Beleidsregel van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 24 juni 2020, nr. KenO/24870315, houdende regels voor experimenten samenwerking regulier- en speciaal onderwijs (Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs 2020)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 2 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

experiment:

het experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs bedoeld in artikel 2;

minister:

minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

WPO:

Wet op het primair onderwijs;

WVO:

Wet op het voortgezet onderwijs;

WEC:

Wet op de expertisecentra;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC of artikel 1 van de WVO;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de WPO of artikel 1 van de WVO;

basisschool:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de WPO;

speciale school voor basisonderwijs:

speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO;

school voor voortgezet onderwijs:

school als bedoeld in artikel 1 van de WVO;

school voor speciaal onderwijs:

school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, h, j, k, m of n van de WEC;

school voor voortgezet speciaal onderwijs:

school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, h, j, k, m of n van de WEC;

school voor speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs:

school voor speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, h, j, k, m of n van de WEC of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin van de WEC.

Artikel 2. Doel experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs

Deze beleidsregel maakt het mogelijk om te experimenteren met een vergaande mate van samenwerking in het bieden van onderwijs tussen het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, gericht op een volledige integratie daarvan op de betrokken scholen. Het doel daarvan is onderzoeken in hoeverre het samenvoegen van leerlingenstromen bijdraagt aan:

  • a. het verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsondersteuning in het primair onderwijs of voortgezet onderwijs; en

  • b. een grotere toegankelijkheid van het primair onderwijs of voortgezet onderwijs voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.

Artikel 3. Inhoud experiment

  • 1. In afwijking van artikel 24 van de WEC kan gedurende het experiment, met behoud van de bekostiging, het gehele schoolplan voor zover het betrekking heeft op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs worden uitgevoerd door een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs.

  • 2. Artikel 12 van het Onderwijskundig besluit WEC is niet van toepassing op scholen die deelnemen aan dit experiment.

  • 3. De uren onderwijs die leerlingen die zijn ingeschreven op een school of instelling voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het kader van dit experiment ontvangen op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs, tellen mee als uren onderwijs als bedoeld in artikel 12 van de WEC. De school van inschrijving blijft verantwoordelijk voor het behalen van het wettelijk vastgestelde aantal uren onderwijstijd voor haar leerlingen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2a van de WVO, mag gedurende de looptijd van het experiment onderwijs worden gegeven op de school voor voortgezet onderwijs door een leraar die bevoegd is om les te geven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs en die direct voorafgaand aan het experiment onderwijs gaf op een school of instelling voor voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 4. Deelname aan experiment

  • 1. Een aanvraag voor deelname aan het experiment als bedoeld in deze beleidsregel, kan worden gedaan door:

    • a. Het bevoegd gezag van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen of instellingen voor speciaal onderwijs die zich richten op volledige integratie van het speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs op de basisschool en daarop vooruitlopend alle leerlingen van de speciale school voor basisonderwijs of school of instelling voor speciaal onderwijs, onderwijs willen laten volgen op de basisschool; of

    • b. Het bevoegd gezag van scholen voor voortgezet onderwijs en scholen of instellingen voor voortgezet speciaal onderwijs die zich richten op volledige integratie van het voortgezet speciaal onderwijs op de school voor voortgezet onderwijs en daarop vooruitlopend alle leerlingen van de school voor voortgezet speciaal onderwijs of vso-locatie onderwijs willen laten volgen op de school voor voortgezet onderwijs.

    • c. Het bevoegd gezag van basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en instellingen of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, die toe willen naar een volledige integratie van het speciaal onderwijs op de basisschool en het voortgezet speciaal onderwijs op de school voor voortgezet onderwijs en daarop vooruitlopend alle leerlingen van het so-gedeelte van een instelling of het so-gedeelte van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs willen laten volgen op de basisschool en alle leerlingen van het vso-gedeelte van een instellingen of het vso-gedeelte van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs willen laten volgen op de school voor voortgezet onderwijs, kunnen bij de minister een aanvraag doen voor een experiment als bedoeld in deze beleidsregel.

  • 2. Scholen en instellingen komen alleen in aanmerking voor deelname aan dit experiment als de laatste beoordeling van het onderwijs voor aanvang van het experiment niet ‘zeer zwak’ of ‘onvoldoende’ was.

Artikel 5. Aanvraag deelname aan experiment

  • 1. De aanvraag tot deelname aan het experiment wordt door alle bevoegde gezagsorganen van de scholen en instellingen die gezamenlijk aan het experiment willen deelnemen ondertekend.

  • 2. Een aanvraag wordt voor het schooljaar 2020–2021 uiterlijk ingediend op 1 augustus 2020 en voor het schooljaar 2021–2022 op 1 mei 2021.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    • a. een schriftelijke verklaring van instemming met deelname aan het experiment van de medezeggenschapsraad van de scholen en instellingen die aan het experiment willen deelnemen, de betrokken gemeente of gemeenten waar de scholen gevestigd zijn en de samenwerkingsverbanden waarbij de deelnemende scholen zijn aangesloten;

    • b. een experimenteerplan waarin in ieder geval wordt beschreven:

      • 1. de achtergronden van het experiment en de onderwijskundige visie op het experiment;

      • 2. een uitwerking van het experiment, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de integratie van voorzieningen zal worden georganiseerd, het onderwijsaanbod, de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en extra ondersteuning van de leerlingen, de huisvesting, op welke wijze dit experiment is ingebed in het systeem van kwaliteitszorg en een voorstel voor het onderwijs- en ondersteuningsaanbod van de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs; en

      • 3. een begroting waarin wordt aangegeven hoe de scholen of instellingen, bedoeld in artikel 4, de bekostiging inzetten.

  • 4. De minister beoordeelt de aanvraag op basis van de voorwaarden bedoeld in het derde lid.

  • 5. De minister beslist binnen 8 weken na de uiterste datum van indiening, bedoeld in het tweede lid, op de aanvraag.

Artikel 6. Duur experiment

Een experiment wordt aangegaan voor de periode van maximaal zes jaar van 1 augustus 2020 tot 1 augustus 2026 of van 1 augustus 2021 tot 1 augustus 2027. Van het tussentijds beëindigen van het experiment wordt door het bevoegd gezag onder vermelding van redenen melding gemaakt aan de minister.

Artikel 7. Intrekkingsgrond

  • 1. Onze Minister kan een besluit tot toekenning van deelname aan het experiment intrekken op de gronden bedoeld in artikel 2, zesde lid, onder d, van de Experimentenwet onderwijs.

  • 2. Onze Minister trekt een besluit tot toekenning van deelname aan het experiment onverwijld in als de Inspectie van het Onderwijs, blijkens een rapport als bedoeld in artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht, oordeelt dat de kwaliteit van het onderwijs op de deelnemende school ‘onvoldoende’ of ‘zeer zwak’ is.

Artikel 8. Informatieplicht

Het bevoegd gezag van een aan het experiment deelnemende school werkt mee aan onderzoek van de minister ten behoeve van de evaluatie en ontwikkeling van beleid, onder meer door het verschaffen van inlichtingen.

Artikel 9. Intrekking beleidsregel en overgangsrecht

De Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs wordt ingetrokken, met dien verstande dat de rechten en verplichtingen die op grond van die beleidsregel tot stand zijn gekomen in stand blijven.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs 2020.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Deze beleidsregel regelt de aanvraagprocedure en de voorwaarden voor de toekenning van een experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs (hierna: het experiment).

De Experimentenwet onderwijs (EWO)

De basis voor het aanvragen van een experiment vormt de Experimentenwet Onderwijs (EWO). De EWO biedt de mogelijkheid om onderwijskundige experimenten te houden die buiten de kaders van de afzonderlijke onderwijsregelgeving vallen. Op het regulier en het speciaal onderwijs zijn verschillende wetten van toepassing, namelijk de WPO, de WVO en de WEC. Artikel 24 van de WEC regelt beperkte samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs. Op grond van dat artikel is het mogelijk een deel van het schoolplan van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit te voeren op een reguliere school. Dit experiment maakt het mogelijk het schoolplan volledig uit te voeren op een reguliere school en valt daarmee buiten de kaders van de afzonderlijke onderwijswetgeving.

Achtergrond

Een dekkend aanbod aan scholen waarin regulier en speciaal onderwijs samenkomen in een geïntegreerde voorziening waarin leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoefte samen naar school gaan, in dezelfde klas zitten en op het zelfde schoolplein spelen. Dat is de ontwikkeling richting inclusiever onderwijs. Scholen kunnen zelf het initiatief nemen om de samenwerking te zoeken om samen te komen tot een geïntegreerde voorziening waarin aan een breed scala aan leerlingen onderwijs wordt gegeven. Door het steunpunt passend onderwijs worden de initiatieven en experimenten ondersteund en begeleid.

Deze beleidsregel maakt het mogelijk om intensieve samenwerking tussen speciale en reguliere scholen aan te gaan en past in een bredere ontwikkeling om tot meer inclusie en maatwerk voor leerlingen te komen. Met een geïntegreerde voorziening die meerdere onderwijssoorten aanbiedt, kunnen scholen kinderen een zo thuisnabij mogelijke onderwijsplek bieden en integraal tegemoetkomen aan de ondersteuningsbehoeften van de leerlingen. Daarnaast spelen in sommige regio’s ook ontwikkelingen als leerlingendaling en negatieve verevening een rol. Een goede spreiding van extra ondersteuningsvoorzieningen en de noodzaak van een zekere omvang voor het behoud van de speciale expertise vormen ook een aanleiding voor initiatieven tot integratie.

Inhoud van het experiment

Het samenvoegen van reguliere en speciale scholen kost tijd, omdat dit grote gevolgen met zich meebrengt voor de organisatie van de school, personeel, ouders en leerlingen. Er is tijd nodig om te onderzoeken hoe de leerlingen in de nieuwe organisatie het best in hun ondersteuningsbehoefte kunnen worden voorzien en om expertise te waarborgen. Niet langer zitten leerlingen met een ondersteuningsbehoefte in een aparte onderwijsvoorziening. Leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoefte zitten bij elkaar in de klas. De expertise van het speciaal onderwijs kan ook ingezet worden om reguliere leerlingen te ondersteunen als dat nodig is. Juist de uitwisseling en flexibiliteit van deze onderwijskundige inzet maakt deze experimenten zo nuttig. Met de huidige wetgeving is het niet mogelijk om leerlingen uit reguliere en speciale voorzieningen voltijds bij elkaar in de klas te zetten om gezamenlijk onderwijs te volgen. Artikel 24 van de WEC biedt weliswaar de mogelijkheid om een deel van het schoolplan van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit te voeren op een reguliere school, maar niet het volledige schoolplan.

Dit experiment regelt daarom dat een (v)so-school of instelling, een speciale school voor basisonderwijs en een reguliere school voor basis- of voortgezet onderwijs die intensief willen gaan samenwerken, zes jaar als één school kunnen functioneren. Dat wil zeggen dat de groepen leerlingen van deelnemende scholen onderling kunnen worden gemengd terwijl alle deelnemende scholen nog blijven bestaan. De scholen en instellingen houden gedurende het experiment hun BRINnummers. De leerlingen moeten in BRON geregistreerd blijven op de oorspronkelijke school van herkomst. Ook samenwerking met een nevenvestiging van een (v)so-school is mogelijk op basis van dit experiment.

Omdat het op dit moment niet altijd mogelijk is voor vso-leraren om les te geven in het reguliere vo door het verschil in bevoegdheidseisen, wordt het voor docenten van deelnemende scholen ook mogelijk om gedurende de experimenteerperiode les te geven op de reguliere vo-school, ook als zij (nog) niet voldoen aan de daar geldende bevoegdheidseisen voor het vo. Op het vso mag (behalve in het geval van de drie aangewezen scholen) les worden gegeven door een pabo-bevoegde docent. In het vo mag dat met uitzondering van de onderbouw vmbo niet. Daar is een eerste of tweede graads bevoegdheid nodig. De experimenteerperiode kan gebruikt worden om scholing van het personeel te realiseren zodat op het moment dat wordt besloten om na zes jaar als een geïntegreerde voorziening verder te gaan, vso- docenten die ook les gaan geven op het vo-deel bevoegd zijn. Scholen kunnen daarvoor het beschikbare na- en bijscholingsbudget gebruiken.

Na zes jaar wordt een besluit genomen of de samenwerking wordt gecontinueerd en de wijze waarop. De evaluatie van de experimenten wordt uitgevoerd door een onafhankelijke instelling, namelijk de universiteit van Groningen. Er is gekozen voor een periode van zes jaar om scholen voldoende tijd te geven om te experimenteren met de samenwerking en te komen tot optimale integratie. Het samenvoegen van reguliere en speciale scholen kost tijd, omdat dit grote gevolgen met zich meebrengt voor de organisatie van de school, personeel, ouders en leerlingen. Er is tijd nodig om te onderzoeken hoe de leerlingen in de nieuwe organisatie het best in hun ondersteuningsbehoefte kunnen worden voorzien en om expertise te waarborgen.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Het doel van het experiment

Het doel van het experiment is het realiseren van intensieve samenwerking tussen regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs in een geïntegreerde voorziening. Tevens wordt onderzocht of het samengaan van scholen of vestigingen voor (v)so en regulier basisonderwijs en speciaal basisonderwijs bijdraagt aan:

  • het verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsondersteuning in het reguliere onderwijs;

  • een grotere toegankelijkheid van het reguliere onderwijs voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte binnen de eigen regio (thuisnabij onderwijs).

  • welke knelpunten worden ervaren, waarvoor aanpassing van bestaande wet- en regelgeving nodig is.

De experimenten worden begeleid door het Steunpunt Passend Onderwijs, de evaluatie wordt uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen.

Artikel 3. Inhoud experiment

Om het experiment te kunnen uitvoeren, moet worden afgeweken van artikel 24 WEC, waarin symbiose (deel van het schoolplan kan worden uitgevoerd op een andere school) wordt geregeld. Met dit experiment wordt het mogelijk om volledige symbiose te realiseren voor alle gevallen waarin met de huidige wet- en regelgeving symbiose mogelijk is, met uitzondering van de instellingen voor educatie en beroepsonderwijs. Als gevolg daarvan wordt eveneens artikel 12 van het Onderwijskundig besluit WEC, waarin de eisen aan de symbioseovereenkomst worden geregeld, buiten werking gesteld. De school van inschrijving blijft verantwoordelijk voor het behalen van de wettelijk vastgestelde uren onderwijstijd. Omdat de samenwerkende scholen samen het onderwijs verzorgen kan dit goed geregistreerd worden.

Naast het afwijken van de bekostigingsgrondslag (artikel 24 WEC), geldt bij een intensieve samenwerkingsvorm tussen het vso en vo dat het op dit moment niet altijd mogelijk is voor vso-leraren om les te geven in het vo door het verschil in bevoegdheidseisen. In het vso mag een docent met een pabo-bevoegdheid lesgeven, in het vo mag dat, met uitzondering van de onderbouw vmbo niet. Om het experiment ook in het voortgezet onderwijs uit te kunnen voeren zal daarom ook afgeweken moeten worden van artikel 2a van de WVO, waarin de bevoegdheidseisen in het voortgezet onderwijs gesteld worden. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de geboden experimenteerruimte, mogen leerkrachten vanuit het vso tijdelijk (zes jaar) les geven op een reguliere vo-school, ook als zij (nog) niet voldoen aan de daar geldende bevoegdheidseisen. Op het moment dat wordt besloten om na zes jaar de samenwerking in de geïntegreerde voorziening te continueren, zullen alle leerkrachten bevoegd moeten zijn om in het voorgezet onderwijs les te geven. De zes jaar durende experimenteerperiode dient gebruikt te worden om bijscholing van het personeel te realiseren.

Artikel 4. Deelname aan het experiment

Aan het experiment kunnen basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen en instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs meedoen.

Artikel 5. Aanvraag deelname experiment

De aanvraag wordt ingediend bij het ministerie van OCW, onder vermelding van ‘Experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs’, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag. In 2020 kan de aanvraag ook worden gestuurd naar dienstpostbus.secretariaat.ko@minocw.nl.

Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag van de deelnemende scholen en instellingen. Indien er meerdere bevoegde gezagsorganen betrokken zijn dienen zij gezamenlijk de aanvraag voor deelname aan het experiment in.

De scholen kunnen voor het schooljaar 2020–2021 een aanvraag indienen voor 1 juli 2020. In verband met de Covid-19 omstandigheden is daarvoor gekozen. Voor het schooljaar 2021–2022 dient de aanvraag voor mei 2021 ingediend te zijn.

Een aanvraag moet bestaan uit de volgende onderdelen:

  • De medezeggenschapsraden van de deelnemende scholen en instellingen stemmen in met het experiment. Een bewijs van instemming moet bij de aanvraag worden gevoegd

  • Het samenwerkingsverband stemt in met het experiment. Indien de scholen in twee samenwerkingsverbanden liggen is van beide samenwerkingsverbanden instemming nodig. Bij de aanvraag moet een bewijs van instemming door het samenwerkingsverband/de samenwerkingsverbanden worden gevoegd. Deze bepaling geldt niet voor instellingen.

  • De gemeente(n) van de deelnemende scholen of instellingen stemt(/en) in met het experiment in verband met hun verantwoordelijkheid voor leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting. Ook is het van belang dat de leerplichtambtenaren van de gemeenten waar de leerlingen wonen op de hoogte zijn dat de leerlingen weliswaar nog ingeschreven blijven staan op de (v)so-school of instelling maar daar geen onderwijs volgen. Bij de aanvraag moet daarom een bewijs van instemming door de gemeente/gemeenten worden gevoegd.

  • De wetenschappelijke begeleiding van het experiment wordt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geregeld. Dit betekent wel dat wanneer men ervoor kiest om gebruik te maken van deze experimenteermogelijkheid, men tevens verplicht is om deel te nemen aan het wetenschappelijke onderzoek dat wordt uitgevoerd.

  • Onderdeel van de aanvraag is een plan van aanpak. Dit plan van aanpak gaat in op de inrichting van het experiment: visie, doelen, huisvesting, de wijze waarop de deelnemende scholen verwachten de doelen te gaan behalen en de planning. Het bevat tevens een voorstel voor het onderwijs- en ondersteuningsaanbod van de geïntegreerde voorziening. In het plan van aanpak dient te worden aangegeven hoe de deelnemende scholen tot deze afspraken verwachten te komen. Verder dient in het plan van aanpak aangegeven te worden hoe men het beschikbare geld van de aparte scholen inzet (begroting). In het experimenteerplan wordt aangegeven hoe dit experiment is ingebed in het systeem van kwaliteitszorg.

Artikel 6. Duur experiment

Het experiment wordt aangegaan voor de periode van zes jaar, van 1 augustus 2020 tot 1 augustus 2026 of van 1 augustus 2021 tot 1 augustus 2027.

Artikel 7. Intrekkingsgrond experiment

Het experiment staat enkel open voor reguliere scholen waarvan de laatste beoordeling voor aanvang van het experiment geen beoordeling als ‘onvoldoende’, ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ van de Inspectie van het Onderwijs hebben ontvangen. Wanneer de school waar de leerlingen onderwijs volgen gedurende de experimenteerperiode het predicaat onvoldoende of zeer zwak krijgt, zal het experiment worden beëindigd door de minister. Het blijft de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband om binnen de regio voor een dekkend aanbod voor alle leerlingen te zorgen.

Artikel 8. Informatieplicht

De scholen die deelnemen aan het experiment, werken mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken en evaluaties.

Artikel 9. Intrekking beleidsregel en overgangsrecht

De vigerende beleidsregel wordt met dit besluit ingetrokken. Het belangrijkste verschil met de eerdere beleidsregel is de deelnemende scholen niet langer verplicht zijn om gedurende het experiment te fuseren. Er is voor gekozen om de gelegenheid te benutten om de beleidsregel opnieuw vast te stellen teneinde hem te verduidelijken en technische onvolkomenheden aan te passen. De scholen die een beschikking hebben op basis van de eerdere beleidsregel kunnen een aanvraag in het kader van de nieuwe beleidsregel indienen.

De Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven