Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 juni 2020, kenmerk 1706351-205163-J, houdende regels voor de subsidiëring van de procedure voor erkenning van eerder verworven competenties van vakbekwame hbo Jeugd- en gezinsprofessionals (Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Definities

algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV):

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening;

EVC:

Erkenning Verworven Competenties;

EVC-aanbieder:

organisatie die een EVC-procedure uitvoert en voor de EVC-standaard is geregistreerd in het register van het Nationaal Kenniscentrum EVC;

EVC-procedure:

geheel van processtappen en gehanteerde instrumenten waarmee verworven competenties worden beoordeeld ten opzichte van de EVC-standaard;

EVC-standaard:

de EVC-standaard vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional erkend door het Nationaal Kenniscentrum EVC;

instelling in het jeugddomein:

instelling, dan wel zelfstandige zonder personeel, werkzaam op het terrein als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet;

jeugdprofessional:

natuurlijk persoon die ingeschreven staat, of ingeschreven is geweest, in het kwaliteitsregister jeugd;

Kaderregeling:

de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

kwaliteitsregister jeugd:

kwaliteitsregister als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet;

minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling zijn de artikelen 1.5, 4.3, eerste lid, 7.2, 7.3, 7.5 tot en met 7.8 en 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing.

Artikel 3 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie

De minister kan subsidie verstrekken aan een instelling in het jeugddomein of een jeugdprofessional voor het deelnemen aan een EVC-procedure door een jeugdprofessional.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 450 per EVC-procedure.

Artikel 5 Subsidievoorwaarden

  • 1. De minister verstrekt subsidie voor ten hoogste één EVC-procedure per jeugdprofessional.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien:

    • a. de jeugdprofessional tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving in het kwaliteitsregister jeugd heeft ingediend, waarop inschrijving van de jeugdprofessional in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals plaatsvond;

    • b. de inschrijving genoemd onder onderdeel a, een inschrijving in de zin van artikel 5.1.3 van het Besluit Jeugdwet is;

    • c. de jeugdprofessional uiterlijk 1 maart 2023 is gestart met de EVC-procedure.

  • 3. Een subsidie kan op grond van deze regeling enkel aan een instelling worden verstrekt indien de instelling voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6 Wijze van subsidieverstrekking

  • 1. Indien subsidie door een jeugdprofessional wordt aangevraagd, wordt de subsidie zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag van € 450, overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige regeling.

  • 2. Indien subsidie door een instelling wordt aangevraagd voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden, wordt de subsidie zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd, overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige regeling.

  • 3. Indien subsidie door een instelling wordt aangevraagd voor activiteiten die nog plaats zullen vinden en de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt subsidie ambtshalve vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, overeenkomstig artikel 8 van de onderhavige regeling.

  • 4. Indien subsidie door een instelling wordt aangevraagd voor activiteiten die nog plaats zullen vinden en de subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt subsidie vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximum aantal prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd, overeenkomstig artikel 9 van de onderhavige regeling.

Artikel 7 Subsidies waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden

  • 1. De aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, gaat tevens vergezeld van een de-minimisverklaring.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid overlegt de aanvrager van een subsidie die € 25.000 of meer bedraagt een verklaring van het bestuur van de betreffende instelling waarin wordt vermeld welke jeugdprofessionals hebben deelgenomen aan de EVC-procedure.

  • 4. De aanvraag tot vaststelling voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt uiterlijk ingediend op 1 augustus 2023.

  • 5. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 8 Subsidies tot € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

  • 1. De aanvraag tot verlening voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, derde lid, gaat vergezeld van:

    • a. een de-minimisverklaring; of

    • b. een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De aanvraag tot verlening wordt uiterlijk 1 maart 2023 ingediend.

  • 3. De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 6, derde lid, toont op de in het besluit tot verlening bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 4. De minister neemt binnen 22 weken na afloop van de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht, ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie.

Artikel 9 Subsidies vanaf € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

  • 1. De aanvraag tot verlening voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, vierde lid, gaat vergezeld van:

    • a. een de-minimisverklaring; of

    • b. een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De aanvraag tot verlening wordt uiterlijk 1 maart 2023 ingediend.

  • 3. De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 6, vierde lid, toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht.

  • 4. In aanvulling op het derde lid overlegt een aanvrager van een subsidie die € 25.000 of meer bedraagt een verklaring van het bestuur van de betreffende instelling waarin wordt vermeld welke jeugdprofessionals hebben deelgenomen aan de EVC-procedure.

  • 5. Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt uiterlijk ingediend op 1 augustus 2023.

  • 6. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 10 Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 11 Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020 en werkt terug tot en met 1 oktober 2018. De regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2023.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van deze subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional kunnen subsidies worden verstrekt voor deelname aan de EVC-procedure ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’. EVC staat voor Erkenning van Verworven Competenties. In het onderstaande licht ik dit nader toe en ga ik ook in op de wijze van subsidiëren.

Aanleiding

In de Jeugdwet is beroepsregistratie geïntroduceerd als een middel om te zorgen dat hulp aan jeugdigen en gezinnen op een verantwoorde manier wordt gegeven. Registratie in het BIG-register (artikel 3 beroepen: artsen, verpleegkundigen, psychotherapeuten, GZ-psychologen en orthopedagoog-generalisten) of in de te onderscheiden kamers binnen het kwaliteitsregister jeugd biedt een herkenbaar kwaliteitskeurmerk en erkenning van een niveau van de vakbekwaamheid van professionals. Een professional die is opgenomen in deze registers voldoet aan registratienormen, is gebonden aan professionele standaarden en is onderworpen aan tuchtrecht.

In de Jeugdwet wordt gesproken over de norm van de verantwoorde werktoedeling. In de praktijk betekent dit dat het werk en de verantwoordelijkheden zo georganiseerd moeten zijn dat dit bijdraagt aan verantwoorde hulp. Om instellingen en zelfstandigen zonder personeel in het jeugddomein te ondersteunen bij het toepassen van de norm van de verantwoorde werktoedeling, is deze norm geoperationaliseerd in het kwaliteitskader jeugd1. Dit kwaliteitskader bevat een afwegingskader waarin staat voor welke werkzaamheden, taken of verantwoordelijkheden een geregistreerde professional moet worden ingezet en wanneer een niet-geregistreerde professional kan worden ingezet. Zowel geregistreerde als niet-geregistreerde professionals leveren een bijdrage in het realiseren van ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen.

Vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’

Het bestuur van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) heeft de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd per 1 januari 2018 uitgebreid met een nieuwe categorie beroepsbeoefenaren, namelijk de jeugd- en gezinsprofessional. De kamer jeugd- en gezinsprofessionals is bedoeld voor professionals die werkzaam zijn in een hbo-functie in het jeugddomein.

Professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold, maar wel werkzaamheden verrichtten op hbo-niveau die volgens het kwaliteitskader jeugd aan een geregistreerde professional moeten worden toebedeeld, konden van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd indienen. Deze mogelijkheid bestond alleen voor professionals die op 31 december 2017 werkzaam waren in de jeugdhulp, de jeugdbescherming, bij een bureau Halt, Veilig Thuis, een justitiële jeugdinrichting of de raad voor de kinderbescherming.

De professionals die tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals hebben ingediend bij het kwaliteitsregister jeugd, maar op het moment van inschrijving nog niet aantoonbaar over het hbo-niveau beschikten, moeten op het moment van hun eerste herregistratie in het kwaliteitsregister jeugd aantonen dat zij over een passend diploma op hbo-niveau beschikken of dit niveau aantonen met een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’. Als zij niet kunnen aantonen aan deze aanvullende eis bij herregistratie te voldoen, kunnen zij op grond van het Besluit Jeugdwet tot uiterlijk 1 april 2023 ingeschreven staan in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd.

Een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ kan worden behaald na het succesvol afronden van een zogeheten EVC-procedure. EVC staat voor Erkenning van Verworven Competenties. Tijdens deze EVC-procedure wordt door een erkende EVC-aanbieder getoetst in hoeverre een professional over de competenties beschikt die nodig zijn om werkzaamheden te doen die om de inzet van een geregistreerde jeugd- en gezinsprofessional vragen. Bij de EVC-procedure wordt voor zes deskundigheidsgebieden van de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ materiaal verzameld door de professional dat als bewijs kan dienen dat de professional over de vereiste competenties beschikt. Vervolgens toetsen erkende EVC-assessoren in een gesprek met de professional of de professional voldoet aan de competentie-eisen (80% van de indicatoren beheersen per deskundigheidsgebied). De resultaten worden vastgelegd in een ervaringscertificaat dat via de erkende EVC-aanbieder kan worden voorgelegd aan het Nationaal Kenniscentrum EVC. Het Nationaal Kenniscentrum EVC beoordeelt of het ervaringscertificaat verzilverd kan worden in het vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo Jeugd- en gezinsprofessional’.

Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport acht het van belang dat in het jeugddomein verantwoorde hulp wordt verleend van voldoende kwaliteit. Toedeling van taken rekening houdend met de competenties van de professional is daarbij belangrijk. Ter bevordering van de implementatie van de wettelijk gestelde norm om werk verantwoord toe te delen en het in de praktijk brengen van beroepsregistratie is de subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional tot stand gebracht.

Met deze subsidieregeling wordt gestimuleerd dat jeugdprofessionals die tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag hebben gedaan bij het kwaliteitsregister jeugd en niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold over een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ beschikken waarmee ze zich voor 1 april 2023 kunnen herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals. Met dit vakbekwaamheidsbewijs tonen ze aan dat ze beschikken over de competenties om taken uit te voeren waarvoor de inzet van een geregistreerde jeugd- en gezinsprofessional is vereist.

Hiermee bevordert de subsidieregeling ook het behoud van deze professionals voor het jeugddomein. Als de professionals hun registratie in het kwaliteitsregister jeugd verliezen en geen werkzaamheden meer kunnen uitvoeren die door een geregistreerd professional moet worden gedaan, kan dit in de praktijk betekenen dat zij het risico lopen hun functie niet meer te kunnen vervullen. Een tekort aan voldoende vakbekwame jeugd- en gezinsprofessionals onderstreept het belang van deze subsidieregeling.

In de onderstaande artikelsgewijze toelichting ga ik nader in op de opzet van de subsidieregeling.

Subsidieregeling leidt niet tot ongeoorloofde staatssteun

Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel staatssteun in de zin van artikel 107 van het Werkingsverdrag met zich meebrengt, moet een vijftal elementen cumulatief aanwezig zijn:

  • 1. De begunstigde is een onderneming;

  • 2. De maatregel is afkomstig van en toe te rekenen aan de staat;

  • 3. De maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;

  • 4. De maatregel is selectief;

  • 5. De maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.

Voor de beoordeling van het eerste element, moet worden gekeken naar de begrippen ‘onderneming’ en ‘economische activiteit’. Op grond van vaste jurisprudentie is een onderneming elke entiteit die een economische activiteit uitvoert, ongeacht haar rechtsvorm en wijze van financiering (zaken C-41/90, Höfner en Elser/Macrotron). Een economische activiteit is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden (C-118/85, Commissie/Italië). De subsidiabele activiteiten bestaan in het kader van de onderhavige regeling uit de deelname aan een EVC-procedure door een jeugdprofessional. Een jeugdprofessional die als werknemer of werkzoekende subsidie ontvangt voor deelname aan een EVC-procedure, is een natuurlijk persoon en dus geen onderneming. De subsidie aan deze jeugdprofessionals levert dan ook geen staatssteun op.

Dit is anders voor de subsidie aan instellingen en zelfstandigen zonder personeel in het jeugddomein. Zij bieden diensten aan op de markt en zijn daarmee ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Zij voldoen dus wel aan het eerste element. Ook aan het tweede, derde en vierde element is voldaan.

Om te waarborgen dat subsidie op grond van deze regeling geen ongeoorloofde staatssteun oplevert, komen instellingen en zelfstandigen zonder personeel enkel in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling indien zij voldoen aan Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening), of Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de de-minimisverordening). Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de toelichting bij artikel 5.

Gevolgen voor de regeldruk

Om voor subsidie in aanmerking te komen, zal de subsidieaanvrager (1) kennis van de subsidieregeling nemen en (2) het aanvraagformulier invullen.

Instellingen en zelfstandigen zonder personeel die subsidie (3) aanvragen op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening dienen bij aanvraag tot verlening van de subsidie te verklaren geen onderneming in moeilijkheden te zijn. Instellingen en zelfstandigen zonder personeel die de subsidie (4) aanvragen op grond van de de-minimisverordening dienen bij aanvraag voor subsidie te verklaren dat zij de afgelopen drie belastingjaren niet reeds € 200.000 aan de-minimissteun hebben ontvangen.

Hiernaast verklaren instellingen (5) bij de aanvraag voor subsidie dat zij niet reeds voor dezelfde activiteiten subsidie hebben ontvangen in het kader van SectorplanPlus.

De subsidieaanvrager toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, zijn verricht (6). Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt dient ook een verklaring te worden ingediend waarin staat vermeld welke jeugdprofessionals hebben deelgenomen aan de EVC-procedure (7).

Taak

Uitgevoerd door

Tarief p/u1 (in €)

Eenheid (minuten)

Aantal

Kosten (in €)

1,2,6

Jeugdprofessional

39

9

100

585

1,2, 3/4,6

Zelfstandigen zonder personeel

39

12

700

5.460

3/4,5

Bestuurder van instelling

77

6

550

4235

1,2,6

Administratief personeel van instelling

39

17

550

6.077,50

7

Bestuurder van instelling

77

3

4

15,40

Totaal

16.372,90

X Noot
1

Bron CBS: bruto uurlonen plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 48% (volgens CBS-publicatie uit 2014 (Arbeid kost in Nederland gemiddeld 33 euro per uur)) + schatting voor overhead: 25%.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk kan zich in bovenstaande beschrijving van de gevolgen voor de regeldruk vinden.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

EVC staat voor Erkenning van Verworven Competenties. Tijdens een EVC-procedure beoordeelt de EVC-aanbieder de door de jeugdprofessional verworven competenties ten opzichte van de EVC-standaard. Bij de toepassing van de regeling wordt gekeken naar de meest actuele versie van de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ die op het moment van het volgen van de EVC-procedure is erkend door het Nationaal Kenniscentrum EVC. De EVC-aanbieder dient voor de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ geregistreerd te staan bij het Nationaal Kenniscentrum EVC.

De deelname aan de EVC-procedure kan, als voldaan is aan de beoordelingscriteria, resulteren in een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’. Met het vakbekwaamheidsbewijs kan de jeugdprofessional zich herregistreren als jeugd- en gezinsprofessional in het kwaliteitsregister jeugd.

Subsidie kan op grond van deze regeling worden verstrekt aan instellingen in het jeugddomein en jeugdprofessionals.

Op grond van artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) is een instelling een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. In het jeugddomein zijn verschillende instellingen actief die hulp, ondersteuning en zorg bieden aan jeugdigen en gezinnen. Het gaat om jeugdhulpaanbieders, voor zover deze rechtspersoonlijkheid bezitten, gecertificeerde instellingen en colleges als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, inrichtingen als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, Halt-bureaus als bedoeld in artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht en de raad voor de kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:238 van het Burgerlijk Wetboek.

Onder de definitie van instellingen, vallen voor deze regeling ook zelfstandigen zonder personeel. Dit omdat beiden als onderneming, in de zin van de Europese staatssteunregels, kunnen worden gezien. Voor beiden zijn daarom dezelfde voorwaarden op grond van deze regeling van toepassing om ervoor te zorgen dat subsidie in lijn met de staatssteunregels wordt verleend.

Een jeugdprofessional is een natuurlijk persoon die ingeschreven staat, of ingeschreven is geweest, in het kwaliteitsregister jeugd. Indien een jeugdprofessional werkzaam is als zelfstandige zonder personeel valt deze onder de definitie van instelling.

Het kwaliteitsregister jeugd is een register waarin beoefenaren van beroepen in het jeugddomein worden ingeschreven. Het kwaliteitsregister jeugd heeft tot doel de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bevorderen en te handhaven en wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderregeling

Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit betekent dat de Kaderregeling van toepassing is op subsidies die op grond van de onderhavige regeling worden verstrekt, voor zover niet anders vermeld. De subsidies die op basis van deze subsidieregeling worden verstrekt, zijn projectsubsidies. Dit betekent dat de voorschriften uit de Kaderregeling op dit onderdeel gevolgd moeten worden.

Op deze regeling zijn de artikelen 1.5, 4.3, eerste lid, 7.2, 7.3, 7.5 tot en met 7.8 en 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing.

De artikelen 1.5, 7.2, 7.3 en 7.5 tot en met 7.8 van de Kaderregeling zijn niet van toepassing, omdat er in de onderhavige regeling gebruik wordt gemaakt van een andere verantwoordingssystematiek. Hiervoor is gekozen omdat voor deze subsidieregeling, met beperkte administratieve lasten voldoende verantwoording kan plaatsvinden over de verrichte activiteiten. Met de in deze regeling gehanteerde verantwoordingssystematiek worden de administratieve lasten voor de aanvragers zo laag mogelijk gehouden. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling verleent de minister alleen projectsubsidies voor periodes die aanvangen na ontvangst van de aanvraag. Deelname aan een EVC-procedure in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2023 draagt bij aan het doel van de regeling. Het is daarom voor de onderhavige regeling wenselijk dat subsidieaanvragers ook een aanvraag in kunnen dienen voor deelname aan een EVC-procedure die dateert van na 1 oktober 2018, maar voor de ontvangst van de aanvraag.

Op grond van artikel 10.1 van de Kaderregeling worden er geen subsidies van minder dan € 125.000 verstrekt. Achtergrond van het grensbedrag in de Kaderregeling is dat het belang van kleinere subsidies in het algemeen beperkt wordt geacht en niet opweegt tegen de administratieve lasten. Op grond van deze regeling kan € 450 per EVC-procedure worden gesubsidieerd. Logischerwijs zullen weinig aanvragers op grond van deze regeling een subsidie aanvragen van meer dan € 125.000. De minister wenst in het kader van deze regeling ook subsidie te verstrekken voor bedragen onder de € 125.000, omdat ook met dergelijke bedragen wordt gestimuleerd dat jeugdprofessionals via het succesvol afronden van een EVC-procedure een vakbekwaamheidsbewijs behalen waarmee zij zich kunnen herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd. Het is daarom wenselijk om artikel 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing te verklaren op de onderhavige regeling.

Artikel 3 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie

Subsidie wordt op grond van deze regeling verstrekt voor de deelname aan een EVC-procedure door een jeugdprofessional. Zowel de jeugdprofessional zelf, als de instelling in het jeugddomein waar de jeugdprofessional werkzaam is, kunnen op grond van deze regeling subsidie aanvragen.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 450 per EVC-procedure waar een jeugdprofessional aan heeft deelgenomen. Het betreft een tegemoetkoming die een gedeelte van de totale kosten vergoed. Een EVC-procedure kost gemiddeld € 1.800. Het bedrag van € 450 wordt geacht voldoende te zijn om deelname aan een EVC-procedure te stimuleren. Er is voor een normbedrag gekozen om de uitvoeringslasten en de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden

Artikel 5 Subsidievoorwaarden

Artikel 5 bevat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de huidige regeling.

De minister verstrekt subsidie voor ten hoogste één EVC-procedure per jeugdprofessional. Dit betekent dat het deelnemen aan een EVC-procedure slechts eenmaal voor subsidie vanuit het Ministerie van VWS in aanmerking komt. Dat geldt voor subsidies op grond van de onderhavige regeling, maar ook voor tegemoetkomingen op grond van de tegemoetkomingsregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional 2018 en voor subsidies in het kader van SectorplanPlus. Voor EVC-procedures kunnen instellingen onder voorwaarden namelijk ook subsidie ontvangen in het kader van SectorplanPlus. Deze bepaling is opgenomen om dubbelfinanciering te voorkomen.

Instellingen verklaren bij de aanvraag tot subsidieverlening dat zij niet reeds voor dezelfde activiteiten subsidie hebben ontvangen in het kader van SectorplanPlus. Controle op dubbelfinanciering in het kader van de tegemoetkomingsregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional 2018 zal plaatsvinden aan de hand van gegevens verstrekt door het Fonds Collectieve Belangen.

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de jeugdprofessional die deelneemt aan de EVC-procedure tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving in het kwaliteitsregister jeugd heeft ingediend, waarop inschrijving van de jeugdprofessional in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals plaatsvond.

Daarnaast dient de inschrijving van de jeugdprofessional in het kwaliteitsregister jeugd een inschrijving te zijn in de zin van artikel 5.1.3 van het Besluit Jeugdwet. Op grond van artikel 5.1.3, onder d, van het Besluit Jeugdwet draagt de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd ervoor zorg dat voor een ieder kenbaar is dat de inschrijving van de jeugdprofessional valt onder de werking van dat artikel.

Jeugdprofessionals van wie de inschrijving aan bovenstaande omschrijving voldoet, kunnen als zij op 1 april 2023 niet beschikken over een passend diploma op hbo-niveau of het vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ niet langer ingeschreven staan in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd.

Controle van bovengenoemde voorwaarden zal plaatsvinden aan de hand van gegevens verstrekt door de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd.

Tot slot moet de jeugdprofessional uiterlijk 1 maart 2023 zijn gestart met de EVC-procedure. De regeling beoogt te stimuleren dat de jeugdprofessionals zoals hierboven omschreven zich voor 1 april 2023 herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd. De gemiddelde looptijd van een EVC-procedure is drie tot zes maanden. Een start van de EVC-procedure na 1 maart 2023 wordt daarom geacht niet meer bij te dragen aan het doel van de regeling. Het moment waarop met de EVC-procedure is gestart, kan bij de vaststelling van de subsidie bijvoorbeeld worden aangetoond door middel van een factuur voor de subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger.

Het derde lid van dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat onrechtmatige staatssteun wordt verleend. Zoals al eerder vermeld zijn instellingen (waar op grond van deze regeling ook zelfstandigen zonder personeel onder vallen) ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Om te zorgen dat de subsidieregeling in lijn is met de staatssteunregels komen instellingen alleen voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

Instellingen dienen bij de aanvraag te kiezen of zij met hun aanvraag willen voldoen aan ofwel de voorwaarden van de AGVV ofwel de de-minimisverordening. Hieronder worden deze voorwaarden en de overeenstemming met het staatssteunrecht nader toegelicht.

Subsidie voldoet aan de voorwaarden uit de algemene groepsvrijstellingsverordening

Onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) zijn bepaalde steuncategorieën vrijgesteld van aanmeldingsplicht en kan worden volstaan met een kennisgeving. Een van de vrijgestelde categorieën is opleidingssteun op grond van artikel 1(e) van de AGVV.

Subsidie voldoet op grond van deze regeling automatisch aan een aantal van de voorwaarden die volgen uit de AGVV.

Ten eerste vallen de kosten die worden gesubsidieerd op grond van deze regeling onder de kosten die op grond van artikel 31, lid 3, sub c van de AGVV in aanmerking komen voor vrijgestelde steun, namelijk kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject.

Daarnaast wordt ook aan de voorwaarden voor steunintensiteit voldaan. Een EVC-procedure kost gemiddeld € 1.800. Het gesubsidieerde bedrag van € 450 zal de steunintensiteit van 50% voor grote ondernemingen nooit overschrijden. Omdat het om een dergelijk klein bedrag gaat zal de steun ook nooit meer dan € 2 mln. per opleidingsproject bedragen, zoals is vereist op grond van artikel 4(1)(n) van de AGVV. Het totale bedrag dat is gereserveerd voor de regeling bedraagt iets meer dan € 1,4 mln.

Deze subsidieregeling zal binnen 20 werkdagen na inwerkingtreding bij de Commissie worden aangemeld. Indien er individuele steunverleningen boven de € 500.000 worden verstrekt zullen de in bijlage III van de AGVV bedoelde gegevens van deze verleningen worden gepubliceerd. Daarmee wordt ook voldaan aan artikel 9 van de AGVV.

Aan een aantal andere voorwaarden voor de AGVV wordt niet automatisch voldaan op grond van deze regeling. Zo dient de instelling die subsidie aanvraagt op grond van de AGVV geen onderneming in moeilijkheden te zijn, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de AGVV. Artikel 6 van de AGVV bepaalt daarnaast dat de subsidie een stimulerend effect dient te hebben.

Als de instelling ervoor kiest om zijn aanvraag te laten voldoen aan de voorwaarden van de AGVV dient ook aan deze voorwaarden te worden voldaan. Om hieraan te voldoen dient een aanvraag overeenkomstig de artikelen 8 en 9 te worden verleend. Het stimulerende effect wordt dan bereikt omdat de aanvraag tot verlening wordt ingediend voordat de activiteiten hebben plaatsgevonden. Ook dienen de instellingen bij de aanvraag van de subsidie te verklaren dat zij geen onderneming in moeilijkheden zijn, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de AGVV.

Subsidie voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening

Een instelling kan er ook voor kiezen om een subsidie aan te vragen waarbij niet aan bovenstaande aanvullende voorwaarden hoeft te worden voldaan. In dat geval dient aan de voorwaarden van de de-minimisverordening te worden voldaan.

Op grond van de de-minimisverordening kan over een periode van drie belastingjaren steun worden verleend tot € 200.000, zonder dat dit staatssteun oplevert. Deze steun is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt.

De verlening van de-minimissteun is vormvrij. In beginsel laat een instelling in een de-minimisverklaring zien welke de-minimissteun in de twee voorafgaande belastingjaren is ontvangen. Deze wordt bij de aanvraag tot subsidie gevoegd. Bij kleine subsidiebedragen kan echter worden volstaan met een verklaring dat de afgelopen drie belastingjaren niet reeds €200.000 aan de-minimissteun is ontvangen. Hiervoor is gekozen om de administratieve lasten bij het aanvragen van kleine subs idiebedragen zo laag mogelijk te houden. Indien de instelling nog ruimte heeft om subsidie aan te vragen op grond van de de-minimisverordening (en aan de overige voorwaarden voor de regeling voldoet) wordt subsidie verstrekt.

Artikel 6 Wijze van subsidieverstrekking

Subsidie aan jeugdprofessionals wordt, volgens het eerste lid van dit artikel, zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag van € 450. Voor deze wijze van subsidieverstrekking is gekozen om de administratieve- en uitvoeringslasten te kunnen beperken. Het feit dat jeugdprofessionals geen voorschot kunnen ontvangen voor het bedrag van € 450 per EVC-procedure, zal naar verwachting niet zorgen voor een belemmering om van de regeling gebruik te maken.

Instellingen kunnen subsidie aanvragen voor zowel activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden als voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden. Bij de aanvraag dient een keuze te worden gemaakt tussen ofwel een subsidie voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden, ofwel een subsidie voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden. Een gecombineerde aanvraag voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden en activiteiten die nog zullen plaatsvinden is op grond van de onderhavige regeling niet mogelijk.

Subsidie aan instellingen voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden wordt eveneens zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling is genoemd. Dit volgt uit het tweede lid van dit artikel. De instelling overlegt bij de aanvraag van de subsidie een de-minimisverklaring. Omdat de activiteiten reeds hebben plaatsgevonden, kan niet aan de voorwaarden van de AGVV worden voldaan.

In lijn met artikel 6.1, vierde lid, van de Kaderregeling betaalt de minister het bedrag van een subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, in één keer.

Subsidieverstrekking aan instellingen voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden, gebeurt op de wijze zoals omschreven in het derde en vierde lid van dit artikel. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie, in lijn met artikel 1.5, onderdeel a, onder 2, van de Kaderregeling, ambtshalve vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd. Indien de subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie, in lijn met artikel 1.5, onderdeel b, van de Kaderregeling, vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximumaantal prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd.

Indien de instelling wenst te voldoen aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening gaat de aanvraag van de subsidie vergezeld van een de-minimisverklaring. Indien de instelling wenst te voldoen aan de voorwaarden uit de AGVV, gaat de aanvraag van de subsidie vergezeld van een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de AGVV. De instelling dient aan één van de bovengenoemde voorwaarden te voldoen.

In lijn met artikel 6.1, derde en vijfde lid, van de Kaderregeling wordt bij de verlening van een subsidie als bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel een voorschot van 100% verleend.

In de toelichting bij de artikelen 7 tot en met 9 van deze regeling is de manier waarop de aanvraag tot verlening en vaststelling wordt ingediend en de wijze van verantwoording nader omschreven.

Artikel 7 Subsidies waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden

De subsidieaanvrager toont, volgens het eerste lid van dit artikel, aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht. Dit kan bijvoorbeeld door een factuur voor subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger te overleggen.

Subsidie wordt op grond van dit artikel uitsluitend aan instellingen verstrekt indien de aanvraag in overeenstemming is met de de-minimisverordening. De subsidieaanvraag van instellingen gaat daarom vergezeld van een de-minimisverklaring.

Subsidie aan jeugdprofessionals zal nooit meer dan € 25.000 bedragen aangezien jeugdprofessionals op grond van deze regeling alleen in aanmerking kunnen komen voor een subsidie van € 450 voor de deelname aan één EVC-procedure. Subsidie aan instellingen die aan de voorwaarden van de de-minimisverordening voldoen, kan wel meer dan € 25.000 bedragen, aangezien zij subsidie kunnen aanvragen voor meerdere jeugdprofessionals die aan een EVC-procedure hebben deelgenomen. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt wordt ter verantwoording tevens een verklaring van het bestuur van de betreffende instelling overlegt waarin wordt vermeld welke jeugdprofessionals aan een EVC-procedure hebben deelgenomen. Op die manier wordt meer zekerheid verkregen over de uitgevoerde activiteiten. In afwijking van wat er gebruikelijk is onder de Kaderregeling, wordt niet verzocht om een assurancerapport bij aanvragen boven de € 125.000. De inschatting is dat de administratieve lasten die dit vereist van de aanvrager niet opwegen tegen de beperkte aanvullende informatie die wordt verschaft. Ook zonder assurancerapport kan er voldoende controle plaatsvinden.

Op grond van artikel 7.2 van de Kaderregeling dient een aanvraag tot vaststelling van een subsidie te worden ingediend ofwel binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht, of binnen 22 weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend. Beide termijnen volstaan niet voor de onderhavige regeling, omdat activiteiten worden gesubsidieerd die soms verder in het verleden liggen. Artikel 7.2 van de Kaderregeling is daarom buiten toepassing verklaard voor deze regeling. Om de uitvoering van de regeling te kunnen afronden, wordt er wel een uiterste einddatum voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling gehanteerd. Er is, in lijn met de Kaderregeling, gekozen voor de datum van 1 augustus 2023. Dit is binnen 22 weken na 1 maart 2023, de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.

Artikel 8 Subsidies tot € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

Omdat de subsidiabele activiteiten nog moeten aanvangen op het moment dat een subsidie op grond van dit artikel wordt verleend, kan de subsidieontvanger in beginsel zowel aan de AGVV als aan de de-minimisvoorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze die wordt gemaakt dient de ontvanger ofwel een de-minimisverklaring, ofwel een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn in de zin van de AGVV, bij te voegen.

Overeenkomstig artikel 3.2, eerste lid, van de Kaderregeling wordt een aanvraag tot verlening van een subsidie uiterlijk 1 maart 2023 ingediend. Deze datum is gelijk aan de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.

De subsidieontvanger toont op de in het besluit tot verlening van de subsidie bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht. In het besluit tot verlening van de subsidie kan bijvoorbeeld om een factuur voor subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger worden gevraagd.

Artikel 9 Subsidies vanaf € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

Omdat de subsidiabele activiteiten nog moeten aanvangen op het moment dat een subsidie op grond van dit artikel wordt verleend, kan de subsidieontvanger in beginsel zowel aan de AGVV als aan de de-minimisvoorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze die wordt gemaakt dient de ontvanger ofwel een de-minimisverklaring, ofwel een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn in de zin van de AGVV, bij te voegen.

Overeenkomstig artikel 3.2, eerste lid, van de Kaderregeling wordt een aanvraag tot verlening van een subsidie uiterlijk 1 maart 2023 ingediend. Deze datum is gelijk aan de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.

De subsidieaanvrager toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht. Dit kan bijvoorbeeld door een factuur voor subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger te overleggen.

Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt wordt ter verantwoording tevens een verklaring van het bestuur van de betreffende instelling overlegt waarin wordt vermeld welke jeugdprofessionals aan een EVC-procedure hebben deelgenomen. Op die manier wordt meer zekerheid verkregen. Er wordt niet verzocht om een assurancerapport bij aanvragen boven de € 125.000 omdat de inschatting is dat de administratieve lasten die dit vereist van de aanvrager niet opwegen tegen de beperkte aanvullende informatie die wordt verschaft. Ook zonder assurancerapport kan er voldoende controle plaatsvinden.

Op grond van artikel 7.2 van de Kaderregeling dient een aanvraag tot vaststelling van een subsidie te worden ingediend ofwel binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht, of binnen 22 weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend. Beide termijnen volstaan niet voor de onderhavige regeling, omdat activiteiten worden gesubsidieerd die soms verder in het verleden liggen. Artikel 7.2 van de Kaderregeling is daarom buiten toepassing verklaard voor deze regeling. Om de uitvoering van de regeling te kunnen afronden, wordt er wel een uiterste einddatum voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling gehanteerd. Er is, in lijn met de Kaderregeling, gekozen voor de datum van 1 augustus 2023. Dit is binnen 22 weken na 1 maart 2023, de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Een jeugdprofessional of instelling in het jeugddomein kan onderbouwd een beroep doen op de hardheidsclausule indien er sprake is van een uitzonderingssituatie die zal leiden tot onbillijkheid. Er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van een bepaling van deze regeling. Het dient dan wel te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 11 Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling werkt terug tot en met 1 oktober 2018. Vanaf 1 oktober 2018 kunnen jeugdprofessionals starten met de EVC- procedure bij een van de EVC-aanbieders. De minister acht het, in lijn met het doel van de regeling, wenselijk ook subsidies te verstrekken voor EVC-procedures waaraan voor inwerkingtreding van deze regeling is deelgenomen. Deelname aan een EVC-procedure in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2023 draagt bij aan het doel van de regeling.

De regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2023, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op aanvragen die krachtens deze regeling zijn ingediend.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven