Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 20 juni 2020, nr. IENW/BSK-2020/98506, houdende regels voor toekenning van rijksbijdragen voor verkeersveiligheidsmaatregelen 2020–2021 (Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2020–2021)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 2, 3, eerste lid, aanhef en onder f, 4, eerste en tweede lid, en 5, aanhef en onderdelen a tot en met f en h, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2, 4, 10, tweede lid, 15, vijfde lid, en 23, vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

call:

periode waarin een aanvraag voor een rijksbijdrage kan worden ingediend;

cofinanciering:

de getotaliseerde bijdrage van de medeoverheden;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

een gemeente, niet behorend tot de Vervoerregio Amsterdam of Metropoolregio Rotterdam Den Haag; een provincie; Vervoerregio Amsterdam; Metropoolregio Rotterdam Den Haag of een waterschap;

rijksbijdrage:

een specifieke uitkering of een subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen 6, 10, 11, 12, 14, 15, 17 tot en met 21, 23 en 24 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op een rijksbijdrage die op grond van deze regeling wordt verstrekt, behoudens indien de Financiële-verhoudingswet op de ontvanger van toepassing is.

Artikel 3. Doel

Het doel van deze regeling is het stimuleren van het nemen of versnellen van kosteneffectieve en risicogestuurde verkeersveiligheidsmaatregelen op het onderliggend wegennet.

Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor rijksbijdrage

  • 1. De minister kan op aanvraag een rijksbijdrage verstrekken voor de kosten van het uitvoeren van maatregelen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

  • 2. De volgende kosten komen voor de verstrekking van een rijksbijdrage in aanmerking:

    • a. uitvoeringskosten; en

    • b. infrastructurele kosten.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen rijksbijdrage verstrekt voor:

    • a. maatregelen waarvoor reeds een specifieke uitkering of een subsidie door het Rijk is verstrekt;

    • b. maatregelen waarvoor in de begroting van de aanvrager in 2020 of 2021 al volledige dekking is;

    • c. maatregelen waarvan de uitvoering al begonnen is vóór de inwerkingtreding van deze regeling;

    • d. reguliere onderhoudswerkzaamheden;

    • e. personele kosten of kosten voor inhuur van personeel ten behoeve van de voorbereiding van werkzaamheden;

    • f. grondaankopen; en

    • g. btw over de kosten van activiteiten en maatregelen voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of verrekend kunnen worden.

Artikel 5. Plafond en wijze van verdeling

  • 1. Het rijksbijdrageplafond voor de jaren 2020–2021 bedraagt in totaal € 79 miljoen.

  • 2. Bij wijziging van het rijksbijdrageplafond doet de minister daar mededeling van in de Staatscourant.

  • 3. De minister verdeelt het beschikbare bedrag bij elke call in de volgorde van binnenkomst over de aanvragen voor maatregelen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling en die volgens de aanvraag binnen één jaar na de verlening van de rijksbijdrage kunnen worden uitgevoerd.

  • 4. Indien na de verdeling, bedoeld in het derde lid, het rijksbijdrageplafond niet is uitgeput, verdeelt de minister het resterende bedrag in de volgorde van binnenkomst over de aanvragen voor maatregelen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling en die volgens de aanvraag niet binnen één jaar kunnen worden uitgevoerd.

  • 5. Het tijdstip waarop een gemeente die deel uitmaakt van Vervoerregio Amsterdam of Metropoolregio Rotterdam Den Haag een aanvraag voor maatregelen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling indient bij de desbetreffende vervoerregio geldt als tijdstip van de aanvraag voor de maatregelen van deze gemeente.

  • 6. Gedurende de looptijd van deze regeling organiseert de minister hoogstens twee calls.

  • 7. Indien de minister besluit een tweede call te organiseren, wordt het resterende bedrag van het rijksbijdrageplafond na de eerste call verdeeld bij de tweede call, op dezelfde wijze als bij de eerste call. De minister doet mededeling van het resterende bedrag en van de aanvraagperiode voor de tweede call in de Staatscourant.

Artikel 6. Hoogte van de rijksbijdrage

De rijksbijdrage bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 7. Aanvraag tot verlening

  • 1. Een rijksbijdrage wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend bij de minister.

  • 3. Elke ontvanger dient één aanvraag per call in waarin alle gewenste maatregelen worden genoemd.

  • 4. Een aanvraag voor een rijksbijdrage voor de eerste call wordt uiterlijk 1 september 2020 ingediend.

  • 5. Een aanvraag voor een rijksbijdrage voor de tweede call wordt ingediend binnen de door de minister kenbaar gemaakte periode voor de tweede call.

  • 6. De aanvraag gaat vergezeld van een volledig ingevuld aanvraagformulier en daarbij horende bijlagen, te weten:

    • a. een overzicht van de locaties waar elke maatregel wordt gerealiseerd;

    • b. een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op elke locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid op die specifieke locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint.

    • c. een tijdsplanning van de maatregelen, inclusief realisatiedatum;

    • d. een begroting waarin de uitvoerings- en infrastructurele kosten gespecificeerd worden conform de lengte van het wegennet (inclusief het type weg) waarop de maatregelen worden genomen of het aantal objecten die worden gesaneerd. De begroting geeft inzicht in de cofinanciering.

  • 7. De aanvraag van Vervoerregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag gaat tevens vergezeld van een maatregelenprogramma inclusief een overzicht van het tijdstip waarop de daaraan deelnemende gemeenten hun aanvraag met maatregelen bij hen hebben ingediend. De door de minister gehonoreerde aanvragen worden uitgevoerd conform de subsidieverordening van de respectieve vervoerregio.

Artikel 8. Verlening

  • 1. De minister beslist binnen dertien weken na de sluitingstermijn van een call op de aanvraag van de rijksbijdrage.

  • 2. Een besluit tot verlening vermeldt in elk geval:

    • a. de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend;

    • b. het bedrag van de rijksbijdrage;

    • c. de wijze waarop het bedrag van de rijksbijdrage wordt bepaald; en

    • d. de periode waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend.

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling

De minister verstrekt bij het besluit tot verlening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een voorschot van 100%.

Artikel 10. Voorwaarden

  • 1. De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering.

  • 2. De ontvanger besteedt de rijksbijdrage uitsluitend aan de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend.

  • 3. Een uitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

  • 1. Alle maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt zijn uiterlijk op 31 december 2025 gerealiseerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden de maatregelen die volgens de aanvraag binnen één jaar na de verlening van de rijksbijdrage kunnen worden uitgevoerd uiterlijk één jaar na de verlening van de rijksbijdrage gerealiseerd.

  • 3. De minister kan bij het besluit tot verlening van een rijksbijdrage andere verplichtingen opleggen die de minister noodzakelijk acht ter verwezenlijking van het doel van de rijksbijdrage.

  • 4. De ontvanger verleent binnen een door de minister te stellen termijn medewerking aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek dat ertoe strekt te beoordelen in welke mate de ontvanger bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project een toegevoegde waarde heeft geleverd aan het in artikel 3 omschreven doel.

Artikel 12. Verantwoording

  • 1. Gemeenten, provincies, Vervoerregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag leggen verantwoording af over de besteding van de rijksbijdrage op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Waterschappen dienen de aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na realisatie van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt.

  • 3. De aanvraag gaat in elk geval vergezeld van:

    • a. een verslag van de uitgevoerde maatregelen en

    • b. een financieel verslag waarin inzicht wordt gegeven in de besteding van de rijksbijdrage.

Artikel 13. Vaststelling van de rijksbijdrage

  • 1. De minister stelt binnen een half jaar na afronding van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verleend, op basis van de verantwoording, bedoeld in artikel 12, de rijksbijdrage vast.

  • 2. De minister stelt de rijksbijdrage vast op het bedrag dat is bepaald in de verlening indien de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage is verleend geheel zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 10, en aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11.

  • 3. De minister stelt de rijksbijdrage op een lager bedrag vast indien de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden conform de voorwaarden, bedoeld in artikel 10, en de verplichtingen, bedoeld in artikel 11, eerste tot en met derde lid.

Artikel 14. Terugvordering

De minister kan onverschuldigd betaalde bedragen en voorschotten terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de rijksbijdrage is vastgesteld is bekendgemaakt, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 15. Evaluatiebepaling

De minister publiceert voor 31 december 2022 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de rijksbijdrage in de praktijk.

Artikel 16. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2020–2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

BIJLAGE BIJ DE ARTIKELEN 4, EERSTE LID, EN 5, DERDE EN VIERDE LID

De volgende maatregelen komen voor de verstrekking van een rijksbijdrage in aanmerking:

Fietsinfrastructuur

  • Aanbrengen van kant- en asmarkering op fietspaden.

  • Saneren van onnodig geplaatste paaltjes en verticale elementen op of vlak naast fietspaden, of wanneer dit niet mogelijk is het aanbrengen van attentieverhogende markeringen.

  • Saneren van verticale stoepranden en hoogteverschillen tussen verharding en berm.

  • Uitvoeren van gesloten verharding van fietsstroken en -paden.

  • Verbreden van fietspaden.

  • Aanleg van een drempel op fietskruispunt gebiedsontsluitingsweg /erftoegangsweg.

  • Aanleg van een vrijliggend fiets-/bromfietspad (op 50- en 80 km/uur wegen).

30 km/uur wegen

  • Aanleg van een kruispuntplateau.

  • Aanleg van verticale elementen voor korte rechtstanden.

  • Aanleg van een uitritconstructie van zijstraten van gebiedsontsluitingswegen naar 30 km/uur-zone.

  • Aanleg van een veilige voetgangersoversteekplaats.

  • Inrichten van een schoolzone met snelheidsbeïnvloedende maatregelen.

50 km/uur wegen

  • Saneren van langsparkeren of parkeerstroken langs de rijbaan.

  • Links afslaan verbieden door aanleg van middengeleider.

  • Aanleg van een rotonde binnen de bebouwde kom.

  • Aanleg van rijbaanscheiding door rammelstrook op asmarkering.

  • Het volwaardig afwaarderen van een gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur naar een erftoegangsweg 30 km/uur.

  • Aanleg van een veilige voetgangersoversteekplaats.

  • Aanleg van een fietsoversteek, via een middeneiland, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een snelheidsremmend plateau voor een fietsoversteek, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een uitritconstructie van zijstraten gebiedsontsluitingswegen naar 30 km/uur-zone.

60 km/uur wegen

  • Aanleg van een kruispuntplateau.

  • Aanleg van verticale elementen voor korte rechtstanden (rekening houdend met landbouwverkeer).

  • Aanleg van één rijloper met fiets(suggestie)stroken en bermen.

80 km/uur wegen

  • Aanbrengen van een fysieke rijrichtingscheiding.

  • Aanleggen van veilige, obstakelvrije bermen.

  • Aanleg van een parallelweg voor het ontsluiten van percelen.

  • Aanleg van rijbaanscheiding door rammelstrook op as-markering.

  • Aanleg van een ongelijkvloerse fietsoversteekplaats.

  • Aanleg van een fietsoversteek, via een middeneiland, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een snelheidsremmende plateau voor een fietsoversteek, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een rotonde buiten de bebouwde kom.

100 km/uur-wegen

  • Aanbrengen van een fysieke rijrichtingscheiding.

  • Aanleggen van veilige, obstakelvrije bermen.

  • Aanleg van een parallelweg voor het ontsluiten van percelen.

  • Aanleg van een ongelijkvloerse kruising.

  • Aanleg van een ongelijkvloerse fietsoversteekplaats.

  • Het volwaardig afwaarderen van een 100 km/uur weg naar een 80 km/uur weg.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Na decennia van dalende cijfers op de Nederlandse wegen stijgt het aantal verkeersdoden weer licht, terwijl het aantal verkeersgewonden al jaren toeneemt. Op gemeentelijk en provinciale wegen vallen veruit de meest slachtoffers (75%). Het uitgangpunt van het kabinet is dat iedereen veilig op zijn of haar bestemming moet kunnen komen. In het Regeerakkoord 2017–2021 is verkeersveiligheid als expliciet onderdeel benoemd. Sindsdien is de publieke, maatschappelijke en private samenwerking geïntensiveerd. Alle medeoverheden en veel maatschappelijke partijen nemen hun verantwoordelijkheid en stellen zich achter de ambitie om een trendbreuk te realiseren. Daarom is begin 2019 een gezamenlijke visie vastgesteld in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna SPV 2030) met als ambitie: nul verkeersslachtoffers.

Tijdens het Bestuurlijk Overleg (BO) Verkeersveiligheid op 11 december 2019 hebben Rijk en vertegenwoordigers van het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en de Vervoersregio Amsterdam (VRA) de handen ineengeslagen om een extra impuls te geven aan het verbeteren van de verkeersveiligheid. Het kabinet heeft hier voor de komende tien jaar een investeringsbedrag van € 500 miljoen vrijgemaakt. Het Rijk draagt voor maximaal 50% bij aan projecten om de verkeersveiligheid op provinciale, gemeentelijke en waterschapswegen te verbeteren. Door deze ‘Rijksverdubbelaar’ kan er in totaal € 1 miljard euro extra worden geïnvesteerd in verkeersveiligheid op het onderliggende wegennet in de periode 2020–2030.

De Rijksbijdrage zal via verschillende tranches worden ingezet. Deze regeling geeft invulling aan de eerste tranche. Het Rijk en de vertegenwoordigers van de medeoverheden zijn overeengekomen dat de eerste tranche (2020–2021) wordt gevormd door een pakket bestaande uit (kosten-) effectieve en risicogestuurde infrastructurele maatregelen. Basis voor dit pakket vormen de maatregelen uit de factsheet ‘Snel van start met effectieve maatregelen’1 en de factsheet ‘Investeren in verkeersveiligheid: vijf maatregelen om het fundament op orde te krijgen’.2 Deze maatregelen dragen effectief bij aan:

  • de doelstellingen van het SPV 2030;

  • het duurzaam veiliger inrichten van gemeentelijke, provinciale en waterschapswegen en fietspaden;

  • de aanpak van de belangrijkste risico’s binnen het verkeerssysteem en de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals (oudere) fietsers.

In het SPV 2030 is afgesproken dat er op regionaal niveau risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s met concrete maatregelen worden opgesteld en uitgevoerd. Hier wordt in de regio’s aan gewerkt. Daarom is er voor de eerste tranche (2020–2021) gekozen voor een pakket van maatregelen waar lokale en regionale wegbeheerders direct mee aan de slag kunnen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling. De maatregelen zijn als kosteneffectief en doeltreffend beoordeeld.

De bijdrage aan provincies en gemeenten, al dan niet via de VRA en de MRDH (hierna gezamenlijk genoemd: vervoerregio’s), geschiedt door middel van een specifieke uitkering; voor waterschappen, via een subsidie. Voor een rijksbijdrage komen alleen maatregelen uit het pakket in aanmerking.

Over de uitvoering van de regeling vindt regelmatig overleg plaats met IPO, VNG, de Waterschappen en de Vervoersregio’s. Ook kan advies van een onafhankelijke deskundige worden gevraagd, bijvoorbeeld bij de beoordeling van de aanvragen.

Verhouding tot bestaande regelgeving

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Financiële-verhoudingswet. Daarnaast zijn de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.

Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen en subsidies verstrekt voor de realisering van infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten. In artikel 4.21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling. Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering). Voorts zijn een aantal artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard.

Naast de onderhavige regeling zijn derhalve ook het Kaderbesluit en de verleningsbeschikking van belang.

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet subsidies I en M, het Kaderbesluit subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering geregeld.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De ontvangers krijgen een rijksbijdrage voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201).

Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt.

Regeldrukgevolgen

De rijksbijdrage is vormgegeven in de voor medeoverheden, de vervoerregio’s bekende methodiek van het provincie- en gemeentefonds en de sisa-verantwoording. Dit leidt tot de minste uitvoeringslasten voor zowel de medeoverheden als voor de rijksoverheid. Voor de waterschappen is de verantwoording zo eenvoudig en lastenluw mogelijk ingericht.

Inwerkingtreding en einde looptijd

De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake invoeringstermijnen, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die voor die datum op grond van deze regeling is verstrekt. Voor alle ontvangers blijft via de verleende rijksbijdragen de voorwaarden, bedoeld in artikel 11, gelden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepaling

Er zijn in dit artikel enkele definities opgenomen. Omdat de financiële bijdrage van het Rijk voor sommige ontvangers een specifieke uitkering is en voor andere ontvangers een subsidie, is er voor de overkoepelende term rijksbijdrage gekozen.

Ontvangers van een rijksbijdrage zijn gemeenten die niet tot een van de vervoerregio’s behoren, provincies, Vervoerregio Amsterdam, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en waterschappen. Gemeenten die aan een van de vervoerregio’s deelnemen dienen een aanvraag in bij de vervoerregio waaraan ze deelnemen en mogen geen losse aanvraag rechtstreeks bij de minister indienen. Ze hebben dus geen rechtstreekse relatie met de minister op grond van deze regeling.

Artikel 2. Kaderbesluit subsidies I en M

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies voor alle ontvangers worden aangehouden.

De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze regeling van toepassing zijn, zijn de volgende bepalingen: artikel 6 (gemaakte kosten), 10 (indienen aanvraag tot subsidieverlening), 11 en 12 (afwijzingsgronden), 14 tot en met 15 (subsidieverstrekking), 17 tot en met 21 (verplichtingen), 23 (betalingen bevoorschotting) en 24 (indienen aanvraag tot subsidievaststelling).

Het Kaderbesluit maakt het verder mogelijk bepaalde verplichtingen of eisen te stellen in de beschikking tot subsidieverlening. Zie bijvoorbeeld artikel 11, tweede lid, waarin is bepaald dat de minister in de beschikking tot subsidieverstrekking nadere verplichtingen kan opleggen.

Artikel 3. Doel

Met deze regeling wordt een impuls gegeven aan de door het Rijk en de medeoverheden integrale risicogestuurde aanpak op het gebied van verkeersveiligheid door het financieel stimuleren van het nemen of versnellen van kosteneffectieve en risicogestuurde verkeersveiligheidsbevorderende maatregelen op het onderliggende wegennet.

Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage

In het eerste lid is omschreven voor welke maatregelen een rijksbijdrage kan worden verstrekt: alleen de kosten voor de realisatie van de maatregelen die in de bijlage bij deze regeling zijn opgenomen. Het gaat om uitvoeringskosten, zoals de diensten van een aannemer en infrastructurele kosten, zoals betontegels. Voorbereidingskosten zoals ontwerp en onderzoek worden niet vergoed door de rijksbijdrage.

In het derde lid zijn de kosten omschreven die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage, zoals reguliere onderhoudswerkzaamheden, grondaankopen en btw, voor zover deze kosten niet op een andere wijze (via het BTW-compensatiefonds of verrekening) gecompenseerd kunnen worden of maatregelen waarvoor reeds een subsidie van het Rijk is verstrekt. Maatregelen waarvoor al een volledige dekking is te vinden in de begroting voor 2020 of 2021 van de ontvanger zijn ook uitgesloten van een rijksbijdrage. Doel van de regeling is om een impuls te geven aan extra maatregelen.

Artikel 5. Plafond en wijze van verdeling

Het totaal beschikbare budget voor deze regeling bedraagt in totaal € 100 miljoen inclusief btw. Daarvan wordt € 21 miljoen afgedragen aan het BTW-compensatiefonds omdat er wordt verwacht dat gemeenten, provincies en vervoerregio’s de in rekening gebrachte btw claimen bij het BTW-compensatiefonds. Om die reden is er een plafond van € 79 miljoen in dit artikel opgenomen.

Aanvragen van bovengenoemde aanvragers onder de onderhavige regeling worden exclusief btw verwacht. Bij aanvragen van waterschappen wordt verwacht dat alleen de niet voor verrekening in aanmerking komende btw wordt opgenomen, conform bepaald in artikel 4, derde lid, onderdeel g.

De verdeling van het plafond bij elke call wordt als volgt gedaan: de minister behandelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst. Hierbij geldt dat eerst de aanvragen voor maatregelen waarvan de aanvrager aangeeft dat die binnen één jaar na de verlening van de rijksbijdrage kunnen worden afgerond, worden gehonoreerd. Deze ‘korte termijn-maatregelen’ hebben dus voorgang. Indien na honorering van bedoelde ‘korte termijn-maatregelen’ het rijksbijdrageplafond nog niet is bereikt, verdeelt de minister het resterende bedrag over de aanvragen voor maatregelen met een doorlooptijd langer dan één jaar, in de volgorde van binnenkomst.

Omdat gemeenten die deelnemen aan een vervoerregio alleen bij deze organisaties een aanvraag mogen indienen voor de maatregelen opgenomen in de bijlage bij deze regeling, die vervolgens deel uitmaakt van de aanvragen van de vervoerregio’s, is ervoor gekozen om het tijdstip van aanvraag van de aan de vervoerregio’s deelnemende gemeenten aan te houden voor de bepaling van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen. De minister kan de volgorde van binnenkomst pas bepalen als de overzichten van de vervoerregio’s zijn ingeleverd, conform bepaald in artikel 7, zevende lid.

Als het rijksbijdrageplafond na de eerste call nog niet is bereikt, kan de minister een tweede call organiseren waarin de het resterende bedrag volgens dezelfde regels wordt verdeeld.

Artikel 6. Hoogte van de rijksbijdrage

De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en kan maximaal 50% van de uitvoerings- en infrastructurele kosten van maatregelen dekken. Uitgangspunt is verlening van 50% rijksbijdrage. Gekozen is voor de formulering dat de rijksbijdrage ten hoogste 50% van de kosten bedraagt om in het geval het resterende budget ontoereikend is om 50% van de laatste goedgekeurde maatregel te bekostigen, alsnog een rijksbijdrage te kunnen verlenen met een lagere percentage.

Artikelen 7, 8 en 9. Aanvraag, verlening, bevoorschotting en betaling

De artikelen 7 tot en met 9 hebben betrekking op de wijze waarop de aanvraag, verlening, bevoorschotting en betaling van de rijksbijdrage geschiedt.

Elke ontvanger dient één aanvraag per call in waarin alle gewenste maatregelen worden genoemd. Aanvragen van gemeenten die deel uitmaken van een vervoerregio worden uitsluitend bij de betreffende vervoerregio ingediend. Dit betekent dat deze gemeenten geen extra individuele aanvraag rechtstreeks bij de minister mogen indienen.

Rijksbijdragen worden op aanvraag verstrekt. De minister organiseert maximaal twee calls en beoordeelt de aanvragen. De ontvangers kunnen de berekeningen in het rapport Kostenkengetallen menukaart investeringsimpuls verkeersveiligheid (2020–2021) (www.kennisnetwerkspv.nl) gebruiken voor de voorgestelde maatregelen. Bij de beoordeling van de aanvragen houdt de minister hiermee rekening. De aanvragers ontvangen een besluit binnen dertien weken na de sluitingstermijn van elke call. In verband met bestuurlijke overleggen streeft de minister ernaar de aanvragen voor de eerste call te beoordelen binnen zes weken na de sluitingstermijn.

Als de minister tot verlening besluit, wordt er een voorschot van 100% betaald.

Artikel 10. Voorwaarden

De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en mag uitsluitend worden besteed aan de realisatie van de maatregelen waarvoor die wordt verstrekt. De begroting die bij de aanvraag wordt ingediend geeft inzicht in de cofinanciering, conform bepaald in artikel 7, zesde lid, onderdeel d.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

Alle maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt moeten zijn afgerond op 31 december 2025. Deze datum is een uiterste datum. Voor maatregelen die voorrang hebben gekregen in verband met een kortere doorlooptijd van maximaal één jaar geldt die eerdere datum.

De ontvangers moeten medewerking verlenen aan een eventueel in te stellen evaluatieonderzoek naar de effecten van de maatregelen in relatie tot het doel van deze regeling.

Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de minister bij besluit tot verlening van een rijksbijdrage specifieke verplichtingen opleggen die noodzakelijk worden geacht ter verwezenlijking van het doel van de rijksbijdrage. Het gaat hierbij doorgaans om meldingsplichten. In het geval de rijksbijdrage een subsidie aan waterschappen hoger dan € 125.000 is, wordt een accountantsverklaring gevraagd in lijn met de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Aanvullende verplichtingen bij het verlenen van een rijksbijdrage worden afgestemd met het IPO, de VNG, de vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen.

Artikelen 12 en 13. Verantwoording en vaststelling

Verantwoording van de besteding van de rijksbijdrage geschiedt voor provincies, gemeenten en vervoerregio’s volgens de voor hen bekende sisa-systematiek. De waterschappen verantwoorden de besteding van de rijksbijdrage met een verslag van de uitgevoerde maatregelen en een financieel verslag.

Na afronding van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt of in ieder geval na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist de minister aan de hand van de verantwoording over de vaststelling van de rijksbijdrage. Deze kan op een lager bedrag (waaronder op nihil) worden vastgesteld als de maatregelen niet volgens plan zijn uitgevoerd of niet aan de andere verplichtingen of voorwaarden van de verlening is voldaan.

Artikel 14. Terugvordering

Bij een lagere vaststelling van de rijksbijdrage, wordt het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd. Terugvordering kan plaatsvinden binnen vijf jaren na de vaststelling van de rijksbijdrage.

Artikel 16. Inwerkingtreding en vervaldatum

Hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven