricht. Duidelijk voorbeelden
van dergelijke zakelijke activiteiten zijn de invoer, uitvoer of wederuitvoer van
door IOO-vaartuigen gevangen visserijproducten (de artikelen 37, onderdelen 9 en 10,
en 38, onderdeel 1, van de IOO-verordening). Maar ook het charteren van een IOO-vissersvaartuig
die de vlag van een derde land voert (artikel 37, onderdeel 3, van de IOO-verordening)
wordt gezien als een zakelijke activiteit die rechtstreeks samenhangt met IOO-visserij.
Dit geldt ook voor het in de havens bevoorraden of anderszins helpen van IOO-vaartuigen,
voor zover het althans gaat om de situatie dat de bevoorrading of hulp niet afkomstig
is van een vissersvaartuig; indien dergelijke activiteiten wél door een vissersvaartuig
worden verricht, vallen deze in beginsel onder artikel 18 van deze beleidsregel en
kunnen in dat geval ook punten worden toegekend aan de desbetreffende ‘dienstverlenende’
visvergunninghouder of kapitein.
Daarnaast beschrijft ook artikel 39 van de IOO-verordening verboden activiteiten die
blijkens dit onderdeel in de beleidsregel als ernstige inbreuken worden gezien. Het
gaat om ondersteuning van IOO-visserij, hetgeen blijkens die bepaling onder meer inhoudt
het aanmonsteren op, of exploitant of economisch eigenaar zijn van vissersvaartuigen.
Gelet op deze nadere omschrijving van het begrip ‘ondersteuning’, wordt aangenomen
dat het hier gaat om de vormen van ondersteuning die niet door vissersvaartuigen zelf
worden verleend (en gelet daarop ook niet tot de categorie ernstige inbreuken wordt
gerekend in artikel 18 van deze beleidsregel).
Schending van de genoemde verbodsbepalingen in de artikelen 37, 38 en 39 van de IOO-verordening
is op grond van artikel 140, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden.
IOO-visserij wordt gezien als een van de ernstigste bedreigingen voor de duurzame
exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Daarom vormt deze visserij een
bedreiging van het fundament van het gemeenschappelijke visserijbeleid en een gevaar
voor de internationale inspanningen ter bevordering van een betere ‘governance’ van
de oceanen. De hier bedoelde zakelijke activiteiten die met deze IOO-visserij samenhangen
en deze aldus feitelijk faciliteren, zijn daarmee evenzeer aan te merken als een groot
gevaar voor de duurzaamheid van visbestanden en de mariene biodiversiteit. Gelet hierop
worden deze in beginsel dan ook aangemerkt als ernstige inbreuken. Uit artikel 92
van de controleverordening volgt dat voor deze categorie ernstige inbreuken geen punten
worden toegekend.
Artikel 7 (het vervalsen van IOO-documenten of het gebruik maken van dergelijke valse
of ongeldige documenten)
Artikel 141 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verplicht degene die ingevolge
die regeling of de in die regeling genoemde Europese verordeningen gegevens moet vermelden
of anderszins moet bijhouden of verstrekken, om dit volledig, naar waarheid en binnen
de gestelde termijnen te doen. Overtreding van deze bepaling wordt ingevolge dit onderdeel
als ernstige inbreuk beschouwd, voor zover het gaat om het vervalsen van documenten
(of daarop aan te brengen gegevens, handtekeningen, valideringen of waarmerken) als
bedoeld in de IOO-verordening, of het gebruik maken van dergelijke valse of ongeldige
documenten. Dergelijke ernstige inbreuken behoren tot de categorie omschreven in artikel
42, eerste lid, onderdeel c, van de IOO-verordening.
In deze beleidsregel is nader gespecificeerd om welke documenten en gegevens, valideringen,
handtekeningen of waarmerken het hier gaat. Kort gezegd betreft het de vangstcertificaten
(waaronder ook die bij invoer, aanlanding, overlading, uitvoer en wederuitvoer: zie
de artikelen 12, 14, 15 en 21 van de IOO-verordening) en de daarop aan te brengen
valideringen, handtekeningen of waarmerken. Echter ook het vervalsen of gebruik maken
van een vervalsing van het vereiste gedocumenteerde bewijs, bedoeld in artikel 14
betreffende de indirecte invoer van visserijproducten, wordt op voorhand bijvoorbeeld
gezien als een ernstige inbreuk. Het gaat daarbij om het bewijs dat de visserijproducten
geen andere behandelingen hebben ondergaan dan lossen, opnieuw laden of een behandeling
om ze in de goede oorspronkelijke staat te bewaren, en dat ze onder toezicht van de
bevoegde autoriteiten zijn gebleven.
Ook het vervalsen of valselijk opmaken van de vangstdocumenten en daarmee samenhangende
documenten van regionale organisaties voor visserijbeheer die op de voet van artikel
13 van de IOO-verordening door de Commissie worden erkend (en zo in feite met vangstcertificaten
gelijk worden gesteld), wordt in beginsel gezien als een ernstige inbreuk. Het gaat
hierbij in ieder geval om de vangstdocumenten (en daarop te vermelden gegevens, valideringen,
handtekeningen of waarmerken), bedoeld in de artikelen 3, tweede en tiende lid, 4,
eerste lid, en 6, tweede lid, van verordening nr. 640/2010 (betreffende blauwvintonijn)
en die bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 9, 10, eerste en tweede lid en 12 van
verordening nr. 1035/2001 (betreffende Dissostichus spp., ofwel ijsheek). De vangstdocumentatieregelingen vervat in deze beide verordeningen
zijn blijkens bijlage V van verordening nr. 1010/2009 (de verordening tot uitvoering
van de IOO-verordening) erkend in de zin van artikel 13 van de IOO-verordening.
Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat vervalsing van het vangstcertificaat in de
praktijk veelal ook vervalsing van de daar bij behorende of aan gehechte documenten
met zich zal brengen, zoals bijvoorbeeld van het statistisch document betreffende
zwaardvis en grootoogtonijn (de artikelen 4, eerste en tweede lid, 5, eerste en tweede
lid, 6, eerste en tweede lid, en 7, eerste en tweede lid, van verordening nr. 1984/2004).
Gelet op die samenhang tussen het vangstcertificaat en dergelijke documenten, en het
feit dat vervalsing van het ene document in de praktijk ook betekent dat het samenhangende
document zal zijn vervalst, is de vervalsing of het valselijk opmaken van dergelijke
met het vangstcertificaat samenhangende documenten (zoals het statistisch document)
hier niet afzonderlijk als ernstige inbreuk benoemd. Het vervalsen of valselijk opmaken
van het vangstcertificaat waar het document bij hoort, vormt op zichzelf dan al een
ernstige inbreuk die op grond van deze beleidsregel in beginsel als ernstige inbreuk
wordt aangemerkt binnen deze categorie. Uit artikel 92 van de controleverordening
volgt dat voor deze categorie ernstige inbreuken geen punten worden toegekend.
Artikel 8 (schending verplichtingen tot registratie en melding van vangstgegevens
of van met de vangstgegevens verband houdende gegevens)
Artikel 8, eerste lid
Ingevolge artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste
lid, onderdeel b, van de IOO-verordening, wordt een inbreuk in beginsel als een ernstige
inbreuk aangemerkt indien ‘verplichtingen inzake het registreren en melden van vangstgegevens
of met de vangst verband houdende gegevens, waaronder gegevens die middels een systeem
van controle op vissersvaartuigen die satelliet moeten worden verzonden of voorafgaande
kennisgevingen overeenkomstig artikel 6, niet [zijn] vervuld’. Voor een dergelijke
inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 drie punten
toegekend ingevolge het puntensysteem.
In dit artikel 8 van de beleidsregel is aangegeven om welke meldings- en registratieverplichtingen
het hier gaat en in welke omstandigheden een schending van deze verplichtingen op
voorhand als een ernstige inbreuk worden aangemerkt.
Onderdelen a en b (angstgegevens in logboeken en aangiftes van aanlanding en overlading)
Artikel 8, eerste lid, onderdelen a, onder (i) en (ii), en b, van de beleidsregel
zien op de verplichting tot het deugdelijk en tijdig invullen en indienen van het
papieren visserijlogboek, bedoeld in artikel 14 van de controleverordening. Deze verplichting geldt voor kapiteins
van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 tot 12 meter. Artikel 31,
eerste lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening bepaalt in het verlengde
daarvan dat het visserijlogboek moet worden ingevuld conform de instructies opgenomen
in bijlage X bij deze uitvoeringsverordening. Daarin is onder meer aangegeven welk
type gegeven op welk moment geregistreerd moet worden. Artikel 141 van de Uitvoeringsregeling
zeevisserij bepaalt dat gegevens die onder meer ingevolge de controleverordening moeten
worden bijgehouden of verstrekt, volledig, naar waarheid en binnen de gestelde termijnen
moeten worden bijgehouden en verstrekt.
Daarnaast gaat het in onderdeel a, onder (iii) en (iv) van dit artikel om de verplichting
tot het deugdelijk en tijdig invullen van de papieren aangifte van aanlanding, bedoeld
in artikel 23 van de controleverordening, en de aangifte van overlading, bedoeld in
artikel 21 van de controleverordening. Schending van de artikelen 14, 21 en 23 van
de controleverordening en artikel 31 van de uitvoeringsverordening controleverordening
is verboden op grond van artikel 104, eerste lid, in samenhang met artikel 141 van
de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Het handelen in strijd met deze verboden wordt blijkens artikel 8 van deze beleidsregel
niet in alle gevallen gezien als een ernstige inbreuk.
Blijkens het slot van onderdeel a is alleen dan sprake van een ernstige inbreuk indien
bepaalde kerngegevens, omschreven in artikel 8, tweede lid, van de beleidsregel, in
het papieren visserijlogboek of in de papieren aangifte van aanlanding of overlading
niet juist, niet volledig, niet tijdig of niet worden bijgehouden of ingediend.
De clausulering onder (a) maakt duidelijk dat indien andere (bijkomende) gegevens
dan de kerngegevens in het geheel niet, niet volledig of niet tijdig worden aangeleverd,
er weliswaar sprake is van een inbreuk, maar dat het in principe geen ernstige inbreuk
betreft. Dergelijke bijkomende gegevens kunnen gegevens zijn betreffende de afmeting
van het vistuig, het overladen, het aantal visserijactiviteiten en de vistijd. Met
name door de verplichtingen te schenden betreffende de aanlevering van de kerngegevens,
kan geen deugdelijk bestandsbeheer plaatsvinden. Dit ondergraaft het noodzakelijke
beheer en kan aldus grote schade tot gevolg hebben voor het mariene milieu in het
algemeen en de visbestanden in het bijzonder.
Onderdeel b
Daarnaast volgt uit dit artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de beleidsregel dat
een ernstige inbreuk moet worden aangenomen indien sprake is van een substantiële
afwijking tussen enerzijds de geschatte hoeveelheid die in het papieren visserijlogboek
is vermeld, en anderzijds de vangsthoeveelheid die feitelijk is vermeld in de aangifte
van aanlanding. Een substantiële afwijking wordt aanwezig geacht indien de afwijking
15 procent bedraagt, met een minimum van 200 kg per soort en per visreis. Uitgangspunt
hierbij is dat de vangsthoeveelheid die in de definitieve aangifte van aanlanding
is vermeld, ook keurig strookt met de hoeveelheid die bij weging is vastgesteld; de
weegresultaten dienen immers op grond van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening
te worden gebruikt voor de invulling van onder meer de aangifte van aanlanding.
Het is echter denkbaar dat de aangifte van aanlanding niet strookt met de daadwerkelijke
weegresultaten. Om te voorkomen dat een substantiële afwijking tussen de initiële
schatting en de uiteindelijk daadwerkelijke vangsthoeveelheid – zoals vastgesteld
bij de weging – alsnog ontkomt aan de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ omdat de aangifte van aanlanding
als zodanig een onjuiste vangsthoeveelheid vermeldt, is in deze bepaling de zinsnede
opgenomen ‘althans de vangsthoeveelheid zoals die met toepassing van artikel 60, vijfde
lid, van de controleverordening in de papieren aangifte van aanlanding vermeld had
moeten worden’. Daarmee wordt geborgd dat de schatting steeds vergeleken wordt met
de werkelijke definitieve vangsthoeveelheid, en kunnen de daadwerkelijke ernstige
inbreuken worden geïdentificeerd.
Onderdeel c
Artikel 8, onderdeel c, onder (i), (ii), (iii) en (iv), komt inhoudelijk overeen met
onderdeel a, onder (i), (ii)(iii) en (iv), met dien verstande dat onderdeel c, niet
op het papieren logboek ziet, maar op het elektronische logboek ex artikel 15 van
de controleverordening, respectievelijk de elektronische versies van de aangifte van
overlading en aanlanding. Deze elektronische logboekverplichting geldt voor kapiteins
van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer. Hetgeen
hierboven over onderdeel a is opgemerkt, is van overeenkomstige toepassing op onderdeel
c, onder (i), (ii), (iii) en (iv), alsook op onderdeel c, onder (v). Dat ziet op de
verplichting om een elektronisch bericht van vertrek ter versturen vóór het vertrek
uit de haven en vóór het begin van elke andere elektronische transmissie die op de
visreis betrekking heeft (artikel 47, lid 1bis, van de uitvoeringsverordening controleverordening).
Onderdeel d
Dit onderdeel komt inhoudelijk overeen met artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van
deze beleidsregel, met dien verstande dat onderdeel d niet op het papieren visserijlogboek
ziet, maar op het elektronische logboek ex artikel 15 van de controleverordening.
Zie voor een nadere inhoudelijke uitleg de toelichting op onderdeel b.
Onderdeel e
De in onderdeel e opgenomen ernstige inbreuk is al even aangestipt in de toelichting
hierboven op onderdeel b. Uitgangspunt ex artikel 60, vijfde lid, is dat de feitelijke
weegresultaten worden gebruikt voor het invullen van (onder meer) de aangifte van
aanlanding. Zo wordt geborgd dat de werkelijkheid op papier ook strookt met de werkelijkheid,
en de aangifte van aanlanding dus niet gemanipuleerd wordt. Dit is van groot belang
met het oog op deugdelijk bestandsbeheer. Schending van artikel 60, vijfde lid, is
via onderdeel e dan ook aangemerkt als ernstige inbreuk, voor zover het althans gaat
om de aangifte van aanlanding.
Onderdelen f en g (geen of niet functionerende satellietvolgapparatuur, noch AIS)
Artikel 8, eerste lid, onderdeel f van deze beleidsregel betreft de schending van
het verbod tot uitvaren met niet werkende satellietvolgapparatuur, door een vissersvaartuig
dat geen AIS aan boord heeft (op grond van artikel 10, eerste lid, van de controleverordening
niet verplicht voor vaartuigen kleiner dan 15 meter) ofwel waarbij het AIS niet werkt.
Het gaat hierom satellietvolgapparatuur als gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 9,
van de uitvoeringsverordening controleverordening. Enkel indien wordt uitgevaren zonder satellietvolgapparatuur terwijl het hebben van satellietvolgapparatuur op grond van
artikel 9, tweede of zesde lid, van de controleverordening wel verplicht is, of wordt uitgevaren met defecte, uitgeschakelde, of anderszins niet werkende satellietvolgapparatuur
en daarnaast ook het AIS niet aanwezig is of functioneert, wordt op voorhand aangenomen dat sprake
is van een ernstige inbreuk. In een dergelijk geval, waarbij de facto zowel satellietvolgapparatuur
als AIS ontbreken of niet operationeel zijn, wordt het de bevoegde autoriteiten immers
volstrekt onmogelijk gemaakt om de visserijactiviteiten van het desbetreffende vaartuig
te volgen. Aldus kan onder meer niet worden nagegaan of wellicht wordt gevist in gesloten
gebieden, met alle potentiële schade van dien, en kan geen deugdelijk bestandsbeheer
plaatsvinden omdat de desbetreffende vangstgegevens niet te controleren zijn.
Artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de beleidsregel ziet op de situatie dat na het uitvaren, tijdens de visreis, een defect ontstaat aan de satellietvolgapparatuur of deze om
een andere reden niet langer operationeel is. Indien in een dergelijke geval het niet
operationeel zijn niet gemeld wordt, het AIS eveneens niet aanwezig is of niet functioneert,
en vervolgens ook niet via adequate telecommunicatie-middelen de meest actuele geografische
coördinaten het vaartuig worden gemeld aan de bevoegde autoriteit, wordt dit in beginsel
gezien als een ernstige inbreuk. In deze beide onderdelen f en g gaat het om een cumulatieve
opsomming: enkel indien deze specifieke combinatie van factoren zich voordoet, is
in principe sprake van een ernstige inbreuk. De aard van deze inbreuk en de potentiële
schade die hieruit voortvloeit, rechtvaardigen deze kwalificatie. Evenals in de hiervoor
onder (iii) beschreven situatie wordt het zo immers onmogelijk om de visserijactiviteiten
van het desbetreffende vaartuig in de gaten te houden. Dit ondermijnt het bestandsbeheer
en geldt als een fundamentele schending van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Artikel 8, tweede lid (kerngegevens)
In dit lid is aangegeven welke gegevens als kerngegevens, als bedoeld in het eerste
lid, onderdelen a en c, worden aangemerkt. Wat betreft het tijdstip van aanlanding
wordt verwezen naar de definitie van aanlanden als opgenomen in artikel 4, onder 22,
van de controleverordening.
Artikel 8, derde lid (omrekening in levend visgewicht)
In de onderdelen b en d van artikel 8 gaat het om een vergelijking van – kort gezegd
– de in het visserijlogboek vermelde geschatte vangsthoeveelheid en de in de aangifte
van aanlanding vermelde vangsthoeveelheid. Deze vergelijking dient ingevolge artikel
8, derde lid, van de beleidsregel te worden gemaakt op basis van de hoeveelheden na
omrekening in levend visgewicht, ex artikel 49, eerste lid, van de uitvoeringsverordening
controleverordening ofwel, als het gaat om een soort of aanbiedingsvorm waarvoor geen
Europeesrechtelijke omrekeningsfactoren bestaan, ex artikel 49, derde lid, van de
uitvoeringsverordening controleverordening in samenhang met artikel 104, zevende lid,
van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Artikel 9 (gebruik van vistuig dat verboden is of niet conform de voorschriften)
Artikel 9, eerste lid (algemeen)
De inbreuken in dit onderdeel zijn te scharen onder de in artikel 42, eerste lid,
onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de IOO-verordening
beschreven categorie ernstige inbreuken ‘gebruik van vistuig dat verboden of niet
conform de voorschriften is’. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage
XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vier punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Bepalingen die betrekking op visserijmethoden, zoals het vissen met explosieven, harpoengeweren, pneumatische hamers, projectielen
of giftige stoffen (zie artikel 7 van verordening 2019/1241), worden niet tot deze
categorie inbreuken gerekend, nu deze categorie enkel betrekking heeft op vistuig.
De opzet en systematiek van artikel 9 van de beleidsregel is als volgt. Onderdeel
a benoemt de overtreding van enkele bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden
als ernstige inbreuk. Voor zover de bepalingen een bepaalde maaswijdte voorschrijven,
vormt een schending van dat voorschrift slechts een ernstige inbreuk, indien de overschrijding
van de voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt. Voor zover de bepalingen
de aanwezigheid van een paneel met een bepaalde vorm van de mazen voorschrijven, vormt
een schending van een dergelijk voorschrift op zichzelf reeds een ernstige inbreuk.
De onderdelen b, c en d van dit artikel hebben betrekking op verboden in verordening
2019/1241 tot het gebruik van bepaald vistuig als zodanig, ongeacht de maaswijdte
van dat vistuig; de verbodsbepaling zelf bevat met andere woorden geen maaswijdtevoorschrift.
Het gaat hier bijvoorbeeld om bepalingen waarin de ringzegenvisserij op bepaalde soorten
in bepaalde wateren is verboden.
De onderdelen e tot en met j hebben betrekking op verboden om te vissen met vistuig
dat niet conform de voorschriften is. Het gaat hierbij met name om bepalingen waarin
het verboden is om bepaald vistuig met een bepaalde maaswijdte te gebruiken.
Meer specifiek gaat het in onderdeel e om bepalingen uit verordening 2019/1241 waarin
het maaswijdtevoorschrift de hoofdregel is of deel uitmaakt van de hoofdregel. Schending van het maaswijdtevoorschrift in
die hoofdregel vormt slechts dan een ernstige inbreuk, indien de overschrijding van
de voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt en geen van de eventuele
gronden voor uitzondering op die hoofdregel van toepassing is.
Voor diverse Europeesrechtelijke bepalingen genoemd in onderdeel e geldt dat bij wijze
van uitzondering op die hoofdregel ruimte wordt geboden om met het initieel verboden vistuig te vissen
onder bepaalde voorwaarden. Enkele bepalingen genoemd in onderdeel e (én onderdeel c) kennen niet alleen in
de hoofdregel, maar ook in de voorwaarde voor een dergelijke uitzondering een specifiek
maaswijdtevoorschrift. De hierboven genoemde ‘4 millimeter-marge’ wordt ook op een
dergelijk maaswijdtevoorschrift in een uitzonderingsvoorwaarde toegepast, via artikel
9, tweede lid, van deze beleidsregel. Voor zover voor de toepasselijkheid van een
uitzondering op de hoofdregel (ook) voldaan moet worden aan andersoortige voorwaarden,
zoals betreffende de vorm van de mazen van het vistuig, geldt dat het niet voldoen
aan een dergelijke voorwaarde als zodanig reeds leidt tot een schending van de hoofdregel
en dus tot een ernstige inbreuk. Enkel voor maaswijdtevoorschriften geldt een zekere
marge.
Ook in onderdeel f gaat het om bepalingen uit verordening 2019/1241 waarin het maaswijdtevoorschrift
de hoofdregel is of deel uitmaakt van de hoofdregel, en ook op deze hoofdregels gelden
uitzonderingen onder voorwaarden. Maar anders dan bij de bepalingen in onderdeel e,
kennen de in onderdeel f genoemde bepalingen (onder meer) de uitzonderingsvoorwaarde
betreffende het gebruik van andere, door de Commissie goedgekeurde, selectiviteitswijzigingen.
De in onderdeel f genoemde Europeesrechtelijke bepalingen hebben bovendien allemaal
dezelfde opzet en zijn om die reden in dit onderdeel gegroepeerd. Zo is eenduidig
weergegeven in welke zin een schending van deze bepalingen leidt tot een ernstige
inbreuk. Zie voor een meer gedetailleerde toelichting hieromtrent de specifieke paragraaf
betreffende onderdeel f.
De onderdelen g, h en i van artikel 9, eerste lid, van deze beleidsregel hebben betrekking
op bepalingen uit verordening nr. 2056/2001 waarin in de hoofdregel of in de uitzonderingsvoorwaarden
maaswijdtevoorschriften zijn opgenomen. Omdat deze Europeesrechtelijke bepalingen
onderling tamelijk verschillen van opzet, zijn deze in de beleidsregel in afzonderlijke
onderdelen behandeld om per type bepaling te kunnen duiden in welke zin een schending
van de desbetreffende bepaling leidt tot een ernstige inbreuk.
Onderdeel j ziet op bepalingen uit verordening nr. 494/2002 waarin maaswijdtevoorschriften
zijn opgenomen ten aanzien waarvan de ‘4 millimeter -marge’ wordt toegepast.
Hieronder wordt per onderdeel van artikel 9, eerste lid, van deze beleidsregel een
nadere toelichting gegeven.
Onderdelen a, b, c en d (algemeen)
Zowel in onderdeel a als in de onderdelen b, c en d van dit artikel worden diverse
bepalingen uit de verordening vangstmogelijkheden en uit (de bijlagen bij) verordening
2019/1241 genoemd waarvan overtreding in principe als een ernstige inbreuk wordt beschouwd
(verboden via artikel 13, eerste lid, respectievelijk artikel 53, eerste lid, van
de Uitvoeringsregeling zeevisserij). Hoewel het verbod op een bepaald vistuig (ongeacht
maaswijdte) in deze bepalingen veelal toegespitst is op een specifiek gebied (en soms
ook op een specifieke periode), worden deze overtredingen niet gerekend tot de in
artikel 15 van deze beleidsregel opgenomen categorie ernstige inbreuken ‘vissen in
gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen, zonder of na volledige benutting van
het quotum of onder een gestelde dieptegrens’. De visserij in die gebieden is immers
niet geheel gesloten voor de visserij op bepaalde soorten, maar enkel voor de visserij in dat
gebied met een bepaald vistuig (ongeacht de maaswijdte van dat vistuig). Het verbod
tot gebruik van bepaald vistuig vormt daarmee de kern van de desbetreffende bepalingen,
zodat deze schendingen tot de onderhavige categorie ernstige inbreuken moeten worden
gerekend.
Daarbij geldt ten aanzien van de in de onderdelen c en d genoemde Europeesrechtelijke
ge- of verboden uit de bijlagen bij verordening 2019/1241 dat daarop ook uitzonderingen
worden gemaakt. Zo is het onder voorwaarden toegestaan om in bepaalde gebieden alsnog
het verboden vistuig (bijvoorbeeld een boomkor) te gebruiken, mits er een bepaalde
boomlengte in acht wordt genomen of bij gerichte visserij op een bepaalde soort met
een kuil met een specifieke maaswijdte wordt gevist. Toepassing van die uitzonderingen
is dus veelal gekoppeld aan bepaalde voorwaarden. Indien niet aan die voorwaarden
wordt voldaan, en dus de desbetreffende uitzondering niet van toepassing is, terwijl
wél in strijd met de hoofdregel gevist is met het verboden vistuig, is sprake van
een ernstige inbreuk op die hoofdregel.
De gedachte achter deze kwalificatie als ernstige inbreuk en strikte toepassing van
de uitzonderingsvoorwaarden, is dat de uitzonderingsvoorwaarden die aan de desbetreffende
uitzonderingsgronden zijn gekoppeld, veelal het door de visser te gebruiken materieel
(vistuig) als zodanig betreffen: vistuig moet een bepaalde maaswijdte hebben, bomen,
netten of kuilen moeten een bepaalde lengte hebben. Die uitzonderingsvoorwaarden zijn
specifiek opgesteld ter bescherming van visbestanden in een bepaald gebied of ter
bescherming van een bepaalde soort en dienen strikt in acht te worden genomen. Deze
rechtvaardigen immers een uitzondering op een verbod om überhaupt met bepaald vistuig
te vissen. Indien een visser tegen deze achtergrond niettemin gaat vissen in een bepaald
gebied met vistuig dat volgens de hoofdregel reeds verboden is, en voorts ook niet
aan die voorwaarden voldoet die een uitzondering op dat verbod rechtvaardigen, spreekt
daaruit een welbewust handelen om de toepasselijke voorschriften te negeren en zonder
achting voor het belang tot behoud van visbestanden en het voorkomen van schade aan
het mariene milieu te vissen. Dergelijke schadelijke gedragingen vormen een groot
risico voor de visbestanden en het mariene milieu ten algemene en worden daarom als
ernstige inbreuken aangemerkt.
Enkel voor zover de uitzonderingsvoorwaarden een bepaald maaswijdtevoorschrift omvatten,
wordt een afwijkingsmarge van 4 millimeter gehanteerd. Dit omdat de maaswijdte deels
beïnvloed wordt door factoren die buiten de invloedssfeer van de visser liggen, zoals
de buitentemperatuur, het zeewater en slijtage. Dat is anders bij bijvoorbeeld de
lengte van bomen of de vorm (ruitvormig of vierkant) van de mazen. Zie in dit verband
het tweede lid van dit artikel 9 van de beleidsregel. Hierin wordt aangegeven hoe
wordt omgegaan met uitzonderingsvoorwaarden die een bepaald maaswijdtevoorschrift
omvatten.
Onderdeel b
In artikel 9, onderdeel b, van de beleidsregel zijn de bepalingen uit (het lichaam
van) verordening 2019/1241 benoemd waarvan schending een ernstige inbreuk impliceert.
Het gaat het in ieder geval om gebruik van netvoorzieningen die de mazen versperren
of de openingen ervan effectief verkleinen, als bedoeld in artikel 8 van verordening
2019/1241. Het handelen in strijd met deze bepaling is op grond van artikel 53, eerste
lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Dit wordt initieel gezien als
een ernstige inbreuk. Hierbij kan met name gedacht worden aan het vissen met binnenkuilen
of touwtjes. Daarbij wordt benadrukt dat indien er met twee verboden netvoorzieningen
wordt gevist (dus met twee maasverkleinende binnenkuilen bijvoorbeeld), voortaan acht
punten worden toegekend, dus vier punten per verboden netvoorziening. Het gaat in
een dergelijk geval immers om twee afzonderlijke ernstige inbreuken waarvoor afzonderlijk
punten kunnen en – op basis van de thans geldende inzichten – ook dienen te worden
toegekend, mede ook gelet op de ernst van de inbreuk en de schade aan het bestand
die zich als gevolg daarvan ontstaat.
Ook indien bijvoorbeeld gevist wordt met een overkuil die zodanig is bevestigd of
met zodanig nauwe maaswijdte dat de maaswijdte effectief wordt verkleind, wordt dit
beschouwd als vissen met een verboden netvoorziening als bedoeld in artikel 8 van
verordening 2019/1241. Ditzelfde geldt voor het gebruik van een sleeplap (als bedoeld
in artikel 5 van verordening 3440/84), pooklijn (artikel 8 van verordening 3440/84),
verdeelstrop (artikel 9 van verordening 3440/84), verstevigingsstrop (artikel 10 van
verordening 3440/84), flap of keel (artikel 11 van verordening 3440/84), zeeflap (artikel
12 van verordening 3440/84), verstevigingslijn (artikel 13 van verordening 3440/84)
of dotje (artikel 14 van verordening 3440/84) met een zodanige wijdte, maaswijdte
of op een zodanige manier bevestigd, dat de maaswijdte van het net effectief versperd
of verkleind wordt in de zin van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241.
In die gevallen wordt een inbreuk van dat artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 aangenomen, welke inbreuk in principe steeds als een ernstige
inbreuk wordt beschouwd. Dit betekent anders gezegd dat voor zover sprake is van een
schending van een van de hierboven genoemde artikelen van verordening 3440/84 (en
daarmee van artikel 51 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij), dit als zodanig géén ernstige inbreuk vormt; enkel als het handelen ook tot een schending van artikel 8, vierde
lid, van verordening 2019/1241 leidt, wordt deze laatste schending als ernstige inbreuk
aangemerkt.
Op basis van de huidige inzichten wordt aangenomen dat de potentiële schade aan visbestanden
of het mariene milieu van dergelijke schendingen van verordening 3440/84 niet zodanig
zijn dat de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ gerechtvaardigd zou zijn. Slechts indien
de feitelijke wijze waarop een dergelijke bepaling is geschonden, neerkomt op (eveneens)
een schending van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 (doordat bijvoorbeeld
de sleeplap zodanig is bevestigd of zelf een zodanige maaswijdte heeft dat effectief
de maaswijdte van het sleepnet wordt verkleind in de zin van dat artikel), wordt de
schending van artikel 8, vierde lid, van verordening 2019/1241 (en dus van artikel
53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij) aangemerkt als een ernstige
inbreuk.
Onderdelen c en d (algemeen)
Onderdelen c en d benoemen als ernstige inbreuken de ge- en verboden tot het gebruik
van bepaald vistuig die zijn opgenomen in de bijlagen bij verordening 2019/1241. Deze
voorschriften omvatten als zodanig geen maaswijdtevoorschrift. Schending van de desbetreffende
voorschriften vormt in principe zonder meer een ernstige inbreuk; er gelden geen marges.
Onderdelen a en e tot en met j (algemeen)
De onderdelen a en e tot en met j zien op gebruik van vistuig dat niet conform de
voorschriften is. De in deze onderdelen genoemde Europeesrechtelijke voorschriften
bepalen in de kern dat de voorgeschreven maaswijdte in acht moet worden genomen; de
hoofdregel omvat met andere woorden een maaswijdtevoorschrift. Schending van deze
voorschriften vormt in principe een ernstige inbreuk, waarbij wat betreft afwijkingen
van de voorgeschreven maaswijdte echter geldt dat slechts sprake is van een ernstige
inbreuk indien vistuig wordt gebruikt met een gemeten maaswijdte die 4 millimeter
of meer afwijkt van de desbetreffende toegestane maaswijdte. Uiteraard vormt iedere
millimeter afwijking in de maaswijdte een overtreding van de bepaling waarin die maaswijdte
is voorgeschreven. Hoe groter die afwijking echter is, hoe beperkter de selectiviteit
van het vistuig in principe zal zijn en hoe groter het risico op bijvangst van jonge
vis, en daarmee op schade aan de biodiversiteit. Dit ondermijnt het bestandsbeheer
en het voortbestaan van visbestanden. Tegen deze achtergrond is kwalificatie ernstige
inbreuk gerechtvaardigd te achten bij een afwijking van de voorgeschreven maaswijdte
van 4 millimeter of meer.
Onderdelen e en j
Voor de in deze onderdelen genoemde Europeesrechtelijke voorschriften geldt dat de
hoofdregel een maaswijdtevoorschrift bevat. Veelal gaat het om een gebod om in een
bepaald gebied een bepaalde minimummaaswijdte te gebruiken. Uit de formulering van
de onderdelen e en j van artikel 9 van de beleidsregel volgt dat schending van dit
maaswijdtevoorschrift in de hoofdregel niet zonder meer een ernstige inbreuk impliceert;
enkel indien de afwijking van de in die hoofdregel voorgeschreven maaswijdte meer
dan 4 millimeter bedraagt, is sprake van een ernstige inbreuk.
De in onderdeel e genoemde bepalingen uit verordening 2019/1241 kennen daarnaast voorwaarden
die een uitzondering op die hoofdregel rechtvaardigen. Ook ten aanzien van de in onderdeel
j genoemde bepaling uit verordening nr. 494/2002 geldt een uitzonderingsvoorwaarde
– niet in die verordening zelf, maar in bijlage VII, deel C, punt 4.3, van verordening
2019/1241. De onderdelen e en j zijn zodanig geformuleerd dat indien niet aan die
uitzonderingsvoorwaarden wordt voldaan – ongeacht de inhoud of strekking van die voorwaarden
(bijvoorbeeld voorwaarden dat het moet gaan om gerichte visserij op een bepaalde soort
of dat vangsten een bepaalde samenstelling moeten hebben) – er sprake is van schending
van de hoofdregel, en dus van een ernstige inbreuk. Alleen voor zover die uitzonderingsvoorwaarden
inhouden dat er een bepaalde maaswijdte in acht genomen moet worden, volgt uit artikel
9, tweede lid, van de beleidsregel echter dat (ook) dan geldt dat schending van die
specifieke voorwaarde slechts leidt tot schending van de hoofdregel en dus tot een
ernstige inbreuk, indien de afwijking van de in die voorwaarde genoemde maaswijdte
meer dan 4 millimeter bedraagt. De ‘4 millimeter-marge’ geldt dus zowel wanneer de
hoofdregel zelf een maaswijdtevoorschrift omvat (via de tekst in de onderdelen e en
j in artikel 9 van deze beleidsregel), als wanneer in de uitzonderingsvoorwaarden
een maaswijdtevoorschrift is vervat (via artikel 9, tweede lid, van deze beleidsregel).
Zie verder ook de toelichting op artikel 9, tweede lid, van deze beleidsregel.
Onderdeel f
Ook ten aanzien van de in onderdeel f genoemde voorschriften uit de bijlagen bij verordening
2019/1241 is een zekere drempel ingebouwd boven welke overtreding van de desbetreffende
voorschriften pas wordt aangemerkt als ernstige inbreuk.
In elk van de in dit onderdeel f genoemde bijlagen is in punt 1.1 een verplichting
geformuleerd om vistuig met een bepaalde minimale maaswijdte te hanteren. In punt
1.2 in de desbetreffende bijlagen wordt in feite een uitzondering op die minimummaaswijdte
geformuleerd. Aangegeven wordt dat de in de tabel genoemde kleinere maaswijdten mogen
worden gebruikt, mits aan de daaraan gekoppelde voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden
betreffen de vangstsamenstelling (maximumpercentage van bepaalde bijvangst, zoals
van kabeljauw), het soort visserij (gerichte visserij op een bepaalde soort) en de
selectiviteit van het vistuig. Bij deze laatste categorie gaat het om voorwaarden
betreffende de maaswijdte van netten, kuilen, panelen en zeeflappen, de aanwezigheid
van panelen, sorteerroosters of zeeflappen, of maximumafstanden tussen de staven van
een sorteerrooster. Ook kennen de in onderdeel f opgenomen Europese bepalingen, anders
dan die zijn opgenomen in onderdeel e van artikel 9, eerste lid, deze beleidsregel,
de uitzonderingsvoorwaarde betreffende het gebruik van andere, door de Europese Commissie
goedgekeurde selectiviteitswijzigingen.
Door de opzet van deze voorschriften en hun onderlinge verhouding, leidt een schending
van een of meer van deze voorwaarden tot het volgende. Indien niet aan de in punt
1.2 opgenomen voorwaarden is voldaan, die gekoppeld zijn aan het gebruik van een bepaald
vistuig met een bepaalde maaswijdte (welke maaswijdte dan kleiner is dan de in punt
1.1 voorgeschreven minimale maaswijdte), is aldus niet voldaan aan de criteria die
een uitzondering rechtvaardigen op de verplichting om een minimale maaswijdte ex punt
1.1 in acht te nemen. Schending van de voorwaarden leidt dus tot schending van die
verplichting in punt 1.1. Er wordt dan immers wél met een kleinere maaswijdte gevist
dan is toegestaan op grond van punt 1.1, zonder dat aan de voorwaarden is voldaan
die dat zouden rechtvaardigen.
Ingevolge dit onderdeel leidt echter, wederom anders dan bij onderdeel e, niet élke
schending van élke voorwaarde tot een ernstige inbreuk. Er is namelijk alleen sprake
van een ernstige inbreuk indien een voorwaarde geschonden is die (i) betrekking heeft
op de te hanteren maaswijdte van het net of de kuil, of die inhoudt dat er een bepaald
paneel of sorteerrooster of een bepaalde zeeflap wordt aangebracht of wordt gebruikt
(met bepaalde afmetingen of vormen van de mazen), of (ii) indien een voorwaarde geschonden
is die betrekking heeft op de samenstelling van de totale vangst, in levend gewicht,
die na elke visreis wordt aangeland.
Als de voorwaarde is geschonden betreffende het gebruik van andere selectiviteitswijzigingen
die door lidstaten moeten zijn aangedragen en door de Europese Commissie moeten zijn
goedgekeurd, dan leidt dit níet tot een ernstige inbreuk. Zolang de desbetreffende
selectiviteitsbepalingen nog niet door de Europese Commissie goedgekeurd en vastgesteld,
is immers niet kenbaar wat de desbetreffende voorwaarde inhoudt en in welk geval dus
sprake is van een schending van die norm. Mede in het licht van het lex certa-beginsel,
kan een schending van een nog vast te stellen voorwaarde derhalve niet op voorhand
al als ernstige inbreuk worden aangemerkt. De beoordeling van de ernst van de inbreuk
kan en zal pas te zijner tijd, na vaststelling van de desbetreffende selectiviteitsvoorwaarde,
plaatsvinden.
Daarbij geldt wel dat indien sprake is van een schending van de hierboven bedoelde
voorwaarde onder (i), deze enkel kan leiden tot een ernstige inbreuk indien:
-
1°. de afwijking van de voor het net, de kuil, het paneel respectievelijk de zeeflap
voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt;
-
2°. de voorgeschreven afmetingen of vormen van de mazen van het paneel, het sorteerrooster
of de zeeflap niet in acht worden genomen;
-
3°. de voorgeschreven maximumafstand tussen de staven van het sorteerrooster niet in
acht wordt genomen, respectievelijk indien
-
4°. het desbetreffende paneel, sorteerrooster of de desbetreffende zeeflap geheel ontbreekt.
Schending van de hierboven onder (ii) bedoelde voorwaarde betreffende de vangstsamenstelling
die een inbreuk impliceert van punt 1.1 of punt 2.1. van de desbetreffende bepaling
in de bijlage bij verordening 2019/1241, wordt in principe zonder meer als ernstig
beschouwd. Met name de schending van dergelijke specifieke selectiviteitsvoorwaarden
leidt tot een reëel risico op schade aan de biodiversiteit, hetgeen de kwalificatie
ernstige inbreuk rechtvaardigt.
Onderdelen g en h (algemeen)
De onderdelen g en h zien op artikel 4, vijfde lid, artikel 5, tweede lid, onderdelen
(ii) en (iv), en artikel 5, derde lid, van verordening nr. 2056/2001. Doordat de desbetreffende
artikelen onderling anders van opzet en uiteraard ook inhoud zijn, is de formulering
in deze onderdelen g en h ook onderling verschillend.
Onderdeel g
Artikel 4, vijfde lid, van verordening nr. 2056/2001 bevat een verbod in de aanhef
en vervolgens enkele uitzonderingsgronden met daaraan gekoppelde voorwaarden die niet
cumulatief, maar alternatief van aard zijn. Dit betekent dat het verboden vistuig
in uitzondering op het desbetreffende verbod mag worden gebruikt, indien aan één van
de uitzonderingsgronden en dus aan de in die uitzonderingsgrond beschreven voorwaarden
is voldaan. De alternatieve uitzonderingsgronden c.q. voorwaarden betreffen de aanwezigheid
van een bepaald paneel, de vangstsamenstelling, respectievelijk de wijze waarop de
in het artikel bedoelde netten geborgen zijn. Uit artikel 9, onderdeel f, van deze
beleidsregel volgt tegen deze achtergrond dat slechts dan sprake is van handelen in
strijd met het verbod, en dat dit slechts dan een ernstige inbreuk oplevert, indien
geen van de alternatieve uitzonderingsgronden van toepassing is, waarbij voor de voorwaarde
betreffende het paneel geldt dat een schending daarvan slechts leidt tot een ernstige
inbreuk, indien het desbetreffende paneel geheel ontbreekt, indien de afwijking van
de voor dat paneel voorgeschreven maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt, of indien
de voorgeschreven vorm van de mazen van het paneel niet in acht is genomen.
Onderdeel h
Onderdeel h heeft betrekking op schendingen van artikel 5, tweede of derde lid, van
verordening nr. 2056/2001. Artikel 5, tweede lid, van verordening nr. 2056/2001 bevat
in feite voor vier categorieën van demersale sleepnetten een gebruiksverbod (zie onderdelen
(i) tot en met (iv) in dat tweede lid). In de categorieën onder (iii) en (iv) zijn
uitzonderingen op het verbod geformuleerd waaraan voorwaarden zijn gekoppeld. Deze
voorwaarden betreffen onder meer de aanwezigheid van een bepaald paneel met een bepaalde
maaswijdte, vorm van de mazen, en de bevestigingswijze. Artikel 5, derde lid, van
verordening nr. 2056/2001 bevat een verbod op het gebruik van boomkorren met een bepaalde
maaswijdte, maar beschrijft ook een uitzondering daarop, met daaraan gekoppelde voorwaarden
die deels cumulatief, deels alternatief van aard zijn. Deze voorwaarden betreffen
de aanwezigheid van een bepaald paneel en de maaswijdte en de bevestigingswijze daarvan.
Uit onderdeel h volgt dat slechts dan sprake is van een ernstige inbreuk, indien gehandeld
wordt in strijd met het desbetreffende verbod en de desbetreffende uitzondering niet
van toepassing is omdat niet voldaan is aan de voorwaarde betreffende het aanwezig
hebben van een bepaald paneel of, voor zover wel een paneel aanwezig is, niet voldaan
is aan de voor dit paneel voorgeschreven maaswijdte, of indien de voorgeschreven vorm
van de mazen van het paneel niet in acht is genomen. Dit betekent dat het niet voldoen
aan andersoortige uitzonderingsvoorwaarden in de desbetreffende bepaling die niet
direct zien op de mate van selectiviteit (zoals die ten aanzien van de wijze van bevestiging
van het paneel) niet leidt tot een ernstige inbreuk. Om die reden is overigens ook
artikel 5, eerste lid, van verordening nr. 2056/2001 niet als ernstige inbreuk aangemerkt.
Schending van deze specifieke selectiviteitsvoorwaarden wordt gezien als een wezenlijk
risico op schade aan de biodiversiteit, hetgeen de kwalificatie ernstige inbreuk rechtvaardigt.
Artikel 9, tweede lid
Zoals in de toelichting op het eerste lid ook even naar voren is gekomen, kennen diverse
bepalingen uit de bijlagen bij verordening 2019/1241 uitzonderingen op de geboden
of verboden tot het gebruik van een bepaald vistuig (de hoofdregel). Daarbij kan onderscheid
worden gemaakt tussen bepalingen waarbij de hoofdregel op zichzelf al een maaswijdtevoorschrift
omvat en daarnaast ook de uitzonderingsgronden maaswijdtevoorschriften bevatten (zie
diverse bepalingen ex artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van deze beleidsregel),
en bepalingen waarin de hoofdregel geen maaswijdtevoorschrift omvat, maar de uitzonderingsgrond
wel (zie diverse bepalingen ex artikel 9, eerste lid, onderdeel d, van deze beleidsregel).
Daarnaast zijn er nog bepalingen die een maaswijdtevoorschrift omvatten, maar waarop
geen verdere uitzonderingen zijn gemaakt (zie diverse bepalingen ex artikel 9, eerste
lid, onderdelen a en e, van deze beleidsregel), en bepalingen die in het geheel geen
maaswijdtevoorschrift omvatten (zie artikel 9, eerste lid, onderdelen b, c en d).
Uitgangspunt in deze beleidsregel is dat indien een Europeesrechtelijke bepaling genoemd
in dit artikel 9 van de beleidsregel een maaswijdtevoorschrift omvat, in de hoofdregel
dan wel in een uitzonderingsvoorwaarde, een marge van 4 millimeter wordt gehanteerd
ten aanzien van die voorgeschreven maaswijdte. Enkel indien de afwijking van de toegestane
maaswijdte 4 millimeter of meer bedraagt, leidt schending van dit maaswijdtevoorschrift
tot een ernstige inbreuk.
Dit tweede lid van artikel 9 borgt dat deze maaswijdtemarge wordt toegepast indien
een uitzonderingsvoorwaarde een maaswijdtevoorschrift omvat. De bepalingen uit artikel
9, eerste lid, onderdelen c, d en e, die uitzonderingsvoorwaarden kennen met maaswijdtevoorschriften,
zijn in dit tweede lid van artikel 9 benoemd. De uitzonderingsvoorwaarden staan overigens
veelal in dezelfde bijlage als de hoofdregel, en dan veelal in de punten direct daaronder,
maar in een aantal gevallen zijn de uitzonderingsvoorwaarden op de hoofdregel in een
ander deel van de desbetreffende verordening of zelfs in een geheel andere verordening
opgenomen. Zo bevat bijlage V, deel C, punt 6.1, van verordening 2019/1241 uitzonderingen
op de hoofdregel die in bijlage V, deel B, punt 2.1 is vervat, en bevat bijlage VII,
deel C, punt 4.3, van verordening 2019/1241 een uitzondering op artikel 5 van verordening
nr. 494/2002.
Artikel 10 (vervalsen of verborgen houden van kentekens, de identiteit of de registratie)
Het in dit onderdeel genoemde artikel 6, onderdeel e, van de uitvoeringsverordening
controleverordening bepaalt dat de externe registratiecijfers en -letters die op de
romp van het Unievissersvaartuig zijn geschilderd of aangebracht, niet verwijderbaar
mogen zijn en niet mogen worden gewist, gewijzigd, onleesbaar worden gelaten, worden
bedekt of aan het gezicht worden onttrokken. Het handelen in strijd met deze bepaling
is op grond van artikel 101, eerste lid, van de nationale Uitvoeringsregeling zeevisserij
verboden. Overtreding van deze bepaling wordt in beginsel ernstig geacht, voor zover
het althans gaat om het daadwerkelijk vervalsen, valselijk opmaken of verbergen van
de desbetreffende cijfers en letters. Een dergelijke inbreuk wordt gerekend tot de
categorie ernstige inbreuken bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang
met artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van de IOO-verordening: het vervalsen of verborgen
houden van kentekens, de identiteit of de registratie. Tot deze categorie wordt ook
gerekend het vervalsen, valselijk opmaken of verborgen houden van de naam van het
vaartuig (voor zover het een naam heeft), het CFR-nummer (‘Community Fleet Register’-nummer;
het unieke identificatienummer van het vissersvaartuig) of het scheepsidentificatienummer
(ook wel ‘IMO-nummer’). Ook als op het vaartuig in het geheel geen registratiecijfers
of -letters zijn aangebracht, wordt dit gezien als een schending van de onderhavige
bepaling. Voor een inbreuk als bedoeld in deze categorie worden blijkens bijlage XXX
bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Het beheer en het monitoren van de visserijactiviteiten is essentieel voor het borgen
van legale, duurzame exploitatie van de natuurlijke bronnen. Wanneer de identiteit
of kentekens echter ontbreken, verborgen worden gehouden of vervalst, zijn de desbetreffende
vaartuigen – en daarmee de potentieel illegale visserijactiviteiten – niet of niet
goed te traceren en worden beheersmaatregelen ondermijnd. Dit wijst bovendien op een
bewust handelen dat gericht is op het toebrengen van schade aan de visbestanden of
het milieu. Een en ander druist in tegen de fundamenten van het gemeenschappelijk
visserijbeleid.
Artikel 11 (verborgen houden van, knoeien met, of doen verdwijnen van bewijsmateriaal)
In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel
g, van de IOO-verordening, wordt in principe een ernstige inbreuk aangenomen indien
men ‘bewijsmateriaal dat van belang is in het kader van een onderzoek verborgen heeft
gehouden, met dergelijk bewijsmateriaal heeft geknoeid of dergelijk bewijsmateriaal
heeft doen verdwijnen’. Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij
uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Ook op grond van deze beleidsregel kwalificeert dergelijk handelen als een ernstige
inbreuk. Het gaat om de situatie dat in het kader van onderzoek in de toezichts- of
opsporingsfase geknoeid wordt met bewijsmateriaal of dat het verborgen wordt gehouden
of verdwijnt. Het zijn welbewuste acties om illegale visserijactiviteiten te verdoezelen.
Gezien de aard van de inbreuk en de potentiële schade aan het mariene milieu die uit
dergelijk handelen voortvloeit, wordt deze inbreuk in principe ernstig geacht.
Artikel 12 (illegaal aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis)
De hier bedoelde ernstige inbreuk valt te scharen onder de categorie ernstige inbreuken,
omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste
lid, onderdeel i, van de IOO-verordening: het aan boord nemen, overladen of aanlanden
van ondermaatse vis, in strijd met de geldende wetgeving. Voor een dergelijke inbreuk
worden blijkens punt 5 van bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 vijf
punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Het begrip ‘ondermaatse vis’ is in de
Uitvoeringsregeling zeevisserij gedefinieerd.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in datzelfde punt 5 van bijlage XXX ook als
puntwaardige ernstige inbreuk is benoemd ‘het niet naleven van de verplichting om
ondermaatse vis aan te landen’. Het gaat hier om schending van de aanlandplicht. Een
dergelijke schending is via (en onder de voorwaarden van) artikel 5 van deze beleidsregel
aangemerkt als ernstige inbreuk. Zie voor een nadere uitleg hieromtrent de toelichting
op artikel 5 van deze beleidsregel.
Daarnaast wordt eveneens overtreding van de artikelen 49bis, eerste lid, en 49quater
van de controleverordening gerekend tot deze categorie ernstige inbreuken. Op grond
van die bepalingen moeten alle vangsten van onder ondermaatse vis die aan boord worden
gehouden, gescheiden worden opgeslagen van andere visserijproducten (artikel 49bis,
eerste lid), en na aanlanding apart worden opgeslagen van voor rechtstreekse menselijke
consumptie bestemde visserijproducten (artikel 49quater). Het handelen in strijd met
deze verplichtingen tot gescheiden opslag van ondermaatse vis wordt aangemerkt als
‘het aan boord nemen, overladen of aanlanden van ondermaatse vis, in strijd met de
geldende wetgeving’ als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang
met artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van de IOO-verordening.
De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van vissen is vastgesteld om de jonge vis
te beschermen. Indien de jonge vis echter, in strijd met de toepasselijke regelgeving,
in de hier aangeduide hoeveelheden aan boord wordt genomen, wordt aangenomen dat dit
tot dusdanige schade aan het bestand leidt, dat hier de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’
passend is. Maar ook indien de ondermaatse vis – ongeacht de hoeveelheid – verborgen
wordt of is gehouden, wordt dit gelet op de aard van de inbreuk in principe gezien
als een ernstige inbreuk. Het verbergen vergt een concrete inspanning die er kennelijk
op is gericht om potentieel schadelijke visserijactiviteiten te verdoezelen.
In het verlengde daarvan wordt schending van de verplichtingen tot gescheiden opslag
van ondermaatse vis gezien als ernstige inbreuk. Het gaat om de opslag van ondermaatse
vis aan boord, die gescheiden moet zijn van andere visserijproducten, en om de opslag
van ondermaatse vis na aanlanding, die gescheiden moet zijn van voor rechtstreekse
menselijke consumptie bestemde visserijproducten. In deze context gaat het niet om
scheiding van onder maatse vis per soort. Indien er geen gescheiden opslag plaatsvindt,
kan en zal er ondermaatse vis (illegaal) commercieel worden afgezet en tot illegale
inkomsten leiden, hetgeen de prikkel om selectief te vissen ondergraaft en doet verdwijnen.
Bovendien leidt deze inbreuk ertoe dat de correcte registratie van ondermaatse vis
wordt ondermijnd, hetgeen het deugdelijk bestandsbeheer ernstig bemoeilijkt.
Artikel 13 (verrichten van bepaalde visserijactiviteiten in het gebied van een regionale
visserijorganisatie)
De omschrijving van de hier bedoelde ernstige inbreuk is terug te voeren op artikel
42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel k,
van de IOO-verordening. Kort gezegd bepaalt de beleidsregel op dit punt dat indien
gehandeld wordt in strijd met instandhoudings- en beheersmaatregelen van een regionale
visserijorganisatie, of indien door niet-leden van de visserijorganisatie wordt gevist
in wateren die onder de invloedssfeer van de visserijorganisatie vallen, dit een ernstige
inbreuk vormt op grond van dit artikel 13, indien de desbetreffende inbreuk in de
regelgeving van de visserijorganisatie althans ook als een ernstige inbreuk wordt
aangewezen (zoals bijvoorbeeld in de zogeheten ‘Recommendation amending the Recommendation 13-07 by ICCAT to establish a multi-annual
recovery plan for bluefin tuna in the Eastern Atlantic And Mediterranean’ van de visserijorganisatie ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas). Het is echter mogelijk dat de desbetreffende inbreuk ook gerekend kan worden tot
een andere categorie ernstige inbreuken, beschreven in een van de artikelen 3 tot
en met 19 van deze beleidsregel. In dat geval wordt de desbetreffende inbreuk beschouwd
als een inbreuk als bedoeld in dat artikel, en niet als een inbreuk als bedoeld in dit artikel 13 van de beleidsregel.
Voor een ernstige inbreuk als hier bedoeld, worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening
nr. 404/2011 vijf punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Artikel 14 (vissen zonder geldige visvergunning, geldige vismachtiging of geldig visdocument)
De inbreuken die in dit onderdeel worden aangeduid, worden gerekend tot de categorie
ernstige inbreuken, omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang
met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de IOO-verordening: het vissen zonder
geldige visvergunning of vismachtiging of zonder een geldig visdocument, afgegeven
door de vlaggenstaat of de betrokken kuststaat. Voor een dergelijke inbreuk worden
blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend
ingevolge het puntensysteem.
Onderdeel a van dit artikel 14 heeft betrekking op het vissen zonder visvergunning. Dit vormt een overtreding van artikel 6 van de controleverordening;
het handelen in strijd met deze bepalingen is nationaal op grond van de artikelen
92, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden. Hierbij gaat het
zowel om de situatie dat gevist wordt zonder dat er überhaupt een visvergunning is
verkregen, als om de situatie dat wordt gevist nadat een verkregen visvergunning is
geschorst of ingetrokken (bijvoorbeeld vanwege een geconstateerde schending van een
van de visvergunningsvoorwaarden). Een dergelijke inbreuk wordt aangemerkt als een
ernstige inbreuk.
Het hebben van de vereiste visvergunning vormt de basis van het gemeenschappelijk
visserijbeleid, van het beheer van de visserij. Vissen zonder een dergelijke vergunning
veronderstelt een welbewust handelen en ondermijnt het beheer in wezenlijke zin. Gelet
hierop en gelet op de potentiële schade aan visbestanden en het milieu, wordt een
dergelijke inbreuk onverkort als een ernstige inbreuk beschouwd.
Onderdeel b van dit artikel 14 ziet op het vissen zonder
geldige visvergunning. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening
bevat de visvergunning op zijn minst de in bijlage II bij deze verordening vermelde
gegevens. Het gaat dan om gegevens (1) betreffende het vissersvaartuig (waaronder
nummer in EU-vlootregister, naam vaartuig, externe kentekens), (2) betreffende de
vergunninghouder of eigenaar of gemachtigde van het vissersvaartuig, en (3) betreffende
de kenmerken van de visserijcapaciteit (waaronder motorvermogen, tonnage, lengte over
alles en vistuig). Artikel 3, vijfde lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening
bepaalt vervolgens dat een visvergunning slechts geldig is zolang aan de voorwaarden
die aan de basis van de afgifte ervan lagen, wordt voldaan. Dit betekent dat de bestaande
feitelijke situatie steeds in overeenstemming dient te zijn met de gegevens op de
afgegeven visvergunning en vice versa. Anders is in wezen sprake van een ongeldige
visvergunning. Dit onderstreept het belang bij aansluiting van de papieren werkelijkheid
(gegevens in de visvergunning) op de feitelijke werkelijkheid.
Ingevolge artikel 14, onderdeel b, van deze beleidsregel is tegen deze achtergrond
enkel sprake van een ernstige inbreuk in de vorm van vissen zonder geldige visvergunning,
indien de papieren werkelijkheid en de feitelijke werkelijkheid uiteenlopen wat betreft
de gegevens van de vergunninghouder of eigenaar of gemachtigde van het vissersvaartuig (en dus niet wat betreft de andersoortige gegevens op de visvergunning). Meer concreet gaat het in onderdeel b om de volgende
ernstige inbreuk. Artikel 7 van het Besluit registratie verplicht ertoe dat iedere
verandering ten aanzien van dergelijke gegevens bij de minister wordt gemeld, uiterlijk
zes weken nadat de desbetreffende verandering heeft plaatsgevonden. Een dergelijke
wijziging leidt tot afgifte van een nieuwe (gewijzigde) visvergunning. In het licht
van die termijn van zes weken kan het voorkomen dat de feitelijke situatie weliswaar
niet in overeenstemming is met de gegevens in de visvergunning, maar dat de wijziging
wel al gemeld is. De visvergunninghouder is dan in afwachting van een nieuwe visvergunning.
Als de termijn van zes weken echter wordt overschreden en intussen wel gevist wordt,
wordt gevist zonder geldige visvergunning.
Een dergelijke inbreuk wordt ingevolge onderdeel b als ernstig aangemerkt indien (i)
de verandering waar het om gaat een overdracht van het vaartuig is, waardoor de eigenaars-gegevens
in het register en op de vergunning niet stroken met de gegevens van de feitelijke
nieuwe eigenaar na overdracht, en (ii) de desbetreffende overdracht niet overeenkomstig
artikel 7, tweede lid, van het Besluit registratie binnen zes weken na de overdracht
is gemeld. Deze eigenaarsgegevens worden cruciaal geacht in het kader van visserijbeheer.
Indien deze gegevens niet stroken met de werkelijkheid, bemoeilijkt dit het deugdelijk
visserijbeheer zeer of verhindert dit het zelfs, met alle mogelijke schadelijke gevolgen
van dien. De kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ is dan ook gerechtvaardigd.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat indien een of meer van de andersoortige
gegevens die op de visvergunning zijn vermeld, niet (meer) stroken met de werkelijkheid,
er dus niet als zodanig sprake is van een ernstige inbreuk. Wel is dan sprake van
een ‘gewone’ inbreuk. Deze kan onder omstandigheden aanleiding vormen tot schorsing
of zelfs intrekking van de visvergunning. Indien vervolgens na schorsing of intrekking
zonder visvergunning door wordt gevist, vormt dat feit een ernstige inbreuk als bedoeld
in artikel 14, onderdeel a, van deze beleidsregel.
Artikel 14, onderdelen c, d en e, zien op het vissen zonder vismachtiging of vissen in de situatie dat een vismachtiging is geschorst of ingetrokken.
Indien gevist wordt zonder dat er voor de betreffende visserij in het relevante gebied
überhaupt een vismachtiging is verkregen, terwijl dat wel verplicht is, wordt dit
aangemerkt als een ernstige inbreuk. In de situatie dat wordt gevist nadat een verkregen
vismachtiging is geschorst of ingetrokken (bijvoorbeeld vanwege een geconstateerde
schending van een van de machtigingsvoorschriften), en vervolgens na schorsing of
intrekking zonder vismachtiging door wordt gevist, vormt dát feit een ernstige inbreuk.
Artikel 14, onderdeel e, ziet op het vissen zonder vismachtiging door vissersvaartuigen
van derde landen. Zie verder, naar analogie, de toelichting op onderdeel a betreffende
de visvergunning.
Evenals bij een visvergunning geldt ook hier dat het hebben van de vereiste vismachtiging
de basis vormt van het gemeenschappelijk visserijbeleid, van het beheer van de visserij.
Vissen zonder een dergelijke machtiging veronderstelt een welbewust handelen en ondermijnt
het beheer in wezenlijke zin. Gelet hierop en gelet op de potentiële schade aan visbestanden
en het milieu, wordt een dergelijke inbreuk onverkort als een ernstige inbreuk beschouwd.
Artikel 15 (vissen in gesloten gebied, tijdens gesloten seizoen, zonder quotum of
met overschrijding quotum, of onder een gestelde dieptegrens)
De hier bedoelde inbreuken behoren tot de categorie inbreuken, bedoeld in artikel
42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel c,
van de IOO-verordening (visserijactiviteiten in een gesloten gebied, tijdens een gesloten
seizoen, zonder quotum of na volledige uitputting van het quotum, of onder een gestelde
dieptegrens). Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening
nr. 404/2011 zes punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, wordt
blijkens onderdeel a van het onderhavige artikel 15 van de beleidsregel aangemerkt
als een ernstige inbreuk die gerekend wordt tot de onderhavige categorie inbreuken.
Op grond van die nationale bepaling in de Uitvoeringsregeling zeevisserij is het verboden
met een vissersvaartuig op de vissoorten, genoemd in bijlage I van de verordening
vangstmogelijkheden of deel 2 van de bijlage van verordening nr. 2016/2285, in de
bij die vissoorten vermelde wateren te vissen.
Blijkens artikel 15, onderdelen b en c, van deze beleidsregel worden visserijactiviteiten
in een gebied dat door een lidstaat of door de Commissie is gesloten omdat het quotum
is uitgeput, of omdat de maximaal toelaatbare visserijinspanning is bereikt, als ernstige
inbreuk aangemerkt. Dit geldt ook voor het ondernemen van visserijactiviteiten in
een gebied op soorten waarvoor het quotum op nul is gesteld (‘nul-TAC’).
Onderdeel d noemt diverse artikelen in de bijlagen van verordening 2019/1241 waarvan
overtreding als een ernstige inbreuk wordt gezien die tot de onderhavige categorie
moet worden gerekend. In deze bepalingen worden geografische zones aangewezen waarin
alle visserijactiviteiten op een bepaalde soort worden verboden, ongeacht het type
vistuig dat wordt gebruikt. De focus ligt in de desbetreffende bepaling evident op
het gesloten gebied. Bepalingen uit deze verordening waarin het enkel verboden is
in een bepaald gebied te vissen voor zover gevist wordt met een specifiek vistuig,
zijn in principe in artikel 9 van deze beleidsregel, betreffende het gebruik van verboden
of niet-conform vistuig, vermeld. Zie ook de toelichting op de desbetreffende bepaling.
De in dit onderdeel d genoemde bepalingen uit verordening 2019/1241 bevatten beperkingen
ten aanzien onder meer de visserij op langoustines, Rockall-schelvis, kabeljauwen
blauwe leng.
Ten aanzien van alle in dit onderdeel opgenomen bepalingen geldt: de visserij wordt
beperkt en gebieden op zee worden gesloten (permanent of tijdelijk) ter bescherming
van de visbestanden in het desbetreffende gebied. Indien desondanks wordt gevist in
de desbetreffende gebieden op de desbetreffende soorten, ondermijnt dit de instandhoudingsmaatregelen
en bedreigt dit de vissoorten die gelet op hun kwetsbaarheid juist beschermd zouden
moeten worden door de beperkingen en de sluitingen. Gelet op de aard en (potentiële)
schadelijke effecten van dergelijke verboden visserijactiviteiten worden deze op voorhand
als ernstige inbreuken aangemerkt.
Artikel 16 (gerichte visserij op bestand waarvoor vangstmoratorium of -verbod geldt)
De inbreuken op de verordening vangstmogelijkheden, de verordening vangstmogelijkheden
diepzeevisbestanden en verordening 2019/1241, genoemd in dit artikel, worden gerekend
tot de in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3, eerste
lid, onderdeel d, van de IOO-verordening bedoelde categorie potentieel ernstige inbreuken
(‘gericht vissen op een bestand waarvoor een moratorium of een visverbod geldt’).
Het gaat hier om specifieke maatregelen (in principe zonder onderscheid naar vistuig
of gebied) ter bescherming van hele bestanden die zodanig onder druk staan, dat daarop
niet of nauwelijks gevist mag worden. Dat die bescherming feitelijk mede wordt geboden
door de maatregelen te koppelen aan bepaalde gebieden, doet niet af aan het feit dat
deze bepalingen zich primair richten op bescherming van een specifiek bestand en de
focus niet zozeer ligt op het gebied. Dit temeer nu de gebieden waar de maatregelen
betrekking op hebben een zodanig grote omvang hebben (bijvoorbeeld hele verdragsgebieden
van regionale visserijorganisaties), dat hier redelijkerwijs bijvoorbeeld niet van
een gebiedssluiting kan worden gesproken. Het gaat in de kern dus niet om overtreding
van verboden om te vissen in een gesloten gebied.
Op grond van de genoemde bepalingen uit de verordeningen is het zonder meer of vrijwel
geheel verboden is om bepaalde soorten te vissen. Zo bevat artikel 21 van de verordening
vangstmogelijkheden een verbod op visserijactiviteiten ten aanzien van diverse soorten
tijdens bepaalde perioden en verbieden de artikelen 20, 26, 32, 33, 34, 39, 43 en
50 van die verordening de visserij op diverse soorten haaien, alsook deels roggen
en Alaska pollak. Ook op grond van artikel 10 van verordening 2019/1241 is het onder
meer verboden om diverse soorten roggen te bevissen. Bescherming van de soorten staat
centraal in de diverse bepalingen. Veelal gaat het in de desbetreffende bepalingen
dan ook om soorten ten aanzien waarvan bijvoorbeeld het quotum op nul is gesteld (0-TAC).
Voor een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening
nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem.
Artikel 17 (bemoeilijken werkzaamheden functionarissen en waarnemers)
Het gaat hier om de inbreuken zoals omschreven in artikel 42, eerste lid, onderdeel
a, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de IOO-verordening. Voor
een dergelijke inbreuk worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr.
404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem. Indien toezichthouders
of waarnemers in de uitoefening van hun controletaken worden gehinderd door bijvoorbeeld
weerspannig gedrag, bedreiging, feitelijke belemmering van werkzaamheden of gedrag
dat noodzaakt tot het inroepen van de sterke arm, wordt dit aangemerkt als een ernstige
inbreuk. Immers, door het moedwillig bemoeilijken of verhinderen van controles kunnen
overtredingen van de regels van het gemeenschappelijk visserij beleid niet in alle
gevallen worden vastgesteld of adequaat worden gehandhaafd, en kunnen de desbetreffende
overtreders bijgevolg niet worden aangepakt. Gelet op de aard van de overtreding en
de potentiële schade aan het mariene milieu die uit dergelijke obstructie voort kan
vloeien, wordt de kwalificatie ‘ernstige inbreuk’ in beginsel dan ook gerechtvaardigd
geacht.
De facto geldt deze kwalificatie voor inbreuken op artikel 73, zevende lid, van de
controleverordening, (dat ziet op verplichtingen omtrent het faciliteren van de taakuitoefening
door de met controle belaste waarnemers), en de artikelen 113 respectievelijk 114 van de controleverordening (die verplichtingen
bevatten voor marktdeelnemers respectievelijk de kapitein van een vissersvaartuig
omtrent het faciliteren van de taakuitoefening door functionarissen tijdens een inspectie).
Artikel 18 (overladen van vangsten van, deelnemen aan gezamenlijke visserijactiviteiten
met, of ondersteunen of bevoorraden van vissersvaartuigen die IOO-visserij bedrijven)
Dit artikel geeft de inbreuken weer die worden geschaard onder de categorie ernstige
inbreuken bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel
3, eerste lid, onderdeel j, van de IOO-verordening: het overladen van vangsten op,
deelname aan gezamenlijke visserijactiviteiten met, of zorgen voor ondersteuning of
bevoorrading van vissersvaartuigen waarvan is geconstateerd dat zij IOO-visserij,
als bedoeld in de IOO-verordening hebben bedreven, in het bijzonder vaartuigen die
zijn opgenomen in de Unielijst van IOO-vaartuigen of in de lijst van IOO-vaartuigen
van een regionale organisatie van visserijbeheer. Voor dergelijke inbreuken worden
blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening nr. 404/2011 zeven punten toegekend
ingevolge het puntensysteem.
Hierboven is bij artikel 6 van deze beleidsregel al uiteengezet dat en in welke zin
er overlap alsook verschil bestaat tussen de daar behandelde categorie ernstige inbreuken
en de in dit artikel 18 aan de orde zijnde categorie ernstige inbreuken. Gelet op
het feit dat voor de ernstige inbreuken bedoeld in dit artikel punten moeten worden
toegekend, en deze feitelijk enkel aan visvergunninghouders en kapiteins van vissersvaartuigen
kunnen worden toegekend, worden de hier beschreven activiteiten (overladen, gezamenlijke
visserij en ondersteuning in de brede zin des woords) enkel als ernstige inbreuk binnen
deze categorie beschouwd, indien deze worden verricht door vissersvaartuigen. Op grond van deze lijn worden inbreuken op artikel 37, onderdeel 4 (bijstand verlenen
voor of bezig zijn met be- of verwerking van vis waarbij ook IOO-vissersvaartuigen
betrokken zijn, gezamenlijke overladings- of visserijactiviteiten) en onderdeel 6
(IOO-vaartuigen in de haven voorzien van proviand of brandstof of anderszins door
dienstverlening helpen) van de IOO-verordening als ernstig aangemerkt, indien en voor
zover zij door vissersvaartuigen worden verricht.
Schending van de genoemde verbodsbepalingen in artikel 37 van verordening 1005/2008
is op grond van artikel 140, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij verboden.
Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt IOO-visserij gezien als een van de ernstigste
bedreigingen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Daarom
vormt deze visserij een bedreiging van het fundament van het gemeenschappelijke visserijbeleid
en een gevaar voor de internationale inspanningen ter bevordering van een betere ‘governance’
van de oceanen. Schending van de genoemde bepalingen impliceert het faciliteren van
IOO-visserij. Dit handelen geldt dan ook als een groot gevaar voor de duurzaamheid
van visbestanden en de mariene biodiversiteit. De kwalificatie ‘ernstige inbreuk’
wordt daarom passend geacht.
Artikel 19 (vissen met staatloos vaartuig)
Als ernstige inbreuk wordt in principe, gelet op de aard van de overtreding, eveneens
aangemerkt het vissen met een vaartuig dat geen nationaliteit heeft en derhalve een
staatloos vaartuig is (zie ook artikel 42, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met
artikel 3, eerste lid, onderdeel l van de IOO-verordening). Een schending van artikel
2, eerste lid, in voorkomend geval in samenhang met artikel 8 van de Uitvoeringswet
Visserijverdrag 1967 (‘Uitvoeringswet’) wordt ook tot deze categorie ernstige inbreuken
gerekend. Op grond van artikel 2 Uitvoeringswet is de schipper van een Nederlands
vissersvaartuig verplicht te zorgen dat aan boord een document van het centraal visserijregister
aanwezig is waaruit de nationaliteit van het vaartuig blijkt. Die verplichting geldt
ingevolge artikel 8 Uitvoeringswet ook voor schippers van vaartuigen die de nationaliteit
bezitten van een andere staat die partij is bij het Visserijverdrag 1967, indien het
vaartuig zich bevindt in de visserijzone, ingesteld krachtens de Machtigingswet instelling
visserijzone.
Voor een inbreuk als hier bedoeld worden blijkens bijlage XXX bij uitvoeringsverordening
nr. 404/2011 zeven punten toegekend ingevolge het puntensysteem. De hier bedoelde
staatloze vaartuigen zijn aan de verantwoordelijkheid en het gezag van een staat onttrokken
en opereren aldus feitelijk geheel ‘onder de radar’. Niet alleen in de zin dat ze
letterlijk niet te traceren zijn (voor zover satellietvolgapparatuur en AIS al aanwezig
en operationeel zijn op het vaartuig, worden de gegevens niet naar een bepaalde autoriteit
gezonden), maar bijvoorbeeld ook omdat ze zonder de daartoe vereiste documenten vissen.
Zo geldt dat om een visvergunning of vismachtiging te krijgen, inschrijving van het
vaartuig in een vlootregister noodzakelijk is. Voor een dergelijke inschrijving is
het bezit van een nationaliteit vereist. Staatloze vaartuigen zullen gelet hierop
niet over de vereiste geldige documenten beschikken. Bovendien geldt dat het veelal
erg moeilijk is om ter zake maatregelen te treffen. Er is immers in beginsel geen
vlaggenlidstaat en dus geen bevoegde autoriteit die deze maatregelen zou kunnen en
mogen treffen. Hooguit kunnen onder omstandigheden aan de kapitein van het vaartuig
op basis van het puntensysteem punten toegekend worden door de lidstaat wiens nationaliteit
de kapitein heeft. Wanneer het desbetreffende vaartuig in de eigen economische zone
(EEZ) zou vissen, of in een Nederlandse haven zou aanleggen, zou in beginsel wel opgetreden
kunnen worden door de kuststaat-autoriteit of havenstaat-autoriteit.
Artikel 20 (intrekking Beleidsregel ernstige inbreuken GVB)
Met de vaststelling van deze nieuwe Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2019 is de
voormalige Beleidsregel ernstige inbreuken GVB ingetrokken. Directe aanleiding voor
vaststelling van deze nieuwe beleidsregel is het feit dat diverse Europese verordeningen
zijn gewijzigd, vervallen of ingetrokken en vervangen door nieuwe verordeningen. Zo
is er een nieuwe verordening vangstmogelijkheden en een geheel nieuwe verordening
technische maatregelen (verordening 2019/1241). In de nu vastgestelde beleidsregel
zijn de verwijzingen naar de gewijzigde, vervallen of ingetrokken verordeningen aangepast.
Met name artikel 9 van de beleidsregel is aldus tamelijk ingrijpend gewijzigd ten
opzichte van hoe dit artikel 9 in de voormalige beleidsregel luidde. Dit vanwege de
totstandkoming van de nieuwe verordening technische maatregelen, die een geheel andere
opzet en ook andere formuleringen kent dan diens voorloper.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tekst en de toelichting op bepaalde
punten te verduidelijken en is – mede in het licht van ervaringen in de uitvoeringspraktijk
– opnieuw kritisch gekeken naar welke inbreuken onder welke omstandigheden in principe
als ernstige inbreuken gekwalificeerd zouden moeten worden. Dit heeft er onder meer
toe geleid dat thans, via artikel 12 van de beleidsregel, de schending van de Europeesrechtelijke
verplichting tot gescheiden opslag van alle vangsten van ondermaatse vis die aan boord
worden gehouden, alsmede de schending van de verplichting tot gescheiden opslag na
aanlanding, in principe worden aangemerkt als ernstige inbreuken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten