TOELICHTING
Algemeen
Op grond van deze subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional kunnen subsidies
worden verstrekt voor deelname aan de EVC-procedure ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’.
EVC staat voor Erkenning van Verworven Competenties. In het onderstaande licht ik
dit nader toe en ga ik ook in op de wijze van subsidiëren.
Aanleiding
In de Jeugdwet is beroepsregistratie geïntroduceerd als een middel om te zorgen dat
hulp aan jeugdigen en gezinnen op een verantwoorde manier wordt gegeven. Registratie
in het BIG-register (artikel 3 beroepen: artsen, verpleegkundigen, psychotherapeuten,
GZ-psychologen en orthopedagoog-generalisten) of in de te onderscheiden kamers binnen
het kwaliteitsregister jeugd biedt een herkenbaar kwaliteitskeurmerk en erkenning
van een niveau van de vakbekwaamheid van professionals. Een professional die is opgenomen
in deze registers voldoet aan registratienormen, is gebonden aan professionele standaarden
en is onderworpen aan tuchtrecht.
In de Jeugdwet wordt gesproken over de norm van de verantwoorde werktoedeling. In
de praktijk betekent dit dat het werk en de verantwoordelijkheden zo georganiseerd
moeten zijn dat dit bijdraagt aan verantwoorde hulp. Om instellingen en zelfstandigen
zonder personeel in het jeugddomein te ondersteunen bij het toepassen van de norm
van de verantwoorde werktoedeling, is deze norm geoperationaliseerd in het kwaliteitskader
jeugd1. Dit kwaliteitskader bevat een afwegingskader waarin staat voor welke werkzaamheden,
taken of verantwoordelijkheden een geregistreerde professional moet worden ingezet
en wanneer een niet-geregistreerde professional kan worden ingezet. Zowel geregistreerde
als niet-geregistreerde professionals leveren een bijdrage in het realiseren van ondersteuning,
hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen.
Vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’
Het bestuur van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) heeft de mogelijkheid tot
registratie in het kwaliteitsregister jeugd per 1 januari 2018 uitgebreid met een
nieuwe categorie beroepsbeoefenaren, namelijk de jeugd- en gezinsprofessional. De
kamer jeugd- en gezinsprofessionals is bedoeld voor professionals die werkzaam zijn
in een hbo-functie in het jeugddomein.
Professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold, maar wel werkzaamheden
verrichtten op hbo-niveau die volgens het kwaliteitskader jeugd aan een geregistreerde
professional moeten worden toebedeeld, konden van 1 januari 2018 tot en met 31 maart
2018 een aanvraag tot inschrijving in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het
kwaliteitsregister jeugd indienen. Deze mogelijkheid bestond alleen voor professionals
die op 31 december 2017 werkzaam waren in de jeugdhulp, de jeugdbescherming, bij een
bureau Halt, Veilig Thuis, een justitiële jeugdinrichting of de raad voor de kinderbescherming.
De professionals die tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving
in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals hebben ingediend bij het kwaliteitsregister
jeugd, maar op het moment van inschrijving nog niet aantoonbaar over het hbo-niveau
beschikten, moeten op het moment van hun eerste herregistratie in het kwaliteitsregister
jeugd aantonen dat zij over een passend diploma op hbo-niveau beschikken of dit niveau
aantonen met een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’.
Als zij niet kunnen aantonen aan deze aanvullende eis bij herregistratie te voldoen,
kunnen zij op grond van het Besluit Jeugdwet tot uiterlijk 1 april 2023 ingeschreven
staan in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister jeugd.
Een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ kan worden
behaald na het succesvol afronden van een zogeheten EVC-procedure. EVC staat voor
Erkenning van Verworven Competenties. Tijdens deze EVC-procedure wordt door een erkende
EVC-aanbieder getoetst in hoeverre een professional over de competenties beschikt
die nodig zijn om werkzaamheden te doen die om de inzet van een geregistreerde jeugd-
en gezinsprofessional vragen. Bij de EVC-procedure wordt voor zes deskundigheidsgebieden
van de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ materiaal verzameld
door de professional dat als bewijs kan dienen dat de professional over de vereiste
competenties beschikt. Vervolgens toetsen erkende EVC-assessoren in een gesprek met
de professional of de professional voldoet aan de competentie-eisen (80% van de indicatoren
beheersen per deskundigheidsgebied). De resultaten worden vastgelegd in een ervaringscertificaat
dat via de erkende EVC-aanbieder kan worden voorgelegd aan het Nationaal Kenniscentrum
EVC. Het Nationaal Kenniscentrum EVC beoordeelt of het ervaringscertificaat verzilverd
kan worden in het vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo Jeugd- en gezinsprofessional’.
Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport acht het van belang dat in het jeugddomein
verantwoorde hulp wordt verleend van voldoende kwaliteit. Toedeling van taken rekening
houdend met de competenties van de professional is daarbij belangrijk. Ter bevordering
van de implementatie van de wettelijk gestelde norm om werk verantwoord toe te delen
en het in de praktijk brengen van beroepsregistratie is de subsidieregeling EVC Jeugd-
en gezinsprofessional tot stand gebracht.
Met deze subsidieregeling wordt gestimuleerd dat jeugdprofessionals die tussen 1 januari
2018 en 31 maart 2018 een aanvraag hebben gedaan bij het kwaliteitsregister jeugd
en niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold over een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame
hbo jeugd- en gezinsprofessional’ beschikken waarmee ze zich voor 1 april 2023 kunnen
herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals. Met dit vakbekwaamheidsbewijs
tonen ze aan dat ze beschikken over de competenties om taken uit te voeren waarvoor
de inzet van een geregistreerde jeugd- en gezinsprofessional is vereist.
Hiermee bevordert de subsidieregeling ook het behoud van deze professionals voor het
jeugddomein. Als de professionals hun registratie in het kwaliteitsregister jeugd
verliezen en geen werkzaamheden meer kunnen uitvoeren die door een geregistreerd professional
moet worden gedaan, kan dit in de praktijk betekenen dat zij het risico lopen hun
functie niet meer te kunnen vervullen. Een tekort aan voldoende vakbekwame jeugd-
en gezinsprofessionals onderstreept het belang van deze subsidieregeling.
In de onderstaande artikelsgewijze toelichting ga ik nader in op de opzet van de subsidieregeling.
Subsidieregeling leidt niet tot ongeoorloofde staatssteun
Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel staatssteun in de zin
van artikel 107 van het Werkingsverdrag met zich meebrengt, moet een vijftal elementen
cumulatief aanwezig zijn:
-
1. De begunstigde is een onderneming;
-
2. De maatregel is afkomstig van en toe te rekenen aan de staat;
-
3. De maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;
-
4. De maatregel is selectief;
-
5. De maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige
beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.
Voor de beoordeling van het eerste element, moet worden gekeken naar de begrippen
‘onderneming’ en ‘economische activiteit’. Op grond van vaste jurisprudentie is een
onderneming elke entiteit die een economische activiteit uitvoert, ongeacht haar rechtsvorm
en wijze van financiering (zaken C-41/90, Höfner en Elser/Macrotron). Een economische activiteit is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op
een markt worden aangeboden (C-118/85, Commissie/Italië). De subsidiabele activiteiten bestaan in het kader van de onderhavige regeling uit
de deelname aan een EVC-procedure door een jeugdprofessional. Een jeugdprofessional
die als werknemer of werkzoekende subsidie ontvangt voor deelname aan een EVC-procedure,
is een natuurlijk persoon en dus geen onderneming. De subsidie aan deze jeugdprofessionals
levert dan ook geen staatssteun op.
Dit is anders voor de subsidie aan instellingen en zelfstandigen zonder personeel
in het jeugddomein. Zij bieden diensten aan op de markt en zijn daarmee ondernemingen
in de zin van de staatssteunregels. Zij voldoen dus wel aan het eerste element. Ook
aan het tweede, derde en vierde element is voldaan.
Om te waarborgen dat subsidie op grond van deze regeling geen ongeoorloofde staatssteun
oplevert, komen instellingen en zelfstandigen zonder personeel enkel in aanmerking
voor subsidie op grond van deze regeling indien zij voldoen aan Verordening (EU) nr. 651/2014
van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van
de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard
(de algemene groepsvrijstellingsverordening), of Verordening (EU) nr. 1407/2013 van
de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
(de de-minimisverordening). Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de toelichting bij
artikel 5.
Gevolgen voor de regeldruk
Om voor subsidie in aanmerking te komen, zal de subsidieaanvrager (1) kennis van de
subsidieregeling nemen en (2) het aanvraagformulier invullen.
Instellingen en zelfstandigen zonder personeel die subsidie (3) aanvragen op grond
van de algemene groepsvrijstellingsverordening dienen bij aanvraag tot verlening van
de subsidie te verklaren geen onderneming in moeilijkheden te zijn. Instellingen en
zelfstandigen zonder personeel die de subsidie (4) aanvragen op grond van de de-minimisverordening
dienen bij aanvraag voor subsidie te verklaren dat zij de afgelopen drie belastingjaren
niet reeds € 200.000 aan de-minimissteun hebben ontvangen.
Hiernaast verklaren instellingen (5) bij de aanvraag voor subsidie dat zij niet reeds
voor dezelfde activiteiten subsidie hebben ontvangen in het kader van SectorplanPlus.
De subsidieaanvrager toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten
waarvoor subsidie is aangevraagd, zijn verricht (6). Indien de subsidie € 25.000 of
meer bedraagt dient ook een verklaring te worden ingediend waarin staat vermeld welke
jeugdprofessionals hebben deelgenomen aan de EVC-procedure (7).
Taak
|
Uitgevoerd door
|
Tarief p/u1 (in €)
|
Eenheid (minuten)
|
Aantal
|
Kosten (in €)
|
1,2,6
|
Jeugdprofessional
|
39
|
9
|
100
|
585
|
1,2, 3/4,6
|
Zelfstandigen zonder personeel
|
39
|
12
|
700
|
5.460
|
3/4,5
|
Bestuurder van instelling
|
77
|
6
|
550
|
4235
|
1,2,6
|
Administratief personeel van instelling
|
39
|
17
|
550
|
6.077,50
|
7
|
Bestuurder van instelling
|
77
|
3
|
4
|
15,40
|
Totaal
|
16.372,90
|
X Noot
1Bron CBS: bruto uurlonen plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 48% (volgens
CBS-publicatie uit 2014 (Arbeid kost in Nederland gemiddeld 33 euro per uur)) + schatting
voor overhead: 25%.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk kan zich in bovenstaande beschrijving van de
gevolgen voor de regeldruk vinden.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Definities
EVC staat voor Erkenning van Verworven Competenties. Tijdens een EVC-procedure beoordeelt
de EVC-aanbieder de door de jeugdprofessional verworven competenties ten opzichte
van de EVC-standaard. Bij de toepassing van de regeling wordt gekeken naar de meest
actuele versie van de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’
die op het moment van het volgen van de EVC-procedure is erkend door het Nationaal
Kenniscentrum EVC. De EVC-aanbieder dient voor de EVC-standaard ‘vakbekwame hbo jeugd-
en gezinsprofessional’ geregistreerd te staan bij het Nationaal Kenniscentrum EVC.
De deelname aan de EVC-procedure kan, als voldaan is aan de beoordelingscriteria,
resulteren in een vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’.
Met het vakbekwaamheidsbewijs kan de jeugdprofessional zich herregistreren als jeugd-
en gezinsprofessional in het kwaliteitsregister jeugd.
Subsidie kan op grond van deze regeling worden verstrekt aan instellingen in het jeugddomein
en jeugdprofessionals.
Op grond van artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de
Kaderregeling) is een instelling een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige
rechtsbevoegdheid of een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. In
het jeugddomein zijn verschillende instellingen actief die hulp, ondersteuning en
zorg bieden aan jeugdigen en gezinnen. Het gaat om jeugdhulpaanbieders, voor zover
deze rechtspersoonlijkheid bezitten, gecertificeerde instellingen en colleges als
bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, advies- en meldpunten huiselijk geweld en
kindermishandeling (AMHK) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015, inrichtingen als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen, Halt-bureaus als bedoeld in artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht
en de raad voor de kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:238 van het Burgerlijk
Wetboek.
Onder de definitie van instellingen, vallen voor deze regeling ook zelfstandigen zonder
personeel. Dit omdat beiden als onderneming, in de zin van de Europese staatssteunregels,
kunnen worden gezien. Voor beiden zijn daarom dezelfde voorwaarden op grond van deze
regeling van toepassing om ervoor te zorgen dat subsidie in lijn met de staatssteunregels
wordt verleend.
Een jeugdprofessional is een natuurlijk persoon die ingeschreven staat, of ingeschreven
is geweest, in het kwaliteitsregister jeugd. Indien een jeugdprofessional werkzaam
is als zelfstandige zonder personeel valt deze onder de definitie van instelling.
Het kwaliteitsregister jeugd is een register waarin beoefenaren van beroepen in het
jeugddomein worden ingeschreven. Het kwaliteitsregister jeugd heeft tot doel de kwaliteit
van de beroepsbeoefening te bevorderen en te handhaven en wordt beheerd door de Stichting
Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderregeling
Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit
betekent dat de Kaderregeling van toepassing is op subsidies die op grond van de onderhavige
regeling worden verstrekt, voor zover niet anders vermeld. De subsidies die op basis
van deze subsidieregeling worden verstrekt, zijn projectsubsidies. Dit betekent dat
de voorschriften uit de Kaderregeling op dit onderdeel gevolgd moeten worden.
Op deze regeling zijn de artikelen 1.5, 4.3, eerste lid, 7.2, 7.3, 7.5 tot en met
7.8 en 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing.
De artikelen 1.5, 7.2, 7.3 en 7.5 tot en met 7.8 van de Kaderregeling zijn niet van
toepassing, omdat er in de onderhavige regeling gebruik wordt gemaakt van een andere
verantwoordingssystematiek. Hiervoor is gekozen omdat voor deze subsidieregeling,
met beperkte administratieve lasten voldoende verantwoording kan plaatsvinden over
de verrichte activiteiten. Met de in deze regeling gehanteerde verantwoordingssystematiek
worden de administratieve lasten voor de aanvragers zo laag mogelijk gehouden. Op
grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling verleent de minister alleen
projectsubsidies voor periodes die aanvangen na ontvangst van de aanvraag. Deelname
aan een EVC-procedure in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2023 draagt
bij aan het doel van de regeling. Het is daarom voor de onderhavige regeling wenselijk
dat subsidieaanvragers ook een aanvraag in kunnen dienen voor deelname aan een EVC-procedure
die dateert van na 1 oktober 2018, maar voor de ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 10.1 van de Kaderregeling worden er geen subsidies van minder
dan € 125.000 verstrekt. Achtergrond van het grensbedrag in de Kaderregeling is dat
het belang van kleinere subsidies in het algemeen beperkt wordt geacht en niet opweegt
tegen de administratieve lasten. Op grond van deze regeling kan € 450 per EVC-procedure
worden gesubsidieerd. Logischerwijs zullen weinig aanvragers op grond van deze regeling
een subsidie aanvragen van meer dan € 125.000. De minister wenst in het kader van
deze regeling ook subsidie te verstrekken voor bedragen onder de € 125.000, omdat
ook met dergelijke bedragen wordt gestimuleerd dat jeugdprofessionals via het succesvol
afronden van een EVC-procedure een vakbekwaamheidsbewijs behalen waarmee zij zich
kunnen herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister
jeugd. Het is daarom wenselijk om artikel 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing
te verklaren op de onderhavige regeling.
Artikel 3 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie
Subsidie wordt op grond van deze regeling verstrekt voor de deelname aan een EVC-procedure
door een jeugdprofessional. Zowel de jeugdprofessional zelf, als de instelling in
het jeugddomein waar de jeugdprofessional werkzaam is, kunnen op grond van deze regeling
subsidie aanvragen.
Artikel 4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt € 450 per EVC-procedure waar een jeugdprofessional aan heeft
deelgenomen. Het betreft een tegemoetkoming die een gedeelte van de totale kosten
vergoed. Een EVC-procedure kost gemiddeld € 1.800. Het bedrag van € 450 wordt geacht
voldoende te zijn om deelname aan een EVC-procedure te stimuleren. Er is voor een
normbedrag gekozen om de uitvoeringslasten en de administratieve lasten zo laag mogelijk
te houden
Artikel 5 Subsidievoorwaarden
Artikel 5 bevat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van
de huidige regeling.
De minister verstrekt subsidie voor ten hoogste één EVC-procedure per jeugdprofessional.
Dit betekent dat het deelnemen aan een EVC-procedure slechts eenmaal voor subsidie
vanuit het Ministerie van VWS in aanmerking komt. Dat geldt voor subsidies op grond
van de onderhavige regeling, maar ook voor tegemoetkomingen op grond van de tegemoetkomingsregeling
EVC Jeugd- en gezinsprofessional 2018 en voor subsidies in het kader van SectorplanPlus.
Voor EVC-procedures kunnen instellingen onder voorwaarden namelijk ook subsidie ontvangen
in het kader van SectorplanPlus. Deze bepaling is opgenomen om dubbelfinanciering
te voorkomen.
Instellingen verklaren bij de aanvraag tot subsidieverlening dat zij niet reeds voor
dezelfde activiteiten subsidie hebben ontvangen in het kader van SectorplanPlus. Controle
op dubbelfinanciering in het kader van de tegemoetkomingsregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional
2018 zal plaatsvinden aan de hand van gegevens verstrekt door het Fonds Collectieve
Belangen.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de jeugdprofessional die deelneemt aan
de EVC-procedure tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2018 een aanvraag tot inschrijving
in het kwaliteitsregister jeugd heeft ingediend, waarop inschrijving van de jeugdprofessional
in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals plaatsvond.
Daarnaast dient de inschrijving van de jeugdprofessional in het kwaliteitsregister
jeugd een inschrijving te zijn in de zin van artikel 5.1.3 van het Besluit Jeugdwet.
Op grond van artikel 5.1.3, onder d, van het Besluit Jeugdwet draagt de Stichting
Kwaliteitsregister Jeugd ervoor zorg dat voor een ieder kenbaar is dat de inschrijving
van de jeugdprofessional valt onder de werking van dat artikel.
Jeugdprofessionals van wie de inschrijving aan bovenstaande omschrijving voldoet,
kunnen als zij op 1 april 2023 niet beschikken over een passend diploma op hbo-niveau
of het vakbekwaamheidsbewijs ‘vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional’ niet langer
ingeschreven staan in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van het kwaliteitsregister
jeugd.
Controle van bovengenoemde voorwaarden zal plaatsvinden aan de hand van gegevens verstrekt
door de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd.
Tot slot moet de jeugdprofessional uiterlijk 1 maart 2023 zijn gestart met de EVC-procedure.
De regeling beoogt te stimuleren dat de jeugdprofessionals zoals hierboven omschreven
zich voor 1 april 2023 herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals van
het kwaliteitsregister jeugd. De gemiddelde looptijd van een EVC-procedure is drie
tot zes maanden. Een start van de EVC-procedure na 1 maart 2023 wordt daarom geacht
niet meer bij te dragen aan het doel van de regeling. Het moment waarop met de EVC-procedure
is gestart, kan bij de vaststelling van de subsidie bijvoorbeeld worden aangetoond
door middel van een factuur voor de subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger.
Het derde lid van dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat onrechtmatige staatssteun
wordt verleend. Zoals al eerder vermeld zijn instellingen (waar op grond van deze
regeling ook zelfstandigen zonder personeel onder vallen) ondernemingen in de zin
van de staatssteunregels. Om te zorgen dat de subsidieregeling in lijn is met de staatssteunregels
komen instellingen alleen voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de voorwaarden
uit de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV).
Instellingen dienen bij de aanvraag te kiezen of zij met hun aanvraag willen voldoen
aan ofwel de voorwaarden van de AGVV ofwel de de-minimisverordening. Hieronder worden deze voorwaarden en de overeenstemming
met het staatssteunrecht nader toegelicht.
Subsidie voldoet aan de voorwaarden uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
Onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) zijn bepaalde steuncategorieën
vrijgesteld van aanmeldingsplicht en kan worden volstaan met een kennisgeving. Een
van de vrijgestelde categorieën is opleidingssteun op grond van artikel 1(e) van de
AGVV.
Subsidie voldoet op grond van deze regeling automatisch aan een aantal van de voorwaarden
die volgen uit de AGVV.
Ten eerste vallen de kosten die worden gesubsidieerd op grond van deze regeling onder
de kosten die op grond van artikel 31, lid 3, sub c van de AGVV in aanmerking komen
voor vrijgestelde steun, namelijk kosten van adviesdiensten met betrekking tot het
opleidingsproject.
Daarnaast wordt ook aan de voorwaarden voor steunintensiteit voldaan. Een EVC-procedure
kost gemiddeld € 1.800. Het gesubsidieerde bedrag van € 450 zal de steunintensiteit
van 50% voor grote ondernemingen nooit overschrijden. Omdat het om een dergelijk klein
bedrag gaat zal de steun ook nooit meer dan € 2 mln. per opleidingsproject bedragen,
zoals is vereist op grond van artikel 4(1)(n) van de AGVV. Het totale bedrag dat is
gereserveerd voor de regeling bedraagt iets meer dan € 1,4 mln.
Deze subsidieregeling zal binnen 20 werkdagen na inwerkingtreding bij de Commissie
worden aangemeld. Indien er individuele steunverleningen boven de € 500.000 worden
verstrekt zullen de in bijlage III van de AGVV bedoelde gegevens van deze verleningen
worden gepubliceerd. Daarmee wordt ook voldaan aan artikel 9 van de AGVV.
Aan een aantal andere voorwaarden voor de AGVV wordt niet automatisch voldaan op grond
van deze regeling. Zo dient de instelling die subsidie aanvraagt op grond van de AGVV
geen onderneming in moeilijkheden te zijn, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder
c, van de AGVV. Artikel 6 van de AGVV bepaalt daarnaast dat de subsidie een stimulerend
effect dient te hebben.
Als de instelling ervoor kiest om zijn aanvraag te laten voldoen aan de voorwaarden
van de AGVV dient ook aan deze voorwaarden te worden voldaan. Om hieraan te voldoen
dient een aanvraag overeenkomstig de artikelen 8 en 9 te worden verleend. Het stimulerende
effect wordt dan bereikt omdat de aanvraag tot verlening wordt ingediend voordat de
activiteiten hebben plaatsgevonden. Ook dienen de instellingen bij de aanvraag van
de subsidie te verklaren dat zij geen onderneming in moeilijkheden zijn, als bedoeld
in artikel 1, vierde lid, onder c van de AGVV.
Subsidie voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening
Een instelling kan er ook voor kiezen om een subsidie aan te vragen waarbij niet aan
bovenstaande aanvullende voorwaarden hoeft te worden voldaan. In dat geval dient aan
de voorwaarden van de de-minimisverordening te worden voldaan.
Op grond van de de-minimisverordening kan over een periode van drie belastingjaren
steun worden verleend tot € 200.000, zonder dat dit staatssteun oplevert. Deze steun
is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt.
De verlening van de-minimissteun is vormvrij. In beginsel laat een instelling in een
de-minimisverklaring zien welke de-minimissteun in de twee voorafgaande belastingjaren
is ontvangen. Deze wordt bij de aanvraag tot subsidie gevoegd. Bij kleine subsidiebedragen
kan echter worden volstaan met een verklaring dat de afgelopen drie belastingjaren
niet reeds €200.000 aan de-minimissteun is ontvangen. Hiervoor is gekozen om de administratieve
lasten bij het aanvragen van kleine subs idiebedragen zo laag mogelijk te houden.
Indien de instelling nog ruimte heeft om subsidie aan te vragen op grond van de de-minimisverordening
(en aan de overige voorwaarden voor de regeling voldoet) wordt subsidie verstrekt.
Artikel 6 Wijze van subsidieverstrekking
Subsidie aan jeugdprofessionals wordt, volgens het eerste lid van dit artikel, zonder
voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag van € 450. Voor deze wijze
van subsidieverstrekking is gekozen om de administratieve- en uitvoeringslasten te
kunnen beperken. Het feit dat jeugdprofessionals geen voorschot kunnen ontvangen voor
het bedrag van € 450 per EVC-procedure, zal naar verwachting niet zorgen voor een
belemmering om van de regeling gebruik te maken.
Instellingen kunnen subsidie aanvragen voor zowel activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden
als voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden. Bij de aanvraag dient een keuze
te worden gemaakt tussen ofwel een subsidie voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden,
ofwel een subsidie voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden. Een gecombineerde
aanvraag voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden en activiteiten die nog
zullen plaatsvinden is op grond van de onderhavige regeling niet mogelijk.
Subsidie aan instellingen voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden wordt
eveneens zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de
hoogte door de minister bij de vaststelling is genoemd. Dit volgt uit het tweede lid
van dit artikel. De instelling overlegt bij de aanvraag van de subsidie een de-minimisverklaring.
Omdat de activiteiten reeds hebben plaatsgevonden, kan niet aan de voorwaarden van
de AGVV worden voldaan.
In lijn met artikel 6.1, vierde lid, van de Kaderregeling betaalt de minister het
bedrag van een subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, in
één keer.
Subsidieverstrekking aan instellingen voor activiteiten die nog zullen plaatsvinden,
gebeurt op de wijze zoals omschreven in het derde en vierde lid van dit artikel. Indien
de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie, in lijn met artikel 1.5,
onderdeel a, onder 2, van de Kaderregeling, ambtshalve vastgesteld tot ten hoogste
het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd. Indien
de subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie, in lijn met artikel 1.5,
onderdeel b, van de Kaderregeling, vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid
waarvan de hoogte door de minister bij verlening is genoemd, voor ten hoogste het
maximumaantal prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd.
Indien de instelling wenst te voldoen aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening
gaat de aanvraag van de subsidie vergezeld van een de-minimisverklaring. Indien de
instelling wenst te voldoen aan de voorwaarden uit de AGVV, gaat de aanvraag van de
subsidie vergezeld van een verklaring waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming
in moeilijkheden te zijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de AGVV.
De instelling dient aan één van de bovengenoemde voorwaarden te voldoen.
In lijn met artikel 6.1, derde en vijfde lid, van de Kaderregeling wordt bij de verlening
van een subsidie als bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel een voorschot
van 100% verleend.
In de toelichting bij de artikelen 7 tot en met 9 van deze regeling is de manier waarop
de aanvraag tot verlening en vaststelling wordt ingediend en de wijze van verantwoording
nader omschreven.
Artikel 7 Subsidies waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden
De subsidieaanvrager toont, volgens het eerste lid van dit artikel, aan de hand van
een opgave van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd,
zijn verricht. Dit kan bijvoorbeeld door een factuur voor subsidiabele activiteiten
op naam van de subsidieontvanger te overleggen.
Subsidie wordt op grond van dit artikel uitsluitend aan instellingen verstrekt indien
de aanvraag in overeenstemming is met de de-minimisverordening. De subsidieaanvraag
van instellingen gaat daarom vergezeld van een de-minimisverklaring.
Subsidie aan jeugdprofessionals zal nooit meer dan € 25.000 bedragen aangezien jeugdprofessionals
op grond van deze regeling alleen in aanmerking kunnen komen voor een subsidie van
€ 450 voor de deelname aan één EVC-procedure. Subsidie aan instellingen die aan de
voorwaarden van de de-minimisverordening voldoen, kan wel meer dan € 25.000 bedragen,
aangezien zij subsidie kunnen aanvragen voor meerdere jeugdprofessionals die aan een
EVC-procedure hebben deelgenomen. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt wordt
ter verantwoording tevens een verklaring van het bestuur van de betreffende instelling
overlegt waarin wordt vermeld welke jeugdprofessionals aan een EVC-procedure hebben
deelgenomen. Op die manier wordt meer zekerheid verkregen over de uitgevoerde activiteiten.
In afwijking van wat er gebruikelijk is onder de Kaderregeling, wordt niet verzocht
om een assurancerapport bij aanvragen boven de € 125.000. De inschatting is dat de
administratieve lasten die dit vereist van de aanvrager niet opwegen tegen de beperkte
aanvullende informatie die wordt verschaft. Ook zonder assurancerapport kan er voldoende
controle plaatsvinden.
Op grond van artikel 7.2 van de Kaderregeling dient een aanvraag tot vaststelling
van een subsidie te worden ingediend ofwel binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht, of binnen 22 weken
na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend. Beide termijnen volstaan
niet voor de onderhavige regeling, omdat activiteiten worden gesubsidieerd die soms
verder in het verleden liggen. Artikel 7.2 van de Kaderregeling is daarom buiten toepassing
verklaard voor deze regeling. Om de uitvoering van de regeling te kunnen afronden,
wordt er wel een uiterste einddatum voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling
gehanteerd. Er is, in lijn met de Kaderregeling, gekozen voor de datum van 1 augustus
2023. Dit is binnen 22 weken na 1 maart 2023, de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.
Artikel 8 Subsidies tot € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen
vinden
Omdat de subsidiabele activiteiten nog moeten aanvangen op het moment dat een subsidie
op grond van dit artikel wordt verleend, kan de subsidieontvanger in beginsel zowel
aan de AGVV als aan de de-minimisvoorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze die
wordt gemaakt dient de ontvanger ofwel een de-minimisverklaring, ofwel een verklaring
waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn in de zin van
de AGVV, bij te voegen.
Overeenkomstig artikel 3.2, eerste lid, van de Kaderregeling wordt een aanvraag tot
verlening van een subsidie uiterlijk 1 maart 2023 ingediend. Deze datum is gelijk
aan de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.
De subsidieontvanger toont op de in het besluit tot verlening van de subsidie bepaalde
wijze aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht. In het
besluit tot verlening van de subsidie kan bijvoorbeeld om een factuur voor subsidiabele
activiteiten op naam van de subsidieontvanger worden gevraagd.
Artikel 9 Subsidies vanaf € 25.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats
zullen vinden
Omdat de subsidiabele activiteiten nog moeten aanvangen op het moment dat een subsidie
op grond van dit artikel wordt verleend, kan de subsidieontvanger in beginsel zowel
aan de AGVV als aan de de-minimisvoorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze die
wordt gemaakt dient de ontvanger ofwel een de-minimisverklaring, ofwel een verklaring
waarin de aanvrager aangeeft geen onderneming in moeilijkheden te zijn in de zin van
de AGVV, bij te voegen.
Overeenkomstig artikel 3.2, eerste lid, van de Kaderregeling wordt een aanvraag tot
verlening van een subsidie uiterlijk 1 maart 2023 ingediend. Deze datum is gelijk
aan de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.
De subsidieaanvrager toont aan de hand van een opgave van de kosten aan dat de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht. Dit kan bijvoorbeeld door een
factuur voor subsidiabele activiteiten op naam van de subsidieontvanger te overleggen.
Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt wordt ter verantwoording tevens een verklaring
van het bestuur van de betreffende instelling overlegt waarin wordt vermeld welke
jeugdprofessionals aan een EVC-procedure hebben deelgenomen. Op die manier wordt meer
zekerheid verkregen. Er wordt niet verzocht om een assurancerapport bij aanvragen
boven de € 125.000 omdat de inschatting is dat de administratieve lasten die dit vereist
van de aanvrager niet opwegen tegen de beperkte aanvullende informatie die wordt verschaft.
Ook zonder assurancerapport kan er voldoende controle plaatsvinden.
Op grond van artikel 7.2 van de Kaderregeling dient een aanvraag tot vaststelling
van een subsidie te worden ingediend ofwel binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht, of binnen 22 weken
na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend. Beide termijnen volstaan
niet voor de onderhavige regeling, omdat activiteiten worden gesubsidieerd die soms
verder in het verleden liggen. Artikel 7.2 van de Kaderregeling is daarom buiten toepassing
verklaard voor deze regeling. Om de uitvoering van de regeling te kunnen afronden,
wordt er wel een uiterste einddatum voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling
gehanteerd. Er is, in lijn met de Kaderregeling, gekozen voor de datum van 1 augustus
2023. Dit is binnen 22 weken na 1 maart 2023, de uiterste startdatum voor de EVC-procedure.
Artikel 10 Hardheidsclausule
Een jeugdprofessional of instelling in het jeugddomein kan onderbouwd een beroep doen
op de hardheidsclausule indien er sprake is van een uitzonderingssituatie die zal
leiden tot onbillijkheid. Er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt.
Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen
die noodzaken tot afwijken van een bepaling van deze regeling. Het dient dan wel te
gaan om onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 11 Inwerkingtreding en vervaldatum
De regeling werkt terug tot en met 1 oktober 2018. Vanaf 1 oktober 2018 kunnen jeugdprofessionals
starten met de EVC- procedure bij een van de EVC-aanbieders. De minister acht het,
in lijn met het doel van de regeling, wenselijk ook subsidies te verstrekken voor
EVC-procedures waaraan voor inwerkingtreding van deze regeling is deelgenomen. Deelname
aan een EVC-procedure in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2023 draagt
bij aan het doel van de regeling.
De regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2023, met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op aanvragen die krachtens deze regeling zijn ingediend.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge