TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Het ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ in opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
heeft een steeds belangrijkere plaats in het opleiden van leraren en de begeleiding
van starters. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister),
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en de PO-Raad, VO-raad,
MBO Raad, de Vereniging voor Hogescholen en de VSNU hebben de gezamenlijke ambitie
om van ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ de norm te maken voor het opleiden van
toekomstige leraren.
De minister verstrekt subsidie aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
op basis van de Regeling tegemoetkoming opleidingsscholen 2019 (hierna: de subsidieregeling).
Deze regeling wijzigt de subsidieregeling om mogelijk te maken dat in het schooljaar
2020–2021 aan acht extra aspirant-opleidingsscholen subsidie wordt verstrekt. Ook
wordt het minimum van het aantal opleidingsplaatsen dat zich bij deze aspirant-opleidingsscholen
in één bepaalde sector moet bevinden (te weten: primair onderwijs (hierna: po), voortgezet
onderwijs (hierna: vo) of beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: mbo)) naar
beneden bijgesteld. Dit percentage wordt verlaagd van 75% naar 60%. Ten slotte bevat
de regeling een omvangrijke technische herziening van hoofdstuk 2 van subsidieregeling.
Deze drie wijzigingen worden hieronder afzonderlijk nader toegelicht.
Toevoeging middelen voor acht extra aspirant-opleidingsscholen
In het schooljaar 2019–2020 zijn zestien nieuwe aspirant-opleidingsscholen gestart.
Naar verwachting gaat dit de komende jaren leiden tot een verdere stijging van het
aantal opleidingsplekken voor studenten binnen opleidingsscholen. Echter, nog niet
alle opleidingen die studenten opleiden voor een onderwijsbevoegdheid in het primair
onderwijs zijn aangesloten bij een (aspirant-)opleidingsschool, en in de vo- en mbo-sector
zijn nog onvoldoende scholen aangesloten bij een (aspirant-)opleidingsschool om een
landelijke dekking te kunnen garanderen. Het is daarom wenselijk om het aantal aspirant-opleidingsscholen
opnieuw uit te breiden.
Met het Convenant aanpak lerarentekort1 komen in 2020, 2021 en 2022 extra middelen beschikbaar, die mogelijk maken om voor
het schooljaar 2020–2021 acht extra plekken voor aspirant-opleidingsscholen beschikbaar
te stellen. Het ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ speelt een rol bij de aanpak
van het lerarentekort omdat het bijdraagt aan aantrekkelijke opleidingen en een aantrekkelijk
beroep. Goede begeleiding van studenten en starters levert een bijdrage aan het tegengaan
van uitval. Omdat het voorspelde lerarentekort in de sector primair onderwijs het
grootst is, zijn voor aspirant-opleidingsscholen in die sector vier van de acht beschikbare
plekken gereserveerd. Voor de sectoren voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie zijn telkens twee plekken gereserveerd.
Potentiële aspirant-opleidingsscholen kunnen een aanvraag indienen bij DUS-I. DUS-I
stelt een ambtelijke commissie van experts samen die de minister adviseert bij de
beoordeling van de aanvragen. Na goedkeuring van de aanvraag krijgen de nieuwe aspirant-opleidingsscholen
in schooljaar 2020–2021 en 2021–2022 een vast subsidiebedrag van € 250.000 per jaar.
In schooljaar 2022–2023 en 2023–2024 ontvangen de aspirant-opleidingsscholen een tegemoetkoming
die op basis van studentenaantallen wordt vastgesteld. Vervolgens wordt in schooljaar
2023–2024 – het laatste jaar van de aspirantfase van vier jaar – via peer review beoordeeld
of de aspirant-opleidingsscholen aan de basiskwaliteit voldoen. Indien dit het geval
is, kan subsidie worden aangevraagd als reguliere opleidingsschool.
Versoepeling sectornorm aspirant-opleidingsscholen
De plekken voor aspirant-opleidingsscholen zijn toebedeeld aan drie verschillende
onderwijssectoren: het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
Om te kwalificeren als aspirant-opleidingsschool in een van deze sectoren moest tot
op heden ten minste 75% van de opleidingsplaatsen zich in één van deze sectoren bevinden.
In de praktijk vindt steeds meer regionale intersectorale samenwerking plaats, bijvoorbeeld
tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en mbo of tussen po en vo. Om
meer ruimte te geven aan deze ontwikkeling, is het percentage opleidingsplaatsen dat
zich in één sector moet bevinden bijgesteld naar 60%.
Technische herziening hoofdstuk 2
Met deze regeling is het tweede hoofdstuk van de subsidieregeling herzien, waarbij
een scheiding is aangebracht in de bepalingen die gelden voor opleidingsscholen en
voor aspirant-opleidingsscholen. Hiermee is beoogd meer overzicht aan te brengen en
daarmee beter aan te sluiten bij het aanvraag- en beoordelingsproces in de praktijk.
Deze technische herziening beoogt geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de
praktijk. Voor de volledigheid wordt elk artikel van hoofdstuk 2 hieronder afzonderlijk
toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
Regeldruk
De aanvraagronde voor nieuwe aspirant-opleidingsscholen betekent een tijdelijke toename
van regeldruk voor de potentiële aspirant-opleidingsscholen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Onderdeel A bevat een aantal wijzigingen van artikel 1 van de subsidieregeling. Ten
eerste is de definitie van ‘aspirant-opleidingsschool’ herzien. Voorheen werd in artikel
4 (oud) van de subsidieregeling gespecificeerd wat onder aspirant-opleidingsschool
wordt verstaan. Omdat deze specificatie bepalend is voor hetgeen onder een aspirant-opleidingsschool
wordt verstaan, past zij beter in de begripsbepalingen. Eenzelfde aanpassing is doorgevoerd
in de definitie van het begrip ‘student’, dat voorheen nader werd gespecificeerd (onder
de noemer ‘studenten die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen’)
in artikel 3, tweede lid (oud). Met deze wijzigingen is geen inhoudelijke wijziging
beoogd.
Artikel I, onderdeel B
Het tweede hoofdstuk van de subsidieregeling is integraal herzien. Hiermee is niet
beoogd inhoudelijke wijzigingen aan te brengen ten opzichte van de huidige regeling
en de huidige uitvoeringspraktijk, maar om de regeling praktisch beter bruikbaar te
maken.
Paragraaf 2.1
In paragraaf 2.1 staan een aantal algemene artikelen die gelden voor zowel de subsidieverstrekking
aan opleidingsscholen als voor de subsidieverstrekking aan aspirant-opleidingsscholen
Artikel 3
In artikel 3 zijn de activiteiten opgenomen waarvoor de minister op grond van de subsidieregeling
subsidie kan verstrekken. De minister kan subsidie verstrekken (i) als tegemoetkoming
in de kosten van de begeleiding van studenten en (ii) als tegemoetkoming in de kosten
van de inrichting en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur. Ten opzichte
van artikel 3, eerste lid (oud), is de toevoeging dat begeleiding moet zien op studenten
die hun opleiding voor een groot gedeelte op de werkplek volgen, vervallen. Daarmee
is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De toevoeging is echter overbodig, nu uit de
definitie van ‘student’ reeds volgt dat de opleiding voor een groot gedeelte op de
werkplek wordt gevolgd (zie de toelichting bij artikel I, onderdeel A, hierboven).
Artikel 4
Artikel 4 bepaalt dat één partner vanuit de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool
optreedt als de penvoerder. De penvoerder is het bevoegd gezag van één van deelnemende
scholen voor po, vo of bve, of van één van de hogescholen of universiteiten die met
zijn lerarenopleidingen aan de opleidingsschool deelneemt. Wijzigingen in het penvoerderschap
dienen tijdig te worden gemeld zodat subsidie aan het juiste bevoegd gezag wordt verstrekt.
Artikel 5
Artikel 5 bevat de subsidieplafonds. Het subsidieplafond dat in het eerste lid is
opgenomen, is al beschikt. Het tweede lid bepaalt dat het nieuwe subsidieplafond voor
het schooljaar 2020–2021 voor opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in hun
derde of vierde subsidiejaar door wijziging van de subsidieregeling bekend zal worden
gemaakt.
In 2019 is subsidie verstrekt aan 16 nieuwe aspirant-opleidingsscholen. Zij ontvangen
voor de schooljaren 2019–2020 en 2020–2021 een vast subsidiebedrag van € 250.000 per
schooljaar. Omdat deze subsidies reeds zijn verstrekt – en het subsidieplafond derhalve
reeds is uitgewerkt – is dit plafond niet opnieuw in de regeling opgenomen. In het
derde lid is het plafond opgenomen dat mogelijk maakt dat voor acht nieuwe aspirant-opleidingsscholen
subsidie wordt verstrekt (zie nader de algemene toelichting). Dit bedrag van € 4 miljoen
voor acht nieuwe aspirant-opleidingsscholen (die starten in 2020) wordt verdeeld over
twee schooljaren betaald; zie nader artikel 17 van de subsidieregeling.
Artikel 6
Artikel 6 heeft betrekking op de verantwoording. De verantwoording vindt plaats in
de jaarverslaggeving, overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Daarbij
wordt gebruikgemaakt van model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van
de Raad voor de Jaarverslaggeving.
Artikel 7
In artikel 7 is opgenomen dat een eventueel niet-aangewend deel van de subsidie –
mits de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd – mag worden
besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
Paragraaf 2.2
In paragraaf 2.2 zijn de bepalingen opgenomen die specifiek gelden voor subsidieverstrekking
aan een opleidingsschool.
Artikel 8
Artikel 8 bepaalt dat de subsidie aan opleidingsscholen per schooljaar wordt aangevraagd
en verstrekt. Opleidingsscholen doen daarvoor jaarlijks een aanvraag. De subsidieaanvraag
voor opleidingsscholen bestaat uit de jaarlijkse opgave van studentenaantallen via
het daarvoor op de website van DUO beschikbaar gestelde formulier. Eens in de drie
jaar dient een opleidingsschool daarbij een rapport van de uitgevoerde peer review
in (zie over de peer review nader de toelichting bij artikel 10).
Artikel 9
De hoogte van het subsidiebedrag per opleidingsschool wordt bepaald aan de hand van
het aantal studenten in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie
wordt aangevraagd. Het subsidiebedrag wordt bepaald aan de hand van bijlage 2 bij
deze regeling.
Artikel 10
In artikel 10 zijn de subsidieverplichtingen voor opleidingsscholen opgenomen. De
eerste drie leden hebben betrekking op de door een opleidingsschool uit te voeren
peer review. Opleidingsscholen zijn verplicht om eenmaal in de drie jaar een peer
review te organiseren. De peer review wordt uitgevoerd door een panel met deskundigen
van buiten de opleidingsschool met gebruikmaking van het kwaliteitskader dat daarvoor
op de website van DUS-I wordt gepubliceerd. Van de peer review stelt de opleidingsschool
een rapport op. De eerste peer review van een opleidingsschool vindt plaats binnen
drie jaar na afloop van het schooljaar waarin de eerstvolgende accreditatie van een
deelnemende lerarenopleiding heeft plaatsgevonden. Indien meerdere lerarenopleidingen
deelnemen aan de opleidingsschool vindt de eerste peer review plaats uiterlijk drie
jaar na de eerstvolgende accreditatie van de eerste deelnemende lerarenopleiding.
Daarnaast is de opleidingsschool op grond van het vierde lid verplicht een studentenadministratie
bij te houden.
Omdat de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS op deze regeling van toepassing is
gelden voor opleidingsscholen ook de subsidieverplichtingen die zijn opgenomen in
hoofdstuk 5 van de Kaderregeling. Opleidingsscholen zijn bijvoorbeeld verplicht om
de minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een
besluit over het verstrekken van de subsidie, of voor de ontwikkeling van het beleid
van de minister (vgl. artikel 5.4 van de Kaderregeling).
Artikel 11
Artikel 11 heeft betrekking op de vaststelling van de subsidie voor opleidingsscholen
door de minister. De minister stelt de subsidie vast binnen 13 weken na 30 september
van het schooljaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.
Artikel 12
In dit artikel zijn de gronden opgenomen op basis waarvan de minister subsidieverstrekking
aan opleidingsscholen kan weigeren.
Paragraaf 2.3
In paragraaf 2.3 zijn de bijzondere bepalingen opgenomen die gelden voor subsidieverstrekking
aan aspirant-opleidingsscholen.
Artikel 13
Om als aspirant-opleidingsschool voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moet
ten minste 60% van de opleidingsplaatsen binnen de aspirant-opleidingsschool zich
binnen één bepaalde sector (te weten: po, vo of bve) bevinden. In het verleden lag
dit percentage op 75%. Omdat in de praktijk steeds meer intersectorale samenwerking
plaatsvindt, is dit percentage naar beneden bijgesteld (zie nader het algemene deel
van de toelichting).
Artikel 14
In artikel 14 is opgenomen dat de aspirant-opleidingsscholen in de eerste twee jaar
van de aspirantfase een vast subsidiebedrag van € 250.000 per jaar ontvangen. Dit
bedrag wordt in eenmaal verstrekt, maar verdeeld over twee schooljaren uitbetaald
(zie nader artikel 17).
Artikel 15
De subsidie voor de eerste twee jaar van de aspirantfase kan vóór 1 september 2020
worden aangevraagd. De aspirant-opleidingsschool maakt daarvoor gebruik van een aanvraagformulier
dat op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld. In artikel 15, tweede lid, aanhef
en onderdeel a, is opgenomen dat de subsidieaanvraag vergezeld gaat van een samenwerkingsovereenkomst.
In de samenwerkingsovereenkomst moet onder andere de inzet van middelen door de deelnemende
partijen worden vastgesteld (onder 2°). De inzet van middelen kan ook de inzet van
financiële middelen zijn, maar het kan ook gaan om de inzet van andere middelen, zoals
de inzet van personeel of goederen (bijvoorbeeld inventaris).
Artikel 16
In dit artikel wordt bepaald hoe subsidieaanvragen voor aspirant-opleidingsscholen
worden beoordeeld en hoe de beschikbare middelen worden verdeeld.
Artikel 17
Artikel 17 heeft betrekking op de vaststelling en de betaling van de subsidie aan
aspirant-opleidingsscholen voor de eerste twee jaren van de aspirantfase.
Artikel 18
In het derde en vierde schooljaar vragen aspirant-opleidingsscholen subsidie aan door
de opgave van studentenaantallen via het daarvoor op de website van DUO beschikbaar
gestelde formulier. Voor deze aspirant-opleidingsscholen wordt op dezelfde wijze subsidie
verstrekt als bij de reguliere opleidingsscholen. De hoogte van het subsidiebedrag
per aspirant-opleidingsschool of opleidingsschool wordt bepaald aan de hand van het
aantal studenten in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie
wordt aangevraagd volgens de systematiek opgenomen in bijlage 2 bij de subsidieregeling.
Artikel 19
Aspirant-opleidingsscholen die in schooljaar 2019–2020 gestart zijn organiseren in
het vierde jaar van de aspirantfase een peer review. Het rapport van de peer review
wordt door DUS-I gebruikt om te adviseren over de basiskwaliteit (zie nader artikel
12, derde lid en vierde lid, van de subsidieregeling). Aspirant-opleidingsscholen
die voor een derde of een vierde schooljaar subsidie ontvangen, zijn daarnaast op
grond van artikel 19, derde lid, verplicht om een studentenadministratie bij te houden.
Daarnaast zijn ook de algemene subsidieverplichtingen uit de Kaderregeling van toepassing
(vgl. de toelichting bij artikel 10).
Artikel 20
Voor aspirant-opleidingsscholen geldt dat subsidieverstrekking aan hen kan worden
geweigerd indien zij onder verscherpt toezicht staan of indien niet alle deelnemende
lerarenopleidingen in de opleidingsschool geaccrediteerd zijn door de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO). Voor aspirant-opleidingsscholen die voor een derde
of vierde schooljaar subsidie ontvangen, geldt daarnaast dat subsidieverstrekking
kan worden geweigerd wanneer zij minder dan 60 studenten per schooljaar opleiden.
Artikel I, onderdelen C en D
Deze onderdelen betreffen een technische aanpassing van de opschriften van bijlage
1 en 2 bij de subsidieregeling.
Artikel I, onderdeel E
Het beoordelingskader dat DUS-I hanteert bij de beoordeling van subsidieaanvragen
voor aspirant-opleidingsscholen is opnieuw vastgesteld en in lijn gebracht met het
Kwaliteitskader Samen Opleiden & Inductie.2
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob