Wijziging Leidraad Invordering 2008

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate dienst Vaktechniek

Besluit van 29 juni 2020, nr. 2020-112063.

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M. De wijziging betreft een herziening van het invorderingsbeleid met betrekking tot toeslagschulden te wijten aan opzet of grove schuld, enkele redactionele aanpassingen en een aantal benodigde technische aanpassingen.

ARTIKEL I

Het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 december 2019, nr. 2019-24211, wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7 wordt in de zin na het zesde gedachtestreepje ‘bestuurlijk’ vervangen door ‘bestuurlijke’.

B

De opsomming in artikel 7.2 komt te luiden:

  • Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven, worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen.

  • Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen), worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken.

  • Als de ontvanger ook is belast met de invordering van andere heffingen dan rijksbelastingen, vindt verdeling van de betaling over de vorderingen van de diverse schuldeisers naar evenredigheid plaats, met inachtneming van de preferenties.

C

Na artikel 19.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

19.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, regeling, vast. Als de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet een verzoek indient als bedoeld in het tweede lid, geldt het volgende.

Als de belastingschuldige in zijn verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige, nadat op de vordering is afgedragen.

D

Aan artikel 22.9.1 wordt aan het einde een nieuwe, vierde alinea toegevoegd, luidende:

‘Daarnaast zijn er zes situaties waarin geen sprake is van een terughoudend beleid, hoewel sprake kan zijn van reëel eigendom op grond van deze leidraad. Het betreft:

  • Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen. Met een overeenkomst tussen de derde en de belastingschuldige als bedoeld in de vorige volzin wordt gelijkgesteld een overeenkomst die door de derde met een andere partij is afgesloten en die door belastingschuldige van de derde wordt overgenomen.

  • Zaken die toebehoren aan de echtgenoot die met de belastingschuldige een gezamenlijke huishouding voert. Dit geldt uitsluitend voor zaken die in beslag genomen zijn in verband met belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode waarin een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.

  • Zaken waarbij in het kader van samenspanning tussen de belastingschuldige en de derde de juridische eigendomssituatie is gefingeerd om verhaal te bemoeilijken.

  • Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld, terwijl zodanige afspraken zijn gemaakt tussen de belastingschuldige en de derde dat de belastingschuldige – hoewel hij formeel zelfstandig ondernemer is en hij daardoor risico’s draagt – in feite de vrije beschikkingsmacht over zijn bedrijf en de beslissingsbevoegdheid die normaliter bij het ondernemerschap past, geheel of ten dele mist. Dit komt omdat hij dit – in een van de situatie afhankelijke mate – feitelijk moet overlaten aan die derde, zonder wie de bedrijfsvoering (of een deel daarvan) zoals die plaatsvindt, niet denkbaar is.

  • Zaken die zijn vervreemd in het kader van de uitoefening van een pandrecht of een ander tot zekerheid strekkend recht (mede) met het oogmerk deze zaken aan verhaal door de ontvanger te onttrekken.

  • Zaken waarvan de lessor fiscaal als eigenaar wordt aangemerkt terwijl de fiscale eigendom van die zaken op een eerder tijdstip krachtens een toen bestaande leaseovereenkomst – waaronder mede begrepen aankoopfinancieringscontracten op basis van verpanding van de verworven zaak – bij de huidige lessee heeft berust.’

E

Artikel 22.9.2.2 vervalt.

F

De aanhef van artikel 25.5.11 wijzigt als volgt:

‘Betalingregeling’ wordt vervangen door ‘Betalingsregeling’

G

Artikel 25.7.1 wijzigt als volgt:

De eerste volzin van de eerste alinea wordt vervangen door:

‘Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij de directeur’.

H

Artikel 26.1.2 wijzigt als volgt:

De tweede volzin van de tweede alinea wordt vervangen door:

‘De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.’

I

Artikel 36.5.12 wijzigt als volgt:

In de derde volzin van de tweede alinea wordt ‘heeft plaatsgevonden’ vervangen door ‘geldig is’.

J

Artikel 73.5.1 wijzigt als volgt:

1. In de eerste volzin van de tweede alinea wordt ‘120 dagen’ vervangen door ‘een periode van maximaal 240 dagen’.

2. De vierde zin van de tweede alinea vervalt.

3. De eerste zin onder de aanhef ‘Schuldregelingsovereenkomst’ komt als volgt te luiden:

‘Nadat de schuldhulpverlener de ontvanger schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de ontvanger uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden als:’

4. De tweede alinea onder de opsomming komt te luiden:

‘Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsovereenkomst.’

K

Artikel 73.5.5 wijzigt als volgt:

1. In de zin achter het eerste gedachtestreepje wordt ‘120 dagen’ door ‘240 dagen’ vervangen.

2. Na de opsomming wordt een nieuwe, tweede alinea toegevoegd, luidende:

‘Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.’

L

In artikel 77.1 vervalt onderdeel a onder verlettering van onderdelen b tot en met e, tot onderdelen a tot en met d.

M

Artikel 79, vierde alinea, wijzigt als volgt:

1. Het elfde gedachtestreepje van de tweede opsomming luidende ‘toeslagschuld te wijten aan opzet of grove schuld;’ vervalt.

2. Achter het achttiende gedachtestreepje van de opsomming wordt ‘gerechtdeurwaarder’ vervangen door ‘gerechtsdeurwaarder’.

N

Artikel 79.3, derde alinea, wijzigt als volgt:

1. ‘Danwel’ wordt vervangen door ‘dan wel’.

2. ‘Voorzover’ wordt vervangen door ‘voor zover’.

O

Na artikel 79.5a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 79.5b. Verrekening van kinderopvangtoeslag

Als de belanghebbende door de verrekening van een voorschot kinderopvangtoeslag de lopende kosten voor kinderopvang geheel of gedeeltelijk niet meer kan voldoen, kan hij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken de verrekening ongedaan te maken. Als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij door de verrekening een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, vermeerderd met het bedrag van de lopende kosten van de kinderopvang als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid van de Wet kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.7, eerste, tweede en vierde lid van de Wet Kinderopvang, zal de Belastingdienst/Toeslagen rekening houden met de beslagvrije voet, vermeerderd met het bedrag van de lopende kosten voor de kinderopvang van de belanghebbende, vanaf de laatste verrekening die plaatsvond vóór de indiening van het verzoek en bij de daaropvolgende verrekeningen.

P

In artikel 79.7 wordt ‘teveel’ vervangen door ‘te veel’.

Q

Artikel 79.8a vervalt.

R

In artikel 79.9 vervalt de laatste zin.

S

Artikel 79.9a komt te luiden:

Artikel 79.9a. Uitstel van betaling in verband met bezwaar of herzieningsverzoek tegen een terugvorderingsbeschikking

Voor de toepassing van artikel 8 Uitvoeringsregeling Awir merkt Belastingdienst/Toeslagen een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een terugvorderingsbeschikking of een herzieningsverzoek van een terugvorderingsbeschikking aan als een verzoek om uitstel van betaling. In beginsel verleent de Belastingdienst/Toeslagen het uitstel, tenzij de belanghebbende ter zake van de betreffende tegemoetkoming of het voorschot daarop onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel de belangen van de Staat zich tegen het verlenen van uitstel verzetten.

Een beroepschrift, een ingesteld hoger beroep of een verzoek om ambtshalve herziening, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die situaties verzoekt de belanghebbende afzonderlijk om uitstel van betaling.

T

Artikel 79.9b komt te luiden:

79.9b. Uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete

  • 1. De Belastingdienst/Toeslagen kan uitstel van betaling verlenen voor een bestuurlijke boete in verband met een gemotiveerd bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.

  • 2. De Belastingdienst/Toeslagen kan een betalingsregeling treffen voor een bestuurlijke boete. Daarbij is het bepaalde in de artikelen 79.7 en 79.8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de betalingsregeling als bedoeld in artikel 79.7 voor bestuurlijke boeten alleen op schriftelijk verzoek kan worden toegekend en aflossing niet middels verrekening van de maandelijks uit te keren voorschotten zal plaatsvinden. In geval een betalingsregeling als bedoeld in artikel 79.8 wordt toegekend voor een bestuurlijke boete, geldt geen maximumtermijn van 24 maanden maar loopt de betalingsregeling voor de boete door totdat de belanghebbende het volledige bedrag van de boete heeft betaald. In het geval de belanghebbende ook een of meer betalingsregelingen met de Belastingdienst heeft getroffen voor de betaling van toeslag- of belastingschulden, wordt de betalingscapaciteit primair ingezet voor de nakoming van de betalingsregeling(en) voor toeslag- of belastingschulden. Het beleid met betrekking tot de toezegging dat geen invorderingsmaatregelen meer worden genomen als bedoeld in artikel 79.9, is niet van toepassing op bestuurlijke boeten.

U

De aanhef van artikel 79.13 wijzigt als volgt:

‘Informatieverzoek gerechtsdeurwaarder omtrent toeslag'.

V

In artikel 79.18 wordt ‘overeenkomstig’ vervangen door ‘overeenkomstige toepassing’.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 juni 2020

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, mr.J. de Blieck Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A betreft een redactionele wijziging. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel B, betreft een redactionele wijziging. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel C, wijzigt door het per 1 juli 2020 in werking tredende artikel 1cbis.2, tweede lid, regeling. In de leidraad worden beleidsregels opgenomen over de wijze waarop de ontvanger verzoeken op grond van artikel 1cbis.2, tweede lid, regeling behandelt.

Artikel I, onderdelen D en E, bevatten redactionele wijzigingen, enerzijds om een onjuiste verwijzing te herstellen en anderzijds om beter tot uitdrukking te brengen dat de genoemde uitzonderingen zien op de situatie dat sprake is van reëel eigendom van een derde. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel F, betreft een redactionele wijziging. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel G, betreft een aanpassing van de formulering van artikel 25.5.1 om beter tot uitdrukking te brengen dat een belastingschuldige administratief beroep kan instellen in alle gevallen waarin hij het (deels) niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet1. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel H, betreft een aanpassing van de formulering van artikel 26.1.2 om het beleid beter in lijn te brengen met de (mogelijkheden van de) huidige uitvoeringspraktijk. De belastingschuldige die kwijtschelding wil vragen, is verplicht dit te doen op een daartoe bestemd formulier. Als een belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding doet op een andere wijze, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid het verzoek om kwijtschelding alsnog op het daartoe bestemde formulier te doen. Door deze wijziging kan de ontvanger volstaan met een verwijzing naar het digitaal beschikbare formulier. Toezending van het formulier per post blijft mogelijk.

Artikel I, onderdeel I, bevat een aanpassing van de formulering van artikel 36.5.12. De achtergrond van deze wijziging is mogelijke onduidelijkheid over welke aanslagen die de belastingschuldige in ieder geval betaald moest hebben voordat de ontvanger kon vaststellen dat de toestand van betalingsonmacht zich niet meer voordeed. Met de wijziging wordt buiten twijfel gesteld dat in ieder geval alle aanslagen waarvoor de melding geacht wordt rechtsgeldig te zijn gedaan, betaald moeten zijn, voordat de ontvanger kan oordelen dat de toestand van betalingsonmacht zich niet meer voordoet en de meldingsplicht herleeft. Het betreft hier een verduidelijking van de bestaande tekst. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel J, subonderdelen 1, 2, en 4 betreffen een aanpassing van de in artikel 73.5.1 genoemde termijnen om het beleid in lijn te brengen met de aanpassing van het convenant dat de Belastingdienst en andere overheidscrediteuren met de NVVK hebben gesloten. De ontvanger zal in het nieuwe beleid gedurende maximaal 240 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen nemen, gerekend vanaf de dag van ontvangst van een afschrift van een stabilisatie-overeenkomst of een daarmee gelijk te stellen schriftelijke mededeling van een schuldhulpverlener. Daarnaast is de periode waarbinnen een schuldregeling uiterlijk tot stand moet komen na toekenning van het in artikel 73.5.1 bedoelde uitstel van betaling, aangepast.

Artikel I, onderdeel J, subonderdeel 3 betreft een redactionele aanpassing. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel K, subonderdelen 1 en 2, betreffen een aanpassing van de in artikel 73.5.5 genoemde termijn om het beleid in lijn te brengen met (de aanpassing van) het convenant dat de Belastingdienst en andere overheidscrediteuren met de NVVK hebben gesloten. De periode waarbinnen een schuldregeling uiterlijk tot stand moet komen na totstandkoming van de schuldregelingsovereenkomst, wordt verlengd naar 240 dagen. Daarnaast zal de ontvanger het uitstel niet intrekken in het geval dat is verzocht om toepassing van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet.

Artikel I, onderdeel L, betreft een wijziging van artikel 77.1. Aangezien de ontvanger geen aanslagen motorrijtuigenbelasting van 2004 of ouder nog actief invordert, vervalt het betreffende onderdeel.

Artikel I, onderdeel M, subonderdeel 1, betreft de herziening van het invorderingsbeleid van toeslagschulden die zijn ontstaan door opzet of grove schuld (hierna: OGS-beleid). In de kabinetsreactie op onder meer het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen is toegezegd dat het OGS-criterium niet langer toegepast zal worden bij het al dan niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling bij terugvorderingen2. Dit oude beleid had disproportionele gevolgen. Belanghebbenden met een nog openstaande terugvordering of bestuurlijke boete op het moment van ingaan van het nieuwe beleid hebben daaronder in beginsel recht op een persoonlijke betalingsregeling op basis van hun betalingscapaciteit voor een periode van twee jaar, gevolgd door het afzien van invordering van de restschuld (zie artikel 79.8), met uitzondering van bestuurlijke boeten. Na de toezegging dat geen invorderingsmaatregelen worden genomen, verrekent Belastingdienst/Toeslagen gedurende drie jaar eenmalige teruggaven inkomstenbelasting en nabetalingen toeslagen met de buiten invordering gelaten schuld (zie artikel 79.9). Bij het aangaan van een persoonlijke betalingsregeling voor ten tijde van het ingaan van het nieuwe beleid reeds bestaande toeslagschulden of openstaande schulden ter zake van een bestuurlijke boete, zal Belastingdienst/Toeslagen alleen uitgaan van de op dat moment openstaande toeslagschuld of bestuurlijke boete. Eerder gedane betalingen en verrekeningen van toeslagschulden en bestuurlijke boeten laat Belastingdienst/Toeslagen buiten beschouwing.

Subonderdeel 2 betreft een redactionele wijziging waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

Artikel I, onderdelen N, P, U en V, betreffen redactionele wijzigingen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel O, bewerkstelligt dat toeslaggerechtigden met een toeslagschuld bij verrekening op grond van artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen de kosten voor kinderopvang kunnen blijven betalen. Hiervoor zijn aanvullende bepalingen in de leidraad nodig nu bij de berekening van de beslagvrije voet geen rekening gehouden wordt met de kosten voor kinderopvang.

Artikel I, onderdelen Q en R, betreffen de herziening van het OGS-beleid zoals toegelicht bij artikel I, onderdeel A, subonderdeel 1.

Artikel I, onderdeel S, betreft de herziening van het OGS-beleid zoals toegelicht bij artikel I, onderdeel A, subonderdeel 1. Daarnaast is een redactionele wijziging doorgevoerd waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

Artikel I, onderdeel T, betreft het uitstelbeleid met betrekking tot opgelegde bestuurlijke boetes, waarin ook de herziening van het OGS-beleid zoals toegelicht bij artikel I, onderdeel A, subonderdeel 1, is meegenomen. Voor de bestuurlijke boete kan Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende een standaardbetalingsregeling treffen, met dien verstande dat aflossing daarvoor niet door middel van verrekening van maandelijks uit te keren voorschotten zal geschieden. Om disproportionele gevolgen te voorkomen wordt bij onvoldoende betalingscapaciteit om aan de standaardbetalingsregeling te voldoen, een betalingsregeling als bedoeld in artikel 79.8 ook mogelijk voor een bestuurlijke boete. Om te voorkomen dat misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen loont, loopt de betalingsregeling door totdat de belanghebbende de bestuurlijke boete geheel heeft voldaan en zal de Belastingdienst/Toeslagen voor bestuurlijke boeten niet de toezegging doen dat afgezien wordt van het nemen van invorderingsmaatregelen (zie artikel 79.9b). Hiervan kan Belastingdienst/Toeslagen slechts in bijzondere omstandigheden afwijken. Bijvoorbeeld als onverkorte toepassing leidt tot voor de belanghebbende onevenredige gevolgen die zich niet verhouden tot de bedoeling van dit beleid (zie artikel 1.1.5). Daarnaast wordt in de situatie dat er tegelijkertijd een betalingsregeling voor een bestuurlijke boete en een of meer betalingsregelingen is getroffen ten behoeve van de betaling van toeslag- of belastingschulden, de betalingscapaciteit primair ingezet voor betalingen op toeslag- en belastingschulden.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging(en). Deze datum wordt gesteld op 1 juli 2020. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Zie Kamerstukken II, 1989–1990, 20 588, nr. 88b, p. 12–13.

X Noot
2

Brief van de staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 13 maart 2020, nr. 2020-0000049781.

Naar boven